15 Vereenvoudiging samenwerkingsschool

Aan de orde is de behandeling van: 

  • - het wetsvoorstel Wijziging van diverse onderwijswetten in verband met de vereenvoudiging van de vorming van samenwerkingsscholen (Wet samen sterker door vereenvoudiging samenwerkingsschool) ( 34512 ).

De voorzitter:

U hebt zich allen voor tezamen bijna anderhalf uur spreektijd in eerste termijn ingeschreven. Dat wil zeggen dat het best nog wel laat gaat worden. Ik zou u dan ook willen vragen om daarmee een beetje rekening te houden in uw enthousiasme bij het elkaar interrumperen. 

Staatssecretaris Dekker:

Voor de hele behandeling? 

De voorzitter:

Voor de eerste termijn van de Kamer, zeg ik ter verheldering voor de staatssecretaris. Ik heet hem natuurlijk van harte welkom, net zoals de laatste twee mensen op de publieke tribune. Maar wellicht volgen nog een hoop mensen thuis dit debat. 

De algemene beraadslaging wordt geopend. 

De heer Rog (CDA):

Voorzitter. Als gevolg van daling van de aantallen leerlingen en de toegenomen complexiteit om een kleine school financieel gezond zelfstandig te laten voortbestaan, zijn er in de afgelopen jaren steeds meer samenwerkingsscholen ontstaan. Nog veel vaker zijn er informele samenwerkingsscholen ontstaan. Het CDA begrijpt de wens van schoolbesturen om de voorwaarden te verruimen waaronder samenwerking tot stand kan komen indien de continuïteit van het openbaar of het bijzonder onderwijs in een regio in gevaar komt wegens de daling van het aantal leerlingen. Overigens zijn wij van mening dat schoolbesturen in het primair en voortgezet onderwijs net zozeer aanlopen tegen de onnodig fors aangescherpte voorwaarden bij reguliere fusies door de fusietoets. Ondanks onze waardering voor de zoektocht naar mogelijkheden voor samenwerking voor scholen die met opheffing worden bedreigd, kunnen wij niet heen om de gefundeerde kritiek van de Nederlandse Vereniging voor Onderwijsrecht en de Onderwijsraad alsmede het uiterst negatieve advies van de Raad van State. De raad adviseerde zelfs om deze wet niet naar de Kamer te sturen. 

De samenwerkingsschool zou grondwettelijk een uitzondering moeten blijven. Dat erkent ook het kabinet. Het blijkt onder andere uit het feit dat deze bestuurlijke vorm niet gesticht kan worden, maar alleen tot stand kan komen na ten minste zes jaar bekostiging van de afzonderlijke besturen die een samenwerkingsschool willen vormen. Als er voldoende leerlingen zijn om de continuïteit van de openbare en de bijzondere school te garanderen, kan er dus geen samenwerkingsschool ontstaan. Wij menen echter dat de bestuurlijke vorm van samenwerkingsschool met dit wetsvoorstel tegelijkertijd juist in een bevoorrechte positie komt als het gaat om het buiten werking stellen van de fusietoets. Waarom, zo vraag ik de staatssecretaris, kiest het kabinet er niet voor om besturen die tot een reguliere fusie willen overgaan op dezelfde wijze te behandelen wat betreft het verruimen van de mogelijkheden, zoals het continuïteitscriterium? Erkent de staatssecretaris dat het significant eenvoudiger wordt om te komen tot een samenwerkingsschool dan om te komen tot een bestuurlijke fusie? Is het kabinet bereid om een gelijk speelveld te creëren wat betreft de voorwaarden waaronder scholen tot een reguliere fusie kunnen overgaan dan wel een samenwerkingsschool kunnen vormen? 

Om ons duale stelsel van openbaar en bijzonder onderwijs te handhaven hecht het CDA eraan dat er een helder bestuurlijk onderscheid blijft bestaan tussen het openbaar en bijzonder onderwijs. Een samenwerkingsschool onder openbaar onderwijs wijzen wij af. Wij zien niet hoe de overheid verantwoordelijk kan worden voor op godsdienstige of levensbeschouwelijke grondslag gebaseerd onderwijs, terwijl zij gelijktijdig de neutraliteitsvereisten dient te waarborgen. Wel zien wij een verantwoordelijkheid voor de gemeentelijke overheid wat betreft het toezicht op het openbare deel van de samenwerkingsschool, alsmede het in de schoolgids vastleggen van de waarborgen van zowel de bijzondere identiteit als het openbare karakter. 

Wij hebben een amendement ingediend om ervoor te zorgen dat er geen samenwerkingsschool kan worden gevormd onder openbaar bestuur. Wij zien niets in het door de overheid opleggen van de wijze waarop identiteit van het bijzonder onderwijs binnen de samenwerkingsschool vorm zou moeten krijgen in een identiteitcommissie. Dat leidt tot extra administratieve lasten en kan worden ervaren als de zoveelste verplichting vanuit Den Haag om op een voorgeschreven manier een voorgeschreven plek te creëren om met je identiteit bezig te zijn. Naar de mening van het CDA krijgt de identiteit van een school vorm in het werk van en de samenwerking tussen bestuur, ouders en het college van leraren. Zij zijn per slot van rekening de identiteitsdragers bij uitstek van de school. Tevens hebben wij een amendement ingediend om de identiteitscommissie uit het wetsvoorstel te schrappen. 

Het CDA heeft nog een vraag over de veronderstelling van de staatssecretaris dat met deze wet belemmeringen worden weggenomen om tot samenwerking tussen scholen te komen. Is het niet zo dat juist scholen die georganiseerd zijn in misschien wel de meest schone organisatievorm die wij kennen, namelijk die van een vereniging, geen samenwerkingsschool kunnen vormen? Is het kabinet bereid om hiervoor een oplossing te vinden? 

Het CDA wil met het kabinet meezoeken naar een goede en verantwoorde mogelijkheid om samenwerkingsscholen in dunbevolkte gebieden, waar sprake is van daling van het aantal leerlingen, mogelijk te maken. Aanneming van de amendementen die wij hebben ingediend is voor ons cruciaal om steun te verlenen aan dit wetsvoorstel. 

De heer Van Meenen (D66):

Ik ben altijd weer verbaasd over wat naar de mening van het CDA vrijheid van onderwijs is. Blijkbaar is vrijheid van onderwijs hetgeen het CDA goed vindt. Alles wat zich daarbinnen bevindt, mag. Zodra het daarbuiten komt, bijvoorbeeld als een openbare en bijzondere school er samen voor kiezen om onder een openbaar bestuur verder te gaan, mag het van het CDA niet. Hoe verhoudt zich dat nu tot de vrijheid van onderwijs? Bij wie berust die eigenlijk? 

De heer Rog (CDA):

De heer Van Meenen kiest frontaal de aanval op het punt van de vrijheid van onderwijs. Ik acht mij een verdediger van die vrijheid van onderwijs. Ik wil die vrijheid graag behouden en wel op goede gronden. De overheid heeft een verantwoordelijk voor genoegzaam openbaar onderwijs. Daar hecht ik zeer aan. Daar hebben wij het bij het wetsvoorstel dat wij hiervoor behandelden ook over gehad. Dat is een zelfstandige verantwoordelijkheid van de overheid: genoegzaam openbaar onderwijs daar waar ouders verenigd in besturen niet op een andere plek het onderwijs weten op te richten. Nu hebben wij een rijke pluriformiteit in dit land en die koester ik. Tegelijkertijd is er echter krimp in ons duale stelsel. Of het openbaar of het bijzonder onderwijs dreigt te moeten stoppen wegens daling van het aantal leerlingen. Dat is het moment waarop het ook het CDA met vele andere partijen zegt dat je de mogelijkheid moet bieden om wel samen te werken. De vraag van de heer Van Meenen is onder welke bestuursvorm dat kan. De overheid kan niet verantwoordelijk zijn voor de inrichting van een levensbeschouwing of een godsdienst. Om die reden zeggen wij dat het prima is dat die samenwerking er komt, maar binnen ons duale stelsel is dat dus onder de vlag van het bijzonder onderwijs. Daarbij geef ik alle ruimte om die samenwerkingsschool met elkaar te organiseren. 

De heer Van Meenen (D66):

Het punt is dat de heer Rog van mening is dat dit niet onder openbare vlag kan. De samenwerkende scholen kunnen wellicht van mening zijn dat dit wel kan. Het gaat om de vraag waar uiteindelijk die keuze berust. De heer Rog zegt dat die niet bij de overheid berust. Het CDA weet het gewoon beter. In de ogen van de heer Rog kan het niet zo zijn dat de overheid, de gemeentelijke overheid, verantwoording draagt voor het in stand houden van bijzonder onderwijs. Dat kan gewoon niet volgens de heer Rog. Als het volgens de betrokken scholen wel kan, zou dat volgens mij moeten prevaleren. Dat is vrijheid van onderwijs. 

De heer Rog (CDA):

De heer Van Meenen maakt er een soort referendum van. Als een meerderheid ervoor kiest om het onder openbare vlag te doen, dan zou het moeten kunnen. Zo is ons stelsel niet georganiseerd. Wij behandelen een precaire wet. Het is een wet waarvan de Raad van State zegt dat die nooit naar de Kamer had mogen gaan en waarop heel veel kritiek is. Volgens mij kom ik de heer Van Meenen een gigantisch eind tegemoet, wanneer ik zeg dat mijn fractie ten principale vindt dat op de gekozen manier wel degelijk een samenwerkingsschool kan ontstaan uit openbaar en bijzonder onderwijs. Wij zeggen alleen — dat zeggen ook alle onderwijsjuristen — dat die figuur binnen ons duale stelsel geen ruimte laat om dat onder openbaar bestuur te plaatsen, juist omdat de overheid een andere taak heeft. Die moet zorgen voor algemeen toegankelijk openbaar onderwijs. 

Mevrouw Ypma (PvdA):

Ik hoor collega Rog zijn amendement toelichten. Ik ben benieuwd wat hij wel wil. Ik heb het over het tweede amendement: geen identiteitscommissie. Dat is nu ook niet het geval. De besturen van het openbaar onderwijs en het bijzonder onderwijs moeten nu een derde rechtspersoon in het leven roepen om de samenwerkingsschool in stand te houden. Dat levert veel bureaucratische rompslomp op. Daarom wordt voorgesteld om zo'n identiteitscommissie op te richten. Wil de heer Rog die bureaucratische rompslomp met de derde rechtspersoon behouden? 

De voorzitter:

Voor de duidelijkheid: het gaat om het amendement op stuk nr. 9 over het schrappen van de identiteitscommissie. 

De heer Rog (CDA):

Mevrouw Ypma geeft terecht aan dat er ook nu bureaucratie is voor samenwerkingsscholen. Ik sta open voor iedere suggestie om die te verminderen. Bij deze wetsbehandeling en de wijzigingen die de regering voorstelt, heb ik die elementen goed gewogen. Ik vind dat een identiteitscommissie een mal in de structuur is die niet eigen is aan hoe identiteit wordt beleefd en ingericht. Dat is niet eigen aan de school. Om die reden heb ik dit amendement ingediend. Als mevrouw Ypma straks komt met een voorstel om de administratieve lasten te verminderen of de structuur te versimpelen terwijl wij wel op een zorgvuldige wijze tot een samenwerkingsschool kunnen komen, dan ben ik in dat opzicht haar man. 

Mevrouw Ypma (PvdA):

Ik denk dat de heer Rog dan kan meegaan met het voorstel en de identiteitscommissie. In de praktijk hebben informele samenwerkingsscholen een identiteitscommissie waarin de ouders en de leerkrachten zowel de visie als de dagelijkse praktijk bespreken en er afspraken over maken. Is de heer Rog het met mij eens dat dat juist minder bureaucratisch is dan de huidige praktijk, waarin je een derde rechtspersoon moet oprichten? 

