11 Aanscherping eisen examencommissies mbo

Aan de orde is de behandeling van: 

  • - het wetsvoorstel Wijziging van onder meer de Wet educatie en beroepsonderwijs inzake aanscherping van de eisen met betrekking tot examencommissies in het middelbaar beroepsonderwijs en een technische aanpassing ( 34402 ).

De voorzitter:

Ik geef als eerste het woord aan mevrouw Siderius namens de SP. 

De algemene beraadslaging wordt geopend. 

Mevrouw Siderius (SP):

Voorzitter. Over de waarde van diploma's mag natuurlijk geen twijfel bestaan. De wet die voorligt, scherpt de eisen van de examencommissies aan. Dat juicht de SP van harte toe. Wat ons betreft had dit wetsvoorstel gewoon een hamerstuk kunnen zijn, maar nu het toch geagendeerd is, willen wij de minister twee vragen stellen. 

De eerste vraag gaat erover dat mensen met een financiële verantwoordelijkheid in eerste instantie geen lid meer mochten zijn van de examencommissie. Later heeft de minister dit deel van het voorstel gewijzigd en nu mogen zij wel lid worden van de examencommissie, maar dan moet de examencommissie regels opstellen ter voorkoming van belangenverstrengeling bij de toedeling en uitvoering van haar taken. Graag wil de SP weten waarom de minister dit heeft gewijzigd. Wij kijken bijvoorbeeld ook naar het financieringsmodel binnen het mbo, de cascadebekostiging. Dat betekent dat hoe langer een student in het mbo verblijft, hoe minder de school daarvan vergoed krijgt. Wij willen graag van de minister weten hoe dat zich tot elkaar verhoudt. 

Tot slot juichen wij heel hard toe dat studenten straks ook een instemmingsverklaring kunnen krijgen op onderdelen van hun studie, want daarmee kun je, ondanks dat je je diploma niet hebt gehaald, toch aan een werkgever laten zien welke competenties je hebt. Nu wordt daar een model voor gemaakt, maar elke school kan daar zelf een model voor bedenken. Er komt wel een standaardmodel die de school kan gebruiken. Wij zouden graag willen dat er een uniform model komt in Nederland dat overal wordt gebruikt, zodat men niet zelf een model in elkaar kan knutselen om op die manier fraude tegen te gaan. Is de minister bereid om hierin mee te gaan en een model als standaard te verplichten voor alle mbo-instellingen? 

De heer Van der Ree (VVD):

Voorzitter. Het mbo is geweldig. Het is de ruggengraat van ons onderwijssysteem. Ruim 500.000 studenten worden momenteel opgeleid tot kok, automonteur, verpleegkundige en zo veel andere beroepen waar de BV Nederland op drijft. Sinds ik sinds september lid ben van de Tweede Kamer bezoek ik iedere week een mbo-school. Deze week was ik te gast op de vakschool Schoonhoven, waar juweliers, goudsmeden en uurwerkmakers worden opgeleid. Vorige week was ik bij de entreeopleiding van het ROC Leiden. Al deze studenten werken keihard toe naar hun diploma. Er mag geen twijfel over zijn dat de waarde van dat diploma past bij de arbeidsmarkt. 

Die twijfel is er nu helaas soms wel. We hebben allerlei onderzoeken gezien uit 2015 en die liegen er niet om: van veel mbo-opleidingen is de examenkwaliteit niet op orde. De examens zijn vaak onvoldoende, zij beslaan niet de hele stof, de examencommissie is niet altijd even onafhankelijk, et cetera. Een indrukwekkende lijst tekortkomingen waar de minister met dit wetsvoorstel verandering in wil brengen. 

