Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Regels met betrekking tot versnelde ontwikkeling en verwezenlijking van ruimtelijke en infrastructurele projecten (Crisis- en herstelwet) (32127).

De voorzitter:

Ik heet de vijf bewindslieden in vak-K van harte welkom. Om ervoor te zorgen dat het debat niet een zodanige crisis wordt dat niemand er meer op tijd van kan herstellen, heb ik een beroep gedaan op de redelijkheid van de sprekers. Als het even kan, houden wij het debat vooral tussen de leden en het kabinet. Ik verzoek de leden, zo min mogelijk onderling ellenlange interrupties te houden. Wij hebben een tweetrapsraket: een vraag en een korte vervolgvraag. Ik verzoek de leden ook, daarbij niet al te lange inleidingen te houden. Daarvoor hebben zij allemaal een flinke eerste termijn. Wij beginnen gauw. Als eerste spreker nodig ik de heer Vendrik uit om naar het spreekgestoelte te gaan.

De algemene beraadslaging wordt geopend.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Mevrouw de voorzitter. De economische crisis heeft wereldwijd spijkerhard toegeslagen. Net als bij klimaatverandering wordt de hoogste prijs betaald in de armste landen. Zij worden het verste teruggeworpen in de tijd en zij zijn de grootste slachtoffers van het avonturisme van de zelfverrijkende bankiers en de implosie van de mondiale handel in financiële derivaten. Volgens de Wereldbank zullen honderd miljoen mensen extra opnieuw honger lijden door extreme armoede. Dat is zes keer de Nederlandse bevolking. Zij kunnen vrijwel nooit een beroep doen op een beschermende overheid. Zij zijn wees in tijden van globalisering. Van crisis weten zij alles en van herstel hebben zij nog niet gehoord. Wij blijven daarom ook het kabinet oproepen om zich in de internationale arena sterk te maken en te blijven maken voor het belang van deze mensen. Juist in deze tijd is internationale solidariteit geboden, ook juist in ons belang. Voorzitter. Dat leek mij een passende aftrap voor deze Crisis- en herstelwet.

Terecht probeert het kabinet met actief beleid in Nederland, de huidige crisis te keren. Het begrotingsbeleid van minister Bos is flink opgeknapt nu de werkloosheidsuitgaven buiten de kaders zijn geplaatst, een besluit van dit kabinet dit voorjaar. Het begrotingsbeleid is nu zo goed als conjunctureel neutraal. Er wordt gestuurd op het structurele saldo, en zo moet het ook. Er was een crisis voor nodig, maar minister Bos voert nu feitelijk het begrotingsbeleid uit dat GroenLinks in 2000 al heeft voorgesteld. De heer Balkenende, toen financieel woordvoerder, zal het zich kunnen herinneren; hulde daarvoor overigens.

Het kabinet beproeft ook terecht nieuwe wegen om een extra impuls te geven aan de Nederlandse economie. Jammer dat het nogal erg veel snelwegen zijn en jammer dat de banen die dit kabinet wil creëren, vooral landingsbanen blijken te zijn. GroenLinks pleit al een jaar met grote hartstocht voor een Green Deal, want achter de economische neergang van dit moment schuilen nog veel grotere problemen: de dreiging van permanente voedseltekorten, schaarste aan schoon water, afnemende biodiversiteit, uitputting van grondstoffen zoals fosfaten, olie en gas, en het probleem van snelle en onbeheersbare klimaatverandering. En deze crises zijn, anders dan de economische, niet cyclisch en dus tijdelijk van aard, maar minimaal lineair, waarschijnlijk exponentieel en dus permanent. Het is en wordt een enorme opgave voor de mondiale gemeenschap om hier tijdig en effectief te handelen, maar wij hebben geen andere keuze. De wereld van morgen ziet er bepaald niet fraai uit als wij dat nalaten.

Een belangrijk deel van het politieke antwoord hierop is volgens de fractie van GroenLinks een Green Deal. Wij hebben daar het afgelopen jaar in de richting van het kabinet verschillende voorstellen voor gedaan. De essentie daarvan is dat elk overheidsingrijpen vanaf heden gericht moet zijn op duurzaamheid, op snelle en radicale vergroening van de economie en samenleving. Niets is meer economisch verstandig als het ecologisch onverstandig is, en dat kan je niet overlaten aan het mondiale kapitalisme van vandaag. Daarvoor is vergaand en ingrijpend optreden van de politiek nodig. Ik roep opnieuw het kabinet op: gebruik deze economische crisis als kans om de bakens definitief te verzetten en orkestreer een radicale verduurzaming. Essentieel daarin is vergroening van onze energiepolitiek. Dat is niet alleen geboden voor het bestrijden van onbeheersbare klimaatverandering en het vermijden van geopolitieke en economische schade van een fossiele energiecrisis, het vormt ook de sleutel naar een schone en duurzame samenleving. Juist daarom wil ik vanavond een concreet voorstel indienen voor een garantie voor een groene-energiesysteem, voor de insiders: het feed-in systeem. Ik kom daar zo direct op terug.

Voldoet de Crisis- en herstelwet van het kabinet zoals zij vanavond hier voor ons ligt aan de vereisten van een Green Deal? Naar ons oordeel is dat niet, maar laat ik optimistisch zijn over het verloop van het debat, nog niet het geval. Zowel ten aanzien van de procedures als de projecten heeft de fractie van GroenLinks op tal van punten stevige bezwaren. Onze voorlopige analyse is – ik vraag de minister-president om een reactie – dat de CDA-bewindslieden Eurlings en Verburg de Crisis- en herstelwet werkelijk optimaal hebben weten te benutten – proficiat voor hun professionaliteit – om auto en veehouderij flink vooruit te krijgen en PvdA-minister Cramer mag de rotzooi opruimen. En de CDA-premier zag ongetwijfeld dat het allemaal mooi was.

Allereerst de procedures. Het kabinet slaat nogal wild om zich heen bij diverse voorstellen om procedures te versoepelen teneinde een versnelling te bereiken, tenminste de beoogde versnelling. Dit alleen is al wonderlijk omdat de afgelopen jaren aan deze procedures via diverse voorstellen al zeer fors is gesleuteld. De Raad van State en vele anderen hebben daar ook met kracht op gewezen. Snelheid is nu vooral een kwestie van goed bestuur en politici met lef, niet van uitgeklede procedures waarbij burgers en milieubelangen het onderspit delven.

In de schriftelijke ronde is dit fundamentele punt zeer uitvoerig gewisseld, nadat het kabinet ook essentiële onderdelen van het advies van de Raad van State naast zich neer had gelegd. Het kabinet persisteert, schriftelijk in ieder geval, in de opvatting dat zijn procedurele voorstellen in lijn zijn met bijvoorbeeld het advies van de commissie-Elverding. Dat is wel erg pikant, want twee leden van diezelfde commissie-Elverding hebben tijdens en na de hoorzitting mondeling en schriftelijk het tegendeel beweerd. Het waren twee leden van liberale huize, zeg ik in de richting van de heer Aptroot. De hoofdlijn van Elverding is dat veel ruimtelijke projecten gebaat zijn bij een ruime voorfase met deelname van alle betrokkenen en weging van alle alternatieven. De kans op draagvlak is dan maximaal. Mensen worden dan gehoord en idealiter is er een diepgravende en inhoudelijke uitwisseling van alternatieven waarna tot een voorkeursvariant wordt besloten. Dat lijkt mij een zeer terecht voorstel van de commissie-Elverding.

Maar het kabinet kiest, in tegenstelling tot wat het deze zomer over Elverding naar ons toestuurde, voor een andere route, zoals ook blijkt uit het beperken van de toegang tot de rechter en het uitsluiten van alternatieven en MER-beoordelingen op projectniveau. Dat is nu juist het tegendeel van het zoeken naar draagvlak, dat is spierballenpolitiek. Het kabinet organiseert hiermee feitelijk een machtsverschuiving ten gunste van zichzelf en verkoopt dat als versnelling van procedures. Volgens ons is het een premie op oude politiek, waar veel mensen in de praktijk echt woest van kunnen worden, als hen dat van nabij overkomt. Het leidt vooral tot niet luisteren en wel doordouwen van projecten waarvoor geen draagvlak is. Ik vraag de minister-president of een van de leden van zijn kabinet om een reactie.

Bovendien geldt het volgende. Goede ruimtelijke projecten die als het ware Elverdingproof zijn, en daarmee van hoge kwaliteit, hebben de beoogde versnelling van de Crisis- en herstelwet volgens mij niet nodig. Naar het oordeel van de fractie van GroenLinks zijn het vooral de discutabele projecten die veel weerstand oproepen en geen draagvlak kennen, die wel degelijk baat hebben bij deze Crisis- en herstelwet. Bestuurders en overheidsdiensten die deze projecten trekken, hebben er bovendien minder of geen belang bij om draagvlak te verwerven. Weinig houdt ze inmiddels tegen, als de Crisis- en herstelwet inderdaad praktijk wordt. De Crisis- en herstelwet zet dus een premie op discutabele projecten en dat is onwenselijk. Het is misschien goed om hier de dijkverzwaring in het rivierengebied uit de jaren negentig nog eens voor de geest te halen. Het ging om grote werken die snel door Rijkswaterstaat werden uitgevoerd, wat begrijpelijk was na de bijna-overstromingen van 1993 en 1995. Maar ze leidden ook tot massaal protest wegens het vergaand verknoeien van een eeuwenoud cultuurlandschap. Pas na heel veel gedoe was Rijkswaterstaat aanspreekbaar op deze effecten en werd de noodzakelijke dijkverzwaring op tal van trajecten alsnog aangepast. Het kostte massa's tijd en verpestte het draagvlak. Er was veel commotie. De effectiviteit was nul. Dit is nou precies wat de commissie-Elverding terecht probeerde te voorkomen. Het kabinet lijkt echter op herhaling van de dijkverzwaring uit de jaren negentig aan te sturen. Dit alles lijkt mij een bijzonder vreemd nettoresultaat van dit wetsvoorstel. Onder het mom van crisisbestrijding wordt vooral ruim baan gegeven aan dubieuze projecten waarover de samenleving verdeeld is. Daardoor kunnen bestuurders ongestoord negeren. Ik hoor graag een reactie.

De procedurele agenda van de Crisis- en herstelwet is ook strijdig met het advies van de commissie-Elverding, omdat het wetsvoorstel, zo bleek uit de hoorzitting en uit tal van schriftelijke commentaren, het tegendeel dreigt te bereiken: vertraging, onduidelijkheid en mist. Op een enkel, ondergeschikt punt heeft het kabinet gereageerd via een nota van wijziging, maar op het grote vraagstuk blijft het kabinet het antwoord schuldig. Verschillende bestuurskundigen waarschuwen luid en duidelijk voor dit gevaar, zo ook de hoogleraar Priemus, een autoriteit, meen ik. Ik kan het niet beter verwoorden dan de heer Priemus: het indienen van de Crisis- en herstelwet is een daad van grote symboliek; wij ontkomen niet aan de conclusie dat de invoering van zo'n wet de kans op verwarring zal vergroten, op projectniveau oude en nieuwe regelgeving met elkaar verstrengelt, de kans op budgetoverschrijdingen, kwaliteitsverlies en extra risico's vergroot, de positie van private financiers, decentrale overheden en burgers marginaliseert en ten koste gaat van het maatschappelijk draagvlak, het democratisch gehalte van de besluitvorming en de duurzame kwaliteit van het resultaat. Je moet het echt bont maken om de heer Priemus zo'n kwalificatie te ontlokken, zou ik denken. Graag hoor ik een reactie van het kabinet op deze kwalificatie. Het kabinet schiet zichzelf dus in de voet.

Dan ga ik in op het openeindekarakter van de Crisis- en herstelwet. Op verschillende plekken in de Crisis- en herstelwet voorziet het kabinet in de mogelijkheid om bij algemene maatregel van bestuur nieuwe projecten in de lijstjes op te nemen. Ook voorziet het in de mogelijkheid om bestaande wettelijke voorschriften toe te voegen aan het lijstje "te schrappen". Omwille van de tijd zal ik niet ingaan op de vele woorden die het kabinet nodig heeft om dit tamelijk schaamteloze voorstel te onderbouwen. Laat ik mijn gevoelens samenvatten met de mededeling "zo zijn wij niet getrouwd; wij verstrekken in het parlement geen vrijbrieven, ook niet aan dit kabinet". Ik zal zelf dus een poging doen om deze constructies uit het wetsvoorstel te amenderen. Verder steun ik elke poging van de Kamer om ze af te zwakken en de macht neer te leggen waar deze hoort: dat is hier, in deze Kamer en nergens anders. De amendementen op de stukken nrs. 10, 11 en 25 zien daarop toe.

Mijn volgende punt is het schrappen van de mogelijkheid van decentrale overheden om in beroep te gaan. De regering wenst dat recht van gemeenten en provincies te schrappen, zodat zij geen verhaal meer kunnen halen bij de rechter als zij menen dat het belang van de inwoners van de gemeente of provincie geschaad wordt. In de redenering van de regering zou het Rijk staan voor het algemeen belang en zouden gemeenten dus vooral aan zichzelf denken. Dat is een rare opvatting. Naar het oordeel van mijn fractie staan overheden in het huis van Thorbecke immers naast elkaar, zonder hiërarchie. De regering bestrijdt mijn stelling dat de gemeenten hierdoor monddood worden gemaakt, maar onderbouwt dit niet. Volgens mij is dit het nettoresultaat van dit onderdeel van het wetsvoorstel. Laten wij wel wezen: zonder de mogelijkheid dat de gemeente naar de rechter stapt – het komt niet vaak voor, maar de dreiging hangt in de lucht en dat is fundamenteel en essentieel – zouden allerlei overleggen tussen het Rijk en lagere overheden nog minder op basis van gelijkwaardigheid worden gevoerd. Dat is het kernpunt van mijn bezwaar. Het amendement op stuk nr. 13 regelt het schrappen van dit gevoelige onderdeel van de wet.

Met het nodige gevoel voor understatement constateert de regering dat "de steun voor het stellen van een relativiteitsvereiste in de vakliteratuur nog niet unaniem is". Dat kun je inderdaad wel zeggen, ja. Het kabinet stelt bijvoorbeeld dat natuur- en milieuorganisaties gewoon beroep kunnen instellen omdat dit in het Verdrag van Aarhus staat, maar een aantal organisaties is daar niet erg gerust op. Alleen al het feit dat er onder deskundigen zoveel discussie is over de vraag of dit artikel uit de Crisis- en herstelwet wel of niet strijdig zou zijn met het Verdrag van Aarhus houdt dus alweer een risico op vertraging in, omdat een rechter nu per geval zal moeten toetsen. En hoe je het ook wendt of keert, het risico bestaat dat de Raad van State er op enig moment een prejudiciële vraag over stelt aan het Europese Hof. En dan ben je dus weer veel verder van huis. Dat kost minimaal anderhalf jaar. Ik denk dat dit kabinet er bijzonder verstandig aan doet, dit juridische moeras niet te willen opzoeken. Ook dat heb ik geregeld, en wel in het amendement op stuk nr. 15.

Een volgend punt. De regering verdedigt zich tegen de felle kritiek die links en rechts is geuit op haar voornemen, het alternatieve onderzoek en het advies van de Commissie voor de m.e.r. verder te beperken door dit enkel voor projecten en niet voor plannen te laten gelden. Maar daarmee zijn wij allerminst gerustgesteld. De verwijzing naar het feit dat die onderzoeken voor de projecten in de lijst al zijn afgerond, stelt mij bijvoorbeeld allerminst gerust, want ik zie al dat de heer Koopmans per amendement weer een heel nieuwe lijst aan projecten aan deze wet wil toevoegen. Het blijft dus een fundamenteel punt in de wetsbehandeling. Het kabinet winkelt hier bovendien selectief in de aanbevelingen van de commissie-Elverding, terwijl het nog zo beloofd had om dit pakket integraal over te nemen.

Ik heb wat dit betreft nog een ander punt. Het kabinet lijkt ook hardleers, want half oktober 2009, dus een klein maandje geleden, kreeg Nederland, de minister van VROM voorop, nog een fikse tik op de vingers van de Europese Commissie, die de wijze waarop Nederland de Europese regels voor milieueffectbeoordeling heeft ingevoerd in het Nederlandse recht, niet heeft geaccepteerd. Het Hof heeft de Europese Commissie gelijk gegeven. Ik vraag om een reactie van de minister van VROM op deze uitspraak. Ook deze zaak ging over de vraag welke projecten nu wel of niet MER-plichtig zouden zijn. En de zaak op de keper beschouwd laat zien dat ook het Europese Hof van oordeel is dat Nederland bij de implementatie al een heel smalle interpretatie had gevolgd van de betreffende Europese richtlijn op het gebied van de MER. Nederland zoekt met de Crisis- en herstelwet de grenzen van het Europese recht op en kiepert er, wat mij betreft, iets te veel overheen. Ook hier dus weer: wij lokken Europese jurisprudentie uit en vertraging is het gevolg. Ook hier geldt: niet doen! Dat wordt geregeld in het amendement op stuk nr. 18.

GroenLinks heeft er in de schriftelijke voorbereiding op gewezen dat het een merkwaardige figuur is, een aanlegvergunning automatisch af te geven als een vergunningverlener nalatig is, terwijl juist kwetsbare belangen door een vergunning beschermd worden. Die worden dan immers geraakt. Tenminste dat kan. Maar voor de oplossing hiervoor verwijst de regering naar een op handen zijnde wetswijziging van de Algemene wet bestuursrecht. Dat is natuurlijk toch een fraai bewijs van de onbekooktheid van deze wet. Dat is toch een juridische janboel. Je constateert dat er een probleem is. Dat los je in deze snelle wet niet op, maar dat wil je dan wel in een ander wetsvoorstel regelen. Ik zou ook op dit punt denken: kabinet, keer op uw schreden terug, anders zullen de heren en dames in de Eerste Kamer er gehakt van maken.

Een volgend punt. De regering wil de eis schrappen dat 70% van de huurders akkoord moet gaan met plannen van woningbouwcorporaties voor bijvoorbeeld isolatie van een wooncomplex. De regering geeft zelf toe in de schriftelijke beantwoording dat deze eis zelden een belemmering vormt voor bijvoorbeeld een woningbouwcorporatie. Dan zeg ik: dat klopt, want die bestaande eis is namelijk een garantie dat de verhuurder, de woningbouwcorporatie, gewoon een goed plan maakt waarmee hij draagvlak verwerft onder de huurders. Wij zagen dat ook bij het beroepsrecht dat nu bij de lagere overheden zit.

En dan nog, stel dat deze eis van 70% instemming vervalt. Wat moet een rechter dan als een individuele huurder bezwaar maakt tegen een isolatieplan? Nu heeft de rechter een heldere norm voor acceptatie. Straks moet hij elk geval op redelijkheid gaan beoordelen. Vertraging dus! Niet doen dus, zou ik zeggen. Hoezeer het achterliggende doel van snelle woningisolatie voor huurders mij een lief ding waard is, ik denk dat dit het tegendeel bewerkstelligt en de facto niet leidt tot het verder verbeteren van de woningkwaliteit op het gebied van duurzaamheid van Nederlandse huurwoningen. Op dat punt heb ik het amendement op stuk nr. 12 ingediend. Dat is later mede ondertekend door de heer Samsom en gewijzigd in het amendement op stuk nr. 34.

