7 Aanvullingswet natuur Omgevingswet

Aan de orde is de behandeling van:

  • - het wetsvoorstel Wijziging van de Omgevingswet en enkele andere wetten in verband met de overgang van de Wet natuurbescherming naar de Omgevingswet (Aanvullingswet natuur Omgevingswet) ( 34985 ).

De voorzitter:

We hebben inmiddels ook onze tweede bewindspersoon binnen. Een hartelijk woord van welkom aan de minister van LNV en de minister van BZK. Fijn dat u beiden bij ons bent. Aan de orde is thans de Aanvullingswet natuur Omgevingswet, Kamerstuk 34985. We hebben negen sprekers van de zijde van de Kamer. Een daarvan, mevrouw Van Kooten-Arissen, heeft 30 minuten spreektijd aangevraagd. Ik stel vast dat ze er nog niet is. Ik weet niet wat dat gaat betekenen voor haar aanwezigheid. Ik zeg dit uiteraard in alle neutraliteit.

De algemene beraadslaging wordt geopend.

De voorzitter:

De eerste spreker van de zijde van de Kamer is de heer Von Martels, met een bescheiden tien minuten. Het woord is aan hem.

De heer Von Martels (CDA):

Voorzitter, dank u wel. Heerlijk om in ieder geval tien minuten spreektijd te hebben. Normaal is het vier of vijf minuten. Nu kan ik hier dus in alle rust mooie verhalen vertellen over de natuur. Dit is bijna een soort maidenspeech voor mij, want als nieuwe woordvoerder natuur van de CDA-fractie mag ik mij vandaag in het rijk van de flora en fauna begeven. Vandaag bespreken we de ongewijzigde overheveling van de Wet natuurbescherming naar de Omgevingswet. Het CDA kan zich vinden in deze overheveling en zal het wetsvoorstel dan ook steunen.

In Nederland maken we voortgang met de bescherming van de natuur. Natuurindicatoren tonen een voorzichtig herstel van natuur in Nederland, onder andere betere waterkwaliteit en toename van zoetwaterfauna. Het CDA wil dat we gezamenlijk verdergaan met deze verbetering, samen met vrijwilligers en dichter bij de mensen dankzij de decentralisatie van het natuurbeleid naar de provincies.

Voorzitter. Ik wil deze kans ook aangrijpen om een aantal zaken te bespreken. Allereerst ziet het CDA, net zoals alle andere partijen, dat we in Nederland doorschieten met het beschermen van alle soorten en habitattypen in Naturagebieden. Daardoor is er te weinig focus voor de meest waardevolle soorten en habitats, en zijn er ook te veel onnodige beperkingen voor een goede balans tussen natuur en economie. Dit jaar komt de zesjaarlijkse rapportage van de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Is de minister bereid om naar aanleiding van deze rapportage te kijken hoe Nederland gerichter invulling kan geven aan de Europese verplichtingen in het kader van Natura 2000 en zo echt het verschil kan gaan maken in bepaalde gebieden en voor bepaalde soorten?

Voorzitter. We zien dat faunabeheer en schadevergoeding verbetering behoeven, omdat boeren worstelen met schade aan hun gewassen door wild, de schadebedragen alleen maar toenemen en beheer van het wild kennelijk niet eenvoudig is. In de nota naar aanleiding van het nader verslag geeft de minister aan deze verbetering vooral bij de provincies te willen laten. Het CDA denkt dat hiervoor meer nodig is. Daarom stelt het CDA voor om samen met de provincies een onderzoek in te stellen om te verkennen hoe het faunabeheer en de vergoeding van wildschade eenvoudiger kunnen. Bent u daartoe bereid, is mijn vraag.

Voorzitter. Ik las een artikel over de schaduwkanten van ons licht, weer een ander onderwerp: "De schaduwkant van al ons licht" door Marjolijn van Heemstra. In dit artikel schrijft zij hoe het in Nederland steeds lichter wordt in het donker, en dat we steeds minder sterren zien. Dat baart ook mij zorgen. De Gezondheidsraad schreef er eerder ook al een advies over. Aan de ene kant kan verlichting ons gevoel van veiligheid versterken. Aan de andere kant is het donker beter voor de rust en de natuur. Het vraagt daarom beleid om ervoor te zorgen dat de balans tussen veiligheid en landschap en natuur wordt gevonden. Met de Omgevingswet en het Besluit kwaliteit leefomgeving komt er afwegingsruimte voor de gemeenten om hieraan invulling te geven. Ik vraag mij af of gemeenten zich bewust zijn van hun taak om deze balans te helpen vinden en invulling te geven aan de afwegingsruimte. Hoe kijkt de minister van Binnenlandse Zaken hiernaar? Ziet de minister mogelijkheden om gemeenten hierbij te helpen? Is het bijvoorbeeld een idee om samen met gemeenten een leidraad op te stellen om in beeld te brengen hoe en wanneer het voorkómen van lichthinder wenselijk is en welke mogelijkheden er zijn om dat te reguleren?

Dan weer iets anders. De groendiensten van een aantal gemeenten in Nederland hebben dezelfde uitdagingen, die ook te maken hebben met natuur. Op dit moment is het in delen van ons land bijvoorbeeld niet te harden door een verschrikkelijke processierupsenplaag. Elk jaar rukt de plaag verder op. Er zijn er steeds meer, een verdrievoudiging dit jaar zelfs ten opzichte van vorig jaar. Ik denk ook aan de aanpak van de Japanse duizendknoop, waar veel gemeenten mee worstelen. Daarnaast zijn er ook positieve uitdagingen, zoals aandacht voor biodiversiteit, bijvoorbeeld bijen in de groenvoorziening.

Wij zijn ervan overtuigd dat gemeenten erbij gebaat zijn als er naar oplossingen gezocht wordt samen met de universiteit van Wageningen en met hogescholen en als er van elkaar geleerd kan gaan worden. Hoe kijkt de minister hiernaar? Wil zij met gemeenten in gesprek gaan om een gezamenlijk kennis- en leerprogramma over uitdagingen in het groenbeheer te ontwikkelen?

Voorzitter. In Nederland zijn voor het eerst in 200 jaar wolvenwelpen geboren in het wild. Een bijzondere gebeurtenis. Aan de ene kant een prachtig teken van herstel van de natuur, aan de andere kant een zorg, bijvoorbeeld voor schapenhouders en ook voor sommige natuurbeheerders. Het CDA heeft eind vorig jaar een motie ingediend om gezamenlijk met provincies een maatschappelijk debat over de wolf te starten. Hoe heeft de minister uitvoering gegeven aan deze motie? Zijn hiervoor gesprekken gevoerd met de provincies? Hoe gaat hier invulling aan worden gegeven?

Voorzitter. Ik ben aan het einde van mijn betoog en heb nog ruim vijf minuten over.

De voorzitter:

O, dat siert u.

De heer Von Martels (CDA):

Dank u wel.

De voorzitter:

Eens kijken of de heer Moorlag u dit kan nazeggen. Het woord is aan de heer Moorlag. Nee: mevrouw Van Kooten-Arissen.

Mevrouw Van Kooten-Arissen (PvdD):

Ik had nog een aantal vragen aan de heer Von Martels.

De voorzitter:

U moet wel een beetje bijtijds naar de interruptiemicrofoon komen.

De heer Von Martels (CDA):

Ik kom graag terug om deze vragen te beantwoorden.

De voorzitter:

Mevrouw Van Kooten-Arissen nog even.

Mevrouw Van Kooten-Arissen (PvdD):

Dank, voorzitter. Ik hoor het CDA zeggen dat het aantal schademeldingen en de hoeveelheid schade die boeren hebben naar aanleiding van wild stijgen. Ik wil meneer Von Martels vragen waar dat op gebaseerd is. Want de waarde van raaigras wordt steeds minder. Het is een monocultuur geworden, die steeds minder waard wordt. Daarbij is er nauwelijks goed onderzoek gedaan naar de werkelijke schade ...

De voorzitter:

Helder.

Mevrouw Van Kooten-Arissen (PvdD):

... en wordt er vaak een prognose gesteld in plaats van dat er wordt gelet op wat de werkelijke schade is.

De heer Von Martels (CDA):

Voor zover ik weet, is die schade 21 miljoen euro en is dat bedrag het afgelopen jaar alleen maar opgelopen. De schadeclaims worden ingediend en ook uitgekeerd. In die zin is makkelijk te controleren hoe groot de schades zij. Daar baseer ik mijn input op.

Mevrouw Van Kooten-Arissen (PvdD):

Ik constateer dat de heer Von Martels de lobbybrief van de jagersvereniging heel goed gelezen heeft. Die heb ik ook gelezen. Maar waarop is dat bedrag gebaseerd? Dat hoor ik nog steeds niet. Is die gebaseerd op objectief onderzoek of is het een prognose?

De heer Von Martels (CDA):

Het heeft ermee te maken dat de schades worden ingediend en uitgekeerd. Op basis daarvan worden die bedragen uit het verleden benoemd. Daarnaast wordt er een inschatting gemaakt van de bedragen in de komende jaren.

De voorzitter:

Prima. Tor zover. Dan gaan we luisteren naar de heer Moorlag van de fractie van de Partij van de Arbeid.

De heer Moorlag (PvdA):

Dank u wel, voorzitter. De Omgevingswet lijkt de grootste wetgevingsoperatie sinds de invoering van de Algemene wet bestuursrecht in 1994. Misschien is die zelfs wel groter. Vandaag spreken wij over het invaren van de natuurwetgeving in de Omgevingswet.

Voorzitter. De Omgevingswet beoogt onder meer vereenvoudiging, meer afwegingsruimte, minder sturing, in ieder geval minder sturing via heel gedetailleerde normen en meer sturing op doelen. Dat zijn principes die de Partij van de Arbeid kan onderschrijven. Maar tezelfdertijd is er nog steeds sprake van achteruitgang van natuur en biodiversiteit en wordt het belang van natuur en biodiversiteit niet altijd goed op waarde gewogen of goed afgewogen.

De PvdA vindt dat natuur en biodiversiteit nadrukkelijker in de planvorming moeten worden afgewogen. De PvdA wil dat niet nastreven door allerlei gedetailleerde voorschriften op te nemen of door nog meer gedetailleerde normen te gaan formuleren. Ik zoek de oplossing wat meer naar analogie van de Ladder voor duurzame verstedelijking die wij kennen van de afweging van de vraag of ruimtelijke ontwikkelingen in het buitengebied toegestaan worden. Deze ladder verplicht overheden om het expliciet te motiveren als er bepaalde keuzes worden gemaakt. Het lijkt de PvdA een heel goed idee om zo'n systematiek ook in te voeren voor de Omgevingswet. Dat hoeft niet te leiden tot een wetswijziging, dus u treft ook geen amendement aan van de PvdA, maar er moet nog een algemene maatregel van bestuur worden uitgevaardigd. Mijn vraag aan de beide bewindslieden is of zij een ladder voor de afweging van natuurbelangen willen ontwikkelen die in de algemene maatregel van bestuur wordt opgenomen. Zo'n ladder zou heel simpel kunnen zijn. Die zou kunnen bestaan uit het stellen van een aantal vragen: is een ingreep überhaupt wel nodig op een locatie waar natuurwaarden aanwezig zijn? Zo ja, kunnen negatieve gevolgen voor natuur worden voorkomen? Indien dat niet het geval is, hoe kan het verlies van natuur dan zodanig worden gecompenseerd en hersteld dat per saldo met voldoende zekerheid een positief effect voor de natuur ontstaat? En hoe kan ook zonder dat sprake is van verlies van natuurwaarde een positieve bijdrage worden gerealiseerd aan herstel van natuur- en biodiversiteitswaarden?

Voorzitter. Op die wijze worden overheden als het ware uitgedaagd om heel expliciet af te wegen, maar ook te motiveren in hun toelichting op een omgevingsplan, hoe natuur- en biodiversiteitswaarden meewegen in de planvorming. Het is een andere regeling dan wat wij tot dusverre meestal doen, want we zijn geneigd om regel op regel te stapelen en steeds gedetailleerder te gaan werken. Nogmaals, mijn vraag aan de bewindslieden is of zij mee kunnen gaan in het introduceren van zo'n systematiek, met een motiveringsplicht naar analogie van de motiveringsplicht zoals die nu in het Besluit ruimtelijke ordening in artikel 3.1.6 is opgenomen. Nogmaals, er worden in dit land vermogens uitgegeven aan planontwikkelingskosten en aan het ontwikkelen van nieuwe regels. Dat is niet wat de PvdA beoogt, maar wij willen wel een bijdrage leveren aan het verbeteren van natuur- en biodiversiteitsherstel.

De voorzitter:

Dank u wel. U heeft iets meer dan drie minuten gesproken. Ik geef nu graag het woord aan mevrouw Van Kooten-Arissen. Ik vertelde u eerder dat zij een spreektijd van 30 minuten had aangevraagd. Zij heeft die periode gewijzigd en gaat nu 40 minuten tot ons spreken. Het woord is aan mevrouw Van Kooten-Arissen.

Mevrouw Van Kooten-Arissen (PvdD):

Ja, hou u vast, voorzitter! Een deel daarvan is overigens ook voor de tweede termijn.

Voorzitter. Mag wetgeving indruisen tegen onze natuurbescherming of zelfs bijdragen aan vernietiging van de natuur? Die vraag zou ik graag centraal willen stellen in mijn bijdrage aan dit debat. Meer specifiek, is er wel sprake van ónze natuur? Of moeten we de natuur zien als een op zichzelf staande waarde met intrinsieke betekenis, los van haar nut voor de mens? Verdient de natuur bescherming zonder dat daar economisch belang aan gekoppeld is? De mens heeft zich ontwikkeld tot de meest schadelijke op aarde levende soort en vormt een bedreiging voor de natuur, het milieu, de dieren, het klimaat en de biodiversiteit. Het zou goed zijn als we ons dat realiseren bij het bespreken van de Aanvullingswet natuur als onderdeel van de Omgevingswet, een wetgevingstraject van ongekende omvang waarbij in meer dan vijftien jaar tijd alle wetgeving met betrekking tot onze leefomgeving samengeperst gaat worden in een overvolle veewagen bij 35°C. Veel van de nu voorliggende wetgeving is veel minder vanzelfsprekend dan gesuggereerd wordt. Maar voordat ik inga op het natuurdeel van vandaag, wil ik beginnen met een schets van de situatie.

Voorzitter. We kunnen deze wet niet zomaar behandelen als elke andere, alsof het een normale gang van zaken is dat we simpelweg een speerpunt uit het VVD-programma gaan uitvoeren volgens de logica van "leg een weg aan door een natuurgebied en je hebt twee natuurgebieden". Dat zijn win-winsituaties die leiden tot min-minsituaties voor dieren, natuur en milieu en daarmee ook min-minsituaties voor onze eigen soort, de mens. Wat heb je aan geld als de ijskap smelt? Wat heb je aan nieuwe wegen die letterlijk doodlopen of die leiden naar destructie van de natuur? Onze leefomgeving staat onder ongekende druk. We verkeren in een ecologische crisis die grote gevolgen zal hebben voor ons eigen bestaan en dat van komende generaties. Dus populaties insecten, die onmisbaar zijn voor onze voedselproductie, zijn met 70% tot 80% teruggelopen. Het bodemleven stikt letterlijk onder de 80 miljard kilo mest die onze veehouderij jaarlijks produceert. De waterkwaliteit voldoet op vrijwel geen enkele plek aan de Europese normen. De natuur staat ernstig onder druk vanwege de stikstofuitstoot. Bomen worden massaal gekapt, zelfs midden in het broedseizoen, om vervolgens te worden verbrand. De luchtkwaliteit, die al niet voldoet aan de WHO-normen, komt daarmee nog verder in gevaar. En dan hebben we het nog niet gehad over de klimaatcrisis waarin we ons nu bevinden.

Ik hoor de PVV zuchten.

De voorzitter:

Hij blijft rustig zitten.

Mevrouw Van Kooten-Arissen (PvdD):

Na ons de zondvloed is niet langer een thema uit onze geschiedenis, maar een omschrijving van de nabije toekomst wanneer we niet heel snel tot zeer drastische inkeer komen. Duurzame voedselproductie, een gezonde bodem, gezond water en bomen die onze lucht zuiveren en verkoelen, het is allemaal geen luxe, geen vrijblijvende politieke keuze, maar letterlijk van levensbelang. Om die reden behoeven al deze zaken onze onverdeelde aandacht. Er moet niet alleen een herstelplan natuur komen of een actieplan klimaat. Er moet een fundamentele herziening komen van hoe wij met onze leefomgeving omgaan. Geen laissez-faire wetgeving, maar de noodtoestand. Letterlijk redden wat er te redden valt. Te lang en te vaak hebben we gezien dat het vooruitschuiven van noodzakelijke keuzes en het inzetten op en-enbeleid uiteindelijk ten koste gaat van de natuur en de dieren.

De heer Von Martels (CDA):

Ik ben eigenlijk wel benieuwd wanneer mevrouw Van Kooten to the point gaat komen. We staan hier voor een wetsbehandeling, voor de overdracht van de Natuurbeschermingswet naar de Omgevingswet. Is mevrouw Van Kooten daar nu voorstander van of niet?

Mevrouw Van Kooten-Arissen (PvdD):

Ik ben heel blij dat het CDA daar benieuwd daar is en dat zal uit mijn spreektekst blijken. Het is zeer omvangrijke wetgeving. Er wordt een groot aantal wetten samengeperst in de Omgevingwet en ik wil graag gebruikmaken van mijn tijd, van deze minuten, om uiteen te zetten waarom wij dat een slecht idee vinden.

De heer Von Martels (CDA):

Ik luister graag naar het betoog, maar aan de andere kant vind ik het heel prettig als iemand to the point is en naar een climax werkt. Moet ik nog een halfuur wachten of kan ik het antwoord van de Partij voor de Dieren daarop binnen twee minuten verwachten?

Mevrouw Van Kooten-Arissen (PvdD):

Ik ben bang dat u nog even kunt gaan zitten.

Voorzitter. Deze wet biedt geen fundamentele herziening met prioriteit voor het herstellen en beschermen van onze leefomgeving. Integendeel, het is meer van hetzelfde. Deze wet maakt letterlijk kleingeld van onze natuur. Het PAS-beleid, dat recent door de Raad van State nietig is verklaard, laat zien dat de ecologie letterlijk verstikt wordt door onze economische ambities, dat economische groei niet de oplossing is, maar het probleem zelf, en dat bomen die tot in de hemel groeien en koeien met gouden hoorns geen resultaat zijn van een gelukkig toeval, maar van ongebreidelde hebzucht die ten koste gaat van het leven dat ons omringt en dat steeds meer in gevaar komt.

De doelstelling van de PAS om natuurbescherming en de ruimte voor economische groei en economische activiteiten te regelen, bleek vooral een excuus om rondom kwetsbare natuurgebieden toch vooral intensieve veehouderijen te kunnen uitbreiden, snelwegen te blijven verbreden en snelheden te blijven verhogen. Alles ten koste van de natuur. Natuurwaarden werden geborgd volgens het principeloze principe "wie dan leeft, wie dan zorgt", een wanstaltig politiek compromis van Ger Koopmans en Diederik Samsom als een tikkende stikstofbom onder alles wat groeit en bloeit. De Hollandse koopmansgeest met de goedkeuring van een voormalige Greenpeace-activist die vastgelopen was in wat hij zelf noemde "de grindbak van de rauwe realiteit". De ontgroening van politieke idealen, gesmoord in de politieke roekeloosheid van het poldermodel.

Voorzitter. Ik sta stil bij dit aspect, omdat hier exact dezelfde dubbele doelstelling uit naar voren komt die we ook teruglezen in de Omgevingswet. De geschiedenis herhaalt zich, gebaseerd op volkomen onrealistisch wensdenken vanuit de kortzichtigheid dat het onze tijd wel zal duren. De Omgevingswet heeft namelijk twee doelen: het beschermen én het benutten van de leefomgeving. Maar kan de minister garanderen dat deze wet stikstofproof is? Ziet de minister conflicterende omstandigheden die ertoe kunnen leiden dat in de nabije toekomst rechtsorganen deze wet ook zullen diskwalificeren, zoals nu gebeurd is met de PAS, waar nog maar vier jaar geleden het glas over geheven werd als ware het het ei van Columbus? Biedt deze wet voldoende bescherming aan de natuur, zodat we over een paar jaar niet weer hier staan, crying over spilt milk?

Voorzitter. Terugkijkend op bijna tien jaar Rutte, maar zeker ook na de uitspraken van de coalitiepartijen afgelopen week, bestaat er bij mijn fractie geen enkel vertrouwen dat het beschermen van de leefomgeving in deze wet ooit boven het benutten ervan gesteld zal worden, dat de natuur beschermd wordt wanneer de economie op de deur komt kloppen. Volgens een Kamerlid van de VVD is de zee vooral bedoeld om goederen te vervoeren en een goede boterham mee te verdienen. In zijn vocabulaire staat niets over het beschermen van de kwetsbare natuurgebieden, de intrinsieke waarde van het zeeleven of het beschermen van alles van waarde dat weerloos is tegen de tomeloze economische ambities. Geld dat stom is, maakt recht wat krom is.

Eerder liet de VVD al weten dat we in Nederland met de Veluwe en de Waddenzee wel voldoende natuur hebben en dat de rest kan worden ingewisseld voor de aanleg van meer bedrijventerreinen, woonwijken en wegen. Toen de rechter duidelijk maakte dat na jaren van economische ontwikkeling ten koste van de natuur die natuur letterlijk stikte in onze stikstofproductie, stelde zijn collega, de heer Weverling, hier aanwezig, dat de balans tussen natuur en economie zoek was geraakt. We moesten maar eens bezien of we niet te veel natuurgebieden en regels hebben in Nederland. Ondernemers moeten tenslotte kunnen ondernemen, aldus de VVD. Natuur is te duur om te beschermen, natuur is er om kleingeld van te maken.

Voorzitter. Ook de minister van IenW stelde dat waar de economische ontwikkeling in de knel kwam, we maar met een nieuwe list moesten komen. Ze heeft er een leger juristen op gezet. Niet om de uitspraak van de hoogste rechter te respecteren en om in te zetten op een duurzame beleidswijziging, maar om die uitspraak te omzeilen. Dat is totale anarchie in dienst van commerciële belangen, met voorbijgaan aan alles wat echt waarde heeft. Hebzucht regeert. De rechter stelt dat we de natuur ernstige schade toebrengen. En wat volgt is geen mea culpa en een leger aan ecologen om de gemaakte schade te herstellen. Nee, er wordt een leger aan juristen opgetuigd om een list te bedenken, om de glasheldere uitspraak van de Raad van State op listige wijze te vertroebelen en te negeren. "Marchanderen" heet dat, in de etymologie afkomstig van het Latijnse "mercatare", in het spraakgebruik vooral "handelen in de zin van sjacheren, het niet zo nauw nemen", in dit geval het niet zo nauw nemen met de uitspraken van ons hoogste rechtsorgaan.

De heer Weverling (VVD):

Ik hoor allerlei Latijnse termen, volgens mij staan wij hier in het Nederlandse parlement. Ik heb weleens gelezen in een interview met mevrouw Van Kooten-Arissen dat zij in haar beginjaren VVD stemde. Waar is het fout gegaan?

Mevrouw Van Kooten-Arissen (PvdD):

Die uitspraak zal mij nog lang achtervolgen. Beter ten halve gekeerd dan ten hele gedwaald, denk ik.

De heer Weverling (VVD):

Ik constateer dat dat geen antwoord op de vraag is. Waar is het fout gegaan?

Mevrouw Van Kooten-Arissen (PvdD):

Het was de eerste keer dat ik mocht stemmen. Ik heb toen alle verkiezingsprogramma's gelezen en op een gegeven moment wist ik het helemaal niet meer. Toen adviseerde mijn vader dat ik op de VVD moest stemmen. Zijn blik op toekomstige generaties was nogal kortzichtig, zo blijkt. Daar is het misgegaan.

De heer Weverling (VVD):

Laat ik hier niet gaan peuren in de relatie tussen vader en dochter.

Mevrouw Van Kooten-Arissen (PvdD):

Voorzitter. Een politieke partij kan wel een helpdesk integriteit in het leven roepen, maar wanneer de eigen minister op listige wijze wil marchanderen met uitspraken van de Raad van State, krijgt het woord "integriteit" toch wel een heel wrange bijsmaak. Dit is een minister die alles wil doen om een vliegveld te openen naast een natuurgebied, om wegen te verbreden ten koste van honderden bomen en om de intensieve veehouderij geen strobreed in de weg te leggen, ook niet waar de natuur letterlijk verstikt wordt.

Voorzitter. Dit is de reden waarom wij tegen de overgang van de Wet natuurbescherming in de Omgevingswet zijn. De heer Von Martels zit niet op te letten, maar dit is dus de reden, meneer Von Martels. Het is een hogesnelheidstrein die doordendert op een spoor waarvan keer op keer duidelijk is gemaakt dat het doodlopend is. Het enige wat we vandaag kunnen doen is aan de noodrem trekken, u allen verzoeken de trein tot stilstand te brengen, om te keren en zelf door het gangpad achteruit te rennen, zelfs wanneer dat voor u als lid van een coalitiepartij zou kunnen betekenen dat u daarvoor uw gereserveerde pluche zetel moet opgeven in het belang van het land, de natuur, de dieren en de toekomst van onze kinderen.

Voorzitter. We kunnen het tij nog keren, al is het twee voor twaalf. Er zijn in de coalitie partijen te vinden die zeggen de urgentie in te zien van ingrijpen in deze catastrofale staat van de natuur en het klimaat, zoals D66. Ik citeer uit het PAS-debat van afgelopen week: "De tijd van een economie op natuurkrediet is voorbij. Wij vinden ons het slimste meisje van de klas, maar we lopen de kantjes ervan af. Die fout gaan wij volgende week bij de integratie van de Natuurbeschermingswet in de Omgevingswet niet maken." We zijn benieuwd. Er werd ook gezegd: "Nederland heeft lang op de pof geleefd van Moeder Natuur." Einde citaten van D66. Het enige probleem is dat het nog niet lijkt te zijn doorgedrongen dat economische groei, of zoals D66 het verwoordde "het herstellen van de economie", natuurbehoud en -herstel juist in de weg staat, net zoals de Aanvullingswet natuur in de Omgevingswet een verdere uitholling is van de natuurbescherming, nu er ruim baan wordt gegeven aan de economie en het benutten van de natuur. Hoe zal D66 gaan stemmen? Zal de partij de natuur volgen of verloochenen? Wat zal D66 doen als blijkt dat het coalitiebelang en het natuurbelang onverenigbare grootheden zijn?

Voorzitter. De minister van LNV schrijft in haar Kamerbrief dat de wettelijke bescherming van de natuur onverminderd is bij de overgang van de Wet natuurbescherming in de Omgevingswet en dat er niet méér ruimte wordt gegeven aan potentieel schadelijke economische activiteiten. Dat zijn mooie woorden, die het verdienen om tegen het licht te worden gehouden. De minister sust ons zachtjes in slaap met het nee-tenzijprincipe. De minister stelt dat een economische activiteit die potentieel nadelig is voor de natuur niet mag worden toegestaan door de provincies, tenzij is voldaan aan voorwaarden ter bescherming van de natuur. Dit zou zorgen voor een zorgvuldige afweging van andere belangen tegen het belang van het beschermen van de natuur. De natuur zal een-op-een even goed beschermd worden, aldus de minister, of eigenlijk even slecht.

Kijk bijvoorbeeld naar de economische activiteiten in het Waddengebied, UNESCO-werelderfgoed nota bene, die leiden tot gasboringen, zoutwinningen, olievlekken en containerschepen die een catastrofe aanrichten als er ongelukken gebeuren zoals dat met de MSC Zoe. Kijk naar de ontbossing in Nederland en de intensieve veehouderij, die nog immer groeit en letterlijk dood en verderf zaait in onze weilanden met monoculturen en groene woestijnen. Kijk naar vermesting, gif, glyfosaat, met de eerder genoemde ecologische ravage tot gevolg: insectensterfte en een ongekend verlies van biodiversiteit in ons land. Dan moeten burgers, boeren en buitenlui blij worden van een wet waarin de natuur zogenaamd even goed beschermd zal blijven. De natuur ís niet goed beschermd, en zal met een beleidsneutrale overgang nog steeds niet goed beschermd zijn.

Voorzitter. Het zogezegd grote voordeel van de overgang van de Wet natuurbescherming, vereenvoudiging van de regelgeving, is ook al niet terug te zien. De integratie van de wet brengt weliswaar de ruimtelijke wettelijke bepalingen bij elkaar, maar leidt tegelijkertijd tot grote versnippering van de natuurwetgeving. Zelfs hoogleraren natuurbeschermingsrecht stellen: ook na gewenning blijft het veel zoeken.