Ik wil in dit debat vier punten aansnijden. Punt één. De bekostigingssystematiek in het mbo ziet er zo uit dat na vier jaar de school nog maar de helft van de bijdrage per student krijgt. Ook bestaat er een diplomabonus en dat zou voor scholen een perverse prikkel kunnen zijn om op enig moment studenten maar snel dat diploma te gunnen. Dat is niet zoals het zou moeten, want een onafhankelijke en ter zake kundige examencommissie is erg belangrijk. In de Examenagenda mbo 2015-2020 staat niet voor niets klip-en-klaar dat examencommissies over de nodige bekwaamheden en kennis moeten beschikken. De VVD streeft naar een betere aansluiting tussen mbo en beroepspraktijk. Het heet niet voor niets beroepsonderwijs. Die aansluiting kan via de voorkant, via invloed en betrokkenheid van het bedrijfsleven op het curriculum — maar dat valt buiten dit debat — en via de achterkant, via de examencommissies. Daartoe heb ik een amendement ingediend. De VVD stelt via dat amendement voor om minimaal één lid van de examencommissie afkomstig te laten zijn uit de beroepspraktijk. Dat kan een vertegenwoordiger zijn van het regionale bedrijfsleven, van het afnemend beroepenveld, of een werknemer met ruime ervaring, maar heel breed. Dit amendement sluit niet uit dat meerdere personen in de examencommissie uit de beroepspraktijk komen. 

Punt twee. De minister wil instellingen de kans geven studenten een instellingscertificaat mee te geven bij het niet voltooien van een opleiding voor de wel gehaalde onderdelen. Momenteel heeft het private onderwijs daartoe het alleenrecht. Is de minister bereid de gevolgen van deze wijziging in de wet voor het private onderwijs waar het bijvoorbeeld gaat om valse concurrentie in kaart te brengen? Zo ja, op welke wijze kan en wil zij dat doen? 

Punt drie. De minister heeft aangekondigd dat zij scholen gaat verplichten om voor alle opleidingen gebruik te maken van bij gecertificeerde examenleveranciers ingekochte examens of hun examens extern te laten valideren. De VVD steunt dit van harte en wil van de minister weten hoe haar tijdspad is en of daarin nog versneld kan worden. 

Punt vier. De VVD wil dat het beoordelen van eerder verworven competenties van werkenden een wettelijke taak wordt van de examencommissies. Dat wordt met deze wetswijziging geregeld. Nu zijn bekostigde instellingen daar niet happig op en sturen ze werkenden vaak van het kastje naar de muur, omdat ze werkenden liever de gehele opleiding laten doen. Dat brengt meer geld op. Klopt het dat scholen geen diplomabekostiging meer krijgen als ze via deze weg, via dit soort certificaten de werkenden alsnog een opleiding laten behalen? Ik verwijs hiervoor naar de aangenomen motie van de leden Lucas en Jadnanansing. 

In een van de stukken die het ministerie ons aanleverde, ter voorbereiding van dit debat, stond dat een keuze voor het beroepsonderwijs lang niet altijd wordt beschouwd als iets om trots op te zijn, maar eerder als een tweede keus, omdat het niet gelukt is om naar havo of vwo te gaan. Wat zou het mooi zijn als deze zin over enkele jaren niet meer gebruikt hoeft te worden. Als ik één ding heb begrepen van al mijn bezoeken aan mbo-scholen, de laatste maanden, is het dat het mbo onterecht een slecht imago heeft. Uit het mbo komen zeer vakkundige mensen voort, zonder wie de samenleving absoluut niet kan. Laten we er hier voor zorgen dat het mbo-diploma ook de waardering krijgt die het verdient! 

De voorzitter:

De heer Rog en de heer Mohandis zien af van hun spreektijd, maar zij zijn hier wel aanwezig en zij gaan ook luisteren naar de heer Beertema. 

De heer Beertema (PVV):

Voorzitter. De aanleiding voor deze wetswijziging is dat de kwaliteit van de examinering bij veel mbo-opleidingen al vele jaren niet op orde is. In 2014 waren bij 18% van de opleidingen de zelf ontwikkelde exameninstrumenten van onvoldoende kwaliteit. Het gaat dan om de dekking van de examens ten opzichte van het kwalificatiedossier, de beoordelingswijze en de transparantie. 

In 2014 bleek ook dat het functioneren van de examencommissie onvoldoende was bij meer dan 40% van de opleidingen, bijvoorbeeld omdat er onvoldoende zicht was op de kwaliteit van de examinering of omdat er onvoldoende controle was of ingezette verbeteracties werden uitgevoerd. 

Dat is erg verontrustend. Wat zeg ik? Het is te idioot voor woorden. Als examencommissies dit niet doen, wie zal het dan wel doen? Dat is wat mij elke keer weer sterk verontrust bij deze problematiek. We hebben het niet over een bijkomend dingetje dat niet helemaal op orde is; dit raakt de kern van het bestaan van het beroepsonderwijs. Als de examens niet op orde zijn, ligt de weg wagenwijd open naar een systeemcrisis, zoals wij hadden ten tijde van de diplomafraude bij Inholland. 

