3 Lerarenregister en registervoorportaal

Aan de orde is de behandeling van: 

  • - het wetsvoorstel Wijziging van de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra, de Wet op het voortgezet onderwijs en de Wet educatie en beroepsonderwijs in verband met de invoering van het lerarenregister en het registervoorportaal ( 34458 ).

De voorzitter:

Het kabinet wordt tijdens dit debat vertegenwoordigd door de staatssecretaris. Het bericht van verhindering van de minister heeft, naar ik begrijp, iedereen toch nog kunnen ontvangen. Ik heet de staatssecretaris welkom. 

De algemene beraadslaging wordt geopend. 

De heer Grashoff (GroenLinks):

Voorzitter. Het kan toch geen toeval zijn? Op de internationale Dag van de Leraar debatteert de Kamer over het wetsvoorstel dat onder meer het lerarenregister behelst. Ik kijk even naar de mensen van de Griffie. Dit lijkt mij het toppunt van plannen. Mijn complimenten. 

Een antwoord op de vraag over de kwaliteit van het onderwijs hangt primair af van de kwaliteit van de leraar. Dat is een inzicht dat we denk ik intussen in grote lijnen wel met elkaar delen. De vraag is nu of het voorliggende wetsvoorstel waarin het lerarenregister wettelijk wordt verankerd, ook die positie van de leraar in voldoende mate versterkt. Een wet waarin het lerarenregister wordt geregeld, kan niet los worden gezien van de totaalproblematiek rondom zaken die spelen over de positie van de leraar. 

Het wettelijk verankerd lerarenregister volgt op het vrijwillig lerarenregister. Dat is al in 2012 van start gegaan. Ik begrijp uit de berichten van de Onderwijscoöperatie dat zo'n 62.000 leraren zich sindsdien hebben ingeschreven in dat vrijwillige register. Dat is best een boel, maar ook nog maar een kwart van de 250.000 leraren. 

Het voorliggende wetsvoorstel omvat drie elementen: de omschrijving van het beroep van leraar, de erkenning van diens professionele ruimte in de school, en het vereiste dat de leraar zich registreert en zorgt voor het bijhouden van de bekwaamheid. Laat ik aan het begin van mijn bijdrage één ding duidelijk stellen: GroenLinks is voorstander van een lerarenregister dat voor en door de eigen beroepsgroep wordt beheerd. Dat betekent dat wij ten principale positief staan ten opzichte van dit wetsvoorstel. Dat laat onverlet dat we de nodige punten van zorg hebben. Die zullen nu aan bod komen. 

Er hoort wat GroenLinks betreft bij dat er voldoende waarborgen en rechten ook voor leraren gelden. Niet voor elke leraar is het inschrijven, of het moeten inschrijven in een register een feest. Voor mijn fractie is belangrijk dat het wetsvoorstel, dat tot doel heeft de bekwaamheid van leraren en het bekwaamheidsonderhoud door leraren op een hoger plan te tillen, een goede balans heeft tussen rechten en plichten. Daarover zijn wij nog niet in alle opzichten gerust. 

Ik kom eerst op de omschrijving van het beroep van leraar. Daarover heb ik weinig opmerkingen. Het is belangrijk dat het wordt beschreven in deze wet. 

Lastiger is de erkenning van de professionele ruimte, of eigenlijk het nog niet voldoende beschreven zijn daarvan. De staatssecretaris wil dat de leraar beschikt over voldoende zeggenschap om zijn werk goed te kunnen doen. Maar wat verandert dit wetsvoorstel nu feitelijk aan de praktijk? Welke professionele ruimte wordt nu toegevoegd? Welke verbeteringen gaan leraren merken in de praktijk en in hun dagelijks werk, van een professioneel statuut en een professionele standaard die er overigens nog niet helemaal is? 

Ja, de positie van de leraar ten opzichte van het schoolbestuur wordt verstevigd met deze wet. Dat klopt en mijn fractie vindt dat dat terecht gebeurt. Maar is dat het grootste knelpunt, of is er wellicht ook een knelpunt met de wetgever, die tot op de dag van vandaag vrij gedetailleerd in het onderwijs zodanig regels stelt dat schoolbesturen ook in zekere zin doorgeefluiken zijn van die vrij knellende wetgeving? Daardoor krijgt de vrije professionele ruimte eigenlijk te weinig kans. Wat betekent dit dan ook voor de voortgang rond en de doelstellingen van Onderwijs2032? Mijn fractie vindt de zeggenschap van leraren als het gaat om het schoolbeleid nog onvoldoende; die zou moeten worden versterkt. Die indruk krijgen wij in ieder geval uit het wetsvoorstel. Hoe is een en ander voldoende geborgd? Heeft het statuut instemmingsrecht van de medezeggenschap? 

GroenLinks is zoals gezegd voorstander van een lerarenregister van, voor en door de beroepsgroep. Naast het gewone lerarenregister is er nu een voorportaal voorgesteld. Daarover hebben wij twijfels. Het zal in belangrijke mate afhangen van de beantwoording van de staatssecretaris wat ons oordeel op dit punt wordt. In het register komen leraren die beschikken over de wettelijke bekwaamheidseisen; zij mogen zich dan terecht registerleraar noemen. De beroepsgroep stelt criteria op om het beroep up-to-date te houden, zodat de bekwaamheid wordt onderhouden en herregistratie tot stand kan komen. Prima. Als je dat niet zonder gegronde reden doet, krijg je een aantekening. We zijn er blij mee dat daarbij in ieder geval zienswijzen, bezwaar en beroep zijn geregeld. Dat zijn immers belangrijke waarborgen. 

Ook wordt er een opening voor het tuchtrecht gelaten. Dat gebeurt volgens mijn fractie terecht. Een uiteindelijk volwaardig register vraagt daarom; kijk naar de advocatuur en de medische sector. Maar laten we wel wezen: zo ver zijn we echt nog niet. Hier is zorgvuldigheid van het grootste belang. Zou de staatssecretaris daarop in kunnen gaan? Kan hij ons garanderen dat niet over de voeten struikelend tot een tuchtrecht gekomen kan worden? Het beschikbaar hebben van een professionele standaard en daarmee gewerkt hebben, lijkt ons een van de eerste basisvoorwaarden om überhaupt tot een dergelijk systeem te komen. Dat zal nog een paar jaar kosten. 

De besturenkoepels in het onderwijs geven aan, niet goed betrokken te zijn geweest bij het opstellen van deze wet. Kan de staatssecretaris daarop ingaan? In elk geval hebben zij wat GroenLinks betreft uiteindelijk in het stelsel van registratie geen primaire rol. Dat zat al in mijn opmerking dat het register van en voor de beroepsgroep is. Het is juist belangrijk, daarin een scheiding aan te brengen. In die zin zijn we niet zo onder de indruk van de kritiek die vanuit de besturenkoepels op dit wetsvoorstel wordt geleverd. We zijn het niet met deze werkgeversorganisaties eens dat zij toch een centrale rol zouden moeten vervullen in de herregistratiecriteria. Dat is nu juist de essentie van het register; dat moet de beroepsgroep dus doen. Wel hebben de werkgeversorganisaties terecht vragen over het scholingsaanbod en de eventuele financiële consequenties daarvan. Maar toch is het wel logisch dat er voldoende scholingsbudget moet zijn voor leraren om dit voor elkaar te krijgen. Natuurlijk is het de verantwoordelijkheid van de schoolbesturen om ervoor te zorgen dat dat budget er is. Maar dat roept natuurlijk wel de vraag op of er voldoende budget is. Is dat voldoende verankerd in de bekostigingssystematiek van het onderwijs? Wij hebben daar vraagtekens bij. Dat is geen kritiek op de schoolbesturen; het kán kritiek zijn op onszelf als wetgever. 

Wat gaat de staatssecretaris daarnaast doen aan werkdrukverlaging, zodat leraren ook tijd hebben om te werken aan hun bekwaamheid? Want als ze het allemaal tussen elf uur 's avonds en één uur 's nachts moeten doen, gaat dat niet goed. Krijgen de leraren dan de tijd van schoolleiders en directeuren, en hebben we dát dan voldoende gefaciliteerd in de regels en weer in de budgetten daarvoor? Voor GroenLinks is dit wel een van de kernpunten van de wet. Zonder een goede visie op en goede facilitering van dit hele proces — dat is in belangrijke mate onze taak — gaat het register uiteindelijk falen. We hebben het hier dus ook over regels van de rijksoverheid en over geld. 

Verder komt er een registervoorportaal, dat wordt beheerd door de overheid. Heeft dat meerwaarde? Docenten die nog in opleiding zijn of die vallen onder wettelijke uitzonderingen staan daarin. De Raad van State heeft daar ook duidelijk kritische kanttekeningen bij. Heeft dit nu een meerwaarde en helpt het het hele proces eigenlijk wel? Wij zijn daar nog niet van overtuigd. Wij zien ook de kritiek die onder meer door de heer Rog is verwoord en, laat ik het maar eerlijk zeggen, wij twijfelen over het amendement dat de heer Rog op dit punt heeft ingediend. Er zal een heel duidelijke motivering moeten zijn van de meerwaarde van het registervoorportaal, anders denken we dat het eerder averechts zou kunnen werken. 

De fractie van GroenLinks is blij met de verduidelijking die de Onderwijscoöperatie heeft gegeven over de zeggenschap van leraren over het register. Die leraren hebben straks in een deelnemersvergadering allen een stem die even zwaar telt. Dat is belangrijk, omdat leraren zich ook eigenaar dienen te voelen van het register. Dat neemt niet weg dat daar ook bij mij wel in zekere zin een twijfel rijst: in hoeverre zijn een dergelijke benadering en zo'n systeem ook stabiel? Dat zou een vraag kunnen zijn die de staatssecretaris indringend bespreekt met de Onderwijscoöperatie. Als er op een deelnemersvergadering 250 van de 250.000 leraren komen, is dat 1 promille en als het steeds een andere groep van 250 leraren is, vrees ik voor de continuïteit van de visievorming over het register. Kan de staatssecretaris daarop ingaan? In hoeverre is hij daarover in gesprek met de Onderwijscoöperatie en beschikt hij misschien over nadere antwoorden van de Onderwijscoöperatie die ik niet ken? 

Dan last but not least het lerarentekort. Geen systeem van registratie kan succesvol zijn als we werken met een continu en groeiend tekort. Dat gaat niet lukken. Dat betekent dat we uiteindelijk wel een register zullen hebben, maar dat dat register bij wijze van spreken zelfs een blok aan het been zou kunnen vormen om voldoende leraren voor de klas te hebben. Ik denk dat uiteindelijk dan het hemd nader dan de rok is en wij zullen zeggen: zorg maar voor leraren voor de klas, ook al zijn ze niet bevoegd. Dan zijn we terug bij af. Dat zou uiteindelijk tot het falen van het hele systeem kunnen leiden. 

Mijn fractie heeft zeer grote zorgen over het lerarentekort. In het primair onderwijs gaat het sowieso al fout, aangezien we het voor elkaar hebben gekregen dat het aantal startende pabo-studenten de afgelopen jaren is gehalveerd, van 7.000 naar 3.500. Dat is gebeurd met goede bedoelingen voor de kwaliteit, maar wel met een ondoordachte maatregel. Intussen zijn pabo-opleidingen bezig om een flink deel van hun docentenkorps te ontslaan, omdat ze daar geen werk meer voor hebben. Stel je voor dat wij er binnen een paar jaar achter komen dat hier de wal het schip gaat keren, dan hebben we niet alleen een gigantisch docententekort in het po dat niet à la minute kan worden opgelost, maar kunnen we ook de kwaliteit van de opleidingen niet snel genoeg opschalen. Dit gaat niet goed, mijnheer de staatssecretaris. Ik zou heel graag willen dat daar aandacht voor is. Ik zal dus hoe dan ook vandaag een motie indienen, waarin ik aan de Kamer om de uitspraak vraag dat de regering moet komen met een zeer gedegen plan van aanpak met betrekking tot het lerarentekort. 

Dat plan zal de nodige breedte moeten hebben. Het moet natuurlijk gaan om status en reputatie van het beroep, het moet ook gaan over beloning en carrièremogelijkheden en het moet ook gaan over werkdrukverlaging en het scheppen van de faciliteiten om dit vak weer aantrekkelijk te maken en te zorgen dat mensen het graag willen gaan doen. Daar gaat het om. We hebben het daarmee dus ook over geld. Ik weet dat we met zijn allen natuurlijk in de aanloop zitten naar de komende verkiezingen, maar ik wil er geen twijfel over laten bestaan: als we een lerarenregister willen laten slagen, zullen we het lerarentekort moeten opheffen. Als we het lerarentekort willen opheffen, zullen we met elkaar ook de portemonnee moeten trekken. 

De heer Van Meenen (D66):

Het is heel interessant wat de heer Grashoff zegt en ik kan mij daar ook zeer bij aansluiten. Ik heb echter wel een vraag. De Raad van State zegt bijvoorbeeld dat er geen lerarenregister moet komen voordat het lerarentekort is opgelost. Hoe staat GroenLinks daarin? 

De heer Grashoff (GroenLinks):

Dat gaat mij te ver, want dat betekent dat je, als je niet oppast, in een soort kip-en-eidiscussie terechtkomt. Het lerarenregister kan een heel duidelijke positieve bijdrage hebben op de status en de mogelijkheden van het vak en daarmee het vak aantrekkelijker maken. Het kan dus ook een onderdeel van de oplossing van het vraagstuk zijn in plaats van alleen maar een sluitstuk. Ik zie dat het voorstel behelst dat het register uiteindelijk pas in 2022 echt in volle omvang verplicht is. Dat betekent dat we nog een aantal jaren hebben. Die jaren zullen we keihard nodig hebben om het lerarentekort inderdaad op te lossen, maar ik vind het voorstel op dat punt eigenlijk redelijk evenwichtig. We hebben een paar jaar de tijd. Laten we die met elkaar benutten om aan deze voorwaarden te voldoen. 

De heer Van Meenen (D66):

Je kunt natuurlijk de verwachting hebben dat het lerarenregister gaat helpen om het lerarentekort op te lossen. Dat is misschien ook wel precies waarom het nu zo prominent op onze agenda staat in plaats van alle maatregelen die echt zouden helpen, waarvan de heer Grashoff er ook een aantal heeft genoemd. Is de heer Grashoff niet bang dat juist de invoering van het lerarentekort ... Neem me niet kwalijk; het lerarentekort is al ingevoerd. Is de heer Grashoff niet bang dat de invoering van het lerarenregister juist zal afleiden van de dingen die we echt moeten doen? 

De heer Grashoff (GroenLinks):

Ik ga een heel eind met de zorg van de heer Van Meenen mee. Niet voor niets heb ik dit vraagstuk, volgens mij met enige kracht en nadruk, aan het eind van mijn betoog nadrukkelijk neergezet. Het mag niet zo zijn dat de introductie van het lerarenregister ons gaat afleiden van belangrijke vraagstukken, met als nummer 1 het lerarentekort. Als dat het geval zou zijn, geef ik de heer Van Meenen groot gelijk. Ik denk echter dat ook het omgekeerde heel onverstandig is, namelijk nu zeggen dat we het register maar moeten laten zitten. Ik zou nu zeggen: zorg ervoor dat het register er komt en neem de tijd om het in te voeren, maar dat betekent nu wel: alle hens aan dek. Voor mij zal het uiteindelijke oordeel over het slagen dus in belangrijke mate afhangen van de bereidheid bij de Kamer en de staatssecretaris om full speed aan de slag te gaan met de bestrijding van het lerarentekort. 

De heer Bruins (ChristenUnie):

Voorzitter. Hoe belangrijk een leraar is, hoorde ik gisteren weer. De Tweede Kamer werd overmeesterd door 30 mannen, 30 meesters. Zij hebben mij en een aantal collega's een soort petitie aangeboden. Ze hadden al hun leerlingen gevraagd waarom het zo belangrijk is om een meester te hebben. Meester Wim uit Hoofddorp is volgens zijn leerlingen een superman, een supermaster, want "hij kan goed uitleggen, vertelt best mooie verhalen en hij is grappig". De meester van basisschool Kunstrijk, uit Arnhem, vindt het volgens zijn leerlingen niet zo erg om iets tien keer uit te leggen. En meester Roy is de beste. Een leerling schrijft: "Ik ben trots op mijn meester". Het is fantastisch om die meesters hier te hebben. Eens in de zoveel tijd overmeesteren zij een school met alleen maar juffen. Dan worden de juffen een dag naar huis gestuurd en dan nemen de meesters het over. Wat hebben die meesters nodig? Gisteren merkte ik dat zij eigenlijk niet zo heel erg bezig zijn met zo'n lerarenregister. Zij zeggen: geef ons rust, ruimte en autonomie; wij gaan die boel wel trekken en wij gaan er iets moois van maken; wij hebben het mooiste vak van de wereld; geef ons autonomie. 

Die complimenten — we hebben ook grote posters gekregen met allerlei opmerkingen van leerlingen — zijn de mooiste complimenten die een leerkracht kan krijgen. Vandaag, de Dag van de Leraar, staat de leraar centraal. Daarbij gaat het om meesters en juffen. Laten we dat zo zeggen, want zij zijn in een goede mix nodig, zodat een school een goede afspiegeling is van de maatschappij, waar onze kinderen later in zullen moeten leven. 

Het is belangrijk dat de leraren als beroepsgroep het stuur in handen krijgen. Het lerarenregister is in de visie van de ChristenUnie hooguit een middel en zeker geen doel. Dat is dan ook de kern van mijn bijdrage vandaag. Hoe kunnen wij deze beroepsgroep versterken zodat het onderwijs aan kinderen beter wordt? Is het tijdpad dat wordt geschetst, realistisch? Ligt het initiatief inderdaad in handen van het onderwijsveld en van de leraren? Op die vragen probeer ik vandaag een antwoord te krijgen zodat ik een goed oordeel kan vellen over hetgeen dit wetsvoorstel behelst. 

Ik heb allereerst een vraag over de aanleiding van het wetsvoorstel. In het primair onderwijs doet zich het probleem van onbevoegde docenten niet voor, terwijl dit wel een aanleiding voor dit wetsvoorstel is. In het voortgezet onderwijs is slechts beperkt sprake van volledig onbevoegde leraren. Toch wordt onbevoegd lesgeven als aanleiding genoemd voor het wetsvoorstel. Hoe zit dit nu precies? Misschien is de aanleiding bijvoorbeeld meer status voor de leraar, maar ik verwacht niet dat een register dat nu per se zal bewerkstelligen. Daarom hoor ik graag van de staatssecretaris wat precies het doel is. Wanneer is dit register geslaagd? Kunnen wij dit vandaag helder krijgen? 

Vorige week kwam de Onderwijsraad met het advies om leraren meer tijd te geven voor onderlinge samenwerking en feedback. Schoolbesturen moeten hiervoor de ruimte geven en de overheid moet op gepaste afstand blijven. Dat is een verstandig advies. Het gaat erom dat ook de eigen en gezamenlijke opvattingen, overtuigingen, normen en waarden die achter goed lesgeven schuilgaan, worden gedeeld en ter discussie mogen worden gesteld, aldus de Onderwijsraad. Als schoolbesturen meer ruimte moeten geven voor de ontwikkeling van docenten en docenten zich meer moeten gaan bijscholen, zijn die randvoorwaarden dan wel op orde? De heer Grashoff sprak hier ook al over. Scholen hebben soms de grootste moeite om een week lang docenten voor de klas te hebben staan en de klassen niet te groot te laten worden. Docenten moeten voor bijscholing veel tijd steken in hun opleiding. Ik constateer dat deze randvoorwaarden op dit moment niet op orde zijn. De tijd en ruimte voor ontwikkeling zijn onvoldoende aanwezig. Doen wij het dus wel in de goede volgorde? Zouden wij niet eerst de randvoorwaarden op orde moeten hebben voordat wij het lerarenregister verplicht stellen? Ik krijg hierop graag een reactie. 