Ik kom te spreken over de Natuurbeschermingswet. Ik kan op dit punt eigenlijk heel kort zijn, want ik heb een vermoeden dat mevrouw Ouwehand op dit punt een wat ruimere tekst zal uitspreken. Ik kan, denk ik, bijna ongezien daarbij aansluiten. De fractie van GroenLinks deelt de mening van de Raad van State om de wijziging van de Natuurbeschermingswet uit de Crisis- en herstelwet te laten. Ik zei al: er komt volgens het kabinet zelf op korte termijn een integrale herziening van de Natuurbeschermingswet. De wijzigingen die nu in deze wet worden voorgesteld, hebben niets met de crisis te maken. En waar bedrijven tegen de regelgeving aanlopen, ligt dat vooral aan een gebrek aan beleid, en niet aan de regels. Dankzij het initiatief in Brabant van de provincie, natuurorganisaties en LTO is een instrument ontwikkeld om de strijd met ammoniak aan te gaan op de meest gevoelige plekken waar natuur en intensieve veehouderij elkaar in de weg zitten. Dat is een goed voorbeeld dat goed doet volgen. Het staat dus los van het gelegenheidsargument van de crisis om regels op te stellen op een niet-ordentelijke wijze en waarover veel discussie mogelijk is, zowel over de effecten op de natuur als over de rechtszekerheid ervan voor ondernemers. Beloon niet de niet-constructieve paniekzaaiers. Ik vraag het kabinet om dit in een nota van wijziging te bewerkstelligen.

Ik kom te spreken over de keuze van het kabinet voor de, inmiddels, 58 projecten, maar dat kunnen er dus nog meer worden. Ik sprak al over de door GroenLinks zo vaak bepleite Green Deal: creëer en stimuleer nu de werkgelegenheid om vergroening van de economie te versnellen. Volgens ons zijn dat de meest essentiële criteria voor de versnellingswet. Ik kan een aantal projecten hiermee onmogelijk rijmen: Vliegveld Twente, Vliegveld Lelystad en Vliegveld Eindhoven, behorende tot categorie D op lijst 2, diverse wegenprojecten, met name de A4 Midden Delfland, de A1, de A6 en de A9, behorende tot categorie E en de zwaar omstreden bypass bij Kampen. Deze projecten hebben volgens mijn fractie werkelijk niets met een Green Deal te maken en horen dus volgens onze criteria niet thuis in een dergelijke wet.

Op dit moment bestaat er geen enkele commerciële interesse om deze vliegvelden de komende jaren daadwerkelijk tot ontwikkeling te brengen. Schiphol ziet af van investeringen in Lelystad en minister Bos raakt Vliegveld Twente aan de straatstenen niet kwijt. Er is in de verste verte geen investeerder te vinden die daar een vliegveld wil runnen. Met de betreffende amendementen van mijn fractie halen wij deze projecten dus af van bijlage 2. Ik vraag het kabinet uiteraard om een reactie op dit punt.

De fractie van GroenLinks is positiever over de lijst van woningbouwprojecten en herstructureringen van bedrijventerreinen. Deze ruimtelijke projecten bevinden zich binnen de grote steden en versnelling is welkom. De vraag is overigens ook op dit punt of de procedures nu het grote struikelblok vormen. Volgens ons is de inzak­kende vraag op de bouwmarkt de hoofdoorzaak van de dalende bouwproductie. Bouwen in de stad is bovendien vaak duurder en de meeste projecten van bijlage 2 bevinden zich daar. Snellere procedures helpen dan niet echt, zeker niet als er geen extra geld voor beschikbaar wordt gesteld. Hoe ziet het kabinet dat?

Ik verzoek het kabinet: laat deze projecten zo duurzaam mogelijk zijn. Daarom stel ik door middel van een amendement voor om de EPC-norm jaarlijks te verhogen. Het huidige amendement op stuk nr. 48 op dat punt bevat overigens de verkeerde cijfers. Er komt een gewijzigd amendement met een andere normering die wij beogen. De bestaande EPC-norm van 0,8 is al best redelijk. Deze blijft gelukkig van kracht. Ik begreep al dat in het werkprogramma Schoon en Zuinig is voorzien in een hogere norm van 0,6 in 2011, als ik het goed heb. Geldt dat dan ook voor deze projecten? Dat is ons niet helder. Zijn de Crisis- en herstelwetprojecten uitgezonderd van deze norm? Ik hoop het niet, maar ook dan kan een hoger tempo voor normbijstelling zeer wenselijk zijn. Dat is goed voor de innovatie, dat is goed voor de energierekening van de bewoners en dat draagt bij aan de supersnelle vergroening die wij willen. Ik wil hierop graag een reactie.

Een echte Green Deal zou ook moeten getuigen van een grotere en groenere ambitie. Er moet daartoe worden doorgepakt op terreinen zoals energie, mobiliteit, wonen en landbouw. Er zou nu gekozen moeten worden voor een volledig feed-in systeem dat werkt als een garantie voor groene energie. GroenLinks wacht hierop al jaren. Het kabinet heeft dit voorjaar met het aanvullend pakket besloten tot een wijziging van de financiering van de SDE, de bestaande subsidieregeling voor duurzame energie. Wij hebben het wetsvoorstel dat rond Kerstmis schijnt te worden voorgelegd, nog niet gezien, maar er komt een opslag op de elektriciteitsrekening ter financiering van de bestaande en nieuwe uitgaven van de SDE. Zo wordt de SDE enerzijds ontdaan van de jaarlijkse concurrentie met andere uitgaven op de nationale begroting. Anderzijds komt er echter een nieuwe concurrentie voor terug, namelijk die met andere belastingen en premies, die terugkomen in de koopkrachtplaatjes.

De vraag is of wij hier echt veel mee opschieten. Minister Van der Hoeven heeft desgevraagd uitdrukkelijk verklaard dat de SDE een budgettair plafond blijft behouden. Daarin zit nu precies het probleem, want daardoor verkeren particuliere investeerders en groene burgers altijd in onzekerheid over de vraag of hun project kan worden gefinancierd en of de regeling mogelijkerwijs tussentijds wordt gesloten, gelijk het rampzalige MEP-besluit in 2006. Daarom wil GroenLinks een volautomatische regeling, zoals die bestaat in Duitsland. Op dit moment kan ik het desbetreffende amendement nog niet indienen, want er wordt nog hard aan gewerkt door de ambtenaren die ons op dit punt bijstaan. Ik houd het kabinet voor dat een volautomatische garantie van groene energie de enige mogelijkheid is om werkelijk grote stappen vooruit te zetten. De prijs is dan inderdaad, dat het kabinet de opslag niet direct beheerst via een budgettair plafond. Dat heeft inderdaad consequenties voor de koopkracht, maar gelet op het grote belang van de door ons bepleite doorbraak op dit punt, is dat wat ons betreft aanvaardbaar. Bovendien is het niet de enige premie of belasting die het kabinet niet rechtstreeks kan beheersen. In de zorg wordt de nominale premie – en die is een veelvoud van de premie voor de SDE – voor het basispakket ook niet op een of andere wijze beheerst of geplafonneerd door het kabinet; de premie wordt gewoon jaarlijks ingepast in het koopkrachtbeeld. Dat zal voor een feed-in omslag of een garantie voor groene energie niet anders zijn. Graag horen wij waarom het kabinet niet doorpakt en wij op dit punt geen enkel voorstel in deze crisiswet zien. Juist deze wet zou op die manier het aangrijpingspunt zijn voor een vernieuwde financiering van duurzame energie.

Er is meer. Al in 2002 heeft de Kamer een motie van mij aangenomen waarin gepleit werd voor het aanwijzen van gebieden op zee voor windenergie en het vernieuwen van het uitgiftestelsel. Wij zijn nu zeven jaar verder, en nog steeds zijn niet alle gebieden aangewezen. Gisteren, in het overleg met de ministers Cramer en Van der Hoeven, bleek dat wij tot september 2010 moeten wachten op een nieuw uitgiftestelsel. Op dat moment ligt althans het nieuwe wetsvoorstel in de Kamer. Het is fijn dat wij vier kabinetten nodig hebben gehad om 1000 MW op zee vergund te krijgen. Dat is al een hele stap vooruit ten opzichte van de eerdere kabinetten van premier Balkenende, maar ondertussen moeten wij op een volgend kabinet wachten om de overige 5000 MW, op weg naar de volledige 6000 MW-doelstelling in 2020, te vergunnen. Wij hebben daarom gepleit – vanavond doe ik dat opnieuw – voor een spoedwet wind op zee. Ik begrijp niet dat ik van deze fundamentele omslag niets terugzie in de Crisis- en herstelwet. Naar de mening van mijn fractie is dat een gemiste kans. Graag ontvangen wij op dit punt een uitleg.

Het is fijn dat het minister van Defensie zijn strijd tegen de windmolens op land heeft gestaakt. De mannen van Defensie deden wat moeilijk, maar het is eindelijk geregeld. Dat is mooi. Het is ook goed dat de provincies de leiding moeten nemen bij wind op land. Daar hoort wel een nationaal plan bij, plus een budget van de minister van VROM. In dat plan dient te worden aangegeven welke provincie volgens de minister de zwaarste opgave krijgt, want anders schiet het niet op. Uit het gisteren gehouden overleg, waaraan ik zojuist refereerde, heb ik begrepen dat het nog even duurt, maar dat wij van de minister snel een plan inzake wind op land tegemoet kunnen zien, waarin duidelijk zal worden hoe de 4000 MW uiteindelijk gerealiseerd zullen worden. Ook op dit punt ontvangen wij graag de toezegging dat de grootst mogelijke spoed betracht zal worden.

Een zeer snelle invoering van de kilometerheffing zou logisch en nodig zijn, met een snelle invoering van het spitstarief. Ook dat duurt al een tijdje. Dat gaat een stuk langzamer dan alle spoedwetten inzake wegverbreding die ik in de afgelopen jaren voorbij heb zien komen. Ook in het onderhavige wetsvoorstel is over de kilometerheffing niets te lezen. Dat is heel gek, omdat de kilometerheffing een omslag is in onze omgang met mobiliteit. Niet bouwen maar beprijzen, is ons motto.

Over het spitstarief worden wij het vanavond waarschijn­lijk niet eens, maar volgens ons staat in de voorstellen van minister Eurlings dat wij op het spitstarief moeten wachten tot 2020. Ik heb overigens geen andere variant gezien die geloofwaardig is en tegemoetkomt aan het bezwaar van de minister tegen een geleidelijke invoering, namelijk dat de een het spitstarief wel moet betalen terwijl de ander dat nog niet hoeft te doen. Dat is dus heel veel crisis en geen herstel, en nog tien jaar fileleed rond de grote steden. Ook op dit punt is sprake van een gemiste kans.

Wij hebben al geconstateerd dat onze supersnelle minister van Verkeer en Waterstaat met de invoering van het spitstarief niet zo veel haast lijkt te hebben, maar helemaal bizar is dat nut en noodzaak van zijn zeer vele snelwegprojecten – ook in de Crisis- en herstelwet zitten er een stuk of zeven – altijd doorgerekend worden zonder kilometerheffing. Die kilometerheffing komt er toch, nietwaar? Dan moeten wij de kilometerheffing toch ook in de doorrekeningen opnemen? Anders lopen wij het risico dat wij onnodig asfalt aanleggen en dus miljarden over de balk gooien, duur belastinggeld dat niet uitgegeven had hoeven worden. Deze vergissing kan peperduur zijn, dus daar moet een keer een eind aan gemaakt worden. Op dat punt zullen wij met een amendement komen, opdat wij voortaan kunnen praten over weginfrastructuurprojecten die wat betreft nut en noodzaak afgezet zijn tegen varianten met een goede kilometerheffing. Dat zal een keer tijd worden.

Natuurlijk zou het ook logisch zijn om het tolsysteem radicaal te verbeteren, vooral in de Randstad. Behoudens echter drie projecten in de grote zee van 58 projecten, die overigens welkom zijn, moet het openbaar vervoer het bij dit kabinet voorlopig doen met plaats twee. Budgettair en politiek gezien is asfalt de winnaar, keer op keer.

Wat zou het een grote winst zijn als het kabinet de keuze maakt om afscheid te nemen van de intensieve veehouderij. Die is niet duurzaam en heeft een bijzonder grote footprint – ik kom daarmee in feite terug bij het begin van mijn betoog – tot ver over onze grenzen heen. De minister van LNV legaliseert via de Crisis- en herstel­wet de overtreding van de normen voor de uitstoot van stikstof in natuurgebieden en laat de sector verder ongemoeid. Volgens ons is dat precies de verkeerde keuze. Ik herhaal daarom mijn pleidooi om het natuurdeel geheel uit deze wet te halen. Graag ontvangen wij daarop een reactie.

Ook zou het logisch zijn om de Crisis- en herstelwet te benutten om provincies achter hun broek te zitten om de kwetsbare natuur te beschermen en te verbeteren en de ecologische hoofdstructuur af te maken. Sommige provincies doen dat heel goed en andere doen dat helemaal niet. Ook dat zie ik niet terug in de wet. Daarom steun ik het amendement van de heer Van der Ham, ook al is naast goede procedures politieke druk op de niet-presterende provincies de hoofdzaak. Dat is wat mij betreft weer een taak voor de minister van LNV.

Enkele weken geleden heeft een rechtse meerderheid het kraken van leegstaande woningen strafbaar gesteld. Dat was een staaltje stoere daadkracht die vooral ten goede komt aan pandjesbazen en huisjesmelkers die speculeren met schaars onroerend goed. Deze onzalige wet gaat dus voor meer leegstand zorgen. Dat is een goed idee in deze tijden van grote schaarste aan woningen in de grote steden. Om dat effect tegen te gaan, introduceren wij bij het amendement op stuk nr. 23 een leegstandsheffing die gemeenten kunnen opleggen om een dreigende verdieping van de crisis op de woningmarkt te keren en middels deze heffing te herstellen.

De heer Koopmans (CDA):

Voorzitter. Van politiek idee naar wet in nog geen negen maanden, mijn complimenten. Complimenten voor de minister-president die met het voorstel is gekomen, voor de betrokken bewindslieden die met een open mind naar bestaande wetgeving hebben gekeken en voor medewerkers van departementen, van de Kamer – ik zal het Bureau Wetgeving maar even met name noemen – en van de fracties. Complimenten ook voor de deelnemers aan hoorzittingen in de Kamer en voor velen die ons van adviezen hebben voorzien.

Er ligt een integrale wetsherziening voor die versnelt en vereenvoudigt. Het is geen asfaltwet, zoals mevrouw Halsema deze smalend bij de algemene politieke beschouwingen noemde. Het is een wet die stroperige procedures verbetert, ook voor duurzame projecten, windmolenprojecten en energiebesparing. Het is ook een wet die vastgelopen wetgeving lostrekt, zoals bij de Natuurbeschermingswet.

De economische crisis grijpt diep in, in het leven van mensen die hun baan verliezen of dreigen te verliezen, in de overheidsbegroting en in het vertrouwen in de financiële wereld. Gezien dit voorstel, heeft de crisis ons echter ook de ogen geopend voor de kansen die wij in Nederland nog wel eens laten liggen, kansen om te investeren in een duurzame economie. Dit wetsvoorstel is, als je alle projecten en de negen categorieën bij elkaar pakt, een voorstel dat mogelijk tientallen miljarden aan investeringen mogelijk maakt en naar voren haalt.

Lost deze wet de crisis op? Nee, daar is meer voor nodig.

De heer Roemer (SP):

Mijnheer Koopmans, u past zich uitstekend aan aan de plannen die het kabinet naar de Kamer heeft gezonden, namelijk veel symboliek en hoge verwachtingen. Dat er heel veel redenen zijn om van alles te gaan doen, snapt volgens mij de hele Kamer. In de grote hoeveelheid stukken van het kabinet – het is inmiddels een heel pak geworden – overtuigt het mij er nergens van dat die versnellingen er daadwerkelijk gaan komen. Nergens overtuigt het kabinet mij ervan dat wij niet tegen dezelfde hobbels aanlopen als destijds Roelf de Boer met zijn versnellingswet, de Spoedwet wegverbreding, die alleen maar tot vertraging op vertraging heeft geleid. Wij hebben tal van deskundigen gehoord die ervoor waarschuwen dat het een juridische chaos gaat worden. Hoe durft u hier zo stellig te zeggen dat deze wetten het allemaal gaan oplossen? Het is één grote massa met heel veel vragen. Dat leidt tot juridische problemen en chaos en niet tot de versnelling die ook de SP-fractie wenst.

De heer Koopmans (CDA):

Ik zei net niet voor niets dat het een integrale wetsherziening is. De regering heeft in de ogen van de CDA-fractie heel precies gekeken naar waar projecten – het gaat om allerlei soorten projecten, van infraprojecten tot de verbetering van de energiehuishouding van woningen – kunnen worden verbeterd en versneld. Er is bezien hoe procedures kunnen worden bekort. De regering is in de nota's van wijziging en ook in de reactie op de kritiek van de Raad van State in de ogen van de CDA-fractie op buitengewoon zorgvuldige wijze ingegaan op de kritische kanttekeningen die zijn gemaakt. Ik kom daar ook op terug als het bijvoorbeeld gaat over de Nb-wetgeving waarvan u en ik weten dat projecten in het land die onder andere tot doel hebben om het milieu te verbeteren en die door velen gewenst zijn, elke keer niet door kunnen gaan. Ook dat probleem gaan wij met deze wet aanpakken. Voor ons is de conclusie dan ook helder: op grond van deze wet zullen tal van projecten eerder van de grond komen. Als wij in de ogen kijken van bouwvakkers, van schilders en van wie dan ook, vinden wij het de moeite waard. Wij geloven dat meer mensen als gevolg van deze wet hun baan zullen behouden.

De voorzitter:

De interrupties kunnen korter en de antwoorden ook.

De heer Roemer (SP):

Voorzitter, ik doe mijn best, maar met alle respect zeg ik dat het niet zo maar een wetje is – u ziet dat aan de delegatie – en dat wij de behandeling daarvan er niet doorheen moeten jassen omdat het laat in de avond is.

De voorzitter:

Ik leg u het ook niet op, maar ik doe een beroep op u.

De heer Roemer (SP):

Ik zal proberen om het zo goed mogelijk te doen. Mijnheer Koopmans, was het maar waar dat meer mensen als gevolg van die wet hun baan behielden. Waren wij maar anderhalf jaar geleden daarmee begonnen. Dat zeg ik ook tegen het kabinet. Al deze wetten zijn voor verbetering vatbaar. Ik doel dan op de procedures die kunnen worden versneld. Was daarmee gewoon bij de Kamer gekomen. Het lijkt er nu op dat er vooral gekozen wordt voor projecten die in de maatschappij weinig draagvlak hebben. Het lijkt erop dat voor die projecten wordt nagegaan in hoeverre het mogelijk is om die er versneld doorheen te "gooien". Zodoende kan er gemakkelijk heen worden gestapt over het feit dat er voor die projecten geen draagvlak is. Daarvoor lijkt de Crisis- en herstelwet vooral bedoeld. Waarom is de heer Koopmans het niet met mij eens dat het veel beter is om die wetten naar de Kamer te sturen – een aantal wetten is al onderweg – om die individueel structureel te verbeteren? Zodoende zouden wij met elkaar werkelijk tot versnelling kunnen komen. Dat wij moeten versnellen, ben ik met de heer Koopmans eens.