Mijn belangrijkste vraag aan de minister is dan ook of er genoeg gevoel van urgentie is bij het beroepsonderwijs. Is men wel doordrongen van het gevaar van diploma-inflatie en van verloedering van de status van het beroepsonderwijs? Een belangrijke oorzaak bij veel opleidingen is dat taken niet duidelijk genoeg zijn belegd, als het gaat om de verantwoordelijkheid van de examencommissie. Daarnaast blijkt dat de examencommissie vaak onvoldoende onafhankelijk is gepositioneerd. 

Kom op, zeg ik dan tegen de minister. Kom op, hoe kan dat nou? Zo veel instanties, zo veel kwaliteitsmanagers, zo veel duurbetaalde bestuurders die zich allemaal koning in hun eigen koninkrijkjes wanen en ze hebben het ABC van het onderwijs gewoon niet op orde. 

Het hoofddoel van dit wetsvoorstel is om te bewerkstelligen dat de kwaliteit van de examinering over de hele linie wordt verhoogd, zodat het civiel effect op orde komt en de samenleving en de deelnemers kunnen vertrouwen op de deugdelijkheid van de afgegeven diploma's. Dat civiel effect, daar gaat het om. Juist in het beroepsonderwijs heeft dat civiel effect de laatste jaren beschamend veel te lijden gehad, ondanks die krankzinnig druk bevolkte umwelt of schil rond het beroepsonderwijs, in de vorm van raden, adviesorganen, stichtingen en de hele ambtelijke omgeving. Alstublieft een reactie van de minister hierop. Ik mis dat gevoel van urgentie. 

Om dat te bewerkstelligen doet de minister een aantal voorstellen over de taken en bevoegdheden van de examencommissies. Daar is niets mis mee. Er zijn ook voorstellen over de taken van het bevoegd gezag ten aanzien van de instelling. Ik lees hierin dat er bij dit wetsvoorstel nadere eisen worden gesteld aan de samenstelling en de onafhankelijke positie van de examencommissie. Anno 2016, nadat we zo'n lijdensweg achter de rug hadden, is dat nog niet op orde. Ik vind het ongelofelijk. Er worden ook maatregelen genomen ten aanzien van de verhouding van het bevoegd gezag en de examencommissie. Het laatste punt is de instellingsverklaring. 

Dat zijn allemaal stappen op de goede weg, maar ik vind het onvoorstelbaar traag en laat. Ik hoor graag een reactie van de minister op mijn vraag over het gevoel van urgentie. 

De voorzitter:

Dan geef ik graag het woord aan de minister om te reageren. Ik begrijp dat zij heel even nodig heeft. Ik schors de vergadering tien minuutjes. 

De vergadering wordt van 20.29 uur tot 20.38 uur geschorst. 

De voorzitter:

Dames en heren. Wij gaan verder met de eerste termijn van het kabinet. Ik geef graag het woord aan onze minister. 

Minister Bussemaker:

Voorzitter. Als ik het zo beluister, is er brede steun voor het voorliggende voorstel om de regeling voor examens aan te scherpen. Die aanscherping was ook nodig. Dat zeg ik ook tegen de heer Beertema. Ik ben het helemaal met hem eens dat een goede examinering noodzakelijk is. Daarover mag geen misverstand bestaan. Dat vindt de sector ook. Daarom werken wij al langer aan een examenagenda voor deze sector, bekostigd en niet bekostigd. Het is dus niet zo dat wij nu met de wet pas wat gaan doen. Wij zijn ondertussen al samen met de sector aan de slag gegaan. Ik hoop dat de Tweede Kamer dit voorstel snel vaststelt. Gelet op de uitlatingen, ga ik daar eigenlijk ook een beetje van uit. Daarna kunnen wij kunnen wij de nodige stappen zetten op het gebied van de samenstelling van de commissies. Door dat te doen, leveren wij een belangrijke bijdrage aan de verhoging van de kwaliteit van het mbo. 