De ChristenUnie is van mening dat de kwaliteit van het onderwijs wordt bepaald door sterke onderwijsteams. Sterke onderwijsteams zijn divers, meesters en juffen, en sterke onderwijsteams kenmerken zich door goed leiderschap, bij de schoolleider en bij de docent, en ook zelfleiderschap van de docent. Als een onderwijsteam 100% bevoegd is, betekent dit niet per definitie dat er sprake is van een sterk onderwijsteam. Goed onderwijs wordt vooral bepaald door een sterke identiteit van de school, een gedragen visie op de pedagogisch-didactische aanpak, betrokkenheid van ouders en van de omgeving van de school, goed werkgeverschap, en mogelijkheden en ruimte voor leraren om bij te scholen. Over de interne feedback en leiderschap zei de Leraar van het Jaar, Wouter Siebers: wat daarbij ontzettend belangrijk is, is vertrouwen in je eigen expertise. Hij zei: leraren zijn soms maar een volgbaar volkje en ik zeg: doe het op je eigen manier. 

Dit leiderschap zie ik graag breder terug in het onderwijs. De staatssecretaris heeft een aantal maanden geleden de leraren opgeroepen om te stoppen met overbodige administratieve handelingen en om tegen de inspectie nee te verkopen. Hij zei: Als zo'n leraar een goed verhaal heeft dat het geen enkele bijdrage levert aan goed onderwijs, dan heeft hij aan mij een goede als het gaat om steun. Ik vond dat een mooie uitspraak. Hoe zal dit wetsvoorstel de positie van docenten op dit punt versterken? Gaat het lerarenregister niet te veel voorbij aan de rol van de sterke onderwijsteams? De werkgever is verantwoordelijk voor een sterk team en in de Wet op de beroepen in het onderwijs staat letterlijk in de toelichting: Scholen worden bij uitstek in staat geacht zelf de bekwaamheid van het personeel te onderhouden. Voor mijn gevoel fietst het lerarenregister daar nu een beetje doorheen. Wat is de samenhang tussen het onderwijs- en het personeelsbeleid op de scholen in dit landelijke lerarenregister? Eigenlijk denk ik dat als wij het heel netjes zouden doen, het lerarenregister het sluitstuk moet zijn van een proces waar wij met zijn allen naartoe willen, namelijk de ontwikkeling van die professionele onderwijsteams. 

In de toekomst volgt zelfs een sanctie als een leraar niet tot registratie overgaat. De Raad van State stelt dat de regering hiermee de schoolbesturen passeert die verantwoordelijk zijn voor de bekwaamheid van het personeel. Ik heb nog wel een goed antwoord nodig op de vraag hoe wij uit die spagaat komen. Schoolbesturen zijn namelijk formeel ook niet betrokken bij het bepalen van de herregistratie-eisen en de validatiecriteria. Waarom is dat niet wettelijk geborgd? 

Voor mij is ook een belangrijke vraag waarom we een initiatief van onderop wettelijk moeten vastleggen en we het van bovenaf moeten verplichten. Het initiatief voor het vrijwillig lerarenregister is uit de beroepsgroep gekomen en dit wetsvoorstel moet volgens de staatssecretaris en de minister een stevige basis geven voor dit initiatief. Is dat echt nodig als het lerarenregister een middel is en dus geen doel? 

De ChristenUnie wil dat er een lerarenregister is dat gedragen wordt door het veld. Zouden we de toets van de commissie-Dijsselbloem niet moeten loslaten, in lijn met mijn aangenomen motie in het kader van Onderwijs2032? Het is toch weer een onderwijsvernieuwing en Dijsselbloem zegt dat dit betekent dat overtuigend moet worden aangetoond dat overheidsinterventie noodzakelijk en goed onderbouwd is, dat er goed onderzoek is gedaan en dat er voldoende draagvlak is. Ik ben er nog niet van overtuigd dat dit het geval is, dus ik wil graag een reactie daarop. 

Een register is in zekere zin statisch van aard, maar de wereld verandert steeds sneller en de maatschappelijke context wordt steeds complexer. Zitten we straks niet met een statisch register in een heel dynamische werkelijkheid? Dat wat er op ons afkomt, is een enorme uitdaging: het lerarentekort werd al eens genoemd door de heer Grashoff en er komt een zware nadruk te liggen op bevoegde docenten. Maar ik vraag mij af of het lerarenregister de zij-instroom van praktijkmensen niet in de weg zal staan. We willen de algemene toegang van onbevoegde leraren niet weigeren: ik denk dat we zij-instromers en hij-instromers enorm hard nodig hebben, bijvoorbeeld technische vakmensen, meester-gezelrelaties in het mbo. Rijd die mensen naar binnen in plaats van dat je ze eerst gaat vragen om zich in een register te zetten. Dat moeten we juist niet doen in het mbo waar we vakmensen zo hard nodig hebben om dit land draaiende te houden. 

Voor nieuwe docenten die nog niet bevoegd zijn, komt er een registervoorportaal. Ik moet eerlijk gezegd een beetje denken aan het katholieke voorgeborchte: je weet dan nog niet of je in de hemel komt of in de hel. Het registervoorportaal … Ik weet het niet. Wordt dat niet iets van: ik hoor er net niet bij, of ik moet nog afwachten of ik erbij hoor? Ik kan daar nog niet zo veel mee, dus ik hoor daar vandaag heel graag wat meer over. Tegen de CDA-collega zeg ik overigens dat dit niet in mijn tekst staat. 

Ik kom op de professionele standaard dat ook deel uitmaakt van het wetsvoorstel maar dat nog niet is ingevuld. Het beroepsprofiel is tien jaar geleden door de leraren zelf opgesteld, maar uit de schriftelijke ronde maak ik op dat de professionele standaard eigenlijk nog niet bestaat en dat ook nog niet duidelijk is welk doel deze heeft. Kan de staatssecretaris hierop nader ingaan? Hoe ziet hij dit proces voor zich? Waar gaat dit heen, welke tijdlijn geldt en zullen de leraren ook zelf aan zet zijn? 

Tot slot zeg ik dat wij signalen hebben ontvangen van docenten waaruit blijkt dat zij zich zorgen maken over de privacy: de openbaarmaking van hun persoonsgegevens in het lerarenregister. Ze staan straks met naam en school in het register vermeld dat openbaar is via internet. Als je bevoegdheid en nascholing wilt bevorderen, vraag ik mij af of dat register openbaar moet worden gemaakt. Welke mate van openbaarheid heeft de staatssecretaris voor ogen? Is het niet voldoende om het register goed bij te houden, inclusief de prikkels voor bijscholing, en gewoon te kunnen zeggen dat je geregistreerd bent, wat je registratienummer is en dat het daarmee ophoudt wat de openbaarheid betreft? 

Ik sluit af zoals ik begonnen ben. "Meester Wim: hij is de beste van de klas en hij is de grappigste meester van de wereld. Hij geeft goede lessen, zoals spelling, taal en rekenen en niet te vergeten natuur. Hopelijk ben je nog lang onze meester. Groetjes, Bram." 

Mevrouw Straus (VVD):

Voorzitter. Vandaag is de dag van de leraar, wat u niet ontgaan zal zijn. Collega's hebben daar ook al over gesproken. Iedereen die naar school is geweest, weet uit eigen ervaring dat de leraar het verschil kan maken. Niet alleen de "n=1"-ervaring van iedereen, maar ook langjarig onderzoek onder heel veel leerlingen heeft laten zien dat je zonder goede leraren geen goed onderwijs krijgt. Dat is wat de VVD betreft echt het uitgangspunt van de wet die wij vandaag bespreken. De essentie van onderwijs is dat het onze kinderen voorbereidt op de wereld waarin zij straks terechtkomen. Die wereld verandert voortdurend en dat vergt van leraren echt vakmanschap en de drive om zich voortdurend te ontwikkelen. Ook de leraar moet blijven leren. Helaas is dat nog te vaak niet het geval. 

De leraar is niet altijd de professional die wij graag willen zien. Professionals, zoals advocaten en artsen, kenmerken zich immers door een sterke beroepsgroep. Dat is een club waarvan je niet alleen lid moet zijn, maar waarvan je ook lid wilt zijn en waarin je met elkaar werkt aan de kwaliteit van je vak en aan de deskundigheid van degenen die dat vak uitoefenen. Voor toetreding tot de beroepsgroep moet aan generieke eisen worden voldaan en er zijn afspraken gemaakt over de manier waarop de registratie via na- en bijscholing kan worden behouden. Professionals in de financiële dienstverlening moeten zelfs periodiek opnieuw examen doen om te bewijzen dat zij het vak nog steeds onder de knie hebben. Deze professionals worden hierdoor niet alleen zelf beter in hun eigen beroepsuitoefening, zij kunnen daardoor ook rekenen op meer vertrouwen in de samenleving en op maatschappelijk aanzien. 

Zo kan het ook voor leraren zijn, maar zo is het nog niet. Het vak van leraar kent namelijk niet zo'n sterke beroepsgroep waarbinnen leraren elkaar stimuleren en helpen om zo goed mogelijk te zijn. Een leraar haalt zijn bevoegdheid met het diploma van de lerarenopleiding en kan vervolgens tot aan zijn pensioen lesgeven zonder zich op enig moment gestructureerd te laten bijscholen. Wat de VVD betreft, kan dat gewoon niet. Wij willen dat docenten een stevige beroepsgroep gaan vormen, zich blijven ontwikkelen en naast vrijheid ook verantwoordelijkheid voor dat professionele handelen nemen. Zij werken tenslotte aan de toekomst van onze kinderen. Wij vertrouwen hun ons dierbaarste bezit toe. Dat schept verwachtingen, maar ook verantwoordelijkheden. 

Natuurlijk is er niet niets gebeurd in de afgelopen jaren, maar tot nu toe is er bij de professionalisering van docenten telkens voor gekozen om die verandering van onderaf te laten komen. Naar onze mening heeft dit echter te weinig opgeleverd. Enerzijds is het huidige register van docenten slechts vrijwillig en zijn er nog steeds groepen docenten die hier niet aan mee willen doen en zich zelfs tegenover niemand zouden willen verantwoorden, niet tegenover elkaar, en zeker niet tegenover een werkgever. Anderzijds zijn er schoolbestuurders die vinden dat de ontwikkeling van het personeel een taak is van het management waar de docenten zelf niets over te vertellen hebben. Zij geven veel te weinig invulling aan de afspraken over professionalisering die zij zelf in de polder hebben gemaakt. Dat is het andere uiterste. Daar schieten wij net zo weinig mee op. 

Na vele jaren van discussie en vrijblijvende initiatieven gaan wij nu iets doen wat deze noodzakelijke ontwikkeling wel op gang helpt. Wij spreken vandaag over de invoering van een publiekrechtelijk lerarenregister dat als fundament voor de verdere professionalisering van de beroepsgroep van leraren gaat dienen. Het wetsvoorstel kan dan ook op steun van de VVD rekenen. 

De VVD vindt een sterke beroepsgroep nodig, los van bonden en schoolbestuurders — dat zijn in dezen de werkgevers — die de inhoudelijke professionalisering van docenten kan beetpakken en zowel bij docenten als werkgevers professionalisering kan afdwingen. Daarvoor legt het lerarenregister in onze ogen het fundament. 

De heer Van Meenen (D66):

De afgelopen jaren is geprobeerd om dit van onderaf — in de ogen van de VVD zijn dat de docenten — tot stand te brengen. Dat is nog niet gelukt. Dat is helemaal niet gelukt, zo zou je kunnen zeggen. Daarom gaat de overheid het nu maar verplicht stellen. Mag ik het betoog van mevrouw Straus tot nu toe zo samenvatten? Als dat zo is, vraag ik haar of dat recht doet aan de ontwikkeling in de andere beroepsgroepen. Bij die beroepsgroepen heeft de overheid nooit gezegd dat het moest; zij zijn uiteindelijk zelf tot die overtuiging gekomen. 

Mevrouw Straus (VVD):

Deze discussie wordt sinds 1993 gevoerd. Ik had heel graag gezien dat de beroepsgroep van leraren in de tussentijd deze verantwoordelijkheid echt zodanig had opgepakt dat het daadwerkelijk een levend geheel zou zijn. Wij zijn echter meer dan 25 jaar verder, en ik moet nog steeds constateren dat dit niet het geval is. Het mooie van dit wetsvoorstel vind ik dat we er weliswaar het raamwerk mee neerzetten en duidelijk maken dat we dit dus echt zo gaan doen, maar dat daarbinnen de beroepsgroep veel ruimte heeft om er zelf invulling aan te geven. Ik vind dat een mooie mix. 

De heer Van Meenen (D66):

Hoe zou het komen dat dit al 25 jaar duurt? Hebt u daar een verklaring voor? 

Mevrouw Straus (VVD):

Het enige wat ik mij kan voorstellen, is dat men op een of andere manier onvoldoende gemeenschappelijkheid heeft gezien om er daadwerkelijk gestructureerd aan te gaan werken. De beroepsgroep als zodanig heeft zich in de afgelopen 25 jaar dus onvoldoende ontwikkeld. 

De heer Bisschop (SGP):

Ik zit hier een beetje op te kauwen, dus laat ik hier nog even op voortborduren. Er wordt al 25 jaar gesjord en gesleurd en het lukt maar niet. Dat is toch een pleidooi tegen het opleggen van de verplichting om zich in het register in te schrijven? 

Mevrouw Straus (VVD):

Het gaat niet om die inschrijving in het register; het gaat om het bewerkstelligen van een professionaliseringscultuur in het onderwijs. Het register is daarvoor slechts een vehikel. 

De heer Bisschop (SGP):

Maar dat maakt het mogelijk om met dat hele register niks te gaan doen. En wat betreft die professionaliseringscultuur: het onderwijs in Nederland heeft al die jaren wereldwijd in de top vijf gestaan; of was het zelfs de top drie? Waar hebben we het dan eigenlijk over? Zijn wij zo eigenlijk niet met onze eigen hobby's bezig, met wat wij vinden dat het onderwijs allemaal moet doen? Het onderwijs ziet hier het nut niet van in, het gaat zijn eigen gang en het levert een excellente prestatie. Ondertussen hebben wij degenen die de kantjes ervan aflopen uitstekend in de smiezen en kunnen we hen heel adequaat aanpakken, zodat de kwaliteit over de gehele breedte omhooggaat. Met andere woorden, wat is de noodzaak van dit soort ingrijpende maatregelen? Ik probeer mij te laten overtuigen. 

Mevrouw Straus (VVD):

Deze conclusie van de heer Bisschop, dat het onderwijs in Nederland heel goed is, deel ik maar ten dele. Het onderwijs is inderdaad wel goed, maar het kan veel beter. Dit voorjaar hebben we de review van de OESO gehad. We hebben een echt onafhankelijk instituut laten bekijken hoe het Nederlands onderwijsstelsel in elkaar zit en wat eraan kan worden verbeterd. Met name op dit punt, de kwaliteit van de leraren, bleek er nog een hele wereld te winnen. Wij denken dat het register daaraan een bijdrage kan leveren. 

Het lerarenregister moet iets van, voor en door de leraren worden. De verantwoordelijkheid voor de uitvoering ervan ligt bij de Onderwijscoöperatie, de organisatie die op dit moment de beroepsgroep vertegenwoordigt. De Raad van State zegt echter, en mijns inziens terecht, dat de beroepsgroep nog moet groeien. Met name de vele docenten die niet bij een van de huidige organisaties van de Onderwijscoöperatie zijn aangesloten, moeten zich ook eigenaar van het register gaan voelen. Mede naar aanleiding van een motie daarover die de VVD een aantal jaren geleden heeft ingediend, wordt het hoogste orgaan van het lerarenregister een deelnemersvergadering, waarin "one man, one vote" zal gelden. Niet de bonden, noch het management van de school gaat dus eisen stellen; dat is echt aan de beroepsgroep zelf. Hoe gaat de staatssecretaris beoordelen of de ongebonden leraren zich inderdaad eigenaar van het register gaan voelen? Hoe gaat hij verzekeren dat zij bij de verdere ontwikkeling van de beroepsgroep de stevige rol krijgen die bij hen hoort? Welk tijdstraject heeft hij daarbij voor ogen? Zou het niet goed zijn om op termijn ook te streven naar een bestuur en een financiering van de Onderwijscoöperatie die los van bonden, werkgevers en overheid staan? Graag een reactie van de staatssecretaris. 

Zoals gezegd, volgens de VVD leggen we vandaag het raamwerk vast waarbinnen het onderwijs zich ontwikkelt. Ondanks dat de invulling van het register de verantwoordelijkheid van de beroepsgroep zelf is, wil ik hier wel enkele vragen over stellen. Deelt de staatssecretaris de opvatting dat er nog onzekerheid bestaat over de verdere implementatie van het register en de ontwikkeling van de beroepsgroep? De staatssecretaris geeft aan dat de "routekaart", zoals hij deze noemt, met de Kamer zal worden gedeeld. Welke tussendoelen ziet de staatssecretaris in deze routekaart? Op welke manier zal de Kamer hierover worden geïnformeerd en hierbij worden betrokken? Ik zou namelijk graag willen beoordelen dat de verdere implementatie van dit voorstel ook voldoende evenwichtig is, want evenwicht moet er zijn. Zoals gezegd, staat of valt de kwaliteit van het onderwijs met de kwaliteit van de docent. Dat betekent echter niet dat de context waarbinnen de docent acteert, de school, helemaal buitengesloten moet worden. Zo functioneert bijvoorbeeld de dokter binnen de context van het ziekenhuis en moet hij zich rekenschap geven van het beleid dat door het ziekenhuis gevoerd wordt. De Onderwijsraad heeft onlangs in zijn advies over de professionele ruimte aangegeven — collega Grashoff sprak daar ook al over — dat vooral teamontwikkeling zeer belangrijk is voor de kwaliteit van het onderwijs. De VVD zou dan ook graag zien dat opleidingen die docenten in teamverband met elkaar afspreken, ook meetellen voor de herregistratie. Graag krijg ik hierop een reactie van de staatssecretaris. 

In het wetsvoorstel wordt dit evenwicht tussen de leden van de beroepsgroep, de leraren, en de context waarbinnen zij opereren, de school, op een aantal manieren weergegeven. Zo moet er onder andere draagvlak voor de herregistratiecriteria gezocht worden bij de werkgevers. Ons is echter onduidelijk wat hiermee precies bedoeld wordt. Wat is de juridische betekenis van draagvlak in dezen? Hoe wordt geborgd dat er voldoende naar draagvlak is gezocht bij het vaststellen van de herregistratiecriteria? Hoe blijven de herregistratiecriteria proportioneel? Ik kan mij namelijk voorstellen dat er in de beoordeling van wat proportioneel is een verschil is tussen een docent en de school. Hoe gaan wij daarmee om? In hoeverre is het bijvoorbeeld een uitgangspunt dat de professionaliseringsuren die in de cao zijn afgesproken, voldoende zijn om te kunnen voldoen aan de herregistratiecriteria? Wat de VVD betreft komen de herregistratiecriteria niet bovenop de professionaliseringsafspraken die in cao-verband zijn gemaakt, maar vallen zij daarbinnen. Graag krijg ik hierop een reactie van de staatssecretaris. 

Een ander element waarbij het evenwicht tussen docent en school wordt gezocht, is het professioneel statuut. Dat is een document waarin docenten en school samen afspraken maken over kwaliteitsontwikkeling. Op zich lijkt ons dit een mooi instrument, omdat het een interne kwalitatieve vertaalslag is van het schoolplan, dat bij het inspectietoezicht een belangrijke rol gaat spelen. Ik denk dat de heer Bisschop dat ook een interessante gedachte vindt. Hoe verhoudt dit professionele statuut uit het wetsvoorstel zich echter tot het professionaliseringsplan dat momenteel door de mr moet worden goedgekeurd op elke school? Zijn ze verschillend, hetzelfde of complementair? Dat is ons niet helemaal duidelijk. Geeft dat professionele statuut namens de school inderdaad de kaders aan van de bijscholing van docenten? De VVD vindt het belangrijk dat er afstemming plaatsvindt tussen de individuele ontwikkeldoelen van de docent en de ontwikkeldoelen die de school in zijn geheel wil nastreven. Is het professioneel statuut inderdaad het instrument waarmee je dit gaat borgen? 