De heer Rog (CDA):

Nu komen we op een interessant punt, want mevrouw Ypma haalt er iets bij wat er ook vaak is vanuit de scholen zelf. Voor alle helderheid: ik wil mij zeker niet keren tegen identiteitscommissies, wanneer de samenwerkingsschool daar behoefte aan heeft. Ik pleit er alleen voor dat wij hier niet weer een wettelijke mal opleggen aan het onderwijs: in die vorm moet de identiteit geborgd worden. Ik vind dat dat aan de school is. Dat laat onverlet dat ik, los van de identiteitscommissie, absoluut voor nieuwe voorstellen ben om de administratieve last te verlichten die gepaard gaat met die samenwerking. 

Mevrouw Ypma (PvdA):

Wil de heer Rog dan de mogelijkheid in stand houden dat je een derde rechtspersoon of een identiteitscommissie opricht of dat je het op een derde manier regelt? 

De heer Rog (CDA):

Ik wil nadenken over iedere vereenvoudiging van de structuur en ik wil geen verplichte identiteitscommissie. 

De heer Bruins (ChristenUnie):

Voorzitter. Het aantal leerlingen in Nederland daalt en vooral in dunbevolkte krimpregio's is dat goed te merken voor basisscholen. Er komen grote uitdagingen af op deze scholen. Daarom is het bijvoorbeeld belangrijk dat de kleinescholentoeslag overeind is gebleven in 2014, dankzij een motie van de ChristenUnie. Daarom trekt ook de ChristenUnie in het verkiezingsprogramma extra geld uit om het onderwijs in krimpregio's op peil te houden. 

Er is echter meer aan de hand. Kunnen ouders overal in Nederland de school kiezen die past bij hun levensovertuiging of hun pedagogische visie? Kunnen zij in dorpen in Groningen, Limburg, Zeeland, het Groene Hart of de Alblasserwaard nog kiezen voor een school met een sterke identiteit, bijvoorbeeld een christelijke school of een vrije school? Voor de ChristenUnie is het een grondrecht van ouders dat er een mogelijkheid is om te kiezen. Daarom vind ik het zo belangrijk dat de laatste school van de richting mag blijven bestaan. Of het nu gereformeerde, joodse, evangelische, montessori- of vrije scholen zijn: scholen met een sterke identiteit zijn kwalitatief goede scholen, zo bleek maar weer uit recent onderzoek. Met die blik kijk ik naar dit wetsvoorstel over samenwerkingsscholen. Valt er nog iets te kiezen voor ouders? Hoe garanderen we dat iedere ouder in Nederland de school kan kiezen die bij de eigen overtuiging en visie past? Hoe stellen we schoolbesturen in staat om de kwaliteit op hun school op peil te houden, ook in krimpgebieden? 

De ChristenUnie staat ervoor open om te praten over verandering, als we daarmee de kwaliteit en de diversiteit in het onderwijs kunnen behouden. Daarbij moeten we, volgens de ChristenUnie, vooral kijken naar de bekostiging, de stichtingsnormen en de opheffingsnormen. Concreet: als we de stichtingsnormen en de opheffingsnormen verlagen, geven we meer ruimte voor nieuwe scholen en houden we scholen met een sterke identiteit open. Zo'n voorstel heb ik helaas nog niet gezien vanuit het kabinet. 

Ik zie wel twee wetsvoorstellen bij de Kamer liggen die de identiteit van scholen raken, waaronder een wetsvoorstel om de richtingen in het onderwijs te schrappen. Scholen in dunbevolkte regio's lachen erom, want die zijn al blij als ze hun ene dorpsschooltje in de lucht kunnen houden, en in dichtbevolkte regio's is er al een heleboel keuze. Ouders zijn voor het overgrote deel tevreden tot zeer tevreden met de keuze die ze hebben. Ik vind het nog steeds moeilijk om de oplossingen die de staatssecretaris zoekt voor krimpregio's niet te zien als een poging om de ruimte van het bijzonder onderwijs in te perken. Met het sleutelen aan richtingen zonder tegelijkertijd ook te kijken naar bekostiging en normen, begint de staatssecretaris te trekken aan de verkeerde kant van het touw zo denken wij bij de ChristenUnie. 

De wettelijke status van de samenwerkingsschool kent een bijzondere voorgeschiedenis. In 2006 werd artikel 23 van de Grondwet gewijzigd, een unieke gebeurtenis, met instemming van de ChristenUnie. Er werd voor samenwerkingsscholen een uitzondering opgenomen op het duale stelsel, maar uitdrukkelijk als uitzondering in ons onderwijssysteem van openbaar en bijzonder onderwijs. Het wetsvoorstel dat we vandaag bespreken, geeft meer ruimte om samenwerkingsscholen te vormen. Dat is op zich een goede zaak. Daarbij is de grote vraag echter of de samenwerkingsschool in dit wetsvoorstel nog steeds een uitzondering is binnen de kaders van de Grondwet. Volgens de Raad van State niet. Die oordeelt dat de samenwerkingsschool te veel een reguliere derde onderwijsvorm wordt en dat daarvoor wijziging van de Grondwet noodzakelijk is. De wet wordt zo ver opgerekt dat zelfs de dreiging van schoolsluiting niet meer het doorslaggevende criterium zal zijn bij de oprichting van een samenwerkingsschool. Een derde van de basisscholen mag van de staatssecretaris straks fuseren tot een samenwerkingsschool. Daarmee is de samenwerkingsschool niet meer de uitzondering zoals bedoeld in de Grondwet. 

De ChristenUnie begrijpt de zorg van de staatssecretaris over kleine scholen in dunbevolkte krimpgebieden. Die zorg delen wij ook, maar in gebieden met hoge opheffingsnormen, waar de omvang van scholen rond de opheffingsnorm geen enkel gevaar is voor de onderwijskwaliteit, is er geen reden om samenwerkingsscholen sneller toe te staan. Je zou in dichtbevolkte gebieden veeleer die opheffingsnorm willen verlagen, waarbij ook het moment verandert waarop een samenwerkingsschool zou ontstaan. Als een school van 180 leerlingen in Friesland goed kan overleven, kan een school met die omvang ook in Amsterdam prima overleven. Ik heb daarom een amendement ingediend dat ertoe strekt dat samenwerkingsscholen in dunbevolkte gebieden sneller en eerder kunnen ontstaan — daarmee hoop ik echt mee te denken met de staatssecretaris — maar niet in dichtbevolkte gebieden, want daar is het niet nodig. Daarmee blijft de samenwerkingsschool wel een uitzondering, blijft die binnen de Grondwet en worden de mogelijkheden daar uitgebreid waar ze nodig zouden kunnen zijn. 

De staatssecretaris lijkt de samenwerkingsschool te willen promoten als derde variant in het onderwijsstelsel. Zo lees ik in de schriftelijke ronde: "De regering wil aan scholen in grote steden niet per definitie de mogelijkheid onthouden om te fuseren tot samenwerkingsschool." Dat spreekt de bewering tegen dat het alleen een uitzonderingsmogelijkheid moet zijn bij krimp. Een andere opmerking is: "Daarnaast is de regering van oordeel dat het er voor de vorming van samenwerkingsscholen niet toe doet in hoeverre er sprake is van leerlingendaling of niet." 

Ik constateer dat de staatssecretaris veel verder gaat dan de Grondwet toelaat. De Raad van State zegt letterlijk dat het wetsvoorstel in strijd met artikel 23 van de Grondwet is. Ook staat in het advies dat het voegen van het bijzonder onderwijs onder een openbare stichting "niet met de Grondwet verenigbaar" is. En toch zet de staatssecretaris het wetsvoorstel door. U kunt de Grondwet toch niet zomaar naast u neerleggen, zo vraag ik de staatssecretaris. 

De staatssecretaris heeft meermaals gezegd dat hij artikel 23 ongemoeid laat, maar met dit wetsvoorstel handelt hij in strijd met dit grondwetsartikel. Wil de staatssecretaris artikel 23 ineens wel veranderen? Of wil hij een wet aanpassen in strijd met de Grondwet? Met beide scenario's kan ik het onmogelijk eens zijn. 

Kan de staatssecretaris verklaren waarom met dit wetsvoorstel de fusie tot samenwerkingsschool minder belemmeringen oplevert dan een reguliere fusie tussen bijvoorbeeld besturen van bijzondere scholen? Dat is toch vreemd? De heer Rog wees hier ook al op. 

Bij de vorming van een samenwerkingsschool gaan openbaar en bijzonder onderwijs onder één bestuur vallen. Dit kan straks ook het openbaar schoolbestuur zijn. Dat roept bij de ChristenUnie veel vragen op, want zoals het nu wordt vormgegeven, is een samenwerkingsschool eerder openbaar dan bijzonder. Informeel hebben we gezien dat met name stichtingen die handelen vanuit het bijzonder onderwijs laten zien dat het kan. Ik noem graag het mooie voorbeeld van de fusie van openbare basisschool De Achthoek en de christelijke Ichthusschool in Wolphaartsdijk. Hier laat het christelijk onderwijs zien dat het ook beseft dat openbaar onderwijs een waardevolle "richting" is die beschikbaar moet blijven voor ouders. Andersom ben ik er net als de heer Rog niet van overtuigd dat aan een overheidsstichting als taak kan worden meegegeven om één voorkeurs-denominatie te besturen en te onderhouden. Dat zou de neutraliteit van de overheid aantasten. 

Met deze wet wordt de mogelijkheid gecreëerd dat een openbare stichting het bevoegd gezag wordt. Daarmee ontstaat de kromme situatie dat het bijzonder onderwijs onder de overheid, het publiekrechtelijk gezag, gaat vallen. Het lijkt mij grondwettelijk zeer dubieus dat het levensbeschouwelijk onderwijs wordt gegeven onder het gezag van de "neutrale" overheid, inclusief bestuursbenoemingen en toezicht door de gemeenteraad. De staatssecretaris deelt deze opvatting in de schriftelijke ronde niet. Daarmee zorgt hij toch voor een oneigenlijke inmenging van de overheid in het bijzonder onderwijs? 

In de wet wordt bovendien geëist dat de school algemeen toegankelijk is. Dit ligt misschien in lijn met het karakter van openbaar onderwijs, maar is juist in strijd met het recht van het bijzonder onderwijs. Botst ook hier de Grondwet niet met dit wetsvoorstel? 

Mij is nog niet duidelijk wat nu de positie van het personeel is. Kan personeel nog wel benoemd worden op basis van de grondslag van het bijzondere deel van de school? Uit de beantwoording lijkt het personeelsbeleid hoofdzakelijk publiekrechtelijk ingegeven. Zo staat er dat alleen op basis van een "functionele competentie" personeel kan worden benoemd op basis van de levensovertuiging. Is dat dan alleen de godsdienstleraar? Of ziet de staatssecretaris dat breder? 