De woorden van de heer Van der Ree waren me uit het hart gegrepen, want het is inderdaad ontzettend storend dat het mbo nog zo vaak als een tweede keuze wordt gezien. Het zou heel erg mooi zijn als het mbo inderdaad niet meer op die manier wordt gebruikt, maar als jongeren, hun ouders en anderen het mbo zien als een positieve keuze. Het is een keuze voor vakmanschap en ambachtelijkheid die zich vertalen naar de meer traditionele beroepen. Denk aan loodgieters en kappers. Ondertussen krijgt daar vanalles in de technologie, de robotica en de duurzaamheden op een heel mooie, vakkundige manier vorm. Dit is echt een sector waar ook de innovatie voor de toekomst plaatsvindt. Dat was mij dus uit het hart gegrepen. 

Ik begin met het amendement van de heer Rog. Hij heeft niet het woord gevoerd, maar hij heeft wel een amendement ingediend met het doel in de wet een evaluatiebepaling op te nemen. Wij hebben daarin geen evaluatiebepaling opgenomen omdat jaarlijks uit de examenverslagen van de individuele instellingen en het Onderwijsverslag van de inspectie de stand van zaken met betrekking tot de examenkwaliteit en het functioneren van examencommissies blijkt. Die informatie is dus elk jaar beschikbaar. Om die reden meen ik dat een evaluatiebepaling niet heel veel extra's te bieden zal hebben, maar ik heb er ook niks op tegen. Het oordeel over dit amendement laat ik daarom aan de Kamer over. 

Mevrouw Siderius vraagt waarom leden met een financiële verantwoordelijkheid toch lid kunnen zijn van een examencommissie. In het wetsvoorstel is voor het mbo de volgende uitzonderingsbepaling opgenomen: personen die anderszins financiële verantwoordelijkheid dragen binnen de instelling, kunnen toch worden benoemd tot lid van de examencommissie als de examencommissie regels vaststelt ter voorkoming van belangenverstrengeling bij de toedeling en uitvoering van haar taken. Ik ben het dus met mevrouw Siderius eens dat wij zeer terughoudend moeten zijn met het als lid toelaten van medewerkers met een financiële verantwoordelijkheid tot examencommissies, maar wij moeten het ook niet in alle gevallen uitzonderen. De uitzonderingsbepaling is opgenomen omdat mensen die een financiële verantwoordelijkheid dragen — ik noem bijvoorbeeld opleidingsmanagers of andere managers — in het mbo vaak deel uitmaken van examencommissies omdat dit voordelen oplevert. Daarom is het behoud van deze mogelijkheid ook krachtig bepleit door het onderwijsveld. Dit kwam ook nadrukkelijk bij de internetconsultatie naar voren. 

Verder wordt het risico op belangenverstrengeling op een andere wijze voorkomen, namelijk door de verplichting bij die uitzondering dat de examencommissie regels vaststelt ter voorkoming van belangenverstrengeling bij de toedeling en uitvoering van haar taken. Dat betekent met zoveel woorden dat de examencommissie zelf een regeling moet vaststellen waaruit blijkt hoe men belangenverstrengeling voorkomt als men taken toebedeelt. Dat doen we omdat voorkomen moet worden dat door ongewenste rolvermenging oneigenlijke drijfveren, zoals financiële afwegingen, meespelen in de besluiten van de examencommissie. Want dat kan ertoe leiden dat een onterechte diplomatoekenning of een onterechte vaststelling van exameninstrumenten plaatsvindt. Bij de vast te stellen regels valt bijvoorbeeld te denken aan de regel dat een lid van de examencommissie dat in een andere rol financiële verantwoordelijkheden heeft, niet zelf deelneemt aan de besluitvorming over diplomering van de deelnemer. Op die manier kunnen wij borgen dat mensen met financiële verantwoordelijkheden nooit zeggenschap hebben en besluiten nemen over de diplomering van een deelnemer. 

Dan de vraag van mevrouw Siderius over één model voor een instellingsverklaring. Ze vroeg of wij dat kunnen verplichten. Ik heb met de MBO Raad en de NRTO gesproken en hen gevraagd om met een model te komen dat mbo-instellingen als handreiking kunnen gebruiken bij het opstellen van een instellingsverklaring en een bijbehorende resultatenlijst. Dit betekent dat er geen vaststelling komt bij een ministeriële regeling, want dan zou er verwarring met een diploma kunnen ontstaan, maar dat ik een heel eind meega met mevrouw Siderius om wel een model te hanteren, zodat het daarmee ook voor iedereen herkenbaar wordt. 