Voorzitter. Mijn fractie maakt zich grote zorgen over de verdergaande decentralisering van ons natuurbeleid. We zijn er nooit voor geweest, en we zien met de komst van de Omgevingswet helaas opnieuw een verschuiving in de verkeerde richting. De kern van de Omgevingswet is de ruimere afwegingsruimte voor decentrale overheden. Het risico is dat het accent op kortetermijnbelangen komt te liggen als gevolg van gebrekkige deskundigheid op het gebied van regelgeving en ecologie. Bovendien betekent dit een gemiste kans om regie vanuit het Rijk te nemen en de verdergaande gevolgen van de biodiversiteitscrisis tegen te gaan. De natuur is niet gebaat bij provinciegrenzen. Bovendien zijn de mogelijkheden beperkt om tegen schadelijke besluiten in beroep te gaan of inspraak te hebben.

Voorzitter. De Europese richtlijnen zijn het minimale wat de natuur nodig heeft. Het is een vangnet voor het geval afzonderlijke lidstaten zelf geen adequate natuurbescherming opstellen. Het criterium "gunstige staat van instandhouding" is een uitgeholde term, nu uit de wettekst en de memorie van toelichting niet duidelijk is wat de "gunstige staat" precies inhoudt, hoe die objectief getoetst kan worden en hoe decentrale overheden dit criterium zullen invullen. Wat de natuur echt nodig heeft, is een actieve bescherming in plaats van een passieve instandhouding met reële kans op verslechtering. Gezien de gemaakte economische afweging in het verleden ziet de Partij voor de Dieren met deze gecomprimeerde wet geen enkele garantie voor een robuuste natuur waaruit in de nabije toekomst geoogst kan worden, integendeel. Over dat oogsten gesproken, dat benutten, wat is daar de logica achter? Kunnen de ministers mij dat eens uitleggen? Hoe kun je oogsten van iets wat op het punt staat te verdwijnen, de rodelijstsoorten, de laatste restjes natuur, de laatste bomen, het laatste restje biodiversiteit? Wie heeft bedacht dat het goed zou zijn om massaal de zogenaamd in gunstige staat van instandhouding verkerende diersoorten af te laten schieten? Zonder enig nut of noodzaak, louter voor de lol van een kleine groep hobbyisten die er plezier aan beleeft om dieren te doden. We moeten constateren dat na het Bleker-tijdperk het nog niet veel opgeschoten is met de intrinsieke waarde van de natuur en de daarin levende dieren. De intrinsieke waarde — het kan niet vaak genoeg herhaald worden — is de waarde die een dier heeft los van zijn nut voor de mens. Hoe kun je de intrinsieke waarde van een haas, konijn, fazant, wilde eend of houtduif erkennen wanneer er tegelijkertijd louter voor de lol van een mens op dat dier geschoten mag worden? Kan de minister dat nu eens klip-en-klaar uitleggen, zodat voor de wetsgeschiedenis duidelijk wordt wat de wettelijke erkenning van de intrinsieke waarde van dieren aan werkelijke bescherming oplevert. De Nederlandse natuur wordt blijkbaar nog steeds beschouwd als een moestuintje dat nodig aangeharkt en op tijd leeggeplukt moet worden. Ongewenste indringers kunnen met grof geschut worden bestreden. De mens bepaalt wie welkom is en wie niet.

Voorzitter. De natuur kan zich prima redden zonder bemoeienis van mensen en heeft geen menselijke interventie met het jachtgeweer nodig. De Partij voor de Dieren wil een eind aan de vrij bejaagbare diersoorten. De plezierjacht, enkel voor de lekkere trek en het genot van het schot kent geen enkele legitimatie en moet daarom verboden worden. Lol is geen legitimatie voor het doden van levende wezens, waarvan de intrinsieke waarde wettelijk erkenning kent.

Voorzitter. Ook de provinciaal vastgelegde vrijstellingslijsten om dieren te doden zouden geschrapt moeten worden. Op die lijsten staan een aantal dieren die in geval van vaak minimale of slechts verwachte schade op basis van discutabele draagkrachtberekeningen en dubieuze veldtellingen door de jagers zelf, intensief bejaagd mogen worden. Er zijn diervriendelijke alternatieven genoeg. Onderzoek na onderzoek laat zien dat jacht in alle opzichten averechts werkt. Laat ik het wilde zwijn als voorbeeld nemen. Ieder jaar wordt op de Veluwe 70% tot 80% van de populatie afgeschoten. Toch krijgen wilde zwijnen op de Veluwe standaard drie maal zoveel nakomelingen als in gebieden waar ze niet bejaagd worden: een logische reactie van de natuur. Het gevolg is dat jagers met nog extremere middelen willen gaan jagen. Een drijfjacht wordt in Noord-Brabant al door de provincie toegestaan. Er wordt gejaagd met vangkooien, nachtkijkers en lokvoer. Als gevolg daarvan vluchten de wilde zwijnen hun eigen territoria uit, soms de provinciale wegen of zelfs snelwegen op. Een wapenstilstand zou een verstandige reactie zijn. Laten we stoppen met het opjagen van dieren voordat er nog meer ongelukken gebeuren. Plaats wildsignaleringssystemen langs de weg en verlaag de maximumsnelheid, dat is goed voor de veiligheid van zowel mens als dier.

Voorzitter. Men zou verwachten dat het risico op insleep en verspreiding van ernstige dierziektes, zoals de Afrikaanse varkenspest, het gezonde verstand een beetje terug zou brengen. Maar nee, nulstanden worden extra strikt gehandhaafd, jagers vragen extra mogelijkheden om hun uiterst zinloze en wrede hobby voort te zetten en uit te breiden.

De heer Weverling (VVD):

Mijn vraag is eigenlijk of de Partij voor de Dieren dan vindt dat er helemaal niet gejaagd zou mogen worden en we dus een ongebreidelde groei van de dierenaantallen moeten toestaan.

Mevrouw Van Kooten-Arissen (PvdD):

Dat is een beetje een vreemde vraag, omdat gesteld wordt dat de jacht de ongebreidelde groei van dierenpopulaties tegengaat. Ik heb net uitgelegd dat dat volstrekt onjuist is. Als dieren intensief bejaagd worden — dat blijkt uit allerlei studies — krijgen ze meer jongen. In het Deelerwoud bijvoorbeeld krijgen herten minder jongen dan in gebieden waar ze intensief bejaagd worden. Dat is een foefje van de natuur om de soort in stand te houden. Datzelfde geldt voor ganzen: als die actief vergast en bejaagd worden, leggen ze meer en vaker eieren. Het werkt dus totaal averechts. De Partij voor de Dieren is van mening dat de jacht louter voor de lol van de jager is, zonder enig nut of noodzaak, zonder enig gevaar, en geen enkele reden voor afschot is.

De heer Weverling (VVD):

Ik ben het ermee eens dat de jacht een middel is om een doel te bereiken en niet een doel op zich. Maar er moet toch gewoon beheer kunnen plaatsvinden?

Mevrouw Van Kooten-Arissen (PvdD):

Dat er een lijst aan vrij bejaagbare soorten bestaat, die zonder enig nut of noodzaak bejaagd mogen worden, dient geen enkel doel, alleen het doel van de lol van de jager.

De voorzitter:

Prima. U continueert.

Mevrouw Van Kooten-Arissen (PvdD):

Vanaf aanstaande maandag mogen zelfs pasgeboren biggen op de Veluwe in de zoogtijd worden gedood tijdens de nachtelijke uren, met gebruikmaking van stropershulpmiddelen, zoals nachtkijkers en knaldempers, om de sociale controle zo gering mogelijk te laten zijn. Op de Veluwe heeft een wolvenpaar met jongen zich gevestigd. In plaats van het territorium van de wolven met rust te laten en zich wijselijk en wettelijk gezien noodzakelijkerwijs terug te trekken, gaat de jacht 's nachts door met nachtkijkers en geluiddempers. Dit terwijl er nu nog een jagersargument gesneuveld, namelijk dat de mens als beheerder van de natuur de plaats moet innemen van de natuurlijke vijand van het wilde zwijn. De wolf is hier in Nederland. Laten we dat vooral zo houden en de dieren laten leven voor een werkelijk natuurlijk evenwicht.

Voorzitter. Waar we het in Nederland ook enorm druk mee hebben, is de bomenkap. De ontbossing in Nederland gaat procentueel gezien sneller dan in het Amazonegebied. Gekapte bomen liggen huizenhoog opgestapeld, ook in de bossen van Staatsbosbeheer. Er wordt zelf gekapt in de broedtijd van vogels en de draag- en zoogtijd van zoogdieren. Het kappen en snoeien in het broedseizoen is niet per definitie in strijd met de wet. Het betreft hooguit semiwettelijke regels; het zijn vrijblijvende regels in een gedragscode. Wil de minister het kappen en snoeien in het broedseizoen en in de zoog- en draagtijd helemaal verbieden?

De minister verklaarde onlangs dat wij in Nederland niet stilstaan als het gaat om de verbetering van de biodiversiteit. Een ecoloog en hoofddocent van de Wageningen Universiteit, de heer Jansen, schreef er eind mei een treffende column over in Trouw. Nederland probeert al jaren met minimale inzet te voldoen aan internationale afspraken over biodiversiteit. Niet alleen is te weinig oppervlak aangewezen voor natuurbescherming, veel daarvan is ook maar beperkt beschikbaar voor wilde planten en dieren. Beschermde natuurgebieden moeten allerlei nevenfuncties vervullen, die soms regelrecht ten koste gaan van natuurwaarden. Hij constateert terecht, en ik citeer: "als ik het natuurbeleid van het afgelopen decennium met twee woorden mag karakteriseren, kies ik voor halfhartig en berekenend". Een mooi voorbeeld vindt Jansen de staat van onze bossen.

Voorzitter. Het continue gezaag en geoogst uit onze bossen zorgt ervoor dat hier nooit een natuurlijk bos kan ontstaan. Bomen mogen in Nederland niet oud worden, aftakelen, hun takken laten vallen, instorten of verrotten. Meer dan de helft van de bossensoorten is voor het voltooien van hun levenscyclus afhankelijk van aftakelende bomen en dood hout. Maar ruim voor die tijd zijn ze in de ogen van de overheid kaprijp. Afvallende takken zijn, ook in een bos, potentieel levensgevaarlijk en bovendien mooi brandhout voor de houtstookcentrales. Dus gaat ons bosbeheer, gewapend met de kettingzaag, het bos in. Kan de minister uitleggen waarom de regering productiebos en multifunctioneel bos meetelt als oppervlak beschermd natuurgebied? Dat neigt naar valsspelen. Echt beschermde natuur is natuur die met rust gelaten wordt, geen natuur die belastende nevenfuncties moet vervullen als houtoogst en recreatie. Is de minister bereid dit beeld te corrigeren?

Onze bossen worden planmatig door kaalkap omgevormd tot productiebossen van gelijke leeftijd, bestaande uit één of hooguit twee boomsoorten. Grote lege plekken blijven achter en zorgen voor veel maatschappelijk ongenoegen. Kan de minister beamen dat onze bossen door kaalkap ecologisch labieler en klimaatgevoeliger worden? Hoe levert kaalkap gevarieerder bos op, volgens de minister? De gecreëerde open plekken in het bos vormen samen circa 600 hectare oppervlakte die jaarlijks wordt kaalgekapt en waarvan de bodem machinaal wordt omgewoeld. Ook hier is het gevolg weer: verlies van biodiversiteit, in de bosbodem opgeslagen CO2 en verlies van bodemvruchtbaarheid.

Er is een geweldig alternatief voor het kaalkappen van grote vlaktes: met rust laten, uitdunnen waar het nodig is en de natuur verder zijn gang laten gaan. Laat die nevenfuncties als houtoogst varen en begin met het beschermen van onze bossen. We ontkomen er niet aan als we de klimaat- en biodiversiteitsdoelstellingen serieus nemen.

Voorzitter. De Partij voor de Dieren roept de minister op in te zetten op proactieve bescherming van de natuur en van de in het wild levende dieren, en het gesjoemel ten behoeve van kortetermijnbelangen in al zijn verschijningsvormen per direct te staken, in het belang van toekomstige generaties, de planeet en al haar bewoners. Het is hoog tijd en hoognodig.

Dank u wel.

De voorzitter:

Het is voorbijgevlogen!

Mevrouw Van Kooten-Arissen (PvdD):

Ik heb nog wat tijd over, zie ik, voor de tweede termijn.

De voorzitter:

Ja, en mevrouw Bromet gaat u helpen.

Mevrouw Bromet (GroenLinks):

Ik bedank mevrouw Van Kooten-Arissen voor haar bijdrage. Het was inderdaad een bevlogen betoog waar ik graag naar geluisterd heb.

Mevrouw Van Kooten-Arissen (PvdD):

Graag gedaan.

Mevrouw Bromet (GroenLinks):

Ik zit al een hele tijd met een vraag aan de Partij voor de Dieren. Ik denk dat dit een goed moment is om hem te stellen. Vindt de Partij voor de Dieren dat de mens ook een dier is?

Mevrouw Van Kooten-Arissen (PvdD):

Dat de mens ook een dier is? Natuurlijk! We stammen toch af van de apen. Dat is evolutietheorie. Het spreekt voor zich.

Mevrouw Bromet (GroenLinks):

Ik zou hier wel langer over willen praten, maar ik heb nog een vraag. De Partij voor de Dieren geeft de mens altijd allerlei opdrachten. Heel vaak zijn dat dezelfde opdrachten als GroenLinks ze geeft. Maar de Partij voor de Dieren doet dat vanuit een soort morele superioriteit. Als het bijvoorbeeld gaat over het eten van vlees, is de Partij voor de Dieren er dan wel voor dat dieren vlees eten, maar mogen mensen geen vlees eten?

Mevrouw Van Kooten-Arissen (PvdD):

Nou. Laat ik met het eerste punt beginnen. De menselijke soort is de enige diersoort die zijn leefomgeving dusdanig uitbuit dat het desastreuze schade aan het ecosysteem en de hele planeet toebrengt. Doen wij dat met een morele superioriteit? Nee. We moeten, nu het vijf over twaalf is, beslissen of we doorgaan op de ingeslagen weg of keuzes gaan maken ...

De voorzitter:

Heel goed.

Mevrouw Van Kooten-Arissen (PvdD):

... die het klimaat en de natuur gaan beschermen.

De voorzitter:

Dank u wel.

Mevrouw Van Kooten-Arissen (PvdD):

Daarbij hoort een plantaardig dieet. De Partij voor de Dieren is de laatste die zal zeggen: iedereen moet stoppen met het eten van vlees. Maar wij willen mensen er bewust van maken en laten zien dat je even gevarieerd en gezond kunt eten met een plantaardig dieet, zonder de natuur en het dierenwelzijn te schaden.

De voorzitter:

We krijgen allemaal een beetje honger.

De heer Von Martels (CDA):

Mevrouw Van Kooten is duidelijk geen voorstander van de jacht. Ze schiet zelf wel met hagel met alle argumenten die voorbijkomen. Ik zat nog even na te denken over het bejagen van de zwijnen. Als je die filosofie van "hoe meer je bejaagt, des te sterker de populatie stijgt" zou doortrekken en de jacht op die manier zou werken, zou je haast vermoeden dat we het schieten op de weidevogels gaan bevorderen. Dan zou u toch zeggen: nee, dat moeten we zeker niet doen. Hoe ziet mevrouw Van Kooten de weidevogels weer terugkeren?

Mevrouw Van Kooten-Arissen (PvdD):

Laat ik met de zwijnen beginnen, als u mij toestaat. Het is inderdaad waar: als zwijnen intensief bejaagd worden, krijgen ze drie keer zoveel jongen als ze eerder kregen. Ik heb hier bijvoorbeeld een artikeltje uit De Boerderij, het lijfblad van het CDA. Er staat dat Brabant anderhalve ton investeert in het zwijnenbeheer, want er zijn zoveel zwijnen. Hoe komt dat nou? Er is een grafiekje te zien met een schaal die oploopt over een periode van acht jaar. In 2010 zijn er minder dan honderd zwijnen geschoten. Dat worden er ieder jaar meer tot er nu een doelstelling is: 700 zwijnen schieten, want er zijn zoveel zwijnen. We moeten er met maximale mankracht en middelen aan werken.

De voorzitter:

En nu de weidevogels nog even.

Mevrouw Van Kooten-Arissen (PvdD):

Ja, en nu de weidevogels nog. Het CDA zet in op intensivering van de landbouw en de veehouderij. Daardoor gaat het helemaal mis met ons landschap. We hebben monocultuur. Wat heeft dat met weidevogels te maken? Daar kom ik zo op. We zitten met een monocultuur aan raaigras. Daar is geen kruidenplantje meer in te bekennen. De insectensterfte is torenhoog. Die is waarschijnlijk ook in Nederland 80%. De weidevogel heeft niet meer te eten. Daar moeten we al het mestgebruik en al het gifgebruik bij optellen.

De voorzitter:

Heel goed.

Mevrouw Van Kooten-Arissen (PvdD):

Wij hebben bijna geen geschikte leefgebieden meer dankzij de intensieve veehouderij.

De voorzitter:

Dank u wel. De heer Von Martels afsluitend.

De heer Von Martels (CDA):

Zou het er misschien ook mee te maken kunnen hebben dat we sinds 1960 500.000 hectare landbouwgrond zijn verloren en er 20.000 hectare natuur is bijgekomen?

Mevrouw Van Kooten-Arissen (PvdD):

Dat zijn mooie cijfers, maar ik weet dat 65% van Nederland bestaat uit landbouwgrond en dat er van onze biodiversiteit nog maar 15% over is ten opzichte van wat er 150 jaar geleden was. Dat is grotendeels te wijten aan de intensieve veehouderij.

De voorzitter:

De heer Moorlag. Kort, puntig.

De heer Moorlag (PvdA):

De heer Von Martels is ingegaan op de overlast van de eikenprocessierups. Bij de hele reeks die mevrouw Van Kooten-Arissen langsging, tot de afvallende takken aan toe, dacht ik dat de rups ongetwijfeld ook nog aan de orde zou komen. Ik gebruik die casus toch even als dilemma waar we toch wel voor staan. Hoe kijkt mevrouw Van Kooten-Arissen aan tegen die problematiek, die door mensen wordt ervaren? In welke mate mag de mensheid daarop interveniëren?

Mevrouw Van Kooten-Arissen (PvdD):

De eikenprocessierups kan daadwerkelijk schade aanbrengen aan ogen et cetera, maar er zijn ook gebieden in Nederland waar ze niet bestreden hoeven worden en waar de mens geen last heeft van de eikenprocessierups. Als er al reden is, als het een gevaar oplevert, wat heel goed zo zou kunnen zijn, dan wil de Partij voor de Dieren dat er ingezet wordt op bestrijdingsmiddelen die niet schadelijk zijn voor de omgeving.

De voorzitter:

Helder. Afrondend.

De heer Moorlag (PvdA):

Ik zie toch een dilemma. Ik heb mevrouw Van Kooten-Arissen ook horen zeggen dat je in de natuur per definitie niet moet interveniëren. Daaruit begrijp ik dat je geen zeehonden moet opvangen. Het zou ook betekenen dat je plaagdieren niet mag bestrijden.

Mevrouw Van Kooten-Arissen (PvdD):

Meneer Moorlag, dan heeft u mij verkeerd begrepen. Er zijn allerlei extremen, bijvoorbeeld weersextremen, maar ook de aanwezigheid van de tijgermug in Nederland, nadat hij geëxporteerd is door middel van het lucky bamboo. Dat komt door toedoen van de mens of door klimaatverandering die mede door de mens is veroorzaakt. Ik denk dus dat we het groter moeten zien, dat we het groter moeten aanpakken en niet moeten zeggen: we gaan die soort extreem bestrijden met alle middelen die we hebben en die ook nog eens schadelijk zijn voor ecosystemen en andere onderdelen van de natuur.

De voorzitter:

Heel goed. Ja.

Mevrouw Van Kooten-Arissen (PvdD):

We moeten goed kijken hoe we dat, als er daadwerkelijk schade is, zoals bij de eikenprocessierups, op een zo vriendelijk mogelijke manier voor de omgeving kunnen bewerkstelligen.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan de heer De Groot van D66.

De heer De Groot (D66):

Dank u wel, voorzitter. De Aanvullingswet natuur van de Omgevingswet is wederom een puzzelstuk in het nieuwe stelsel van de ruimtelijke ordening. Het is een puzzelstuk dat ertoe dient onze kwetsbare natuur te beschermen. Laten we even de geschiedenis ingaan en kijken waar we vandaan komen. Al in 1880 hadden we in Nederland de Nuttige Dierenwet en in 1912 de Vogelwet. Later kwamen er ook nog de Jachtwet, Wet bedreigde uitheemse dieren en plantensoorten en de Natuurbeschermingswet bij. In 1998 werden alle bepalingen uit deze wetten gebundeld in de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet. Ook de Vogelrichtlijn, de Habitatrichtlijn en het Cites-verdrag werden geïmplementeerd. Uiteindelijk zijn begin 2017 de Natuurbeschermingswet, de Boswet en de Flora- en faunawet vervangen door één wet, namelijk de Wet natuurbescherming.

En nu staan we voor de volgende verandering: de Omgevingswet. Met deze wet wordt het mogelijk om de verschillende plannen en regels voor ruimtelijke ordening, milieu en natuur beter op elkaar af te stemmen. Artikelen vanuit de Wet natuurbescherming worden deels opgenomen in de Omgevingswet en deels in onderliggende besluiten. En daar zit voor D66 een lastig punt. De memorie van toelichting bij de Aanvullingswet natuur vermeldt namelijk dat de Wet natuurbescherming en alle daarin opgenomen normen en instrumenten ongewijzigd, beleidsneutraal zullen worden gecontinueerd in de Omgevingswet en de bijbehorende algemene maatregelen van bestuur, en dat geen afbreuk wordt gedaan aan het beschermingsniveau. D66 ondersteunt het uitgangspunt dat alles beleidsneutraal wordt omgezet. Juist gelet op dit streven is extra aandacht voor de wettekst en de wetssystematiek belangrijk. Op basis van de huidige Wet natuurbescherming en de achterliggende verdragen en EU-richtlijnen wordt het herstellen en behouden van de gunstige staat van instandhouding namelijk beschouwd als een resultaatsverplichting. Het Rijk is hiervoor eindverantwoordelijk. De nationale natuurvisie moet in het bijzonder aandacht besteden aan het behoud en zo nodig het herstel van een gunstige staat van instandhouding van in de natuur in Nederland voorkomende soorten dieren en planten en de natuurlijke habitats van soorten. Het Rijk heeft deze resultaatsverplichting doorvertaald naar de provincies, en dat blijft ook zo.

De Wet natuurbescherming kent niet de term "omgevingswaarde", maar dat geldt evenmin voor de regels voor water en lucht. Zo zien we met de komst van de Omgevingswet ook andere veranderingen op het gebied van de natuur die te maken hebben met de stelselwijziging, bijvoorbeeld meer bevoegdheden op het niveau van de gemeenten. Op grond van de Omgevingswet worden veel internationale en Europese milieunormen wettelijk vastgelegd als omgevingswaarden. Dat zal onder andere voor lucht, waterkwaliteit en waterveiligheid gebeuren. Maar vooralsnog lijkt dat in het huidige voorstel niet te gaan gebeuren voor natuur. Toch is Nederland op grond van verdragen en Europese richtlijnen verplicht om wilde dieren- en plantensoorten en habitattypen in een gunstige staat van instandhouding te brengen en te houden. Het begrip "gunstige staat van instandhouding" wordt mogelijk als een relatief vage term aangemerkt. Maar evenals begrippen uit de Kaderrichtlijn Water, die eveneens vaag lijken maar concreet zijn uitgewerkt, bijvoorbeeld "goede ecologische toestand", kan en moet ook de term "gunstige staat van instandhouding" een specifieke uitwerking krijgen. Hier is bovendien al de nodige ervaring mee opgedaan.

In de richtsnoeren inzake strikte soortenbescherming van de Europese Commissie en de rapportagerichtsnoeren voor de Habitatrichtlijn is deze definitie van een gunstige staat van instandhouding nader uitgewerkt in vier parameters: verspreidingsgebied, populatie, leefgebied en toekomstperspectief. Voor elke habitat en soort wordt elk van deze parameters volgens een overeengekomen beoordelingsmatrix beoordeeld als gunstig, ontoereikend, slecht of onbekend, met als resultaat een totaalbeoordeling van de staat van instandhouding in vier klassen. Voor elk van deze parameters kunnen referentiewaarden worden ontwikkeld, zodat een goede beoordeling mogelijk is.

In Nederland is inmiddels langs de besproken lijnen veel onderzoek uitgevoerd naar de gunstige staat van instandhouding van soorten op nationaal niveau. Zo zijn in 2014 voor de Nederlandse Habitatrichtlijnsoorten gunstige referentiewaarden uitgewerkt voor populatieomvang en verspreidingsgebied. Deze waarden zijn zo veel mogelijk op wetenschappelijke gegevens gebaseerd, en wanneer die onvoldoende aanwezig waren op expert judgement. In aanvulling op dit onderzoek zijn diverse andere rapporten beschikbaar waarin ook langs bovenstaande lijnen de gunstige staat van instandhouding in kaart wordt gebracht. Dit laat zien dat het begrip "gunstige staat van instandhouding" wel degelijk goed uitgewerkt kan worden in concrete normen die, vergelijkbaar met lucht en water, kwantificeerbaar zijn. Bovendien gaat het ook om objectieve normen, omdat de referentiewaarden enkel op ecologische kennis gebaseerd mogen worden. Wanneer exacte wetenschappelijke kennis ontbreekt, kan ook op basis van expert judgement worden gewerkt, zoals gezegd. Gezien deze kwantificeerbaarheid en objectiveerbaarheid, én omdat het bereiken van een gunstige staat van instandhouding een resultaatsverplichting is, ligt het verankeren van het realiseren van de gunstige staat van instandhouding van soorten en habitattypen als omgevingswaarde onder de Omgevingswet voor de hand. Daarmee wordt ook meer helderheid geboden over wat de verplichting tot het realiseren van die gunstige staat, een verplichting die met de decentralisatie bij de provincie is neergelegd, precies inhoudt. Ook krijgt natuur eenzelfde positie als andere Europees-beschermde milieunormen, zoals de normen voor lucht en water. In het licht van het voorgaande is het dus niet meer dan logisch om natuur, net als water en lucht, op te nemen als omgevingswaarde in de Omgevingswet. Dit is ook toegezegd door de minister van Binnenlandse Zaken tijdens het PAS-debat van vorige week.

De heer Weverling (VVD):

Ik probeer helder te krijgen hoe de omgevingswaarde verder handen en voeten kan krijgen. Bij geluid snap ik dat je met dB werkt; iets is 65 dB of 68 dB, dat is vrij duidelijk te meten. Maar omgevingswaarde is toch ontzettend subjectief?

De heer De Groot (D66):

Nee, dat is een wetenschappelijk vak. Zoals ik heb uitgelegd, wordt dat, vergelijkbaar met lucht en water, gedaan door ecologen die tot kwantificeerbare normen kunnen komen en daar ook al ervaring mee hebben opgedaan. Daar waar dat niet mogelijk is, staat de wet toe om dat met een expert judgement te doen.

De heer Weverling (VVD):

En wat beoogt u dan?

De heer De Groot (D66):

Ik beoog om de gunstige staat van instandhouding te omschrijven, zodat je als Rijk ook weet welke doelen uiteindelijk gehaald moeten worden met de fondsen, de middelen, die je ter beschikking stelt. Ik neem aan dat het de VVD moet aanspreken dat we het geld niet zomaar geven, maar goed hebben omschreven wat ermee moet worden bereikt.

De heer Weverling (VVD):

Wat de VVD vooral aanspreekt, is dat we geen extra dingen optuigen die niet nodig zijn.

De voorzitter:

Wat is uw vraag?

De heer Weverling (VVD):

Volgens mij hebben we al een Natuurbeschermingswet en heel veel andere richtlijnen vanuit Europa waar we aan voldoen. Is dat in uw ogen niet voldoende?

De heer De Groot (D66):

Nee, want het gaat hier om richtlijnen en die hebben geen rechtstreekse werking. Als dat wel zo was geweest, hadden we ons natuurbeleid al lang op orde gehad. Daarom hebben we nu de Natuurbeschermingswet, die een aantal voorwaarden stelt. Het is niet meer dan logisch om die ook in de Omgevingswet op te nemen. U herinnert zich het debat over het PAS van vorige week. Daar hebben we helaas moeten constateren dat we dat daar niet goed hebben gedaan. Dat leidt er op termijn toe dat je toch door een rechter op de vingers wordt getikt. In die zin is het dus gewoon een wetstechnische verheldering waar ook de VVD blij mee zou moeten zijn.

De voorzitter:

U rondt af.

De heer De Groot (D66):

Wij komen dus met een verhelderend amendement, voorzitter. Zoals in de toelichting bij de consultatieversie van het Aanvullingsbesluit natuur Omgevingswet is aangegeven, is Nederland namelijk verplicht tot "het nemen van maatregelen om de natuurlijke habitats en de wilde dier- en plantensoorten voor communautair belang in een gunstige staat van instandhouding te behouden of te herstellen". Daarmee betreft het amendement een beleidsneutrale explicitering van een belangrijk al geldende internationaal- en Europeesrechtelijke verplichting. Het amendement beoogt ook de helderheid en de consistentie van de Omgevingswet te vergroten door dezelfde aanpak te hanteren voor de Europese verplichte doelen op het gebied van water, lucht en natuur.