Een van de wezenskenmerken van het bijzonder onderwijs is dat de grondslag van de school uitgedragen wordt door het personeel, de identiteitsdragers. De heer Rog zei het al. Net concludeerde ik dat de vrijheid om personeel te benoemen op basis van de grondslag weinig meer lijkt voor te stellen met deze wet. Eigenlijk blijft dan alleen de van overheidswege verplichte identiteitscommissie over. Dat is een adviescommissie die toeziet op het openbare karakter en het bijzondere deel van de identiteit van de samenwerkingsschool. Dat is toch bijna een miskenning van de waarde van het bijzonder onderwijs? Juist op bijzondere scholen werkt levensbeschouwing of de pedagogische visie door in alle onderdelen van de school: in het personeelsbeleid, in het lesgeven, in de sfeer en in de manier van omgaan met elkaar. Gaat een identiteitscommissie, een adviescommissie echt zorgen voor het behoud van het bijzondere karakter van dat bijzondere deel van de samenwerkingsschool? Nee, want de commissie moet zowel toezien op het openbare karakter van de school als op behoud van het bijzondere karakter. Dat doet ze door voor de helft te bestaan uit "openbare" mensen en voor de helft uit "bijzondere" mensen. Met een identiteitscommissie die toeziet op het openbare karakter van de school erkent de staatssecretaris in feite dat het openbaar onderwijs eigenlijk ook een niet-neutrale richting in het onderwijs is. Kijk, en daar kunnen we als ChristenUnie heel goed in meekomen: alle onderwijsrichtingen, ook de openbare, zijn de ChristenUnie even lief en even bijzonder. 

De ChristenUnie kan niet instemmen met dit wetsvoorstel in de huidige vorm, waarin de wettelijke uitzondering voor samenwerkingsscholen zo ver wordt opgerekt dat er feitelijk geen sprake meer is van een uitzondering. Bovendien vindt een onwenselijke inmenging van de overheid plaats in het bijzonder onderwijs. Belangrijker is nog dat het wetsvoorstel niet bijdraagt aan een toekomstgerichte oplossing, waarbij ouders iets te kiezen hebben in hun dorp, stad of regio. De staatssecretaris begint, zoals ik al zei, aan de verkeerde kant van het touw te trekken, onder meer door in feite de richtingen af te schaffen en de samenwerkingsscholen tot een algemene vorm te verheffen. 

Beter zou het zijn om opheffingsnormen, stichtingsnormen en bekostigingsmodellen te veranderen, de normen te verlagen en om scholen financieel in staat te stellen om toekomstgerichte keuzes te maken, of dit nu onder behoud van zelfstandigheid is of door samenwerking met andere schoolbesturen. Op termijn zouden we alle onderwijs bijzonder moeten maken. Ook openbare scholen verdienen het, een mooie richting te zijn, want onderwijs is nooit neutraal. En onderwijs is zeker niet van de overheid. Onderwijs is van de ouders én van de leraren, als identiteitsdragers op school. Dat zou pas echt een toekomstbestendige oplossing zijn. 

Mevrouw Ypma (PvdA):

Ik heb een beetje dezelfde vraag als ik aan collega Rog heb gesteld. Die identiteitscommissie is nu in de praktijk een mooie oplossing waarin juist de ouders en de leerkrachten samen beslissingen nemen over de identiteit van de school en de dagelijkse praktijk. Wat is dan het alternatief dat mijn collega Bruins voor ogen heeft? 

De heer Bruins (ChristenUnie):

Ik heb niet een amendement om dat deel van het wetsvoorstel aan te passen. Ik zie zo gauw eigenlijk niet een beter alternatief, behalve dat je zou zeggen: je hebt een identiteitscommissie voor het openbare deel en je hebt een identiteitscommissie voor het bijzondere deel, en dat die twee dan "iets" doen. Ik ben blij dat het op verschillende plekken goed werkt. Als een samenwerkingsschool op basis van vrijwilligheid ontstaat, zit daar natuurlijk ook een heleboel goede wil van directeuren, leraren en ouders achter. En daar waar het vrijwillig en in goede wil gaat en een uitzondering is op de wet, en het een mogelijkheid is om scholen in stand te houden in kleine kernen waar krimp is, is dit misschien the next best option. 

Mevrouw Ypma (PvdA):

Dus als ik het goed begrijp, vindt de heer Bruins dat beter dan die derde rechtspersoon, die je dan in het leven moet roepen en die heel veel bureaucratie oplevert? Zo wordt dat tenminste nu ervaren. 

De heer Bruins (ChristenUnie):

Met iets wat bureaucratie oplevert, heb ik altijd moeite, maar ik zal de amendementen van de heer Rog goed bestuderen om te bekijken wat onze voorkeur heeft. 

Mevrouw Ypma (PvdA):

Voorzitter. Juf Janneke kan vol passie vertellen over de school waar ze werkt in een dorpje met 500 inwoners. Het is best wel hard werken op zo'n kleine dorpsschool, vertelt ze, maar je krijgt er wel heel veel voor terug. De 42 kinderen op haar school zijn heel tolerant, ook naar de zorgleerlingen in de klas, en ze gaan uit van verschil in de klas. Ze probeert uit ieder kind het beste te halen. De school krijgt een prima beoordeling van de inspectie en juf Janneke straalt als ze over haar school praat. Het enige wat ze jammer vindt, is dat de helft van het dorp naar een christelijke school 2 kilometer verderop gaat. De juf droomt ervan dat die twee scholen gaan samenwerken. Het valt prima te organiseren om dagelijks met een gezamenlijke opening te beginnen die recht doet aan de verschillende achtergronden. Met behoud van identiteit onder één dak; dat zou toch zo mooi zijn. De kinderen kunnen alleen niet christelijk leren rekenen, maar is dat nu zo erg? 

In een gemeente verderop wordt hard gewerkt aan het overeind houden van twee dorpsscholen. De openbare en de christelijke scholenkoepel zijn met elkaar in gesprek om in de twee dorpen hun scholen te laten samenwerken als samenwerkingsschool, in beide situaties met afspraken over omgaan met identiteit, inzet van personeel, omgaan met medezeggenschap, met een terugkeerregeling van het personeel. Maar de deal is nog niet rond. Er zijn allerlei belemmeringen vanuit de regelgeving. Daar kunnen wij iets aan doen vanuit Den Haag. 

Daarom heb ik in maart 2014 de initiatiefnota Samenwerken voor onderwijs ingediend over het wegnemen van wettelijke belemmeringen bij het starten en onderhouden van samenwerkingsscholen. Deze initiatiefnota had als doel om de droom van juf Janneke en veel scholen en gemeenten mogelijk te maken door de wettelijke drempels voor het starten van een samenwerkingsschool te verlagen. Vanwege deze drempels zien scholen namelijk af van het starten van een samenwerkingsschool en starten ze vervolgens een informele samenwerkingsschool. 

Vanwege de bevolkingskrimp en de gevolgen die die met zich meebrengt, is het van belang dat scholen over denominatieve grenzen met elkaar samenwerken. De praktijk baant zich eigenlijk een weg door de belemmeringen van de wet. Wij lopen achter hier in Den Haag. Daar moeten wij iets aan doen. Mijn doel is om ervoor te zorgen dat er niet willekeurig scholen verdwijnen, maar dat een samenwerkingsschool die aansluit bij meerdere overtuigingen en levensvisies kan blijven bestaan, bijvoorbeeld een dorpsschool, die daarvoor zorgt met een formele garantie op langere termijn dat zowel het openbare karakter als de bijzondere identiteit blijven bestaan en tegelijkertijd recht doet aan de diversiteit in Nederland en zorgt voor bereikbare scholen. 

Het wetsvoorstel is in lijn met deze initiatiefnota. Ik wil de staatssecretaris daar hartelijk voor danken. Het is zaak om nog voor de verkiezingen wettelijk te regelen wat wij op dit punt wilden bereiken. Aanpassingen hadden eigenlijk jaren geleden al doorgevoerd moeten worden. Wij zijn wat laat. Ik had zelf een initiatiefnota geschreven in 2014 om het kabinet wat aan te sporen. Nu zijn veel scholen al gesloten of gefuseerd tot informele samenwerkingsscholen, maar na invoering van deze wet zijn er weer mogelijkheden voor de toekomst. Daar wil ik de staatssecretaris hartelijk voor danken. 

De reden dat samenwerkingsscholen nu moeizaam tot stand komen ligt in de complexiteit van de wetgeving. Alleen wij kunnen dat oplossen. Momenteel is vorming van een samenwerkingsschool alleen mogelijk wanneer het leerlingenaantal op een van de betrokken scholen binnen zes jaar onder de opheffingsnorm komt. Schoolbesturen in gebieden met een leerlingdaling besluiten nu vaak om scholen te sluiten voordat die opheffingsnorm in beeld komt, bijvoorbeeld omdat het bestaan van een aanzienlijk aantal kleine scholen de financiële gezondheid van een schoolbestuur kan bedreigen. Zo dreigt er discontinuïteit voordat de opheffingsnorm is bereikt. Scholen die vanwege krimp samen verder willen gaan, hoeven door dit wetsvoorstel niet langer te wachten totdat ze worden opgeheven. Het wetsvoorstel geeft het continuïteitscriterium, dat inhoudt dat een van beide te fuseren scholen met opheffing wordt bedreigd, opnieuw vorm. Het geeft waarborgen voor de gelijkwaardigheid tussen openbaar en bijzonder onderwijs. De bijzondere identiteit en het openbare karakter van de school zijn ook gewaarborgd door een identiteitscommissie op schoolniveau. 

Ten slotte regelt het wetsvoorstel dat een samenwerkingsschool in stand kan worden gehouden door een stichting voor openbaar onderwijs. In verschillende gebieden in Nederland is leerlingdaling een groot probleem. Vooral in dorpen waar nu nog meerdere basisscholen van verschillende denominaties bestaan, is het wachten totdat er simpelweg eentje omvalt. Ouders en schoolbesturen geven aan dat ze samenwerkingsscholen als oplossing zien voor het probleem. Ik zou daarom graag zien dat dat wordt aanvaard. 

Een samenwerkingsschool is juist als uitzondering geschapen om de dualiteit te behouden, om de concurrentiestrijd te voorkomen en om de verschraling van het aanbod tegen te gaan. De eisen om een samenwerkingsschool te stichten, zijn ontzettend streng. Het is geen haalbare kaart. Het gebeurt slechts in heel uitzonderlijke gevallen. Laten we wel wezen: het gaat om de wens van ouders. Om die reden is ons duale bestel ooit opgebouwd. Juist daarmee kunnen we samenwerkingsscholen informeel en formeel beargumenteren. Ook het NCOR heeft aangetoond dat, als je het objectief kunt aantonen door middel van leerlingprognoses en een termijn, er aan de grondwettelijke eisen wordt voldaan, terwijl er tegelijkertijd ruimte wordt gegeven aan het veld. Die ruimte geven wij graag. 

De heer Jasper van Dijk (SP):

Voorzitter. Met deze wet komt er een verruiming van de mogelijkheden om een samenwerkingsschool op te richten. Ook een stichting voor openbaar onderwijs kan een samenwerkingsschool in stand houden. Dat is een stap vooruit. Maar waarom zo voorzichtig? Waarom blijft onze liberale staatssecretaris zo vasthouden aan het duale bestel door nog steeds, ook in deze wet, veel ingewikkelde voorwaarden te stellen aan het oprichten van een samenwerkingsschool? Dat is alleen mogelijk in de krimpgebieden. Is het bijna 100 jaar na de geboorte van artikel 23 niet tijd om dat artikel te moderniseren? Zo stappen we af van "dat hebben we vroeger nu eenmaal zo afgesproken" of "dat is nu eenmaal zo". 

Al bij het debat over de initiatiefnota van mevrouw Ypma in 2014 vroeg ik het volgende: als betrokkenen aangeven tot één bestuur te willen komen, zou het dan niet passend zijn om hen geen strobreed in de weg te leggen? Ik vraag dat opnieuw. Als er van onderop vraag naar is, kunnen we dat dan ook buiten de krimpregio's toejuichen? Ik heb daartoe een amendement ingediend. 