Ik heb nog een paar vragen die meer kwalitatief van aard zijn. Wat zijn de gevolgen van het missen van de herregistratie? Hoe betrekt de inspectie de resultaten van de herregistratie bij het oordeel over de instelling? Kan bijvoorbeeld een leraar die zijn herregistratie niet op orde heeft, uiteindelijk het kwaliteitsoordeel over de school in gevaar brengen? 

Ik heb nog een paar vragen over wie er wel of niet voor registratie in aanmerking komt. Er zijn namelijk ook mensen met een onderwijsbevoegdheid die, al dan niet tijdelijk, niet actief zijn in het onderwijs. Een aantal van hen zit hier in de zaal. Hoe kunnen zij aan de herregistratie-eis voldoen? Hoe snel kan iemand die bevoegd is maar zijn herregistratie niet heeft bijgehouden toch weer voor de klas staan? Het zou tenslotte zonde zijn om hen voor het onderwijs te verliezen. 

Tot slot heb ik nog een vraag over de bindingsovereenkomst. Ik merk namelijk dat daar in de praktijk misverstanden over bestaan, dus het zou goed zijn als wij dit punt hier opklaren. In de cao voor het primair onderwijs is afgesproken dat er een bindingsovereenkomst komt, waardoor docenten voor één uur per week een contract krijgen om in te kunnen vallen bij piekmomenten. Zij moeten dan natuurlijk wel bevoegd zijn, want anders kan het niet. Hoe verhoudt dit zich tot de huidige minimumeis dat iemand minstens 0,2 fte in het onderwijs moet werken om zich te kunnen registreren? Dit moet goed geregeld zijn. 

De heer Jasper van Dijk (SP):

Mevrouw Straus stelde zo-even zelf een vraag over de herregistratie. Als het register er is, kan het zo zijn dat een leraar die niet voldoet aan de bijscholingseisen, zijn recht om voor de klas te staan verliest. Dat kan de school voor een groot probleem stellen. Die verliest immers een leraar. Er is misschien niet direct een vervanger voorhanden. Hoe lost de VVD dit probleem op? 

Mevrouw Straus (VVD):

Ik denk dat je allereerst heel goed moet kijken naar de reden waarom iemand niet heeft kunnen herregistreren. Dat kan bijvoorbeeld ziekte zijn. Je zult daarom iets van coulance in het systeem moeten opnemen. Dat zal dus ook nog verder uitgewerkt moeten worden. Maar als iemand bewust zijn herregistratie niet heeft bijgehouden, als iemand bewust niet heeft deelgenomen aan bijscholingsactiviteiten, is het natuurlijk ook mogelijk dat werkgevers en werknemers samen afspreken dat dat uiteindelijk consequenties kan hebben voor de aanstelling van de docent. 

Voorzitter: Elias

De heer Jasper van Dijk (SP):

Dat is nu precies een punt waar de Raad van State veel bezwaar tegen maakt. Hij noemt dit in feite onwerkbaar en niet proportioneel. Stel dat het een uitstekende leraar betreft die om hem moverende redenen niet heeft voldaan aan die nascholing. Moet hij dan toch zijn bevoegdheid verliezen waardoor die school met een probleem zit, namelijk een klas zonder leraar? 

Mevrouw Straus (VVD):

De vraag is natuurlijk: wat is een uitstekende leraar? Als de beroepsgroep zelf afspreekt dat een leraar aan een aantal voorwaarden moet voldoen om die herregistratiecriteria te halen, dan stelt de beroepsgroep dus wat een uitstekende leraar is, en niet ik vanaf het spreekgestoelte in de Tweede Kamer. Als de beroepsgroep bepaalde eisen stelt waar een leraar bewust niet aan voldoet, dan is de consequentie logischerwijs dat de beroepsgroep zegt dat die leraar niet meer bevoegd is. Het is een andere situatie als er sprake is geweest van bijvoorbeeld ziekte waardoor iemand niet in de gelegenheid is geweest om aan bij- of nascholing te doen. 

De heer Jasper van Dijk (SP):

Dan neemt u dus het risico dat het gevolg kan zijn dat een klas zonder leraar zit, dat een school tegen die leraar zegt: wij mogen u niet meer voor de klas zetten, want u voldoet niet aan de afspraken die door de beroepsgroep zijn gemaakt? Dat betekent, beste klas, dat er voor jullie geen leraar is, want we hebben ook geen vervanger in beeld. 

Mevrouw Straus (VVD):

Dat zou de ultieme consequentie kunnen zijn. Het lijkt mij echter heel raar als een school dat pas van de een op de andere dag weet. Als het goed is, voeren scholen jaarlijks gesprekken met hun leraren en weten zij of iemand — volgens de beroepsgroep — met de goede dingen bezig is of dat hij daar niet aan meewerkt. Het kan voor een school dus nooit als een verrassing komen wanneer iemand zijn herregistratie niet op orde heeft. Ik denk dat de beroepsgroep uiteindelijk de voorwaarden bepaalt op grond waarvan iemand wel of niet aan die herregistratiecriteria voldoet. 

De voorzitter:

U was aan het afronden? 

Mevrouw Straus (VVD):

Ja, ik ben bezig met een afsluiting. Ondanks dat wij veel vragen hebben over de praktische invulling van het lerarenregister, zijn wij ervan overtuigd dat dat lerarenregister een stap in de goede richting is. Sterker nog, dit register wordt het fundament onder de professionalisering van het vak leraar. Het onderwijs staat of valt met de kwaliteit van de leraar en elke ouder in Nederland wil de beste leraar voor zijn of haar kinderen. Met het lerarenregister zorgen we ervoor dat het beroep van leraren niet alleen beschermd is, maar dat zij vooral ook staan voor hun eigen kwaliteit. Dat is een kwaliteit waar niet alleen wij hier in Den Haag maar vooral ook de leraren zelf trots op moeten zijn. Het is ook een kwaliteit die in het hele land steeds meer herkend en gewaardeerd zal worden, met zowel onze kinderen als de leraren zelf als winnaars. 

De heer Rog (CDA):

Voorzitter. Ons onderwijs is zo goed als de leraar in de klas. Het is dus van het grootste belang dat leraren goed opgeleid zijn, dat zij tijd hebben voor lesontwikkeling en voor intervisie en feedback en dat zij zich blijven scholen, op het gebied van vakinhoud, op het gebied van pedagogiek en didactiek. Dit wetsvoorstel poogt op een aantal van deze elementen een antwoord te bieden. Toch roept de uitwerking ook veel vragen op. De belangrijkste vragen zijn: wat heeft de leraar aan deze wet, in welk opzicht wordt zijn positie verstevigd en in welke mate zullen leerlingen merken dat de kwaliteit van het onderwijs uiteindelijk door deze wet zal verbeteren? Die laatste vraag is misschien nog wel belangrijker dan de eerste twee vragen. 

Hoewel de bevoegdheid van leraren een deugdelijkheidseis is en daarmee een punt van aanhoudende zorg van de regering zou moeten zijn, moeten we constateren dat de onderwijsinspectie op dit punt onvoldoende ingrijpt. Sommige schoolbesturen trekken on- of onderbevoegde leraren aan, vaak in flexbaantjes en tijdelijke contracten, zonder dat er gelijktijdig wordt gestart met scholing om zo snel mogelijk op het geldende bevoegdheidsniveau te kunnen functioneren. Zo trekt de karavaan van onbevoegden door onderwijsland. Met dit wetsvoorstel wordt een verantwoordelijkheid georganiseerd voor de individuele leraar om zijn bevoegdheid te halen en om zijn vakbekwaamheid te onderhouden. Maar welke verantwoordelijkheid nemen de schoolbesturen en de overheid zelf? Zet de overheid ook een stap in het naleven van de deugdelijkheidseis? Waarom worden schoolbesturen niet verplicht om, als zij on- of onderbevoegden aannemen, onmiddellijk te starten met bij- of omscholing van de on- of onderbevoegden, opdat aan het geldende bevoegdheidsniveau kan worden voldaan? Kan de staatssecretaris aangeven hoeveel jaar on- of onderbevoegden na de invoering van deze wet les kunnen blijven geven in de verschillende sectoren: primair onderwijs, voortgezet onderwijs en middelbaar beroepsonderwijs? Ik hoop dat deze wet een antwoord biedt en dat het minder wordt. Als dat niet zo is, zullen wij dat antwoord moeten geven. 

De Raad van State legt hierbij ook de vinger op de zere plek. Hij stelt dat de wet op dit punt zelfs disproportioneel is. Enerzijds blijft onbevoegd lesgeven mogelijk, maar anderzijds wordt het niet-onderhouden van de bevoegdheid bestraft. Kan de staatssecretaris ingaan op deze innerlijke tegenstrijdigheid? Kan hij nog eens toelichten waarom hij meent dat deze aanpak effectief is in een tijd van aanstaande krapte op de arbeidsmarkt voor leraren? 

Er is sprake van een uitzonderlijke situatie. De werkgeversorganisaties zijn tegen de wet en de vakbonden zijn laaiend enthousiast. Je vraagt je onwillekeurig af wat hier aan de hand is. Ik wil het graag met een voorbeeld illustreren. In mijn ogen is het plan van de staatssecretaris om het aantal jonge kinderen dat een jaartje extra kleutert in de komende drie jaar met 33% te laten afnemen, een verschrikkelijk plan, maar we lezen op social media dat de AOb stelt dat straks door deze wet de afspraken die de staatssecretaris met de PO-Raad heeft gemaakt, allemaal niet meer gelden en dat de lerarenteams dit dan allemaal naast zich neer kunnen leggen. Is dat waar? Is het waar dat in die zin met deze wet de professionele ruimte van leraren wordt versterkt? Of is het straks zo dat niet de beroepsgroep meer autonomie en zeggenschap krijgt, maar dat de minister meer grip krijgt op de inhoud van het onderwijs? Op voorstel van de Onderwijscoöperatie kan de minister straks namelijk de herregistratiecriteria en de regels van de validatie vaststellen. Op basis van welke criteria gaat dat straks gebeuren? Wordt hiermee niet de vrijheid van inrichting van het onderwijs beperkt? Het CDA ziet natuurlijk graag dat nascholingsactiviteiten gerelateerd zijn aan de scholingsdoelen van enerzijds de individuele leraar en anderzijds van het lerarenteam, het college van leraren of hoe je het maar wil noemen. Daarnaast zijn er scholingsdoelen die in relatie staan tot de onderwijskundige visie van de school. Wat mij betreft is het niet alleen ongemakkelijk, maar ook onwenselijk om de erkenning van bijscholingscursussen van conceptscholen, zoals jenaplan, montessori, dalton of vrije school, afhankelijk te maken van de goedkeuring van de deelnemersvergadering van de Onderwijscoöperatie, of van de minister. Kan de staatssecretaris aangeven hoe hij hiernaar kijkt? Kan hij ingaan op de vraag hoe het herregistratieaanbod zich zal ontwikkelen? Op dit moment is er, ook weer op social media — ik ben helemaal bij de tijd — veel kritiek onder leraren die menen dat er onvoldoende vakinhoudelijk aanbod is, terwijl bijvoorbeeld het bijwonen van een gelikte performance van een buitenlandse praatjesmaker zomaar drie registeruren oplevert. Kan de staatssecretaris hierop ingaan? 

Het registervoorportaal is wat het CDA betreft een onwelgevallig onderdeel van deze wet. Waar het kabinet zich steeds beroept op het brede draagvlak voor het lerarenregister onder onderwijsorganisaties, zoals de AOb, CNV Onderwijs, de vakinhoudelijke verenigingen en Beter Onderwijs Nederland, moet worden vastgesteld dat de Onderwijscoöperatie dit voorportaal niet actief steunt. Dat bleek althans uit het gesprek dat wij met de coöperatie hadden. De schragende onderwijsorganisaties nemen er desgevraagd zelfs stuk voor stuk expliciet afstand van. Waarom hecht het kabinet aan dit onbevoegdenregister? Is het niet een vreemde figuur dat er, als de overheid de status van het beroep leraar wil verbeteren, naast een heus lerarenregister, ook een register wordt ingesteld voor onbevoegden? Zou de positie van de registerleraar niet veel onderscheidener zijn als dit voorportaal niet zou bestaan? Bovendien is het de taak van de Onderwijsinspectie om in de gaten te houden of de nog niet geregistreerde leraar rechtmatig voor de klas staat. Dat kan toch ook zonder onbevoegdenregister? 

Als een leraar start in het onderwijs, of wanneer hij gaat werken bij een andere school, wordt gekeken of hij aan de bekwaamheidseisen voldoet. Op dat moment moet ook een verklaring omtrent het gedrag worden overlegd. Helaas moeten wij constateren dat ook in het onderwijs zich soms incidenten voordoen met leraren die de veiligheid van leerlingen in gevaar brengen. Is het niet verstandig om, als het lerarenregister er komt, aan de herregistratie-eisen te koppelen dat eens in de vier jaar een nieuwe verklaring omtrent het gedrag wordt overlegd? Graag een reactie van de staatssecretaris. 

Ik wil nu nog een aantal situaties aan de staatssecretaris voorleggen. Wat doen wij met ambulante schoolleiders en adjunct-directeuren? Deze functies komen ontzettend vaak voor bij kleine scholen. Moeten zij zich straks twee keer registreren? Als ze voorrang geven aan het schoolleidersregister — dat is per slot van rekening hun eerste functie — mogen ze dan nog wel lesgeven? Hoe gaan wij daarmee om? Leraren in opleiding hebben geen ontheffing van de lesbevoegdheid, maar hoe zit het straks met leraren in opleiding die een leerarbeidsovereenkomst hebben? Behouden zij wel de ontheffing van bevoegdheid? Hetzelfde geldt voor de mensen die in het kader van vervanging een bindingscontract hebben van één uur. Gelden zij straks als onbevoegd in de telling van de inspectie? Op dit moment geldt als herregistratie-eis een minimale aanstelling van 0,2 fte. Blijft die bestaan? Worden ib'ers dan uitgesloten van lesgevende taken? Is het de staatssecretaris bekend of de sociale partners bereid zijn om "niet-herregistratie" vast te leggen als grond voor ontslag? Wordt dat dan ook onderdeel van de instroomtoets van het Participatiefonds? Kan hij een raming maken van de hoeveelheid onderwijsgeld dat straks gemoeid zal zijn met het betalen van transitievergoedingen en bovenwettelijke uitkeringen? Dat is een punt van zorg, omdat wij willen dat zo veel mogelijk geld voor onderwijs naar onderwijs gaat. 

Onderwijs en ICT is niet altijd een gelukkige combinatie. Op dit moment beheert de Onderwijscoöperatie het lerarenregister, maar met wie heeft de leraar straks een juridische relatie? Klopt het dat alle voorlopig geregistreerde leraren straks apart toestemming moeten geven als de professionaliseringsgegevens worden overgeheveld naar een ander ICT-systeem? Graag krijg ik daarop een reactie. 

De heer Van Meenen (D66):

Voorzitter. Het kan nauwelijks iemand ontgaan zijn, zeker niet na dit debat, dat het vandaag de Dag van de Leraar is. Een mooi moment dus om het hier in de Kamer te hebben over die leraar. Voor de kritische luisteraars: onder leraar versta ik zowel mannen als vrouwen. Gelukkig zijn ze er allebei nog. Zonder leraar geen onderwijs. Als wij het in de Kamer over onderwijs hebben, gaat het vaak over kwaliteit, over maatwerk, over vaardigheden die je voorbereiden op de toekomst, en over lastige maatschappelijke discussies bespreekbaar maken in de klas. Al deze zaken liggen in handen van de leraar. Zonder goede leraar geen goed onderwijs. Leraren zijn dus onze steun en investering meer dan waard. 

Vandaag spreken wij specifiek over het lerarenregister. Dat is geen nieuw onderwerp, want het stond de afgelopen jaren al vaker op de agenda. Het zou de positie van de leraar moeten borgen, de beroepsgroep versterken en de na- en bijscholing van leraren garanderen. Nu ligt het langverwachte wetsvoorstel er. Daarover is D66 zeer kritisch. Ik zal eerlijk bekennen dat ik lang heb gewikt en gewogen of een lerarenregister daadwerkelijk een goed instrument zou kunnen zijn om leraren individueel en als beroepsgroep te versterken. Ik denk dat dit kan. Ik denk dat een lerarenregister hiertoe een bijdrage kan leveren. Wij zouden het in ieder geval een kans moeten geven. Dan zie ik een instrument voor mij van een sterke beroepsgroep, als uitkomst van de wens van die beroepsgroep. Een beroepsgroep die zelf gaat over bijvoorbeeld de vormgeving van lerarenopleidingen. Een beroepsgroep die onafhankelijk van de overheid functioneert, ook financieel. Dan moet het lerarenregister dus geen Haags instrument zijn. Geen lerarenregister omdat wij hier dat willen, omdat de staatssecretaris dat wil of omdat de Onderwijscoöperatie het wil, maar een lerarenregister omdat de leraren zelf dat willen. 

Als ik het wetsvoorstel lees en de reacties van leraren hoor en zie, dan heb ik niet het idee dat dit register van, voor en door leraren is. Neem een enthousiaste leraar die er wel graag mee aan de slag wil en graag meedenkt over zijn professionele ruimte. Die leest in dit wetsvoorstel dat hij of zij hierover afspraken kan maken met zijn of haar schoolbestuur. Dat gaat dan via het volgende proces. Ik citeer de memorie van toelichting: "Wanneer de werkgever en de leraren van mening zijn dat de uitwerking voldoet aan het bepaalde in artikel 4.1.a.1, lid 1 en 2, dan verplicht de bepaling in artikel 4.1a.1 lid 3 van dit wetsvoorstel niet dat die instellingen de geldende uitwerking van het professioneel statuut aanpassen. Daar bestaan immers al afspraken als bedoeld in dit artikel. Mocht een van de partijen daartegen van mening zijn dat de aan hun instelling geldende uitwerking niet voldoet aan het bepaalde in artikel 4.1.a.1, lid 1 en 2, dan dient de werkgever met de leraren in overleg te treden om te komen tot een uitwerking van het in de sector overeengekomen professionele statuut dat voldoet aan de genoemde artikelleden." Nou, dan is die enthousiaste leraar naar mijn mening inmiddels wel afgehaakt. 

Of ik kijk naar de omschrijving van het beroep van de leraar, die we in deze wet gaan vastleggen. In die wet wordt een omschrijving gegeven van de verantwoordelijkheid van de leraar voor het vakinhoudelijke, vakdidactische en pedagogische proces, zoals daar zijn: de inhoud van de lesstof, de wijze waarop de lesstof wordt aangeboden, de te hanteren pedagogisch-didactische aanpak enzovoorts. Dat kan veel simpeler. Ik citeer Van Dale. Daarin staat: een leraar is iemand die onderwijs geeft. Weet u nog, mijnheer Beertema? Zo simpel was het. Waarom is niet voor deze definitie gekozen, maar voor een aantal open deuren op een rijtje? Leraren willen gewoon lesgeven. Zij willen geen urenlange discussies over professionele standaarden en statuten. We wilden de administratieve lasten toch verminderen, en niet vergroten? Wat is nou de meerwaarde van het beschrijven van het beroep van de leraar? Leidt het professioneel statuut niet alleen maar tot meer papier? Waarom maken we het zo ingewikkeld? Wat is nu het voordeel voor de leraar om zich in te schrijven in een dergelijk register? Welke motivatie is er voor de leraar anders dan dat het verplicht is? In al mijn jaren in het onderwijs heb ik nog nooit een omschrijving van het beroep van de leraar of een beschrijving van mijn professionele ruimte gemist. Ik heb ook nooit een smeekbede van een leraar in mijn mailbox gehad waarin hij schreef: geef me alsjeblieft een professionele standaard over hoe ik moet omgaan met ouders en leerlingen. 