De voorzitter:

Ik stel vast dat dit het amendement op stuk nr. 29 is. Was dat uw bijdrage?

De heer De Groot (D66):

Dat was mijn bijdrage.

De voorzitter:

Er is nog een vraag van de heer Von Martels.

De heer Von Martels (CDA):

Het amendement is helder toegelicht, maar toch is voor mij niet helemaal duidelijk wat dit nou gaat betekenen voor de uitvoeringspraktijk. Gaat dit zaken op slot zetten of hoeven we daar echt niet bang voor te zijn?

De heer De Groot (D66):

Nee, integendeel. Het is een verheldering van de opgave die het Rijk heeft. Het treedt op geen enkele manier in de afspraken die we in 2013 hebben gemaakt met de provincies. Die staan aan de lat voor de uitvoering van het natuurbeleid en voor het beschermen van onze natuur. Maar het is wel iets waartoe de overheid oproept, namelijk om de natuur te beschermen. De overheid is dat nu al verplicht op grond van internationale wetgeving. In die zin is het gewoon een wetstechnische verheldering.

De heer Von Martels (CDA):

Dan kom ik tot de conclusie dat de heer De Groot twijfels had over de manier waarop de overheid de natuur nu beschermt.

De heer De Groot (D66):

Over de daadwerkelijke praktijk kunnen we het hebben. Die staat even los daarvan. Waar het vandaag over gaat, is een wetsvoorstel om de huidige wetgeving te plaatsen in de Omgevingswet. We hebben afgesproken dat we daar niets aan toevoegen en niets vanaf halen. Dit element hoort daar volgens D66 bij. We zijn hier ook van de zorgvuldige wetgeving. Ook u heeft al het nieuws rondom de PAS meegemaakt. Daarom zijn we er nu extra alert op dat we gewoon andere Europese verplichtingen op een keurige manier vertalen naar nationale wetgeving.

Mevrouw Van Kooten-Arissen (PvdD):

Ik heb een vraag over de lijst van vrij bejaagbare soorten: de haas, het konijn, de fazant, de wilde eend en de houtduif. Begin dit jaar heeft senator Koffeman van de Partij voor de Dieren in de Eerste Kamer een motie ingediend om die lijst terug te brengen tot nul. Die stemming is naar de verkeerde kant overgeslagen en de motie is echt nipt niet aangenomen. Wat ons verbaast, is dat D66 — de hele coalitie eigenlijk plus de SGP — dus daartegen stemde, terwijl D66 zich meermalen heeft uitgesproken voor het afschaffen van de lijst van vrij bejaagbare soorten en dit zelfs in zijn verkiezingsprogramma heeft staan. Als ik vandaag opnieuw een motie of een amendement indien om die lijst van vrij bejaagbare soorten te schrappen, om die terug te brengen tot nul, gaat D66 dat dan steunen?

De heer De Groot (D66):

Ik word toch een beetje onrustig, want dit lijkt bijna een uitnodiging om te solliciteren bij de Partij voor de Dieren. U weet ook hoe dat allemaal is gegaan! Maar ik moet u helaas teleurstellen: ik voel me zeer thuis bij D66, want dat is een partij die altijd gericht is op de toekomst.

Uw vraag ging natuurlijk over de wildlijst. We hebben eigenlijk een zeer broos evenwicht in de wet tussen die soorten die je op je eigen jachtterrein kunt bejagen en waarvan de gunstige staat van instandhouding ook niet wordt aangetast, en ... Het lijkt mij toch een zeer goede zaak om het evenwicht, zoals we dat nu kennen, niet te veranderen.

De voorzitter:

Afrondend.

Mevrouw Van Kooten-Arissen (PvdD):

Ik hoor dat er gedoeld wordt op senator Prast, die over is gestapt naar de Partij voor de Dieren. Wij zijn daar heel erg blij mee, maar mijn vraag luidt nu juist: hoe gaat D66, hier in de Tweede Kamer, stemmen? Ik vraag dat, omdat ik de heer De Groot hoor verhalen over de intrinsieke waarde van de natuur, het belang daarvan en de noodzaak dat dat geborgd wordt in de wet. Ik ben benieuwd hoe u gaat stemmen, omdat het niet alleen een grote wens was van de Partij voor de Dieren maar ook van D66 om die lijst van vrij bejaagbare soorten af te schaffen.

De heer De Groot (D66):

Zoals ik heb gezegd, hebben we nu een broos evenwicht tussen die soorten die je eigenlijk op je eigen jachtterrein kunt bejagen en die soorten waarvoor je een ontheffing moet aanvragen bij de provincie. Het is geen perfect systeem, zeg ik erbij, maar het is een broos evenwicht dat we, denk ik, onaangetast moeten laten.

De heer Van Gerven (SP):

Ik ben benieuwd naar het antwoord van D66 op het volgende. Ik luister naar het betoog van de heer De Groot en ik beluister daar toch een zekere angst in voor de gevolgen van de Omgevingswet. Brengt de Omgevingswet ons op het punt van de natuur wel dichter bij het wenselijke doel van meer biodiversiteit en betere natuur? Klopt dat?

De heer De Groot (D66):

Het gaat natuurlijk uiteindelijk om wat de heer Van Gerven nu zegt. We moeten die maatregelen treffen waarmee we onze natuur verbeteren, want we hebben een grote crisis op het gebied van biodiversiteit. Deze wet is gewoon bedoeld om dat op een nette manier te regelen. We gaan het pas echt verbeteren met maatregelen. Dat zijn dus verschillende dingen. Wij denken dat de Omgevingswet, op ons amendement na, een goede manier is om dat wetstechnische stelsel in elkaar te zetten. Maar we moeten ook constateren dat alle wetten tot nu toe niet hebben kunnen verhinderen dat onze biodiversiteit zo achteruit is gegaan. Daarom delen we de zorg.

De voorzitter:

Afrondend, de heer Van Gerven.

De heer Van Gerven (SP):

Voorzitter, ik neem aan dat het interrupties in drieën mogen zijn.

De voorzitter:

Nee, ik heb slecht nieuws voor u.

De heer Van Gerven (SP):

Als ik goed heb geluisterd, hebben meerderen het toch in drieën gedaan.

De voorzitter:

Nee, dan heeft u slecht geluisterd.

De heer Van Gerven (SP):

Dan zal ik het proberen af te maken. Ik constateer dat er bij D66 toch zorgen leven en dat brengt me weer bij de vraag of de Omgevingswet, zoals die nu vorm wordt gegeven, ons niet eerder achteruit brengt dan vooruit. We moeten constateren dat de normen die in de Omgevingswet worden geïntroduceerd, grofmaziger zijn dan in de natuurwet die we nu hebben, de wet natuurbeheer. Zou dat er niet toe moeten leiden dat we een tandje bijschakelen om er toch voor te zorgen dat de biodiversiteit en de natuur wél vooruitgaan in plaats van achteruit? En dat laatste dreigt toch te gebeuren door deze overgang naar de Omgevingswet.

De heer De Groot (D66):

We hebben het vandaag eigenlijk alleen over de systematiek. We komen bij de aanvullingsbesluiten te praten over de normen. We zullen er als D66 goed op toezien dat we daarbij geen concessies doen aan de bescherming van onze natuur.

De voorzitter:

Prima. De volgende spreker van de zijde van de Kamer is mevrouw Bromet van de fractie van GroenLinks.

Mevrouw Bromet (GroenLinks):

Voorzitter. In aanvulling op de geschiedenis die mijn collega van D66 net schetste: in 2012 is er een wetsvoorstel geweest dat Mooier Nederland heette. GroenLinks heeft dat toen samen met de PvdA en D66 ingediend. Ik was daar als medewerker bij betrokken. Ik vond het dus jammer dat de heer De Groot dit vergat te noemen. Het heeft uiteindelijk geresulteerd in de Wet natuurbescherming, zoals hij al zei, en vandaag staan we voor de Omgevingswet.

De Omgevingswet komt er omdat er meer vrijheid en vertrouwen gegeven gaat worden aan lagere overheden voor de invulling van hun ruimtelijkeordeningsplannen. Het doel van de wet is niet om zaken te beschermen, en dus ook niet om de natuur te beschermen. Ook de Raad van State zegt dat hij er niet zeker van is dat er een balans zal zijn tussen beschermen van natuur en benutten ten koste van natuur. De eerste vraag voor de minister is hoe zij gaat voorkomen dat de balans doorslaat van beschermen naar benutten.

Dit is een van de redenen dat GroenLinks tegen de Omgevingswet heeft gestemd, maar dat betekent niet dat wij onze handen er nu van aftrekken en ons er niet meer mee bemoeien. Wij willen zorgen dat de Wet natuurbescherming zo goed mogelijk geborgd wordt in de nieuwe Omgevingswet en de Aanvullingswet natuur. Over de Wet natuurbescherming is namelijk heel lang onderhandeld, en hij is eigenlijk pas net, sinds 2017, in werking. Het zou zonde zijn als de helderheid en de overzichtelijkheid van deze wet zomaar verdwijnen. Dat zit nu verstopt in drie gigantische besluiten. Ons pleidooi is dus ook om meer op wetsniveau te regelen. Dat zal de overzichtelijkheid ten goede komen.

GroenLinks kan ermee leven dat er een beleidsneutrale overgang van de Wet natuurbescherming naar de aanvullingswet en het aanvullingsbesluit komt, maar het blijft de vraag wat de minister een beleidsneutrale overgang vindt. Ik zal er enkele volgens ons niet-beleidsneutrale wijzigingen uit lichten.

Een eerste niet-beleidsneutrale wijziging die ik wil noemen, is het feit dat er geen verdere regels worden gesteld ten aanzien van de inhoud van de omgevingsvisies, niet op rijksniveau en niet op het niveau van de provincies. Deze staan nu wel in de Wet natuurbescherming maar niet in de Aanvullingswet natuur. Zo moet men volgens de Wet natuurbescherming aandacht besteden aan het behoud en zo nodig herstel van de gunstige staat van instandhouding van soorten en habitats, het goed functioneren van ecosystemen in de onderscheiden natuurgebieden in onderlinge samenhang, onderzoek op het gebied van biologische diversiteit en het te voeren provinciale beleid gericht op het behoud en het zo mogelijk versterken van de biologische diversiteit en het duurzame gebruik van de bestanddelen daarvan. Ik heb hierover twee vragen. Kan de minister bevestigen dat bovengenoemde wettelijke waarborgen in het nieuwe stelsel ontbreken? Op welke wijze vormt het feit dat natuur en landschap onderdeel zijn van het begrip "fysieke leefomgeving" een waarborg dat deze onderdelen straks ook in de omgevingsvisie terugkomen? Wij willen voorkomen dat de verschillende omgevingsvisies te veel uit elkaar gaan lopen en we straks in de praktijk moeten gaan zien of de omgevingsvisies de onderdelen uit de Wet natuurbescherming bevatten of niet. Het gevaar hierbij is namelijk dat natuurbescherming niet meer de aandacht krijgt die ze nodig heeft.

De bescherming moet uiteindelijk ook gegarandeerd worden op grond van internationale verplichtingen. Hierover heb ik ook enkele vragen. Hoe gaat de minister garanderen dat wij voldoen aan internationale natuurbeschermingsverplichtingen als het niet in de visies terugkomt, en hoe gaat zij dit monitoren? Hoe vindt de minister dit zich verhouden tot beleidsneutraliteit?

De regels staan op dit moment niet in de wet én niet in het conceptbesluit. Voor het overzicht is het wel zo handig dat de regels in de Aanvullingswet natuur worden opgenomen, bijvoorbeeld door een grondslag te creëren in de aanvullingswet om deze bepalingen via instructieregels alsnog in het aanvullingsbesluit op te nemen. Wat vindt de minister hiervan?

Dan een tweede niet-beleidsneutrale wijziging. Verschillende begrippen die in artikel 1.1 van de Wet natuurbescherming zijn gedefinieerd, komen niet terug in de aanvullingswet of het ontwerpaanvullingsbesluit. Deels gaat het daarbij om begrippen uit de Habitatrichtlijn, die volgens het Europese Hof van Justitie nauwkeurig moeten worden uitgevoerd in alle lidstaten, zoals de Raad van State al heeft opgemerkt bij de totstandkoming van de Wet natuurbescherming. Wij vinden dan ook dat deze begrippen alsnog moeten worden opgenomen in het stelsel, via de aanvullingswet of het aanvullingsbesluit. Dit geldt ook voor de andere ontbrekende definities, zoals die van de begrippen "dieren" of "planten", zodat duidelijk is dat de beschermingsregimes gelden voor dieren en planten in al hun ontwikkelingsstadia. We hebben hiertoe twee amendementen ingediend.

Dan de derde niet-beleidsneutrale wijziging die GroenLinks ziet, namelijk de beleidsafzwakkingen van het Natuurnetwerk Nederland. Eind maart werd het WUR-rapport getiteld Natuur en landschap in de Omgevingswet openbaar. Hieruit blijkt dat met de huidige instructieregels die in het Besluit kwaliteit leefomgeving staan, er sprake is van beleidsafzwakking van het Natuurnetwerk Nederland. De minister schrijft in antwoorden op de vragen van onze D66-collega dat zij dit niet onderschrijft en dat de provincies verwachten de afspraken uit het Natuurpact nog op tijd te bereiken. Het lijkt er dus op dat de minister achteroverleunt totdat blijkt dat de doelen wel of niet gehaald worden en dat ze pas na de deadline actie onderneemt om de provincies bij te sturen. Is dit een juiste interpretatie? Wat gaat de minister doen om de provincies eerder bij te sturen, mocht voortijdig blijken dat de provincies de doelen niet gaan halen?

GroenLinks is ervan overtuigd dat het Natuurnetwerk Nederland essentieel is voor het behoud van natuur en biodiversiteit in Nederland. Dat is de minister met ons eens. Onze natuur staat onder druk, dus beleidsafzwakking is iets wat te allen tijde voorkomen moet worden. Met de regels in het Besluit kwaliteit leefomgeving wordt de rijksverantwoordelijkheid losgelaten en wordt er veel overgelaten aan de provincie. Dat terwijl het Natuurnetwerk Nederland juist provincie-overstijgend is. Om te voorkomen dat we twaalf verschillende plannen krijgen en ons natuurbeleid nog verder versnippert, is bescherming op rijksniveau noodzakelijk. Daarom pleiten wij ervoor om de regels in het Besluit kwaliteit leefomgeving aan te vullen, zodat duidelijk is dat er nog steeds een nee-tenzijbenadering geldt en er pas kan worden ingegrepen in het Natuurnetwerk Nederland als er geen alternatieven zijn en er sprake is van een groot openbaar belang. Is de minister dat met ons eens? Zou zij ons kunnen toezeggen dat deze regels in het Besluit kwaliteit leefomgeving worden behouden?

Dan nog wat vragen in wat meer detail, om te begrijpen waar de minister staat. Deelt de minister de mening dat verdere inbreuken op het Natuurnetwerk Nederland zo veel mogelijk moeten worden voorkomen? Is zij bereid om aanvullende waarborgen in regelgeving op te nemen om een beleidsafzwakking te voorkomen?

De Wet natuurbescherming is pas in 2017 in werking getreden. Het heeft lang geduurd voordat deze wet tot stand kwam. Het is jammer dat deze wet nu alweer compleet anders wordt. Hier heb ik ook enkele vragen over. De minister schrijft in de beantwoording van onze schriftelijke vragen dat er nu in de praktijk ervaring wordt opgedaan met de toepassing van de Wet natuurbescherming. Wat zijn de recente ervaringen? Is de minister het met ons eens dat het van essentieel belang is dat deze ervaringen worden meegenomen in het uitvoeringsbesluit? Hoe vloeiend wordt de overgang van de Wet natuurbescherming naar de Aanvullingswet natuur Omgevingswet? Kan de minister hierop reflecteren?

Zij schrijft ook dat het merendeel van de natuurwetgeving is voorgeschreven door Europese richtlijnen en internationale verdragen. Maar wat gebeurt er met de verankering van extra stappen die Nederland neemt, boven op deze internationale verdragen?

Ten slotte kom ik, net als de Partij voor de Dieren, te spreken over de bomen. Gemeenten hebben moeite om de bomenverordening, die onder de regels voor de fysieke leefomgeving valt, goed over te nemen in het bestemmingsplan. Hoe worden zij hierin door het Rijk ondersteund?

Daarnaast blijkt dat het kappen van bomen nu aangemerkt wordt als een omgevingsplanactiviteit, en er dus een omgevingsvergunning moet worden aangevraagd. De bezwaartermijn wordt door de Omgevingswet verkort van zes naar vier weken. Dat maakt het voor burgers lastig om bezwaar te maken. Waarom is er binnen de Omgevingswet gekozen voor de vierweekse bezwaarprocedure?

Dat was het.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan de heer Van Gerven van de fractie van de SP.

De heer Van Gerven (SP):

Voorzitter. Het is inmiddels zo'n vier jaar geleden dat de Wet natuurbescherming is aangenomen. Deze wet was bepaald niet onomstreden bij de behandeling daarvan. Via de Aanvullingswet natuur wordt deze wet zo goed als integraal overgenomen in de Omgevingswet — beleidsneutraal, heet dat in wetgevingsjargon. Maar dat is opvallend, niet in de laatste plaats omdat de oorspronkelijke Wet natuurbescherming vooral erop gericht was om te voldoen aan de internationale verplichtingen, niet meer en niet minder.

Dat lezen we in de stukken allemaal terug, maar er is ontzettend veel bezorgdheid hoe dat gaat uitpakken. Zou er niet een paar tandjes bijgeschakeld moeten worden nu we die wet toch gaan aanpassen? Zou er niet juist meer moeten worden gedaan dan die alleen maar beleidsneutraal overzetten, met de nodige risico's van dien? Want we lezen heel veel over de afnemende biodiversiteit in Nederland, over diersoorten en plantensoorten die massaal dreigen te verdwijnen. Vergeleken met begin jaren negentig is er nog maar een kwart van de insecten over. Dat zijn toch allemaal cruciale zaken voor ons ecosysteem, waarvan ook wij mensen deel uitmaken. De Wet natuurbescherming deed daar te weinig aan, kunnen we constateren. De vraag is of het beter gaat als we het in de Omgevingswet stoppen. We kunnen de verdragen van Bern en Bonn overnemen en dat kan allemaal heel netjes gebeuren, maar komen we er dan?

De kijk van de SP daarop is dat we meer moeten doen en ook meer kunnen doen. Dat geldt juist in Nederland, het land dat deels uit de zee is ontstaan en eigenlijk heel weinig oorspronkelijke natuur kent, maar toch een grote verscheidenheid aan natuurlandschappen heeft. De mens is vrijwel altijd betrokken geweest bij de totstandkoming daarvan. Wij kunnen dus ontzettend veel en zouden ook veel kunnen doen om het verdwijnen van soorten tegen te gaan en biodiversiteit te creëren, in plaats van enkel te voldoen aan een aantal verdragen. Ik hoor graag van de minister of de ministers hoe de biodiversiteit onder deze wet juist kan toenemen, en dan hoor ik graag meer dan verwijzingen naar de verdragen die ik zojuist noemde. Welke inspanningen gaan hiervoor verricht worden?

Dan het onderzoek van de Wageningse universiteit, waaraan ook anderen al refereerden. De onderzoekers concluderen dat de regels voor het Natuurnetwerk Nederland in het Besluit kwaliteit leefomgeving worden afgezwakt. De vragen van D66 daarover zijn beantwoord, waarbij de minister schrijft: er wordt steviger gestuurd op het te bereiken resultaat. Provincies moeten met meer bestuurlijke afwegingsruimte de doelen halen. Hoe moet ik dat zien? De provincies krijgen meer ruimte om hun gang te gaan, om het zo maar eens te zeggen. Waarom zouden ze dan luisteren naar de minister of naar de afspraken met betrekking tot het natuurnetwerk? Dat vraag ik me zeker ook af omdat er grote verschillen zijn tussen de provincies. Ik kom zelf uit Brabant, een prachtige provincie. Daar bulken ze van het geld, om een of andere reden. Nou ja, ze hebben een energiebedrijf verkocht, dus daar zit ontzettend veel geld. Na de periode-Bleker, een zwarte pagina in onze historie waarbij het natuurbeleid in Nederland ernstig is gefrustreerd en vernietigd, heeft Brabant gezegd: we gaan dat natuurnetwerk toch in stand houden en realiseren. Maar er zijn andere provincies die niet zo veel middelen hebben, waar financiële afwegingen mogelijk dominanter zijn. Hoe gaan we dat rechtbreien en ervoor zorgen dat het natuurnetwerk wel tot stand komt?

Dan de plezierjacht. Dat blijft de SP een doorn in het oog. Deze twee woorden horen eigenlijk niet aan elkaar verbonden te worden. Wij bestrijden op zich niet de noodzaak van wildbeheer, maar dat moet plaatsvinden door middel van gereguleerd beheer, de zogeheten beheersjacht, niet door mensen die met een schot hagel fazanten afschieten om het dier daarmee een ondraaglijk lijden te bezorgen. Die plezierjacht hoort dus wat de SP betreft niet in een moderne visie op natuurbeheer thuis. Ik heb dan ook een amendement ingediend om de meest agressieve vormen van jacht, de drukjacht en de drijfjacht, in absolute zin te verbieden alsmede de jacht in Natura 2000-gebieden en andere bijzondere natuurgebieden. Juist de druk- en drijfjacht, waarbij dieren naar de jagers worden gejaagd, verstoren de natuur onnodig en jacht in het algemeen doet dit in natuurgebieden. Hopelijk onderschrijft het kabinet deze visie.

Dan als laatste de gemeenten en de provincies. Deze zijn nu al belast met een aanzienlijk deel van de verantwoordelijkheden voor natuurbeheer en bescherming. De minister schrijft in het wetsvoorstel en brieven dat ook in die zin de wet beleidsneutraal is. Dat kunnen we ook lezen als we de stukken doornemen. Maar de vraag is toch: komt het er ook van, is dat te realiseren? Er gaan ontzettend veel zaken over en een van de kurken waar het op drijft, is het Digitaal Stelsel Omgevingswet. Daar gaat ontzettend veel van afhangen. Gemeenten, provincies, waterschappen en het Rijk moeten gezamenlijk één ICT-systeem beheren en daar moet alles in gebeuren: vergunningsaanvragen en -verleningen en inzage. Als ik de publieke informatie lees over dat Digitaal Stelsel Omgevingswet, zie ik dat dat stapsgewijs wordt opgebouwd. Een verstandige inzet gezien de reputatie van de rijksoverheid op het vlak van grootschalige ICT-projecten, maar ik ben toch wel erg bezorgd. Ik denk ook nog aan het recente nieuws over de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit, waar ook een ICT-project niet goed verloopt.

De publieke informatie geeft aan dat voor het Digitaal Stelsel Omgevingswet een basisfunctionaliteit komt en dat het wordt aangevuld, maar het moet wel al in 2021 volledig werkzaam zijn. Wat houdt dat nou in? Wat houdt dit verschil nou in volgens de minister en wat kan een burger of ondernemer nu verwachten op 1 januari 2021 als hij bijvoorbeeld een vergunning aanvraagt voor een bouwproject? Gaat dat volledig via dat Digitaal Stelsel Omgevingswet waar alles in zit of gaat het toch via het gemeentehuis of via een combinatie daarvan? Wat betekent dat basisniveau nu precies? Wat gaat er gebeuren als gemeenten achterblijven en in 2024 nog niet of niet volledig zijn aangesloten? Wordt die gemeente dan geholpen bij de invoering van dat Digitaal Stelsel? Met andere woorden: welke waarborgen heeft deze minister gecreëerd om de stelselwijziging te laten slagen als dat risicovolle ICT-project onverhoopt toch mislukt?

Dank u wel, voorzitter.

De voorzitter:

Een vraag nog van de heer De Groot, kort en puntig.

De heer De Groot (D66):

Voorzitter. De heer Van Gerven pleit ervoor om niet meer in Natura 2000-gebieden te jagen. Op zich kan D66 zich daarin vinden, maar we hebben natuurlijk vrij recent de hele situatie met de Oostvaardersplassen gehad. Ik zit nu een beetje te zoeken naar de inbreng van de SP in Flevoland, maar ik kan het standpunt dat u net ten beste heeft gegeven daar helemaal niet in terugvinden.

De heer Van Gerven (SP):

Ik moet zeggen dat wat er gebeurd is in de Oostvaardersplassen echt een drama is. Het is natuurlijk gedecentraliseerd, terwijl dat eigenlijk nooit had mogen gebeuren. Dat was beleid van een vorig kabinet. De bevoegdheid had gewoon bij de landelijke overheid moeten blijven. Wat daar had moeten gebeuren, is het aanleggen van het OostvaardersWold zodat de dieren meer ruimte hadden kunnen krijgen. Dan denk ik dat het er veel beter uit had gezien.

De voorzitter:

Prima. Afrondend.

De heer De Groot (D66):

Ja, maar we zaten toen met die situatie. En als we gaan doen wat u voorstelt, kun je er ook niks meer aan veranderen. Hoe kijkt u daar dan toch tegenaan? U zegt dat het naar het Rijk had gemoeten. Nu staat u hier. We hebben deze situatie. Wat gaat u doen?

De voorzitter:

Wat gaat de heer Van Gerven doen.

De heer Van Gerven (SP):

Wij waren het eens met de voorstellen van ICMO 2. Die hebben een advies gegeven over hoe dat beheer daar plaats moest vinden, hoe dat moest gebeuren. Daar hebben wij ons achter geschaard. Maar het probleem was dat het OostvaardersWold niet is aangelegd, zodat de dieren niet de ruimte kregen om meer ruimte te zoeken zodat ze een fatsoenlijk bestaan zouden kunnen hebben.

De voorzitter:

Prima.

De heer Van Gerven (SP):

Dat had moeten gebeuren, en dat is helaas niet gebeurd. En dan kom je met secondbestoplossingen.

Mevrouw Bromet (GroenLinks):

De heer Van Gerven zegt: als wij het hadden gehouden als Rijk, dan was het niet gebeurd. Maar het was juist de heer Bleker die uit naam van het Rijk een streep zette door het OostvaardersWold. Het gaat erom dat er, op welk bestuursniveau dan ook, bestuurders zitten die van de natuur houden en die zich daarvoor inzetten.

De heer Van Gerven (SP):

Zeker. Maar het natuurnetwerk was aangelegd inclusief verbindingszones, met het idee dat dier- en plantensoorten zouden kunnen migreren door het land heen. Dat is gefrustreerd door met name Bleker. Daarna is ook nog die decentralisatie doorgevoerd, waardoor wij als overheid en hier als Kamer de controle verregaand zijn kwijtgeraakt.

De voorzitter:

Heel goed.

De heer Van Gerven (SP):

En ik moet nog maar zien wat ervan terechtkomt nu het gedecentraliseerd is, en wij eigenlijk het zicht op wat er allemaal gebeurt voor een groot gedeelte kwijt zijn geraakt.

De voorzitter:

De heer Madlener van de fractie van de Partij voor de Vrijheid.

De heer Madlener (PVV):

Dank u wel, voorzitter. Wat vers water erbij, dat doet mij goed.

De PVV is gek op onze natuur, en dat geldt denk ik voor alle partijen in deze Kamer. Maar ja, Nederland is ook een steeds drukker en voller land aan het worden, mede door de massale import van nieuwe mensen die het kabinet zo graag wil verwelkomen in ons land. Dus het wordt steeds drukker in Nederland. Daarmee krijgen we ook steeds meer behoefte aan natuur, om eens te ontsnappen aan het dagelijkse, drukke leven. De natuurgebieden vinden wij dan ook niet alleen belangrijk voor de dieren en de planten, maar ook voor de mensen. Daarom willen wij ook wijzen op de toegankelijkheid en de bereikbaarheid van de natuur in Nederland, en willen wij de ontwikkeling van nieuwe natuur juist in de Randstad bevorderen. Want toen een stukje land in Zeeland onder water werd gezet voor natuur, toen waren de Zeeuwen daar niet blij mee. Die zeiden: dat hebben we hier zat. Maar rond Rotterdam of Den Haag zouden we natuurlijk heel blij zijn met wat natuur en een plek waar je rustig kunt wandelen. Ook kun je daar mooi wonen, en dat is ook een belangrijke functie van de natuur. Het recreatiebos, waar mevrouw Van Kooten-Arissen over sprak, is dus juist heel belangrijk om mensen kennis te laten maken met de natuur en te laten beseffen dat we onderdeel zijn van de natuur.

Voorzitter. Voor ons is de natuur dus erg belangrijk, en de bescherming van de weinige natuurgebieden die Nederland nog heeft, vinden wij ook belangrijk. Maar juist vanuit de linkse partijen doemt er ook een gevaar op. Want er dreigt nu een wildgroei aan windmolens in Nederland, ook in die natuurgebieden. Daarom heb ik samen met de heer Kops van mijn fractie een amendement ingediend dat een verbod wil op nieuwe windmolens en grote zonneparken in natuurgebieden. Want het is eigenlijk heel logisch: in een natuurgebied moet je geen windmolens bouwen. Ten eerste vliegen vleermuizen, vogels en ook heel veel insecten zich te pletter tegen die wieken. Ten tweede is de hele sfeer en beleving van die natuur helemaal verpest als daar een windmolen staat te draaien of een enorm zonnepark is gebouwd.