De heer Van Meenen (D66):

Mijn fractie zal dat amendement van harte ondersteunen. Dat ga ik zo nog een keer zeggen. Maar als de SP deze woorden wil waarmaken, vraag ik mij af waarom zij nog hecht aan de fusietoets, want daarvoor geldt exact hetzelfde. Dat is ook een wens van onderop, namelijk van scholen die, al dan niet bestuurlijk, samen willen gaan. Dan zegt de SP: ho, wacht even, eerst een fusietoets; we gaan eerst even checken of het allemaal wel in orde is. Waarom nog? Waarom nemen we in het basisonderwijs niet ook afscheid van de fusietoets, zo vraag ik de heer Van Dijk. 

De heer Jasper van Dijk (SP):

Dat is handig bedacht van de heer Van Meenen. Als we dit afschaffen, waarom schaffen we dat dan niet ook af? Omdat het twee verschillende dingen zijn, mijnheer Van Meenen. We hebben allemaal regels voor het onderwijs; vraag maar aan de staatssecretaris, want die kan heel goed uitleggen wat hij allemaal van scholen verwacht. De fusietoets hoort daar ook bij. De heer Van Meenen zegt het al: indien scholen voldoen aan de voorwaarden, kunnen ze samengaan. Ik vind dat we hier bijzondere aandacht moeten besteden aan de mogelijkheden om een samenwerkingsschool te starten. 

De heer Van Meenen (D66):

Ik haal de heer Van Dijk zelf aan. Hij zegt: als de wens om een samenwerkingsschool te beginnen van onderop komt, wie zijn wij dan om dat in de weg te gaan zitten? We moeten die wens van onderop toestaan. Die exacte redenering geldt toch ook voor fusie? Waarom daar niet, zo vraag ik de heer Van Dijk. Wat is het verschil? 

De heer Jasper van Dijk (SP):

Omdat een fusie wat anders is dan een samenwerkingsschool. Het gaat mij er hier om een gedateerd bestel te moderniseren. Volgens mij kan ik D66 daarin meekrijgen. Maar schaalvergroting is een heel ander onderwerp. Daarin moeten we terughoudend zijn. Het hebben van een fusietoets wil dus nog niet zeggen dat er een fusieverbod is. Laten we goed bekijken hoe we die eisen zo soepel mogelijk kunnen maken, maar afschaffen vind ik al te rigoureus. 

De heer Rog (CDA):

Ik doe mijn uiterste best om de heer Van Dijk te begrijpen. Volgens mij bepleit hij nu dat, als een openbare en een bijzondere school dat willen, zij ongeacht de grootte — de drempels moeten we helemaal wegvegen! — mogen samenwerken in een samenwerkingsschool. Als twee bijzondere scholen dat zouden willen, kan dat echter niet. Heb ik de heer Van Dijk zo goed begrepen? Of vindt hij dat voor deze scholen dezelfde vrije fusieruimte zou moeten gelden als welke hij bepleit bij een fusie van openbaar en bijzonder onderwijs? 

De heer Jasper van Dijk (SP):

Nee, de heer Rog heeft het niet goed begrepen. De SP is voorstander van de fusietoets, die in het leven is geroepen om de menselijke maat in het onderwijs in stand te houden, om met name de bestuurlijke schaalvergroting tegen te gaan. Elke keer als twee scholen samen willen gaan, ongeacht hun denominatie, moeten we dat dus zorgvuldig controleren, of die scholen nou openbaar, bijzonder of allebei zijn. 

De heer Rog (CDA):

Dan begrijp ik de heer Van Dijk nog steeds niet. Nu bepleit hij dus eigenlijk dat deze wet niet door moet gaan op deze manier. We kunnen dus een amendement van de SP verwachten, waarin staat dat de fusietoets behouden blijft, ook wanneer een school 83 of minder leerlingen heeft. Dat is namelijk wat hij zegt. 

De heer Jasper van Dijk (SP):

Ik wil de heer Rog er zeer hartelijk voor bedanken dat hij mij alert houdt. Ik zal nog eens goed in overleg gaan met Bureau Wetgeving. Mogelijk kan de heer Rog een nieuw amendement tegemoetzien. 

Uiteraard is de SP voorstander van een acceptatieplicht voor samenwerkingsscholen. Wij zijn namelijk voor een acceptatieplicht van alle scholen, dus ook van samenwerkingsscholen. Ik kan de voorzitter verklappen dat er hier ergens in dit gebouw op een plank een wetsvoorstel ligt. Volgens mij kan mevrouw Ypma ons bijlichten waar dat precies ligt. Het ligt er al tien jaar. Het is een gran-di-oos wetsvoorstel. Steun dus niet alleen mijn amendement om een acceptatieplicht voor samenwerkingsscholen te regelen, maar steun het wetsvoorstel in zijn geheel. Uiteraard roep ik mevrouw Ypma opnieuw op, en ik hoop voor de laatste keer, om daar nu mee aan de slag te gaan. De kerst nadert. Zou het niet een mooi idee zijn om het rond deze tijd aan de Kamer voor te leggen? 

De voorzitter:

Mevrouw Ypma gaat toelichten of er een cadeautje voor de heer Van Dijk op komst is. 

Mevrouw Ypma (PvdA):

Is de heer Van Dijk het met mij eens dat wij dat wetsvoorstel zeker moeten indienen als we een meerderheid halen en dus de VVD over de streep trekken, maar dat wij het niet moeten indienen als het geen meerderheid haalt? Dan raakt de toekomst alleen maar verder weg, want dan wordt de acceptatieplicht hier weggestemd. 

De heer Jasper van Dijk (SP):

Nee, daar ben ik het niet mee eens. Wij hebben het wetsvoorstel gvo/hvo. Excuus voor de afkorting; dat betekent: godsdienstig en humanistisch vormingsonderwijs. Daarvan wist mevrouw Ypma ook niet of het een meerderheid zou krijgen. Dat weet ze nog steeds niet, als ik het goed heb. Datzelfde geldt voor die acceptatieplicht. Mevrouw Ypma, u moet naar de inhoud kijken. Het wetsvoorstel voor die acceptatieplicht is geweldig. Leg het voor en de VVD kan er niet omheen. Ik beloof u te helpen. 

Mevrouw Ypma (PvdA):

Ik ben het zeer eens met de heer Van Dijk dat het in beide gevallen geniale wetsvoorstellen betreft. Maar we moeten er ook voor zorgen dat ze een meerderheid halen. Het verschil is dat ik er wel vertrouwen in heb dat de SP gaat instemmen met het wetsvoorstel hvo/gvo, maar dat de VVD duidelijk heeft aangegeven de acceptatieplicht weg te stemmen. 

De heer Jasper van Dijk (SP):

Zo, zo, zo. Dus nu zegt mevrouw Ypma dat zij mij meer vertrouwt dan de VVD. Dat onthouden we. 

De voorzitter:

Laten we de interpretatie maar even in het midden laten. U mag gewoon verdergaan met uw betoog. 

De heer Jasper van Dijk (SP):

Wacht even, hoor. De VVD draait namelijk enorm op de acceptatieplicht. Ik kan een motie laten zien ... 

De voorzitter:

Dit is niet de behandeling van het wetsvoorstel voor een acceptatieplicht. We gaan ook geen uitlokking veroorzaken. 

De heer Jasper van Dijk (SP):

Eén zin, voorzitter. Want we moeten de VVD wel juist citeren. Ik heb een motie waarin de VVD de acceptatieplicht gewoon steunt. Mevrouw Strauss heeft voor de camera van ene Tim Hofman ook gezegd: ja, hoor, onder voorwaarden kunnen wij daar best mee instemmen. Kortom: er liggen kansen. Nu nog bij mijnheer Bisschop. Bij hem ben ik er niet zo zeker van. 

De heer Bisschop (SGP):

Volgens mij geeft niet de heer Van Dijk mij het woord, maar de voorzitter. Voorzitter, dank u wel voor uw toestemming. 

Soms neemt de heer Van Dijk het begrip "vrijheid van onderwijs" in de mond. Elke keer als ik hem dan weer hoor, denk ik: wat voor vrijheid is dat nou eigenlijk? Is dat nou de vrijheid die uitsluitend moet leiden tot niet-religieus onderwijs? Ik kijk even naar de amendementen die de heer Van Dijk heeft ingediend. Als er in een samenwerkingsschool spanning ontstaat tussen enerzijds de openbare identiteit en anderzijds de bijzondere identiteit, wat zegt dan de heer Van Dijk in het amendement op stuk nr. 12? "Bij de beslechting van geschillen als bedoeld in de vorige volzin, prevaleert het openbare karakter van de samenwerkingsschool." 

De heer Jasper van Dijk (SP):

Zo is het. 

De heer Bisschop (SGP):

Is dat nou vrijheid van onderwijs zoals de heer Van Dijk die voorstelt? Ik noem nog een ander amendement. 

De voorzitter:

We gaan eerst heel eventjes iets corrigeren. Het amendement op stuk nr. 12 is inmiddels vervangen door het amendement op stuk nr. 15, maar wellicht is dat voor dit punt van de discussie niet van belang. 

De heer Bisschop (SGP):

Inhoudelijk maakt dat volgens mij niet zo veel verschil. In het amendement op stuk nr. 13 staat: "Samenwerkingsscholen zijn toegankelijk voor alle kinderen zonder onderscheid van godsdienst of levensbeschouwing." Dat regelt dit wetsvoorstel al op een bepaalde manier. Neemt u mij niet kwalijk, voorzitter, maar misschien kan de heer Van Dijk zich nog eens goed bezinnen op het concept "vrijheid van onderwijs" zoals dat in de Nederlandse traditie is gegroeid en in de samenleving is verankerd. Misschien kan hij zijn eenzijdige bril van "openbaar onderwijs is eigenlijk dominant" — dat moet het eigenlijk zijn — eens afzetten en respecteren dat ouders ook andere keuzes kunnen maken en kan hij daarvoor vervolgens in het overheidsbeleid ook ruimte laten in plaats van dat hij de dwang, de drang en de pressie van "het moet openbaar zijn" doorvoert. Ik zou de heer Van Dijk dat graag in overweging willen geven. 

De voorzitter:

De vraag was korter dan de inleiding, maar we gaan nu naar de heer Van Dijk. 

De heer Jasper van Dijk (SP):

Dat doe ik met liefde. Je hebt twee soorten vrijheid in deze discussie. Er is de vrijheid van de heer Bisschop. Dat is de vrijheid om scholen te stichten en om een eigen toelatingsbeleid te voeren. Dat kan er helaas toe leiden dat zo'n school kan zeggen tegen een leerling die niet precies past in de identiteit van die school: je komt er niet in. Dat is onvrijheid voor die ouders en dat kind, want dat kind komt er niet in. Het is een beperkte schoolkeuze. Dat is de vrijheid van de heer Bisschop. Mijn vrijheid is de vrijheid van schoolkeuze, echte vrijheid van schoolkeuze: we maken alle scholen toegankelijk en geen enkel kind, geen enkele ouder zal meer geweigerd worden aan de deur van welke school dan ook, om te beginnen bij samenwerkingsscholen. 

De heer Bisschop (SGP):

Dit verhaal ken ik natuurlijk van de heer Van Dijk. 

De heer Jasper van Dijk (SP):

Omdat het klopt. 

De heer Bisschop (SGP):

Dit is een buitengewoon versmald concept van "vrijheid van onderwijs". De vrijheid van onderwijs is de vrijheid van richting, van inrichting en van oprichting, met inderdaad ook een element van keuzevrijheid voor ouders richting de scholen die zich op een bepaalde manier hebben geprofileerd. De vrijheid van onderwijs omvat toch veel meer dan alleen de acceptatieplicht? De heer Van Dijk kan toch niet menen dat dát nou het summum van vrijheid van onderwijs is? Ik ben bereid om gewoon nog eens in een goed gesprek de klassieke Nederlandse benadering van maatschappelijk verankerd onderwijs op basis van vrijheid van onderwijs uit te leggen, om daar eens goed over door te praten onder een goede lunch of iets soortgelijks. Ik bied mijn hulp aan. 