De heer Van der Ree heeft een amendement ingediend — ik heb het nummer daarvan nog niet — dat erover gaat dat er altijd iemand uit het regionale afnemend beroepenveld in de examencommissie moet zitten. 

Mevrouw Siderius (SP):

Ietwat verlaat heb ik een interruptie over die instellingsverklaring en de uniformiteit. Het maakt mij niet zoveel uit dat het niet wordt vastgelegd per ministeriële regeling, maar ik zou wel graag willen dat er bepaalde onderdelen in terugkomen en dat het er allemaal een beetje hetzelfde uitziet. Als werkgever ben je niet bekend met allerlei instellingsverklaringen. Als het roc van Twente iets heel anders heeft dan bijvoorbeeld het roc uit Friesland, is het wel makkelijker om te denken dat je thuis zelf wel iets leuks in elkaar kunt knutselen. Werkgevers zijn hier niet altijd even beducht op. Het gaat mij om het voorkomen van fraude. Betekent dit dat het model dat nu door de MBO Raad en de NRTO is bedacht, de basis is voor elke instellingsverklaring die we in Nederland gaan afgeven? 

Minister Bussemaker:

Het ligt voor de hand dat als dit model wordt gemaakt door de MBO Raad en de NRTO, zij dat ook gaan gebruiken. Juist door aan hen te vragen om dit te maken, vergroten wij de kans dat de instellingen het gaan gebruiken. Ik ga er wel van uit, anders heb je niet zo veel aan een handreiking. Ik wil het echter ook niet helemaal dichttimmeren zodat er nooit een andere vorm gekozen kan worden of dat de handreiking niet kan doorontwikkelen. Met alle plezier ben ik bereid om, als de handreiking er is, die ter kennisname aan de Kamer toe te sturen. Ik zeg er nadrukkelijk bij dat ik dat niet doe omdat ik daar goedkeuring voor vraag, want het is een handreiking die de sector zelf maakt, maar om de Kamer inzicht te geven in wat er zoal in de handreiking staat. 

Ik kom bij het amendement van de heer Van der Ree en ik begrijp ondertussen dat dit het amendement op stuk nr. 8 is. Hij vraagt hierin om altijd iemand uit het afnemend beroepenveld in de examencommissie te zetten. Er is geen misverstand over het belang van de samenwerking tussen het beroepsonderwijs en het afnemend veld. Ik ben dat helemaal met de heer Van der Ree eens. Gelukkig zien wij die samenwerking ook al. Bij elke opleiding in het mbo is de beroepspraktijk op een of andere manier betrokken, denk bijvoorbeeld aan de kwalificatiedossiers die worden opgesteld door vertegenwoordigers van de beroepspraktijk en van het onderwijs of aan beroepspraktijkvorming die plaatsvindt in leerbedrijven. Ook bij de examinering geldt dat het afnemend beroepenveld op een zeer belangrijke manier betrokken is. Er is voor veel opleidingen een landelijke examenbank waar vertegenwoordigers uit de beroepspraktijk betrokken zijn bij het maken van examens. Ook zijn mensen uit de beroepspraktijk betrokken bij de beoordeling van examens van studenten. Met de sector zet ik in op nog meer samenwerking. In de Examenagenda mbo 2015-2020 zijn daarover ook afspraken gemaakt, bijvoorbeeld over het nog meer met de beroepspraktijk ontwikkelen van examens. Het voorliggende wetsvoorstel voorziet bovendien in de verplichting dat in de examencommissie ten minste één lid moet zitten van buiten de opleiding of groep opleidingen waarvoor de examencommissie is ingesteld. Dat kan dus heel wel iemand zijn uit de regionale beroepspraktijk. Van die mogelijkheid wordt bij opleidingen al gebruikgemaakt. 