Voorzitter. Ik hoop dus ook op steun van heel veel linkse fracties voor dat amendement, want die grote industriële zaken moeten wij toch niet willen in de schaarse natuur die Nederland heeft. Ik zie gelukkig dat twee fracties zich ook aangesproken voelen.

De voorzitter:

De eerste is mevrouw Bromet.

Mevrouw Bromet (GroenLinks):

Zijn er ook nog andere bedreigingen voor de natuur? Want het wordt nu wel heel erg op het bordje van de linkse partijen gegooid. Doorgaans zijn wij degenen die de natuur beschermen en zijn het de rechtse partijen die allerlei andere hobby's in dezelfde gebieden botvieren.

De heer Madlener (PVV):

Daarom doe ik met name ook een beroep op GroenLinks om dat amendement te steunen, want GroenLinks kijkt soms ook de andere kant op als het gaat om bedreigingen voor de natuur. Ja, natuurlijk zijn er vele bedreigingen voor natuurgebieden. Nederland heeft niet zo veel natuurgebieden. Ik denk dat Nederland misschien de minste natuur van alle landen in de wereld heeft. We zullen in ieder geval hoog in dat lijstje staan. We hebben dus schaarse natuur. We hebben ook veel behoefte aan natuur, omdat het gewoon zo schaars is. Ook wij willen graag een goede bescherming. Vandaar het amendement om die windmolens en zonneparken te weren. Ik hoop op uw steun. En er zijn meer afwegingen die je moet maken als het gaat om natuur, ja.

De voorzitter:

Afrondend.

Mevrouw Bromet (GroenLinks):

Ik had het niet over afwegingen; ik had het over bedreigingen, dingen die de natuur bedreigen. U vindt windmolens en zonneparken een bedreiging. Dat kan in sommige gevallen ook zeker zo zijn. Maar zijn er ook nog andere bedreigingen? We hebben vorige week het debat gehad over de Programmatische Aanpak Stikstof. U was daar niet bij. Dat ging over de stikstof die de natuur bedreigt. Is dat ook iets waar de PVV zich zorgen over maakt?

De heer Madlener (PVV):

Je krijgt de natuur die je verdient. De natuur past zich aan aan ons. Als wij dus voor veel stikstofuitstoot zorgen, dan krijgen we natuur die is aangepast aan veel stikstof. Dan krijg je inderdaad andere soorten. Zo zie je dat de ene soort het soms wat slechter doet en de andere wat beter. Het gaat heel goed met de gans, maar slecht met de grutto. De gans heeft nu eenmaal veel leefgebied gekregen en de grutto minder, dus dan krijg je dat. Dan gaan partijen zoals de uwe zeggen: o, het gaat slecht met de grutto! Maar ja, het gaat goed met de gans. Zo kun je natuurlijk altijd variëren. De natuur past zich eigenlijk aan aan ons, aan wat wij de natuur bieden. Zo werkt het nou eenmaal. Daar kunt u ook niks aan veranderen, ben ik bang.

De heer De Groot (D66):

Laat ik om te beginnen zeggen dat ik het goed vind dat de fractie van de PVV zich ook echt inzet voor natuur en landschap. Maar ik heb toch een vraag. Je moet energie produceren. Dat doe je bij voorkeur niet in Natura 2000-gebieden; dat ben ik met u eens. Maar ja, we hebben in Nederland gewoon heel weinig ruimte. Je hebt óf die windmolenparken nodig óf een kolencentrale. Als je die kolencentrale sluit, dan bescherm je natuurlijk ook de natuur. Ik vraag me dus af of de heer Madlener het niet met me eens is dat die windmolens toch helemaal niet zo gek zijn — maar inderdaad zo veel mogelijk buiten Natura 2000-gebieden.

De heer Madlener (PVV):

Windmolens kosten vooralsnog vooral heel veel geld, en het volle land dat we hebben is eigenlijk bij uitstek ongeschikt voor windmolens. Die paar natuurgebieden die we hebben, waar we nog een beetje rust kunnen vinden en waar die vleermuis nog ongestoord kan vliegen, moeten we toch niet volbouwen met windmolens? Dat zou toch het slechtste zijn wat we kunnen doen? De PVV wil het liefst helemaal geen windmolens, maar in de natuurgebieden, op het land of bij mensen in de achtertuin is de slechtst denkbare plek ervoor. Dat zou u ook niet moeten willen. Ik hoop dus dat u het amendement steunt en stopt met het bouwen van windmolens en zonneparken in de natuur.

De voorzitter:

Afrondend.

De heer De Groot (D66):

D66 wil de natuur beschermen, ook door de stikstofuitstoot terug te brengen, bijvoorbeeld door een kolencentrale te sluiten. Daar hebben we dan een net andere visie op, denk ik.

De heer Madlener (PVV):

Met het sluiten van een kolencentrale heb je nog niet meer natuur in Nederland, en met het plaatsen van een windmolen in de natuur heb je wel natuur verpest. Ik merk aan de woordvoerder, de heer De Groot, dat hij mijn amendement toch niet gaat steunen. Dat vind ik heel jammer, want daarmee verzieken we de laatste natuur die we nog hebben.

Wij willen dat de mensen, ook ouderen en kinderen, vooral de natuur in gaan. We willen dus niet de natuur afsluiten. Laten we vooral zorgen dat we genieten van de natuur.

Als laatste heb ik nog een klein puntje over lichthinder, in het verlengde van het CDA. Het valt mij ook op dat zo veel kassen 's nachts zo veel licht uitstralen. Vooral in de winter merk je dat natuurlijk, als het vroeg donker is. Ik vraag me af: is daar nou nog steeds niet iets aan te doen? Want het is inderdaad wel erg hinderlijk voor mens en natuur.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan de heer Bisschop van de Staatkundig Gereformeerde Partij.

De heer Bisschop (SGP):

Voorzitter, dank u wel. Eerder kwam in dit verband al aan de orde dat de mens afstamt van apen. Ik moet zeggen dat ik blij ben dat ik niet dat gevoel, die overtuiging, heb dat ik van die familie afstam, maar dat ik als schepsel uit Gods hand ben voortgekomen en dat ik ook zo kijk naar de natuur en naar de omgeving. Dat brengt ook verantwoordelijkheid met zich mee. Dat duiden we graag aan met de term "rentmeester". We moeten als rentmeester de aarde beheren. Dat betekent niet alleen maar de natuur, maar ook het mogelijk maken van economische ontwikkeling, het "bouwen" en "bewaren" zoals dat met een paar termen wordt aangegeven.

Voorzitter. Op zichzelf is het daarom goed dat het kabinet heeft gekozen voor een beleidsneutrale omzetting van de Natuurbeschermingswet in de Omgevingswet. Ik wil het momentum benutten om een paar punten te benoemen waar de natuurregels schuren met de praktijk en waar verbetering mogelijk is. Ik wil eerst kijken naar de definitie van "natuurlijke kenmerken". Projecten kunnen alleen doorgaan als uit een passende beoordeling blijkt dat ze geen negatieve gevolgen veroorzaken voor de natuurlijke kenmerken van een Natura 2000-gebied. Dat is een belangrijke bepaling uit de Habitatrichtlijn. Denk maar aan de recente uitspraak van de Raad van State over de PAS, de Programmatische Aanpak Stikstof. De vraag is wat nu wordt bedoeld met "natuurlijke kenmerken" van een natura 2000-gebied. In de Nederlandse praktijk wordt gerekend met alle Natura 2000 soorten en habitats die in een gebied aanwezig zijn. Dat is aanzienlijk breder dan de uitleg die het Europees Hof van Justitie eraan geeft. Het moet gaan om de soorten en habitats die direct de aanleiding vormden om een gebied te selecteren, dan wel die nodig zijn voor voldoende landelijke dekking. Het gaat in de jurisprudentie van het Europees Hof van Justitie dus nadrukkelijk niet om snippers natuur. Ik heb een amendement ingediend om dit onderscheid duidelijk in de wet vast te leggen. Zeker nu de PAS is afgeschoten, komt het erop aan dat zorgvuldig te definiëren.

Dan de vergelijking met andere lidstaten. In het regeerakkoord staat dat het kabinet een vergelijkend onderzoek zal uitvoeren naar de manier waarop EU-lidstaten verschillende milieurichtlijnen, waaronder de Vogel- en Habitatrichtlijn, hebben geïmplementeerd. Er zijn rapporten geschreven, er loopt nog onderzoek en de grote vraag is nu wat het kabinet hiermee gaat doen. Zo zag ik in een onderzoek dat hoewel de wettelijke bepalingen vergelijkbaar zijn, de toepassing van het regime voor soortenbescherming aanzienlijk verschilt. In Nederland geldt onderzoek op individuniveau en strikte uitleg van verbodsbepalingen. Andere lidstaten houden het bij onderzoek op populatieniveau of hanteren een door de rechter geaccepteerde pragmatische uitleg van de verbodsbepalingen. Dit maakt nogal wat uit voor bijvoorbeeld duurzame-energieprojecten. Ik denk ook aan de beoordeling van de stikstofdepositie. Duitsland gaat hier op een veel soepelere manier mee om dan Nederland. Ik hoor graag welke concrete stappen het kabinet gaat zetten om hier meer één lijn in te krijgen. Gaat het kabinet de natuurregelgeving hierop zo nodig aanpassen of met voorstellen daartoe komen?

Dan kom ik bij de gedragscodes en soortenbescherming. Voor soortenbeschermingsverboden kan nu op basis van een gedragscode een ontheffing verkregen worden. Als ik het goed begrijp, kan een ontheffing in de nieuwe situatie niet meer en moet een omgevingsvergunning worden aangevraagd. Wat betekent dat voor het werken met gedragscodes? Als ik het wel heb, wordt gekeken naar een vrijstelling. Geldt dat dan voor alle gedragscodes die nu gelden? Ik zou daar graag een verheldering op willen.

Dan het jachtbeleid, een ander geliefkoosd onderwerp van vanmiddag. De minister gaat het onderdeel "jacht" van de Natuurbeschermingswet evalueren. De minister houdt het bij een enquête onder provincies en faunabeheerseenheden. Logisch, maar ik pleit er wel voor om het breder te trekken. Nodig ook jagers, boeren en particuliere grondbezitters uit. Neem ook de resultaten serieus van onderzoek naar de regeldruk waar jagers mee te maken hebben. Dan zou dat een mooi rapport kunnen worden, aan de hand waarvan ook stappen gezet kunnen worden.

De uitbreiding van de wildlijst. Wij hebben het nooit onder stoelen of banken gestoken. Verantwoorde jacht is voor de SGP een vorm van natuurbeheer om de wildstand op niveau te houden. Dat betekent ook dat je bereid moet zijn om periodiek de wildlijst kritisch tegen het licht te houden. Het gaat om soorten en die lijst kan wat ons betreft uitgebreid worden waar het gaat om soorten die als duurzaam vlees gegeten kunnen worden, algemeen voorkomen en bejaging verdragen. Als ik kijk naar onder meer de honderdduizenden grauwe ganzen en koolganzen die in ons land voorkomen, komen deze soorten ook voor de wildlijst in aanmerking. Ze zorgen nu voor veel schade, ook in natuurgebieden. De lappendeken aan ontheffingen maakt het voor jagers er niet gemakkelijker op. Bovendien is bejaging van ganzen in het broedseizoen, zoals dat nu gebeurt, onwenselijk. Bij soorten op de wildlijst vindt bejaging juist plaats in het winterseizoen. Ganzen houden zich niet aan jachtvelden, hoorde ik de minister zeggen. Ja, dat punt kan kloppen. De jacht moet immers plaatsvinden binnen de kaders van een faunabeheerplan. Mijn vraag is dan ook: wil de minister dit betrekken bij de genoemde evaluatie en de regelgeving aanpassen naar aanleiding hiervan?

Tot slot, aandacht voor het verbod op het verstoren van de jacht. De Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid legde onlangs de vinger op het toenemende ecoactivisme, zoals dat heel eufemistisch wordt genoemd. Ik zou dat in sommige gevallen ecoterreur willen noemen. Ook jagers merken dat. Regelmatig worden ze door activisten gestoord bij activiteiten rond schadebestrijding en populatiebeheer. De politie kan niet zoveel doen omdat de activisten er wel voor zorgen dat ze binnen de regels van het demonstratierecht blijven. De jagers kunnen weinig beginnen in verband met de veiligheid. In het verleden was er een verbod op het opzettelijk dwarszitten van de jacht voor de schadebestrijding. Ik heb een amendement ingediend om een dergelijk verbod opnieuw in te voeren en ervoor te zorgen dat de uitvoering van het faunabeheerplan niet ter plekke geblokkeerd kan worden.

Voorzitter. Ik laat het hierbij. Ik dank u zeer.

De voorzitter:

Een korte vraag nog van mevrouw Van Kooten-Arissen.

Mevrouw Van Kooten-Arissen (PvdD):

Ik zal proberen om het kort te houden. Ik weet niet waar ik moet beginnen om alle feitelijke onjuistheden van de SGP te pareren. Ten eerste over het onderzoek: wij hopen natuurlijk van harte dat de SGP ook de objectieve onderzoekers en de dierenbeschermers aan tafel wil zien om het jachtbeleid te evalueren. Dan even over het duurzame wild, dat zo goed zou zijn omdat het duurzaam vlees is. Ik hoop dat de SGP weet dat het overgrote deel van het vlees dat als lokaal wild wordt verkocht, gefokt is in bio-industrieachtige toestanden in het buitenland, onder erbarmelijke omstandigheden.

De voorzitter:

En uw vraag?

Mevrouw Van Kooten-Arissen (PvdD):

Wilde eend die hier gegeten wordt, zit op elkaar gepropt en heeft geen zwemwater. Hoe kan de SGP dit omschrijven als duurzaam wild? Hoe verhoudt dit alles zich tot het goed rentmeesterschap dat ook de SGP aan het hart gaat?

De heer Bisschop (SGP):

Dank voor deze vraag. Ik heb mij ingehouden om mevrouw Arissen niet te interrumperen. Maar ook haar betoog riep bij mij wel heel veel vragen op. Laat ik het toespitsen op de laatste vraag over het wildbeheer, die ook het verschil in benadering tussen de Partij voor de Dieren en de SGP tekent. Juist om te voorkomen dat er op een oneigenlijke, onzorgvuldige en dieronvriendelijke manier stappen worden gezet om de jacht te bevorderen, zou je je moeten richten op een zorgvuldig beheer in Nederland. Het uitzetten van fazanten, ja, dat gebeurt. Daar kun je als Nederland op toezien.

De voorzitter:

Helder.

De heer Bisschop (SGP):

Daar kun je regelgeving op loslaten.

De voorzitter:

Dank u wel.

De heer Bisschop (SGP):

Maar je beschikt niet over de mogelijkheden om dat in het buitenland af te dwingen. Ik zou richting mevrouw Arissen dus willen zeggen: laten we dan gezamenlijk optrekken en zorgen dat het voor de Nederlandse situatie beter georganiseerd wordt ...

De voorzitter:

Afrondend.

De heer Bisschop (SGP):

... in plaats van het rigoureus te verbieden en ten strijde te trekken.

De voorzitter:

Afrondend. Kort en puntig.

Mevrouw Van Kooten-Arissen (PvdD):

Het punt is nu juist dat het wild dat verkocht wordt als wild, helemaal geen wild is. Het heeft helemaal niet in de natuur geleefd. Het is in de bio-industrie gefokt om hier verkocht te worden als wild. Dat is niet duurzaam. Het spijt me, voorzitter, maar ik zie de Partij voor de Dieren hierin niet samen met de SGP optrekken. Ik zou wel graag willen voorstellen dat, als het jachtbeleid wordt geëvalueerd, daarbij objectieve onderzoeksresultaten worden betrokken en ook objectieve wetenschappers en dierenbeschermers aan het woord komen.

De heer Bisschop (SGP):

Zeker. Dat laatste ondersteun ik van ganser harte, maar dat zijn doorgaans niet de cijfers die de Partij voor de Dieren pleegt te presenteren.

De voorzitter:

Helder. Dank u wel. We zijn op weg naar het diner, maar eerst nog even ons voorafje, onze appetizer, de heer Weverling. Het woord is aan hem.

De heer Weverling (VVD):

U legt de lat wel hoog, voorzitter. Dank u wel; zo ben ik nog nooit aangekondigd.

Voorzitter. Iedereen in Nederland heeft wel iets met natuur. We hoorden het vanavond ook weer: veel Nederlanders genieten elke dag van ons land dat veel gezichten kent. Het Waddengebied, de Veluwe, de Biesbosch, iedereen kent die gebieden wel en komt er met veel plezier. Maar ook in steden is steeds meer aandacht voor natuur en biodiversiteit. Zo is de roep om meer groen in steden te krijgen de afgelopen jaren sterker geworden.

We spreken vandaag over de Aanvullingswet natuur van de Omgevingswet. Mijn collega Antoinette Laan heeft in vorige debatten over de Omgevingswet al aangegeven dat de VVD een groot voorstander is van deze wet. Het is een goede zaak dat de verantwoordelijkheid voor de fysieke leefomgeving bij gemeenten komt te liggen. Gemeenten en provincies hebben het beste zicht op de uitdagingen en de oplossingen voor zaken die op hun grondgebied spelen, zo ook op het gebied van natuur.

Zoals ik aangaf heeft iedereen wel iets met natuur. In een land als Nederland kan dat haast niet anders, juist vanwege de relatief kleine oppervlakte van ons land. Zo ontkomen we er ook niet aan om zo nu en dan in te grijpen in de natuur. Een voorbeeld hiervan is het populatiebeheer. Om schade aan de natuur en landbouwgronden te voorkomen, proberen we op verschillende manieren dierenpopulaties beheersbaar te houden. De afgelopen maanden is er een maatschappelijke discussie ontstaan over het wel of niet uitbreiden van de wildlijst. Verschillende partijen in deze Kamer hebben hiervoor aandacht gevraagd in hun schriftelijke inbreng. Deze discussie komt voort uit het groeien van de populaties van bepaalde dieren, zoals het damhert, het edelhert en de kolgans. De minister heeft aangegeven dat er eind dit jaar samen met de provincies een evaluatie wordt gedaan met betrekking tot onder andere populatiebeheer. Is de minister van LNV bereid om een eventuele uitbreiding van de wildlijst bij deze evaluatie te betrekken en tegelijkertijd de groep die geconsulteerd wordt breder te maken? Het zou mooi zijn als de ontstane maatschappelijke discussie samen met LNV gevoerd wordt, zodat er actie kan worden ondernomen indien blijkt dat daar behoefte aan is.

Voorzitter. Vorige week donderdagavond spraken we in deze zaal over het voormalige Programma Aanpak Stikstof, het PAS. De gevolgen van de uitspraak van de Raad van State zijn groot. Graag hoor ik van de minister van BZK of de uitspraak van de Raad van State invloed heeft op het wetsvoorstel dat we hier vandaag behandelen. Mocht dit het geval zijn, dan lijkt het de VVD belangrijk dat de gemeenten en de provincies goed op de hoogte worden gehouden. De vraag is natuurlijk of de minister dat met mij eens is.

Dat de gemeenten goed in het zadel worden geholpen, is sowieso belangrijk. Mijn collega Laan heeft bij de behandeling van de Aanvullingswet bodem gevraagd naar het delen van kennis en kunde tussen provincies en gemeenten onderling en naar hoe het ministerie hierin ondersteunend kan zijn. Dezelfde vraag stel ik graag aan de minister van BZK in het kader van de Aanvullingswet natuur. Hoe gaat de minister ervoor zorgen dat alle gemeenten, groot en klein, bij deze nieuw gekregen verantwoordelijkheden goed beslagen ten ijs komen? Is er een mogelijkheid voor gemeenten om onderling het delen van kennis te bevorderen? De minister geeft aan dat er geen afbreuk wordt gedaan aan het beschermingsniveau. Hoe zorgen we ervoor dat dit inderdaad niet gebeurt?

Voorzitter. Gemeenten hebben op dit moment ook verantwoordelijkheden op het gebied van de natuur. De afgelopen weken hebben we dit weer gezien bij de aanpak van de eikenprocessierups. De afgelopen jaren lijkt hier een grote toename in te zijn; er wordt gesproken over een verdriedubbeling. Ondanks dat de gemeenten hier leidend zijn, wil ik aan de minister van LNV vragen of zij ondersteunend kan zijn in de aanpak. Juist omdat dit probleem steeds groter wordt en invloed heeft op de volksgezondheid, lijkt ons de hulp van LNV op zijn plaats. Graag een reactie van de minister hierop. Is zij ook bereid de huidige Leidraad die geldt bij de aanpak van de eikenprocessierups door te lichten om te kijken of deze up-to-date is? Ik kan me voorstellen dat er een soort centrale website komt met informatie voor inwoners en instanties.

Tot zover, voorzitter.

De voorzitter:

Ik schors tot 20.00 uur. Dan gaan we luisteren naar de antwoorden van de ministers.

De vergadering wordt van 19.09 uur tot 20.00 uur geschorst.

Voorzitter: Van Toorenburg

De voorzitter:

Ik geef graag de minister van Binnenlandse Zaken het woord voor de beantwoording in eerste termijn. Gaat uw gang.

Minister Ollongren:

Dank, voorzitter. Vandaag bespreken we het wetsvoorstel voor de Aanvullingswet natuur bij de Omgevingswet. Ik ben blij hier vandaag weer met collega Schouten te zijn en dit wetsvoorstel te behandelen, dat is voorbereid in de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Net zoals in het kabinet verschillende bewindspersonen verantwoordelijk zijn voor onderdelen van de stelselherziening van het omgevingsrecht, is dat in uw Kamer het geval. We behandelen producten van de commissies voor LNV en I&W als het gaat om geluid en bodem en van die voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Het is fijn om te zien dat er een heel brede betrokkenheid in de Kamer is bij deze stelselherziening. Met de aanvulling die deze wet op de Omgevingswet realiseert, wordt namelijk een integrale, samenhangende benadering van de gehele leefomgeving, inclusief natuur, mogelijk gemaakt.

Die Omgevingswet is er om ons te helpen met belangrijke maatschappelijke opgaven: een gezonde leefomgeving voor mens, natuur en dier, maar ook de energietransitie en klimaatadaptatie. Daarnaast brengen we met de Omgevingswet bestuurlijke vernieuwing met participatie vooraf en met een gelijkwaardiger informatiepositie tussen burger en overheid in de praktijk door betere samenwerking tussen alle overheidslagen en transparantie over regels en besluitvorming. Het is een bijzonder traject en ook best een complex traject, met de Omgevingswet, de invoeringswet, de aanvullingswetten en de AMvB's die daarbij horen. Stap voor stap bouwen we eigenlijk samen met de andere overheden aan een nieuw stelsel. Uw Kamer wordt bij iedere stap betrokken, nu bij de integratie met de natuurwetgeving.

Met de Aanvullingswet natuur wordt de natuur onderdeel van het stelsel van de Omgevingswet. De balans tussen beschermen en benutten van de fysieke leefomgeving staat centraal. Door de integratie van natuur worden ook deze belangen consequent en op tijd meegewogen in omgevingsvisies, plannen en besluiten over de fysieke leefomgeving. Zo kan natuur makkelijker en vooral aan de voorkant van het project of plan worden meegenomen en worden gekoppeld aan andere belangen. Ik wilde een voorbeeld noemen, al zijn er natuurlijk vele andere: het voorgenomen bestemmingsplan met verbrede reikwijdte op grond van de Crisis-en herstelwet in de ENCI-groeve in Maastricht, een voormalige kalksteengroeve. Die zal grotendeels aan de natuur worden teruggegeven. Op het terrein zal ook ruimte zijn voor kleinere bedrijvigheid. Zowel de bescherming van de omgeving als toekomstige ontwikkelingen en de bescherming van de nog te ontwikkelen natuur worden in het bestemmingsplan met de verbrede reikwijdte geregeld. Overigens moet nog worden bezien wat de gevolgen zouden kunnen zijn van de PAS-uitspraak. Die bezweringsformule zullen we nu helaas vaker moeten uitspreken.

Onder de Omgevingswet zullen zulke ontwikkelingen via een omgevingsplan mogelijk worden gemaakt. Heel belangrijk is het uitgangspunt dat de Wet natuurbescherming beleidsneutraal wordt geïntegreerd in de Omgevingswet. Daar kom ik zo nader over te spreken. In de Natuurbeschermingswet was al rekening gehouden met de komst van de Omgevingswet — zo recent is die namelijk — maar niet op alle onderdelen. Al die onderdelen moeten natuurlijk passend worden gemaakt en worden geïntegreerd. Uw Kamer heeft daar terecht aandacht voor gevraagd. Zo zal er worden aangesloten op de instrumenten in de Omgevingswet.

Voorzitter. Over de systematiek is een aantal vragen gesteld. De Omgevingswet bundelt eigenlijk alle inhoudelijke regels in vier AMvB's. Die basiskeuze is gemaakt in de Omgevingswet. Waarom is dat? Omdat het belangrijk is om het allemaal inzichtelijk en toegankelijk te maken voor iedereen die daarmee moet werken: overheden, burgers, en bedrijven. Het is op die manier ook goed en goed mogelijk om Europees en internationaal recht op tijd te implementeren door waarborgen in de wet zelf, dus hoofdelementen die in de Omgevingswet zelf worden vastgesteld. Dat zijn de maatschappelijke doelen, de belangrijkste instrumenten, de rechtsbescherming, toezicht, handhaving en dergelijke zaken. Dat geldt ook voor de natuur. Collega Schouten zal straks dieper ingaan op bijvoorbeeld de aanwijzingsbesluiten voor Natura 2000-gebieden, de beheerplannen, faunabeheerplannen, jachthouderschap en dat soort zaken. Het is ook belangrijk om te markeren dat de betrokkenheid van het parlement altijd gegarandeerd is, want bij de behandeling van de Omgevingswet zijn amendementen aangenomen die de controle van het parlement versterken. Er komt een voorhangprocedure voor de totstandkoming van AMvB's. Daarmee is altijd gegarandeerd dat de Kamer betrokken is bij normstelling, ook op AMvB-niveau. Die gelden dan natuurlijk ook voor de Aanvullingswet natuur. Met andere woorden: er is een Omgevingswet die sturing geeft aan die AMvB's. Daarmee zijn de belangrijke beginselen verankerd in de wet en is het hoofdbelang op wetsniveau geborgd. Natuur, flora en fauna zijn allemaal volwaardig onderdeel van de fysieke leefomgeving. Daarmee zorgen we ervoor dat er een stelsel is dat inzichtelijk is en werkbaar voor degenen die ermee gaan werken.

Ik wil toch een paar woorden wijden aan het begrip "beleidsneutraal", vooral omdat de heer De Groot van D66 daar nadrukkelijk op wees. Ik zei net al dat het gelijkwaardige beschermingsniveau het uitgangspunt is bij de stelselherziening. Dat betekent in het algemeen, dus niet alleen bij natuur, maar breder, dat het niet beter of slechter wordt, maar gewoon hetzelfde blijft. Dat kan ook eigenlijk niet anders. Maar voor het aanvullingsspoor natuur geldt eigenlijk een nog strenger uitgangspunt: beleidsneutraal. Ik zeg dat met nadruk. Het algemene uitgangspunt is: gelijkwaardig, een gelijkwaardig beschermingsniveau. Bij natuur hebben we heel nadrukkelijk gezegd: beleidsneutraal. Dat betekent dat het inhoudelijk ongewijzigd moet worden overgenomen. Dat geldt voor alles. Het kan natuurlijk wel zijn dat je verschillen ziet in de juridische vormgeving. Er kan bijvoorbeeld een verschil zijn in een definitie. Zo wordt bijvoorbeeld wat nu de jachtakte heet in de Omgevingswet een omgevingsvergunning voor de jachtgeweeractiviteit. Er zijn ook andere voorbeelden, waar je kunt zien dat het echt ongewijzigd wordt overgenomen, bijvoorbeeld de vergunningsplicht voor Natura 2000, de soort bescherming. Die beleidsneutraliteit is heel belangrijk, in het bijzonder — zo zeg ik omdat de heer De Groot daarnaar vroeg — voor de natuur. Bij natuur hebben we het dus ook specifiek gedefinieerd omdat wij het ook belangrijk vinden.