De heer Koopmans (CDA):

Als wij dit wetje voor wetje hadden gedaan, zouden wij het juist niet structureel hebben gedaan. De CDA-fractie is juist van mening dat deze wet, die een wijziging van tientallen wetten behelst, een integrale aanpak inhoudt in het kader van de crisis en het herstel. Voor een aantal projecten zal deze wet altijd gelden, uiteraard tot op het moment dat die gewijzigd wordt. Wij vinden dat er juist sprake is van een integrale en verstandige aanpak. Die wet zal absoluut meer banen opleveren.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Ik stel nu twee vragen. Ik heb namelijk begrepen dat de heer Koopmans later in zijn betoog in zal gaan op de Nb-wet. Mijn eerste vraag heeft betrekking op de investeringen. Ik hoorde de heer Koopmans zeggen dat het om tientallen miljarden kan gaan. Waarop baseert hij dat? De heer Koopmans heeft vast en zeker ook gezien dat wij het kabinet hebben gevraagd om die doelstellingen te onderbouwen. Wij willen namelijk weten wat een en ander zal opleveren. Wij hebben gevraagd of het kabinet het CPB een doorrekening kan laten maken, al zou het maar een quickscan maken. Het kabinet antwoord daarop: nee, wij willen gewoon projecten versnellen. Dat kan het doel zijn, maar dan moet het kabinet boven de wet schrijven dat die tot doel heeft om projecten te versnellen. Dan moet het niet schermen met mooie beloftes over de toekomst van onze economie. Als de heer Koopmans daarover hardere cijfers heeft, wil ik graag dat hij die met ons deelt.

De heer Koopmans (CDA):

Als je die 57 projecten voor je legt, evenals de projecten die de CDA-fractie en andere fracties daaraan willen toevoegen, is duidelijk dat het om tientallen miljarden aan investeringen gaat. Je moet daarbij dan ook de negen categorieën betrekken en nagaan wat de komende jaren in Nederland op grond daarvan mogelijk is. Een deel zal naar voren gehaald worden. Daardoor zal het een bijdrage leveren aan het "oplossen" van de crisis. Ik denk dat het buitengewoon moeilijk is om dat te berekenen, maar een ding is zeker: er zijn tal van projecten die door velen worden gewenst. Daarvoor is een breed draagvlak. Die kunnen dus eerder van start gaan en dat zal extra banen opleveren. Hoe meer, hoe liever. Het CPB hoeft een en ander voor mij niet tot op de laatste baan te berekenen, want ik kijk iedere bouwvakker met plezier in de ogen die wij met deze wet kunnen helpen.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Het sentiment druipt eraf. Ik heb gewoon om een onderbouwing gevraagd. Ik vind dat de heer Koopmans dit uit de lucht grijpt, zeker gezien de opmerkingen van de Raad van State en de rondetafelgesprekken die wij hebben gevoerd. Die maken dat er grote twijfels zijn over met name de economische effecten op de lange termijn. Over de korte termijn kunnen wij inderdaad wel wat uitspraken doen, maar de heer Koopmans gebruikt hier grote woorden, zonder dat hij een onderbouwing kan geven. Ik vind dat wij een steviger fundament nodig hebben, gezien het nogal ingrijpende karakter van deze wetgeving. Het verbaast mij dat de CDA-fractie daarmee zo lichtvaardig omgaat.

De heer Koopmans (CDA):

Voorzitter. Ik wil slechts één opmerking maken. Het is geen sentiment om zicht op een baan te blijven houden.

De heer Van der Ham (D66):

Als wij kijken naar wat de Raad van State over de wet heeft gezegd, luidt hun oordeel dat deze maatregelen te laat komen om een bijdrage te kunnen leveren aan de bestrijding van de economische crisis op korte termijn. Op de lange termijn zouden deze projecten toch wel zijn gerealiseerd. Zij staan immers al op stapel. Misschien worden zij iets versneld. Per saldo gebeurt er dus niet zo heel veel meer. Ook in het licht van de hoorzittingen die wij hebben gehouden, waarop bijvoorbeeld VNO/NCW niet kon aangeven dat dit daadwerkelijk iets extra's voor de economie zou betekenen, is de vraag gerechtvaardigd waarom het de Crisis- en herstelwet heet en waarom de heer Koopmans er zo'n ongelooflijk groot ding van maakt terwijl het aan het tegengaan van de crisis en in gang zetten van het herstel uiteindelijk weinig zal bijdragen.

De heer Koopmans (CDA):

Die passage in het advies van de Raad van State vond ik niet sterk. Laat ik het zo maar zeggen. De Raad zei dat hij het te laat vond omdat het toch wel zou gebeuren. Dat is geen fundamentele kritiek. Dat is alleen een opmerking dat men eigenlijk liever een betere onderbouwing zou hebben gehad van de relatie tussen deze wet en het oplossen van de crisis. Maar het is eigenlijk heel simpel en ik heb het zojuist al een paar keer gezegd. Deze wet levert meer mensen banen op en zorgt ervoor dat een aantal mensen zijn baan niet zal verliezen.

Voor een deel wijzigen wij de wetgeving structureel, bijvoorbeeld de Natuurbeschermingswet. Dat is heel verstandig. Het is heel erg goed dat wij dat doen. Het is het ook heel erg verstandig dat wij het bestuursprocesrecht gedeeltelijk aanpakken. Dat staat los van deze crisis. Maar juist omdat de crisis deze gelegenheid biedt en het kabinet die aangrijpt, gebeurt het. Wij juichen dat van harte toe.

De heer Van der Ham (D66):

Het is helemaal niet zo gek wat de Raad van State heeft gezegd. De raad stelt vast dat deze projecten al op stapel stonden. Het zal misschien een klein effect hebben dat zij iets worden versneld. Op korte termijn zal het voor de crisis niet zo veel betekenen. Het is een heel simpel rekensommetje. Ook de projecten die de heer Koopmans er nu met een amendement in onder wil brengen, staan al op stapel. Daarom stel ik de volgende vraag aan de fractie van het CDA. Wij hebben het over investeren in de toekomst van Nederland. Dan zal de heer Koopmans het toch met ons eens zijn dat dergelijke investeringen zouden moeten worden gedaan in kennis. Er ligt een fantastisch project op tafel in het kader van de kennisinvesteringsagenda. Dat betreft het investeren van een extra bedrag van 5 mld. in de kenniseconomie. Dat betekent echt investe­ren op lange termijn in de toekomst van Nederland. Waarom doet de heer Koopmans een dergelijk voorstel niet in het kader van het bestrijden van de crisis en bevorderen van het herstel?

De heer Koopmans (CDA):

Ik wil even de woningbouw en alles wat rond de woningbouw speelt bij de kop pakken. Dit wetsvoorstel van het kabinet zal ertoe leiden dat tal van woningbouwprojecten sneller van de grond kunnen komen. Het zal er ook toe leiden dat energiebesparing ...

De heer Van der Ham (D66):

De projecten die u noemt, zijn geen nieuwe projecten. Ik heb het over nieuwe projecten!

De voorzitter:

Mijnheer Van der Ham, u hebt het woord niet.

De heer Koopmans (CDA):

Het wetsvoorstel zal er ook toe leiden dat energiebesparingsprojecten sneller van de grond komen. De heer Van der Ham en ik weten dat tal van bouwbedrijven aankijken tegen een lege of een te lege orderportefeuille. Als dat zo is, is toch de bewering van de heer Van der Ham dat deze wet geen oplossing zou bieden voor de crisis, omdat het voorstel niet zal leiden tot banenbehoud of nieuwe banen, een bewering die werkelijk niet te onderbouwen is? Mijn fractie gelooft dat het voorstel een bijdrage zal leveren. Het zal zeker niet voor iedereen een nieuwe baan opleveren. Het zal er waarschijnlijk ook niet toe leiden dat elk project versneld zal kunnen worden uitgevoerd. Dat is niet te voorspellen. Het gaat hierbij immers om wetgeving, en daarbij kunnen allerlei kinken in de kabel komen. Wij zouden volgens mij en mijn fractie echter vaker moeten kiezen voor het systeem en de systematische aanpak waarvoor het kabinet nu kiest. Gedeputeerde Verdaas zei in zijn bijdrage niet voor niets: de Eerste Kamer kijkt naar de werking van de wetten stuk voor stuk, maar vergeet om te kijken hoe al deze wetten bij elkaar uiteindelijk in de Nederlandse samenleving uitwerken. Hij noemde daarbij de Eerste Kamer met name, maar dit geldt uiteraard ook voor de Tweede Kamer. Tijdens de hoorzitting die de Kamer heeft georganiseerd, zei de heer Verdaas dat wij met elkaar zo een soort monstrum hebben gecreëerd. Dit monstrum wordt met dit wetsvoorstel een kopje kleiner gemaakt.

De voorzitter:

Mijnheer Koopmans, u mag ook uw antwoorden een beetje kleiner maken.

De heer Koopmans (CDA):

Voorzitter, dit zijn delen van mijn tekst. Die schrap ik dadelijk met veel plezier.

De voorzitter:

Helemaal goed. De heer Vendrik heeft een vraag.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Ik keer even terug naar de tientallen miljarden van de heer Koopmans. Laten wij eens veronderstellen dat hij gelijk heeft. Laten wij veronderstellen dat in de oorspronkelijke planning van het kabinet in de jaren 2013, 2014 en 2015 voor 25 mld. aan projecten op de rails stond. Stel dat die 25 mld. naar voren gehaald wordt en uitkomt in 2010, 2011 en 2012 en dat dit komt door dit wetsvoorstel. Ik snap heel goed dat het kabinet niet weet wat in financiële zin precies de consequenties van dit voorstel zijn. Het effect van 25 mld. naar voren halen zie je immers helemaal niet terug in de macrocijfers van het kabinet. Dit naar voren halen zou namelijk leiden tot een minister van Verkeer en Waterstaat die een gigantisch probleem heeft met de financiering van het MIRT, een minister van Financiën die een gigantisch probleem heeft met het EMU-saldo en een minister van VROM die ook een gigantisch budgettair probleem heeft voor de desbetreffende jaren. Maar dat is allemaal niet zo. Het kabinet hanteert in het begrotingsbeleid automatische stabilisatoren. Daar komt niets bij. Niet de 25 mld. en niet de tientallen miljarden van de heer Koopmans. Ik vraag hem waar zijn tientallen miljarden vandaan komen.

De heer Koopmans (CDA):

Alle met name genoemde 57 projecten op de projectenlijsten, waaraan wij er dus graag 12 toevoegen, zijn gefinancierd en staan in de begroting van het kabinet of van andere overheden. De grote winst zit in de categorieën. Op dat punt doen wij via dit wetsvoorstel een appel op de samenleving en op iedereen die daarin actief is. Het gaat daarbij om tal van projecten die ook vanuit de markt kunnen worden gefinancierd. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om windmolenprojecten. De heer Vendrik en ik weten als geen ander dat als er een aantal grote windmolenprojecten van de grond zou kunnen komen, wij het al over vele miljarden hebben. Die miljarden komen niet van het kabinet, maar uit de markt.

De heer Vendrik (GroenLinks):

De heer Koopmans probeert het beantwoorden van mijn vraag te ontwijken. De budgettaire reserveringen voor de projecten die in de Crisis- en herstelwet worden genoemd, waren er al. Het geld was allang beschikbaar. Het stond wellicht een paar jaar geleden gereserveerd voor andere projecten; dat kan allemaal waar zijn. Het gaat mij echter om de bewering van de heer Koopmans dat deze Crisis- en herstelwet leidt tot tientallen miljarden extra voor projecten nu. Daartoe leidt het voorstel volgens mij niet. Dat klopt gewoon niet en dit zie je niet terug in de macrocijfers. Daarom geeft het kabinet terecht het antwoord niet. Die bewering is namelijk niet hard te maken.

De heer Koopmans (CDA):

Ik heb zojuist gezegd dat tientallen miljarden voor projecten naar voren gehaald worden en dat er daardoor meer banen zullen blijven en zullen ontstaan. Dat is het effect van dit wetsvoorstel.

Laat ik nog eens iets zeggen. De minister van Verkeer en Waterstaat heeft in de afgelopen twee jaar mogen meemaken dat een deel van zijn geld niet kon worden uitgegeven door stroperige processen; dat was niet zo in het afgelopen jaar, maar twee jaar geleden wel. Daardoor hebben wij ook het grote vooruitzicht – maar als dit wetsvoorstel wordt aangenomen, is dat niet meer zo – dat er bijvoorbeeld door de problemen met betrekking tot Natura 2000 en de aanleg van infrastructuur een heleboel geld niet kan worden uitgegeven. Door de verbeteringen in dit wetsvoorstel hoeft en zal dat naar de stellige verwachting van de CDA-fractie niet gebeuren.

Lost deze wet de crisis op? Nee. Daar is meer voor nodig. Deze wet is een onderdeel van het aanvullend beleidsakkoord van de coalitie. Terecht roepen velen – de heer Vendrik deed dit zonet ook in zijn betoog – dat de adviezen van de commissie-Elverding nog meer tijdwinst opleveren. Dat klopt. Bestuurlijke daadkracht is nodig, maar ook het bestuurlijke lef om open te beginnen aan een project. Dat betekent niet van tevoren bedachte oplossingen door de strot van de burger duwen, maar in een vroeg stadium alle alternatieven bekijken en tot je nemen.

Het tempo van dit wetsvoorstel smaakt naar meer. Daarom verzoek ik de minister van Verkeer en Waterstaat om snel te komen met een aanpassing van de wet waardoor het advies van de commissie-Elverding eveneens snel wet wordt en de tijdwinst die wij daarmee kunnen halen, gekoppeld aan draagvlakverbreding, wordt gewonnen.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Ik stel een vraag over de versnelling en de gebrekkige besluitvorming. Ook door Elverding wordt het bestuurlijke en politieke onvermogen als een van de belangrijkste factoren daarbij genoemd. Het kabinet heeft, naar ik meen in de memorie van toelichting en anders in de nota naar aanleiding van het verslag, gezegd dat het daarvoor een aantal trajecten heeft ingezet. Maar daar zit niet heel veel tempo in. Ik vraag mij dus af: wanneer kunnen wij de deadline verwachten waarop dit bestuurlijke onvermogen is opgelost? Is dat dan misschien ook 1 januari 2010?

De heer Koopmans (CDA):

Ik heb net in lijn met de vraag van mevrouw Ouwehand aan de minister van Verkeer en Waterstaat gevraagd om dat wetsvoorstel zo snel mogelijk naar ons toe te sturen, omdat de invoering in wetgeving van de aanbevelingen van de commissie-Elverding een antwoord geeft op de terechte vraag van mevrouw Ouwehand.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Dat is me toch niet scherp genoeg. Wij hebben wel al kunnen zien wat de kaders zijn van die wetten. Het lijkt erop dat het een proces wordt waardoor het nog lang gaat duren voordat wij de bestuurlijke problemen hebben opgelost. Ik had eerlijk gezegd verwacht dat het CDA, als het zo hecht aan versnelling van die projecten, met voorstellen was gekomen om daarvan ook echt werk te maken. Dat kan toch?

De heer Koopmans (CDA):

Een totale invulling van de adviezen van de commissie-Elverding in dit wetsvoorstel zou buitengewoon ingewikkeld zijn geweest. Ik denk dat het verstandiger is om af te wachten. Zonet heb ik echter ook al gezegd dat wij ongeduldig zijn en vinden dat de minister van Verkeer en Waterstaat op dit dossier tempo moet maken, zodat wij zo snel mogelijk de adviezen van Elverding in wetgeving kunnen omzetten.

Ook zijn er nog aanpassingen van het bestuursprocesrecht aangekondigd. Dat wetsvoorstel moet nu eveneens snel komen. Daar wachten wij eigenlijk al veel te lang op. De minister van Justitie kan ons ongetwijfeld melden wanneer dit wetsvoorstel naar de Kamer gezonden wordt. Daar ben ik benieuwd naar.

De CDA-fractie is, zoals men al hoort, enthousiast over dit wetsvoorstel. Zij heeft wel nog een aantal opmerkingen en wensen. Het gaat om acht punten: 1. de expiratiedatum; 2. aanvullende projecten; 3. de experimenteerbepaling; 4. het relativiteitsvereiste; 5. de houdbaarheidstermijn van onderzoeken; 6. de Nb-wet; 7. het elektriciteitsnet en 8. een paar opmerkingen over relevante amendementen van anderen.

Eerst zeg ik iets over de expiratiedatum. Er is zoveel goed werk geleverd voor het opstellen van de Crisis- en herstelwet, en de noodzaak tot blijvende vereenvoudiging van ons omgevingsrecht en ons bestuursrecht is zo groot, dat het in de ogen van de CDA-fractie eigenlijk ongewenst zou zijn en ongewenst is om hoofdstuk 1 van de wet in 2014 zomaar te laten expireren. Daarom heb ik op stuk nr. 41 een amendement ingediend dat hoofdstuk 1 permanent maakt. Wij denken dat het beter is om ook de rechtszekerheid te dienen, want anders krijgen wij projecten van voor de Crisis- en herstelwet, projecten van tijdens de Crisis- en herstelwet en projecten van na de Crisis- en herstelwet, en dat lijkt me uit het oogpunt van rechtszekerheid niet de verstandigste gang der dingen.

Dan kom ik op het tweede punt, de projectenlijst. De CDA-fractie wil graag bijdragen aan de inspanningen van het kabinet om de lijst van projecten, binnen de daarvoor in de wet gestelde criteria, zo compleet mogelijk te maken. Daarom heb ik in mijn amendement op stuk nr. 38 voorgesteld om een aantal projecten die de CDA-fractie een warm hart toedraagt in de bijlage op te nemen. Het betreft de rotonde bij Joure, de traverse bij Harlingen, de Flevolijn,de N35, sleutelproject Breda, de buitenring Parkstad, inclusief de aansluiting Nuth en de aansluiting Avantis, de tunnel bij de A15 en het windmolenpark op de Tweede Maasvlakte. De laatste twee zijn projecten van het Havenbedrijf Rotterdam waarvan de directeur ons telkenmale laat weten: wij kunnen het doen, wij hebben de centen beschikbaar, het kan via PPS. Ik wil het kabinet ook om die reden oproepen om hiermee aan de slag te gaan. De CDA-fractie steunt het amendement-Samsom c.s. op stuk nr. 53 om ook de spoorlijn Groningen–Leeuwarden op deze lijst te zetten.

Dan kom ik op een interessante artikel, namelijk artikel 5.1 over de experimenteerbepaling. Bij de bespreking van deze wet gaat de aandacht meestal uit naar windmolenparken, woonwijken, wegen en spoorwegen, of naar procedures en beroepstermijnen. Naar elementen dus waarvan we weten dat ze knellen. Ik verwacht echter ook veel van de zogenaamde experimenteerbepaling. Hierdoor krijgen nog onvoorziene innovaties de ruimte en worden bepaalde wetten en regels tijdelijk niet van toepassing verklaard, mits die innovaties bijdragen aan de bestrijding van de economische crisis en de duurzaamheid bevorderen. Dat is heel mooi. Wie baalt er immers niet als hij in het land weer eens hoort van een schitterend particulier initiatief dat stukloopt op het laatste stukje sectorale wetgeving, al dan niet verpakt in een artikeltje, een AMvB of in een ministeriële regeling, waarvan we achteraf zeggen: is dat eigenlijk wel zo verstandig geweest, hadden we dit wel zo bedoeld?

De heer Vendrik maakte opmerkingen over de "almacht", in zijn ogen, die in het wetsvoorstel de minister van Algemene Zaken krijgt om projecten te kunnen toedienen. Daarom steunen wij overigens ook het amendement dat voorziet in een voorhang. Vanuit oogpunt van controle door het parlement lijkt ons dat verstandiger om te doen. Wij zouden echter wel graag zien dat dit experimenteerartikel blijft. Het kan namelijk buitengewoon nuttig zijn.

Dan kom ik op het relativiteitsvereiste. Daar is veel kritiek op geweest. De Kamer heeft hoorzittingen georganiseerd. Daarin werd door een aantal deskundigen gezegd dat het beter zou zijn om de kan-bepaling in te voeren. Ik moet zeggen dat de CDA-fractie ingenomen is met de oplossing die het kabinet heeft gehaald uit het verslag dat door de Kamer is aangeleverd, met name uit de voorstellen die door de collega's van de ChristenUnie en de SGP zijn aangeleverd, namelijk om het woordje "kennelijk" toe te voegen. Wij denken dat dit een verstandige oplossing is, waarmee zorgen worden opgelost die geuit zijn tijdens de hoorzitting en die mogelijkerwijs zouden kunnen leiden tot het stellen van prejudiciële vragen bij het Hof, waardoor een project jarenlange vertraging zou oplopen. Wij steunen die aanpak in de tweede nota van wijziging.