Tot zover zijn we het met elkaar eens. Ik heb wel een bezwaar tegen het amendement. Dat zegt namelijk dat dit altijd moet. Ik wil dit niet verplichten, allereerst omdat het beroepenveld al op al die andere manieren is betrokken bij de opleiding en de examinering. Een lid uit het beroepenveld in de examencommissie is dan niet overal nodig. Dit kan heel goed het geval zijn. De wet biedt veel mogelijkheden en zelfs een stimulans daartoe, maar er kunnen situaties zijn waarin men deze afweging toch niet redelijk zou vinden, bijvoorbeeld als er niemand is te vinden die het onderwijs goed genoeg kent om in de examencommissie te gaan zitten. Nog belangrijker is dat een dergelijke verplichting volgens VNO-NCW/MKB-Nederland onuitvoerbaar is en dat het simpelweg niet mogelijk is om altijd voldoende mensen uit de beroepspraktijk te vinden die deskundig genoeg zijn om als lid van de examencommissie te fungeren. VNO-NCW/ MKB-Nederland geeft dan ook aan dat zij hun tijd en inzet liever gebruiken op plaatsen waar de deskundigheid van het beroepenveld meer tot haar recht kan komen. Ik heb de Kamer net een aantal onderdelen genoemd. Hoever ik dus ook mee kan gaan in de wens van de heer Van der Ree, ik vind dit amendement ongewenst en ontraad het derhalve. 

De heer Van der Ree sprak verder over het private onderwijs. Hij vroeg mij om toe te zeggen dat ik de gevolgen voor het private onderwijs met betrekking tot valse concurrentie in kaart zal brengen en op welke termijn ik dat kan doen. Op dit moment reiken zowel bekostigde als niet-bekostigde instellingen certificaten uit voor delen van opleidingen. Dit wetsvoorstel regelt de formalisering van de instellingsverklaring. Een instellingsverklaring is niet hetzelfde als een certificaat. Certificaten kunnen alleen worden uitgereikt voor door mij aangewezen onderdelen van een opleiding. Ik heb recent 38 keuzedelen aangewezen waarvoor een certificaat kan worden afgegeven. 

Ik verwacht niet dat er extra concurrentie zal ontstaan tussen de bekostigde instellingen en de niet-bekostigde instellingen vanwege het formaliseren van de instellingsverklaring via dit wetsvoorstel. Allereerst verwacht ik dat niet omdat het bekostigde mbo-diploma een gericht diploma is. De rijksbekostiging kan alleen worden aangewend voor opleidingstrajecten die zijn gericht op het behalen van een diploma. Indien een student slechts onderdelen van een opleiding wil behalen, moet hij of zij zich inschrijven voor een niet-bekostigde opleiding. Ten tweede heeft een instellingsverklaring geen zelfstandige en eenduidige waarde op de arbeidsmarkt, in tegenstelling tot een diploma of certificaat. Overigens kunnen mbo-instellingen op dit moment al instellingsverklaringen uitreiken en doen zij dat soms ook. Ook in het voortgezet en hoger onderwijs kan een dergelijke verklaring bestaan. Wij zien daar geen concurrentie ontstaan tussen bekostigde en niet-bekostigde instellingen. 

Alles bij elkaar zie ik dus geen aanleiding om de gevolgen voor het private onderwijs met betrekking tot valse concurrentie in kaart te brengen. Ik denk namelijk dat we voldoende hebben geborgd dat dit niet gebeurt. Ik zie daar elders in het onderwijsveld ook geen aanleiding voor. 

De heer Van der Ree (VVD):

De minister begon haar betoog met de opmerking dat zij dit niet verwacht. Dat zou heel goed de uitkomst kunnen zijn van dat in kaart brengen. Mijn vraag aan de minister was om dit in kaart te brengen. Als zij dat heeft gedaan en de uitkomst daarvan is dat er geen valse concurrentie is, dan ben ik tevreden. Mijn vraag aan de minister was dus of zij bereid is om dit in kaart te brengen. 

Minister Bussemaker:

Het is de vraag wát we dan in kaart brengen. Dat gaat sowieso met veel tijd en dus geld gepaard, wat weer ten koste gaat van andere activiteiten. Als ik nu kan vaststellen dat er weinig of geen reden is om te verwachten dat er extra concurrentie tussen bekostigde en niet-bekostigde instellingen zal bestaan, als we dat kunnen beargumenteren en als we vervolgens ook kunnen aangeven dat we dat in andere sectoren ook niet zien ontstaan, wil ik zo'n preventief onderzoek eigenlijk niet gaan doen. Mochten er in de loop van de tijd signalen, of eerste signalen, van een dergelijke concurrentie ontstaan, dan zal ik graag bereid zijn om in kaart te brengen waar dat gebeurt en of er meer nodig is. Dat zeg ik de heer Van der Ree graag toe. 