De voorzitter:

Dit warme aanbod is vast niet te weerstaan. En dan gaat de heer Van Dijk ook nog antwoord geven op de vraag. 

De heer Jasper van Dijk (SP):

Hoort daar ook een glas wijn bij? Dan valt er met mij over te praten. 

De heer Bisschop (SGP):

Zeker, maar dan wel na afloop van de werkzaamheden van deze dag. 

De heer Jasper van Dijk (SP):

Vanzelfsprekend. 

De voorzitter:

De avond is nu nog niet ten einde, dus nu gaat de heer Van Dijk nog even antwoord geven op de vraag. Daarna gaan we weer verder met het debat. Ik begrijp dat uw collega's zich al hebben aangesloten bij uw gesprek, dus dat wordt nog leuk. 

De heer Jasper van Dijk (SP):

Ja, nu wel. 

De heer Bisschop omschrijft het correct. Hij houdt vast aan de klassieke interpretatie van de vrijheid van onderwijs: de vrijheid om een school te stichten en daarbij ook een deurbeleid te voeren. Ik wil het graag moderniseren. De SP is een progressieve, moderne partij. Ik wil graag naar de eenentwintigste eeuw toe en de scholen openzetten voor alle kinderen. En verder houden we binnen die scholen maximale vrijheid om het onderwijs vorm te geven. Alleen, mijnheer Bisschop, gaat dat met veel meer kinderen, heel veel verschillende kinderen in plaats van één type leerling. 

De voorzitter:

Mijnheer Bisschop, we gaan hier geen heel debat voeren over de vrijheid van onderwijs. 

De heer Bisschop (SGP):

Nee hoor, ik heb een heel korte opmerking. De heer Van Dijk stelt dat hij van een progressieve, moderne partij is, maar — dat is eigenlijk wel grappig en dat deel ik ook graag met u — hij heeft niet in de gaten dat zijn pleidooi niet 100 jaar oud is, zoals artikel 23 van de Grondwet, maar 200 jaar oud. 

De voorzitter:

De heer Van Dijk gaat daarover nadenken, zie ik. Hij vervolgt zijn betoog. 

De heer Jasper van Dijk (SP):

Ja. Ik zou zeggen: zet uw deuren open voor eenieder. 

Ik ga hierop door, want deze wet moet zorgvuldig worden ingevoerd. De kenmerken van het openbaar onderwijs — algemene toegankelijkheid en pluriformiteit — moeten behouden blijven. U belegt veel invloed bij de gemeenteraden en de identiteitscommissies. Om de gevolgen concreet te krijgen, leg ik u enkele casussen voor. Ja, ik twijfel altijd: is het meervoud "casi" of "casussen"? Maar daar komen we nog wel achter. 

Casus één. Stel, zo vraag ik de staatssecretaris, dat een openlijk homoseksuele leraar solliciteert op een samenwerkingsschool. Het christelijk smaldeel wil hem op basis daarvan niet aannemen of wil de uitgangspunten van het personeelsbeleid in die zin aanpassen. De identiteitscommissie komt niet tot een gezamenlijk standpunt. Wat doen we dan? Kunnen we garanderen dat in dat geval het non-discriminatiebeginsel overeind blijft of niet? 

Casus twee. De kerstviering leidt tot discussie tussen gelovigen en openbaren. De identiteitscommissie wil er een vredesfeest van maken en het religieuze aspect een kleinere rol geven, zodat het feest van iedereen wordt. Het bestuur wil juist de christelijke component benadrukken. Wat doen we bij een dergelijk geschil? Is een compromis mogelijk? En is, in diezelfde casus, een leraar die uit het openbaar onderwijs komt verplicht om meer aandacht te geven aan de religie in voorliggende gevallen als het bestuur dat wil? Het lijkt mij goed om in voorliggende gevallen de wezenlijke kenmerken van het openbaar onderwijs te laten prevaleren, zoals de heer Bisschop zonet mijn amendement op stuk nr. 15 al correct toelichtte. 

Ten slotte. Bij de aanstelling van personeel kan dit wetsvoorstel tot problemen leiden. Leraren uit het openbaar onderwijs gaan bijvoorbeeld als zij onder een bijzonder bestuur komen te vallen, onder het civiel recht vallen. Dat leidt tot wijzigingen met betrekking tot opslag, transitievergoedingen en bovenwettelijke regelingen. Kan een en ander leiden tot een minder goede arbeidsrechtelijke positie voor een leraar uit het openbaar onderwijs die onder een bijzonder schoolbestuur gaat werken, en andersom? Leraren uit het openbaar onderwijs kunnen hun aanstelling, die vergelijkbaar is met die van een ambtenaar, kwijtraken. Levert dat mogelijk problemen op? Is dit ook besproken met betrokken partijen als de vakbonden? Dank u wel. 

De heer Bruins (ChristenUnie):

Kan de heer Van Dijk mij uitleggen hoe ik zijn uitspraak dat in geval van geschillen, conflicten of dilemma's het openbare karakter moet prevaleren, kan rijmen met zijn oproep dat deze wet een non-discriminatoir karakter moet hebben? 

De heer Jasper van Dijk (SP):

Ja. Ik legde de casus zonet voor. Stel dat een homoseksuele leraar solliciteert bij een samenwerkingsschool en men tot de conclusie komt dat hij niet past bij die school. Dan zegt mijn partij: dat vind ik ongepast, want ik wil niet kijken naar iemands seksuele voorkeur maar naar iemands kwaliteit. Het moet een goede leraar zijn; het andere vind ik niet relevant. 

De heer Bruins (ChristenUnie):

Het is al heel kwalijk dat de heer Van Dijk hier suggereert dat gelovigen tegen homo's zijn en niet-gelovigen voor homo's, maar die laat ik even zitten. Daarvoor is het te laat op de avond. Maar nogmaals: hoe kan de heer Van Dijk beweren dat iets non-discriminatoir is als hij het openbare karakter laat prevaleren boven een bijzonder karakter? Dan ben je dus heel bewust aan het discrimineren. Dan zeg je: iets wat areligieus is, gaat voor iets wat religieus is. Dat is gewoon discriminatie. Dat is niet non-discriminatoir. Dan kan de heer Van Dijk heel hoogdravend en modern klinken, maar dat is gewoon discriminatie. 

De heer Jasper van Dijk (SP):

Ik zeg niet dat christelijke partijen tegen homo's zijn; allerminst. Ik stel wel vast dat er regels zijn die mogelijkheden bieden aan bijzondere scholen om voorkeuren uit te spreken voor het personeel. Gelukkig heeft de Kamer het wetsvoorstel enkelefeitconstructie aangenomen, dat die mogelijkheden vermindert. Ik wil niet dat dat soort zaken een rol spelen in dergelijke geschillen. Dat is lastig voor de heer Bruins, maar je moet een keuze maken. Welke vorm van discriminatie prevaleert? Geef je de school het recht om zijn personeel te kiezen of zeg je "wij doen dat niet"? 

De voorzitter:

Ik heb niet het idee dat het hier om een onduidelijkheid gaat, maar meer om een verschil van mening. 

De heer Bruins (ChristenUnie):

Ik wil dit even wegtrekken van dit specifieke voorbeeld, want daarmee zet de heer Van Dijk twee soorten discriminatie tegenover elkaar. Ik heb het heel simpel over de vraag of het kerstfeest een kerstfeest wordt of een lichtfeest. Waarom prevaleert dan het openbare karakter boven het religieuze karakter? Waarop baseert de heer Van Dijk dat? Dat snap ik gewoon echt niet. 

De voorzitter:

Laatste poging, mijnheer Van Dijk. Daarna voegt u het toe aan het goede gesprek, zo zou ik zeggen. 

De heer Jasper van Dijk (SP):

Omdat het onderwijs een publieke zaak is die wij met z'n allen betalen. Als je een samenwerkingsschool hebt, voeg je twee scholen bij elkaar en twee soorten leerlingen: openbare en bijzondere, om het zo maar even te zeggen. Op dat moment vind ik dat het openbare karakter van de school moet prevaleren, bijvoorbeeld zodat alle leerlingen worden toegelaten. Het zou toch vreemd zij als er op een samenwerkingsschool, waar ook een openbare school bij betrokken is, alsnog een leerling geweigerd kan worden? Dat moeten wij toch niet meer hebben in deze tijd? 

De voorzitter:

Nee, mijnheer Bruins. Nu gaan we echt naar mevrouw Ypma. Ik geloof dat een van uw collega's nog verder wil doorgaan op dit punt. Anders loopt het uit de hand. 

Mevrouw Ypma (PvdA):

Dat zal ik ook doen op dit punt, maar met een net iets andere insteek. Ik begrijp wat collega Van Dijk wil regelen met zijn amendement over de toelating. Maar dit punt gaat over een conflict waarbij het openbare karakter prevaleert en het bijzondere karakter dus ondergeschikt wordt gemaakt. Is de heer Van Dijk niet bang dat scholen daardoor strategisch gaan denken en dat dit juist heel verkeerd kan uitpakken, namelijk dat ze niet beginnen aan zo'n samenwerkingsschool? 

De heer Jasper van Dijk (SP):

Dat vind ik heel speculatief. Ik vind dat wij daar niet huiverig voor moeten zijn. Het mag duidelijk zijn dat de SP graag een discussie wil voeren over artikel 23. Dat artikel hoeven wij niet vandaag af te schaffen, maar wij willen het graag moderniseren. De samenwerkingsschool is natuurlijk een prachtig fenomeen om die discussie aan te gaan. De bijzondere scholen blijven. De openbare scholen blijven. En de staatssecretaris stelt voor om daartussen ook samenwerkingsscholen te zetten. De vraag is welke denominatie, welke onderwijsvisie, dan prevaleert. 

Mevrouw Ypma (PvdA):

Ik ben net zo'n fervent voorstander van de samenwerkingsscholen als de heer Van Dijk. Juist daarom wil ik niet dat daarop wordt geanticipeerd, dat er strategisch wordt gedacht en dat scholen door dit amendement minder snel geneigd zijn om een samenwerkingsschool op te richten. Ze kunnen dan denken dat ze net zo goed een openbare school kunnen worden, omdat dat karakter prevaleert boven het bijzondere karakter. 

De heer Jasper van Dijk (SP):

Dat lijkt mij een uitstekend idee. 

De heer Rog (CDA):

De heer Van Dijk claimt hier een groot voorstander van deze wetswijziging te zijn, maar zijn betoog zal niet leiden tot meer draagvlak daarvoor. De scholen die op dit moment informeel of formeel samenwerken — er zijn zelfs scholen waarvan de vertegenwoordigers op dit tijdstip nog op de publieke tribune zitten — doen dat uit de overtuiging om elkaar op te zoeken. Wat de heer Van Dijk doet, is aan de voorkant een grote controverse schetsen. Daarbij zegt hij ook meteen dat hij de scheidsrechter is die zegt dat de openbaren altijd gelijk hebben. Dan komt hij met een soort redenering, namelijk dat die belasting betalen. Dat doen we allemaal met elkaar en dus hebben zij per definitie gelijk. Kan de heer Van Dijk dat nou nog eens uitleggen? Betalen de ouders van wie de kinderen voorheen in het bijzonder onderwijs zaten, geen belasting? Wat is de relatie met het morele gelijk dat de heer Van Dijk wil neerleggen bij het openbare deel van de samenwerkingsschool? Kan hij dat nog eens uitleggen? 