De heer Beertema (PVV):

Ik sluit me natuurlijk helemaal aan bij die definitie in Van Dale. Mijnheer Van Meenen en ik stammen nog uit de tijd dat we inderdaad professionele leraren met een professionele ruimte waren. Maar de heer Van Meenen was al op een bestuurdersstoel gaan zitten terwijl ik nog steeds voor de klas stond. Toen mocht ik geen les meer geven. 

De heer Van Meenen (D66):

O. 

De heer Beertema (PVV):

Ik mocht geen les meer geven. Ik was zogenaamd een leraar met een verhaal. Zij hadden de aansluiting bij de tijd gemist volgens allerlei gladgeschoren managers die nooit onderwijs hadden gegeven maar die wel wisten hoe ze heel slim 70 leerlingen in een studielandschap konden krijgen. Toen heb ik ontzettend dat professionele statuut gemist. Ik heb toen al die dingen gemist die nu in dat lerarenregister staan, waarin de leraar weer de professional, de expert voor de klas wordt. Hij bepaalt op welke pedagogisch-didactische manier er wordt lesgegeven. Daarom moet dat register er komen. Dat is het allerbelangrijkste. Ik begrijp dus niet waarom de heer Van Meenen, met zijn hart voor het onderwijs, nu toch weer zo ongelooflijk kritisch loopt te doen. 

De heer Van Meenen (D66):

Ik zou zeggen dat we bestuurders als die waarmee de heer Beertema blijkbaar te maken heeft gehad, moeten aanpakken. Dat is iets anders dan ogenschijnlijk de positie versterken door het beroep van docent zo te omschrijven dat iedereen in Nederland het zal herkennen. De docent is gewoon verantwoordelijk voor het verzorgen van het onderwijs. Dat is zo ongelooflijk een open deur. Waar mensen het verzorgen van dat onderwijs in de weg staan, moeten we ervoor zorgen dat die mensen worden aangepakt. Ik zeg niet dat ik aan het einde van dit debat niet de conclusie zal trekken dat we het wel moeten doen, maar voorlopig zit ik hier in zoals ik het nu verwoord. Wat we nu aan het doen zijn, is een heleboel wol creëren. We storten een heleboel mooie en brave woorden over docenten heen, terwijl er volgens mij geen docent in Nederland zal denken: o gelukkig, nu is er het professioneel statuut en nu sta ik heel stevig tegenover die bestuurder. Dat zal volgens mij zeker niet gelden voor een docent in een positie zoals die waarin de heer Beertema zich toen bevond. Ik geloof niet dat er een docent zal zijn die dat zal denken, en ik dacht dat ook de heer Beertema niet zo naïef was om dat te geloven. 

De heer Beertema (PVV):

Naïef ben ik zeker niet. Al die wol die de heer Van Meenen signaleert, zie ik echter niet. Het is niet lean-and-mean wat hier wordt gepresenteerd, maar het is wel een heel gedegen werk en er vloeit een grote zeggenschap voor de docent uit voort. Ik moet erbij zeggen dat die bestuurders, managers en onderwijskundigen die het onderwijs op een bepaalde manier willen laten verzorgen, nog steeds bestaan. Uit het OESO-rapport dat net is uitgekomen, blijkt dat het Nederlandse onderwijs wordt gekenmerkt door een gigantische chaos en herrie. Ik heb het zelf rotzooi genoemd, want dat is het. 

De voorzitter:

Mijnheer Beertema, u krijgt nog het woord. Een interruptie is kort. 

De heer Beertema (PVV):

Dat begrijp ik. Maar reageert u daar nou eens op. U moet toch toegeven dat een professioneel statuut en een lerarenregister al die onderwijzers en leraren die het ook vandaag de dag anders willen, beschermt? 

De heer Van Meenen (D66):

Ik heb de heer Beertema in de vier jaar dat ik zijn collega heb mogen zijn, leren kennen als iemand die feilloos de actuele werkelijkheid kan beschrijven. Dat zie ik ook. Ik denk dat we heel veel andere maatregelen moeten nemen om ervoor te zorgen dit soort excessen niet voorkomt. Waarvoor ik erg vrees, is dat we denken dat door de invoering van een stukje papier die werkelijkheid ineens heel anders wordt. Daar geloof ik niet in; daar ben ik op dit moment nog niet van overtuigd. 

De heer Beertema (PVV):

De heer Van Meenen spreekt over excessen, maar dat zijn het niet. Het hele Nederlandse onderwijs wordt gekenmerkt door een rotzooitje: het is lawaaierig, iedereen rent door elkaar. Ik heb op twitter gezegd: elke leraar moet de eerste twintig minuten van een lesuur de orde bevechten. Dat is de situatie. Dat is geen exces, dat geldt heel breed van Groningen tot Maastricht. 

De heer Van Meenen (D66):

Het kan zomaar even duren voordat de leerlingen in die klas kennis hebben genomen van het verschijnen van het lerarenregister en het professioneel statuut, en van het feit dat het voortaan allemaal heel anders moet in de klas. Daarvoor zijn andere dingen nodig. Ik heb, ik meen met u, al eens gesproken over een nieuwe strengheid: de overheid moet veel meer achter de docenten gaan staan. Bestuurders of leidinggevenden die dat niet doen, moeten we aanpakken. Daarvoor hebben de bewindslieden de middelen. Dat gebeurt te weinig. Ik ga hier niet een hele discussie met de heer Beertema voeren over de pedagogiek en over de vraag of het leuk kan zijn in een klas. Daarin moeten we ons als Kamer niet begeven. Maar goed, ik vrees heel erg dat een zeer zinnige discussie zoals de heer Beertema hier aankaart, verloren gaat onder het mom van "we hebben nu toch het professioneel statuut en het lerarenregister, we zijn nu sterk." Ik wens de docenten in de klas veel succes met dat stukje papier in de hand. 

De voorzitter:

U vervolgt. 

De heer Van Meenen (D66):

Waarom moet er zo veel onzin in dit wetsvoorstel staan? Met het risico dat we nu zo goed vastleggen in definities, professionele statuten en standaarden wat de ruimte van de leraar is, dat er uiteindelijk geen ruimte meer over is. Dat we zo veel tijd in herregistratiecriteria, gesprekkencycli et cetera stoppen dat er geen tijd meer is voor bijscholing. Wordt de autonomie van de leraar niet juist minder als we alles vast gaan leggen? 

D66 vindt het zeer relevant dat leraren zich bijscholen om op de hoogte te zijn van de laatste vakinhoudelijke kennis en zich op pedagogisch vlak te versterken. Of ze kunnen bijvoorbeeld leren hoe ze ICT nog beter kunnen benutten in de klas. Maar ook kunnen ze eens in een andere klas op een andere school meekijken. Peer review, een onderwerp waarover we hier heel vaak praten. Jonge leraren die ervaren leraren als mentor hebben. Allemaal ongelooflijk nuttig. D66 is er een groot voorstander van om daaraan veel meer aandacht te besteden. In de cao's is ook al tijd gereserveerd om je als leraar bij te scholen en te ontwikkelen, namelijk 80 uur. Daarbovenop komen nog de professionaliseringsactiviteiten, opgedragen door de werkgever zelf. Klopt het dat daarbovenop nog 40 uur komt voor scholingsactiviteiten, gericht op herregistratie? Wat gaan de leraren dan minder doen? Het is namelijk niet zo dat leraren op dit moment denken: ik heb het even wat minder druk, wat zal ik eens gaan doen, laat ik me eens gaan bijscholen. Was het maar waar! Waar halen de leraren die uren vandaan? Wat kunnen ze minder gaan doen? Ik hoef de staatssecretaris er vast niet aan te herinneren dat D66 samen met de Partij van de Arbeid al een voorstel heeft gedaan om met name de lesurentaak terug te brengen. Ik hoor graag van de staatssecretaris hoe het daarmee staat. Heeft de staatssecretaris doorgerekend of er voldoende budget beschikbaar is bij scholen voor nascholing? 

D66 heeft nog een andere zorg als het gaat om de bij- en nascholing. Een ingezonden brief in het Onderwijsblad van de Algemene Onderwijsbond beschrijft deze zorg mooi. Die brief staat in de rubriek Uw mening en het kopje luidt: Lerarenregister. Ik lees hem even voor, aan het woord is Juko de Vries uit Lunteren: "Wanneer ik de publicaties rond de invoering van het lerarenregister lees, bekruipt me het gevoel dat er één groep is die er goed garen mee weet te spinnen, namelijk de opleidingsinstituten, de coachingbureaus en de aanbieders van dagprogramma's. Zo kreeg ik bij mijn Onderwijsblad, het blad van de OAb, een flyer ingesloten van Dyade. Het betrof een uitnodiging voor het professionaliseringsevent Leraren maken het verschil! in het Beatrixtheater te Utrecht. In een grote bekende-Nederlandershow wordt die dag aan onderwijzend Nederland een programma gepresenteerd, gelardeerd met de nieuwste gimmicks op ICT-gebied en nieuwe media. Onder dagvoorzitterschap van, jawel, Erben Wennemars en onder de bezielende leiding van voormalig sportdocent Peter Heerschop worden we op de professionaliseringsdag meegenomen naar nieuwe vergezichten. Deze professionaliseringsronde wordt ons geleverd voor €478 en daarmee is dan in één klap het volledige jaarbudget voor persoonlijke professionalisering op. Je krijgt er veel inspiratie voor terug en zes punten voor je register. Dat is omgerekend €79,90 per registerpunt. Vanuit die invalshoek bekeken, blijkt de invoering van het lerarenregister een zeer lucratief verdienmodel." Tot zover. 

Hoe voorkomen we dat herregistratie een feest der dure onzincongressen wordt? Hoe zorgen we ervoor dat scholingsaanbod zinnig en nuttig wordt? Hoe krijgt teamleren daarin een rol? Ik verwijs daarvoor, dat is al eerder gebeurd, naar het recente advies van de Onderwijsraad over professionele ruimte en over bijvoorbeeld peerreview, het bij een andere leraar op school in de klas kijken of kennis uitwisselen met het mbo, het hbo of de universiteit. Kun je daar ook punten mee verdienen? Hoe voorkomen we dat dit leidt tot een krankzinnige bureaucratie? 

Ik zei het al eerder, ik denk dat een lerarenregister een rol kan spelen bij het versterken van de beroepsgroep en het stimuleren van bij- en nascholing, maar het is geen heilige graal, geen silver bullet. Een register an sich verbetert niet de onderwijskwaliteit of het aanbod van scholing. Het vak wordt niet interessanter omdat je naam op een lijst staat. Daar is echt meer voor nodig: tijd en ruimte voor de docent, het ontwikkelen van een goede organisatie van de beroepsgroep zelf, zorgen voor een nuttig aanbod van scholing, in overleg gaan met en capaciteit creëren bij lerarenopleidingen, ook over de vormgeving van de lerarenopleiding, en een echt aanvalsplan om de onbevoegdheid, maar ook het lerarentekort aan te pakken. Dat zou een echte steun in de rug van de leraren zijn of, zoals de Raad van State in zijn advies over dit wetsvoorstel schrijft: een dergelijk register kan alleen functioneren als sluitstuk van een meeromvattend proces, gericht op kwaliteitsverbetering. De afdeling van de Raad van State mist in de toelichting aandacht voor de randvoorwaarden om de gewenste veranderingen in gang te zetten, zoals de ontwikkeling tot een zelfbewuste beroepsgroep, de beschikbaarheid van kwalitatief en kwantitatief adequaat nascholingsaanbod en het bezit van voldoende tijd en middelen. Ik zou het zelf niet beter kunnen zeggen. 

De voorzitter:

Wilt u op dit punt nog interrumperen, mijnheer Grashoff? 

De heer Grashoff (GroenLinks):

Heel veel van wat de heer Van Meenen zegt, is mij uit het hart gegrepen. Dat kan ik allemaal volgen. Dat is een goede en kritische houding, maar ergens lijkt het erop dat de heer Van Meenen een beetje klem komt te zitten. Hij zegt: om een goed lerarenregister in te voeren, moet er aan een aantal randvoorwaarden zijn voldaan. Is het dan niet wijs om daar, gezien de doelen die de heer Van Meenen en ik, denk ik, van harte met elkaar delen omtrent de kwaliteit van onderwijs — wellicht wordt dat nog wel veel breder in de Kamer gedeeld — juist een klem op te zetten en ervoor te zorgen dat het gaat gebeuren, in plaats van nu te zeggen: laten we dat register nu maar even niet doen? Is dat juist niet de ultieme ontsnappingsroute voor deze staatssecretaris of vanaf volgend jaar een volgende staatssecretaris om deze vraagstukken niet aan te pakken, terwijl dat register ons er juist toe dwingt om die wél aan te pakken? 

De heer Van Meenen (D66):

Ik ben van mening dat juist het lerarenregister weleens die ontsnappingsroute zou kunnen zijn, weg van de problemen waar het echt over zou moeten gaan en waarbij ook de heer Grashoff in zijn bijdrage uitvoerig stil heeft gestaan. Het is voor mij echt een heel serieuze vraag of we er niet voor moeten zorgen dat we alles op alles zetten om eerst aan de randvoorwaarden voor een goed register te voldoen en dus om te werken aan het terugdringen van het lerarentekort, de onbevoegdheid en noem het allemaal maar op en aan tijd voor de docent. Waarom wordt de invoering, ook in dit wetsvoorstel, feitelijk op de lange baan geschoven? Dat is eigenlijk een brevet van onvermogen. Ik ken geen wetten die pas in 2026 voor het eerst gaan werken. Dat is toch eigenlijk verschrikkelijk? Dat is voor mij des te meer het bewijs dat dit de ontsnappingsroute is, weg van een aantal zeer lastige discussies die wij hier met elkaar moeten blijven voeren over tijd en ruimte voor de docent, het lerarentekort et cetera. Ik vind serieus dat we moeten overwegen om eerst dat goed op te lossen, alvorens wij docenten gaan dwingen — want dat gaan we dan doen — om in een register plaats te nemen. 

De heer Grashoff (GroenLinks):

Toch vind ik die redenering ingewikkeld. We hebben het hier zojuist in een omgekeerd interruptiedebatje ook even hierover gehad. Het feit dat je zo gewezen wordt op de randvoorwaarden die nodig zijn om het register op een goede manier in te vullen, drukt ons met de neus op de feiten ten aanzien van een aantal dingen die wij moeten doen, waaronder investeren in een aantal aspecten van het onderwijs. Ik heb steeds het gevoel dat de heer Van Meenen hier een kans dreigt te laten liggen om die zaken met klem en scherp op de agenda te zetten. Het kan uiteindelijk natuurlijk niet zo zijn dan in 2022 een register in werking treedt als dit soort zaken in de aanloop daarnaartoe niet is geregeld, want dan gaat de wal het schip keren. 

De heer Van Meenen (D66):

Ik heb de afgelopen vier jaar … Ik wilde haast zeggen dat ik mijn leven heb gegeven, maar laat ik het anders zeggen: ik heb heel veel tijd besteed en voorstellen gedaan om juist in die sfeer van de randvoorwaarden het een en ander te bereiken, bijvoorbeeld op het punt van tijd en ruimte voor de docent, investeren in de docent, meer investeren in scholing van docenten en het herfstakkoord, waarmee er extra geld voor dat soort doelen bij is gekomen. Dat zullen we ook in ons verkiezingsprogramma weer doen. Ik werk dus heel erg aan de voorkant. Ik ga niet zitten wachten totdat er een keer een wet over het lerarenregister is om dan de noodzaak van dit soort dingen in te gaan zien. Nee, die noodzaak zie ik al veel langer in; dat geldt volgens mij ook voor de heer Grashoff. Mijn punt is dat wij op dit moment zeggen dat het, zoals bijvoorbeeld de VVD het verwoordt, nu lang genoeg heeft geduurd en dat we dit nu gewoon verplicht gaan stellen. Dan kan het twee kanten opgaan. Er kan meer overtuiging groeien dat je aan al die randvoorwaarden moet werken, maar ik ben daar nog helemaal niet van overtuigd. Ik houd het liever nog even scherp. Het is prima als partijen een lerarenregister willen. Daar wil ik uiteindelijk ook naartoe, maar ik vind het van groot belang dat we er eerst echt serieus van overtuigd zijn dat aan alle randvoorwaarden voldaan gaat worden en niet pas over tien jaar. Dat is mijn zorg. Nu is de ambitie om aan deze dingen te werken, eigenlijk verplaatst naar 2026: dan moet het in orde zijn, want dan komt de eerste serieuze herregistratie. Ik denk dat docenten maar vooral ook kinderen in de klas eerder behoefte hebben aan verbetering van de situatie. 

De voorzitter:

De heer Grashoff nog, maar ik heb het gevoel dat dit een beetje een herhaling van zetten wordt. 

De heer Grashoff (GroenLinks):

Juist bij die laatste opmerking van de heer Van Meenen denk ik dat dit voorstel ons bij uitstek dwingt om nu te beginnen met een aantal zaken in plaats van die zaken uit te stellen. 

De heer Van Meenen (D66):

We leven gelukkig nog in een land waar je dat soort dingen mag vinden. Dat is toch mooi? Dit is ook de dag van de democratie; dat is het elke dag. 

De voorzitter:

De heer Van Meenen vervolgt na deze opmerking zijn betoog. 

De heer Van Meenen (D66):

Een ander aandachtspunt van de Raad van State is het lerarentekort; ik zou kunnen zeggen: het dreigende lerarentekort, maar bij sommige vakken is er al een tekort. Daardoor zijn scholen gedwongen noodmaatregelen te nemen zoals on-, onder- of anders bevoegde leraren voor de klas zetten. Dat is onwenselijk, maar de andere optie is dat er niemand voor de klas staat. Hoe moeten wij deze ontwikkeling zien in het licht van het lerarenregister? Betekent dit dat het lerarenregister verandert in een papieren werkelijkheid? Of gaan wij streng handhaven? En dan klassen zonder leraar? Of heeft de staatssecretaris echt een plan om het lerarentekort op korte termijn aan te pakken? Welke gedachten heeft de staatssecretaris hierbij? 

Dan nog over bevoegdheid. Als er al een lerarenregister komt, is het erg van belang dat wij heel goed gaan bepalen wie bevoegd is. Ik heb eerder in de Kamer voorstellen gedaan voor bepaalde specifieke groepen die dreigen ineens onbevoegd te worden. Het zijn vakken met name in het beroepsonderwijs waarvoor helemaal geen opleidingen bestaan. Daar zal heel genereus naar moeten worden gekeken. Al die mensen die iedere dag hun best doen, mogen nooit het slachtoffer worden van de invoering van een lerarenregister. 

Al bij de bespreking van Onderwijs2032 heb ik een motie ingediend, die door de Kamer is aangenomen, waarin de regering wordt opgeroepen om de Onderwijscoöperatie, de motor achter het lerarenregister — waarvoor overigens mijn grote waardering, laat ik dat nu ook maar eens zeggen — om te vormen tot een brede organisatie die werkelijk van, voor en door de leraar is. Deze oproep blijft relevant, ook voor het lerarenregister. En dan bedoel ik echt meer dan alleen maar een deelnemersvergadering in het licht van het lerarenregister. Het is buitengewoon van belang dat wij in Nederland echt een beroepsgroep krijgen die niet alleen door bijvoorbeeld de overheid is aan te spreken, maar die ook zichzelf kan laten gelden in de debatten die wij hier voeren. Kan de staatssecretaris zeggen hoe het staat met de uitvoering van de motie over de omvorming van de Onderwijscoöperatie? 