Ik wil wel voorzichtig zijn en niet meer geld dan strikt noodzakelijk uitgeven aan verkenningen, onderzoeken en inventarisaties. Ik besteed dat geld zo veel mogelijk aan de kwaliteit van het onderwijs. Mocht het amendement van de heer Rog worden aangenomen: de wet bevat dan een evaluatiebepaling. Dit zou heel wel een onderdeel van de evaluatie kunnen zijn. Ik weet niet of de Kamer dit amendement zal aannemen. Ik ben wel bereid om te zeggen dat, als dat zou gebeuren, dit een onderdeel kan zijn dat we meenemen. 

De heer Van der Ree vroeg naar de verplichting voor alle opleidingen om gebruik te maken van gecertificeerde examenleveranciers en ook op welke termijn dat uitgewerkt is. Daar wordt op dit moment aan gewerkt. Dat betekent dat er een AMvB gemaakt moet worden. Daar zijn we nu mee bezig. Die moet naar de Raad van State. Wij willen per se dat die regeling met ingang van een nieuw schooljaar wordt ingevoerd. Ik denk dat de heer Van der Ree begrijpt waarom wij dat willen. 1 augustus 2017 is dan, gezien alle stappen die we moeten zetten, te kort dag. We kunnen in ieder geval zeggen dat dit per 1 augustus 2018 is ingevoerd. Misschien is het ook eerder klaar. Nogmaals: de heer Rog zal begrijpen waarom dit met ingang van een nieuw schooljaar moet. 

Er is gevraagd naar de beoordelingen van de EVC's, de elders verworven competenties, en of we de vrijstellingen in de wet kunnen opnemen. Ik vind het zeer belangrijk dat we serieus omgaan met ervaringscertificaten en dat de examencommissies deze ook zorgvuldig betrekken bij het verlenen van eventuele vrijstellingen. Omdat de kwaliteit en de inhoud van EVC-procedures de verantwoordelijkheid zijn van de EVC-aanbieders zelf kan ik niet landelijk voorschrijven wanneer er wel of geen vrijstelling kan worden gegeven op basis van ervaringscertificaten. De examencommissies van mbo-scholen moeten deze zelf beoordelen. Ook moeten zij op basis van een ervaringscertificaat bepalen of vrijstelling gegeven kan worden voor een deel van de opleiding. Het betreft hier natuurlijk ook echt maatwerk. Dat wil ik aan de scholen laten. 

Als een individu op basis van een ervaringscertificaat een diploma wil halen, is vooraf afstemming tussen de EVC-aanbieder en de onderwijsaanbieder van heel erg groot belang. Aan het individu moet dan vooraf duidelijk worden gemaakt bij welke school zijn ervaringscertificaat kan worden omgezet in een verkort maatwerktraject richting het diploma. Veel EVC-aanbieders en onderwijsinstellingen werken al op die manier met elkaar samen, zo is mij ook weer gebleken uit de recente werkconferentie van het Servicepunt examinering mbo. 

Wat ik wel kan toezeggen, is dat in de EVC Adviesraad afspraken zullen worden gemaakt over de onderlinge afstemming van onderwijsinstellingen en EVC-aanbieders en dat die ook gemonitord worden. In de EVC Adviesraad nemen naast OCW ook SZW, EZ en de sociale partners deel. Ook hiervoor geldt: als daartoe aanleiding is, is er alle ruimte om daarover verdere maatregelen op te nemen. Ook dit zou een onderdeel zijn dat bij een eventuele evaluatie meegenomen kan worden. Ik zeg de heer Van der Ree toe dat we wel degelijk met alle betrokken partijen overleggen en dat we dit monitoren, ook al is het naar mijn idee onwenselijk om het tot een wettelijke taak te maken. Ik ben ook graag bereid om hem daar in een voorkomend geval, als we er meer over weten, over te informeren. We kunnen dan met elkaar kijken of er een reden is om de balans op te maken. 