De heer Jasper van Dijk (SP):

Ik zie de heer Bruin zo heftig knikken dat ik bijna denk dat de vraag van hem afkomstig is. Dat is echter ondenkbaar. 

De voorzitter:

Het zou in elkaars verlengde kunnen liggen. 

De heer Jasper van Dijk (SP):

Ja, zo is het. Het punt is dat de bijzondere scholen privileges hebben die openbare scholen niet hebben. Ze kunnen bijvoorbeeld een toelatingsbeleid hanteren. Ik vind het gek dat, als wij een bijzondere school financieren, die dan het recht heeft om te zeggen: die leerling mag wel naar binnen, maar die leerling mag niet naar binnen. Dan denk ik: hè? Het is algemeen bekostigd en dan moet het ook algemeen toegankelijk zijn. 

De heer Rog (CDA):

Mijn vraag ging daar helemaal niet over. Mijn vraag ging over het feit dat de heer Van Dijk aan de voorkant eigenlijk in dat goede huwelijk van de samenwerkingsschool loopt te stoken. Hij stelt daarbij aan de voorkant vast dat, als het gaat om keuzes, de openbare school per definitie gelijk heeft. Hij zegt dan iets over belasting wat ik niet kan volgen. Dat mag hij uitleggen. De heer Van Dijk begint de hele tijd over artikel 23 en het afschaffen van bijzonder onderwijs, maar daar hebben we het helemaal niet over. Ik wil een antwoord op de vraag wat zijn grond is om te menen dat in zo'n organisatie die samengaat het openbare karakter altijd prevaleert. Wat is het argument? 

De heer Jasper van Dijk (SP):

Volgens mij heb ik dat glashelder uitgelegd. Ik heb drie casussen aan de staatssecretaris voorgelegd. Laten we niet zo argwanend zijn. Laten we ervan uitgaan dat die openbare en die bijzondere school het in 80% of 90% van de gevallen met elkaar eens worden over het feit dat ze goed onderwijs willen geven. Er zijn natuurlijk discussiepunten. Ik heb een paar punten genoemd, zoals de kerstviering of de homoseksuele leraar, waarover discussie kan ontstaan. Mijn partij zegt dat dan de openbare school zou moeten prevaleren. 

De voorzitter:

Hartelijk dank. Dan gaan we vervolgens luisteren naar de heer Van Meenen. Hij staat te trappelen om zijn bijdrage te leveren. Ga uw gang. 

De heer Van Meenen (D66):

Voorzitter. Voor ik aan mijn bijdrage begin, kan ik niet nalaten om even in te gaan op de verontwaardiging die de heer Rog hier tentoonspreidt. Ook ik ben het niet eens met de heer Van Dijk als hij zegt dat het openbare karakter op voorhand altijd moet prevaleren. De heer Rog heeft hier een halfuur geleden echter gesteld dat het bestuurlijk samengaan nooit onder een openbaar bestuur kan. Dan zou het bijzondere moeten prevaleren. Meten met twee maten is de heer Rog dus niet geheel vreemd. 

De voorzitter:

Dit vraagt om een reactie. 

De heer Rog (CDA):

Ja, dit is uitlokking. Misschien kan de heer Van Meenen zijn bijdrage dan beginnen door eens te reflecteren op het grondwettelijke karakter en de grondwettelijke borging van het openbaar en het bijzonder onderwijs en waarom hij denkt — in weerwil van allerlei onderwijsjuristen, de Raad van State, de Onderwijsraad, et cetera — dat een samenwerkingsschool onder openbaar bestuur wél een fantastisch idee is. Het zou aardig zijn als de heer Van Meenen, in plaats van verwijten te maken, daar dan eens uitleg over geeft. Hoe ziet hij dat voor zich? 

De heer Van Meenen (D66):

Ik verwijt helemaal niemand iets. Ik constateer alleen dat het laten prevaleren van het één boven het ander in het ene geval aanleiding is om een collega stevig te bevragen en het in het andere geval vanzelfsprekend is dat het bijzondere prevaleert, al dan niet ondersteund door de Grondwet. Dat ga ik hier verder niet uitwerken, want daarvoor ontbreekt het mij aan tijd. Ik heb er voldoende over gezegd, want in mijn ogen kan het in ieder geval ... 

De voorzitter:

Mijnheer Rog, één moment. We hebben hier een wetsvoorstel. Ik vind, ook gezien het uur op de avond, dat we ons primair daarop moeten richten. Uitgebreide algemene verhandelingen over dit ontzettend belangrijke onderwerp vind ik op dit moment echt niet aan de orde. Maak uw vraag iets specifieker dan te vragen naar een algemene uiteenzetting. 

De heer Rog (CDA):

Dat zal ik doen, maar het is de heer Van Meenen die uit het niets hierover begint. 

De voorzitter:

Daarom heb ik u ook een interruptie toegestaan. 

De heer Rog (CDA):

De heer Van Meenen heeft mij geïnterrumpeerd met de vraag waarom wij dan een amendement hebben ingediend dat regelt dat een school met een bijzondere karakter onder een bijzonder bestuur prima een samenwerkingsschool kan zijn. Kan de heer Van Meenen aangeven waarom hij meent dat een samenwerkingsschool uitstekend onder openbaar bestuur zou kunnen staan? Gaat dat niet tegen de Grondwet in? 

De heer Van Meenen (D66):

Dat zijn twee verschillende dingen. Als twee scholen wensen samen te gaan en zij ervoor kiezen om dat hetzij onder een bijzonder bestuur hetzij onder een openbaar bestuur te doen, kan dat uitstekend functioneren. Dat staat namelijk volkomen los van de Grondwet. Of het goed functioneert, is alleen maar afhankelijk van de manier waarop mensen die samenwerking lokaal vormgeven. Daarbij doet de Grondwet er totaal niet toe. 

Het argument van de heer Rog om dit niet mogelijk te maken ís de Grondwet. Van wat artikel 23 van de Grondwet allemaal wel of niet mogelijk maakt, kun je van alles vinden. Daar zullen we ook nog wel van alles van vinden, maar mijn stelling is al veel langer dat nogal wat mensen de afgelopen eeuw er met de vrijheid van onderwijs vandoor zijn gegaan. Die mensen hebben zichzelf die vrijheid toegeëigend, zoals zojuist wel bleek in het debat over de toelating. Ik heb het al vaker gezegd: van wie is nu eigenlijk die vrijheid van onderwijs? Mijn stelling is en blijft: die is van de ouders. 

De heer Jasper van Dijk (SP):

Ik wil dan wel graag weten hoe D66 hierin staat. Naar mijn weten staat die partij dichter bij de SP dan bij het CDA als het gaat om artikel 23, maar misschien zit ik er naast. 

Ik heb een casus gegeven. Stel dat een samenwerkingsschool na een heftige discussie besluit om in de lessen meer aandacht aan het kerstverhaal, de geboorte van de Here Jezus, te besteden en daar zit ook een openbare leraar die niet zo veel op heeft met het geloof. Wat is dan de oplossing van uw partij als er in meerderheid wordt besloten: openbare leraar u moet daar meer aan gaan doen? 

De heer Van Meenen (D66):

Ik kom in mijn bijdrage nog terug op de geschillenbeslechting in het geval van een samenwerkingsschool, niet speciaal op deze casus maar wel meer in het algemeen. Als de heer Van Dijk mij dat toestaat, vertel ik eerst mijn verhaal. Als er dan nog een vraag leeft, zal ik die graag beantwoorden. 

Overigens vond ik zijn casus — zo heb ik het geleerd: eén casus, twee casus — zeer verhelderend. Ik ben benieuwd naar de antwoorden van de staatssecretaris. 

Voorzitter, ik ben blij dat mijn tijd nog steeds stilstaat. Een grote service! 

De voorzitter:

Ik ga hem nu weer laten lopen. 

De heer Van Meenen (D66):

Laat hem nu maar extra snel lopen, want ik ga het kort houden. 

Voorzitter. D66 is positief over het voorliggende wetsvoorstel. Het maakt samenwerking tussen scholen makkelijker dan die nu is. Tegelijkertijd blijft het ruimte bieden aan de mogelijkheid om als school te kiezen voor een zekere identiteit. Dat is wat D66 betreft pas echt vrijheid van onderwijs. 

Samenwerking tussen scholen kan zeer wenselijk zijn, bijvoorbeeld in krimpgebieden als er niet genoeg leerlingen zijn om meerdere scholen open te houden. Maar wat D66 betreft gaat het niet alleen om krimpgebieden. De regering wil alleen in uitzonderingssituaties de samenwerkingsschool mogelijk maken en dat doet zij door een zogenoemd continuïteitscriterium in te stellen: een samenwerkingsschool mag alleen ontstaan als de continuïteit in het geding is. Dat wordt vastgesteld op basis van eenvoudige formules. Ik noem er maar eentje: de opheffingsnorm plus 67,797 min 0,339 maal de opheffingsnorm. Uiteraard! Zo moet het ooit bedoeld zijn geweest door degenen die artikel 23 in gedachten hadden. Dat zijn de manieren waarop je het kwaad buiten de deur houdt, om het zo maar te zeggen. 

De voorzitter:

Mijnheer Bruins, ik zie dat u wilt interrumperen. De heer Van Meenen heeft echter voor maar vijf minuten ingeschreven. Vindt u het goed dat we hem eerst zijn betoog laten afronden? Zo ja, dan stel ik u daarna als eerste in de gelegenheid om te interrumperen. 

De heer Van Meenen (D66):

Jammer, jammer! 

De voorzitter:

U kunt het niet altijd zo hebben als u wilt, mijnheer Van Meenen. 

De heer Van Meenen (D66):

Nee! 

Een protestant-openbare school, om maar een combinatie te noemen, mag alleen uit een fusie ontstaan en niet gesticht worden. Ik blijf het niet van deze tijd vinden, want waarom zou je een dergelijke school per se niet willen? Waar zit die weerstand? Is dat het beschermen van de eigen zuil? De mogelijkheid om een dergelijke school te stichten, is toch ook vrijheid van onderwijs? D66 wil deze onnodige belemmering voor scholen om samen te werken graag wegnemen. De SP heeft een amendement ingediend om onder andere het continuïteitscriterium uit dit wetsvoorstel te schrappen. Wij zullen dit amendement van harte steunen. Nogmaals, dat geldt niet voor het amendement waarin het openbare karakter op voorhand prevaleert. 

Vervolgens enkele opmerkingen over de rolverdeling tussen het openbaar en het bijzonder onderwijs en de uiteindelijke doorzettingsmacht. Ook hierover is een flink aantal amendementen ingediend. Wat gebeurt er als er een conflict ontstaat tussen de identiteitscommissie, de gemeente, de overkoepelende schoolbesturen en het bestuur van de samenwerkingsschool zelf, bijvoorbeeld omdat het onderwijs niet openbaar genoeg is of juist niet bijzonder genoeg? Overigens wil ik dit probleem niet groter maken dan het is. Bij de huidige informele samenwerkingsscholen ervaart men op dit punt gelukkig geen problemen. Ook de regering laat dit graag aan de scholen, via een door henzelf vorm te geven geschillenprocedure. Voor een goed evenwicht tussen openbaar en bijzonder onderwijs in de samenwerkingsschool lijkt mij dit een terechte keuze. 

Dat is meteen het antwoord op de vraag van de heer Van Dijk. Laten wij ervoor zorgen dat scholen komen tot een geschillenprocedure. Laten de scholen hun eigen geschillen beslechten en laten wij dat niet op voorhand of achteraf in deze Kamer doen. Toch zou het goed zijn om dit goed te monitoren, zeker als de keus voor openbaar onderwijs hierdoor in de knel komt. Ik vraag de staatssecretaris of hij van plan is op dit punt een vinger aan de pols te houden. 