Dan kom ik op de houdbaarheidstermijn van de onderzoeken. Voor een eenvoudig bestemmingsplan moet een groot aantal onderzoeken worden uitgevoerd, naar archeologie, water, luchtkwaliteit, noem het allemaal maar op. De houdbaarheidstermijn van onderzoeken ten behoeve van de Crisis- en herstelwetprojecten wordt verlengd. "In dit korte bestel was het niet mogelijk om deze actie te verbreden naar het gehele omgevingsrecht", schrijft de regering. Wel, zo schrijft de regering tevens, "zou kunnen worden beoordeeld in alle regelingen op basis waarvan de meest voorkomende onderzoeken ten behoeve van fysieke projecten worden uitgevoerd, welke specifieke houdbaarheidstermijnen gesteld kunnen worden". Dat lijkt ons inderdaad een goed idee. Is de regering – ik denk dat het voornamelijk de minister van VROM zal zijn – bereid om dat onderzoek snel uit te voeren en de Kamer daarover binnen drie maanden te informeren?

Dan kom ik op een buitengewoon belangrijk punt, de Natuurbeschermingswet. Een belangrijk element in de Crisis- en herstelwet zijn de wijzigingsvoorstellen. Het wetsvoorstel geeft een aantal goede antwoorden op de impasse die rond veel Natura 2000-gebieden is ontstaan. Eindelijk! Talloze initiatieven in de regio, toetsingskaders, reductieplannen, allemaal vol goede bedoelingen, zijn de afgelopen 20 jaar in Nederland bedacht. Dat gebeurde vaak met grote instemming van boerenorganisaties en milieuorganisaties. Er was bereidheid om te investeren. Telkens weer werden deze initiatieven gesmoord in uitspraken van de bestuursrechter. De gevolgen daarvan waren rechtsonzekerheid, ontbrekende mogelijkheden om het bedrijf te ontwikkelen en dus ook geen milieuverbetering. Daartoe opgeroepen in een motie-Koopmans/Van der Vlies (31920, nr. 4), heeft de minister eind juni de zogenaamde rek- en groeibrief geschreven. Deze brief, die is behandeld in de Kamer, is voor een deel verwerkt in het wetsvoorstel en de tweede nota van wijziging. Wij prijzen de minister van LNV voor de wijze waarop zij de signalen heeft opgepakt die in het hele land zijn te vernemen en die zijn ontstaan door de jurisprudentie die door de Raad van State is aangeleverd, in het bijzonder bij de rechtszaak in april inzake Campina.

De uitspraken van de bestuursrechter en het gesprek dat de Kamer op mijn initiatief met de vertegenwoordigers van de Europese Commissie hebben gehad, zijn voor mijn fractie reden geweest om te bezien of wij de beheerplannen die noodzakelijk zijn voor Natura 2000-gebieden, niet nog steviger in de wet kunnen verankeren. De vertegenwoordigers van de Europese Commissie waren duidelijk: ontwikkelingen zijn mogelijk als je maar afdwingbaar vastlegt dat de totale stikstofuitstoot vermindert. In het land moet dat vanwege de hoge achtergronddepositie. In het beheersgebied moet in de beheerperiode de emissie ook omlaag, als er tenminste in dat beheergebied vanuit de instandhoudingsdoelstellingen stikstofemissiereductie nodig is. Dat is niet altijd aan de orde. Salderen is dan mogelijk. Je mag groeien als je reducerende maatregelen neemt. Extra uitstoot kan dan binnen de totale afname. Het ellendige begrip "significante aantasting" uit de Vogel- en Habitatrichtlijn is daarmee van zijn desastreuze kant ontdaan. De uitstoot gaat aantoonbaar omlaag in Nederland, de depositie op beheergebieden ook.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Dit is een belangrijk onderwerp. De Raad van State heeft niet voor niets geadviseerd om de Natuurbeschermingswet uit de Crisis- en herstelwet te schrappen. Hoe beoordeelt de heer Koopmans de voorgestelde constructie voor de beheerplannen en het regelen van het bestaand gebruik daarin in het licht van de rechtszekerheid van de betrokken ondernemers? Dat is mij niet helemaal duidelijk. Ik hoor graag van de heer Koopmans hoe hij dat ziet.

De heer Koopmans (CDA):

Dat helpt ook weer qua tijd. Ik kan nu weer verder met mijn tekst. Daarin geef ik een antwoord op deze vraag. De wettelijke verankering van de programmatische aanpak stikstof en de beheerplannen met afdwingbare mogelijkheden, waar de vertegenwoordigers van de Europese Commissie terecht om vroegen, maken een sluitende aanpak mogelijk. Ik ben er buitengewoon enthousiast over dat ik samen met collega Samsom een amendement (32127, nr. 55) hebben kunnen indienen om de wettelijke verankering en daarmee ook de rechtszekerheid te vergroten. Dat wordt ook gesteund door de ChristenUnie, want wij hebben daar samen veel over gesproken.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Dan draait het dus om de vraag of de ondernemers in het betrokken gebied vergunde rechten krijgen. Het gaat nu om bestaand gebruik. Gaat het in uw optiek, in uw voorstel en met uw amendement dan om een recht dat niet meer van die ondernemers kan worden afgenomen?

De heer Koopmans (CDA):

Het belangrijkste deel van het amendement behelst toekomstige ontwikkelingen. Laat ik het beeldend zeggen. Stel dat een varkenshouder die 1000 varkens heeft en wiens bedrijf een uitstoot heeft van 1000 kg ammoniak, een bedrijf erbij koopt. Hij koopt nog 1000 varkensrechten erbij. Hij vernieuwt zijn stal, heeft dus 2000 varkens en de uitstoot zou 500 kg ammoniak zijn als hij er een luchtwasser aan vast hangt. Dat is de helft minder dan in de huidige omstandigheid. Dat is nu met de geldende Natuurbeschermingswet en de uitleg van de Raad van State niet mogelijk. De Raad van State zegt immers dat die uitstoot van 500 kg een significante aantasting is van het natuurgebied. Het resultaat is dat die boer niets aankoopt, zijn stal niet vernieuwt en de uitstoot 1000 kg blijft. Niemand, noch de boer noch het milieu, wordt daar beter van. Daarom is het juist goed dat wij in dit wetsvoorstel en met het amendement regelen dat groei mogelijk is mits je reduceert. Deze aanpak is vergelijkbaar met het NSL, het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit. Ook dat is een aanpak waarmee in het hele land de uitstoot wordt verminderd en waarmee op sommige plekken de mogelijkheid wordt gegeven om door middel van salderingstechnieken de uitstoot te vermeerderen.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Voorzitter ...

De voorzitter:

Mevrouw Ouwehand, wij hebben afgesproken dat er een vraag en een vervolgvraag mogen worden gesteld. Ik ga niet toestaan dat wij dat doorbreken, want dan wordt het heel erg vroeg.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Ik begrijp het, maar ik wil er een opmerking over maken. Dit is namelijk cruciaal. De Raad van State heeft gezegd dat er hiaten zijn met betrekking tot de Vogel- en Habitatrichtlijn. De heer Koopmans gaat in zijn beantwoording in op uitbreidingen, maar ik vroeg hem, in te gaan op bestaand gebruik. Dat betekent nogal wat. Als wij rechten gaan vergunnen aan boeren die op basis van bestaand gebruik bestaande rechten krijgen, als de voorspelling van de Raad van State klopt en als blijkt dat wij de Vogel- en Habitatrichtlijn niet juist hebben geïmplementeerd, voor wie zijn dan de kosten?

De heer Koopmans (CDA):

Ik ben ervan overtuigd dat dit wetsvoorstel, het amendement dat erbij zit en het huidige wetsvoorstel – ik geloof dat de Eerste Kamer het al aangenomen heeft – dat het bestaande gebruik regelt, een sluitende aanpak is die niemand wat kost, die het milieu verbetert en die boeren ontwikkelingsmogelijkheden geeft en die ook de benodigde infrastructurele ontwikkelingen en investeringen mogelijk maakt.

Voorzitter. Er is nog wel veel werk aan de winkel. Ik kijk hierbij even de minister van LNV aan. Er moet nog wel een vastgestelde programmatische aanpak stikstof komen. En wat schetst mijn verbazing niet, maar mijn bewondering wel? Het is de minister gisteravond gelukt om samen met het IPO en de VNG op dat punt een akkoord te bereiken. Keurig. Ik heb het nog niet kunnen lezen. Het is keurig dat er een akkoord is, maar ik wil het nog even lezen en daarna wordt de inhoud beoordeeld. Met het zojuist genoemde amendement wordt dit wettelijk verankerd.

De beheerplannen moeten ook nog gereedkomen en daarover is nog een aantal opmerkingen te maken. Allereerst de instandhoudingsdoelstellingen. Wij zien dat in sommige beheerplannen niet alleen de aanwezige dier- of plantensoorten van de A-lijst worden genoemd – dat is nodig ingevolge het Europees recht – maar dat er ook allerlei wensen in staan opgenomen, zoals: het zou mooi zijn als hier een brulkikker zou zitten. Er moet worden nagedacht of dat soort ecoproza, dat ik hier en daar tegenkom in beheerplannen, wel verstandig is. Het is in de ogen van de CDA-fractie aan de politiek om daarover een keuze te maken. Het kan zo zijn dat in een beheerplan gekozen wordt voor bijvoorbeeld nieuwe diersoorten of voor een verbreding van de ecologische biotoop – men kent de termen wel – en dat is prima, maar dat moet wel bewust gebeuren. Ik roep daarom provincialestatenleden en vertegenwoordigers van allerlei sectoren die betrokken zijn bij de vaststelling van de beheerplannen op om daar scherper naar te kijken. Er moet scherper worden gekeken naar wat er is, wat er ingevolge de Vogel- en Habitatrichtlijn noodzakelijk is om op te nemen, en wat er zou moeten zijn. Wij moeten die twee zaken niet met elkaar verwarren. Er ligt dus op dit punt een zware rol voor de regio in de ogen van de CDA-fractie.

In de brief van 28 oktober van de minister van LNV staat de stand van zaken bij het opstellen van de beheerplannen van de Natura 2000-gebieden. Provincies blijken om verschillende redenen gebiedsspecifieke wijzigingsvoorstellen te hebben gedaan met betrekking tot doelen of begrenzing. Een deel van deze voorstellen wordt afgewezen, zo schrijft de minister, omdat de haalbaarheid van de landelijke doelen in gevaar zou komen. Dit verbaast de CDA-fractie. Het bevoegd gezag van deze gebieden moet echt in staat worden gesteld om op haalbare en betaalbare wijze praktische bijstellingen te kunnen plegen. Daar is dit hele project ook voor bedoeld. Zijn die landelijke doelen wel voldoende gericht op alleen de soorten op de A-lijst en niet op ecoproza?

Ik kom op een specifiek punt. Wij hebben de gemeente Dinkelland op uitnodiging op bezoek gehad. Deze gemeente heeft op haar grondgebied zes beheerplannen. Zij zou graag zien dat het mogelijk is om één beheerplan te maken met één systematiek. Ik vraag de minister om dat mogelijk te maken en om dat te bevorderen, omdat dat ook de rechtszekerheid voor de inwoners van die gemeenten als zij op de een of andere manier ontwikkelingen willen, zal vergroten. Wat is trouwens de rol van het regiebureau Natura 2000 bij dit proces?

Voorzitter. Ik wil nog een opmerking maken over een bijzonder vervelend punt. De antwoorden van de minister van LNV op Kamervragen van collega Snijder-Hazelhoff suggereren dat het eventueel ontbreken van een Nb-wetvergunning bij veebedrijven die bedrijven zelf kan worden aangerekend door middel van een korting op de toeslagen, een bijkomend, maar wel enorm probleem. Het gaat er juist om dat veehouderijbedrijven tot dusverre helemaal geen Nb-wetvergunning konden krijgen, omdat wij ondanks jaren van overleg nog altijd geen sluitende regeling en wetgeving kennen met betrekking tot ammoniak en Natura 2000. Wij hopen dat als dit voorstel kracht van wet heeft, dat niet meer het geval is. Echter, duizenden bedrijven zitten op slot. Ik hoop daarom dat de voorstellen die in deze wet zijn vervat en waarmee wordt beoogd de Nb-wet te wijzigen, zo snel mogelijk kracht van wet krijgen. Maar ook dan zal het nog enige tijd duren voordat de beheerplannen, voorzien van een goede stikstofparagraaf, van kracht zijn en op basis daarvan de bedrijven een Nb-wetvergunning kunnen krijgen of van het hebben daarvan worden vrijgesteld. Onder de huidige omstandigheden zou het in de ogen van de CDA-fractie te gek voor woorden zijn veehouderijbedrijven te korten op inkomenstoeslagen als zij niet over een dergelijke vergunning beschikken. Deelt de regering deze opvatting? Ik voeg hier nog aan toe dat wij in de Europese regelgeving en in de verordening geen grondslag voor de redenering van de minister vinden.

De heer Roemer (SP):

Hierover valt veel te zeggen, maar ik wil het nu bij één vraag laten. In mijn eigen termijn kom ik wel op dit onderwerp terug.

U zei dat wij geen postzegelbeheerplannen zouden moeten hebben, maar daar waar dat mogelijk is één plan. Kom dit overeen met wat staat in de aangenomen motie van mijn collega in de Eerste Kamer, de heer Smaling? Met die motie wordt hiervoor gepleit, maar de regering wenst die motie volgens mij niet uit te voeren.

De heer Koopmans (CDA):

Ik weet niet of die er helemaal mee overeenkomt, maar die betreft dezelfde sfeer. Ik heb niet meer helemaal in mijn hoofd wat daarin staat, maar ik meen mij te herinneren dat de heer Smaling met zijn motie in de Eerste Kamer heeft gezegd: maak die systematiek voor gemeenten wat overzichtelijker. Ik wil de motie nog wel lezen en er mogelijkerwijs in tweede termijn op terugkomen, maar ik meen dat die met mijn voorstel overeenkomt.

Voorzitter. Tot slot wil ik op dit onderdeel de minister van LNV vragen of zij merkt dat in de praktijk de referentiedatum van 8 december 2004 een onnodige hobbel kan zijn bij het loskrijgen van bedrijfsontwikkeling. Als dat het geval is, is het dan niet logischer om uit te gaan van de meest recente geldige milieuvergunning?

Sprekend over Natura 2000 denk ik ook aan enkele andere belangrijke, maar uiterst moeizame dossiers, zoals die over luchtkwaliteit en de Kaderrichtlijn Water. Wij hebben kunnen lezen dat het kabinet afgelopen vrijdag een nieuw voorstel voor de introductie van geluidsproductieplafonds voor alle rijkswegen heeft geaccordeerd. Zij heeft dat gedaan op basis van de Europese richtlijn voor omgevingslawaai. Kan de minister-president of de minister van VROM of de minister van Verkeer en Waterstaat of zo nodig alle drie mij verzekeren dat dit niet een vergelijkbaar hoofdpijndossier gaat worden, een dossier dat zelfs de uitvoering van de projecten van de Crisis- en herstelwet in de weg staat?

Dan wil ik een opmerking maken over het elektriciteitsnet. Onze verwachting is dat de opwekking van stroom met windmolens mede door dit wetsvoorstel de komende jaren een flinke vlucht zal nemen. Een goede zaak! Echter, hoe gaat zich dit verhouden tot de ontwikkeling van het elektriciteitsnet? De transportcapaciteit loopt altijd achter bij de realisatie van productievermogen, maar het gat moet niet groter worden. Vindt de minister van VROM bij nader inzien ook niet dat investeringen in het net in de wet zouden moeten worden opgenomen als categorievaste projecten, zoals alle investeringen op land die nodig zijn voor de aansluiting van windparken van 600 MW op zee? Ik denk aan de aanlandingslocaties Borssele, IJmuiden en Eemshaven, aan het stopcontact op zee en aan versterkingen in het 150 kV-net voor aansluiting van windenergie op land. Wellicht zijn er ook andere investeringen die tot werkgelegenheid kunnen leiden, die de economie versterken en die het land vergroenen. Ik noem in dit verband Norned 2, Cobra, de verzwaring van Diemen, Krimpen en Geertruidenberg, de verzwaring van Beverwijk, Oterleek en Diemen en investeringen die netverliezen verminderen. In het verlengde hiervan heb ik nog de vraag of het in de wet gehanteerde begrip "aansluiting" zou moeten worden verbreed met "alle daarmee samenhangende netversterkingen in het hoogspanningsnet" en of, omdat de realisatie van de productie en de noodzakelijke investeringen voor de transportcapaciteit idealiter synchroon lopen, de vergunningen meer parallel zouden kunnen lopen door wijziging van de wetgeving.

Dan een aantal opmerkingen over amendementen van andere leden. Het meest cruciaal voor de CDA-fractie is amendement nr. 31 waardoor onderdeel 7.4 van bijlage I vervalt. Dit amendement begrijp ik tot nu toe niet, maar misschien kunnen we er later in het debat nog even op ingaan. Het gaat namelijk om projecten of andere handelingen waarvoor een vergunning is vereist op grond van artikel 19d van de Nb-wet, handelingen waarvoor een vergunning is vereist op grond van artikel 16 van de Nb-wet en handelingen waarop artikel 19 sub 1b van de Nb-wet van toepassing is. Dat betekent dat Afdeling 2 van de Crisis- en herstelwet daarop niet van toepassing wordt. Afdeling 2 gaat over de vereenvoudiging, versnelling en stroomlijning van procedures. Kortom: dat is een essentieel onderdeel van de wet en dat is mede vanwege problemen met procedures tot stand gekomen.

De CDA-fractie begrijpt niet dat veehouderijbedrijven, campings en alle andere ondernemers in de buurt van gebieden waarvoor een Nb-wetvergunning nodig is, die enorm veel problemen zouden kunnen hebben met de stroperigheid van procedures, zouden moeten worden uitgezonderd van de vereenvoudiging die in dit wetsvoorstel is opgenomen. Integendeel. Er is enorm veel irritatie en alleen al daarom heeft de Nb-wettoets een minimaal draagvlak. Het zijn ook geen buitenproportionele activiteiten zoals het amendement stelt. Als de achtergrond daarvan misschien is dat de inhoudelijke eisen van een vergunning niet terzijde worden geschoven, dan kan ik het begrijpen. Een passende beoordeling en dergelijke zal gewoon moeten plaatsvinden. De belangen van de natuur zijn dus niet in het geding. Onze inzet zou moeten zijn dat we er alles aan doen om bedrijven die een Nb-wetvergunning nodig hebben, zo snel mogelijk duidelijkheid te verschaffen. Het is daarom van groot belang om met Nb-wetvergunningen aan te haken bij de versnellingsvoorziening, ook al gaat het daarbij om kleinere projecten.

De CDA-fractie steunt de amendementen over elektrisch rijden, vergunningsvrije aansluitpunten en oplaadstations, die bedacht zijn tijdens de reis van de vaste commissie voor VROM naar Amerika.

Tot slot; de vragen die ik heb gesteld en de voorstellen die ik heb gedaan mogen de Kamer en het kabinet uitdagen om de Crisis- en herstelwet nog beter en effectiever te maken. Maar laat er geen misverstand over bestaan dat het wetsvoorstel dat de regering heeft opgesteld, de volle steun heeft van de CDA-fractie.