Er is ook gevraagd of het klopt dat scholen geen diplomabekostiging krijgen als studenten met ervaringscertificaten een diploma halen. Studenten die ervaringscertificaten hebben, kunnen als onderwijsdeelnemer of examendeelnemer worden ingeschreven. Indien een student als onderwijsdeelnemer wordt ingeschreven, krijgt de instelling de diplomabekostiging als het diploma wordt behaald. Dan wordt er gewoon onderwijs genoten, dus dat is ook logisch. Wordt een student als examendeelnemer ingeschreven, dan krijgt de instelling geen diplomabekostiging. Aan examendeelnemers kunnen instellingen namelijk een vergoeding vragen voor de kosten van het afgelegde examen, maar niet in het geval daar geen onderwijs wordt gevolgd. Het zou dus onterecht zijn als de school daar toch een vergoeding voor zou krijgen. 

Daarmee heb ik mijn beantwoording afgerond. 

De voorzitter:

Hartelijk dank. Ik kijk even naar de Kamerleden om te zien of zij behoefte hebben aan een tweede termijn. Ik zie dat alleen de heer Van der Ree daar behoefte aan heeft. Het woord is aan hem. 

De heer Van der Ree (VVD):

Voorzitter. Ik dank de minister voor haar beantwoording en toezeggingen, al waren het niet alle toezeggingen waarop ik gehoopt had. Mijn amendement op stuk nr. 8 wil ik toch graag in stand houden. Wel wil ik met mensen die twijfels hebben graag kijken naar de toelichting, want die heb ik expres heel breed gehouden. Ik wil de beroepspraktijk dichter bij het onderwijs brengen en ik wil het wederkerig commitment tussen beroepsonderwijs en afnemend beroepenveld vergroten. Ik heb heel duidelijk het woord "beroepspraktijk" gebruikt om het breed te maken en duidelijk als een inspanningsverplichting neer te zetten. Ik kan mij heel goed voorstellen dat sommige branches in het eerste of tweede jaar nog niet kunnen voldoen aan deze eis, maar dat is dan een reden om ervoor te zorgen dat zij over twee of drie jaar wel aan die eis kunnen voldoen. 

Ik wil nog heel kort iets zeggen over het "in kaart brengen van". Ik ben het met de minister eens dat het amendement van de heer Rog op stuk nr. 9, als het wordt aangenomen, meegenomen kan worden, maar ik vraag haar wel of zij, als het amendement van de heer Rog wordt aangenomen, mijn wens ziet als onderdeel van die evaluatie. Dan zou ik tevreden zijn en hoef ik daar verder niet via een motie of iets dergelijks op terug te komen. 

Ik ben erg blij met de datum die de minister heeft genoemd, namelijk 1 augustus 2018. Dat vind ik heel mooi. Ik ben ook blij met haar beantwoording over de EVC's en de diplomabekostiging. 

Minister Bussemaker:

Voorzitter. Ik snap de wens van de heer Van der Ree om meer mensen uit het afnemend beroepenveld in de examencommissies op te nemen, maar dat maakt mijn oordeel over het amendement niet anders. Een amendement is dwingend: daarmee wordt niet de wens uitgesproken om tot iets te komen, maar daarmee wordt gezegd dat het moet. Gezien alles wat we al doen en gezien de ernstige bezwaren van VNO-NCW/MKB-Nederland denk ik dat we daarmee verder van de gewenste samenwerking af komen, omdat zij dan mensen moeten zoeken voor plaatsing in de examencommissies. Die mensen zijn daar misschien niet geschikt voor of willen dat eigenlijk niet en komen veel beter tot hun recht op een van al die andere plekken waar we samenwerking willen stimuleren. 

De VVD-fractie heeft ook de wens geuit om te kijken naar de concurrentieverhouding tussen publiek en privaat. Ik zeg toe dat, als het amendement van de heer Rog op stuk nr. 9 wordt aangenomen en er een evaluatiebepaling komt, dit onderdeel een aspect van de eerstvolgende evaluatie zal zijn. 

De algemene beraadslaging wordt gesloten. 

De voorzitter:

Over het wetsvoorstel en de amendementen zal komende dinsdag worden gestemd. Ik dank mijn collega's, de minister en alle ondersteuning hartelijk. Ik wens iedereen een goede en veilige terugreis. 

Naar boven