De heer Jasper van Dijk (SP):

Voorzitter. De wet regelt een aantal zaken en de intentie van de wet is goed. Er is een omschrijving van het beroep leraar, de professionele ruimte wordt vastgelegd en er is het lerarenregister. Het achterliggende idee is goed: het verhogen van de kwaliteit en het versterken van de positie van de leraar. Dat is mooi streven. De vraag is echter of het register daarvoor het juiste middel is. Het heeft er alle schijn van dat dit wetsvoorstel nog onvoldragen is. Ik noem een aantal bedenkingen. 

Ten eerste de vraag of er draagvlak is voor het register. De organisaties die zijn aangesloten bij de Onderwijscoöperatie zijn voor; de leraren zijn verdeeld, kijk op de sociale media. Dat is niet sterk als dit een register van, voor en door de leraren moet zijn. Welke conclusie verbindt de staatssecretaris hieraan? Is draagvlak niet noodzakelijk voor een dergelijke ingrijpende wijziging? Dat hadden wij toch afgesproken na de commissie-Dijsselbloem? Zou het niet goed zijn als de staatssecretaris het draagvlak onderzoekt? Ik heb hiertoe een motie opgesteld. Ik krijg graag een reactie. 

De Raad van State heeft forse kritiek: alle randvoorwaarden ontbreken. De regering gaat daar niet echt op in. Wij kennen dat stramien van eerdere wetsvoorstellen zoals het leenstelsel. Of de wet nu goed is of niet, hij moet door de Kamer! Ik vind het wel belangrijk dat wij hier nog eens goed ingaan op die kritiek van de Raad van State. De Raad stelt ten eerste dat de wet prematuur is. Je moet eerst voldoen aan een aantal belangrijke voorwaarden: pak het lerarentekort aan, stel beperkingen aan de inzet van onbevoegde leraren, zorg dat lerarenopleidingen aan hogere eisen voldoen, zorg voor een adequaat aanbod van bijscholing, en maak voldoende middelen en tijd vrij en stel die ter beschikking aan leraren om aan al die nascholing te kunnen voldoen. Ten tweede noemt de raad de sanctie op het onvoldoende bijscholen — het verlies van de bevoegdheid — onwerkbaar en onevenredig. 

Ten derde is het register niet effectief en proportioneel omdat het voorstel daaromtrent niets wijzigt aan het gebruik van onbevoegde leraren maar dit bevoegde leraren wel sancties oplegt. In de kern is dan ook geen sprake van een beroepsregister maar slechts van een register waarin leraren hun nascholing moeten bijhouden. Als ze dat in onvoldoende mate doen, verliezen ze hun bevoegdheid. Dit is behoorlijk zuur als de leraar buiten zijn schuld niet aan die nascholingsplicht voldoet. Dan zal hij in beroep moeten gaan, maar dat is een hele klus. Graag wil ik hierop een reactie. 

Ik vraag mij af of het register een eind gaat maken aan de vele onbevoegde leraren, wat een groot probleem is in het onderwijs. Het zou mooi zijn als dat zo was, maar de vraag is dus of dit echt gaat gebeuren. Ten eerste is het vreemd dat onbevoegde leraren alsnog in het register worden opgenomen, maar dan in het voorportaal. Waarom is hiervoor gekozen? Het register was toch juist bedoeld om bevoegde leraren te onderscheiden? Ik constateer zelfs dat er helemaal niets verandert aan de huidige praktijk van onbevoegde leraren. Als een schoolbestuur een leraar wil benoemen die nog niet in het register staat, kan dat binnen de wettelijke regels gebeuren, net zoals nu het geval is. Wat voegt het register toe? Graag wil ik een antwoord op deze vraag. 

In het mbo is bevoegdheid helemaal een probleem vanwege de onduidelijke eisen die daar gesteld worden. In feite kan elke leraar met een bevoegdheid in elk vak in het mbo lesgeven. Is het juist dat dit met het register ook ongewijzigd blijft? Onbevoegd lesgeven is zeer onwenselijk. Het is dus goed dat de staatssecretaris de ambitie heeft om dit in 2017, volgend jaar dus, uit de wereld te hebben. Welke consequenties verbindt hij eraan als dit niet lukt? Ik weet het, er komen verkiezingen. Maar misschien wil de staatssecretaris daarover iets zeggen. 

Op welke manier wordt met het register het lerarentekort aangepakt? Steven Geurts, docent en blogger, schrijft dat het percentage onbevoegde docenten niet laat zien welke docenten incapabel zijn of welke scholen hun zaken niet op orde hebben. Het laat zien hoe groot het lerarentekort is, maar dat tekort gaan we met een register niet oplossen. De vraag die ik naar aanleiding hiervan stel is: of wel? 

Ik kom op de verplichte bijscholing. Ik vind dat deze ver gaat. Wat als een leraar een aantoonbaar hoge kwaliteit biedt maar hij niet voldoet aan de verplichting van de bijscholing? Kan hij dan zijn bevoegdheid verliezen? Wordt zijn diploma dan de facto ongeldig? Komt hij dan in het voorportaal? Dat leidt tot diploma-inflatie. De Raad van State verwoordt dit perfect, namelijk dat onverenigbaar is met een beroepsregister dat een bevoegde leraar vanwege het niet voldoen aan de nascholingseisen geen onderwijstaken meer mag uitoefenen maar dat een onbevoegde leraar die nog niet aan die eisen is onderworpen, dit wel mag. Daarmee ontstaat de paradox dat het bevoegd gezag wel zeggenschap behoudt over het inzetten van een onbevoegde leraar maar dat het dit niet behoudt over het inzetten van een bevoegde leraar. Gaat u daar eens op in, vraag ik de staatssecretaris. 

In de memorie van toelichting staan twee aanleidingen voor dit wetsvoorstel, namelijk deze dat nog niet alle leraren voldoen aan de eisen van bekwaamheid en die dat het onderhouden van de bekwaamheid te vrijblijvend is. Waarom controleert de inspectie dit niet beter? Regel in de cao per sector een betere nascholing. De regering schrijft dat leraren de prikkel missen om gericht met nascholing aan de slag te gaan. Ik betwijfel dat. Kijk eens naar het grote succes van de Lerarenbeurs. Je hoeft leraren niet te dwingen om zich bij te scholen. De oorzaak ligt elders. 

Ik kom op de nascholing. Hoe voorkomt de regering dat er een wildgroei van nascholingsactiviteiten ontstaat, van twijfelachtige cursussen en conferenties? Docent Karin den Heijer schrijft dat het geaccrediteerde aanbod om te huilen is. Graag wil ik hierop een reactie. Hoe voorkomt u dat commerciële bedrijven enorm van deze regeling gaan profiteren zonder dat het onderwijs daarvan profiteert? 

Onbevoegden komen niet in het register, net zo min als docenten die niet in vier jaar voor 160 klokuren aan professionalisering hebben gedaan. Geldt dit ook voor de leraar die in deeltijd werkt? Moet die leraar dezelfde hoeveelheid scholingsuren maken als iemand die voltijds werkt? Kan dat wel? Wordt dat niet heel krap, of zelfs onmogelijk voor iemand die in deeltijd werkt? Wat doen wij met de vakman die één dag per week op een roc lesgeeft? Moet hij dit ook allemaal invullen en daaraan meedoen? 

Het wetsvoorstel omvat de erkenning van de professionele ruimte in de school. Dat blijft cryptisch, zeker als wij dit naast de praktijk leggen. In het jaarverslag van de inspectie zien wij dat 93% van de leraren het werken aan de eigen professionalisering heel belangrijk vindt. Slechts 1% van de leraren mag kiezen welke nascholing hij volgt. In alle sectoren wordt 62% van de scholing gevolgd in de eigen tijd. Gaat het register deze problemen wegnemen? Voor onwillige werkgevers vormt het register namelijk geen stok achter de deur. Hier wordt door werkgevers de cao niet nagekomen, niet naar de letter en niet naar de geest. Waarom zou het register daar wel voor zorgen? Graag hoor ik een toelichting. 

Dan is er nog een probleem met de derdegraadsleraren, die sinds 1996 niet meer als bevoegd gelden. In sommige gevallen staan zij al 30 jaar voor de klas. Lopen zij nu het risico om niet toegelaten te worden tot het register? Of lopen zij zelfs het risico op einde dienstverband? Is in dezen geen coulanceregeling mogelijk? 

Er zijn klachten over de website van het lerarenregister. Deze zou onvolledig zijn en er zou geen informatie over de nascholing worden gegeven. Graag hoor ik hierop een reactie. De heer Rog stelde hier ook een vraag over. Gaat dit register de kwaliteit verhogen? Is het zinvol voor leraren? Is het wettelijk vastleggen daarvan noodzakelijk? En, zo ja, moet dan niet eerst worden voldaan aan de zeer terechte eisen die de Raad van de State stelt? 

Intussen zie ik dat er interessante coalities ontstaan. We zien de vakbonden, die hiervan een groot voorstander zijn. Wij zien de staatssecretaris, een groot voorstander. Wij zien de PVV, een groot voorstander. Daartegenover zien wij de bestuurders, die zeer kritisch zijn. Wij zien zeer kritische leraren. Ik luister naar D66 en het CDA, die zeer kritisch zijn. De SP is ook zeer kritisch. Dit gaat nog interessant worden, op zijn minst in de Eerste Kamer. 

De heer Beertema (PVV):

Voorzitter. Ik begin met het feliciteren van de 250.000 leraren in dit land op deze Dag van de Leraar. De laatste Dag van de Leraar die ik in de praktijk meemaakte, viel ernstig in het water. Het bestuur had namelijk bepaald dat ook de conciërges, de toezichthouders, het hele administratief personeel en alle managers moesten meedoen in de viering, want de boodschap was dat leraren vooral niet moesten denken dat zij belangrijker waren in het onderwijsleerproces dan al die andere mensen die goed hun best deden. Maar in het onderwijs ís de leraar gewoon de belangrijkste speler. Daar kunnen wij niet onderuit. De interactie tussen de leraar en de leerling: daar zit de kern van het verhaal. Eindelijk komt er nu een professioneel statuut waarin dat belang ook wordt erkend. 

Aan dit wetsvoorstel is heel veel voorafgegaan. In de toelichting op de Wet op de beroepen in het onderwijs, in 2006, wordt al over de invoering van het lerarenregister gesproken. Het was nog een vrijwillig register. De Kamer was ook toen al van mening dat het onderwijsveld eerst zelf het initiatief moest nemen om het register in te stellen en daarmee informatie over de bekwaamheid en het onderhouden daarvan inzichtelijk te maken. Op initiatief van de Onderwijscoöperatie en met onze steun is het vrijwillige register uiteindelijk in 2012 van start gegaan. We hebben gezien dat de deelname achterblijft bij de verwachtingen. In 2014 constateert de Onderwijsinspectie dat het vrijwillige lerarenregister nog steeds erg onbekend is. Ik vind dat echt opmerkelijk. Er is namelijk geen beroep waarin zo veel wordt geklaagd als in dat mooie beroep van leraar over zaken als werkdruk, het gebrek aan status, de beloning. In een dergelijke situatie zou je verwachten dat zo'n beroepsregister enthousiast zou worden omarmd; daar is dan alle reden toe. 

Zo staat het in de memorie van toelichting: "In de onderwijswetten wordt een omschrijving van het beroep van leraar opgenomen. Deze omschrijving benoemt (...) de verantwoordelijkheid van de leraar voor het vakinhoudelijke, vakdidactische en pedagogische proces". En nu komt het: "In lijn met de omschrijving van het beroep van leraar wordt met dit wetsvoorstel bepaald dat leraren beschikken over voldoende vakinhoudelijke, vakdidactische en pedagogische zeggenschap" met betrekking tot "de inhoud van de lesstof; de wijze waarop de lesstof wordt aangeboden en de middelen die daarbij worden gebruikt; de te hanteren pedagogisch-didactische aanpak", om dat, ten slotte, "in samenhang" te onderhouden als "bekwaamheid". De PVV-fractie vindt dat deze wetswijziging de leraar gewoon zeggenschap geeft over de kern van zijn of haar beroep, échte zeggenschap over de inhoud van de lesstof en over de manier waarop deze wordt aangeboden. De leraar is daarmee de bepalende professional en hoeft niet meer te wijken voor idiote lesvormen als het competentiegestuurde onderwijs en allerlei andere vormen die uit de Excelprogramma's van managers komen. Ik had het daar net al even met de heer Van Meenen over. Er zijn dan ook geen studielandschappen meer, met 70 leerlingen van alle niveaus die, heel divers, allemaal geweldig bij elkaar en door elkaar zitten. En ook niet die "lol" die er ooit was: "de leraar op loopafstand". Dat is allemaal dus echt grote winst. Bovendien komen er zo uiteindelijk geen onbevoegde en onbekwame mensen meer voor de klas, wie eindeloos de hand boven het hoofd wordt gehouden. Nu kan dat kennelijk nog. Ik zie ook mogelijkheden om het voorportaal echt inzicht te laten geven in hoe de praktijk op de verschillende scholen daadwerkelijk is en in wat er gebeurt om zaken in orde te maken. 

Ik vind dat de regering met deze wetswijziging haar verantwoordelijkheid heeft genomen. Bij de beroepsgroep was dat gevoel kennelijk niet in voldoende mate aanwezig. Het liep bij de leraren namelijk niet storm. Bovendien is het lerarenregister, en al helemaal het voorportaal, bij de leraren ontzettend onbekend. Ik verbaas me daarover. Zou de staatssecretaris zijn gedachten hierover kunnen weergeven? Hoe komt het dat die bekendheid zo is achtergebleven? Is er iets misgegaan in de communicatie? Voor mij blijft staan dat ik het waardeer dat het kabinet zijn verantwoordelijkheid heeft genomen en dat het niet op zijn handen is gaan zitten tot de beroepsgroep zelf in actie kwam. 

Nog een paar opmerkingen. Er is al ontzettend veel gevraagd naar zaken waar ikzelf ook erg nieuwsgierig naar was. Het belangrijkste is al verwoord door zowel de heer Van Dijk als de heer Van Meenen: de al bestaande zorgen over het aanbod en vooral de validering van de bijscholing. Ik ben inderdaad bang voor het circus, dat zich al aan het aftekenen is, van allerlei handige jongens en meisjes die daar een mooi verdienmodel in zien. Wat mij betreft krijgen de beroepsgroepen hierin een heel grote verantwoordelijkheid. De staatssecretaris zal daar sowieso op ingaan, omdat er voldoende over is gevraagd. 

Ik heb ook zorgen over de mbo-leraren, vooral die in de praktijk. Het mbo is wat dat betreft een ingewikkelde vorm van onderwijs. Verder heb ook ik de zorgen die eerder zijn verwoord over de sancties bij het eventueel niet-nakomen van verplichtingen. Ik heb nog twee andere opmerkingen, maar ik zie de heer Bisschop bij de interruptiemicrofoon staan. 

De heer Bisschop (SGP):

Wij weten allemaal dat collega Beertema de docenten een buitengewoon warm hart toedraagt. Blijkbaar ziet die docent daar de toegevoegde waarde niet van in. Dan omarmt de heer Beertema ineens dwang: dan moeten ze maar in dat registerhok gejaagd worden. Dan prijst hij het kabinet dat het krachtig en krachtdadig heeft doorgepakt. Dat is overigens een van de weinige keren dat ik een loftuiting voor het kabinet hoor van de zijde van de PVV. Dat is ook memorabel. Kan de heer Beertema dit iets meer toelichten? 

De heer Beertema (PVV):

Dat valt best mee, hoor. Of tegen. 

De heer Bisschop (SGP):

Mee of tegen? Doorhalen wat niet van toepassing is, zo begrijp ik. 

Toch meen ik een discrepantie te ontwaren in het betoog van collega Beertema. Aan de ene kant is er de docent die weet wat hij wil, die met zijn vak in de weer is en die daarvoor de ruimte moet hebben. Aan de andere kant levert collega Beertema kritiek op diezelfde docent die de ruimte neemt om zich niet in dat lerarenregister te laten registreren. 

De heer Beertema (PVV):

Het is een vreemde beroepsgroep. Advocaten en gezondheidswerkers hebben geen enkel probleem om zich te laten registreren, juist omdat het bescherming, status en vooral zeggenschap en professionele ruimte geeft aan die beroepen. Daar ken je dit soort discussies niet. Het onderwijs, en zelfs de Kamercommissie voor Onderwijs, kenmerkt zich erdoor dat er altijd wel wat is. De gepassioneerde kruistochten tegen een bepaalde pedagogiek in het rekenonderwijs zijn echt ongelofelijk. Ik zie het zich hier ook al een klein beetje aftekenen: voor- en tegenstanders van het register tonen emoties en hartstochten die ik zelf niet herken. Ik heb indertijd deze professionele ruimte gemist. Als wij dit indertijd gehad hadden en als wij een actieve beroepsgroep hadden gehad, hadden wij ons veel meer teweer kunnen stellen tegen al die onderwijsvernieuwingen, die uiteindelijk vernielingen bleken te zijn, en dan hadden we een beschermde positie gehad. Dat was mij heel veel waard geweest. Als daar een klein beetje drang en dwang aan te pas moeten komen, zij dat zo. 

De heer Bisschop (SGP):

Dan moet ik toch concluderen dat bij collega Beertema het vertrouwen in de beroepsgroep van docenten minimaal is. Volgens hem zijn zij niet in staat om zelf de keuze te maken of zij een register willen of er niets in zien. Als zij er niets in zien, maakt dat hem niet uit: hup, in jullie hok, registreren! Is het juist dat de heer Beertema weinig vertrouwen in deze beroepsgroep heeft? 

De heer Beertema (PVV):

Er zijn duizenden leraren die wel voorstander zijn van een lerarenregister, een beroepsregister, en een professioneel statuut. Er zijn er ook die het geen bal kan schelen. Ik heb dat zelf ook altijd ervaren. Er zijn gewoon heel veel leraren die totaal ambitieloos zijn en zo gemakzuchtig mogelijk door de werkweek willen rollen zonder ook maar iets te doen. In mijn laatste jaar in de praktijk heb ik het volgende meegemaakt. Wij kopieerden altijd veel in het onderwijs. Er lag nog een stenciltje van een collega van me met wat opdrachtjes voor een bepaald vak. Dat kwam uit een methode uit 1965 of zo. Ik vind dat ongelofelijk. Ik kan me daar ontzettend boos over maken. Mevrouw Straus heeft het al gememoreerd: er zijn hele volksstammen leraren die in hun 40 werkzame jaren nog nooit zijn bijgeschoold. Het interesseert hen niet en het rolt rustig door. Ik vind dat geen manier van werken. Nogmaals: ik zou er graag zo'n lichte verplichting achter hangen. Waarom niet? Het is goed voor de beroepsgroep en de status. Het is alleen niet goed voor alle leraren die er geen zin in hebben, want die hebben andere dingen aan hun hoofd, die niet met het beroep te maken hebben. 

De heer Bisschop (SGP):

De vraag is waar je dit dan moet beleggen. Waarom is de docent die met dat antieke stenciltje aan de slag ging — je moet tegenwoordig uitleggen wat een stenciltje is, dus laat ik zeggen: dat antieke kopietje — daar door zijn leidinggevende niet op aangesproken? Dat is de crux. Dat wordt met dit register waarschijnlijk niet verholpen, is mijn taxatie. Deelt u die taxatie? 

De voorzitter:

De meeste leden van de Onderwijscommissie zijn de stencils nog wel bekend, denk ik. 