Misschien is het ook goed om voor de heer De Groot nog eens uiteen te zetten, zoals hij dat zelf ook heeft gedaan, dat in de Omgevingswet doelstellingen op drie verschillende manieren in normen worden vertaald: als omgevingswaarde, bijvoorbeeld voor de luchtkwaliteit, als instructieregel voor overheden, bijvoorbeeld een norm voor veiligheid, en als algemene regel voor burgers in bedrijven. Die laatste kan ook heel concreet een bepaald verbod zijn. Er is dus geen rangorde tussen die drie normen, want je moet daar als land gewoon onverkort aan voldoen. Zoals de heer De Groot terecht zei: als je iets als omgevingswaarde aanwijst, dan is het vereist dat die norm kwantificeerbaar is. Het moet dus gaan over meetbare of berekenbare eenheden. Een beperkt aantal Europeesrechtelijke normen is vormgegeven als omgevingswaarde, bijvoorbeeld de norm voor luchtkwaliteit of waterkwaliteitsnormen. Als zij niet in meetbare eenheden uit te drukken zijn, dan zijn het eigenlijk geen omgevingswaarden en worden daar instructieregels of algemene regels voor gesteld. Ook dat zijn harde verplichtingen waaraan moet worden voldaan. Mijn collega van LNV zal straks op het amendement ingaan en op de nadere duiding daarvan.

De voorzitter:

De heer Van Gerven heeft een vraag voor u.

De heer Van Gerven (SP):

Ik heb de volgende vraag voor de minister. Ze heeft aangegeven dat het hele wetstraject eigenlijk beleidsneutraal is en dat het op het gebied van natuur nog wat scherper is. Ik lees bij de analyse over dit wetsvoorstel het volgende: "om regels te stellen ter bescherming van de natuur, die in vergelijking met de Wet natuurbescherming grofmaziger zijn, is het onontkoombaar dat voor de overtreding van een aantal regels een hogere maximum strafmaat zal komen te gelden." Hoe moet ik dat plaatsen in het betoog dat de minister zojuist hield?

Minister Ollongren:

Mag ik alleen even vragen waar de heer Van Gerven uit citeert? Dan weet ik waar ik het moet plaatsen.

De heer Van Gerven (SP):

Volgens mij is het een analyse van de Raad van State. Ik dacht dat het daaruit was. Die concludeert dat dus, en het is iets anders dan helemaal beleidsneutraal. Zo interpreteer ik dat.

Minister Ollongren:

Ik schets hier hoe wij het stelsel in elkaar zetten en hoe de Natuurbeschermingswet daar onderdeel van gaat uitmaken. Eén: in de stelselwijziging is gekozen voor het uitgangspunt van een gelijkwaardig beschermingsniveau. Dat is dus het uitgangspunt bij de hele stelselherziening. Voor het aanvullingsspoor natuur geldt dat we dat beleidsneutraal doen. Die twee uitgangspunten staan dus. Ik ben best bereid om te kijken naar het stuk waaruit de heer Van Gerven citeert, om dat nader te kunnen duiden, maar zo is deze integratie vormgegeven.

De heer Van Gerven (SP):

Ik zal het nog even toelichten. Het gaat dan om "verboden ter bescherming van dier- en plantensoorten, de regels op het vlak van exoten en bepalingen over het gebruik van middelen om dieren te vangen of te doden". Het is wat gedetailleerder, dus misschien is dit ook een vraag voor minister Schouten, maar ik wil het wel precies weten. Want zoals ik het hier lees, is het toch niet helemaal beleidsneutraal. En dat moet wel echt het uitgangspunt zijn.

Minister Ollongren:

Ik ken de tekst niet precies, maar ik denk dat hier het volgende speelt. Beleidsneutraal wil niet zeggen dat alles wat nu in de Natuurbeschermingswet staat, ook belandt in de wet. We doen de uitwerkingen namelijk in algemene maatregelen van bestuur. Het is dus eigenlijk wat grofmaziger in de omzetting op het wettelijke niveau. De fijnmazigheid zit vervolgens in de AMvB's, maar dat maakt niet uit voor het beschermingsniveau. Dat is gelijkwaardig. Het maakt niet uit voor de beleidsneutraliteit. Het maakt wel uit voor de inzichtelijkheid. Op dit moment is het voor mensen die bijvoorbeeld ergens een vergunning voor moeten aanvragen, soms heel lastig te vinden waar wat staat. De gedachte bij de hele stelselwijziging is dat we steeds voor hetzelfde kiezen. Wat staat in de wet? Wat staat in de AMvB's? Daarmee wordt het systeem toegankelijk en inzichtelijk.

De voorzitter:

Meneer Van Gerven, zou u bereid zijn om het stuk waaruit u citeert aan de bode te geven zodat de minister zich kan voorbereiden voor de tweede termijn?

De heer Van Gerven (SP):

Zeker. Ik ga even de bron erbij halen en dan komt de tekst via via bij de bewindspersonen.

De voorzitter:

Dank u wel.

Minister Ollongren:

Veel dank.

De voorzitter:

Dan geef ik het woord aan mevrouw Bromet.

Mevrouw Bromet (GroenLinks):

Ik heb een vraag naar aanleiding van de antwoorden van de minister. Ze zegt: niet alles komt in de wet; sommige dingen komen in AMvB's. Maar hoe zit het dan met de intrekking van die AMvB's? Komt de Kamer daar ook aan te pas? We komen door een voorhang te spreken over de AMvB's, maar is dat ook zo bij het intrekken daarvan? Dat weet ik gewoon niet.

Minister Ollongren:

Dat is een hele goede vraag. Ik meen van wel, en als dat niet zo is ... Ja, ik kan gelukkig bevestigend antwoorden aan mevrouw Bromet, begrijp ik van mijn ambtenaren.

Onder anderen mevrouw Bromet stelde ook vragen over bepaalde procedures en bezwaartermijnen. Haar eerste vraag ging volgens mij over de kapvergunning in het omgevingsplan, en vooral over hoe het Rijk de gemeenten ondersteunt bij het overhevelen van die regels naar een omgevingsplan. Dat gebeurt heel intensief. Er wordt hulp geboden bij het opstellen van voorbeeldregels. Zo heeft de VNG al een casco-omgevingsplan uitgebracht en staalkaarten gemaakt met voorbeeldregels, ook bijvoorbeeld voor een kapvergunning. Er is ook een leergang gestart voor het maken van een omgevingsplan. Daar wordt vanuit het Rijk actief aan meegewerkt en hulp bij geboden. Ik heb niet begrepen vanuit de gemeenten dat ze op dit punt specifieke problemen hebben ondervonden of verwachten.

Dan de bezwaartermijnen. Op zichzelf wordt er door de Omgevingswet niets veranderd aan termijnen voor bezwaar of beroep. Die termijnen liggen vast in de Algemene wet bestuursrecht en die wijzigen niet. Maar ik denk dat mevrouw Bromet erop doelt dat er iets verandert aan de inwerkingtreding van een omgevingsplan en een omgevingsvergunning voor activiteiten met onomkeerbare gevolgen. Ik denk dat zij het daarover had, want zij sprak over een termijn van vier weken. En dat klopt: dit soort besluiten treedt na vier weken in werking. Voorheen was dat verschillend. Soms was de termijn zes weken, soms was die twee weken, soms was die vier weken. Er is voor gekozen om daar een termijn van vier weken voor te stellen. Als iemand wil voorkomen dat een besluit in werking treedt, heeft die persoon vier weken de tijd om een voorlopige voorziening aan te vragen.

Voorzitter. De heer Von Martels van het CDA vroeg naar lichthinder en de afwegingsruimte die daar bestaat. Lichthinder behoort tot de lokale afwegingsruimte van gemeenten. Ze kunnen daar in hun omgevingsplan regels voor stellen. Ze kunnen locaties aanwijzen om lichthinder te voorkomen. De vraag van de heer Von Martels was denk ik ook of gemeenten dat weten en of ze dat ook doen. We hebben daar in het implementatieprogramma van de VNG, waar ik net over sprak, veel aandacht voor. We zullen dat ook blijven doen. Ook na inwerkingtreding gaan we daar dus nog een tijd mee door, zo'n anderhalf jaar, om dat onder de aandacht te brengen. Ik denk dat er dus al veel mee gebeurt. Er zijn handreikingen van het IPO en er is op de VNG-website aandacht voor. Ik ben graag bereid om met IPO en VNG te bezien of een verdere actualisatie daarvan nodig is, of dat integratie van de twee dingen die IPO en VNG doen daar misschien behulpzaam bij zouden zijn, want ik vind het wel een terecht aandachtspunt.

De heer Madlener vroeg specifieker hoe om te gaan met lichthinder van kassen. Ik denk dat we in Nederland allemaal begrijpen dat dat een aandachtspunt is. Er zijn ook regels om lichthinder te beperken in het Besluit activiteiten leefomgeving. Het gaat bijvoorbeeld om emissieregels voor verlichting, zoals het nemen van maatregelen die voorkomen dat het licht verspreid wordt. Dit kan heel simpel, namelijk door met doeken werken et cetera. Het doel is het beschermen van het donkere landschap. Aangezien het huidige activiteitenbesluit daar al regels voor heeft, zal dat ook onderdeel worden van het nieuwe stelsel en de Omgevingswet.

De heer Madlener (PVV):

Ik heb die vraag gesteld, omdat het in mijn ogen juist tekortschiet. Als ik in de winter naar huis rijd, en het is een beetje zo'n druilerige winterdag, begint het al als ik Den Haag uitrijd en ik langs het Westland rijd — dat is natuurlijk duidelijk — waarna ik op mijn eiland Voorne-Putten kom. Ik zie dan overal van die enorme — zo noem ik het altijd — Tsjernobyl-achtige verlichtingen. Het is eigenlijk heel spookachtig, heel naar. Dat is dus juist de aanleiding van mijn vraag. Ik zou de minister willen vragen: geeft u de gemeenten ook een handreiking naar technische mogelijkheden? Ik doe maar een suggestie. Volgens mij zijn er oplossingen voor, zoals een ander kleur licht, of inderdaad werken met doeken of iets dergelijks. Misschien dat de ondernemers in gesprek met de gemeenten een oplossing kunnen vinden voor dit probleem.

Minister Ollongren:

Wat de heer Madlener vraagt, is eigenlijk in lijn met wat ik zonet zei. IPO en VNG proberen in overleg met het Rijk op allerlei manieren de bedrijven te bereiken en de gemeenten daarin te assisteren. Verder is het vooral een afweging die lokaal gemaakt moet worden. Als dat hier, in deze regio of in specifieke gemeenten, nog in onvoldoende mate gebeurt, is het in de eerste plaats aan die gemeenten zelf om daar echt actie op te ondernemen. Ik ken de specifieke situatie waar de heer Madlener het over heeft, eigenlijk niet. De gemeenten waar die kassen staan, moeten de bedrijven stimuleren en helpen om hier iets aan te doen.

Mevrouw Bromet vroeg naar het zogenaamde Natuurnetwerk Nederland. Dat is de samenwerking waarin provincies natuurwinst boeken. Mevrouw Bromet vroeg of de provincies daarop worden aangesproken, maar er is natuurlijk geen beleidsafzwakking of iets dergelijks in dat netwerk. Het Rijk stuurt op het te bereiken resultaat. Dat doet het met instructieregels. Ik begeef me hier overigens wel erg op het vlak van collega Schouten, maar omdat dit over provincies gaat, doe ik de beantwoording toch maar. Ze kan mij tenslotte altijd aanvullen. We doen dat dus met instructieregels in het Besluit kwaliteit leefomgeving. Met die regels sturen we op verbetering en strengere eisen voor compensatie. Dat zijn eisen zoals samenhang, oppervlakte, kwaliteit en tijdigheid. In het Natuurpact zijn hier ook afspraken over gemaakt. We nemen dus geen afwachtende houding aan. Ik heb geen aanwijzingen dat de provincies het natuurnetwerk niet goed beschermen.

De heer Weverling wilde graag weten hoe de PAS-uitspraak van invloed is op het wetsvoorstel. Eigenlijk wilde hij weten of er een invloed is en of de gemeenten en de provincies goed op de hoogte worden gehouden. Dat is een belangrijke vraag. In het aanvullingswetsvoorstel natuur heeft de uitspraak als zodanig geen gevolgen. Dat komt omdat in de Aanvullingswet een grondslag staat. In de Aanvullingswet is dus een verplichting opgenomen voor het vaststellen van een aanpak voor stikstof. Dat is een grondslag die neutraal van aard is en niet wordt ingevuld in het programma. Met andere woorden, die grondslag is dus goed. Die hoort ook in de wet en daarmee worden ook geen onomkeerbare stappen gezet voor een toekomstige nieuwe aanpak van deze problematiek. We hebben die grondslag namelijk hoe dan ook nodig en we moeten de kwestie die is ontstaan, ook hoe dan ook oplossen. De uitwerking van die grondslag vindt pas plaats in het Aanvullingsbesluit natuur. Zoals we vorige week ook hier met elkaar hebben besproken, samen met collega Schouten en collega Van Nieuwenhuizen, zijn we nu eigenlijk alles in kaart aan het brengen. Verder denken we natuurlijk ook na over hoe daarmee om te gaan. Het aanvullingsbesluit biedt daar dus ook het moment, de gelegenheid, voor om het daarin op te nemen. Gemeenten en provincies worden heel goed bij dit werk betrokken. Sterker nog, die hebben we hier ook heel hard bij nodig. We werken dus intensief met hen samen.

Voorzitter. Een aantal vragen over het zogenaamde DSO, het Digitaal Stelsel Omgevingswet. De heer Van Gerven vroeg ernaar. Eigenlijk vroeg hij hoe het zit met het basisniveau en of het allemaal wel op tijd klaar zou zijn. We hebben afgesproken dat we bij de inwerkingtreding van de Omgevingswet het basisniveau aan dienstverlening kunnen bieden in dat digitale stelsel. Dat is vergelijkbaar met het huidige dienstverleningsniveau van het Omgevingsloket online, het Activiteitenbesluit Internetmodule en ruimtelijkeplannen.nl. In de landelijke voorzieningen kunnen digitale aanvragen voor vergunningen en meldingen op grond van de Omgevingswet worden gedaan. De activiteiten uit de huidige Natuurbeschermingswet die geen ruimtelijke impact hebben, bijvoorbeeld de jachtgeweeractiviteiten en de valkeniersactiviteiten, kunnen nog niet via het DSO worden aangevraagd maar wel via het loket van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland. We zullen natuurlijk wel een verwijzing over en weer organiseren.

Is het op tijd klaar? Ja, dat verwacht ik wel. We monitoren dat heel nauwgezet. We mikken erop dat het basisniveau voor de landelijke voorzieningen een jaar voor de inwerkingtreding van de wet klaar is. Zo hebben alle overheden die ermee moeten werken, ruim de tijd om hun eigen systemen aan te passen en erop aan te sluiten. Ze kunnen in dat jaar dus ook oefenen om te kijken of het wel goed genoeg werkt. De belangrijkste digitale standaarden zijn nu al beschikbaar en dat betekent dat de overheden en de softwareleveranciers die hiervoor nodig zijn, al van start kunnen met die systemen. We hebben ook het interbestuurlijk programma Aan de slag met de Omgevingswet — dat is duidelijk — met een online ontwikkelportaal om overheden en de leveranciers hierbij te ondersteunen. Dit jaar nog — ik was er dit voorjaar bij in Lelystad — is er ook een try-outversie van de landelijke voorziening opgeleverd. Er wordt dus heel veel aandacht aan besteed. We zijn ons zeer bewust dat niet iedere digitaliseringsopgave altijd goed is gegaan. Het is erg belangrijk, omdat het echt ondersteunend is voor het stelsel dat dit traject op tijd wordt opgeleverd en op tijd functioneert.

De heer Van Gerven (SP):

Ik ben wat pessimistischer. Ik hoop niet dat de seinen op dieprood staan. De minister zegt van niet, maar mag ik daaruit dan concluderen dat het landelijke systeem op 1 januari 2020 klaarstaat en dat de gemeenten dan nog een jaar de tijd hebben om daarop aan te sluiten?

Minister Ollongren:

Ja, dat is precies wat ik net heb geschetst. Het klopt. In dat jaar kun je natuurlijk ook oefenen, experimenteren en ervoor zorgen dat eventuele problemen worden onderkend en opgelost.

De heer Van Gerven (SP):

Hoe kunnen wij dat als parlement controleren? Krijgen we via de minister op pak 'm beet 2 januari of misschien iets later een verslag van hoe het exact verloopt? Ik vind het wel buitengewoon optimistisch wat de minister hier naar voren brengt.

Minister Ollongren:

Ik ben een optimist, maar ik probeer in dit traject ook een realist te zijn. Ik heb met deze en met de Eerste Kamer, die ook heel veel belangstelling heeft voor het onderwerp, afgesproken om de voortgang periodiek te melden. U bent één Kamer en de voortgangsrapportage gaat naar alle Kamerleden. Dus ook deze commissie, hier plenair bijeen, kan in die voortgangsrapportage zien of we op schema liggen. Als we niet op schema liggen, ga ik dat natuurlijk ook melden in die voortgangsrapportages.

De voorzitter:

Gaat u verder.

Minister Ollongren:

Dank u wel, voorzitter. Tot slot: het enige dat ik nog wilde toevoegen — dan heb ik de vragen over het stelsel en aanverwante zaken beantwoord, denk ik — is dat wij natuurlijk ook aan de invoeringsondersteuning et cetera voor de Aanvullingswet natuur voldoende aandacht zullen besteden.

Voorzitter ...

De voorzitter:

De heer Moorlag nog. Komt u maar.

De heer Moorlag (PvdA):

Laat ik dit vooropstellen: hier is toch breed oog voor het belang van de natuur, de natuurwaarden en het beschermen daarvan. Ik heb ook geworsteld met de vraag met betrekking tot het stellen van extra normen. Dat verhoudt zich niet goed tot het stelsel van de wet, dat juist gericht is op meer wegingsruimte, en ook niet met de beleidsneutraliteit. Om die reden ben ik met het voorstel gekomen om een plicht tot motivering in de toelichting van omgevingsplannen op te nemen, om op die manier inzichtelijk te maken hoe de weging van natuurbelangen precies plaatsvindt, en daar eventueel een ladder voor te introduceren. Dat raakt toch aan het systeem van de regelgeving. Ik ben dus wel benieuwd naar het oordeel van de minister daarover.

Minister Ollongren:

Ik moet even kijken. Dat ging over natuur, over de beleidsinhoud. Daarom ging ik ervan uit dat collega Schouten deze vraag ging beantwoorden. Zij knikt. Dat is het geval.

De voorzitter:

Dan stel ik voor dat u even afwacht.

De heer Moorlag (PvdA):

Eén opmerking: dit is wel een systeem in navolging van iets wat ook in het ro-systeem is opgenomen, namelijk de Ladder voor duurzame verstedelijking. Vandaar dat ik meende dat dit toch wel op het beleidsterrein van deze minister zou liggen.

Minister Ollongren:

Misschien mag ik voorstellen dat u even afwacht wat het antwoord van collega Schouten is. Dan kunt u daarna natuurlijk altijd beoordelen of dat in uw ogen onvoldoende was, ook vanuit het perspectief van de ruimtelijke ordening. Maar ik heb er alle vertrouwen in!

De voorzitter:

Nou. We gaan het horen. Een klein changement. Dan geef ik graag de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit het woord.

Minister Schouten:

Dank u wel, voorzitter. Zoals collega Ollongren al heeft aangegeven, spreken we vandaag over de Aanvullingswet natuur bij de Omgevingswet. Dat is een grote wet. Ik had het er net met de heer Van Gerven even over dat het best omvangrijk is waar we mee bezig zijn. Maar het is ook nog maar de eerste stap in het proces waarmee de huidige Wet natuurbescherming geïntegreerd wordt in de Omgevingswet. Ik kan collega Ollongren naspreken dat wij erop toezien dat dit zodanig gebeurt dat het beschermingsniveau van natuur minimaal gelijk blijft aan dat van de Wet natuurbescherming. Natuur is immers ongelofelijk belangrijk; een aantal van uw leden hebben dat al gememoreerd. Natuur is noodzakelijk. Het is de basis van ons bestaan. Natuur is bovendien mooi. We genieten er allemaal van en raken er soms zelfs door ontroerd. Maar natuur is ook kwetsbaar, en verdient dus ook de bescherming.

Voorzitter. Met de behandeling vandaag van het wetsvoorstel voor de Aanvullingswet natuur Omgevingswet zetten we wat dat betreft weer een belangrijke stap. Het is nog maar twee jaar geleden dat de Wet natuurbescherming in werking trad. Die wet voorzag al in een belangrijke vereenvoudiging van de natuurwetgeving en ook een betere aansluiting op het omgevingsrecht. Die wet voorzag ook in de juridische verankering van de decentralisatie van het gebiedsgerichte beleid en de uitvoering van het natuurbeleid naar de provincies. Nu zijn we dus bij de volgende stap, de integratie van de natuurregels in de Omgevingswet.

Ik begrijp dat er discussie is over de vraag of je dat op deze manier moet doen, maar ik wil het belang van die integratie benadrukken. Dat maakt meteen duidelijk dat natuur een wezenlijk en integraal onderdeel van de leefomgeving is. Als je nu een vergunning moest aanvragen, moest het bevoegd gezag er bij wijze van spreken zelf de wet bij leggen om te kijken hoe zich dat allemaal tot elkaar verhoudt. Dat zul je straks in één keer zien. En dat is ongelofelijk belangrijk, ook om te laten zien dat natuur gewoon volwaardig is. Het zit er niet naast, het hoort er volwaardig bij. Dat maken we hiermee mogelijk. Daarmee wordt het ook eerder betrokken in de integrale beleidsvisies van gemeenten, provincies en Rijk, en ook in de verdere uitwerking van die visies en in de concrete besluiten.

De Omgevingswet gaat ook uit van participatie. Het is niet alleen het Rijk; we doen ook dit met elkaar, met de provincies maar bijvoorbeeld ook met de agrarische sector en de hele maatschappij. Nogmaals, dat moet beleidsneutraal gebeuren, want de wet is vooral een ander systeem, maar niet eentje waarbij we gaan afdoen aan de regels die we al met elkaar hebben gesteld. De inhoudelijke normenkaders en het instrumentarium zijn dezelfde en ook de bevoegdheden blijven liggen waar ze nu liggen. Grotendeels bij de provincies, dus. De natuurregels moeten wel worden ingepast in het systeem van de Omgevingswet. Dat kan leiden tot kleine verschillen. Een aantal van uw leden hebben dat al opgemerkt. Die verschillen zien we bijvoorbeeld in de terminologie: "ontheffingen" worden "omgevingsvergunningen".

De Omgevingswet gaat ook uit van vertrouwen en samenwerking tussen de bevoegd gezagen. Dat is ook de manier waarop wij nu al werken. Er werden vragen gesteld over de rol van het Rijk ten opzichte van de provincies. Wij staan niet hiërarchisch boven de provincies; het is niet zo dat ik tegen de provincies kan zeggen: jullie moeten dit of dat. Maar dat is ook niet de werkwijze die we met elkaar hebben. We hebben met elkaar afspraken, bijvoorbeeld over hoe we Natuurnetwerk Nederland willen vormgeven en wat de ambities daarvan zijn. Die samenwerking wordt met deze wet alleen maar intensiever, want we moeten dat met elkaar verder gaan vormgeven. Na de zomer ga ik met de nieuw aangetreden gedeputeerden in gesprek om juist dit soort zaken verder te bespreken.

Juist door op zo'n integrale manier te kijken naar de natuur en door andere ambities en opgaven daarbij te betrekken, worden het belang van natuur én de noodzaak om onze natuur te koesteren en te beschermen alleen maar versterkt. Ook de ruimte voor afwegingen die de Europese regels laten, blijft behouden, met een goede balans tussen beschermen, benutten en beleven van de natuur.

Voorzitter. Dat was mijn inleiding. Dan kom ik nu concreet te spreken over de vragen van de leden.

De voorzitter:

De heer Moorlag heeft over de inleiding een vraag aan u.

De heer Moorlag (PvdA):

Die inleiding klinkt als een warm bad. Maar als je kijkt hoe de staat van de natuur is ... Ik sluit mij aan bij de terminologie die in de kringen van de minister ook wel wordt gebezigd: het begrip rentmeesterschap, Genesis 2:15; ik sprak er laatst al even over met de heer Bisschop in de marge van een notaoverleg. De kern daarvan is toch dat je het natuurkapitaal behoudt en dat je alleen de rente oogst? Mijn vraag aan de minister is: als je kijkt naar de ontwikkeling van de natuur in de afgelopen decennia, kun je dan zeggen dat het kapitaal in stand is gebleven en dat wij alleen maar oogsten?

Minister Schouten:

"De afgelopen decennia" is een vrij omvangrijk tijdpad, laat ik het zo zeggen. Ik zie dat wij opgaves hebben ten aanzien van de natuur. En dan niet "opgaves" in de sfeer van "moeten", maar ook de opgave om te zorgen dat we de natuur goed vormgeven. Ik noemde al het Natuurnetwerk Nederland. Daarin zijn nog wel wat opgaves te realiseren, dat zeg ik de heer Moorlag na. Daar zijn we dus ook voor aan het werk. Kun je altijd zeggen dat in een bepaald gebied natuur is, dat je daar alleen van mag oogsten en dat je er voor de rest niets mee kunt? Ik geloof dat de heer Von Martels al aangaf dat op sommige plekken leefomgeving is gekomen. En dan leefomgeving in de letterlijke sfeer: dat mensen er zijn gaan wonen of werken of wat dan ook. Dat zijn steeds afwegingen die je moet maken op decentraal niveau, soms ook op rijksniveau. Dat is dan wel de discussie die je met elkaar hebt. Hebben wij nog een opgave voor onze natuur? Ik geloof dat de heer Moorlag het had over "behouden en bewerken". Het is ook beheren en bewerken, zeg maar. We moeten het met elkaar in stand houden, absoluut. Daar moeten we acties op nemen, absoluut. En dat daar nog opgaves liggen, daarmee ben ik het ook eens.

De heer Moorlag (PvdA):

Ik zal het omwille van de tijd wat korter houden, maar je ziet alle rapportages over afname van biodiversiteit en je leest dat de kwaliteit van sommige onderdelen van de natuur achteruitgaat. In lijn met het begrip rentmeesterschap, dat ervan uitgaat dat je het kapitaal in stand houdt en dat je alleen oogst van de opbrengsten, de voortbrengselen, kun je toch niet zeggen dat er aan dat rentmeesterschapsvereiste wordt voldaan?

Minister Schouten:

Maar ik geef toch ook aan dat we nogal wat opgaves hebben? Dat geldt ook ten aanzien van de biodiversiteit. Ik heb afgelopen maandag nog met u gesproken over ons realisatieplan voor de LNV-visie. Ik heb toen ook gezegd dat het beste natuurbeleid een goed landbouwbeleid is. We moeten zaken veel meer in samenhang met elkaar gaan bezien, niet allemaal als losse stukjes, "we moeten wat op natuur", "we moeten wat op landbouw", "we moeten wat op woningbouw" of wat dan ook. Nee, de kunst is om dit veel meer integraal te gaan bekijken. Ik geloof echt dat wat wij hier doen met de Omgevingswet, daaraan een bijdrage levert. Want juist natuur wordt een integraal onderdeel van de besluitvorming. Misschien is het probleem wel geweest dat we dat voorheen allemaal veel te gefragmenteerd deden en dat het langs elkaar heen ging.

Mevrouw Van Kooten-Arissen (PvdD):

Ik ben blij dat de minister aangeeft dat er nog heel grote slagen te maken zijn in de realisatie van Natuurnetwerk Nederland en de natuurdoelen. Maar is de minister dan niet met de Partij voor de Dieren van mening dat er wel degelijk een risico bestaat als je de verantwoordelijkheid voor het behalen van de natuurdoelen decentraliseert, dus als je de uitwerking van vergunningen en ontheffingen decentraliseert naar provincies en gemeenten? Het gevaar zou kunnen bestaan dat daar eerder beslissingen worden genomen op basis van kortetermijnbelangen of dat er bijvoorbeeld beperkte deskundigheid is over Europese kaders en wetgeving?

Minister Schouten:

Mevrouw Van Kooten veronderstelt dat er nu een wijziging plaatsvindt, maar dat is allemaal al gedecentraliseerd. Het ligt al grotendeels bij de provincie of bij decentrale overheden. Daar verandert deze wet niets aan.

Mevrouw Van Kooten-Arissen (PvdD):

Nou, ik zie toch wel dat bepaalde afwegingskaders voor natuurbeheer van de provincies nu ook naar de gemeenten worden gedecentraliseerd. Mijn vraag aan de minister is of zij daarin een gevaar of risico ziet dat door de beperkte deskundigheid van gemeenten de natuurdoelen weleens niet gehaald zouden kunnen worden.

Minister Schouten:

Nee. Wat wij gaan vastleggen, zijn de normen. Wat wij gaan vastleggen en wat straks nog allemaal een plaats vindt in de besluiten, is een concretisering van hoe je alles wat in de wet staat moet meenemen in de vergunningverlening en dat soort zaken. Juist als je als bevoegd gezag een vergunning wilt gaan geven, zul je toch echt wel die stapjes langs moeten gaan om die vergunning te kunnen afgeven.

De voorzitter:

Gaat u verder.

Minister Schouten:

Ja. Ik kom bij de vragen van de heer Von Martels. Ik wil hem als eerste van harte welkom heten als nieuwe natuurwoordvoerder. Het is een prachtige portefeuille! Ik hoop dat hij er net zo veel van geniet als ik.