Mijn fractie zal voor het wetsvoorstel stemmen. Echter, wat ons betreft mag de vrijheid om samen te werken nog groter worden. In de nabije toekomst zullen wij daaraan blijven werken. 

De voorzitter:

Er is nog een vraag van de heer Bruins. 

De heer Bruins (ChristenUnie):

Ik heb gesmuld van de formule: opheffingsnorm + 67,797 - 0,339 x opheffingsnorm. Die formule is fantastisch. Complimenten aan de medewerkers van het ministerie! Die formule komt prachtig uit op 200 bij een opheffingsnorm van 200. 

De heer Van Meenen (D66):

Fantastisch. 

De heer Bruins (ChristenUnie):

Ja, als bèta's — een zeldzame diersoort hier in de Kamer — onder elkaar moet dat kunnen. Ik heb een amendement ingediend waarin deze ingewikkelde formule wordt geschrapt en waarin wordt gezegd: onder de 60 mag het gewoon. Dit betekent dat wij in krimpgebieden meer ruimte geven dan er nu is en dat wij in de dichtbevolkte gebieden minder ruimte geven. Door die prachtige formule, waar wij zo van smullen, wordt een derde van de scholen in Nederland straks de gelegenheid gegeven om een samenwerkingsschool te worden, ook als er geen dreiging van opheffing is. Vindt de heer Van Meenen dat er dan nog steeds sprake is van een uitzonderingssituatie en dat deze wet voldoet aan de Grondwet? 

De heer Van Meenen (D66):

Wat een uitzonderingssituatie is, is geen objectief omschreven begrip. Het gaat mij erom — de heer Bruins zegt het volkomen juist — dat er gelegenheid is om dat te doen in de situatie die het kabinet voorstelt. Er is geen verplichting om dat te doen. Er is geen enkele school in Nederland die door dit wetsvoorstel verplicht wordt om een samenwerkingsschool te worden. Dat is een vrijheid. Het gaat mij erom dat de keuze om al of niet een samenwerkingsschool te worden, berust bij de ouders van die school. Dat houd ik hier staande en daar heb ik geen continuïteitscriterium voor nodig. Daar heb ik alleen maar het criterium voor nodig dat degenen voor wie die school bestaat, het willen. Als overheid moeten wij daar heel ver van blijven. 

De heer Bruins (ChristenUnie):

Ik ben het met de heer Van Meenen eens dat je erover kunt discussiëren tot waar deze wet nog voldoet aan de Grondwet. Zoals de formule nu is, leidt die tot de mogelijkheid voor een derde van de scholen om een samenwerkingsschool te worden. Wat is dan de smaak, de inschatting van de heer Van Meenen? Praten wij dan nog over uitzonderingen? Of hebben wij te maken met een wet die in strijd is met de Grondwet? 

De heer Van Meenen (D66):

Ik ben geen jurist. De heer Bruins zei het al. Ik ben maar een eenvoudige wiskundige, dus ja, wat is een uitzondering? We hebben al vastgesteld dat het niet met een schaartje te knippen is. Ik begrijp heel goed de vraag van de heer Bruins. Als ik zou zeggen: het is in strijd met de Grondwet, dan zitten we hier een niet-deugdelijk wetsvoorstel te behandelen. Ik ga niet zo ver. Ik denk dat het wetsvoorstel een uitstekend wetsvoorstel is, dat uitstekend kan functioneren in de praktijk van ons land, en dat eigenlijk de vrijheid van onderwijs in zekere mate weer teruggeeft aan degenen aan wie die toebehoort, en dat zijn niet de bestuurders in krijtstreeppakken die bepalen welke leerling al dan niet toelaatbaar is. Nee, het zijn gewoon de ouders van kinderen in dit land. 

De heer Bisschop (SGP):

Voorzitter. Ik begrijp dat ik nu echt op achterstand sta, want ik kom hier in mijn krijtstreeppak en dan weet je het wel. Dan is het oordeel van mijn collega helder. 

Na jaren intensief debat is er een breed draagvlak voor ontstaan om in 2006 de Grondwet te wijzigen om een samenwerkingsschool mogelijk te maken. Het draagvlak daarvoor kon ontstaan door het vertrouwen erin dat die oplossing enkel voor noodsituaties bedoeld was. Zo is het ook in de wet geregeld. Helaas is het uitzonderlijke karakter van de samenwerkingsschool in dit wetsvoorstel verdwenen. Door dit wetsvoorstel komt maar liefst een derde van alle scholen in aanmerking om samenwerkingsschool te worden. Mijn vraag is: rust op de wetgever niet de verantwoordelijkheid om bij voorbaat te voorkomen dat duizenden scholen hiervoor in aanmerking komen? Dat is immers feitelijk een aantasting van het duale stelsel zoals wij dat kennen — een stelsel dat zijn waarde heeft bewezen en dat jaar in, jaar uit zijn resultaten oplevert — en wat mij betreft ook de daarmee samenhangende vrijheid van onderwijs. 

De bedoeling van de Grondwet is in dit geval volgens de Raad van State glashelder. Juist omdat de Raad van State altijd terughoudend is in zijn oordelen, is het wel heel opmerkelijk dat de Raad van State hierover het advies "strijdig met de Grondwet" heeft gegeven. Spanning met de Grondwet wordt in de advisering door de Raad van State wel vaker geconstateerd, maar hierbij wordt zelfs gesproken van strijdigheid met de Grondwet. Dan kan de regering toch niet volstaan met de opmerking dat zij dat anders ziet? Heeft de wetgever dan niet de plicht om te zoeken naar een betere overeenstemming met de uitgangspunten van de Grondwet? 

Voor de SGP ligt de kern van dit debat in het cruciale criterium van de continuïteit. De bedoeling van de Grondwet is duidelijk, ook volgens de Raad van State en andere experts: de dreiging van opheffing moet het gevolg zijn van de ontwikkeling in leerlingaantallen. Dat is in dit wetsvoorstel niet meer het geval. De regering trekt een rookgordijn op, met permissie, door nog steeds de term "continuïteit" te gebruiken, maar de invulling ervan te verbreden. Ook de visie van bestuurders op de wenselijkheid van een fusie kan bijvoorbeeld een belangrijke rol gaan spelen. Een school die zonder vuiltje aan de lucht ruim boven de opheffingsnorm leeft, mag gewoon een samenwerkingsschool worden. Waarom wordt die scholen geen strobreed in de weg gelegd? Daarin ligt immers juist de strijdigheid met het uitgangspunt dat in de Grondwet verankerd is en dat ook de Raad van State signaleert. Hoe is dit te rijmen met de stelling voortvloeiend uit de Grondwet dat onnodige mogelijkheden zo veel mogelijk moeten worden uitgesloten, ook al omwille van de diversiteit in het aanbod? 

Nu het externe toezicht op het bevoegd gezag met betrekking tot de identiteit grotendeels vervalt, gaat het bewaken van die identiteit vooral rusten op de schouders van de identiteitscommissie. De wettelijke garanties voor het behoud van openbaar en bijzonder onderwijs door deze commissie moeten daarom wat ons betreft toereikend zijn. Het wetsvoorstel bepaalt enkel dat er sprake moet zijn van een evenwichtige samenstelling van de identiteitscommissie en wat ons betreft is dat een mooie norm om te beginnen. 

Van groot belang is echter vooral dat de leden van de commissie die zijn benoemd ten behoeve van het openbaar onderwijs dan wel van het bijzonder onderwijs bij beslissingen over dat onderwijs een — zo heet het nu eenmaal in juridische termen — "overheersende invloed" hebben. Dat staat nu juist niet in het voorstel. Ik heb daarom een amendement ingediend op stuk nr. 14, waarop ik graag een reactie zou ontvangen. Dit amendement borgt de diversiteit binnen de samenwerkingsschool en geeft de identiteitscommissie veel meer speelruimte dan alleen de ruimte om óf het bij meerderheid door te zetten óf naar een geschillencommissie te gaan. 

De regering laat de rol van de identiteitscommissie over aan betrokkenen. In ieder geval is duidelijk dat de commissie slechts een adviesstatus moet krijgen. Die bescheiden invulling is gekozen omdat de regering het bevoegd gezag niet voor de voeten wil lopen. Die vrijheid klinkt ons doorgaans als muziek in de oren, maar het is juist in het geval van de samenwerkingsschool de vraag of dit de beste oplossing is. Als wij al eenmaal de samenwerkingsschool willen, is het zaak dat de belangen van beide kanten, van de verschillende denominaties, goed en stevig geborgd zijn. In dat licht vindt de SGP een adviesstatus en een onzeker resultaat van geschillenbeslechting eigenlijk te mager. 

De samenwerkingsschool is algemeen toegankelijk. Dat maakt het expliciete amendement dat de heer Van Dijk op dit punt heeft ingediend op zich al overbodig. De SGP begrijpt dit uitgangspunt, omdat leerlingen toegelaten worden tot de school als zodanig en niet tot openbaar of bijzonder onderwijs in die school. Om te verzekeren dat alle leerlingen openbaar onderwijs kunnen ontvangen moet toelating gegarandeerd zijn. Tegelijk blijft de mogelijkheid van exclusief bijzonder onderwijs binnen die school bestaan. Kan de regering bevestigen dat de visie op de toegankelijkheid van de samenwerkingsschool niet is veranderd ten opzichte van de huidige wet? 

Tot slot: het wetsvoorstel gaat uit van de vooronderstelling dat ouders met een formele samenwerkingsschool beter af zouden zijn dan met een informele samenwerkingsschool. Die veronderstelling is wat ons betreft aanvechtbaar, omdat de samenwerkingsschool hoe dan ook een ingewikkelder instructie blijft, in theorie en in de praktijk, dan de normale school. De samenwerkingsschool is eigenlijk een onmogelijke mogelijkheid, die juridisch gezien altijd spanningen blijft oproepen. Het zal juridisch gezien altijd enigszins schuren. Het is een oplossing in situaties waarin je eigenlijk niets anders kunt. Kan de staatssecretaris bevestigen dat de inzet van betrokkenen er primair op gericht moet zijn om bij voorkeur andere oplossingen te vinden dan de formele samenwerkingsschool? Dat scholen overigens juist met terugwerkende kracht ruime mogelijkheden geboden wordt tot het vormen van samenwerkingsscholen, vindt de SGP toch een enigszins merkwaardig gebaar, en ook niet gewenst. 

Voorzitter, ik wilde het om des tijds wille hier maar bij laten. Ik zie dat een collega al vertrokken is, en ik zal ook zo vertrekken, want ik moet de laatste trein halen. 

De voorzitter:

De laatste trein gaat inderdaad snel. Wij gaan kort naar de heer Van Dijk. 

De heer Bisschop (SGP):

Houd hem kort, hè! 

De voorzitter:

Ik verzoek u beiden om het kort te houden. Dan gaat het vast nog lukken met die laatste trein. 

De heer Jasper van Dijk (SP):

U brengt me nu in gewetensproblemen, want nu zou door mijn interruptie de heer Bisschop zijn trein missen ... 

De voorzitter:

U kunt het heel kort, en de heer Bisschop ook. 

De heer Bisschop (SGP):

Als u nu doorgaat ... 

De heer Jasper van Dijk (SP):

Ik ga snel door. Ik wilde de heer Bisschop graag vragen wat hij zonet beoogde met zijn vraag aan de staatssecretaris: blijft het bijzondere karakter in de samenwerkingsschool wel in stand, ook als het gaat om het toelatingsbeleid? Wat bedoelde hij daarmee? 