De heer Beertema (PVV):

Met deze wetswijziging wordt geen kant-en-klaar register ingericht; absoluut niet. Dit is een lopend project dat hier nog heel vaak langs zal komen. Dan gaan we allemaal kleine verbeteringen toepassen. Zo hoort dat ook. Mijn hoop en mijn verwachting is ook dat het register een onderdeel zal zijn van die professionele beroepscultuur waar mevrouw Straus het over gehad heeft, waarin ook beoordelingsgesprekken, functioneringsgesprekken enzovoorts gaan plaatsvinden. Ik heb in de 34 jaar dat ik onderwijs heb gegeven, vier van dat soort gesprekjes gehad. Dat was hopeloos. Ik ken mensen die nog nooit zo'n gesprek gehad hebben. Zo is de werkcultuur nog steeds in grote delen van het onderwijs. Dit gaat absoluut helpen om dat te verbeteren. 

De voorzitter:

Voordat ik de heer Van Meenen de gelegenheid geef om te interrumperen, verzoek ik de leden om die interrupties iets korter te houden. 

De heer Van Meenen (D66):

Ik heb nog even een ander punt. Dat kan heel kort. Ik wil even met de heer Beertema verkennen hoe groot die professionele ruimte in zijn ogen is. Ik geef even een niet geheel willekeurig gekozen voorbeeld. De Nederlandse Vereniging van Wiskundeleraren is een bestaande organisatie die ook deel uitmaakt van de Onderwijscoöporatie. Die is er helemaal klaar voor om die professionele ruimte te benutten en doet een voorstel om af te stappen van de rekentoets. Ik neem aan dat toetsen ook in de ogen van de heer Beertema een essentieel onderdeel is van het werk van een docent. Mijn vraag is: gaat de beroepsgroep voortaan over de vraag of er al dan niet een rekentoets komt of blijft? 

De heer Beertema (PVV):

Dat lijkt me wat ver gaan. Het kan niet zo zijn dat een beroepsgroep wettelijk ingestelde examens en toetsen gaat afschaffen of aanschaffen. Daar zijn andere lichamen voor. Ik denk niet dat dat de bedoeling is. Ik vind het al zo vreselijk dat de Cito-toets is afgeschaft! Daar gaan we niet verder mee hoor, mijnheer Van Meenen. 

De heer Van Meenen (D66):

Daar zit natuurlijk precies de crux. Daarom is de werkelijke betekenis hiervan voor de professionele ruimte van de docent ook zo dreigend, want ondertussen zijn er nog steeds deze Kamer en de staatssecretaris die af en toe dwars tegen die professionele ruimte ingaan. Die zeggen: hartstikke leuk als je allemaal wiskundeleraren in een register hebt staan en dat er mooie woorden over professionele ruimte worden gesproken, maar als het gaat om het gebruiken van jullie expertise en kennis bij de beantwoording van de vraag hoe we het beste het rekenonderwijs kunnen verbeteren, schuiven we jullie net zo gemakkelijk aan de kant en komen we met een rekentoets. Dat kan toch nooit tegelijk waar zijn! Of je gelooft erin dat dit wetsvoorstel werkelijk de professionele ruimte van de docent, inclusief het beleid ten aanzien van toetsen, invoert. Of je bent hier alleen maar een goedkoop verhaaltje aan het houden. 

De heer Beertema (PVV):

Ik noem de kerndoelen. Ik wijs op allerlei verschijnselen die zich voordoen, waarvoor wij als Kamer voortdurend zorg en aandacht moeten hebben. Dat is onze verantwoordelijkheid. Er wordt uit allerlei hoeken aangedragen dat kinderen niet meer kunnen rekenen en kunnen spellen en dat eerstejaarsstudenten bijscholingscursussen moeten hebben op het gebied van de d's en de t's. Dat soort geluiden bereikt ons. Er worden politieke besluiten genomen om daar iets aan te doen. Daar is de rekentoets een voortvloeisel van. Dan zeg ik: de professionele ruimte van de docent gaat niet verder dan dat erkennen, dan dat politieke besluit erkennen en daar een methodiek bij te bedenken. Nu is het bij het rekenen toevallig zo dat dat een gepassioneerde strijd geworden is tussen voor- en tegenstanders van realistisch rekenen enzovoorts. Dat staat hier toch wel los van. Dat moet zijn eigen beslag krijgen. Ik zou de beroepsgroepen ertoe willen oproepen, ook de beroepsgroep waar de heer Van Meenen het over heeft, om eindelijk tot een ultiem oordeel te komen, de strijdbijl te begraven en aan het werk te gaan. 

De heer Van Meenen (D66):

De beroepsgroep is tot een oordeel gekomen, namelijk dat de rekentoets eruit moet. De beroepsgroep is nog niet tot een oordeel gekomen over al dan niet realistisch rekenen. Dat ben ik met de heer Beertema eens. Mijn punt gaat alleen maar over de toetsing. In hoeverre heeft de beroepsgroep daar zeggenschap over? Als er zo'n register komt, in hoeverre moeten wij ons dan vanaf dat moment ook iets gelegen laten liggen aan het oordeel van die beroepsgroep in plaats van hier te komen met onze eigen opvattingen over wat goed rekenen is? 

De heer Beertema (PVV):

Het kan niet zo zijn dat beroepsgroepen politieke besluiten nemen over examens en toetsen. Dat is voorbehouden aan het parlement. Het gaat hierbij om democratische besluiten. Beroepsgroepen hebben een andere taak. 

De voorzitter:

De heer Beertema vervolgt of beëindigt zijn betoog. 

De heer Beertema (PVV):

Ik heb nog een paar opmerkingen. 

De voorzitter:

Ga uw gang, mijnheer Beertema. 

De heer Beertema (PVV):

In het proces tot instemming met de wettekst had de LAR, de Lerarenadviesraad, de rol om gevraagd en ongevraagd advies te kunnen geven. Er kwamen allerlei klachten binnen. De informatie bereikte de LAR veel te laat en was onvolledig. Wat is daar misgegaan? 

Ik heb nog een vraagje. De evaluatie komt binnen een termijn van zes jaar. Waarom is er een termijn van zes jaar? Kan het niet eerder? Ik wil erop aandringen dat de evaluatie eerder komt. 

De PVV is er altijd een groot voorstander van geweest om de kwaliteit te verhogen enzovoorts, maar wij vragen ons af of een eigen wet niet beter was geweest. De Onderwijsraad heeft daar ook al een paar vragen over gesteld. De minister heeft er uitleg over gegeven, maar die heeft mij niet echt overtuigd. Kan de staatssecretaris daar nog eens op ingaan? Verdient zoiets belangrijks als dit niet een eigen wet in plaats van dit onder te brengen in de vier sectorwetten? 

De sociale partners hebben al eigen registers ingericht voor schoolleiders en adjunct-schoolleiders. Waarom nemen we dat niet in één beweging mee? Ze horen zo ontzettend bij elkaar. Waarom kunnen we dit niet aan de Onderwijscoöperatie toevertrouwen? Dan worden de registers in één grote beweging onder één dak gebracht. 

Mevrouw Ypma (PvdA):

Voorzitter. Als beginnend docent had ik het geluk dat ik op een school ging lesgeven waar ik heel goed werd begeleid. Vers van de lerarenopleiding was ik vol energie en had ik plezier in het lesgeven, maar poeh, wat was het af en toe lastig. Soms was het lastig in de klas en soms was het contact met de ouders of met collega's lastig. Lesgeven leer je pas echt als je het doet, als je fulltime voor de klas staat en als je volledig verantwoordelijkheid draagt voor alles wat je in de klas doet. De intervisiebijeenkomsten waren voor mij zeer welkom. Ik vroeg ook af en toe aan een collega om achter in de klas te zitten en feedback te geven na een observatie. Helaas heeft niet iedere school dit goed geregeld. En helaas heeft niet iedere docent die dit eigenlijk wel zou kunnen gebruiken, hier zin in. 

Eens bevoegd is altijd bevoegd. Collega's zeiden het net ook al. Je kunt 40 jaar voor de klas staan met alleen je lerarenopleiding. Maar wat mij betreft geldt een leven lang leren ook in het onderwijs. We moeten ervoor zorgen dat we voldoende professionele ruimte creëren voor de docenten. Eigenlijk hebben zij drie dingen nodig: richting, ruimte en ruggensteun. Richting kan gegeven worden door een professionele standaard die van, voor en door de docenten is ontwikkeld. Ruimte houdt in dat er voldoende tijd is om te kunnen bijscholen en nascholen. Daarover heeft collega Van Meenen al het nodige gezegd. We hebben daar ook samen een motie over ingediend. Het is schandalig dat 62% van de docenten in hun eigen tijd aan bij- en nascholing moet doen. Collega Van Dijk noemde het ook al. Docenten moeten daar de tijd voor hebben. Het derde punt is ruggensteun. Dan gaat het om ruggensteun van je werkgever door goed hr-beleid en door het accrediteren van bij- en nascholing. Mogen de docenten nu ook de bij- en nascholing accrediteren? Zo ja, dan is het echt van, voor en door de leraren. Maar het gaat ook om ruggensteun vanuit je team. In dit wetsvoorstel mis ik nog de teamontwikkeling. Ook collega Straus vroeg daarnaar. Teamontwikkeling zou eigenlijk mee moeten tellen voor je registratie. Een team kan faciliterend en beschermend zijn, maar het kan ook disciplinerend zijn. Het helpt dus enorm als we ook daarin een stap voorwaarts zetten. Dit wetsvoorstel komt niet uit de lucht vallen. Daar doen wij eigenlijk al 20 jaar over, dus laten wij de laatste inzichten die de Onderwijsraad ons onlangs meegaf wat dat betreft ook meenemen, met name als het gaat om de teamontwikkeling. 

De PvdA steunt dit wetsvoorstel in de huidige vorm, maar ziet dit als de eerste stap. Het kan echt beter, maar daarvoor moeten wij eerst deze stap zetten. Met deze eerste stap krijgt de beroepsgroep zeggenschap over de beroepsstandaard en de opleidingen van haar leden, de eisen wanneer je in het register staat en de condities waaronder je uit het register moet. Ik zie deze wet als een belangrijk middel om de positie van docenten te versterken. Door duidelijke afbakening van het beroep en aandacht voor de beroepskwaliteit kunnen docenten hun vaardigheden gericht onderhouden. Een wettelijke borging en het recht van leraren op professionele ontwikkeling zullen zorgen voor nog meer kwaliteit voor de klas. Daarnaast denk ik dat een registratie van bekwame docenten zal leiden tot meer trots binnen de beroepsgroep en uiteindelijk ook tot minder onbevoegde docenten voor de klas. 

Op een aantal punten heb ik nog enige vragen, ten eerste over het eigenaarschap en de zeggenschap van docenten. Het wetsvoorstel bepaalt dat alle leraren die bevoegd zijn, in het lerarenregister komen te staan. Zij houden daarin hun professionaliseringactiviteiten bij. Leraren werken aan bekwaamheidsonderhoud met het oog op herregistratie. Of zij voor herregistratie in aanmerking komen, wordt bepaald aan de hand van criteria die zijn geformuleerd door de beroepsgroep zelf. Ik vind dit een belangrijk punt. Het register moet voor en door leraren zijn opgesteld en worden gedragen door de beroepsgroep. Schoolbesturen moeten de professionaliseringsactiviteiten van docenten faciliteren en zijn uiteindelijk verantwoordelijk voor de professionalisering van leraren. 

Ik vraag aandacht voor de zeggenschap van docenten over hun eigen ontwikkelingstrajecten. Ik zou het onwenselijk vinden als het register te veel een instrument van de werkgevers wordt. Hebben docenten voldoende zeggenschap over welke professionaliseringstrajecten zij moeten volgen? Is het voldoende geborgd dat scholen docenten de ruimte bieden om de professionaliseringstrajecten te volgen en is hiervoor voldoende tijd beschikbaar? De uren, benodigd voor bijscholing, zijn onder de huidige onderwijscao's gedeeltelijk beschikbaar, maar wij horen nog steeds geluiden van docenten dat ze bijscholing in hun eigen tijd moeten doen. Wat is hierop de reactie van de staatssecretaris? 

Ik vind het van belang dat leraren beschikken over een onderwijsbevoegdheid voor het vak dat zij onderwijzen, en dat zij hun bekwaamheid om dat vak te onderwijzen gedurende hun onderwijsloopbaan verbreden en verdiepen. Het lerarenregister moet inzichtelijk maken of docenten bevoegd zijn en welke professionalisering zij hebben gevolgd. De verwachting is dat dit uiteindelijk zal leiden tot minder onbevoegde leraren voor de klas. Wanneer een leraar niet voldoet aan de herregistratiecriteria, wordt er een aantekening gemaakt in het register. Na het plaatsen van die aantekening kan een docent niet langer verantwoordelijkheid dragen voor het vak waarbij de aantekening is geplaatst. Of er een arbeidsrechtelijk gevolg is verbonden aan het plaatsen van deze aantekening, wordt bepaald in de relatie tussen werkgever en werknemer. De cao-partijen maken hierover afspraken. Indien een leraar als gevolg van het niet herregistreren geen verantwoordelijkheden meer kan dragen, is het mogelijk dat de leraar tijdelijk wordt ingezet voor andere taken dan het geven van onderwijs. Ik vraag mij af of dat niet te vrijblijvend is. 

Hoewel het zowel in het belang van de leraar als in het belang van het bevoegd gezag is om een leraar zo snel mogelijk weer aan de herregistratie te laten voldoen, moet er ook aandacht zijn voor de hoge werkdruk van docenten. Er is niet altijd een vervangende docent beschikbaar. De ruimte om een docent op andere werkzaamheden in te zetten, is dan ook beperkt. Ik vraag mij af hoe dit in de praktijk zal uitwerken en of docenten daadwerkelijk tijdelijk andere werkzaamheden krijgen, totdat ze aan hun registratie hebben voldaan. Ik vraag de staatssecretaris op dit punt om een nadere toelichting. Wanneer docenten zonder herregistratie voor de klas kunnen blijven staan, zou ik toch eigenlijk willen pleiten voor een sanctie voor schoolbesturen. Anderzijds vraag ik een toelichting op de mogelijkheden die scholen hebben wanneer een docent niet aan de bijscholingsverplichtingen wil voldoen. Wanneer een docent er niet aan voldoet, en hij is nog wel bevoegd om les te geven, is er niet direct sprake van slecht werknemerschap. Dit kan scholen in een lastige situatie brengen. Hoe zit de staatssecretaris dit? 

De heer Jasper van Dijk (SP):

Het zijn terechte vragen van mevrouw Ypma. Mijn vraag is: hoe gaat dit register het aantal onbevoegde leraren op de scholen verminderen? Is het niet zo dat het aantal onbevoegde leraren juist kan stijgen? U geeft zelf al aan dat een bevoegde leraar zijn recht om voor de klas te staan kan verliezen als hij niet voldoet aan de eisen van nascholing. Tegelijkertijd houdt het schoolbestuur gewoon het recht om onbevoegde leraren, zoals leraren in opleiding, voor de klas te zetten. Hoe gaat u daarmee om? 

Mevrouw Ypma (PvdA):

Daar moet je natuurlijk wel een tijdspanne aan verbinden en je moet aangeven wanneer de bevoegdheid moet zijn behaald. Laat ik benadrukken dat dit wetsvoorstel veel breder is dan het register en veel breder dan dit punt dat de heer Van Dijk maakt. Het gaat echt om de positie van de leraren. Het komt niet zo vaak voor, maar ik wil graag aansluiten bij wat de heer Beertema hierover heeft gezegd. Ik denk echt dat het de positie van leraren versterkt. We registreren ook dat docenten werken aan het behalen van hun bevoegdheid en we registreren vervolgens ook dat zij hun bevoegdheid hebben. We maken dat inzichtelijk en ik denk dat dit goed is. 

De heer Jasper van Dijk (SP):

Dat is een beetje een algemeen antwoord. Gaat u nu eens specifiek in op mijn punt. De bevoegde leraren die in het register staan lopen het risico dat zij hun bevoegdheid kwijtraken als zij niet voldoen aan de eisen. Tegelijkertijd behoudt het schoolbestuur het recht om een onbevoegde leraar aan te stellen. Daaraan verandert het register helemaal niets. Gaat u nu eens in op de vraag hoe het register een einde maakt aan het aantal onbevoegde leraren. 

Mevrouw Ypma (PvdA):

Wij weten allemaal dat er heel veel mensen onbevoegd voor de klas staan. Wij willen daar al jarenlang iets aan doen. Ook de SP wil dat graag. Ik denk dat dit middel, deze registratie, de zaak in ieder geval inzichtelijk maakt. Het klopt dat je bevoegde leraren hebt die niet bekwaam zijn. Eens bevoegd, wil niet zeggen dat je de rest van je leven bekwaam bent om voor de klas te staan. Gisteren was het de Nacht van de Leraar. Ik sprak toen een docente die tegen mij zei: "Ik vind het zo vreemd, die discussie hierover. Mijn man is verpleegkundige. Er is geen enkele discussie over dat je dan in het BIG-register staat ingeschreven en dat je je bekwaamheid moet bijhouden." Dat moeten wij toch ook voor leraren doen? Zo kijk ik er ook tegenaan. Ook leraren mogen zichzelf best meer serieus nemen. Het is een prachtig beroep en daar mag je ook trots op zijn. Dan mag je ook laten zien dat je je laat bijscholen en dat je je bekwaamheid bijhoudt. Het gaat niet alleen om de bevoegdheid, maar ook om de bekwaamheid. 

De heer Jasper van Dijk (SP):

Heel concreet. Een bevoegde leraar verliest zijn recht om voor de klas te staan door het register. Dat is een casus. Dan is het toch logisch dat het schoolbestuur snel op zoek moet naar een vervanger? Niemand wil immers een klas zonder leraar. 

De voorzitter:

Wat is uw vraag? 

De heer Jasper van Dijk (SP):

Dan is toch de kans groter geworden dat zo'n schoolbestuur aan de slag gaat met een nog niet bevoegde leraar, omdat die bijvoorbeeld wel beschikbaar is? 

Mevrouw Ypma (PvdA):

Met dit wetsvoorstel willen wij bereiken dat een schoolbestuur voorkomt dat iemand niet meer aan de bekwaamheidseis voldoet. Daarom zijn de vakbonden hier ook zo'n groot voorstander van. Dit is een empowerment voor de docenten om tegen het bestuur te kunnen zeggen: wij willen voldoen aan onze bekwaamheidseisen en daarom willen wij bij- en nascholing. Dat willen docenten heel graag. Geef ze dan ook de tijd en het budget om de bekwaamheid te kunnen bijhouden. Op die manier voorkomen wij dat docenten aan de kant worden gezet. 

De voorzitter:

Mogen wij van empowerment "duwtje in de rug" maken? 

De heer Rog (CDA):

Ik neem het graag van de heer Van Dijk over, want ik denk wel dat hij een punt heeft. Mevrouw Ypma geeft aan dat het natuurlijk hartstikke belangrijk is dat de leraren een duwtje in de rug krijgen. Tegelijkertijd regelt het wetsvoorstel dat er een plicht komt voor de leraren, maar wat doen wij nu eigenlijk aan de schoolbesturen? Ik heb het in mijn bijdrage gehad over de karavaan van onbevoegden, die jaar in jaar uit van school naar school trekken, met tijdelijke contracten. Zij hoeven nooit wat te doen. Misschien willen zij dat zelf wel, maar zij worden daartoe niet uitgenodigd door de school. Wat gaan wij daaraan doen? Is mevrouw Ypma het met het CDA eens dat wij ervoor moeten zorgen dat er ook bij scholen een plicht komt te liggen om onmiddellijk te starten met het behalen van de juiste bevoegdheid? 

Mevrouw Ypma (PvdA):

Ja. 

Misschien is dit een beetje een flauw antwoord, maar … 

De voorzitter:

Het is een heel helder antwoord, mevrouw Ypma. 

Mevrouw Ypma (PvdA):

Oké. Ik denk echt dat dit wetsvoorstel de docenten beschermt, en ze meer status en meer zeggenschap geeft. Dit versterkt bijvoorbeeld juist hun gesprek met het schoolbestuur, zoals de heer Rog terecht in zijn voorbeeld aangaf. Juist daarom ben ik hier een voorstander van. 