Hij vraagt of ik bereid ben om gerichter te kijken naar de invulling van de Natura 2000-gebieden. Hoe moeten we die toepassen? In de Natura 2000-gebieden wordt het beheer gericht op herstel en ontwikkeling van de bijzondere habitats en soorten waarvoor dat gebied is aangewezen. Daarbij wordt ook al selectief omgegaan met de kwaliteiten van het gebied. Met de selectiviteit die hij voorstaat, wordt dus al gewerkt.

Ben ik bereid om te kijken naar een betere vergoeding voor schade bij jacht? Het beheer van de middelen uit het Faunafonds gebeurt door de gezamenlijke provincies. Dat is nu al het geval. De provincies kunnen er ook voor kiezen om meer soorten op provinciale vrijstellingslijsten te zetten. Dat is hun bevoegdheid. Dan kunnen belanghebbenden ook geen beroep meer doen op het Faunafonds voor een tegemoetkoming in de schade. De provincies maken deze afweging. Daar verandert deze wet niets aan, maar ik ga samen met de provincies kijken naar de werking van het huidige faunabeheersysteem om te kijken of daar mogelijk nog verbeteringen in zijn aan te brengen.

Wil ik met gemeenten in gesprek om een programma voor wild- en groenbeheer te ontwikkelen? Ik hoorde de heer Von Martels het eigenlijk ietsjes breder trekken, want hij koppelde het ook aan de kwestie van de eikenprocessierups. Ik weet niet of hij dat apart of juist samen wilde zien.

De voorzitter:

Meneer Von Martels, een toelichting.

De heer Von Martels (CDA):

Ik zou het inderdaad breed willen zien. Het is niet alleen een kwestie van de Japanse duizendknoop of de eikenprocessierups. Het gaat ook om het verbeteren van de biodiversiteit in gemeenten. De ene gemeente gaat daar zus mee om, de andere zo. Het zou welkom zijn als er bepaalde leerprojecten beschikbaar zouden worden gesteld of als er meer regie op zou worden gevoerd. Dat stel ik voor.

Minister Schouten:

Op de eikenprocessierups kom ik later nog even terug. Andere leden hebben daar ook vragen over gesteld. Even heel specifiek op dit punt: de provincie is nu het aanspreekpunt voor de gemeenten. Het is ook de provincie die weet wat er nodig is op een bepaald gebied. Die is daartoe bevoegd, maar die stelt bijvoorbeeld ook de faunabeheerplannen voor de provincie vast, en daaruit kun je afleiden wat dat dan betekent voor een bepaalde gemeente. Ik denk juist dat de afstand van het Rijk tot de gemeenten dan heel erg groot is, en daarom zou ik het bij de provincies willen houden. Ik kan wel een keer een gesprek met de provincies aangaan en ze vragen om er wat meer richting aan te geven, ook naar de gemeenten toe, om het te doen. Maar om daar nu zelf als Rijk een rol in te gaan spelen, dan is de afstand wel erg groot. Het is dus ook nog afhankelijk van de specifieke faunabeheerplannen in de provincies, maar ik zal dit een keer in een gesprek met de provincies opnemen.

Dan de uitvoering van de motie over de wolf. Dat is altijd een geliefd onderwerp, ook bij de natuurwoordvoerders. Er zijn altijd wat verschillen tussen de natuurwoordvoerders over hoe er tegen de wolf wordt aangekeken, maar we praten er graag over. Hoe staat het ermee? Er is inmiddels overleg gaande met de provincies om een maatschappelijk debat te voeren over de wolf. Daar vroeg de motie ook om. Afgesproken is dat er opnieuw een publieksonderzoek naar de acceptatie van de wolf komt, zoals we dat ook hebben uitgevoerd voordat de wolf terugkeerde in Nederland. De uitvoering van die motie loopt dus.

Collega Ollongren heeft al een aantal zaken genoemd over het licht.

Dan kom ik bij de heer Moorlag. Hij had meer een soort kernvraag over de ladder. Moet je niet een ladder ontwikkelen voor het afwegen van de natuurbelangen en dat opnemen in de AMvB? In dat kader zei hij ook: nu stapelen we regels op regels en dat maakt het ingewikkelder. Dat laatste wil ik een beetje nuanceren. We stapelen geen regels op regels, waar dat kan sluiten we juist nauw aan bij wat Europees verplicht is. Dat maakt het in die zin alleen maar duidelijker: als je weet wat Europees verplicht is, weet je ook wat we daadwerkelijk meenemen. Op grond van de Vogel- en Habitatrichtlijn geldt al een strikt beoordelingskader, zowel voor de Natura 2000-gebieden als voor alle van nature in het wild levende vogels en kwetsbare soorten. Dat normenkader van die Vogel- en Habitatrichtlijn wordt weer opgenomen in het Aanvullingsbesluit natuur Omgevingswet. Daarin regelen we juist hoe we dat precies moeten gaan doen. In dat besluit zal een specifieke zorgplicht worden opgenomen, waarin een aantal elementen terugkeren die ik de heer Moorlag net ook hoorde noemen. Een aparte ladder is dan niet nodig, want uit de algemene beginselen van behoorlijk bestuur volgt de eis dat ieder besluit moet worden gemotiveerd. Het is dubbelop om dan te zeggen dat je nog een keer motiveringseisen moet gaan opnemen. De wetgeving is gewoon al strikt, en in die zin is duidelijk wat er gevolgd moet worden. Als we dit daar nu nog een keer aan toe moeten gaan voegen, dan leidt dat wel tot extra bestuurs- en administratieve lasten. Het is geborgd in de systematiek. Dit zou daar juist weer bovenop komen.

De voorzitter:

Ik zie dat de heer Moorlag daar anders over denkt. Gaat uw gang.

De heer Moorlag (PvdA):

Ik deel niet zonder meer dat dat leidt tot extra lasten, want bij elk omgevingsplan moet er een toelichting komen. Het zou gewoon goed passen in de integrale afweging dat in de toelichting ook goed gemotiveerd moet worden hoe natuur wordt beschermd en hersteld. Ik wil juist een beetje weg bij de drang om steeds meer via normstelling te gaan regelen. Dat is toch wel de reflex. Ik snap dat ook heel goed, omdat de natuurkwaliteit nog steeds niet op orde is, maar volgens mij zouden we er zeer bij gebaat zijn als medeoverheden in hun toelichting heel expliciet maken op welke wijze ze de natuurkwaliteit willen beschermen en verbeteren.

De voorzitter:

De minister.

De heer Moorlag (PvdA):

Misschien mag ik nog een hele korte vergelijking maken, voorzitter. In het verleden dachten wij de ruimtelijke ordening voor het buitengebied goed te kunnen regelen met de rode contouren van mijn partijgenoot Jan Pronk, met overal om bebouwd gebied heen rode contouren. Dat hebben we op enig moment losgelaten. Daar is de Ladder voor duurzame verstedelijking voor teruggekomen. Het zit in dat denken, dus niet werken met rode contouren, maar gewoon werken met een goede motiveringsplicht.

Minister Schouten:

De tijd van de rode contouren was een klein beetje voor mijn tijd, maar ik hoor de heer Moorlag eigenlijk twee dingen zeggen. Aan de ene kant zegt hij: je moet het goed motiveren. Daar ben ik het mee eens, maar hij zegt zelf al dat dat al in de omgevingsvergunning staat, dus wat voeg je dan toe? Aan de andere kant hoor ik hem zeggen: je moet daar ook wat afwegingsruimte voor geven aan het bevoegd gezag op decentraal niveau. Dat is net de discussie die ik volgens mij met de heer Moorlag had. We zijn er nog helemaal niet. We hebben nog best wel wat doelen te halen rondom de natuur. Als je dan zegt dat we ons niet aan die normen hoeven te houden en dat we het bevoegd gezag een soort speelruimte moeten geven, dan denk ik dat we hier de volgende keer een andere discussie staan te voeren. Ik denk namelijk dat u dan vraagt: "Waarom worden die normen niet gehaald? Die staan toch in de wet?"

De voorzitter:

Een korte interruptie, meneer Moorlag.

De heer Moorlag (PvdA):

Het is niet mijn bedoeling om de normen direct los te laten. Laat ik het dan zo stellen. Zou de minister bereid zijn om daar eens met de medeoverheden over in gesprek te gaan? Want de Ladder voor duurzame verstedelijking is toch wel goed geïnternaliseerd bij provincies en gemeenten. Is de minister dus bereid om daar eens met de medeoverheden over in overleg te gaan?

De voorzitter:

Dat vroeg u al.

Minister Schouten:

Ik zit nog steeds te zoeken naar wat dit toevoegt ten opzichte van wat we nu hebben. We hebben een motiveringsplicht. We hebben tegelijkertijd de normstelling en ook wat dat precies betekent in de praktijk. Daar nog een afwegingskader of een ladder op toepassen suggereert dat daar nog ruimte zou zitten. Dat vind ik wel een ingewikkelde, juist omdat deze wet dat kader heel duidelijk wel schetst.

De voorzitter:

Dank u wel. Gaat u verder.

Minister Schouten:

Dan kom ik bij mevrouw Van Kooten-Arissen, die een bevlogen verhaal had over het belang van de natuur. Zo kennen we haar ook. Ze heeft het daar vrij uitvoerig over gehad en daar ook allerlei zaken bij betrokken. Ik probeer de focus in de beantwoording iets meer te leggen op de vragen die betrekking hebben op deze wet.

Zij vraagt: mag wetgeving bijdragen aan vernietiging van natuur? Dat suggereert dat deze wet dat zou doen. Dat wil ik toch echt bestrijden, want het aanvullingsspoor natuur neemt het bestaande normenkader voor de natuurbescherming ongewijzigd over in de Omgevingswet en daarop gebaseerde AMvB's. Daarbij wordt ook het strikte kader van de Vogel- en Habitatrichtlijn betrokken. Die richtlijn gaat uit van een hoog beschermingsniveau, zoals het Europees Hof ook regelmatig herhaalt, en van een strikt voorzorgsbeginsel. Met andere woorden, de wet beschermt; hij vernietigt niet.

Mevrouw Van Kooten-Arissen vraagt ook of ik kan garanderen dat de wet stikstofproof is. Ik denk dat collega Ollongren daar al op ingegaan is in relatie tot de PAS-uitspraak.

Wat is de logica achter het oogsten met de robuuste natuur die wordt beoogd? Het idee daarachter is dat als populaties van soorten versterkt worden en natuurgebieden kwalitatief worden verbeterd, het geheel ook robuuster bestand is tegen aantastingen. Dat weet mevrouw Van Kooten ook. Als je het sterker maakt, kan het ook meer hebben. Maatschappelijke ontwikkelingen en economische groei veroorzaken effecten op de natuur. De natuur moet kunnen dragen en daarvoor is het van belang dat ze weerbaarder en veerkrachtiger is om ervoor te zorgen dat we dat in stand kunnen houden.

Mevrouw Van Kooten-Arissen heeft specifiek wat vragen gesteld en daarop heeft ze ook amendementen ingediend. Ik kom straks op de amendementen, want dat loopt er een beetje doorheen. Soms is dat ook in de vraag gevat. Het gaat over het kappen van bossen in de broedtijd van vogels en de draagtijd van zoogdieren. Ze zegt dat er nu vrijblijvende regels en een gedragscode zijn en vraagt of ik dat in het geheel wil verbieden. Voor het kappen van bomen is een omgevingsvergunning nodig, want het is een flora- en fauna-activiteit. Het is niet zo dat het allemaal vrijblijvende regels en gedragscodes zijn. Het zijn ook zaken die je mee moet nemen in de wet- en regelgeving. Er moet dan rekening worden gehouden met de broedtijd van vogels en de draagtijd van zoogdieren.

Hoe kan de intrinsieke waarde van dieren worden erkend als er tevens op geschoten mag worden, vraagt mevrouw Van Kooten. Wat levert erkenning van intrinsieke waarde in de wet aan bescherming op? In de wet wordt de intrinsieke waarde van de natuur erkent als onderdeel van de doelstellingen van de wet. Mede tegen die achtergrond worden regels opgesteld, op grond van de Omgevingswet, om kwetsbare soorten en gebieden te beschermen. Dat wil niet zeggen dat nooit een individueel dier zou mogen worden gedood. Er moet bijvoorbeeld ook rekening worden gehouden met andere belangen, zoals de bestrijding van schade of aspecten van veiligheid. Daarvoor geldt een strikt Europees afwegingskader. Bij jacht speelt daarnaast ook nog dat het jachtrecht onderdeel is van het eigendomsrecht en dat heeft ook weer een bepaalde erkenning. De wet ziet dus breder, wat betekent dat het niet zo is dat een individueel dier niet gedood zou mogen worden.

De voorzitter:

Mevrouw Van Kooten-Arissen heeft een interruptie.

Minister Schouten:

Ik heb nog twee vragen van mevrouw Van Kooten-Arissen.

De voorzitter:

Ja. U wilt daarop wachten?

Minister Schouten:

Ja. Zij vraagt ook — dat gaat over de kaalkap van bossen — of ik kan bevestigen dat die kaalkap bossen ecologisch labieler en klimaatgevoeliger maakt. Kaalkap vindt niet heel vaak plaats in de praktijk, maar soms moeten bomen wel worden verwijderd, bijvoorbeeld omdat er een ziekte heerst — de essentaksterfte is op dit moment helaas heel actueel — vanwege het bereiken van natuurdoelen of vanwege andere redenen, zoals veiligheid of de uitbreiding van woongebied. Dat komt ook voor.

Bossen die aangelegd zijn voor de houtproductie gevarieerd maken door bevordering van een meer diverse samenstelling waardoor bossen juist minder kwetsbaar worden, is echt een doel, ook om te zorgen dat ecosystemen beter bestand zijn tegen klimaatverandering. Het zijn juist steeds van die afwegingen die gemaakt moeten worden. Er zijn soms goede redenen waarom je bossen moet kappen. Tegelijkertijd is het bewustzijn van de noodzaak van een gevarieerd bos en het echt selectief verwijderen van bomen zeker aanwezig.

Dan nog de meer specifieke vraag over het productiebos en het multifunctioneel bos. Waarom mag dat meegeteld worden als beschermd natuurgebied, vraagt mevrouw Van Kooten. Ten aanzien van Natuurnetwerk Nederland met de decentralisatie van het natuurbeleid, is de begrenzing en de bescherming van het natuurnetwerk aan de provincies. Multifunctionele bossen kunnen in principe deel uitmaken van een natuurnetwerk. Productiebossen zijn bossen waarvoor de herplantingsplicht niet van toepassing is en die zijn daarmee van agrarisch karakter. Dergelijke bossen hebben niet de functie van natuur en zullen daarom ook niet een onderdeel vormen van een natuurnetwerk.

De voorzitter:

En daarmee bent u door de vragen van mevrouw Van Kooten-Arissen heen?

Minister Schouten:

Ja.

De voorzitter:

Gaat uw gang.

Mevrouw Van Kooten-Arissen (PvdD):

Ik had nog een vraag over de zwijnenjacht in verband met de wolf, maar ik heb nog twee andere vragen over de beantwoording van de minister. Zal ik die eerst stellen?

Minister Schouten:

Even kijken, hoor. De wolf. Ging het niet meer in het algemeen over de jacht en over de intrinsieke waarde van het dier in relatie tot de jacht? Dat had ik opgeschreven. Ging de vraag niet specifiek over het aantal dieren dat toeneemt als je ze bejaagt?

De voorzitter:

Mevrouw Van Kooten-Arissen gaat het even verduidelijken.

Mevrouw Van Kooten-Arissen (PvdD):

Voorzitter, dank u wel. Ja, het ging om het voorbeeld van een wolvenpaar dat zich met jongen op de Veluwe heeft gevestigd, terwijl per 1 juli de wildezwijnenjacht op de Veluwe start, met nachtkijkers en andere uitrustingen. Met grof geschut wordt het wilde zwijn daarna bejaagd, maar we hebben ook de plicht om de wolf met rust te laten. Als je dus de zwijnen gaat bejagen, kom je in het leefgebied of het territorium van de wolf. Dat lijkt mij niet heel erg stroken met de voorzorgsbeginselen — ik kom even niet op het woord, sorry — of met wat in de wet omschreven staat voor het beschermen van de wolf en het territorium. Laat ik het daar maar even op houden.

Minister Schouten:

Het is niet zo dat omdat er nu een wolvenpaar is, de hele jacht gelijk niet meer kan doorgaan in zo'n gebied. Je moet rekening houden met andere natuurwaarden, ook bij de jacht en dergelijke. Eén wolvenpaar maakt nog niet dat je de hele jacht niet meer mag toestaan.

Mevrouw Van Kooten-Arissen (PvdD):

Ik heb begrepen dat de wolf een beschermde diersoort is, dat je die met rust moet laten en dat je zijn territorium niet mag verstoren met jachtactiviteiten op zwijnen met geluidsdempers, nachtkijkers en grof geschut.

Minister Schouten:

De wolf zelf is een beschermde soort, dus die mag je niet actief bejagen. Je mag wel maatregelen nemen om te voorkomen dat je daarmee te maken krijgt. Dat vraagt iets van de jagers zelf. Zij moeten goed opletten, maar dat moeten ze al, want er zijn in zo'n gebied nog meer beschermde soorten. Die mogen zij ook niet bejagen. Daar moeten zij dus altijd al rekening mee houden. Het is niet zo dat er ineens niet meer gejaagd mag worden in dat gebied.

De voorzitter:

U had nog twee andere vragen. Doet u meteen de interruptie over de andere kwestie daar achteraan?

Mevrouw Van Kooten-Arissen (PvdD):

Ja, voorzitter. Dank u wel.

De minister heeft het over de intrinsieke waarde van de natuur. Gaat die niet over de intrinsieke waarde van het wilde dier?

Minister Schouten:

Ik moet mijn antwoord er even bij pakken. Je hebt de intrinsieke waarde van de natuur en in de Wet dieren hebben we de intrinsieke waarde van het dier vastgelegd. De intrinsieke waarde van het dier staat dus al in de wet, maar niet in deze wet. Ik heb het hier even niet zo staan. De natuur heeft op zichzelf ook een waarde, een intrinsieke waarde. Daarom gaan we ook heel zorgvuldig met die natuur om. Waar dat nog niet gebeurt, moeten we dat verbeteren. Daar ziet deze wet ook op. Ik snap eigenlijk niet helemaal waar mevrouw Van Kooten-Arissen op doelt met haar vraag.

Mevrouw Van Kooten-Arissen (PvdD):

Het gaat mij erom dat dieren onderdeel zijn van de natuur, lijkt mij. Als de natuur een intrinsieke waarde heeft, zou je zeggen dat wilde dieren ook een intrinsieke waarde hebben, een waarde op zichzelf. Ingrijpen in dierenpopulaties door middel van jacht en het zonder nut of noodzaak bejagen van deze dieren, zeker als het gaat om de lijst van vrij bejaagbare soorten, lijkt mij in grote tegenspraak met de waarde van de natuur en de intrinsieke waarde van het dier die daaruit volgt.

Minister Schouten:

De intrinsieke waarde van het dier ligt al vast in de Wet dieren. Daar heb je deze wet niet voor nodig, juridisch gezien. De vraag van mevrouw Van Kooten-Arissen is volgens mij of je moet willen jagen in zo'n gebied. Ik heb aangegeven dat er verschillende redenen zijn waarom je wel tot jacht over zou moeten gaan. Dat heeft te maken met het beheer van een populatie omdat er misschien wel ziektes zijn of om andere redenen. Het is dus niet zo dat omdat de natuur beschermwaardig is, dat automatisch betekent dat er geen jacht in zo'n gebied zou mogen plaatsvinden.

De voorzitter:

Vervolgt u uw betoog.

Minister Schouten:

Ja. Ik kom bij de vragen van de heer De Groot. Hij heeft eigenlijk één groot betoog gehouden over zijn amendement. Ik hoop dat de heer De Groot het goed vindt dat ik bij de behandeling van de amendementen daarop terugkom. Ik denk dat dat het meest overzichtelijk is, want anders gaan we het dubbelop doen.

Dan kom ik bij de vragen van mevrouw Bromet. Zij heeft best wel aardig wat meer specifieke vragen gesteld. Zij heeft het over het nee-tenzijprincipe. Zij vraagt of ik kan toezeggen dat deze regels in een besluit worden behouden en niet verloren gaan met deze wijziging. Het nee-tenzijbeginsel wordt uitgewerkt in de regels in het Besluit kwaliteit leefomgeving voor de beoordeling van aanvragen voor de omgevingsvergunning voor flora- en fauna-activiteiten. Dat is ook conform de Vogel- en Habitatrichtlijn. Daarin zal ook het Aanvullingsbesluit natuur voorzien. De voorhang van het Aanvullingsbesluit zal na de zomer zijn. Dan kan mevrouw Bromet nagaan of dat er voldoende in staat. Ze zegt dat de regels niet in de wet staan, maar wel in het conceptbesluit. Ze vraagt of we dat voor het overzicht kunnen meenemen in de Aanvullingswet natuur en of we bepalingen kunnen opnemen om instructieregels in het besluit op te nemen. In de consultatieversie van de AMvB waren enkele regels abusievelijk niet opgenomen. Daar is in de commentaren ook op gewezen. In de voorhangversie zal dat zijn hersteld. De vraag van mevrouw Bromet ziet op iets breders; ik denk ook op de amendementen die zij heeft ingediend over de definities die zij in de wet wil opnemen. Ik stel voor dat ik dat ook behandel op het moment dat we de amendementen doornemen.

Kan ik bevestigen dat in de wet een waarborg ontbreekt voor de regels over de inhoud van de visie? En op welke wijze vormt het feit dat natuur en landschap onderdeel zijn van het begrip fysieke leefomgeving een waarborg dat deze terugkomen in de Omgevingsvisie? Zij wil wat meer duidelijkheid over de zekerheid hebben. In de memorie van toelichting heeft het kabinet de toezegging gedaan dat de aspecten, genoemd in de Wet natuurbescherming, die in de natuurvisie behandeld moeten worden, ook aan de orde komen in de Omgevingsvisie. Dat betekent dat onder andere aan de orde moeten komen: behoud en herstel van gunstige staat van instandhouding, behoud en herstel van landschappen, duurzaam beheer van houtopstanden, een onderzoek op het terrein van biodiversiteit en de gevolgen van klimaatverandering. In de memorie van toelichting hebben wij die toezegging expliciet opgenomen.

De voorzitter:

Mevrouw Bromet heeft een vraag voor u.

Mevrouw Bromet (GroenLinks):

Betekent dat dat deze aspecten straks ook terugkomen in de Omgevingsvisie? Dat is eigenlijk de vraag.

Minister Schouten:

Deze aspecten kunnen onder andere terugkomen. Het kan ook nog wat breder gaan dan dat. In de memorie van toelichting hebben wij aangegeven — dat maakt deel uit van de wetsgeschiedenis — dat die aspecten ook meegenomen moeten worden in de Omgevingsvisie.

Mevrouw Bromet (GroenLinks):

Dus u bedoelt niet "onder andere" maar "in ieder geval"?

Minister Schouten:

Dan moet ik even de memorie van toelichting erbij halen. Maar wat hier staat, is dat "onder andere" die aspecten aan de orde komen. Het lijkt mij dat het dan ook breder kan zijn dan dat. Maar even concreet: waar doelt mevrouw Bromet precies op?

Mevrouw Bromet (GroenLinks):

Het gaat over de termen natuur en landschap. Die zijn vrij cruciaal. Wij vinden als GroenLinks dat die ook terug moeten komen in de Omgevingsvisie en dan niet "onder andere" maar "in ieder geval". Want met "onder andere" kun je er van alles in zetten, behalve natuur en landschap, terwijl dat nu juist zo belangrijk voor ons is.

Minister Schouten:

Ik kijk heel eventjes naar achteren. Ik kom erop terug, mevrouw Bromet. Ik wil dan heel specifiek weten hoe ik "onder andere" moet lezen. Dat gaan we na.

Hoe ga ik om met regels boven op de internationale verdragen? In de Nederlandse natuurwetgeving kennen we één onderdeel dat verdergaat dan wat de EU of een verdrag eist. Dat is de bescherming van zoogdieren die níet door de Habitatrichtlijn worden beschermd. Het gaat dan ook om reptielen en amfibieën. U moet dan bijvoorbeeld denken aan de das, de eekhoorn en de egel. Voor deze soorten is de instandhouding op zich niet in het geding. Bescherming is toch gewenst, vanwege de breed maatschappelijk levende overtuiging dat die dieren bijzondere bescherming behoeven. Daar is dus meer dan in de Europese of internationale verdragen gevraagd wordt.

Mevrouw Bromet vroeg ook hoe ik ervoor ga zorgen dat we aan internationale doelen voldoen als die niet in de Omgevingsvisie terugkomen. Hoe ga ik dat monitoren en is er dan nog sprake van beleidsneutraliteit? De internationale doelen zijn vertaald in de volgende Habitatrichtlijn en in concrete verplichtingen voor de bescherming van gebieden en soorten. Die worden wettelijk omgezet. Deze doelstellingen worden ook als uitgangspunt voor het beleid genomen. Denk daarbij bijvoorbeeld aan het beleid voor het Natuurnetwerk Nederland of de aanpak voor de weidevogels. Dat beleid moet integraal in de Omgevingsvisie worden opgenomen. Natuur is immers integraal onderdeel van de leefomgeving.

Hoe ga ik voorkomen dat de balans omslaat van beschermen naar benutten? Dat was een van de eerste vragen die mevrouw Bromet stelde. De regels die op grond van de Aanvullingswet natuur worden gesteld, stellen voor kwetsbare soorten en gebieden bescherming voorop. Schadelijke activiteiten zijn alleen toegestaan als zeker is gesteld dat de kwaliteit van de gebieden niet wordt aangetast. Voor de soorten geldt dat alle schadelijke activiteiten verboden zijn, tenzij er sprake is van specifieke rechtvaardigingsgronden die wettelijk worden opgesomd: er mogen geen alternatieven zijn en het duurzaam voortbestaan van de populatie mag niet in het gedrang komen. Dan zijn we dus weer bij het nee-tenzijprincipe. De balans slaat hierdoor dus niet door. En dan is er nog een check, want het PBL monitort hier ook op. Daarmee kunnen we dus ook vaststellen of dit in de praktijk het geval is.

Hoe wil ik voorkomen dat er beleidsafzwakking plaats gaat vinden ten aanzien van het Natuurwetwerk, omdat bijvoorbeeld provincies doelen niet halen? Is bijvoorbeeld de formulering in het Besluit kwaliteit leefomgeving een beleidsafzwakking ten opzichte van het Natuurnetwerk Nederland? De planologische bescherming van het Natuurnetwerk Nederland in het Besluit kwaliteit leefomgeving sluit in grote lijnen aan op de huidige bepalingen in het zogenaamde Barro. Er zijn enkele verbeteringen doorgevoerd als gevolg van een aanbeveling uit het advies van de Stuurgroep natuurcompensatie uit 2013, het rapport van de Algemene Rekenkamer uit 2014 en de door de Tweede Kamer aangenomen motie-Van Veldhoven uit 2016, waarin de regering wordt verzocht ervoor te zorgen dat hoogwaardige compensatie wordt gewaarborgd. Een van de aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer was dat de bescherming en daarmee het duurzaam voortbestaan en de kwaliteit van de compensatienatuur gewaarborgd moet worden. Het Besluit kwaliteit leefomgeving komt hieraan tegemoet.

Daarmee wordt niet alleen de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland verstevigd, maar kan ook steviger gestuurd worden op het te bereiken resultaat. Van een afzwakking — u noemde onder andere de WUR die dat zou hebben gezegd — is in onze ogen dan ook geen sprake. Tegelijkertijd is rekening gehouden met de decentralisatie van het natuurbeleid. In het Besluit kwaliteit leefomgeving is niet zozeer het hóe omschreven — dus de wijze van bescherming — als wel het wát, naast afdoende planologische bescherming van de wezenlijke kenmerken en waarden van het natuurnetwerk. Wij zijn van mening dat dit op deze manier voldoende is geborgd.

Voorzitter, dat waren de vragen van mevrouw Bromet, voor zover ik heb kunnen nagaan. Op de amendementen kom ik dus nog terug.

Ik kom bij de heer Van Gerven. Hij had eerst nog een vraag aan collega Ollongren gesteld ten aanzien van het gelijkwaardige niveau van bescherming. In de nota naar aanleiding van het verslag wordt daar ook iets over gezegd. Daar gaat het onder andere over de strafmaat. Daar doelde de heer Van Gerven op. Hij vraagt of de Aanvullingswet grofmaziger is dan de Wet natuurbescherming. De wet is dat inderdaad wel. Het is immers een kaderwet. Dat is natuurlijk ook de hele systematiek van de Omgevingswet. Maar op AMvB-niveau worden de normen van de Wet natuurbescherming heel nauwkeurig omgezet. Alleen de strafbaarstelling van feiten gebeurt op wettelijk niveau. Dan worden sommige feiten in meer algemene categorieën opgenomen. Daar zit het verschil dus in waar de heer Van Gerven terecht op wijst. Dat kan ertoe leiden dat kleinere feiten nu soms van een iets hogere strafmaat worden voorzien als onderdeel van zo'n categorie. Maar dat is heel beperkt het geval. Het zit hem er dus echt in dat de strafmaat niet in de AMvB zit, maar in de wet en dat je daar dus een soort categorisering krijgt. De strafmaat zit daar zelfs iets hoger in. Ik kan me voorstellen dat de heer Van Gerven dat juist wel goed vindt. De strafmaat wordt er niet in afgezwakt.