De voorzitter:

De heer Vendrik heeft een vraag.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Uit de laatste twintig minuten van het interessante betoog van de heer Koopmans moet ik bijna opmaken dat de grootste werkgelegenheidswinst ligt bij de varkenshouderijen. Volgens mij zullen al die duizenden mensen die als gevolg van de crisis werkloos worden, daar niet onmiddellijk een baan vinden. De CDA-fractie maakt zich daarover overigens wel terecht zorgen, bleek uit het begin van het betoog van de heer Koopmans. Wat vindt hij ervan als we een enorme push geven aan de bouwsector door particuliere huiseigenaren in de jaren 2010 en 2011, en geen jaar later, een premie van € 10.000 te geven als ze hun huis laten isoleren?

De heer Koopmans (CDA):

Het verbeteren van de energiebesparing is voor de huursector in procedurele zin onderdeel van dit wetsvoorstel. Er zit echter geen geld in dit wetsvoorstel. De minister van Financiën zit dan ook niet aan tafel. Dus uw voorstel om € 10.000 ter beschikking te stellen voor particuliere huizen klinkt sympathiek, maar lijkt me buiten het kader van dit wetsvoorstel te vallen. Het lijkt me een beter idee om dit met mijn collega Van Bochove te bespreken bij de behandeling van de begroting van WWI. Maar die begrotingsbehandeling is al geweest, dus in die zin is het jammer om dat te suggereren. Het kan natuurlijk ook besproken worden bij de behandeling van de begroting van VROM. Die komt er nog aan. Dan spreekt u met mijn collega Van Heugten.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Daar zit inderdaad de minister van Financiën bij. Dat heb ik allemaal gesnapt. Ik denk niet dat de heer Koopmans de heer Bos nodig heeft om een standpunt in te nemen. Hij sprak daarstraks in gewijde bewoordingen over het belang van werkloosheidsbestrijding. Hij zei dat we met name snel die bouwproductie aan de gang moeten krijgen, dat het een groot probleem is. Voilà! Mee eens. Dan doe ik een concreet voorstel. Voor woningbouwcorporaties, voor verhuurders voorziet dit wetsvoorstel overigens niet altijd in gelukkige procedures. Dat is een ander verhaal. Ik had het over particuliere huiseigenaren. Ongeveer de helft van de woningen is in particulier bezit. Het is bestaande bouw. De minister van VROM weet als geen ander dat daar een wereld te winnen valt met energieprestatie, isolatie enzovoorts. Ik doe een concreet voorstel: laten wij in samenspraak met het kabinet bekijken of wij elke wooneigenaar € 10.000 kunnen geven om de woning te isoleren. Dat bedrag moet wel besteed worden in 2010 en 2011, anders is het afgelopen, over en uit. Vervolgens gaan wij het gesprek aan met dit kabinet over de vraag hoe wij dit kunnen financieren. Daarover heb ik ideeën, daarover hebben wij al eerder gesproken, maar laten wij het nu even tot de hoofdmoot beperken: werkloosheidsbestrijding, namelijk de bouwsector aan de slag en de bouwvakker de steiger op, en zuinige en schone woningen voor de huiseigenaren. € 10.000, wat is het, mijnheer Koopmans: deal of geen deal?

De heer Koopmans (CDA):

De heer Vendrik kent mij; ik ben wel in voor een deal. Ik ben echter ook voor solide financieren. Ik vind het idee prima, dat meen ik oprecht. Ik vind dat wij daar met elkaar eens over moeten nadenken. Ik wil het nog wel concreter maken: misschien moeten wij daar bij de begrotingsbehandeling van EZ nog eens over spreken; daarin zit nog een heleboel geld, onbesteed, voor energieprojecten. Misschien moeten wij hierover nadenken. De leden van mijn fractie worden hierdoor natuurlijk overvallen en vragen zich af wat ik nu ga doen. Ik vind het echter een interessant idee. Want het aan het werk houden van bouwvakkers is de moeite waard. Daarom zijn wij ook zo voor dit wetsvoorstel.

Wat gaat u dan leveren, mijnheer Vendrik? Wij hadden het immers over een deal.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Ik lever de financiering.

De heer Koopmans (CDA):

Ik vraag aan de heer Vendrik om op dezelfde wijze te kijken naar dit wetsvoorstel en echt de mogelijkheden te bezien, waardoor ook de bouwvakker weer de steiger op kan.

De heer Roemer (SP):

Wij hebben samen al een heleboel gedaan om versnellingen voor elkaar te krijgen. Ik denk onder andere aan de ideeën van de commissie-Elverding. Ik heb altijd gedacht dat het CDA ook belang hecht aan die ideeën, vooral aan het creëren van draagvlak. Door vooraan heel veel te investeren creëer je draagvlak om daarna die versnelling te halen. Daardoor ben je later in het traject twee keer zo snel. Nou gaat de heer Koopmans juist projecten zoals Parkstad Limburg, een speeltje van de lokale CDA-gedeputeerde, onder deze wet gooien, wetende welke weerstand er tegen dat project is. Waarom laat hij de ideeën van Elverding los, als hij bepaalde leuke hobby's wenst door te voeren?

De heer Koopmans (CDA):

Laat ik de buitenring Parkstad geen hobby noemen, maar een project. Daarover hebben gemeenteraden en provinciale staten van Limburg een oordeel uitgesproken. Het is een project waarbij ook MER-procedures gevolgd zijn, een project waarbij van de 240 mln. al 210 mln. is geregeld. De laatste 30 mln. worden in de komende maanden gezocht. De CDA-fractie hier zal mee zoeken om die 30 mln. te vinden. Parkstad Limburg verdient het om dit project zo snel mogelijk gerealiseerd te krijgen. Juist deze regio, mijnheer Roemer, die te kampen heeft met grote werkloosheid, krimp en structurele problemen, ook in de infrastructuur, verdient het om dit project eerder van de grond te krijgen.

De heer Roemer (SP):

Dit antwoord is nou juist een voorbeeld van de arrogantie van de top: opleggen wat je denkt dat beter is, wetende hoe de mensen in de regio erover denken. Had dit project nou gestimuleerd door daarvoor draagvlak te creëren, juist om de gedachte van de commissie-Elverding op dit project voort te zetten. Door dit project onder deze wet te gooien, kun je er donder op zeggen dat de weerstand in de regio alleen maar wordt vergroot. Daar doet de heer Koopmans Zuid-Limburg, een regio die zeker wel wat kan gebruiken, absoluut geen dienst mee.

De heer Koopmans (CDA):

Een onderdeel van een goede aanpak bij infrastructuur is de rug recht houden. Laten wij het voorbeeld eens nemen van de buitenring. Er zijn ook gemeenteraden rondom de buitenring die eerst ja hebben gezegd. Er is immers een brede afweging geweest en alternatieven zijn bekeken. Maar nadat zij ja hadden gezegd, zijn ze toch weer ingewikkeld gaan doen en hebben ze gezegd: we lusten het niet meer. Daadkracht is ook onderdeel van het aanpakken van de crisis. Wij denken echt dat de procedures – de weg waarlangs de buitenring ontwikkeld is, de enorme tijd die daarvoor tot nu toe al genomen is, het feit dat echt tal van procedures doorlopen zijn, de behoefte en de bereidheid van het college van GS om de inpassing op een aantal plaatsen te verbeteren waardoor de rekening weer met 40 mln. is opgelopen – voorbeelden zijn van een goede aanpak. Dat niet iedereen in de regio, en de SP-fracties in het bijzonder, dit project delen, is geen reden om meerderheidsbesluiten niet uit te voeren of niet onder deze wet te brengen. Kortom, het is een voorbeeld waarvan wij zeggen: dat past hier goed onder.

De heer Van der Ham (D66):

Voorzitter. Wie kan er nu tegen een wet zijn die iets wil doen aan de crisis? Wie kan er nu tegen een wet zijn die wil herstellen? Dat moeten de politieke drankjesbrouwers hebben gedacht toen zij de voorliggende wet van een naam wilden voorzien. Wat zou nu een goede naam zijn voor een samenraapwet? Laten wij haar een crisiswet noemen. Nee, dat is te kort en biedt weinig hoop. Wij moeten iets bedenken met hoop, net zoals Obama. Dat is heel erg in, en dan vindt de heer Samsom het ook meteen een goede wet. Hij is daar namelijk een grote fan van. Herstel, zei iemand anders. Wij moeten er herstel aan toevoegen, dat is mooi. En zo kwam deze wet aan zijn naam. Het is een product van spin and framing: de Crisis- en herstelwet. En of de wet feitelijk iets met crisis te maken heeft, is natuurlijk de zeer grote vraag. En of hij bijdraagt aan herstel is ook betwistbaar.

Deze wet is natuurlijk geen crisiswet, want die zou naar veel meer aspecten moeten kijken en die zou ook direct effect moeten hebben. De wet is meer een soort van versnellingswet, die ook onafhankelijk van deze crisis ingevoerd had kunnen worden en die wij dus ook gewoon op zijn eigen merites moeten beoordelen. Maar de hyperventilerende belangwekkendheid die aan het wetsvoorstel wordt toegekend, mag wel met wat korreltjes zout geserveerd worden.

Nederland verkeert natuurlijk in een recessie. Voorspellingen van het Centraal Planbureau wijzen op een krimp van de Nederlandse economie in 2009 van 4,75%. Naar verwachting zal de werkloosheid volgend jaar oplopen naar 8% van de beroepsbevolking. De crisis raakt de samenleving fundamenteel en op vele vlakken. De crisis zorgt er onder andere voor dat er te weinig gebouwd wordt. Dat is waar. Tegelijkertijd en mede daardoor neemt de werkloosheid toe. Dit alles komt bovenop het feit dat Nederland al decennia kampt met een specifiek probleem in het ruimtelijk domein, namelijk de complexiteit en de stroperigheid van besluitvorming. Urgente projecten lopen soms vertraging op. D66 vindt ook dat wij daar naar oplossingen moeten zoeken. Oplossingen die de economie een steuntje in de rug geven en die de stroperigheid van besluitvorming bij grote projecten te lijf gaan.

Maar wanneer wij het hebben over de crisis, waarvoor dan gesuggereerd wordt dat dit verhaal daar iets aan doet, dan missen wij echt wel iets. Daar wil ik iets over zeggen. Ik vind het vreemd dat als wij toch knopen gaan doorhakken voor de komende jaren, infrastructuur meteen als eerste opboert bij het kabinet, in plaats van veel essentiëlere zaken voor de toekomst. Waarom worden daar geen meerjarige afspraken over gemaakt? Ik noem bijvoorbeeld afspraken rond de kenniseconomie.

Het gaat niet alleen om het fundament van een snelweg maar ook om de fundamenten van een leven lang leren. Ik wijs op andere delen van de wereld. In Duitsland wordt 18 mld. vrijgemaakt voor onderwijs en onderzoek. In Denemarken wordt structureel 1,5 mld. meer bijgedragen aan onderwijs, In Finland gaat 3,6% van het nationaal inkomen naar onderzoek. Dat zouden wij ook moeten doen in Nederland. Maar het kabinetsdoel om kennis en innovatie naar het OESO-gemiddelde te brengen staat haaks op de ambitie om internationaal te excelleren. De KNAW heeft gesuggereerd om een deel van de FES-gelden vrij te maken voor langdurige investeringen in kennis en onderwijs. Het kabinet wil wachten op een evaluatie en komt er volgend jaar nog eens op terug. Dat is nodeloze vertraging. Is het kabinet bereid om de voorstellen van de KNAW uit te werken en hier ter behandeling voor te leggen, zodat wij daar gewoon volgend jaar over kunnen beslissen? Ik hoor hierop graag een reactie. Dat gaat namelijk ook over crisis en herstel.

Dan gaan we naar de projecten zelf. Er is een lijstje met projecten. De meeste projecten kunnen wij gewoon steunen. Ik noem de noordelijke IJ-oevers, de spoorzone in Den Bosch en de stadshavens Rotterdam. Maar er zijn ook wegenprojecten die wij prima vinden, zoals de A2 bij Maastricht en de goede verbinding naar Schiphol, Amsterdam en Almere. Ik noem verder de Brainport Eindhoven en het project Waterdunen. De vraag dringt zich wel op, waarom precies deze 58 projecten zijn aangewezen om versneld te worden. Op welke basis zijn deze 58 gekozen? Waarop 58, waarom niet meer, waarom niet minder? Welke criteria zijn er nu precies gehanteerd? Wij hebben deze kunnen teruglezen in de memorie van toelichting, maar sommige criteria kan ik echt niet duiden. In het debat in de media is hier en daar al te zien hoe er lukraak zaakjes in deze wet worden ondergebracht. De CO2-opslag onder Barendrecht loopt niet lekker. Collega Koopmans dacht: "Hupseflups, dan gooien wij dat toch ook gewoon bij de Crisis- en herstelwet. Is er protest? Oké, dan halen wij het er weer uit." Het is precies die volstrekte willekeur van de heer Koopmans die mij voor het ergste doet vrezen. Onder het mom van de Crisis- en herstelwet worden allerlei irritatiedossiers even opgeschoond. Een van de experts noemde tijdens de hoorzitting het wetsvoorstel een "grabbelton" en een "stukje gelegenheidswetgeving van de bovenste plank". Door deze expert werd gezegd dat er allemaal zaken in staan die niets met de doelstelling te maken hebben, maar die toevallig bij alle departementen op een lijstje stonden en nog even moesten worden geregeld. Dat zijn ware woorden. Deze versnellingswet is meer een soort afrekenwet. Natuurlijk zegt de heer Koopmans dat wij deze wet dan ook maar voor de eeuwigheid moeten vastleggen en deze procedure voortaan bij alle projecten moeten toepassen.

Op het lijstje van de regering staan allerlei irritatiedossiers die nu even moeten worden opgelost, zoals de A4 Midden-Delfland. Het doet er niet toe of je voor of tegen die A4 Midden-Delfland bent, maar waarom moet dat probleem door middel van deze Crisis- en herstelwet worden opgelost? Als de minister van Verkeer en Waterstaat zegt dat dit zo'n goed plan is, dan zal de Raad van State toch ook wel zo oordelen?

Ik geef een ander voorbeeld: luchthavens. De D66-fractie is helemaal niet principieel tegen de uitbreiding van Luchthaven Lelystad en Luchthaven Eindhoven. Dit hebben wij in allerlei debatten gezegd. Waarom valt dit dossier echter onder de Crisis- en herstelwet? Er moet nog bekeken worden hoe de kleinere luchthavens complementair gemaakt kunnen worden aan Schiphol. Waarom is er nu ineens haast? Wat is trouwens de reactie van de minister op de oproep van Hans Alders, die zich veel met dit dossier heeft beziggehouden? Hij zegt: wacht nu even met dergelijke beslissingen. Waarom moet de Luchthaven Twente in dit wetsvoorstel worden ondergebracht terwijl er nog helemaal geen interesse bestaat om met de genoemde maatregelen aan de slag te gaan? Hoe beargumenteert de minister dat?

Ik heb samen met de heer Vendrik een amendement ingediend over de bypass Kampen. In 2015 vindt de besluitvorming plaats over eventuele verhoging van het peil van het IJsselmeer. Dan worden ook de dijkhoogtenormen aangescherpt. Het is beter om daarop te wachten. Waarom wordt dat dan in dit wetsvoorstel opgenomen? Heeft het iets te maken met crisis en herstel? Wij zijn ook helemaal niet tegen buitendijks bouwen, maar is dat nu iets wat nu onmiddellijk moet worden opgepakt in het kader van de Crisis- en herstelwet? Het is willekeurig.

Is het wetsvoorstel nodig om de projecten die op zichzelf mooi zijn, te versnellen? Recentelijk zijn allerlei wetten en procedures aangepast met het doel om te versnellen: de Spoedwet wegverbreding, waar wij voor hebben gestemd, de Tracéwet, de Wet modernisering MER, de nieuwe WAO en het wetsvoorstel Bestuurlijke Lus. Wat voegt de Crisis- en herstelwet nu toe?

Het is duidelijk dat veel regelingen die al bestaan, slechts gedeeltelijk gebruikt worden. De Coördinatieregeling WRO wordt bijvoorbeeld nauwelijks of niet gebruikt. Dat was ook de ervaring van enkele experts tijdens de hoorzitting. De heer Adema van het IPO gaf tijdens het rondetafelgesprek aan dat het IPO een project in Friesland had doorgerekend. Als de WRO-procedure was gevolgd, had bij het Friese project een versnelling van 18 maanden plaatsgevonden. De WRO-procedure werd echter niet gevolgd en de versnelling werd dus niet bereikt. Ook ingenieur Van Grondelle van de Stichting Natuur en Milieu maakte dit punt. Hij gaf aan dat de Coördinatieregeling WRO nauwelijks of niet wordt gebruikt. Kan de premier, of een andere minister die zich aangesproken voelt, aantonen dat daadwerkelijk sprake is van uitputting van andere versnellingen? Wij hebben de afgelopen jaren op dat punt natuurlijk niet stil gezeten.

In 2007 is de commissie-Elverding ingesteld, die in 2007 met een rapport kwam. Geconcludeerd werd dat besluitvorming rond infrastructurele projecten kan worden ingekort tot de helft van de tijd; dat betekent 50% tijdwinst! Uit de analyse blijkt dat veel belemmeringen in de voortgang van grote projecten geen juridische of processuele achtergrond hebben. De oorzaak is bestuurlijk en politiek onvermogen. Versnelling van de besluitvorming is niet alleen een kwestie van betere organisatie van de besluitvorming. Bij grote projecten gaat het erom, te komen tot besluiten van goede inhoudelijke en processuele kwaliteit die maatschappelijk breed gedragen kunnen worden.

Daarnaast moest er volgens Elverding sprake zijn van een gebiedsgewijze benadering en van heldere tijdsafspraken. De commissie stelde ook verbeteringen voor in de ambtelijke voorbereiding en bestuurscultuur. Wat is er nu werkelijk gedaan met het rapport van Elverding? Weinig. Ik citeer prof. Meurs, die ook bij dat rondetafelgesprek aanwezig was. Hij zei: het advies van de commissie-Elverding is zeer belangrijk. Bezint eer gij begint, zorg ervoor dat je partijen op één lijn krijgt en ga dan verder. Daarom vraag ik: wat is er gebeurd met de problemen rond de bestuurlijke drukte?

De commissie-Elverding gaf nog meer knooppunten aan: problemen met bestuurlijke consistentie, het ontbreken van een degelijke ambtelijke voorbereiding, onvoldoende budgettaire ruimte, het ontbreken van een brede verkenning en het geen oog hebben voor de werkelijke milieueffecten. Kan de premier of welke minister dan ook op deze specifieke punten aangeven hoe in de aanloop naar de Crisis- en herstelwet is omgegaan met deze aanbevelingen? Hoe gaat het kabinet om met het verwijt dat de aanbeveling van de commissie-Elverding op bepaalde punten met voeten wordt getreden? Een aantal experts sprak daar tijdens de hoorzitting over.

De grootste criticaster van dit wetsvoorstel is de Raad van State. Effectiviteit en legitimiteit van het wetsvoorstel worden in twijfel getrokken. De Raad van State signaleert dat het kabinet uitgaat van drie aannames: dat deze procedure bijdraagt aan de bestrijding van de negatieve gevolgen van de economische crisis, dat de huidige wetgeving versnelling van de projecten in de weg staat en dat de tijdelijke en structurele maatregelen in het kader van de Crisis- en herstelwet versnelling mogelijk maken.