De heer Rog (CDA):

Dat is heel mooi, want dat betekent dat ik straks mevrouw Ypma van harte kan uitnodigen om mijn amendement te bekijken waarin dit ook wordt geborgd. Dit aspect is namelijk nog niet in dit wetsvoorstel vastgelegd. 

Mevrouw Ypma (PvdA):

Ik luister met plezier — ik meen dit oprecht — naar de bijdragen van mijn collega's aan dit debat. Ik zal met evenveel plezier ook hun moties en amendementen bekijken. Ik zeg nogmaals dat dit volgens mij stap een is. Er ligt nu een mooi wetsvoorstel. Ik geef de staatssecretaris daarvoor complimenten, en vooral ook alle mensen die hier zo hard voor hebben gewerkt. Maar dit is pas stap één. We zijn er nog niet. Het is echter wel een heel fundamentele stap waar we eigenlijk twintig jaar over hebben gedaan. 

De voorzitter:

Mevrouw Ypma vervolgt haar betoog. 

Mevrouw Ypma (PvdA):

Dit is dus stap één, maar nog niet voor iedereen. In het NOA is voor de instructeurs in het mbo afgesproken dat zij aantoonbaar moeten beschikken over pedagogisch-didactische vaardigheden en dat zij deze op peil moeten houden. Eigenlijk zou dat wat de Partij van de Arbeid betreft ook voor het primair onderwijs en het voortgezet onderwijs moeten gelden. Waarom maakt dit nog geen deel uit van het wetsvoorstel? De instructeurs, de toa's, de klassenassistenten nemen we hierin nog niet op. 

De voorzitter:

Pas op met al die afkortingen, mevrouw Ypma. Allerlei mensen kijken met ons mee. 

Mevrouw Ypma (PvdA):

Het gaat om de technisch onderwijsassistenten (toa's) en het Nationaal Onderwijsakkoord (NOA). Excuus voorzitter, het is terecht dat u mij daarop wijst. 

Ik zeg nogmaals dat de Partij van de Arbeid de invoering van dit wetsvoorstel ziet als een belangrijke stap in de verbetering van de kwaliteit van het onderwijs en het terugdringen van het onbevoegd lesgeven door docenten. Als we willen dat talent in de klas tot zijn recht komt, moeten ook docenten aan hun vaardigheden blijven werken. Het lerarenregister, dat is opgesteld voor en door docenten, en dat van docenten is, zorgt ervoor dat er deskundige docenten voor de klas staan die trots kunnen zijn op hun beroep. 

De voorzitter:

Dank u wel. Ik zie dat de heer Van Dijk nog een vraag heeft. Die moet echt over een nieuw punt gaan. 

De heer Jasper van Dijk (SP):

Zeker. Ik kan u ook verklappen dat het een cruciaal punt is, voorzitter. 

De voorzitter:

Dat gaan we horen. 

De heer Jasper van Dijk (SP):

Mevrouw Ypma heeft het over een register van, voor en door leraren. Dat is een goed punt en ik ben het er zeer mee eens. Echter, het draagvlak ervoor is nog niet gemeten. Is mevrouw Ypma het met mij en met de commissie-Dijsselbloem eens dat we dat draagvlak moeten borgen, en dus netjes onderzoek moeten doen naar dat draagvlak voordat we weer overgaan tot een volgende onderwijsvernieuwing? 

Mevrouw Ypma (PvdA):

Op dit punt verschillen wij van mening. Ik denk dat er wel degelijk draagvlak is voor dit lerarenregister. De SP en de Partij van de Arbeid nemen de vakbonden serieus, dacht ik. Die vakbonden zijn hier enorm voorstander van. Wie zijn wij dan om in Den Haag te zeggen: deze wet willen we niet? Ik zou dat echt bizar vinden. Ik ben hier dus een voorstander van en ik denk dat er wel degelijk draagvlak voor is onder docenten. Er zijn docenten die zeggen: het kan nog een tandje beter. Daar moeten we zeker naar kijken. Ik zei net al dat dit stap één is. Laten we dus de vervolgstappen nog zetten. Maar dit is wel een fundamentele, essentiële stap waar volgens mij draagvlak voor is. 

De voorzitter:

Ik zie dat u hierop wilt reageren, mijnheer Van Dijk, maar u wordt het niet eens. Heeft het zin om hier nog drie keer op in te gaan? 

De heer Jasper van Dijk (SP):

Zeker, want dit is toch wel zeer opmerkelijk. Mevrouw Ypma zegt: de vakbonden zijn voor, dus ik ben voor. Dan weten we voortaan ook weer hoe de Partij van de Arbeid redeneert. Ik redeneer zo niet. Ik maak een eigen afweging. Bovendien gaat het hier om leraren. Er is geen serieus onderzoek gedaan onder leraren naar de steun voor dit voorstel. 

De voorzitter:

Dit is herhaling, mijnheer Van Dijk. 

De heer Jasper van Dijk (SP):

Wat is er dan mis mee om dat te onderzoeken? Dat heeft ook de commissie van Jeroen Dijsselbloem aanbevolen, de partijgenoot van mevrouw Ypma. 

Mevrouw Ypma (PvdA):

We verstaan elkaar niet. De PvdA neemt het oordeel van de vakbonden heel serieus. Natuurlijk maken wij daarin onze eigen afweging. Maar als je het beroep van de leraar wilt versterken, verdient dat meer professionele ruimte en zeggenschap. Dat is wat dit wetsvoorstel in zijn fundament doet. Daarom is daarvoor onder docenten breed draagvlak. 

De heer Jasper van Dijk (SP):

Waar is het bewijs? Geef even de cijfers. Breed draagvlak. Mag ik even het onderzoek zien? 

Mevrouw Ypma (PvdA):

Nee, dat heb ik al gedaan. We gaan nu in herhaling vallen. We spreken met een aantal organen en met heel veel docenten. Iedere maandag en vrijdag ga ik op werkbezoek. Afgelopen nacht was ik bij de Nacht van de Leraar, ik was bij de overmeestering van gisteren, en ik spreek daar heel veel docenten die groot voorstander zijn van dit wetsvoorstel. Ik spreek ook docenten die zeggen: dit is pas stap één, er moeten hierna nog heel veel andere stappen komen. Dat neem ik serieus. 

De voorzitter:

Uw allerlaatste interruptie op dit punt. 

De heer Jasper van Dijk (SP):

Dit is toch amateurisme van de bovenste plank? Mevrouw Ypma heeft gisteren leraren gesproken op de Dag van de Leraar, dus is er draagvlak. Dit kunnen we toch niet serieus nemen? Wat is erop tegen om een serieus onderzoek te doen, zodat we werkelijk een representatief beeld krijgen van de leraren, in plaats van haar eigen bezoekjes aan en gesprekken met leraren? Dat kan zij niet serieus nemen. 

Mevrouw Ypma (PvdA):

Ik maak hier echt bezwaar tegen. Want deze procedure volgen we al twintig jaar. Nu ligt er eindelijk een mooi wetsvoorstel. Als de SP ook gaat staan voor de beroepstrots van docenten, moet ze hiermee akkoord gaan. De SP gaat toch zelf ook op werkbezoek? Iedere maandag en vrijdag spreek ik een heleboel docenten. Wij zijn volksvertegenwoordigers, dus wij mogen het volk hier vertegenwoordigen. Ik zeg: de meeste docenten zijn hier groot voorstander van. Zij vinden dit stap één, die gevolgd moet worden door een aantal andere stappen. Daar moeten we naar luisteren. 

De heer Jasper van Dijk (SP):

Wat u zegt over de meeste docenten ... 

De voorzitter:

Wacht even. 

De heer Jasper van Dijk (SP):

... is niet op cijfers gebaseerd. 

De voorzitter:

U moet niet door mij heen praten als ik "wacht even" zeg. U hebt vijf interrupties geplaatst op dit punt. Ik vind het prima. Als u een nieuw punt hebt, gaat uw gang, maar we gaan hier niet steeds dezelfde dingen herhalen. 

De heer Jasper van Dijk (SP):

Excuus. Mevrouw Ypma zegt onomwonden: de meeste docenten steunen dit voorstel. Daarvoor heeft zij 0,0 bewijs. Zij zou dat simpel kunnen oplossen door te zeggen: dat gaan we onderzoeken, en dan komen we terug. 

Mevrouw Ypma (PvdA):

Nee, dat gaan we niet onderzoeken als het aan mij ligt. Want de heer Van Dijk kan ook het tegenovergestelde niet bewijzen. Ik denk dat hij gewoon ongelijk heeft. 

De heer Grashoff (GroenLinks):

Ik kan heel ver meegaan met het verhaal van mevrouw Ypma. Dat is niet heel verrassend, aangezien mijn verhaal in dezelfde lijn lag. Maar is zij het met mij eens dat het groeiende probleem van het lerarentekort in po en vo de bodem hieronder weg gaat slaan, als we dat niet tijdig oplossen? Je kunt immers geen eisen stellen aan de professionaliteit van leraren als je er niet genoeg van hebt. 

Mevrouw Ypma (PvdA):

Ik ben het eens met de heer Grashoff dat het dreigende lerarentekort een probleem is. Dat probleem moeten we heel serieus nemen, daarbij met elkaar zoekend naar oplossingen. Daarin vinden we elkaar. Ik ben alleen van mening dat dit een bijdrage kan leveren aan die oplossing. Als we ervoor zorgen dat de beroepstrots meer terugkomt, dat het imago van het vak versterkt wordt, dat de docenten hun eigen norm waaraan ze moeten voldoen bepalen en dat ze accrediteren of de lerarenopleidingen daaraan voldoen, kan dat alles een bijdrage leveren aan meer docenten, in plaats van minder docenten. 

De heer Grashoff (GroenLinks):

Ik wil niet vervallen in een soort twitterdemocratie, waarin wie het hardst schreeuwt het meest gelijk heeft. De onderwijswereld is een wereld die graag laat weten wat ze wil. Maar dingen die ik inhoudelijk interessant vind, zijn berichtjes in de sfeer van "het lerarenregister gaat niets doen aan het lerarentekort, want als je dat niet oplost, hebben en houden we een heel groot probleem." Ik ben blij te horen dat mevrouw Ypma dat met mij eens is. Ik ben het eens met mevrouw Ypma dat een lerarenregister in zekere zin een bijdrage kan leveren, maar is mevrouw Ypma het met mij eens dat het hooguit een klein aanvullend element kan zijn op een veel groter probleem dat we veel fundamenteler moeten aanpakken, namelijk het lerarentekort? 

Mevrouw Ypma (PvdA):

Er is inderdaad een groter fundamenteel probleem wat betreft het lerarentekort en daarom wil ik ook zo graag een actieve beroepsgroep, een trotse beroepsgroep die daarover kan meepraten en ons kan adviseren. Ik ga graag samen met de heer Grashoff dat gesprek aan. 

De heer Bruins (ChristenUnie):

Mevrouw Ypma maakte een vergelijking met het BIG-register in de gezondheidszorg. De belangrijkste functie van het BIG-register is echter dat je weet of iemands diensten wel of niet worden vergoed door de verzekeraar. Ik zie niet echt in dat een BIG-register bijdraagt aan de status van de beroepen in de gezondheidszorg. Het doel van verzekeren en dergelijke speelt niet bij het lerarenregister. Ik ben nog op zoek naar het doel dat mevrouw Ypma voor ogen heeft en waarom zij zo positief is. Wat kan volgens mevrouw Ypma met dit wetsvoorstel bereikt worden wat niet nu al bereikt kan worden met autonomie en goed leiderschap in het onderwijs? 

Mevrouw Ypma (PvdA):

Dat zijn drie punten. Ten eerste het versterken van de positie van leraren, omdat ze hun eigen beroep omschrijven en de professionele ruimte die docenten hebben. Ten tweede het borgen van voortdurende professionalisering, die verbreden en verdiepen en dat stimuleren en zichtbaar maken. Ten derde terugdringen van onbevoegdheid. 

De heer Bruins (ChristenUnie):

Volgens mij zijn dat aspecten van leiderschap die in het onderwijs nodig zijn. Ik zie niet in waarom de overheid daar van bovenaf regels voor moet opleggen. Volgens mij moet je werken aan het ontwikkelen van leiderschap en dat doe je niet met deze wet. 

Mevrouw Ypma (PvdA):

Ik hoorde geen vraag. 

De heer Bruins (ChristenUnie):

Ik krijg graag een nadere toelichting van mevrouw Ypma wat je meer kunt doen dan je zou doen met werken aan goed leiderschap. 

Mevrouw Ypma (PvdA):

Ik ga nu in herhaling vallen. Ik heb het voorbeeld gegeven van een school waar ik de mazzel had dat er wel sprake was van goed leiderschap, waar ik wel de professionele ruimte kreeg en waar ik wel de back-up kreeg vanuit mijn schoolbestuur. Maar de heer Beertema heeft zojuist aangegeven dat in de … Hoeveel jaar was het ook al weer? 

De voorzitter:

34 jaar. Dat herhaalt hij regelmatig. 

Mevrouw Ypma (PvdA):

Dat in de 34 jaar dat hij voor de klas heeft gestaan er vier keer zo'n functioneringsgesprek is geweest. We verschillen volgens mij niet van mening dat dat een probleem is. Mijn stelling is dat we er niet zijn met alleen dit wetsvoorstel, maar dat het er wel aan bijdraagt dat het ook in deze beroepsgroep met docenten op een professionelere manier gaat gebeuren. 

De voorzitter:

Mijnheer Van Meenen, als we niet in herhalingen vallen. Ik ga dat toetsen. 

De heer Van Meenen (D66):

Dat moet u zeker doen, maar u kent mij. 

Ik was ook bij de Nacht van de Leraar en dat was heel leuk. Overigens was het lerarenregister daar niet het onderwerp van gesprek. We hebben, denk ik, allebei na afloop bij de borrel een paar leraren gesproken. Ik heb er dan weer een paar gesproken die er wat minder enthousiast over waren. Ik kom nog even terug op het punt dat de heer Van Dijk inbracht, dat draagvlak. Mevrouw Ypma zegt hier eigenlijk: wij luisteren altijd heel goed naar de bonden. Dat is volgens mij een gelegenheidsargument, want er zijn andere onderwerpen, zoals de rekentoets, waarbij de Partij van de Arbeid helemaal niet luistert naar de bonden. Is het niet zo dat luisteren naar de bonden in dit geval betekent luisteren naar de vakbondsbestuurders? Die vormen overigens ook het bestuur van de Onderwijscoöperatie. Mijn vraag is, en ik vraag het maar één keer: zou het niet een wijs idee zijn om, inderdaad in lijn met wat de commissie-Dijsselbloem aanbeveelt, eens na te gaan of er draagvlak is voor dit of wellicht voor een ander vormgegeven lerarenregister? 

Mevrouw Ypma (PvdA):

Nee, volgens mij moeten we dat niet doen. Deze discussie hebben we al twintig jaar gevoerd. Er ligt nu eindelijk een gedegen en net wetsvoorstel, waarover veel mensen zich positief hebben uitgelaten. Er zijn ook veel docenten — ik weet zeker van de heer Van Meenen die ook heeft gesproken — die positief zijn over deze eerste stap, maar tegelijkertijd zeggen: we zijn er nog niet. Daar ben ik het zeer mee eens. 

De heer Bisschop (SGP):

Voorzitter. Collega's, het is mij een genoegen om u nog even van de lunch af te houden. Schroom niet om te interrumperen. Dat maakt de zaak alleen maar levendiger. 

Wat moet je in Nederland doen om onderwijs te mogen geven? Eigenlijk is het heel simpel. Het staat in artikel 23: je moet voldoen aan de eisen van bekwaamheid en aan de eisen van zedelijkheid; dat laatste betekent dat je je gewoon netjes moet gedragen. Zo regelen we dat, al bijna 170 jaar. Vandaag bespreken we, voor zover ik weet, voor het eerst een voorstel dat het recht om onderwijs te geven, wil inperken, namelijk door een lerarenregister. Dat verdient dus een bijzonder kritische houding van het parlement. Veel leraren vragen zich af wat het nut of de toegevoegde waarde van een lerarenregister is. Ik slaag er bij al die werkbezoeken in ieder geval niet in om veel docenten aan te treffen die mij juichend om de arm vallen en smeken om alsjeblieft het lerarenregister te omarmen en zo snel mogelijk in te voeren. Dat ligt uiteraard aan de selectie van de contacten, maar het is niet anders. Ik ontmoet wel docenten die beducht zijn voor extra hindernissen en extra rompslomp. De wetgever moet daarom toetsen of dit voorstel noodzakelijk is en adequaat is om de bekwaamheid en de professionaliteit van leraren te waarborgen. 

Ik wil eerst inzoomen op het draagvlak. Ondanks alle verleidelijke reclame en drang van de lerarenbeurs heeft na al die jaren — mevrouw Ypma merkte terecht op dat het proces al ongeveer twintig jaar loopt — op dit moment ongeveer 80% van de leraren zich nog niet geregistreerd. Dat moet toch een schok zijn? Dat moet toch iets aangeven? Dat constaterende, zijn er naar mijn smaak twee mogelijkheden. De eerste optie is dat je de conclusie trekt dat er geen behoefte aan is en dat we er dus mee stoppen, omdat er geen draagvlak is. Wij herinneren ons de commissie-Dijsselbloem, die op het punt van de werkwijze ten aanzien van het onderwijs zinvolle adviezen heeft gegeven. Dan zoeken we naar andere middelen of stoffen we bestaande middelen af om te realiseren wat ons voor ogen staat en wat breed gedeeld wordt: het borgen van de kwaliteit van het onderwijs en van de docenten en ruimte geven. Dat is de ene mogelijkheid. De tweede mogelijkheid is dat we van drang en aandrang overgaan naar dwang. Ik constateer dat de regering met het voorliggende voorstel kiest voor de tweede optie en overgaat tot dwang. De regering zegt dat dat goed is voor de leraren en hun beroepstrots. Dat hebben de leraren zelf nog niet ontdekt, maar de regering vindt dit goed voor de beroepstrots van leraren, omdat zij hun trots kunnen ontlenen aan dat register. Ik vraag mij af of die redenering niet een beetje vreemd aandoet als we zien hoe weinig leraren hier warm voor lopen. Moeten we dan beleidsmatig en bestuurlijk niet gewoon echt serieus afwegen of dit echt de goede manier is? Na twintig jaar gaat het om 20% van de leraren. Als het in dat tempo doorgaat, met een toename van het aantal inschrijvingen met 1% per jaar, zijn we er over 80 jaar, maar hebben we dan de goede lijn te pakken? Die serieuze bestuurlijke vraag moeten we onszelf volgens mij stellen. 

De heer Jasper van Dijk (SP):

Die vraag naar het draagvlak wordt eigenlijk steeds interessanter. Mevrouw Ypma is er op basis van door haar gevoerde gesprekken van overtuigd dat er een breed draagvlak voor dit voorstel is. De heer Bisschop beweert het tegenovergestelde: er is geen draagvlak, want het register is nooit uit eigen wil goed op gang gekomen. Is het dan niet nog logischer om te zeggen dat we dit goed moeten onderzoeken? Als je het daar niet mee eens bent, ben je dan eigenlijk niet een beetje bang om de werkelijke uitslag van dat onderzoek te horen? 

De heer Bisschop (SGP):

Ik weet niet hoe collega's draagvlak vaststellen, maar voor mij is het percentage docenten dat zich op basis van vrijwilligheid in het lerarenregister heeft ingeschreven, een heel belangrijke indicatie. Ik realiseer me ook dat er een plicht was om ingeschreven te staan om van bepaalde financiële regelingen gebruik te kunnen maken. Dan zet ik serieus vraagtekens bij het draagvlak voor zo'n register in deze sector. Een draagvlakonderzoek kan nooit kwaad. Ongetwijfeld zijn er deskundigen die middelen kennen om daar vorm en inhoud aan te geven. Mocht de heer Van Dijk met een motie komen om daar tijd en geld voor vrij te maken, dan zal ik mijn fractie daarover positief adviseren, mits die motie in heuse bewoordingen is gesteld en niet al te rabiate taal bevat. 