Dan vraagt hij hoe de biodiversiteit kan toenemen door deze wet. De wettelijke bescherming van natuur is maar één aspect. Daarnaast zijn actieve maatregelen nodig om natuur, herstel en ontwikkeling te realiseren. Daarvoor bevat de Omgevingswet ook instrumenten, bijvoorbeeld programma's. Voorlopig richten we ons op de internationale verdragen die uitgaan van het niet verder achteruitgaan van de biodiversiteit, maar dat is al een behoorlijke opgave, moet ik helaas zeggen. Over het realiseren van deze opgaven hebben we in het natuurpact ook duidelijke afspraken gemaakt met de provincies.

Waarom zouden de provincies naar mij moeten luisteren? Collega Ollongren is er ook al even op ingegaan. Ik heb het net in het begin ook al gezegd. Het is niet zo dat wij nu in een hiërarchische relatie staan tot de provincies. Wij werken wel heel goed samen. Ik vind zelf dat die samenwerking ook steeds beter gaat. Provincies staan natuurlijk ook niet op zichzelf. Die worden ook gecontroleerd. Als zij afspraken met ons maken en ook afspraken met hun eigen Staten maken, dan moeten zij daar uiteindelijk ook verantwoording over afleggen. Maar wij zijn juist op dit soort zaken heel goed in gesprek. Als het echt, echt, echt helemaal uit de hand loopt — dan kijk ik vooral naar collega Ollongren — heb ik in het uiterste geval het instrument van het interbestuurlijk toezicht, maar daar wil ik hier niet over beginnen. We doen dit echt op basis van gezamenlijkheid en wederzijdse afspraken.

De heer Van Gerven poneert de stelling dat er geen rol zou zijn voor de plezierjacht in een modern natuurbeleid. Zoals de heer Van Gerven weet, staan er op dit moment vijf soorten op de wildlijst die bejaagd mogen worden: haas, konijn, fazant, houtduif en wilde eend. Nederland heeft al jaren dit recht beperkt tot de genoemde vijf soorten, waarvan ook bekend is dat de benutting geen belemmering vormt voor de gunstige staat van instandhouding van deze soorten, want dat is natuurlijk wel cruciaal. De jachthouder is wel verplicht om schade die deze soorten kunnen veroorzaken te voorkomen of te beperken, maar de plezierjacht hebben we dus vrij strikt beschreven in de Wet natuurbescherming. Daar verandert deze wet niets aan.

De heer Van Gerven (SP):

Wat heeft plezierjacht te maken met het hebben van respect voor het dier?

Minister Schouten:

Dit is een discussie die telkens weer terugkomt, om het zo maar te zeggen. Beleidsneutraal is beleidsneutraal. Deze wet verandert in die zin niets wat daarvoor gecodificeerd is hierover. Het is van belang dat die soorten een goede staat van instandhouding hebben om daarop te mogen blijven staan, maar het kan ook passen bij het beheer van een gebied. We hebben hier met elkaar vastgesteld dat deze vijf soorten bejaagbaar zijn.

De heer Van Gerven (SP):

Ik weet dat dat in de wet staat. Ik heb ook een onderscheid gemaakt tussen beheerjacht en plezierjacht. In de samenleving is daar eigenlijk geen enkel draagvlak voor. Een grote meerderheid van de samenleving ziet niets in die plezierjacht en is daar tegenstander van. Is dit dus niet iets van voorbije tijden? Heeft de ethische norm zich niet meer en meer ontwikkeld naar het uitgangspunt dat we respect moeten tonen voor dieren, waarbij er dus eigenlijk geen plek is voor plezierjacht?

Minister Schouten:

Dat de samenleving dit vindt, werd in ieder geval niet gereflecteerd in de stemming die onlangs in de Eerste Kamer heeft plaatsgevonden. Daar heeft deze motie van de Partij voor de Dieren inderdaad voorgelegen. Als dat "de mening van de samenleving" was, was de stemmingsuitslag in de Eerste Kamer daar geen reflectie van. Ik heb gezien dat de heer Van Gerven zelf ook een amendement op dit punt heeft ingediend, al ziet dat niet op de plezierjacht maar op de druk- en drijfjacht. Het zal blijken of er voor dat amendement draagvlak is in deze Kamer, als weerspiegeling van de samenleving. Mijn inschatting is dat dat niet zo is.

De voorzitter:

Dank u wel. Gaat u verder.

Minister Schouten:

Voorzitter. De heer Madlener had ook een heel betoog. Ik ben echt verheugd om te horen dat de heer Madlener zo begaan is met de natuur. Hij heeft er zelfs een amendement op ingediend, dat ik zo nog ga behandelen. Ten aanzien van het licht heeft collega Ollongren al een antwoord gegeven.

De heer Bisschop vroeg of ik de wildlijst wil uitbreiden — nou, meneer Van Gerven, daar hebben we het al; de SGP gaat al de andere kant op — met de jacht op duurzaam vlees. In het kader van schadebestrijding kunnen een aantal soorten bejaagd worden, onder andere de ganzen. Die dieren leveren in de praktijk ook vlees op, en ik constateer dat dat vlees ook gewild is voor particulier gebruik. Soms komt het ook in restaurants op tafel. Schadebestrijding vindt plaats op een groter schaalniveau dan dat van individuele jachtvelden van grondeigenaren. Ik heb nu dus ook geen aanleiding om de eetbaarheid van wild vlees — die is er; dat ontkennen wij niet — als criterium te nemen om de wildlijst uit te breiden.

Wil ik de evaluatie-enquête breder trekken qua vraagstelling en daar ook jagers, particulieren en grondbezitters bij betrekken? Dat vraagt de heer Bisschop. Mijn bedoeling is om samen met de provincies het nieuwe systeem van faunabeheer te bezien via een enquête. Dat heb ik al aangekondigd. Daarbij worden ook de faunabeheereenheden gevraagd naar hun ervaringen. In de besturen van die faunabeheereenheden hebben grondeigenaren, jagers en maatschappelijke organisaties zitting. Via die weg worden zij dus ook al meegenomen in de enquête.

De heer Bisschop (SGP):

Even om misverstanden te voorkomen: dat betekent dus dat de minister er ook op toeziet dat via dat kanaal ook de jagers, de grondbezitters enzovoorts daadwerkelijk vertegenwoordigd zijn.

Minister Schouten:

In die faunabeheereenheden zitten zij ook. Als ik de faunabeheereenheden dus iets vraag, ga ik ervan uit dat zij zelf in staat zijn om die mensen daarbij te betrekken.

Een gedragscode in plaats van een ontheffing voor de soortenbescherming; kan ik dat verhelderen? Dat vraagt de heer Bisschop. In het huidige systeem van de Wet natuurbescherming geldt een vrijstelling van de soortenbeschermingsbepaling voor activiteiten overeenkomstig een door de minister van LNV goedgekeurde gedragscode. Dan hoeft er geen ontheffing te worden aangevraagd. Een dergelijke vrijstelling komt straks ook terug in het aanvullingsbesluit natuur, dat dus nog in de Kamer langskomt. Voor activiteiten die daaraan voldoen, hoeft geen omgevingsvergunning voor een flora- en fauna-activiteit te worden aangevraagd. Al bestaande gedragscodes worden via het overgangsrecht onder de nieuwe vrijstelling gebracht. Anders dan nu worden gedragscodes overigens niet meer goedgekeurd via een apart besluit. Ze worden aangewezen bij ministeriële regeling.

De heer Bisschop vraagt wat ik ga doen met het onderzoek naar de habitattypen en de verbodsbepalingen, ook gezien de uitspraak van het Hof, en welke concrete stappen ik neem om het meer op een lijn te brengen, bijvoorbeeld met Duitsland. Deze discussie hebben we vorige week ook gehad bij het debat over de PAS. Volgens mij heb ik toen vrij omstandig aan de heer Weverling proberen uit te leggen hoe het precies zit. Ik ga weer een poging wagen. Uit verschillende onderzoeken, waaronder de fitnesscheck, blijkt dat Nederland de Vogel- en Habitatrichtlijn goed geïmplementeerd heeft. Ik ben voornemens om een rechtsvergelijkend onderzoek te doen naar de implementatie van een aantal Europese milieurichtlijnen, zoals we in het regeerakkoord hebben opgenomen. Daarin zal ik ook het onderzoek naar de habitattypen en de verbodsbepalingen meenemen. Ik zal dan kijken hoe Duitsland dat aanpakt. Volgens mij heb ik vorige week al geprobeerd aan te geven dat het algemene beeld dat wij allemaal zo veel strenger zijn dan vanuit Europa wordt gevraagd, niet helemaal onze ervaring is. Want elke keer als wij daar in Europa mee aankwamen, werd dat toch wel tamelijk resoluut van de hand gewezen. Maar we zullen een aantal zaken dus nog nader bekijken.

Dan kom ik last but not least bij de heer Weverling. Hij begon over het ondersteunen van de aanpak van de eikenprocessierups. Hij had een beetje de indruk dat veel gemeenten zelf proberen om daar wat richting aan te geven en vroeg of we dat niet wat breder kunnen ondersteunen. Ik heb zelf in de zeer nabije omgeving gemerkt dat de eikenprocessierups tot wat irritatie leidt, letterlijk en figuurlijk. Ik zie dat de overlast behoorlijke vormen aan kan nemen. Dit geldt overigens niet alleen voor mensen — het is echt wel breder dan dat — maar ook voor dieren en huisdieren. In een groot deel van Nederland is sprake van een explosie. De overlast is daarmee toegenomen en dat is echt heel vervelend. Wij zullen kijken hoe wij gemeenten hierbij kunnen ondersteunen. Volgens mij zijn een paar dingen dan belangrijk. Ten eerste is het van belang dat wij op één centrale plek informatie kunnen gaan aanbieden. Er is nu op verschillende plekken informatie beschikbaar over de eikenprocessierups en de bestrijding daarvan. Wij zullen zien hoe we die kunnen bundelen op één plek, zodat duidelijk is waar die informatie te vinden is. Wij kunnen daar een soort richtlijn geven van de manieren waarop je de eikenprocessierups zou kunnen bestrijden, zodat daar helderheid over komt.

Ten tweede kunnen we contact opnemen met de VNG. Ik kijk daarvoor nu ook even naar mijn collega Ollongren. Ik denk dat wij dat gezamenlijk kunnen doen of misschien doet zij dat als wij het goed vormgegeven hebben. VNG kan ook aan de eigen leden doorgeven waar de informatie te vinden is en welke zaken je zou kunnen doen. Op die manier zou je het kunnen aanpakken. Ik probeer dat heel snel te doen. Ik zal kijken of we dat eind van de week voor elkaar hebben. Misschien zal het net na het weekend zijn, maar het zal rond die koers zijn. Als er dan nog vragen naar voren komen, dan kunnen we altijd naar bevind van zaken handelen om te zien hoe we daar meer hulp bij kunnen bieden. Voor de wat langere termijn kan ik ook wel kijken wat er aan kennis voorhanden is over wat erachter zit en hoe je ermee moet omgaan. Ik zal ook bekijken of ik de WUR daar wat meer inzicht in kan laten geven. Op die manier krijgen we meer zicht op bijvoorbeeld verspreidingstrends en toekomstige patronen. Hopelijk kunnen we dan in volgende gevallen gerichter te werk gaan.

De voorzitter:

Heeft u daarmee de vragen van de Kamer beantwoord?

Minister Schouten:

Nee, want de heer Weverling had nog een vraag over de evaluatie.

De voorzitter:

Beantwoordt u die en dan geef ik daarna het woord aan de heer Weverling.

Minister Schouten:

Dat is de laatste vraag over de wildlijst. Tegen de heer Bisschop het ik net al gezegd hoe we de enquête over de wildlijst willen gaan vormgeven. De heer Weverling vraagt ook of ik de evaluatie van het populatiebeheer wil uitbreiden door er niet alleen meer partijen bij te betrekken maar ook door de uitbreiding van de wildlijst op te nemen als een enquêtevraag. Laat ik het zo maar noemen. De enquête is bedoeld om alle bij het faunabeheer betrokkenen te bevragen op hun ervaring met het faunabeheer, zoals het geldt sinds de inwerkingtreding van de Wet natuurbescherming. Het gaat dan om de partijen die in de faunabeheereenheden vertegenwoordigd zijn. Ik wil ook kijken hoe we dat met de provincies samen kunnen doen en hun ervaringen daarbij meenemen.

De uitbreiding van de wildlijst kan natuurlijk twee kanten opgaan, zeg ik maar even tegen de heer Weverling. Het kan ook zijn dat de conclusie is dat de wildlijst ingeperkt moet worden. Dat kan ook uit de enquête komen. Ik weet niet of de heer Weverling dat wenst.

De voorzitter:

We gaan niet uitlokken.

Minister Schouten:

Maar ik geef hem dat even in overweging.

De voorzitter:

Ik geef tot slot van de zijde van de Kamer de heer Weverling het woord.

De heer Weverling (VVD):

Twee vragen. De faunabeheereenheden zijn geen vertegenwoordigers van de TBO's, de terreinbeherende organisaties. Volgens mij zitten mensen daar zonder last en ruggespraak in. U zei net in antwoord op de heer Bisschop dat de jagers daarbij betrokken zijn, maar een bestuur van zo'n FBE zit er dus zonder last en ruggespraak. Ze zijn daar dus niet direct als jagersgroep bij betrokken. Kunt u daar nog even op ingaan?

De leidraad voor de eikenprocessierups zou moeten worden herzien. U heeft een mooi antwoord gegeven op de vragen over de explosie van de eikenprocessierups, dank daarvoor, maar wij vinden eigenlijk dat de huidige leidraad veel te oud is en tegen het licht gehouden zou moeten worden.

De voorzitter:

Minister, deze twee vragen nog.

Minister Schouten:

Ik kan nu niet uit mijn hoofd zeggen wat er precies in de leidraad staat. Dat is net te veel gevraagd, want die heb ik nog niet bekeken. We hebben wel gezegd dat we gaan kijken welke informatie we nu hebben en welke stappen we kunnen zetten om ze te bestrijden. Ik kan me best voorstellen dat dat soort zaken ook in die leidraad staan beschreven. Als we dat aangeven, kijken we natuurlijk ook meteen of het up-to-date informatie is.

De faunabeheereenheden. Ik heb het gehad over de partijen die in de faunabeheereenheden vertegenwoordigd zijn. Dat zijn organisaties van grondeigenaren, jagers en maatschappelijke organisaties. Het gaat dus niet zozeer om de besturen als wel om wie in de FBE's vertegenwoordigd zijn.

De voorzitter:

Dank u wel. Daarmee bent u aan het einde gekomen.

Minister Schouten:

Moet ik de amendementen meteen doen, voorzitter?

De voorzitter:

Ja, graag.

Minister Schouten:

Ik hoop dat ik de goede nummers heb. Zo niet, dan moet u ... Ik begin met het amendement op stuk nr. 13. Klopt dat?

De voorzitter:

Ik heb ze voor me liggen. Dat is het amendement-Bromet over het toevoegen van definities van planten en dieren.

Minister Schouten:

Die definities krijgen een plek in het Aanvullingsbesluit natuur Omgevingswet. Mevrouw Bromet wil ze dus ook in de wet hebben. Het had onze voorkeur om het in het besluit te doen, omdat daar ook echt de beschermingsregimes voor de dieren en planten zijn geregeld. Dan staan de begrippen en de regels bij elkaar en dat is wel zo overzichtelijk. Op zich bestaat er tegen opname in de wet geen fundamenteel bezwaar en ik kan dit amendement daarom oordeel Kamer geven.

De voorzitter:

Dank u wel.

Minister Schouten:

Dat geldt ook voor het amendement op stuk nr. 14, want dat heeft eigenlijk dezelfde aanleiding.

De voorzitter:

Prima. Dan gaan we naar stuk nr. 17.

Minister Schouten:

Dat kan daarmee ook oordeel Kamer.

Nummer 17. Ik heb al aangegeven dat het verbod op de jacht in de periode dat er risico bestaat dat dieren broedend of zogend zijn, voortvloeit uit de Europese regelgeving. Daar is dus al sprake van en daarmee is het amendement overbodig en ontraad ik het.

Nummer 18 sluit aan op het vorige amendement van mevrouw Van Kooten-Arissen. Daarvoor geldt ook dat het instrumentarium van de Omgevingswet al in voldoende waarborgen voorziet. Daarmee is het amendement overbodig en daarmee ontraad ik het.

Het amendement op stuk nr. 19 beperkt de passende beoordeling ten onrechte tot de habitattypen en -soorten die hebben geleid tot de selectie van de Natura 2000-gebieden. Dit zou leiden tot strijdigheid met de Habitatrichtlijn en op grond van de richtlijn moet bij de vergunningverlening voor projecten met significante gevolgen voor een Natura 2000-gebied worden gekeken naar álle Natura 2000-habitattypen en -soorten die meer dan significant aanwezig en waarvoor een aanwijzingsbesluit daarom doelen bevat. Daar is de Europese Commissie ook helder over. Deze discussie loopt, geloof ik, al sinds meneer Van der Vlies hier Kamerlid was. Ik ken de opvattingen van de SGP hierover, maar we hebben dit écht eerder bij de Europese Commissie gecheckt, ook vanwege vragen van de SGP.

De voorzitter:

Is dat amendement daarmee ontraden?

Minister Schouten:

In de informerende brieven van de dienst van de Commissie aan Nederland uit 2015 en recentelijk nog de richtlijn over de Habitatrichtlijn, artikel 6, uit 2018, staat daar echt geen woord Spaans over. Daarom ontraad ik het amendement.

De heer Bisschop (SGP):

Voorzitter, dit is inderdaad een lange discussie. Wij geven wat dat betreft ook niet zo snel op.

De voorzitter:

Maar we gaan het nu wel kort maken, want we lopen uit de tijd.

De heer Bisschop (SGP):

We gaan het heel kort maken. Het gaat erom dat bepaalde kleine snippers, die wel een bepaalde habitat vertonen maar waar dat niet de reden is geweest om dat gebied als Natura 2000-gebied aan te wijzen, niet een extra belasting kunnen vormen. Daarom achten wij het wenselijk om ook aan de hand van de jurisprudentie van het Europese Hof tot een zorgvuldigere omschrijving van natuurlijke kenmerken te komen.

Minister Schouten:

Dit heeft niets te maken met wenselijk of onwenselijk van onze zijde. Dit heeft er echt mee te maken dat de Europese Commissie hierover vrij helder is geweest tegenover ons, recentelijk nog, vorig jaar. Als dit amendement wordt aanvaard, komen wij dus gelijk in de knel bij Europa. Dat is de reden waarom ik dit amendement ontraad.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan gaan we naar 20, een verbod op drijf- en drukjacht.

Minister Schouten:

Ja. Het is bijzonder, want ik heb juist vorig jaar de drukjacht op wilde zwijnen nog toegestaan, mede op verzoek van provincies, onder meer een gedeputeerde van de SP in Brabant, de eigen provincie van de heer Van Gerven, die hierom vroeg.

De voorzitter:

En daarmee is het amendement ontraden? Ik ga een beetje jagen, want ik merk dat het heel uitvoerig is, terwijl de minister volgens mij al de duiding geeft. We hebben nog een hele tweede termijn, en hierna komt nog een wetsbehandeling.

Minister Schouten:

Ik geef wel aan dat die methode vanuit effectief wildbeheer soms nodig is. Daarom ontraad ik het amendement.

Het amendement op stuk nr. 21 vraagt ...

De voorzitter:

Een categorisch verbod op jacht in natuurgebieden.

Minister Schouten:

Oké. Ik heb, denk ik, eerder al aangegeven waarom jacht ook nodig is. Een categorisch verbod hoort daar niet bij. Daarom ontraad ik dat amendement.

Het amendement op stuk nr. 22 ...

De voorzitter:

Een verbod op het bouwen van windturbines en zonneparken in natuurgebieden, het amendement-Madlener/Kops.

Minister Schouten:

Ja. Het is al niet zo heel eenvoudig om dat in de Natura 2000-gebieden te doen. Daar zijn echt wel strikte regels voor. Maar het kan zijn dat er wel een reden is om dat te doen. Als blijkt dat plaatsing of het gebruik van windturbines of zonneparken negatieve gevolgen heeft voor de natuurwaarden van een Natura 2000-gebied, mag de provincie hiervoor geen omgevingsvergunning verlenen. Het landschapsschoon wordt ook als belang genoemd. De waarde van landschappen wordt ook via het reguliere instrumentarium al beschermd. Maar bij een compleet verbod zouden er weer andere zaken in de knel kunnen komen. Daarom ontraad ik het amendement.

De heer Madlener (PVV):

Daar begrijp ik niets van. Het landschapsschoon, datgene waarvan we allemaal genieten in natuurgebieden, zou niet aangetast worden door windturbines volgens de minister. Dat kan natuurlijk niet. In een natuurgebied hoort geen windturbine te staan, zo simpel is het. Het wordt dus altijd aangetast. Daarom zou mijn amendement toch geen probleem moeten zijn.

Minister Schouten:

Landschapsschoon en de waarde van landschappen worden ook al via het reguliere instrumentarium beschermd, namelijk in het omgevingsplan. Daarvoor hebben we dit amendement niet nodig.

De voorzitter:

Dank u wel. U wordt het niet eens. Meneer Madlener.

De heer Madlener (PVV):

Effectief zullen er dus geen windturbines meer gebouwd worden in natuurgebieden, zoals in mijn amendement is omschreven?

Minister Schouten:

Nee, ik zeg dat er al op verschillende plekken verschillende waarborgen zijn. Daar moeten de provincies, of degenen die vergunningen afgeven, rekening mee houden. Maar er kunnen in deze afweging ook andere zaken meespelen. Dit amendement is dus niet nodig om het heel strikt te maken; die striktheid zit er al in. Maar soms kunnen er ook redenen zijn om daarvan af te wijken. Daarom ontraad ik dit amendement.

Dan kom ik bij het amendement op stuk nr. 23 van de heer De Groot ...

De voorzitter:

En mevrouw Dik-Faber.

Minister Schouten:

En mevrouw Dik-Faber. Het bereiken van een gunstige staat van instandhouding is een resultaatsverplichting van de Habitatrichtlijn. Daarop zijn wij aanspreekbaar. De Habitatrichtlijn stelt voor het bereiken van een gunstige staat van instandhouding geen termijn. De natuur laat zich in die zin niet dwingen, en het tempo wordt ook bepaald door wat haalbaar en betaalbaar is. In de Wet natuurbescherming, en ook in het voorliggende wetsvoorstel, is neergelegd dat de provincies met elkaar de noodzakelijke maatregelen nemen om de gunstige staat van instandhouding te realiseren. Met de provincies wil het kabinet tot een hoger doelbereik komen. Dat doen we bijvoorbeeld ook al in het Natuurpact, in het Interbestuurlijk programma Vitaal Platteland, in Regio Deals en in de Aanpak weidevogels. De heer De Groot heeft in zijn termijn precies aangegeven hoe hij dit amendement bedoelde, met de norm en met het haakje dat hij erin slaat om dit vervolgens in het besluit nader uit te werken. Ik moet daarbij wel opmerken dat we daar in ieder geval goed naar moeten kijken. Het is niet zomaar gerealiseerd en gedaan. Het moet zorgvuldig bekeken worden. Maar zoals het nu is geformuleerd, ook in de toelichting bij het amendement, geloof ik dat we daarmee een bestemming hebben hoe we het moeten lezen. Daarmee kan ik dit amendement oordeel Kamer geven.

De heer De Groot (D66):

Dank aan de minister. Ik heb er nog een vraag over. De minister krijgt in dit amendement een beetje tijd om die gunstige staat van instandhouding te omschrijven. Heeft de minister daarbij een jaartal in gedachten, bijvoorbeeld 2021, waarin ze dat gedaan heeft en dit amendement in werking kan treden?

Minister Schouten:

In het amendement zelf wordt gesproken over een "afzonderlijk tijdstip", zodat "de gunstige staat van instandhouding eerst kan worden uitgewerkt". Ik denk wel dat we echt eerst zorgvuldigheid moeten betrachten. Ik vind het dus een beetje riskant om daar nu een jaartal aan te hangen. We gaan ermee aan de slag, maar we moeten ook goed, wetenschappelijk onderbouwen hoe we het doen. Maar het wordt zeker niet dit jaar, dat wil ik nog wel even meegeven.

De voorzitter:

Kort, meneer De Groot.

De heer De Groot (D66):

Daar heb ik begrip voor. U zegt "niet dit jaar". Is dat bijvoorbeeld wel 2021?

Minister Schouten:

We gaan er echt actief mee aan de slag. Daar mag u mij aan houden. Maar als ik nu een jaartal noem en we komen daar net niet op uit, is dat ook weer ingewikkeld. Maar we gaan er actief mee aan de slag.

De voorzitter:

Heeft u een vraag over een amendement, meneer Weverling? Van uzelf? Nee.

De heer Weverling (VVD):

Zeker, over dit amendement. Het kabinet geeft oordeel Kamer. We gaan dus een voorschot nemen — volgens mij is dat bij iets anders slecht uitgewerkt; ik doel dan op de PAS — op iets wat we moeten gaan aantonen. En over twee, drie jaar gaan we iets implementeren wat we nu vanavond gaan aannemen, althans, waar u "oordeel Kamer" aan geeft. Hoe ziet u dat voor zich?

Minister Schouten:

Wat dit amendement doet, is dat het in de wet een haakje slaat waarin staat waaraan de gunstige staat van instandhouding moet voldoen. Alleen de uitwerking ervan is daar nog niet helemaal in geconcretiseerd. De heer De Groot en mevrouw Dik-Faber vragen om het nader uit te werken. Maar dat doe je ook in het besluit. Dat komt dan ook echt weer terug. Dus dan kunt u met elkaar allemaal zien wat de uitwerking is van de invulling van die norm.

De voorzitter:

Dank u wel. Ik ga ... Heel kort.

De heer Weverling (VVD):

Is de minister bereid om voordat dit amendement in stemming komt, met de provincies in overleg te treden over de vraag of zij dit wel wenselijk vinden?

Minister Schouten:

De wet is van ons, die is niet van de provincies. Dus wij bepalen hier. De norm die de heer De Groot nu noemt, stond ook al in de Wet natuurbescherming. Dus in die zin is daar niets nieuws. Wat nu wordt uitgewerkt, gaat over hoe je het moet invullen en concretiseren. Dat doen we natuurlijk met de provincies zelf. Daar hebben de provincies een rol in, evenals uw Kamer. Daar gaan we vast nog heel veel debatten over voeren. Dus daar worden zij bij betrokken. Maar het feit dat die norm over de gunstige staat van instandhouding en wat daaronder valt, nu in de wet staat, is niet nieuw, dat stond ook al in de Wet natuurbescherming.

De voorzitter:

Dank u wel. Dat komt dan nog. Ik geef de minister tot slot de gelegenheid om het amendement op stuk nr. 24 van de heer Bisschop van een appreciatie te voorzien.

Minister Schouten:

Dat amendement vraagt om een verbod op het verstoren van het faunabeheer. Er is een afweging tussen verschillende zaken: vrijheid van meningsuiting, demonstratierecht, de rechten en belangen van degene die de jacht uitoefent, populatiebeheer, schadebestrijding, het algemeen belang. Er moet altijd een afweging worden gemaakt tussen al die belangen. Die zal van geval tot geval verschillen. Het algemeen strafrecht, bestuursrecht en het civiel recht bieden voldoende mogelijkheden om om te gaan met eventuele wanordelijkheden en dreigende schades; het staat heel mooi geformuleerd. Daarmee ontraad ik dit amendement.

De voorzitter:

Ontraden. Dank u wel.

Daarmee bent u aan het einde gekomen van de eerste termijn van de zijde van het kabinet. Ik neem aan dat er behoefte is aan een tweede termijn. We gaan kijken welke flora en fauna vanavond nog langskomt in de diverse moties. Ik geef als eerste spreker van de zijde van de Kamer het woord aan de heer Von Martels van het CDA.

De heer Von Martels (CDA):

Voorzitter. Ik dank de ministers voor de goede beantwoording. Ik heb nog drie moties en nog één vraag over een motie van 1 november 2018. Die motie was van de hand van de heer Geurts, mevrouw Dik-Faber en de heer De Groot. Het is een heel mooie motie die het belang van groene steden bepleit. De motie verzoekt de regering om in samenwerking met gemeenten, provincies en natuurorganisaties met voorstellen te komen voor natuurinclusieve steden ten behoeve van biodiversiteit. Ik ben erg benieuwd hoe het met die motie staat.