De heer Bisschop (SGP):

Een leerling wordt toegelaten tot de samenwerkingsschool, maar een samenwerkingsschool kan verschillende accenten hebben. Afhankelijk van de identiteit van onderdelen van zo'n school, kan een leerling daar heel goed bij passen of juist minder goed. Ik denk dat je, redenerend vanuit de vraag waarmee een leerling het best gediend is, pedagogisch ruimte moet houden om daar keuzes in te maken. Dat is eigenlijk de kern van mijn vraag. 

De heer Jasper van Dijk (SP):

Maar kunnen die keuzes impliceren dat het bijzondere deel binnen de samenwerkingsschool zegt: wij willen toch graag leerlingen hebben die in onze grondslag passen en die dat actief onderschrijven? Dan is mijn amendement namelijk allerminst overbodig. 

De heer Bisschop (SGP):

Dat zal zich niet vaak voordoen. Het ligt niet voor de hand dat juist dat type school, met een sterke eigen identiteit, overstapt op een samenwerkingsschool. Dat dit een aspect is van het inrichten van het onderwijs is onmiskenbaar. Wat ons betreft, moet dit ook niet veranderen. 

Mevrouw Straus (VVD):

Voorzitter. Waar de leerlingenaantallen kleiner worden, heeft dit ingrijpende gevolgen voor het onderwijs. Het is niet alleen jammer als dit ertoe leidt dat scholen, soms met een lange traditie, dreigen te verdwijnen, maar ook voor ouders en leerlingen verschralen daardoor de keuzemogelijkheden in het onderwijsaanbod. Discussies in de Tweede Kamer over krimp in het onderwijs hebben de afgelopen periode al tot een aantal aanpassingen en flexibiliseringen van regelgeving geleid. Onderwijswetgeving kent vaak haar oorsprong in een tijd dat de bevolking in Nederland groeide, maar dit is anno 2016 niet meer het geval. Om ieder kind de kans te kunnen bieden, moet ons onderwijs toekomstbestendig zijn, ook in gebieden waar de leerlingenaantallen kleiner worden en het voortbestaan van een school dus ter discussie komt te staan. De VVD is dan ook blij dat wij de afgelopen jaren al een aantal stappen hebben gezet, waarbij wij de enorme uitdaging om krimp, kwaliteit en keuzevrijheid met elkaar in balans te houden, onderkend hebben. De discussie van vanavond past wat mij betreft in deze lijn. 

De afgelopen jaren hebben wij onder andere regelmatig gesproken over fusie en de regels die daarmee samenhangen. Binnenkort spreken wij hier weer over. Een fusie is niet altijd een oplossing omdat daarmee ook de identiteit van de scholen verloren kan gaan. Een mogelijkheid om samen te gaan maar daarbij toch de verschillen in identiteit van de scholen te behouden, is de zogenaamde samenwerkingsschool waarbij twee verschillende scholen onder één dak samengaan. Sinds 2011 is het al mogelijk om zo'n samenwerkingsschool te creëren, maar de voorwaarden daarvoor zijn zo strikt dat er in de praktijk nauwelijks gebruik van wordt gemaakt. Er zijn echter wel steeds meer informele vormen van samenwerking. Men wil dus wel samenwerken en dat is winst, zeker in krimpgebieden, maar het zijn de knellende voorwaarden die nu aan de samenwerkingsschool gesteld worden, die scholen in de weg zit. Dat is jammer. Bij informele samenwerking is er namelijk geen zekerheid dat de verschillen in identiteit van de samenwerkingspartners ook op de lange termijn behouden blijven. De keuzevrijheid voor ouders om de school met de identiteit te kiezen die het beste bij hun kind past, gaat verloren. 

In krimpregio's zou de formele samenwerkingsschool dus een oplossing kunnen zijn om het onderwijs niet verder te verschralen en de keuzevrijheid van ouders overeind te houden. De versoepeling die nu wordt voorgesteld maakt de verhouding tussen openbaar en bijzonder onderwijs evenwichtiger. Het openbare bestuur kan op dit moment alleen maar meewerken aan de vorming van een samenwerkingsschool door een van haar scholen af te staan aan het bijzonder bestuur. In de nieuwe situatie mag het ook het openbare bestuur het bevoegd gezag van een samenwerkingsschool zijn. In het licht van de motie die ik in september 2014 heb ingediend om de handelingsmogelijkheden tussen bijzonder en openbaar onderwijs meer gelijk te trekken, ben ik blij met dit voorstel. 

Ik heb nog wel nog een aantal vragen. De eerste gaat over de identiteitscommissie. De statuten van het bevoegd gezag of het schoolbestuur voor zover die betrekking hebben op de identiteitscommissie en eventuele wijzigingen daarvan hebben de instemming van de gemeenteraad nodig. Daarnaast moet het samenwerkingsbestuur jaarlijks verslag uitbrengen aan de gemeenteraad. Waarom is ervoor gekozen om het samenwerkingsbestuur voor dit verslag verantwoordelijk te maken en niet de identiteitscommissie zelf? Wat zijn vervolgens de bevoegdheden van de gemeenteraad ten aanzien van dit verslag? Is er wel voldoende kennis bij de leden van de gemeenteraad om dit goed te kunnen beoordelen? Graag een reactie van de staatssecretaris. 

In het wetsvoorstel worden de normen waaronder de samenwerkingsschool gerealiseerd mag worden, versoepeld. Het is niet meer zo dat een school onder de opheffingsnorm moet zitten alvorens er mag worden samengewerkt. Reeds als er sprake is van dreigende discontinuïteit mag formele samenwerking geïnitieerd worden. Dat is nu vormgegeven in een formule. Die is al eerder aan de orde geweest, dus die zal ik niet herhalen. In hoeverre kunnen scholen hier voldoende mee uit de voeten? Wat waren op dit punt bijvoorbeeld de reacties uit de praktijk die opgehaald zijn bij de totstandkoming van dit wetsvoorstel? 

Er ligt nu ook nieuwe regelgeving op de plank om te komen tot meer ruimte voor nieuwe scholen. Met name de categorie "algemeen bijzonder" is momenteel een verzamelrichting en is toe aan vernieuwing en verbreding. Ik vraag de staatssecretaris of in deze regelgeving voor de samenwerkingsschool ook al rekening is gehouden met de eventuele nieuwe scholen die ontstaan. In hoeverre kunnen zij in de toekomst ook samenwerkingsscholen vormen? 

Mijn laatste vraag aan de staatssecretaris is waarom hij geen wetsevaluatie in het wetsvoorstel heeft opgenomen. Het wetsvoorstel is tenslotte mede ingegeven door onvrede over de werking van de huidige regelgeving. Wij passen deze nu aan, maar daarmee is niet gezegd dat wij zeker weten dat het nu in de praktijk wel beter gaat lopen. Sowieso lijkt het mij altijd verstandig om periodiek wetgeving te herijken. Ik heb op dit punt dan ook een amendement ingediend. Wat mij betreft, zou bij deze specifieke wet ook meegenomen moeten worden hoe het gebruik van deze wetgeving in de diverse regio's uitwerkt. 

Ik rond af. Krimp is een feit en daarmee is het een enorme uitdaging voor het onderwijs om daar goed vorm aan te geven. Dat vereist slimme oplossingen van proactieve schoolbesturen om krimp, kwaliteit en keuzevrijheid in balans te houden. Samenwerking tussen schoolbesturen kan daarbij helpen. Versoepeling van de huidige regelgeving voor samenwerking is daarom nodig. Namens de VVD spreek ik dan ook mijn steun uit voor dit wetsvoorstel. 

De heer Beertema (PVV):

Voorzitter. Dit wetsvoorstel zou een oplossing kunnen bieden voor de krimpproblematiek en de leerlingdaling. De huidige wettelijke regeling is ontoereikend om die ontwikkelingen nu in goede banen te leiden. Nu is vorming van een samenwerkingsschool alleen mogelijk wanneer het leerlingaantal op een van de betrokken scholen binnen zes jaar onder de opheffingsnorm komt. Schoolbesturen in gebieden met leerlingdaling besluiten nu vaak al om scholen te sluiten voordat de opheffingsnorm in beeld komt, bijvoorbeeld omdat het bestaan van een groter aantal kleine scholen de financiële gezondheid van een schoolbestuur kan bedreigen. Zo dreigt er discontinuïteit voordat de opheffingsnorm is bereikt. Scholen die vanwege krimp samen verder willen gaan, hoeven door dit wetsvoorstel niet langer te wachten tot ze daadwerkelijk worden opgeheven. 

Dit voorstel geeft het continuïteitscriterium opnieuw vorm. Het geeft waarborgen voor de gelijkwaardigheid van openbaar en bijzonder onderwijs, waarbij de bijzondere identiteit en het openbare karakter van de school gewaarborgd zijn door de identiteitscommissies op schoolniveau. Het is een echte polderoplossing en daar mogen we best weleens blij mee zijn. 

Ten slotte regelt het wetsvoorstel dat een samenwerkingsschool in stand kan worden gehouden door een stichting voor openbaar onderwijs. Wij vinden dat een vreemde figuur. Andere partijen hebben ook al hieraan gerefereerd. Ik ben benieuwd hoe de staatssecretaris hierop reageert. 

Schoolbesturen hebben aangegeven dat het wetsvoorstel aansluit bij de praktijk. Daarmee is het wat onze fractie betreft uitvoerbaar en haalbaar. Het voorstel biedt meer ruimte voor scholen om leerlingdaling het hoofd te bieden. Het geeft ook meer zekerheid voor ouders. Wij zijn wel van mening dat een samenwerkingsschool echt een uitzondering moet blijven voor die gevallen dat niet op een andere wijze tot dat gevarieerde aanbod gekomen kan worden. Wij vragen de staatssecretaris dan ook om deze uitzonderingspositie te borgen. Graag krijgen wij een reactie. Misschien kan hij dat zodanig borgen dat ook de kritische partijen binnenboord gehouden kunnen worden. 

Ik sluit af. Het doel van het wetsvoorstel is oplossingen te bieden om het makkelijker te maken, formeel samenwerkingsscholen in te richten in krimpgebieden en de groei van de informele samenwerkingsscholen te stoppen. Dit wetsvoorstel staat daarom ook op de lijst van spoedeisende wetsvoorstellen. Wij begrijpen de urgentie ook. Wij staan in beginsel positief tegenover deze wet. Mooie, levensvatbare basisscholen in het dorp zijn van enorm groot belang voor de cohesie en voor de vitaliteit van een dorp. Daar moeten wij soms wat voor over hebben. We moeten er soms wat voor inleveren, maar we krijgen er veel voor terug. 

Wat de PVV betreft, is het belangrijkste dat het blijft bij uitzonderingen. Wij nodigen de staatssecretaris dan ook van harte uit om dit wetsvoorstel daarmee meer in balans te krijgen. 

Daar wil ik het bij houden. En ik wil ook nog even zeggen dat dit altijd mooie debatten zijn, ook al is het laat op de avond. Dat komt ook door zo'n hooligan van de PVV, pardon de SP, die recht door de porseleinkast dendert. Het komt wel altijd tot mooie debatten en dat mag gezegd worden. 

De voorzitter:

Als voorzitter deel ik dat helemaal. De heer Van Dijk wil daar ook graag een compliment aan toevoegen, neem ik aan. 

De heer Jasper van Dijk (SP):

Ik zie het maar als een geuzennaam. 

De algemene beraadslaging wordt geschorst. 

De voorzitter:

Het vervolg van dit debat zal volgende week worden ingepland. 

Naar boven