Op alle drie de punten heeft de Raad van State fundamentele kritiek. De eerste aanname is incorrect, zegt de Raad van State. Als crisismaatregel heeft de wet geen toegevoegde waarde. In de woorden van de Raad van State komen de maatregelen te laat om een bijdrage te kunnen leveren aan de bestrijding van de economische crisis op korte termijn. Ik zei het al: niks Crisis- en herstelwet. Daarom heb ik, het is een beetje symbolisch, ook een amendement op stuk nr. 37 ingediend, om de naam van de wet te wijzigen in "Versnellingswet", voor zover dat überhaupt aan de hand is. Met crisis en herstel heeft de wet naar de mening van ons hoogste adviesorgaan niets te maken. Het kabinet heeft het wetsvoorstel ook niet willen voorleggen aan het CPB, waar de rekenmeesters zitten die wij normaal voor alles om advies vragen.

Ten tweede zegt de Raad van State dat het maar de vraag is of de huidige wetgeving versnelling in de weg staat. Wij weten door het onderzoek van de commissie-Elverding en andere studies en rapporten dat veel belemmeringen in de aanvang en de uitvoering van projecten niet per se een juridische of processuele achtergrond hebben, maar liggen aan bestuurlijk en politiek onvermogen. Dit kabinet geeft nauwelijks aan welke maatregelen worden getroffen om de bestuurlijke processen, de ambtelijke voorbereiding en de uitvoering van projecten te verbeteren.

Ten derde is het de vraag of de tijdelijke en structurele bepalingen tot versnelling en vereenvoudiging leiden. Als wij kijken naar de voorstellen tot aanpassing van het bestuursprocesrecht, stellen wij vast dat dit maar zeer de vraag is. De Raad van State betwijfelt of de voorstellen per saldo veel tijd zullen opleveren. Kan de regering daarop reageren?

De wet introduceert een relativiteitsvereiste. Een belanghebbende kan alleen een beroep doen op rechtsregels die betrekking hebben op het eigen belang. Normaal gesproken mag een burger bezwaar maken tegen nieuwe projecten, maar het relativiteitsbeginsel maakt het alleen mogelijk om in beroep te gaan tegen de schending van een rechtsregel als die rechtsregel die bedoeling heeft om de belangen van een burger te schenden. Het relativiteitsbeginsel zorgt ervoor dat dwarsliggers minder snel naar de rechter kunnen stappen. Het idee van het kabinet om uit ellenlange procedures te komen, is op zichzelf begrijpelijk. Het relativiteitsbeginsel zorgt er echter ook voor dat er minder mogelijkheden zijn om het recht te doen gelden. De kans is onder dit voorstel reëel dat dit vooral ten koste zal gaan van regels met betrekking tot beschermde planten- en diersoorten. Dit is niet alleen ecologisch, maar ook juridisch schadelijk, omdat veel natuurbeschermingsnormen afkomstig zijn van het Europese niveau.

Het kabinet spreekt over een principiële keuze. De vraag is of de bestuursrechter er is om ieder foutje van het bestuur af te straffen, of om de wezenlijke belangen van burgers te beschermen. De regering kiest voor het laatste en vindt dat het daarbij niet past dat burgers zich kunnen beroepen op voorschriften die niet hun belang beogen te beschermen. Ook hierbij is het echter de vraag of het relativiteitsvereiste een effectief instrument is. De toepassing van het vereiste roept volgens vele juristen complexe juridische vragen op naar het beschermingsbereik van de betrokken normen. De beantwoording hiervan en het uitkristalliseren van jurisprudentie zal veel extra tijd kosten. Daar komt bij dat de toepassing van dit vereiste vanuit Europeesrechtelijk perspectief, zoals ten aanzien van het verdrag van Aarhus, niet onomstreden is. Wat gaat de premier doen om ervoor te zorgen dat het vereiste mensen die mogelijk toch belang hebben, niet buiten de rechterlijke gang sluit? Wat gaat hij doen aan de internationale dimensie?

Vervolgens een opmerking op het vlak van innovatie. Hierover heeft mijn fractie vragen gesteld in het schrifte­lijk overleg, omdat het desbetreffende artikel erg vaag is. Via een algemene maatregel van bestuur wordt het mogelijk om innovatieprojecten te starten, waarbij bij wijze van experiment kan worden afgeweken van wettelijke bepalingen. Er worden in dat kader twee voorbeelden genoemd, maar wij willen nog wel wat meer voorbeelden horen. De heer Koopmans sprak er al over dat dit fantastische gevolgen zou kunnen hebben. Wij staan daar zeker voor open, maar wellicht kunnen er nog wat meer voorbeelden gegeven worden. Ook ontvangen wij graag een antwoord op de vraag hoe en door wie wordt getoetst of de ontwikkelingen die mogelijk worden gemaakt, daadwerkelijk innovatief zijn en daadwerkelijk voldoen aan de milieukwaliteitsnormen en geen schadelijke milieugevolgen hebben, conform lid 2.

De heer Aptroot (VVD):

Ik luister toch wel met stijgende verbazing naar u, mijnheer Van der Ham. U verwijt het kabinet en half Nederland altijd dat zij niet innovatief zijn, niet vooruit willen en niet willen veranderen. Dat gaat van allerlei milieu-investeringen via het ontslagrecht en wat dan ook. Nu hebben wij hier een wet die bijvoorbeeld met betrekking tot innovatie de mogelijkheid biedt om eens een paar starre regels aan de kant te zetten – ik noem als voorbeeld dat een nieuw soort milieuvriendelijk toilet dat geen leidingwater gebruikt mogelijk wordt gemaakt – en dan wilt u tot op de millimeter weten hoe het in elkaar zit. Ik vind dat u een heel conservatief, behoudend standpunt hebt. Als u nu consequent bent en een partij van vernieuwing wilt zijn, zou u juist moeten zeggen dat dit mogelijkheden biedt en dat u natuurlijk de regering zult volgen. U draait een hele riedel af dat u eigenlijk helemaal niets wilt. Ik begrijp er niets meer van.

De heer Van der Ham (D66):

Dan hebt u echt niet zitten luisteren, mijnheer Aptroot. Ik zei dat ik positief tegenover dat artikel sta. Ik vind echter wel – daarom heb ik gevraagd naar de milieukwaliteitsnormen – dat dit per saldo iets positiefs moet opleveren. Dit is een behandeling van een wetsvoorstel, dus ik wil dat precies wordt geregeld in welke kaders dat gaat plaatsvinden. Dat hoort bij de behandeling van een wetsvoorstel. Ik vind het een zeer interessant onderdeel van deze wet, maar ik stel kritische vragen over de wijze waarop dit precies wordt afgekaderd.

De heer Aptroot (VVD):

Dat is nu net het probleem: als je innovatie van tevoren helemaal precies wilt afkaderen en in strakke regeltjes wilt vangen, kun je vaak niet innoveren. Wees nu blij dat het kabinet hier de nek uitsteekt en zegt dat het mogelijkheden gaat bieden. Wij gaan dat kritisch volgen. U zou dat als eerste, gehoord wat u anders altijd zegt, moeten omarmen. U zou op dit punt het kabinet moeten toejuichen. Het valt mij van u tegen dat u zegt dat u het helemaal wilt inkaderen en aan strakke regels wilt binden en dat u grote twijfels hebt. Voor innovatie is moed nodig. Dan moet je een keer durven, mijnheer Van der Ham. Laat D66 nu ook eens durven.

De heer Van der Ham (D66):

Het is heel erg laat, dus ik begrijp dat u even de benen wilde strekken en even naar de interruptiemicrofoon wilde lopen om even wat te doen. Het wordt laat en u staat later op de sprekerslijst. Deze interruptie begrijp ik helemaal niet. Ik stel een vraag over iets wat ik heel sympathiek vind, waar ik zeer voor open sta en wat heel erg des D66 is. Dat wil niet zeggen dat ik geen kritische of verhelderende vraag mag stellen. Ik ben blij dat ik u een beetje lichaamsbeweging heb kunnen bieden, maar u hoeft zich geen zorgen te maken over het innovatieve karakter van D66.

Ik ga door met de 58 projecten. Voor de 58 projecten is geen advies van de Commissie voor de m.e.r. meer nodig en geen onderzoek naar alternatieven. In het wetsvoorstel wordt gesteld dat dit de snelheid bevordert. Volgens mij leidt het advies van de Commissie voor de m.e.r. in de praktijk vaak tot versoepeling en stroomlijning van de besluitvorming. Het afschaffen van de adviezen van de Commissie voor de m.e.r. zal leiden tot minder maatschappelijk en juridisch draagvlak. De afschaffing is mogelijk ook in strijd met de Europese regelgeving. Ik wijs op het arrest van het Europese Hof inzake Ierland waaruit blijkt dat wanneer lidstaten hebben besloten om drempelwaarden of criteria vast te leggen, verzekerd moet worden dat projecten die een aanzienlijk milieueffect kunnen hebben, worden onder­worpen aan een milieueffectbeoordeling. Hoe verhoudt zich dat tot het wetsvoorstel?

Ik kom nu op de lex silencio positivo. Wij zijn daar over het algemeen voorstander van, maar wij maken ons wel heel erg veel zorgen over de wijze waarop deze hier wordt toegepast ten aanzien van de aanlegvergunningstelsels. De aanlegvergunningstelsels worden altijd ingesteld om kwetsbare belangen, zoals gebieden met landschappelijke en cultuurhistorische waarde, te beschermen. Organisaties als de Stichting Natuur en Milieu maken zich volgens mij terecht zorgen over dit element uit de wet. Kan de regering ingaan op die vrees?

Dan de stikstofdeposito's. Wij hebben grote bezwaren tegen het legaliseren ...

(gelach)

De heer Van der Ham (D66):

Wat zeg ik nu?

Minister Cramer:

Stikstofdeposito's.

De heer Van der Ham (D66):

Het is echt laat. Het is inderdaad wel innoverend. Ik heb vandaag ook een overleg over de begroting van EZ gehad. Ik bedoelde natuurlijk deposities. Ik heb overigens wel eens een minister dezelfde fout horen maken, een minister die erover ging.

Wij hebben grote bezwaren tegen het legaliseren van de stikstofdeposities zoals die bestonden voor eind 2004. Dit niveau leidt ertoe dat de instandhoudingsdoelstellingen voor kwetsbare natuur niet worden gehaald. Doordat agrarische bedrijven zonder vergunning hun emissies kunnen opvullen tot de waarde van de referentiedatum 2004, wordt bovendien een programmatische aanpak van de stikstofproblematiek belemmerd. Ook op dat punt hoor ik graag een reactie. Ik vind het amendement dat de heer Samsom en de heer Koopmans hebben ingediend op zich interessant. Ik heb het nog niet tot in detail kunnen bestuderen, want het is pas net rondgedeeld. Ik ben erg benieuwd naar de reactie van het kabinet op dat punt, vooral naar die van de minister van VROM die ik in dezen nog het meest vertrouw.

Mijn fractie heeft in het schriftelijke verslag, net als andere, vragen gesteld over de rentabiliteit van de projecten en de kilometerbeprijzing. De kilometerbeprijzing is nogmaals uitgesteld door de minister van Verkeer en Waterstaat. Daar hebben wij vorige week over gedebatteerd. Waarom heeft het kabinet geen rekening gehouden met het scenario over de kilometerheffing? Prof. Meurs, met wie wij spraken tijdens de rondetafelgesprekken, zei dat bijna alle economen, ook die van het CPB, zeggen dat alle nieuwe infrastructuurprojecten moeten worden beoordeeld op grond van een scenario waarin sprake is van kilometerheffing. Het is dus heel gek dat er geen doorberekening is gemaakt van de projecten met en zonder de kilometerheffing. Dat gebeurt nu dus niet. In het schriftelijk verslag van het kabinet staat dat de regering de Tweede Kamer binnenkort zal informeren over de manier waarop bij weginfrastructuurprojecten en de bijbehorende kosten-batenanalyses omgegaan zal worden met de voorgenomen invoering van de kilometerprijs. Dat is raar, want als wij daar komende dinsdag voor stemmen, kunnen wij dat nauwelijks nog meenemen in onze weging. Het is mij veel te vrijblijvend. Ik wil de toezegging dat de scenario's waarin kilometerprijzen een rol spelen, voortaan worden doorgerekend.

In de woningbouw worden ook wat forse versnellingen voorgesteld. Ten aanzien van woningbouwprojecten met meer dan twintig woningen kan een gemeenteraad een zogenaamd projectuitvoeringsbesluit vaststellen. Wettelijke voorschriften op grond waarvan voor de ontwikkeling en de realisering van dergelijke projecten een vergunning voor ontheffing of vrijstelling vereist is, zijn dan niet meer van toepassing. Waarom is er gekozen voor twintig woningen? Van de vereniging voor ontwik­kelaars en bouwondernemers heb ik begrepen dat de gemiddelde projectgrootte op dit moment, als gevolg van de crisis, twaalf tot vijftien woningen is. Kan de premier dat bevestigen? Zo ja, kan hij dat getal meenemen in de afweging en het aantal woningen bijstellen?

Op het punt van de gebiedsontwikkeling hebben mevrouw Wiegman en de heer Samsom een amendement ingediend. Het is het amendement op stuk nr. 40. Wij vinden de inhoud daarvan sympathiek en zullen dat amendement daarom steunen.

Ik heb een amendement ingediend dat mede is ondertekend door de heer Vendrik. Het doel van dat amendement is opname van de EHS als project. Uit diverse evaluaties, waaronder die van het Planbureau voor de Leefomgeving, die van de Wageningen University en die van de provincies, blijkt dat het proces van uitvoering van de EHS moeizaam verloopt. Toevoeging van de EHS aan de Crisis- en herstelwet kan helpen bij het aanjagen en het nakomen van de doelstellingen. Voor het toevoegen van projecten geldt een aantal criteria. Juist met het oog op het realiseren van de EHS voor 2018, denk ik dat die daaraan zeker voldoet. De provincies zijn bij motie gevraagd – dat is de motie van mijn hand – om echt gebruik te maken van de mogelijkheid om 10% te onteigenen. Zij doen dat op een aantal punten echter niet. Ik vind daarom juist de combinatie van die motie en de mogelijkheden die de Crisis- en herstelwet biedt, interessant.

Er zijn heel veel amendementen ingediend. Dat gebeurde tot op het laatste moment en volgens mij gebeurt dat "as we speak" nog steeds. Ik kan het nog niet allemaal overzien, maar ik heb er al behoorlijk wat gescand en een fiks aantal daarvan zal ik zeker steunen omdat het de juridische perversiteiten uit de wet poogt te halen. Andere, meer projectgerichte amendementen, zal ik ook wegen, al zijn die soms behoorlijk willekeurig. Er wordt wat bij elkaar geharkt en men probeert om dat in die wet onder te brengen.

Het voornaamste bezwaar tegen dit wetsvoorstel is dat daarmee wordt gesuggereerd dat er iets tegen de crisis wordt gedaan. Feitelijk doet dit daar namelijk niet zo veel tegen. Ook wordt daarmee gesuggereerd dat het nodig is om te versnellen, terwijl er andere oplossingen zijn bedacht voor die geschetste problemen. En ook de geselecteerde projecten zijn, zoals ik al zei, discutabel. Al met al wordt het een rare wet. Economisch wordt de wet een wassen neus met juridisch grote, zwarte neusholten. Ik hoop echter dat wij veel meer aan de Crisis- en herstelwet zullen hebben. Als er een meerderheid is voor dit wetsvoorstel – dat zal wel het geval zijn – zal het voor de coalitiefracties een klus worden om de D66-fractie ervan te overtuigen dat zij daar voor moet stemmen. Ik sluit niet uit dat zij dat niet doet. Ik zeg nu nog niet dat zij per definitie tegen dit wetsvoorstel is, maar daaraan kleven zulke grote juridische bezwaren dat de coalitiefracties en het kabinet op dit late tijdstip met heel goede argumenten moet komen om dat voor elkaar te krijgen. Ook moet er een aantal heel belangrijke amendementen worden aangenomen om de D66-fractie ervan te overtuigen dat het goed is om voor dit wetsvoorstel te stemmen. Ik ben bang dat, als dit het in de Tweede Kamer haalt, het heel moeilijk zal worden om daarvoor in de Eerste Kamer een meerderheid te krijgen. Maar dat is aan de regering.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Er ligt een heel enthousiast amendement van een bijzonder enthousiaste collega, namelijk de heer Koopmans. Dat amendement heeft tot doel om het aantal projecten dat onder deze wet zou moeten vallen, nog eens even flink op te schroeven. Krijgt dat amendement steun van de D66-fractie?

De heer Van der Ham (D66):

Ik heb dat lijstje gezien. Daarop staat een aantal dingen waarvoor ik wel sympathie heb, maar ik vraag mij met u af aan welke vereisten van de wet dit precies voldoet. Is het niet volstrekt willekeurig? Moeten wij het niet op een ander moment besluiten? Over een maand zullen wij bijvoorbeeld spreken over het Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport (MIRT).

Ik meen dat het een vergaarwetje is. Het is een profileringswetje waarin al dit soort zaken worden neergezet. Emotioneel begrijp ik het allemaal wel. Politiek begrijp ik het ook nog wel. Maar met wetgeving heeft het naar mijn mening maar weinig te maken, zeker in het kader van crisis en herstel.

De heer Aptroot (VVD):

Voorzitter. Met deze Crisis- en herstelwet wil de regering de Nederlandse economie een impuls geven en blijvend versterken. De regering stelt voor om procedures voor infrastructurele werken en andere grote bouwprojecten te versnellen en te vereenvoudigen. Deze gedachte steunen wij volledig. Wij vinden het prima.

Er is sprake van een soort verzuchting bij de VVD-fractie. Wij hebben een gevoel van: hè, hè, eindelijk, het is doorgedrongen, de regering beseft nu hoe ingewikkeld de regelgeving en rechtsbescherming in de afgelopen decennia zijn geworden. In ieder geval beter laat dan nooit. Het wordt nu aangepakt.

De VVD zou eigenlijk meer willen dan deze Crisis- en herstelwet voorstelt. Met de Spoedwet wegen en met de Crisis- en herstelwet worden de procedures tijdelijk en voor bepaalde projecten aangepast. Inspraak wordt in tijd zowel als qua mogelijkheden beperkt. Geprobeerd wordt om het onredelijk belemmeren van besluitvorming te voorkomen. Soms is daarin sprake van herhaling na herhaling. Het is de bedoeling om alleen de echt betrokkenen en belanghebbenden inspraak te geven. Beroepsdwarsliggers zonder belang worden dan uitgesloten. Termijnen worden bekort.

Ten aanzien van al deze zaken zijn wij het met de regering eens. Wij willen dat ook. Eigenlijk willen wij het echter niet alleen de komende vier jaar en voor een beperkt aantal projecten. Wij zouden het voor eens en altijd voor Nederland zo willen regelen. Nederland moet weer besluitvaardig worden. Inspraak is goed, maar alleen van mensen die er echt een belang bij hebben. De inspraak moet daarnaast worden beperkt in de tijd.

Als na inspraak en eventueel bezwaar en beroep een besluit is genomen, moet dat vervolgens gewoon worden uitgevoerd. Net als de heer Koopmans zeg ik dat dit bijvoorbeeld ook geldt ten aanzien van de buitenring Parkstad of het wegnemen van de rotonde bij Joure, al is het maar omdat ik daar zelf vaak rijd. Eerlijk gezegd, is het echter vooral omdat men in die provincie op een oplossing wacht.

De VVD wil dus geen beperking tot projecten en geen beperking in de tijd. Een deel van de wijzigingen in de Crisis- en herstelwet is blijvend. Andere voorstellen gelden slechts voor een beperkte lijst en voor de duur van vier jaar. Eigenlijk zouden wij nu moeten praten over blijvende wetgeving en definitieve aanpassingen in plaats van tijdelijke.