Dan de drie moties waar ik het over had.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat Nederland een klein en dichtbevolkt land is;

overwegende dat de natuur, maar ook de mens zelf hinder kan ondervinden van de toename van kunstlicht;

overwegende dat gemeenten afwegingsruimte krijgen om invulling te geven aan het voorkomen van lichthinder;

verzoekt de regering om gezamenlijk met gemeenten en provincies te komen met een leidraad over lichthinder,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Von Martels en De Groot. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 25 (34985).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat gemeentelijke groendiensten te maken hebben met gedeelde uitdagingen zoals bestrijding van plagen, zoals de enorme toename van processierupsen en Japanse duizendknoop, en bevordering van biodiversiteit in het publiek groen;

overwegende dat de aanpak van gemeenten verbeterd kan worden door kennis te ontwikkelen en te delen;

verzoekt de regering met de gemeenten en provincies in gesprek te gaan over een gezamenlijk kennis- en leerprogramma voor de uitdagingen in het groenbeheer,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Von Martels, Weverling, De Groot en Bisschop. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 26 (34985).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de uitgekeerde faunaschade toeneemt en dat de daadwerkelijke schade nog veel hoger ligt;

overwegende dat faunabeheer complexer wordt, en een eenvoudiger systeem ter voorkoming van faunaschade gewenst is;

verzoekt de regering gezamenlijk met de provincies onderzoek te doen naar de mogelijkheden om faunabeheer, het voorkomen van faunaschade en het aanvragen en toekennen van faunaschade te vereenvoudigen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Von Martels, Weverling en Bisschop. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 27 (34985).

Dan kijk ik naar de heer Moorlag. Gaat uw gang.

De heer Moorlag (PvdA):

Dank u wel, voorzitter. Op één punt tevredenheid: de toezeggingen die de minister heeft gedaan aan de heer Von Martels over het bestrijden van de eikenprocessierups. Ik zou de minister in overweging willen geven om daaraan toe te voegen dat ze vooral ook naar het buitenland gaat kijken, want dit zal vermoedelijk een grensoverschrijdend probleem zijn. Ik denk dat we ook moeten zien hoe ze in het buitenland met dit vraagstuk omgaan. Dat is mijn verzoek aan de minister.

Verder een motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de tot op heden geldende wetgeving het voortgaande verlies van biodiversiteit niet heeft kunnen voorkomen, en er bij de uitwerking en implementatie van het Omgevingswetstelsel daarom nadrukkelijk oog moet zijn voor natuur- en biodiversiteitsherstel;

verzoekt de regering in de nog uit te werken algemene maatregel van bestuur de bepaling op te nemen dat in de toelichting op omgevingsplannen op toetsbare en inzichtelijke wijze wordt gemotiveerd in hoeverre aantasting van natuurwaarden wordt voorkomen, dan wel wordt gecompenseerd, zodat per saldo sprake is van behoud of verbetering van natuurwaarden;

verzoekt de regering tevens om met medeoverheden te bezien of hiervoor een toetsingsladder kan worden ontwikkeld,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Moorlag. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 28 (34985).

De heer Moorlag (PvdA):

Voorzitter, ter toelichting op de motie: de motie is echt superlight. Het gaat om het opnemen van een toelichting in het bestemmingsplan en in overleg gaan met medeoverheden. Waar ik geen enkele neiging heb gehad om ook maar iets aan de wet te gaan veranderen, omdat ik beleidsneutraliteit als uitgangspunt aanvaard, zou ik het toch wel erg op prijs stellen als hier met welwillendheid naar gekeken werd.

De voorzitter:

Als derde spreker geef ik mevrouw Van Kooten-Arissen het woord namens de Partij voor de Dieren. De heer Moorlag sprak namens de Partij van de Arbeid.

Mevrouw Van Kooten-Arissen (PvdD):

Voorzitter, dank u wel. Veel dank voor de beantwoording door de ministers, hoewel ik helaas moet constateren dat wij niet echt nader tot elkaar zijn gekomen wat betreft natuur, biodiversiteit en jacht.

Voorzitter. Ik heb slechts twee amendementen ingediend. De ministers hebben daar al op gereageerd. Ik ga wel vijftien moties indienen. Vijftien, ja. Van Bureau Wetgeving hebben wij begrepen dat er inderdaad nog veel moeten worden geformuleerd in de AMvB, waardoor het in moties gegoten moet worden.

De voorzitter:

Nou, gaat uw gang!

Mevrouw Van Kooten-Arissen (PvdD):

Ik ga het snel doen, voorzitter.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het IPBES-rapport een ongekend verlies aan biodiversiteit in een duizelingwekkend tempo aantoont;

overwegende dat de Wet natuurbescherming al een verslechtering betekende van de bescherming van de kwetsbare natuur in Nederland ten opzichte van eerdere wetten;

overwegende dat de bescherming van de natuur in de Aanvullingswet natuur Omgevingswet verder wordt uitgehold door de ruimere afwegingsruimte voor decentrale overheden;

verzoekt de regering het wetsvoorstel Aanvullingswet natuur Omgevingswet in te trekken en een natuurwet te maken die inzet op actief natuur- en biodiversiteitsherstel,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Kooten-Arissen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 29 (34985).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de intrinsieke waarde van het dier werd erkend in de Flora- en faunawet en als leidend beginsel is vastgelegd in de Wet dieren, maar niet is opgenomen in de huidige Wet natuurbescherming noch in het wetsvoorstel Aanvullingswet natuur Omgevingswet;

verzoekt de regering de intrinsieke waarde van wilde dieren op te nemen in de Aanvullingswet natuur Omgevingswet,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Kooten-Arissen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 30 (34985).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat vijf diersoorten — haas, konijn, wilde eend, fazant en houtduif — worden bejaagd zonder nut of noodzaak;

overwegende dat de wettelijke erkenning van de intrinsieke waarde van dieren op gespannen voet staat met het zonder nut of noodzaak doden van die dieren;

verzoekt de regering de wildlijst van vrij bejaagbare dieren terug te brengen tot nul soorten en afschot alleen toe te staan in gevallen van gevaar voor de volksgezondheid, aanzienlijke schade of aantoonbare probleemsituaties binnen de populatie of voor flora en/of fauna die niet op een minder ingrijpende wijze op te lossen is,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Kooten-Arissen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 31 (34985).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de landelijke vrijstellingslijst een grofmazig instrument is omdat geen enkele diersoort "altijd en overal" schadelijk is;

verzoekt de regering de landelijke vrijstellingslijst af te schaffen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Kooten-Arissen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 32 (34985).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de vos een beschermde diersoort is in de Wet natuurbescherming;

constaterende dat de vos op de landelijke vrijstellingslijst staat, wat betekent dat er gedurende het gehele jaar, ook in de draag- en zoogtijd, overal in Nederland afschot mag plaatsvinden zonder dat hoeft te worden aangetoond dat er in een gebied sprake is van schade of overlast;

verzoekt de regering de vos van de vrijstellingslijst te halen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Kooten-Arissen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 33 (34985).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het konijn aangemerkt is als vrij bejaagbare soort én op de landelijke vrijstellingslijst staat, wat betekent dat er gedurende het gehele jaar overal in Nederland afschot mag plaatsvinden;

constaterende dat het in grote delen van het land nog steeds niet goed gaat met het konijn, onder andere door dodelijke konijnenziekten;

verzoekt de regering het konijn van de vrijstellingslijst te halen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Kooten-Arissen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 34 (34985).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de Raad van State van oordeel is dat uit de Benelux-overeenkomst en een daarop gebaseerd besluit volgt dat nooit kunstlicht mag worden gebruikt bij de vossenjacht, omdat kunstlicht geen "middel" is dat in de Benelux is toegestaan bij de jacht;

constaterende dat Nederland de Benelux-overeenkomst over de jacht alleen toepast op het vangen en doden van hazen, konijnen, wilde eenden, houtduiven en fazanten ter uitoefening van de jacht, maar nog niet op het vangen en doden van in het wild levende dieren ten behoeve van "populatiebeheer" of "schadebestrijding";

verzoekt de regering ook op het vangen en doden van in het wild levende dieren ten behoeve van populatiebeheer of schadebestrijding de Benelux-regelgeving toe te passen;

verzoekt de regering voorts het gebruik van kunstlicht bij vossenjacht te verbieden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Kooten-Arissen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 35 (34985).

De heer Madlener heeft hierover een vraag voor u.

De heer Madlener (PVV):

Ik heb eigenlijk een vraag over de vorige motie, want we hebben het konijn gehad en de vos, maar er staan nog meer dieren op. Ik dacht: u gaat nu per motie al die dieren van die lijst af halen. Dat leek me logisch. Waarom nou wel het konijn beschermen of van die lijst af halen, maar niet de houtduif?

Mevrouw Van Kooten-Arissen (PvdD):

Als u goed heeft opgelet, weet u dat ik ook een motie heb ingediend om de gehele vrijstellingslijst af te schaffen.

De heer Madlener (PVV):

O. Oké.

De voorzitter:

Gaat u verder.

Mevrouw Van Kooten-Arissen (PvdD):

Voorzitter.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat jacht een ernstig verstorend effect heeft op alle diersoorten in het gebied;

verzoekt de regering jacht in Natura 2000-gebieden niet toe te staan,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Kooten-Arissen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 36 (34985).

Mevrouw Van Kooten-Arissen (PvdD):

Mijn tijd staat stil, zie ik. Misschien ... ja.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat jachtwedstijden regelmatig plaatsvinden;

overwegende dat een wedstrijdelement het risico van aselectief afschot vergroot;

verzoekt de regering jachtwedstrijden te verbieden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Kooten-Arissen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 37 (34985).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat een nulstand van wilde zwijnen niet reëel en niet houdbaar is;

verzoekt de regering de provincies opdracht te geven de nulstandgebieden voor wilde zwijnen los te laten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Kooten-Arissen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 38 (34985).

Er is een vraag van de heer Von Martels.

De heer Von Martels (CDA):

Die gaat nog even over die lijst. De Partij voor de Dieren wil dat die helemaal teruggebracht wordt naar nul, maar wat nou als de verkeersveiligheid in het geding is? Wat moet er dan gebeuren in de ogen van mevrouw Van Kooten?

Mevrouw Van Kooten-Arissen (PvdD):

De verkeersveiligheid is vaak in het geding omdat er intensief gejaagd wordt op allerlei groot wild. Die komen dan op provinciale wegen en soms zelfs op snelwegen terecht. Wij zeggen: niet jagen zorgt er ook voor dat de dieren in hun territorium blijven en niet op de vlucht slaan. Als er gevaar is voor de verkeersveiligheid, kunnen er met wildsignaleringssystemen en het verlagen van de maximumsnelheid al goede resultaten worden bereikt voor mens en dier.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat provincies de mogelijkheid voor het gebruik van vangkooien verruimen bij de jacht op wilde zwijnen;

overwegende dat het zeer wreed is om dieren te vangen in vangkooien om ze vervolgens in de kooi dood te schieten;

verzoekt de regering het gebruik van vangkooien voor de jacht te verbieden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Kooten-Arissen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 39 (34985).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat er voor het eerst sinds 200 jaar wolven in het wild geboren zijn in Nederland;

constaterende dat wolven zich vooral voeden met in het wild levende dieren zoals herten, zwijnen en reeën en daardoor een belangrijke plek innemen als toppredator in het natuurgebied;

constaterende dat jagers desalniettemin toestemming hebben om in het leefgebied van de wolf op grote schaal biggen van wilde zwijnen af te schieten;

verzoekt de regering per direct een jachtverbod in te stellen tijdens de zoogperiode van de wolf in een straal van 100 kilometer rond het leefgebied,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Kooten-Arissen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 40 (34985).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat kaalkap, dat wil zeggen het machinaal kappen van een groot stuk bos om een open plek te creëren, ondanks grote maatschappelijke onrust nog altijd wordt toegepast door bosbeheerders;

overwegende dat het tientallen jaren duurt voordat het vervangende jonge bos zo veel CO2 opneemt als het gekapte bos en dat het bovendien minder aantrekkelijk is voor flora en fauna, vooral insecten- en vogelsoorten;

overwegende dat kaalkap zorgt voor een verlies aan bodemvruchtbaarheid, biodiversiteit en CO2-opname;

verzoekt de regering kaalkap als verjongings- en houtoogstmaatregel te verbieden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Kooten-Arissen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 41 (34985).

Uw laatste motie. Ik ben bij veertien.

Mevrouw Van Kooten-Arissen (PvdD):

Ik heb er nog twee.

De voorzitter:

O. Dan heeft u er meer dan veertien.

Mevrouw Van Kooten-Arissen (PvdD):

Ik ben er bijna.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat productie- en multifunctioneel bos worden meegerekend als beschermd natuurgebied terwijl deze bossen nevenfuncties als intensieve houtoogst hebben die regelrecht ten koste gaan van klimaat- en biodiversiteitsdoelstellingen;

verzoekt de regering productie- en multifunctioneel bos niet langer mee te rekenen als beschermd natuurgebied;

verzoekt de regering voorts alle bossen in beschermde natuurgebieden aan te wijzen als natuurbos,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Kooten-Arissen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 42 (34985).

Mevrouw Van Kooten-Arissen (PvdD):

En de laatste motie, voorzitter.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat ruim 60 natuurorganisaties en bosbeherende organisaties duidelijker bosbeleid willen van het Rijk;

constaterende dat de minister werkt aan een bossenstrategie om de samenhang tussen bos-, natuur- en klimaatbeleid te verbeteren;

verzoekt de regering het stellen van regels ter bescherming van het bos en het kappen van bomen buiten de bebouwde kom de uitsluitende bevoegdheid van het Rijk te maken,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Kooten-Arissen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 43 (34985).

Mevrouw Van Kooten-Arissen (PvdD):

Voorzitter, dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan gaan we naar de volgende vraag van de heer De Groot, die geen motie heeft. Althans, misschien heeft hij meegetekend met anderen, maar hij draagt geen motie bij zich.

De heer De Groot (D66):

Voorzitter, ik houd het kort. Er is nog een debat hierna gepland. Ik wil de beide ministers zeer bedanken voor hun uitgebreide beantwoording en voor het oordeel over het amendement van D66 en de ChristenUnie. Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan ga ik door naar mevrouw Bromet. U heeft zelf ook geen motie, zie ik.

Mevrouw Bromet (GroenLinks):

Voorzitter. Ik dank de minister voor het positieve advies op mijn amendementen. Voor steun voor het wetsvoorstel zullen we ons moeten beraden, omdat GroenLinks vanaf het begin heel erg kritisch is geweest over de Omgevingswet zelf. We gaan het overleggen in de fractie.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan geef ik het woord aan de heer Van Gerven.

De heer Van Gerven (SP):

Voorzitter. Ik dank de bewindslieden voor de beantwoording. De SP blijft onverminderd kritisch over deze hele omgevingswetoperatie, om het zo maar eens te zeggen. Ik zal nu nog even ingaan op het Natuurnetwerk Nederland en de rol van de provincies. Daarover heb ik de volgende motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat ten opzichte van thans geldende regels voor benutting van gebieden binnen het Natuurnetwerk Nederland in het Besluit kwaliteit regelgeving meer bestuurlijke afwegingsruimte wordt gecreëerd voor provincies;

overwegende dat het verschil in financiële draagkracht tussen provincies een verschil in het belang dat provincies toekennen aan de doelstellingen uit het natuurnetwerk met zich mee kan brengen;

van mening dat het al dan niet herbestemmen van natuur geen financiële overweging mag hebben;

verzoekt de regering de instructieregels voor de provinciale NNN-toets in het Besluit kwaliteit leefomgeving dusdanig in te richten dat deze overeenkomen met de regels in het huidige Besluit algemene regels ruimtelijke ordening,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Gerven. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 44 (34985).

Dan geef ik het woord aan de heer Madlener.

De heer Madlener (PVV):

Voorzitter. Ik ben bang dat de minister met het afwijzen van mijn amendement voor een verbod op windmolens en zonneparken in natuurgebieden mij en de Kamer toch op een verkeerd been heeft gezet. De minister zegt "Het gebeurt haast nooit. Het is heel goed beschermd." Dat blijkt niet waar te zijn. Ik kreeg net een mail van een goede natuurorganisatie in Nederland waarin staat dat de minister toch niet helemaal de waarheid heeft gesproken, "want de twee grootste windmolenparken staan in Natura 2000-gebieden: Windpark Friesland en de Krammersluizen". Daarbij kreeg ik ook nog de tip dat Staatsbosbeheer op dit moment actief bezig is met de inpassing van wind- en zonneparken in natuurgebieden, ook binnen Natura 2000. Dat is een heel ander verhaal dan de minister ons net op de mouw speldde. Ik hoor graag nog een reactie van de minister op deze kritiek.

De voorzitter:

Dank u wel. De heer Bisschop? U ziet ervan af.

De heer Weverling als laatste spreker van de zijde van de Kamer.

De heer Weverling (VVD):

Dank u. Ik heb één motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat bepaalde diersoorten veel schade veroorzaken aan natuur en landbouwgronden en een gevaar vormen voor de verkeersveiligheid;

overwegende dat de wettelijke doelstelling van de nationale vrijstellingslijst en van de nationale wildlijst onder andere het voorkomen en verminderen van schade is;

constaterende dat de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft aangegeven dat dit jaar een enquête zal worden georganiseerd onder provincies en faunabeheerseenheden inzake de ervaringen met het systeem rond jacht, schadebestrijding en populatiebeheer;

overwegende dat direct belanghebbenden zoals terreinbeherende organisaties, particuliere grondbezitters, boeren, wildbeheereenheden en jagers, niet betrokken zijn bij deze enquête;

verzoekt de regering in het kader van genoemde enquête te onderzoeken welke maatregelen bij kunnen dragen aan een betere preventie en reductie van door in het wild levende dieren veroorzaakte schade aan natuur, verkeer en landbouwgewassen;

verzoekt de regering daarnaast direct belanghebbenden te betrekken bij dit onderzoek,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Weverling, Bisschop en Von Martels. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 45 (34985).

De heer Weverling (VVD):

Ik heb nog een vraag, over het amendement van de heer De Groot en mevrouw Dik-Faber. Mijn vraag is oprecht wat dat amendement toevoegt, want we hebben al een Wet natuurbescherming en heel veel andere wetten. Er zijn vanavond al andere amendementen ontraden. Wat voegt dit toe aan de wet?

Van al die 350 habitattypes moet worden onderzocht wat de objectieve omgevingswaarde is. En die moet worden vastgesteld. De vraag is dus aan de minister van LNV: is dat niet ondoenlijk en ontstaat door dat te onderzoeken en vast te stellen niet gewoon een gedrocht?

En een vraag aan de minister van BZK. De stelselwijziging is: er zijn één wet en vier AMvB's. Hoe gaan we dit dan doen? Gaan we met de invoering van dit amendement op een van die vier AMvB's wachten of komt er een vijfde AMvB? Hoe zit het met de stelselwijziging met betrekking tot dit amendement?

De voorzitter:

Dank u wel. Daarmee zijn we aan het eind gekomen van de tweede termijn van de Kamer. Ik doe de collega's een voorstel. We gaan ofwel de appreciatie van de moties mondeling vernemen, ofwel ik vraag aan het kabinet om de moties van een schriftelijke appreciatie te voorzien. Het is aan u. Is de wens om het mondeling te doen? De wens is om het mondeling te doen. Daarmee heeft u ook aan uw collega's aangegeven dat zij nog even geduld moeten hebben. Ik vind het prima. Dit is een belangrijke wet en we behandelen wetten. Wel schriftelijk? Iedereen vindt het prima om het schriftelijk te doen. Ik zie dat het kabinet wat ontstemd is. Dat spijt mij oprecht, maar ik ga het toch zo doen, tenzij er vanuit de Kamer bezwaar is tegen het schriftelijk doen.

De heer Von Martels (CDA):

Ik heb geen enkel bezwaar, voorzitter. De vraag is alleen wanneer die schriftelijke beantwoording dan tot ons kan komen.

De voorzitter:

Ik kijk naar het kabinet. Meneer Weverling.

De heer Weverling (VVD):

Ik zou het gewoon mondeling willen, voorzitter.

De voorzitter:

Ja, toch mondeling? Het kabinet geeft indringend aan dat te wensen. Prima, ik vind het allemaal prima. Ik wilde louter een ordevoorstel doen.

Ik schors de vergadering voor vijf minuutjes om het kabinet de gelegenheid te geven om u natuurlijk ook van een fatsoenlijke appreciatie te voorzien.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

De voorzitter:

Ik geef graag het woord aan het kabinet om de 21 moties van een appreciatie te voorzien en de vragen te beantwoorden.

Minister Schouten:

Voorzitter. De motie op stuk nr. 25 doet collega Ollongren.

Wat betreft de motie op stuk nr. 26 heb ik aangegeven dat de provincies daar een taak in hebben, dus ik ontraad deze motie.

Wat de motie op stuk nr. 27 vraagt, daartoe ben ik bereid. Dus oordeel Kamer.

De motie op stuk nr. 28 doet collega Ollongren.

De motie op stuk nr. 29 ontraad ik.

De motie op stuk nr. 30 ontraad ik.

De motie op stuk nr. 31 ontraad ik.

De motie op stuk nr. 32 ontraad ik.

De motie op stuk nr. 33 ontraad ik.

De motie op stuk nr. 34 ontraad ik.

De motie op stuk nr. 35 ontraad ik.

De motie op stuk nr. 36 ontraad ik.

De motie op stuk nr. 37 ontraad ik. Dat gebeurt overigens ook niet.

De motie op stuk nr. 38 ontraad ik.

De motie op stuk nr. 39 over het afschot van wilde zwijnen: dat is geen jacht, maar populatiebeheer. Daarom ontraad ik deze motie.

De motie op stuk nr. 40 is de afweging van de provincie. Daarom ontraad ik deze motie.

De motie op stuk nr. 41 ontraad ik. Ik heb aangegeven dat kaalkap nauwelijks voorkomt. Dat helemaal verbieden ga ik dan ook niet doen.

De motie op stuk nr. 42 ontraad ik.

De motie op stuk nr. 43: dat ligt bij de provincies. Ik ontraad deze motie.

De motie op stuk nr. 44 van de heer Van Gerven ontraad ik ook.

Over de motie op stuk nr. 45 heb ik gezegd dat ik daar bij die enquête naar wil kijken. Ik kan deze motie dus oordeel Kamer geven.

De heer Van Gerven (SP):

Zou de minister toch een toelichting willen geven waarom ze de motie op stuk nr. 44 ontraadt?

Minister Schouten:

De bescherming is even goed. Daarover hebben we het volgens mij in het debat gehad. Het resultaat moet zijn: samenhang, kwaliteit en de omvang mag niet aangetast worden. Er zit ook enige ruimte in voor hoe de provincies dit gaan realiseren. Daarom ontraad ik deze motie.

De voorzitter:

Dank u wel. We gaan het debat niet herhalen.

De heer Van Gerven (SP):

Nee, maar ik begrijp het niet, voorzitter. Met deze motie wil ik bewerkstelligen dat onverkort wordt uitgevoerd wat er uit de Wet natuurbescherming voortvloeit en wat daarin is afgesproken. Ik wil dat alleen nog duidelijk bekrachtigd zien. Ik zie het verschil niet tussen wat ik beoog en wat de minister zegt.

Minister Schouten:

Het suggereert dat de bescherming niet even goed is, want anders zou u deze motie niet indienen. Ik heb de hele avond hier staan verkondigen dat dat wel zo is.

De voorzitter:

Dank u wel. Mevrouw Van Kooten-Arissen.

Mevrouw Van Kooten-Arissen (PvdD):

Ik begrijp dat het laat is. Ik heb vijftien moties ingediend. Ik begrijp dat dat ook veel van de minister vraagt op dit uur. Maar ik zou haar toch willen vragen of er een toelichting per motie kan komen — dat mag van mij schriftelijk — want dit is allemaal wel heel erg kort.

Minister Schouten:

Ik kan ze wel onder één noemer brengen en dat is dat deze moties telkens allemaal wijzigingen vragen van de wet en de systematiek en van wat wij geregeld hebben in de Wet natuurbescherming en de omzetting daarvan. Wij hebben steeds betoogd dat dit beleidsneutraal omgezet wordt. Mevrouw Van Kooten-Arissen vraagt op alle punten een beleidswijziging. Dat is niet de kern van deze wet.

De voorzitter:

Dank u wel.

Minister Schouten:

Voorzitter. Er waren nog een paar vragen. De heer Von Martels vroeg hoe het staat met de motie over de natuur in de steden. Wij hebben aansluiting gezocht bij de klimaatadaptatiestrategie en de agenda duurzame verstedelijking van collega Ollongren. Deze trajecten zijn nog in ontwikkeling en daarom heeft het even geduurd. Ik zal u na het reces informeren hoe ik de motie uitvoer.

Dan een reactie op de heer Madlener: het blijft staan bij wat ik heb aangegeven. Er zijn strikte randvoorwaarden voor de ontwikkeling van de windmolenparken en zonneweides in Natura 2000-gebieden. Ik kan niet uitsluiten dat het wel gebeurt. Dat sluit ook aan bij mijn antwoord. Maar daar zijn dan wel echt bijzondere redenen voor. Het is niet dat dat nu automatisch het geval is.

Dan de vraag van de heer Weverling: wat voegt het amendement van de heer De Groot toe? Eigenlijk is dat hetgeen de heer Weverling zelf net aangaf. Het concretiseert de normen die al in de Wet natuurbescherming zijn opgenomen en geeft daar omgevingswaarden aan. Dat voegt het toe. Die omgevingswaarden worden vervolgens in lagere regelgeving opgenomen. Op een ander onderdeel gaat collega Ollongren in.

De voorzitter:

Dan geef ik het woord aan de minister van Binnenlandse Zaken.

Minister Ollongren:

Dank, voorzitter. Ik heb nog een tweetal moties.

De motie op stuk nr. 25 van de heer Von Martels en de heer De Groot gaat over de lichthinder en de Leidraad. Ik wil daarbij opmerken dat er al handreikingen zijn en dat er al door IPO begeleiding wordt aangeboden. Ik ben bereid om te bekijken of er behoefte is aan een verduidelijking daarvan. Als dat zo is, zou ik dat punt graag ter hand willen nemen. Met die kanttekening kan ik het oordeel over de motie aan de Kamer laten.

De motie op stuk nr. 28 is van de heer Moorlag. Ik waardeer zijn poging en wil kijken of we het misschien toch wat meer eens zijn dan de heer Moorlag denkt door terug te komen op de vraag die achter de motie ligt. Ik wil een duiding geven aan de Ladder voor duurzame verstedelijking en aan datgene wat hij hier vraagt. Er is een groot verschil. Voor de natuur geldt namelijk dat er een heel strikt normenkader is. Er is een afwegingskader. Dit komt uit Europees recht en het wordt een-op-een overgenomen in de Aanvullingswet natuur. Als het gaat over het bouwen van woningen, over verdere inrichting van de ruimtelijke ordening en over de afspraken die we daarover hebben, dan is er veel meer ruimte. Er is veel meer decentrale ruimte, want het is veelal gedecentraliseerd beleid. Sturing via zo'n afwegingskader of bijvoorbeeld de Ladder voor duurzame verstedelijking heeft dan toegevoegde waarde. Mijn stelling is dat dit bij natuur juist niet geldt. Ik begrijp de vergelijking die de heer Moorlag maakte, maar vanwege de strikte normen gaat die eigenlijk niet op. Daarom is de motie overbodig en ook een extra last voor de andere overheden. Ik hecht eraan om dit uitvoerig toe te lichten, want ik heb goed gehoord wat de heer Moorlag zei. Maar ik hoop dat we het misschien toch eens zijn en dat hij de motie dan niet meer nodig vindt. Zoals de motie er nu staat, moet ik haar ontraden, in het bijzonder vanwege de extra lasten, maar ook vanwege de overbodigheid.

De heer Moorlag (PvdA):

Volgens mij is de motie niet overbodig. In mijn eerste termijn heb ik een viertal punten genoemd die bij de afweging zouden kunnen worden gebruikt. Je kijkt dus niet alleen of je aan de normen voldoet, maar je kijkt bijvoorbeeld ook naar de mogelijkheden van natuurherstel. Het gaat niet verder dan een toelichting in het bestemmingsplan. Het gaat er ook niet om de normen uit de wet aan de kant te schuiven. Het gaat om een explicitering in de toelichting op het bestemmingsplan. Hoe zijn daarin, natuurlijk met inachtneming van de wettelijke normen, de natuurbelangen afgewogen?

Minister Ollongren:

Ik dank de heer Moorlag voor zíjn toelichting. Ik heb de mijne gegeven. Ik wijs nogmaals op het strikte normenkader en op het niet nog nader willen belasten van de andere overheden. Ik blijf bij het oordeel.

Tot slot de vraag van de heer Weverling. Mevrouw Schouten heeft daar al in grote mate antwoord op gegeven. Wetstechnisch is het zoals mevrouw Schouten al zei. De omgevingswaarde wordt nu opgenomen. Daarna moet er gewerkt worden aan de kwantificatie. Pas als die rond is zal het worden verwerkt in de wetgeving. Maar dat moet nadien, dus dat zal na de inwerkingtreding zijn.

De voorzitter:

Dank u wel. Daarmee zijn we aan het eind gekomen van de behandeling van deze wet.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

We stemmen aanstaande dinsdag. Ik schors de vergadering enkele ogenblikken voor een changement van het kabinet.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Naar boven