De heer Jasper van Dijk (SP):

Voorzitter. Mag ik concluderen dat ik zeer verheugd ben over deze reactie van de heer Bisschop? Hij kan ervan uitgaan dat die motie in zeer heuse bewoordingen zal zijn opgesteld. 

De heer Bisschop (SGP):

Daar werk ik graag aan mee. 

De heer Jasper van Dijk (SP):

Elke partij die de commissie-Dijsselbloem serieus neemt, zou die motie moeten steunen omdat wij hebben afgesproken dat wij geen grote vernieuwingen meer zouden doen zonder draagvlak en nu weten wij dat niet. 

De heer Bisschop (SGP):

Laat ik daarop antwoorden met de volgende zin, dan hebben wij die alvast gehad: En is de kritiek op eerdere vernieuwingen niet dat het afdwingen en doorzetten van plannen verkeerd heeft uitgepakt? Die moge als antwoord dienen. 

De heer Grashoff (GroenLinks):

De stelling van de heer Bisschop over het draagvlak verbaast mij wat. Er liggen hier brieven van de Onderwijscoöperatie. Daar zijn niet alleen vakbonden bij aangesloten, ook de lerarenorganisaties nemen daaraan actief deel. Dat zijn de georganiseerde leraren, niet alleen langs de band van de vakbond, maar ook van de beroepsorganisaties. Het is een koepel die wij met elkaar wilden en die nu expliciet zegt: dit is een goed voorstel. Zou de Kamer dan niet in eerste instantie moeten zeggen: wij nemen aan dat hiervoor voldoende draagvlak is, want anders zouden wij mogen verwachten dat deze brede organisatie niet met dit voorstel zou komen of niet van harte zou instemmen met deze wet, wat toch expliciet in onze richting is aangegeven? Ik stel verder vast dat de schoolbesturen wel een kritische houding hebben, maar tegelijkertijd lijkt er voor het beginsel van een lerarenregister steun te zijn. Moeten wij dan met elkaar zeggen dat er geen draagvlak is? De heer Bisschop heeft gezegd dat maar een kwart van de leraren zich vrijwillig heeft ingeschreven. Eerlijk gezegd vind ik dat geen superhoog percentage, maar het is zeker geen percentage waaruit je kunt afleiden dat er geen draagvlak is. Is de heer Bisschop het met mij eens dat het onder deze omstandigheden logischer zijn om de vraag over het draagvlak en het bevorderen van draagvlak weer terug te leggen bij de organisaties en de beroepsgroep in plaats van daarover hier weer een soort enquête te gaan houden? 

De heer Bisschop (SGP):

Dat is de heer Bisschop niet met de heer Grashoff eens om de simpele reden dat wij ons dan ook zouden moeten afvragen hoeveel leden van de beroepsgroep nu werkelijk door de bonden worden vertegenwoordigd. Het blijft een manco, maar de beroepsgroep is vele malen groter dan het aantal leden van onderwijsbonden. In die zin is alleen het gesprek met het georganiseerde deel van het onderwijsveld ruimschoots ontoereikend om een zo vergaande maatregel met zo vergaande implicaties en consequenties door te voeren en op te leggen aan de hele beroepsgroep. Ik moedig de heer Grashoff aan om buitengewoon terughoudend te zijn. Ik lees overal een percentage van maximaal 20, een week geleden was het nog 15 maar dat is blijkbaar snel gegroeid, en de heer Grashoff spreekt over 25%. Je kunt proberen het zo op te hogen, maar laten wij niet vergeten dat vier vijfde van de beroepsgroep op dit moment op geen enkele manier blijk heeft gegeven van belangstelling voor het register. Ik zou hem willen aanmoedigen: kijk daar eens naar. Overigens heb ik met de heer Van Meenen waardering voor de inspanningen van de Onderwijscoöperatie en voor het feit dat hij dit doet. Ik zou willen dat veel meer geïnvesteerd werd in verbreding van het draagvlak. Wij lopen het grote risico dat wij over twee jaar moeten constateren dat het weer een gigantische flop is geworden omdat we niet geluisterd hebben naar de wensen van de mensen uit het veld en we hun signalen onvoldoende hebben opgepikt. Vandaar dat ik mij niet kan vinden in de benadering van de heer Grashoff: ik vind het hoogst onverstandig om op de ingeslagen weg voort te gaan. 

De heer Grashoff (GroenLinks):

Het blijft vreemd. Samen wilden wij dat de beroepsgroep zich steviger laat horen en dat die zich steviger organiseert. Nu gebeurt dat niet alleen door de vakbonden maar ook door organisaties van docenten. Zij zeggen dat zij dit een goed en evenwichtig voorstel vinden en dan is er een eigenwijs parlementslid dat vanuit het niets — hij leest toevallig een paar tweetjes — zegt: nee, dat draagvlak is er niet. 

Ik lees die tweetjes ook en spreek ook mensen, maar ik moet vaststellen dat er ten aanzien van het voorstel nog veel onkunde is, dat er veel cynisme is dat in de loop der tijd weggenomen zou kunnen worden en dat de belangrijkste kritiek is dat het probleem van het lerarentekort moet worden opgelost. Is de heer Bisschop met mij eens dat je met elkaar kunt werken om tot voorwaarden te komen op basis waarvan het draagvlak groeit en dit wordt bestendigd? 

De heer Bisschop (SGP):

Ik weet niet wie de heer Grashoff bedoelt met het epitheton "eigenwijs parlementslid dat tweetjes leest". Ik heb het niet over tweetjes gehad en ik zou het op prijs stellen als we elkaar op een hoffelijke manier blijven bejegenen. Ik laat het hierbij. Ik heb mijn verhaal verteld en ik ben bang dat ik collega Grashoff niet zal overtuigen. 

Het risico is groot — ik noemde dit al — dat het register door leraren eerder ervaren wordt als een stok waarmee ze geslagen worden dan als een stok waarop ze vanwege hun al dan niet veronderstelde gebrekkige ontwikkeling kunnen steunen. Ik wijs op de forse kritiek van de Raad van State op het voorliggende voorstel. De Raad van State heeft geen voorwaarden geformuleerd waaraan parallel aan de invoering van het register tegemoet zou moeten worden gekomen. Die voorwaarden zou je vooraf moeten hebben. Als sluitstuk kun je dan denken aan een register. Ik vind het overigens aanmatigend om te blijven roepen dat het register zo zinvol is terwijl je simpelweg kunt constateren, los van tweetjes en ander gedoe, dat op basis van vrijwilligheid vier vijfde van de beroepsgroep, dus 80%, daaraan op dit moment geen behoefte blijkt te hebben. Dan moet je vraagtekens durven plaatsen bij het draagvlak. 

Ik maak nog een paar punten ten aanzien van dat draagvlak. 

De voorzitter:

Het zou zomaar kunnen dat u in de interruptiedebatjes al een hoop behandeld hebt. 

De heer Bisschop (SGP):

Ja, ik sta dan ook eventjes te scannen opdat ik geen doublures bega. 

De voorzitter:

U begrijpt de hint. 

De heer Bisschop (SGP):

De daadwerkelijke invoering is nog heel ver van ons verwijderd. We hebben weinig praktijkervaring met dit systeem van met name bijscholing opgedaan. Waarom weegt het belang van een goed inzicht in bijscholing niet zo zwaar dat we eerst maar eens moeten kijken hoe de praktijk zich op basis van dit voorstel ontwikkelt om daarna de inwerkingtreding met een afzonderlijk voorstel te regelen? Met andere woorden: als je dit toch wilt, moeten we die zaken dan niet opknippen? Waarom heeft de regering niet concreet gekozen voor het opknippen van de route ten behoeve van de verplichte registratie in het systeem en de beslissing over sancties in geval van het niet nakomen van de verplichtingen en dus niet voor het aanbieden van twee fasen? 

De vraag rijst in hoeverre de regering werkelijk overtuigd is van het nut van het register. Zij ziet niet de noodzaak, zo lees ik, voor een register in het hoger onderwijs. Daar zijn namelijk afspraken gemaakt met instellingen en tussen sociale partners. Er zijn echter ook oude afspraken voor het voortgezet onderwijs en het basisonderwijs, het mbo, die nog steeds van kracht zijn. Deze redenering ondergraaft toch het overgrote deel van de argumentatie voor het register? Als dit voorstel echt cruciaal is om de geloofwaardigheid en de kwaliteit van de leraar in de toekomst overeind te houden, dan is dit in de andere sectoren toch net zo hard nodig? 

Ik ga in op de bijscholing. De SGP mist tot nu toe nog een duidelijke visie op de aard van bijscholing. Als ik het goedgekeurde nascholingsaanbod van het register bekijk, krijg ik bepaald niet altijd de indruk dat het om scholing gaat die voor leraren onmisbaar is. Soms lijkt het op het bieden van een mogelijkheid om de uren te vullen en soms lijkt een beetje op een snoepwinkel waarin je naar hartenlust wat kunt snaaien, eh, shoppen. De SGP vindt dat een lerarenregister niet een mooi systeem moet zijn waarin wordt vermeld welke interessante dingen de leraar in het kader van de bijscholing allemaal heeft gedaan, maar een middel om te waarborgen dat hij de voor zijn beroep fundamentele zaken beheerst. Gaat het voor een docent autotechniek bijvoorbeeld alleen om onmisbare technieken voor het uitlezen van storingen en om de technologische vernieuwingen die op zijn terrein plaatsvinden, of mag hij zijn puntenlijst bijvoorbeeld ook vullen met leuke cursussen over een inleiding in de professionele standaard van docenten, of door middel van deelname aan een of ander event of een onderwijsparade? Ik hoor graag hoe de regering hiertegen aankijkt. 

Ik noem nog een puntje in relatie met de vrijheid van onderwijs. De regering betoogt dat het voorstel geen verdere beperking van de vrijheid van onderwijs oplevert. Daar zouden wij graag een nadere toelichting op horen. Dit is voor ons een aangelegen punt, zoals de staatssecretaris, en het hele kabinet overigens, weten. Op dit moment kan alleen het bevoegd gezag aangesproken worden op het onderhouden van de bekwaamheid door zijn werknemers. Als de werkgever in gebreke blijft, kan een leraar niet direct gevolgen ondervinden van het ontbreken van een bekwaamheidsdossier. Dit voorstel leidt er echter toe dat leraren worden uitgesloten van het geven van onderwijs als zij niet aan de in het register gestelde eisen voldoen. Dat is toch gewoon een aanscherping van de huidige regels op het terrein van het personeelsbeleid? Op het vlak van de benoeming van personeel kan zich dus wel degelijk strijdigheid met de vrijheid van onderwijs aandienen. 

De voorzitter:

Ik neem aan dat u de staatssecretaris verzoekt om op dat punt in te gaan. 

De heer Bisschop (SGP):

Ja. Ik had daar al in een eerder stadium iets over gezegd, maar dank voor deze explicitering. 

Zijn er alternatieven? In de Kamer hebben wij de afgelopen tijd gesproken over de functie van deugdelijkheidseisen. De regering en de inspectie zeiden aanvankelijk dat deugdelijkheidseisen te beperkt zijn om de kwaliteit te bevorderen. Met dat verhaal in het achterhoofd is het wel heel opmerkelijk dat de verplichting om een bekwaamheidsdossier te onderhouden zelfs jarenlang is verwaarloosd terwijl er een deugdelijkheidseis was. Over meer dan de helft van de leraren is er geen bekwaamheidsdossier. In sommige sectoren is dat zelfs in 75% het geval, maar daar wordt bij het toezicht eigenlijk geen aandacht aan besteed. Tegen die achtergrond vindt de SGP het logischer om eerst stevig in te zetten op handhaving en het mogelijk aanvullen van bestaande regels. Hoe kan de regering beweren dat deze route te weinig prikkels oplevert, terwijl die eigenlijk nooit serieus is bewandeld? Leraren hebben behoefte aan bijscholing die aansluit op de praktijk van de school en het team. Ja natuurlijk, want dat is een kwestie van je werk goed kunnen doen. En je werk goed kunnen doen, heeft in het onderwijs alles te maken met overleven. 

Het bekwamingsdossier is juist een mooi middel, dat zowel het perspectief van de school als het belang van de docent dient. De gezamenlijke verantwoordelijkheid van beide partijen komt hierin tot uitdrukking. Die gezamenlijkheid staat bij het lerarenregister echter onder druk. De rechten en verplichtingen zijn gericht op het individu, en vervolgens moeten wij maar hopen dat er voldoende tijd en geld voor het team en de school overblijven. Kan de staatssecretaris eens aangeven waarom hij toch niet kiest voor de meer evenwichtige benadering die het bekwaamheidsdossier, met eventuele wettelijke aanpassingen, met zich brengt? 

Tot slot heb ik nog vragen over een tweetal onduidelijkheden, die meer van wetstechnische aard zijn. Ten eerste wil het wetsvoorstel leraren voldoende zeggenschap geven over zaken die hun vak raken, zoals de inhoud van de lesstof. Tegelijk stelt de regering dat leraren binnen de onderwijskundige kaders van de school moeten werken. Kan de regering toelichten hoe dit samengaat? Hoe kun je op hetzelfde moment zeggenschap hebben over je lesstof en toch afhankelijk zijn van de besluiten van anderen? Ik hoor graag de reflectie van de staatssecretaris daarop. 

De tweede is ook meer van wetstechnische aard. De gevolgen van niet-registreren lijken in het voorstel tegenstrijdig. Neem het basisonderwijs. In tegenstelling tot wat in de stukken wordt beweerd, komt de term "bevoegdheid" wel in de Wet op het primair onderwijs voor: op grond van artikel 3, eerste lid van deze wet zijn leraren die een diploma hebben namelijk bevoegd om schoolonderwijs te geven. Echter, op grond van het voorgestelde artikel 38m. mag een leraar die niet meer aan de criteria van het register voldoet, geen verantwoordelijkheid dragen voor schoolonderwijs. Hoe kun je nu bevoegd zijn tot het geven van schoolonderwijs en tegelijkertijd geen verantwoordelijkheid voor dit onderwijs mogen dragen? Zo'n onduidelijkheid kan tot grote problemen leiden. Ik overweeg een amendement op dit punt in te dienen, maar dan zou ik wat klein reparatiewerk doen, terwijl ik er eigenlijk voorstander van ben om dit hele voorstel aan te houden, een ander traject in te gaan waarin met name de adviezen van de Raad van State ter harte worden genomen en een en ander in een traject uit te zetten, met als sluitstuk het lerarenregister. Ik ben niet tegen een lerarenregister als zodanig, maar dat moet wel een logisch resultaat zijn van een traject dat is bewandeld. En wat dat betreft hebben we nog een lange weg te gaan. Als we die weg niet nemen, lopen wij echt het risico dat dit flopt. Dat zou ik het lerarenregister als zodanig niet gunnen. 

De voorzitter:

Vanwege dat sprankje hoop komt mevrouw Ypma meteen naar voren. 

Mevrouw Ypma (PvdA):

Ja. Hoelang moet het dan nog duren? Wij zijn hier toch al twintig jaar mee bezig? Is collega Bisschop dat niet met mij eens? 

De heer Bisschop (SGP):

Die twintig jaar, of hoe lang we daar anders mee bezig zijn geweest, vind ik geen argument. In dat geval hebben we al die twintig jaar blijkbaar niet de goede dingen gedaan. In die afgelopen twintig jaar hebben we dan blijkbaar niet kunnen voorkomen dat de Raad van State in zijn advies zeer kritische noten zou gaan kraken over wat er nog nodig zou zijn. Als we dat hadden gedaan, hadden we hier nu anders gestaan en hadden we waarschijnlijk unaniem in de Kamer gezegd: er is draagvlak voor het lerarenregister en het is een logische afsluiting van een heel traject. Als je twintig jaar aan een dood paard trekt, wordt het daar niet levend door. 

Mevrouw Ypma (PvdA):

Mag ik dan aan de heer Bisschop vragen of hij de rest van dit wetsvoorstel wel steunt? Er staan toch prachtige dingen in? Volgens lid 1 van artikel 31a — meerdere collega's hebben het voorgelezen — dragen docenten nu de verantwoordelijkheid voor het vakinhoudelijke, vakdidactische en pedagogische proces in de school. Lid 2 gaat over het beoordelen van onderwijsprestaties. In lid 3 staat iets over de inhoud van de lesstof en de middelen. 

De voorzitter:

U gaat toch niet het hele wetsvoorstel voorlezen? 

Mevrouw Ypma (PvdA):

Nee hoor, maar wel deze drie punten. Ook staat er in het wetsvoorstel iets over het onderhouden van de bekwaamheid als onderdeel van het team. Dit is toch een prachtig wetsvoorstel? Ik zou van de SGP, die toch een rechtsstatelijke partij is, juist verwachten dat zij hierom staat te springen en dat zij dit van harte ondersteunt. 

De heer Bisschop (SGP):

Dit zijn inderdaad fantastische artikelen. Dan springt je hart op en denk je: hèhè, eindelijk is daar de door dit kabinet beloofde ruimte voor de professional. Ik wil collega Ypma er echter aan herinneren dat alles wat er staat met het huidige instrumentarium gewoon handen en voeten kan krijgen. Dat gebeurt alleen niet. Ik noemde het toezicht op de bevoegdheid en het bekwamingsdossier. Er is een verplichting. Als een docent onbevoegd een school binnenkomt moet hij binnen twee jaar zijn bevoegdheid halen. Dat is een verplichting, maar omdat dat niet altijd lukt, is verlenging met twee jaar mogelijk. Er wordt echter niet op gecontroleerd. Als de instrumenten die er liggen benut worden, heb je het lerarenregister niet nodig. Het kan zijn dat dit uitloopt op het idee dat het leuk zou zijn als we het allemaal zouden kunnen registreren, maar dat is decennialang niet gebeurd. Het is in het slop geraakt, er is niet naar omgekeken, het is veronachtzaamd, het is verpauperd. De instrumenten liggen er echter wel, echt. Laten we die benutten: afstoffen, oppoetsen, gebruiken. 

Mevrouw Ypma (PvdA):

De heer Bisschop zegt het zelf: het gebeurt nu niet. Vervolgens is zijn conclusie dat er geen extra instrument nodig is, terwijl we wel beter moeten controleren. Dit is er in wezen voor bedoeld om dat ook te kunnen doen: om het te registreren en om trots en zeggenschap aan de docenten terug te geven. Dan moeten we dit toch omarmen en er samen voor gaan staan? Dit is stap één. We moeten natuurlijk nagaan welke stappen we hierna nog moeten zetten, maar dit is een essentiële stap. Juist van de SGP had ik meer steun verwacht. 

De heer Bisschop (SGP):

Falend beleid repareer je niet met de afkondiging van een nieuw instrument en de hoop dat het dan wel goed gaat. Bij falend beleid helpt het om na te gaan of je werkelijk instrumenten tekortkomt. Mijn conclusie is: nee. Het enige antwoord daarop is dan: gebruik de bestaande instrumenten en richt het proces zodanig in dat deze ook in het toezicht een concrete plek krijgen. Ik heb er alle vertrouwen in dat het dan goed zal komen. Met zo'n nieuw instrument haal je echter niet de fouten uit een gegroeide praktijk; echt niet. 

De voorzitter:

Dit was de eerste termijn van de Kamer. Het was een vrij levendig en principieel debat. Na de regeling van werkzaamheden gaan wij verder met het antwoord van de staatssecretaris. 

De algemene beraadslaging wordt geschorst. 

De vergadering wordt van 12.59 uur tot 13.41 uur geschorst. 

Voorzitter: Arib

Naar boven