De VVD koestert de wens om vooral de natuur- en milieuwetgeving grondig aan te passen zodat Nederland weer vooruit kan. De Natuurbeschermingswet en Natura 2000-gebieden hebben ons land op slot gezet. De vreselijke gevolgen zijn overal in het land merkbaar. Bedrijven zitten klem en overheden kunnen geen nieuwe ontwikkelingen meer realiseren. Daaraan een einde maken, is heel hard nodig. Deze noodzaak blijft ook met de spoedwet en de Crisis- en herstelwet. De VVD-fractie dient daarom een amendement in waarmee de tijdelijke maatregelen, versnelling en vereenvoudiging permanent van kracht worden. Als het tijdelijk kan, dan moet het ook permanent geregeld kunnen worden. Wij willen dit dus ook permanent en definitief regelen. Wij zijn in deze lijst heel compleet.

Overigens heb ik gezien dat onder andere de fractie van het CDA een amendement heeft ingediend dat naar ik meen iets minder ver gaat dan het onze. Wij zullen ze echter naast elkaar leggen. In de CDA-fractie leeft in ieder geval ook de wens om heel veel zaken definitief te regelen, zoals het beperken van het beroepsrecht van andere overheden, het invoeren van het relativiteitsver eiste – het gaat dan dus alleen nog om direct belanghebbenden – het passeren van gebreken, een snelle uitspraak bij beroep en niet steeds het verplicht advies van de Commissie voor de m.e.r. en verplicht alternatief onderzoek als je eenmaal alle voorfasen hebt gehad, en de toepassing van de lex silencio positivo. Die zaken wil mijn fractie ook graag. Wij vinden ook experimenteer- en ontwikkelingsgebieden prima. Die zouden ook na de komende vier jaar mogelijk moeten zijn. Voor de VVD mogen die gebieden dus tot de permanente mogelijkheden voor de overheid behoren. Hetzelfde geldt voor het feit dat innovatieve ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt – iets waar de fractie van D66 enthousiast over zou moeten zijn – en woningbouwprojecten versneld worden uitgevoerd.

Nu de regering kiest voor deze systematiek, werken wij daaraan zo goed mogelijk mee. Wij hebben wel een aantal vragen en wensen. Wij zien nog enkele onzekerheden en een paar zaken die mogelijk een probleem worden. Wij willen die nu goed bespreken om zeker te stellen dat vereenvoudiging en versnelling echt zullen lukken.

Uit het advies van de commissie-Elverding, waar de VVD-fractie volledig achter staat, blijkt dat snellere en betere besluitvorming vooral afhankelijk is van een betrokken, professionele en besluitvaardige overheid. De commissie pleit voor een brede afweging van alternatieven, intensieve samenwerking met maatschappelijke organisaties en een onafhankelijke kwaliteitsborging aan het begin van het planproces. Dan heb je kans dat je draagvlak creëert en dan heb je iedereen de kans gegeven om mee te praten. Daarna kun je heel snel verder gaan en met grote stappen snel thuis zijn. De Crisis- en herstelwet gaat daaraan eigenlijk voorbij. Dat wordt er eigenlijk niet in besproken. Het is ook niet zo dat de overheid niet via de Elverdingmethode zou kunnen werken. Daarbij komt dat het een beetje onduidelijk is of de Crisis- en herstelwet geen aanleiding zal zijn voor prejudiciële vragen aan het Europese Hof van Justitie. Die vertraging willen wij niet. Wij willen van de regering weten of de Crisis- en herstelwet Europaproof is.

Wij willen ook dat zo veel mogelijk de Elverdingmethode wordt toegepast. Het recente voorbeeld van de besluitvorming over de Ring van Utrecht bewijst dat goed overleg en zorgvuldig afwegen aan het begin van de procedure kan leiden tot breed draagvlak. Er zullen altijd wel een paar dwarsliggers zijn, maar daarvan liggen wij niet wakker. Bij grote projecten zal unanimiteit haast nooit ontstaan. Als je de zaken echter goed hebt besproken en ze aan het begin zorgvuldig hebt gedaan, kun je daarna door. Mijn fractie vraagt de regering daarom of de procedures waar mogelijk Elverdingproof zullen worden uitgevoerd. Dat zit niet zozeer in wetgeving nu, als wel in het feit dat de regering met andere overheden bespreekt, dus met gemeenten en provincies, om het zo veel mogelijk via de Elverdingmethode te doen. Dat kan ook zonder nieuwe wetgeving. Investeer aan het begin van het proces goed in het overleg en in het bekijken van alternatieven, en ga daarna zo snel mogelijk door.

De heer Vendrik (GroenLinks):

De heer Aptroot vroeg zojuist het kabinet om zeker te stellen dat deze wet Europaproof is. Volgens mij was hij ook aanwezig bij de hoorzitting en tijdens de rondetafelgesprekken. Daaruit kwam naar voren dat bij verscheidene onderdelen van de procesveranderingen die het kabinet voorstelt, dit nu juist elke keer het punt is, bijvoorbeeld bij het relativiteitsvereiste. Wij zullen zo op een gegeven moment rechters in de positie brengen dat zij naar het Europese Hof van Justitie moeten om bijvoorbeeld een prejudiciële uitspraak te vragen. Het resultaat daarvan is vertraging. Zegt de heer Aptroot: als dit type mogelijkheden het gevolg zijn van dit wetsvoorstel, moeten wij die onderdelen gewoon uit het voorstel schrappen, omdat wij anders de boel verder in de prut helpen? Begrijp ik de heer Aptroot zo goed?

De heer Aptroot (VVD):

Nee, zo begrijpt de heer Vendrik mij niet goed. Ik wil eerst dit punt hier uitgediscussieerd hebben. Wij hebben in twee rondes, ik geloof twee keer vier uur, met allerlei deskundigen, hoogleraren en dergelijke, gesproken. Zij hebben hun mening gegeven. Daarbij stonden meningen overigens vaak haaks op elkaar. Er is dus enige twijfel. Als alle adviezen in dezelfde richting wijzen, heb je 100% zekerheid, en die hebben wij niet. Wij willen daarover dus meer weten van de regering. Als de kans heel groot is dat dingen eerst naar het Europese Hof van Justitie moeten en dat je daardoor bijvoorbeeld anderhalf jaar of meer vertraging krijgt, zoals de heer Vendrik zei, zou het verkeerd kunnen uitpakken. Wij zien echter ook andere adviezen. Bovendien zien wij een behoorlijk enthousiasme, met name van de mensen uit het land, die zeggen: hè, hè, nu kunnen wij eindelijk vooruit. Wij willen de afweging van de regering nog een keer goed horen alvorens wij hierover onze mind opmaken.

Los van de vraag hoe het juridisch uitpakt, is dit wel een lijn die wij zouden willen. Wij willen echt het belanghebbendenprincipe, het relativiteitsvereiste, zo veel mogelijk geregeld hebben. Wij hebben er namelijk ontzettend de pest aan als ergens een bouwproject is en iemand 100 kilometer verderop in het land daartegen om wat voor reden dan ook gaat ageren en gaat dwarsliggen. Volkert van der G. keek elke mogelijke vergunning van een agrariër na. Hij had gewoon de pest aan agrariërs en overal waar hij kon dwarsliggen, deed hij het. Als wij dat soort gedrag kunnen voorkomen, en als wij het met deze regering voor elkaar krijgen om te zeggen: dat gebeurt niet meer, dan zijn niet alleen de regering en de VVD gelukkig – daar gaat het niet om – maar dan zijn de mensen in het land weer gelukkig. Dan wordt een project namelijk besproken met de mensen wie het aangaat en zijn wij van al die beroepsdwarsliggers eindelijk af.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Het is een tikje te schunnig voor woorden om alle procedures die worden aangespannen door bijvoorbeeld natuur- en milieuorganisaties impliciet, of eigenlijk expliciet, gelijk te stellen met Volkert van der G. Ik neem aan dat dit niet de mening is van de VVD. Ik probeer dit onderdeel van de beantwoording maar even te vergeten. Als de heer Aptroot zo ontzettend veel bezwaren heeft tegen al die procedures, dan moet hij ook weten dat er meer procedures worden aangespannen door het bedrijfsleven dan bijvoorbeeld door milieu- en natuurorganisaties. De heer Aptroot moet dan ook te vinden zijn voor een goed amendement van de VVD om het bedrijfsleven gewoon categoraal uit te sluiten van bezwaar en beroep.

De heer Aptroot (VVD):

De heer Vendrik legt mij woorden in de mond. Ik heb een voorbeeld van een echte beroepsdwarsligger genoemd, en ik heb niet iedereen daaraan gelijkgesteld. Dat is duidelijk. Wij vinden inderdaad dat het tegengaan van beroepsdwarsliggen ook voor het bedrijfsleven moet gelden. Als een bepaalde fabriek wil uitbreiden, gebeurt het in de praktijk dat de concurrent allerlei procedures begint, niet omdat die daar ter plekke overlast heeft van die fabriek, maar omdat die gewoon de concurrentie niet wil toestaan om te groeien en flink te concurreren. Marktwerking, heet dat, en daar houden wij van. Als wij merken dat zoiets gebeurt, zeggen wij ook dat het bedrijfsleven dan niet moet kunnen meedoen. Wij hebben er ook de pest aan dat een bedrijf in procedure ging tegen de A4 bij Leiderdorp omdat volgens dit bedrijf zijn lichtreclame daardoor niet meer zichtbaar was. Het argument was niet dat de buurt overlast had. De omwonenden wilden de verbreding en het in de bak leggen van de A4, maar een ondernemer met een ander financieel belang ging dwarsliggen. Van de heer Vendrik mag dat, maar de VVD wil dat niet.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Ik stond nog even te twijfelen of ik mijn vraag zou stellen, maar toen begon de heer Aptroot zelf over de "beroepsprobleemmakers", om het daartoe maar even te reduceren. Ik begrijp de vraag: kan het kabinet aangeven of dit Europaproof is? Het parlement is echter medewetgever. De heer Aptroot is medeverantwoordelijk. Ik vind het dus een beetje zwak. Hij kan nu al de inschatting maken dat het behoorlijk mank gaat lopen. Dan is de vraag: gaat de VVD eerlijk haar eigen aandeel in die puinhoop op zich nemen, of verklaart zij definitief de oorlog aan iedere milieuorganisatie die het waagt om naar de rechter te stappen?

De heer Aptroot (VVD):

Ik verklaar niemand de oorlog. Wij zijn niet zo oorlogszuchtig. Wij willen dat er in Nederland nu eens fatsoenlijk besluitvorming kan plaatsvinden. Aan beroepsdwarsliggers – dat kunnen organisaties en verenigingen zijn, maar soms zijn het ook ondernemers, of individuen, of afdelingen van politieke partijen die altijd dwarsliggen – hebben wij de pest. Iedereen die zo dwarsligt terwijl hij geen direct belang heeft, vinden wij heel vervelend. Zulke mensen verklaren wij niet de oorlog, maar wij zullen hen wel met democratisch middelen proberen te bestrijden door hun dit onmogelijk te maken. De regering probeert nu een goede stap te zetten.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Het is toch belangrijk om nog even een opmerking te maken voordat er wel erg dikke koppen in De Telegraaf verschijnen. Ik wil de heer Aptroot er heel graag op wijzen dat als een milieuorganisatie naar de rechter stapt om een afgegeven vergunning aan te vechten en daar gelijk in krijgt, het blijkt dat een democratisch genomen besluit door het bevoegd gezag niet goed gehandhaafd is. Dat geldt met name voor natuurbeschermingswetgeving. De heer Aptroot is toch zo van de democratisch genomen besluiten? Waarom spreekt hij dan zulke lelijke woorden over iemand die naar de rechter stapt om te vragen of de heer Aptroot of iemand anders die het bevoegd gezag vertegenwoordigt zich wel netjes aan de besluiten heeft gehouden en die van de rechter gelijk krijgt?

De heer Aptroot (VVD):

Iedereen mag gebruikmaken van de rechten die de democratie biedt. Wij vinden echter dat de democratie te ruime mogelijkheden biedt om altijd maar dwars te liggen, ook als je geen direct belang hebt. Als we dat zouden kunnen dichttimmeren, als dat op basis van deze wet zou lukken, zijn wij daar heel blij mee en steunen wij dat van harte. We zouden het dan niet alleen tijdelijk willen, voor een beperkt aantal projecten, maar definitief.

De heer Samsom (PvdA):

Ik heb een vraag over de tirade van de heer Aptroot tegen onterechte procedurevorming. Om alle misverstanden te voorkomen: ik ga ervan uit dat hij het bedrijf JVC bedoelde, dat protesteerde tegen de verbreding van de A4 omdat dan het logo op het bedrijf niet langer goed zichtbaar zou zijn. Dat is echt gebeurd ... Ik ga ervan uit dat de heer Aptroot dat bedoelt als hij spreekt over volstrekt onterechte bezwaarmakers.

De heer Aptroot (VVD):

Ja. Ik heb het voorbeeld bewust genoemd, omdat het de ene keer een of andere natuur- of milieuorganisatie is, de volgende keer een individu en de keer daarop een bedrijf. Gedrag dat de VVD niet goedkeurt, keurt de VVD altijd niet goed, ongeacht of het van een organisatie komt, een particulier, een bedrijf of een overheid. Een voorbeeld van dat laatste is een wethouder van de gemeente Schiedam die zegt dat hij tot aan de hoogste instantie de A4 wil tegenhouden, nadat er 40 jaar over is gesproken en nadat er goede inpassingsmaatregelen zijn genomen. Dat gedrag verwerpen wij. De mensen maken gebruik van een democratisch recht. Dat recht vinden wij te ruim, dus dat willen we inperken. Het kabinet wil dat ook. Wij willen het echter niet alleen voor vier jaar en voor een beperkte lijst regelen, maar helemaal definitief.

De voorzitter:

Mijnheer Roemer ...

De heer Roemer (SP):

Ik zal het kort houden.

De voorzitter:

Ja, want als het een vraag is op hetzelfde punt, vraag ik mij af of die vraag wel nodig is.

De heer Roemer (SP):

Nee, voorzitter, mijn punt is precies andersom. Als iets al 40 jaar onbereikbaar en slecht blijkt te zijn, heb ik liever dat de heer Aptroot het verwerpt dan dat hij de tegenstanders verwijt dat het niet op orde is.

De heer Aptroot (VVD):

Ik begrijp de vraag eigenlijk nauwelijks en dat betekent toch wel dat de heer Roemer en ik wellicht in volstrekt verschillende werelden zitten. Het is immers gek dat een overheid na 40 jaar geen besluit kan nemen. Als het een absoluut ongewenst besluit is, kun je het na één jaar ook al afschieten. Het zit hem gewoon in de stroperige procedures. Dat weet de heer Roemer ook. De fractie van de heer Roemer heeft overigens de spoedwet gesteund, waarvoor hulde. Ik vond het een heldendaad van de SP. Misschien dat SP nog een keer zo'n heldendaad doet.

De heer Roemer (SP):

Wij houden wel van heldendaden, maar als de heer Aptroot het niet erg vindt, kiezen wij die zelf uit. De heer Aptroot draait de boel om. De A4 Midden-Delfland is niet afgeschoten omdat het stroperig is. Het heeft geen 40 jaar geduurd omdat mensen bezwaar maakten. Het heeft 40 jaar geduurd omdat het project niet deugt en omdat de cijfers niet deugen en omdat de oplossingen niet deugen. Daarom heeft het 40 jaar geduurd! Anders was het er na een of twee keer herstellen wel doorheen gekomen. De heer Aptroot moet de zaak niet omdraaien.

De heer Aptroot (VVD):

De heer Roemer en ik zijn het oneens. Misschien heeft het ook wel zo lang geduurd omdat er gebrek aan moed was bij bestuurders, in dit geval de rijksoverheid, om door te zetten. Je zag bij de Verlengde Landscheidingsweg, de Noordelijke Randweg Haaglanden, dat toen er een minister was die eindelijk een aanwijzingsbesluit deed – er was 20, 30 jaar over gesproken – het werd doorgevoerd. Het zit hem dus deels in de houding van bestuurders. Als je echter via wetgeving kan zorgen dat je sneller maar toch zorgvuldig en met weglating van allerlei trammelant besluiten kunt nemen, zijn wij daar voor.

Voorzitter. Snellere termijnen zijn nodig, ook voor beroepsprocedures en dus uitspraken. De administratieve rechter neemt tijd, vaak veel tijd. Wij steunen het voorstel dat binnen zes maanden uitspraak moet worden gedaan. Dit is meestal mogelijk. Als er echter deskundigen moeten worden ingeschakeld of advies moet worden ingewonnen van de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak, vinden wij een termijn van zes maanden eigenlijk niet redelijk. Onredelijke termijnen werken niet. In dat geval denken wij daarom aan een termijn van acht maanden. Je bouwt in de termijn twee maanden extra in voor advisering, zodat het toch zorgvuldig gebeurt maar ook sneller dan het nu vaak gaat.

Wat ons daarbij overigens wel zorgen baart is dat overschrijding van de termijn eigenlijk geen enkel gevolg heeft. Zo'n termijn is een vriendelijke wens, maar er is geen sanctie. Wij willen de regering vragen hoe zij de handhaving van termijnen bij beroepsprocedures denkt te kunnen afdwingen of in ieder geval hoe zij er zo veel mogelijk druk op denkt te zetten. Wat vindt de regering van ons voorstel om twee termijnen te hanteren, een termijn van zes maanden en, als er advisering nodig is, een termijn van acht maanden?

Wij steunen het voorstel om bij besluiten geen verplicht advies van de Commissie voor de m.e.r. voor te schrijven, hoewel het soms nuttig kan zijn en problemen voorkomt. Eerder, bij de planfase, komt de advisering echter toch ter sprake. Het niet langer verplichten tot een alternatief onderzoek is een enorme opluchting, omdat het soms gewoon een obligaat iets is omdat we eigenlijk met elkaar wel weten welke oplossing we zouden willen. Van dat soort flauwekul willen wij af.

Ook de aanwijzing van experimenteergebieden met de mogelijkheid om milieuruimte vrij te maken en die later te compenseren, steunen wij. De salderingsstructuur vinden wij echter nog wat kwetsbaar. Wij willen weten hoe die werkt. Kan worden verzekerd dat er echt ruimte ontstaat voor nieuwe ontwikkelingen, maar dat bestaande vergunninghouders daarbij niet worden gedupeerd door nieuwe beperkingen? Kan ook worden verzekerd dat de houdbaarheid goed is geregeld?

Ik noemde de Natuurbeschermingswet al qua uitvoe­ring, op zich niet qua intenties, een gruwel. Volstrekt verkeerd hebben wij Europese richtlijnen in wetgeving omgezet. "Significant" en het "voorzorgbeginsel" zijn onduidelijke en in de praktijk onwerkbare begrippen. Een vergunningsplicht is onwerkbaar evenals de begrippen "bestaand gebruik" en "alle handelingen". De gemeente Dinkelland en de provincie Gelderland hebben, net als vele andere, aangegeven dat er een onwerkbare situatie is ontstaan. Ze staan met de rug tegen de muur, ze weten niet meer hoe ze nog normaal aan het werk kunnen blijven om reële vragen en voorstellen op een fatsoenlijke manier af te handelen.

Bij het toetsen van significante effecten wordt in de Europese richtlijn gesproken over projecten. "Projecten en plannen" lees je overal. In onze Natuurbeschermingswet is echter sprake van toetsing van projecten, plannen en andere handelingen. Dat levert veel problemen op voor het bestaand gebruik, of het nu wonen, werken of recreëren is. Met een amendement verwijderen wij het begrip "andere handelingen" waardoor het wetsvoorstel wordt gelijkgeschakeld met de Europese richtlijn. Ook hebben wij een ander amendement ingediend dat ertoe strekt dat bestaand gebruik dat bekend is of bekend had kunnen zijn op 1 januari 2010, vrijgesteld is en blijft van een vergunning.

Niet alle projecten van de lijst steunen wij. De aanleg van middelgrote windmolenparken en gemeentelijke deelname aan glasvezelnetten worden ook versneld mogelijk gemaakt. Wij zijn op zich tegen deze projecten. Windmolenparken draaien immers meer op subsidie dan op wind. Ze zijn geen betaalbare, duurzame, leverzekere energie. Belastinggeld investeren in glasvezelnetten is meer riskant dan eerlijk. Het is riskant omdat ontwikkelingen snel gaan en de investering onrendabel kan blijken te zijn, maar die is dan wel gedaan met belastinggeld. Het is oneerlijk omdat marktpartijen er fors in hebben geïnvesteerd en er nog steeds in investeren. Die worden nu beconcurreerd door de overheid, die dat met belastingcenten doet. Maar omdat wij een en ander niet willen vertragen, wat wij anderen juist verwijten, zullen wij niet voorstellen dit soort projecten uit de lijst te halen. Wij hebben principieel bezwaar tegen dit soort overheidsinvesteringen, maar niet tegen snellere besluitvormingstermijnen en snellere procedures. Daarom willen wij op dit punt consequent zijn: wij gaan niet een paar dingen die ons niet aanstaan, eruit halen. Als er namelijk een meerderheid voor is in de Kamer, dan moet dat ook versneld kunnen. Eerlijk is eerlijk.

Wij zien de noodzaak om soms te onteigenen voor projecten van groot algemeen belang. Versnelling van de procedure is prima, maar onteigening afronden voordat de andere procedures zijn afgerond, en dus ook nog niet zeker is dat een project daadwerkelijk doorgaat, vinden wij onjuist. Je kunt een ondernemer niet van zijn bedrijf onteigenen of een burger van zijn woning als je niet zeker weet dat bijvoorbeeld de aanleg van een weg, bedrijfsterrein of woonwijk daadwerkelijk doorgaat. Is de regering echt van mening dat je onteigening kunt afronden en mensen die dat niet willen, bezit kunt ontnemen, voordat zeker is dat het echt nodig is? Is het niet beter zo te versnellen dat onteigening direct na de overige besluitvorming kan worden afgerond? Wij hebben dan ook een amendement om onteigening af te ronden als de noodzaak definitief is vastgesteld. Ik heb inmiddels gezien dat de SGP-fractie een vergelijkbaar amendement heeft. Overigens moeten wij vanwege de berg amendementen na dit debat samen nog eens goed kijken of wij her en der het ene amendement voor het andere kunnen intrekken. Ik heb al gezegd dat er overlapping met amendementen van de CDA-fractie is. Ik zie dit bij de SGP-fractie bijvoorbeeld ook.

Wij steunen dus de projectenlijst. Wij vinden het prima als projecten die onder de criteria vallen, en investeringen die kunnen worden versneld, worden toegevoegd. Ik zou er een boel kunnen noemen. De provincie Overijssel zegt tegen ons: wij hebben 300 mln. klaarliggen. De A1, N35, N340, N28 en N18 moeten worden aangepakt. Wij vinden eigenlijk dat het ook moet. Drenthe en Groningen willen met de N33 naar twee keer twee rijstroken. Zet die zaken eronder, dan kunnen wij snel aan de slag. De CDA-fractie heeft een boel projecten genoemd. Bij een heleboel daarvan krijg ik een warm gevoel. Daarvan denk ik: prima. Maar wij denken dat het niet verstandig is om nu alles definitief af te tikken. Het kabinet wil ook de mogelijkheid hebben om projecten toe te voegen. Wij vragen de regering, als dit wetsvoorstel nu heel snel wordt aangenomen – dat hopen wij althans – met een paar kleine aanpassingen, of zij niet bewust anderen, provincies, gemeenten, maar ook het bedrijfsleven, kan uitnodigen om projecten aan te reiken waardoor wij met een aanvullende lijst zouden kunnen komen, los van wat de Kamer nu nog beslist. Wij steunen het amendement van de ChristenUnie, het CDA en de PvdA. Als er zo'n AMvB komt, moet die worden voorgehangen, opdat de Kamer ernaar kan kijken en erover kan oordelen.

Conclusie. Hoewel de VVD liever wetsvoorstellen zou zien waarmee alle vereenvoudigingen, versnellingen en beperkingen van onredelijke inspraak definitief zouden worden geregeld, is zij positief over het wetsvoorstel. Afhankelijk van de beantwoording van de regering en haar toezeggingen zullen wij beslissen over de in te dienen amendementen. De VVD wil deze Crisis- en herstelwet voor tijdelijke versnelling, maar wil ook liever nog definitief vastleggen weer redelijk en besluitvaardig te worden. Als anderen zeggen dat het misschien ook een wetje is waarin de regering zich wil profileren, dan zeggen wij: wij vinden het prima als de regering zich profileert met zaken die tot gevolg hebben dat wij vooruit kunnen in dit land; wij zullen dat vanuit de oppositie steunen.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Voorzitter. Wij bespreken vandaag de Crisiswet van het kabinet-Balkenende IV. Zelf noemt de regering het de "Crisis- en herstelwet", maar daar doe ik niet aan mee. Dan weet zij dat alvast.

Ik begin mijn bijdrage met artikel 21 van de Grondwet, dat luidt: de zorg van de overheid is gericht op de bewoonbaarheid van het land en de bescherming en verbetering van het leefmilieu. Zorg voor de bewoonbaarheid van het land en de bescherming en verbetering van het leefmilieu is een mooie plicht, maar in hoeverre wordt die ingevuld? Natuur is het meest waardevolle dat wij bezitten. Wij zijn er met zijn allen volledig van afhankelijk: schone lucht, schone aarde en schoon water. Diversiteit aan planten, dieren en ecosystemen heeft niet alleen een grote waarde in zichzelf, het is ook de basis van ons dagelijks leven: kritisch, natuurlijk kapitaal. Het is kritisch kapitaal, omdat je het niet zomaar vervangt. Waar haal je schone lucht vandaan om in te ademen als alle lucht in je omgeving vervuild is? Waar zijn de grondstoffen voor onze samenleving als de bossen zijn verdwenen? Wat gaan wij drinken als het water vervuild is; in ieder glas een chloortablet? Het is dus kritisch kapitaal waarop je zuinig moet zijn. Zijn wij dat? In Nederland is nog maar 15% van de oorspronkelijke biodiversiteit over en voor meer dan 90% van de beschermde soorten en habitattypen – let op: beschermd – ziet het er niet goed uit. Nederland teert in op zijn eigen natuurlijk kapitaal en put daarbij in groeiende mate de natuurlijke reserves in andere, vooral armere delen van de wereld uit.

Voor ons klimaat is het allang vijf voor twaalf geweest. Dat heeft belangrijke consequenties. Lukt het ons niet om de opwarming van de aarde tot maximaal 2 graden Celsius te beperken, dan is de schade niet te overzien en niet te betalen, aldus onze minister van milieu. Zij heeft natuurlijk gelijk. Al in 2006 waarschuwde de Britse topeconoom Stern dat niets doen leidt tot aanzienlijk hogere kosten dan nu investeren in effectief klimaatbeleid. Hij becijferde dat de kosten van klimaatverandering 1000 tot 5500 mld. zouden bedragen, maar dat je dat kunt voorkomen door te werken aan effectieve klimaatoplossingen.

Met de klimaatdoelen in Nederland gaat het slecht, ronduit slecht. Op korte termijn zullen door de economische crisis de doelen wel worden gehaald, maar op langere termijn, 2020, zeker niet. De Milieubalans was hier helder over. Alleen een fundamentele herziening van beleid kan de neergang keren, aldus de balans. Ook de zorgen om de biodiversiteit zijn groot, heel groot. Let wel, de ambitie was alleen nog maar om het verlies aan biodiversiteit in 2010 te stoppen. Zelfs die matige ambitie wordt niet gehaald. Dan heb ik het inderdaad nog niet gehad over herstel van natuur.

De Verenigde Naties roepen komend jaar – het begint dus in 2010 – uit tot het jaar van biodiversiteit. Milieuministers en -commissarissen laten wereldwijd de noodklok luiden voor de desastreuze kaalslag op de natuur. En wat doet onze milieuminister? Zij verleent blijmoedig haar medewerking aan een wet die onze natuur en ons milieu vakkundig om zeep zal helpen. Dat geldt ook voor de minister van natuur, beter bekend als de minister van LNV, want op serieus natuurbeleid heeft nog nooit iemand haar kunnen betrappen.

Voorzitter. De wet die voor ons ligt, de crisiswet, zal snel en doeltreffend leiden tot regelrechte ecologische kapitaalvernietiging ten bate van meer asfalt, vliegreizen en karbonaadjes, allemaal aspecten van een samenleving die zich nog niet realiseert dat het vertrappen van de natuur de maatschappij in heel grote problemen brengt. Dit wetsvoorstel draagt de handtekening van een kabinet dat weigert zich neer te leggen bij de conclusie dat niet de economische crisis, maar de klimaat- en biodiversiteitscrisis de grote crises van onze tijd zijn. En dat is dom. Bij het uitbreken van de financiële crisis die overging in een economische recessie doken overal pleidooien op om te breken met de oude werkelijkheid en niet van de minsten: van prominente economen, opinieleiders en politici. Laat ik Herman Wijffels, niet helemaal onbekend in CDA-kringen, vrij citeren. Hij stelde het volgende.

De huidige crisis bestaat eigenlijk uit drie afzonderlijke crises, die echter nauw met elkaar verbonden zijn: de financieel-economische crisis die in 2008 uitbrak, de ecologische crisis die zich al enkele decennia meer en meer manifesteert en een cultureel-morele crisis. Alle drie de perspectieven, financieel-economisch, ecologisch en moreel zijn relevant. Samen vormen zijn de basis voor echte aanpak van de crisis. Vanuit het perspectief van de ecologische crisis is een herstel van het oude economische model onwenselijk. De kapitalistische economie is de laatste jaren duidelijk op de grenzen van het draagvermogen van onze planeet gestuit. De financieel-economische crisis is niet alléén ontstaan door misdragingen van bankiers maar ook door ecologische problemen. De conclusie is onvermijdelijk dat onze levensstijl niet vol te houden is in verband met het beperkte draagvermogen van de aarde. Er moet een einde komen aan onze huidige manier van leven, organiseren en werken. Het westerse model, samen met de waarden die eraan ten grondslag liggen, moet op de helling. Vanuit ecologisch oogpunt moet het streven zijn naar een duurzame economie. Dat vergt een ingrijpende transformatie. De economie moet dienstbaar worden aan de mensen en aan de aarde. De huidige crisis is niet zomaar de zoveelste crisis in een rij. Het is een wake-up call voor een grondige heroriëntatie in de richting van harmonie met de aarde. De mogelijkheden zijn er. Maar we moeten het ook gaan doen.

Voorzitter. Dat vond ik een mooie, zinnige beschouwing. En dan nu het kabinet. Ons kabinet stelt in al zijn wijsheid voor om in een tijd waarin de crisis rond biodiversiteit en klimaat definitief onoplosbaar dreigt te worden, de regels voor natuur en milieu overboord te zetten omwille van het herstel van de economie. O ja, en voor duurzaamheid. Dat is nogal wat. Zeker als je daarbij optelt dat een dikke streep wordt gehaald door fundamentele beginselen van onze rechtsstaat, want ook de rechtsbescherming van burgers, maatschappelijke organisaties en zelfs die van decentrale overheden gaat eraan.

Wie dat voorstelt, moet wel heel goede redenen hebben. Het kabinet verdedigt zijn voorstel met verwijzing naar de economische crisis. Als uitgangspunt is dat op zichzelf legitiem. Er is inderdaad sprake van krimp van de economie. Wij kampen met stijgende werkloosheid en dan moet men maatregelen nemen, soms ingrijpende. Dus – ik geef direct toe: met enige argwaan – heeft de Partij voor de Dieren de crisiswet zorgvuldig bekeken. Mijn fractie heeft zich de vraag gesteld: als herstel van de economie het doel is, levert deze Crisis- en herstelwet – ik noem één keer het naampje – dan daadwerkelijk de bijdrage die nodig is? Levert het opzij schuiven of wijzigen van maar liefst 27 wetten tegelijk voor de economie wat op, zowel op de korte als op de middellange en lange termijn en levert dat wat op voor de duurzame economie die het kabinet zegt graag te willen?

Het kabinet stelt dat bij het bestrijden van de economische crisis een specifiek probleem wordt gevormd door de complexiteit en de stroperigheid van de besluitvorming. Die zorgen ervoor dat urgente projecten vertragen. Het stelt ook dat het wetsvoorstel is gericht op versnelling van infrastructurele projecten, op versnelling van andere grote bouwprojecten en op versnelling van projecten op het gebied van duurzaamheid, economie en innovatie. Het stelt dat het op de middellange termijn moet bijdragen aan de duurzaamheid en aan de versterking van de economische structuur. En: in de kern wordt aan zorgvuldige procedures gewerkt. Kort gezegd doet het kabinet dat met het aanwijzen van projecten en met het formuleren van categorieën die vanaf 2010 zonder rompslomp – lees: toetsing aan vigerende wetgeving, inspraak van burgers en parlement en beroep bij de rechter – zouden moeten worden uitgevoerd. Stel dat het kabinet met dit wetsvoorstel projecten inderdaad kan versnellen. Laten we dat dus eventjes stellen, want geloof me: daarop valt genoeg af te dingen, maar dat komt later.

Eerst maar even de volgende vraag: hoe is het kabinet aan de lijst met projecten en de formulering voor nieuwe projecten gekomen? Welke criteria zijn gehanteerd om te kunnen bepalen of potentiële projecten zullen opleveren wat ervan wordt verwacht: werk, verbeterde economische structuur, duurzaamheid? Wat bedoelt het kabinet in deze context eigenlijk met duurzaamheid; het meest misbruikte containerbegrip van onze tijd? Het kabinet had op die vragen in de schriftelijke voorbereiding geen antwoord. Ik vraag me af of we die antwoorden vandaag wel zullen krijgen. De vraag is natuurlijk wel relevant. Je kunt jezelf in een wetsvoorstel wel tot doel stellen dat alle huizen in Nederland voortaan blauw geschilderd worden, maar je zult je doel naar alle waarschijnlijkheid niet halen als je daarbij kiest voor het ondersteunen van de handel in rode verf. Nogmaals: hoe is de regering, in het licht van haar doelstellingen, gekomen tot de keuze voor bijvoorbeeld de aanleg van nieuwe wegen, het creëren van nieuwe burgerluchthavens en het bouwen van woningen op nieuwe locaties? Op welke wijze is getoetst of die projecten bijdragen aan de doelstelling van duurzaamheid, werkgelegenheid en versterking van de economische structuur? Het is veelzeggend dat de regering daarover tot nu toe niets kon of wilde zeggen.

De voorstellen van het kabinet zijn wel besproken door de Raad van State en in uitgebreide rondetafelgesprekken met een keur aan deskundigen. Een van de belang­rijkste vragen was: leveren de plannen van het kabinet de economische impulsen en structuurversterking op die ervan verwacht worden? Kortom: is er een kans dat het kabinet de doelen die in het wetsvoorstel worden gesteld, ook daadwerkelijk zal realiseren? Dat valt te betwijfelen. De Raad van State zegt in haar beoordeling van het wetsvoorstel: "Eigen aan conjuncturele maatregelen is, dat zij erop gericht zijn om de economie op korte termijn een impuls te geven en niet langer duren dan nodig is." Het wetsvoorstel geeft daarvan een aantal voorbeelden. Dat ligt anders wat betreft maatregelen die gericht zijn op de bevordering van infrastructurele werken en andere grote bouwprojecten. Deze maatregelen komen te laat om op korte termijn een bijdrage te kunnen leveren aan de bestrijding van de economische crisis, omdat er jaren gemoeid zijn met de voorbereiding en uitvoering daarvan. Dat beeld werd ook tijdens rondetafelgesprekken bevestigd.

De Kamer heeft gevraagd naar een nadere onderbouwing van de effecten van de geselecteerde projecten op de werkgelegenheid en de structuurversterking. Ook is gevraagd of het kabinet bereid was om door het Centraal Planbureau een quickscan te laten uitvoeren naar de welvaarts- en werkgelegenheidseffecten. Dat zijn zinnige vragen van de fractie van de ChristenUnie zodat de Kamer als medewetgever kan oordelen over het wetsvoorstel van het kabinet. Maar dit kabinet kan of wil niks onderbouwen. Als je de stukken leest, is de mantra van deze crisiswet steeds de enige reactie die doorklinkt: de besluitvorming over projecten verloopt te traag en dat moet veranderen. Dat zal allemaal wel, maar we zullen natuurlijk geen 27 wetten wijzigen omdat de minister van Verkeer en Waterstaat zo graag een schop in de grond wil steken.

Het kabinet verkoopt dit ingrijpende wetsvoorstel als absoluut noodzakelijk om de economische crisis te kunnen bezweren, maar als je vragen stelt over de onderbouwing van de keuzes of de effectiviteit van de maatregelen, krijg je geen antwoord. Je hoort alleen de haperende grammofoonplaat dat die verdraaide projecten maar niet kunnen worden opgestart. Dat is volstrekt beneden de maat. Het is op zichzelf al onverantwoord om in korte tijd te proberen om een zeer ingrijpend wetsvoorstel door te drukken, waarin nota bene fundamentele beginselen van onze rechtsstaat worden verlaten. Maar als de gemaakte keuzes ook nog eens niet onderbouwd blijken te kunnen worden, en de effecten waarmee het wetsvoorstel wordt verdedigd helemaal niet concreet kunnen worden gemaakt, is de conclusie helder: geen goede verdediging voor het wetsvoorstel om 27 wetten tegelijk opzij te zetten, dan geen crisiswet. Dat geldt voor de Partij voor de Dieren, maar ik hoop zeer dat dit ook voor andere Kamerfracties geldt.

Het is duidelijk dat de fundamentele keuzes die gemaakt hadden moeten worden, om een omslag naar een duurzame economie te bewerkstelligen, niet zijn gemaakt in de crisiswet. De economische effecten van de keuzes die wel zijn gemaakt, overtuigen niet. Dan blijft een grote brij van ellende over voor de natuur, het milieu, de duurzaamheid, de rechtsbescherming en de democratische rechtsstaat.

De belangrijkste motivatie voor het kabinet om deze crisiswet door te drukken is de ergernis over de stagnatie in de besluitvorming over projecten, zoals de uitbreiding van het vliegveld in Lelystad, het doortrekken van de A4 en, niet te vergeten, het hoofdpijndossier ammoniak. Ik beaam voluit dat we tot onze knieën in de blubber van stagnerende besluitvorming staan. Jarenlange processen. Dat is vervelend voor iedereen. Dus als je wilt bekijken hoe je die situatie wilt oplossen: prima, maar dan wel eerlijk. Hoe komt het eigenlijk dat projecten maar niet van de grond komen of vertraging oplopen vanwege procedures? Is dat de schuld van procederende milieuorganisaties, zoals door verschillende partijen – zojuist nog door de VVD – dik onderstreept hier bij iedere gelegenheid die zich voordoet wordt gesteld? Welnee, oorzaak nummer één is bestuurlijk en politiek onvermogen om tijdig tot kwalitatief goede besluiten te komen. En een kwalitatief goed besluit, mijnheer Aptroot, is in elk geval niet strijdig met bestaande regels.

Omdat de overheid, het bevoegd gezag dat belast is met de uitvoeringspraktijk van onze democratisch tot stand gekomen wetgeving, keer op keer faalt om de eigen wetten te respecteren bij het nemen van beslissingen, moet in veel gevallen de rechter eraan te pas komen om ervoor te zorgen dat de overheid zich aan haar eigen regels houdt. De overheid zou dus de hand in eigen boezem moeten steken. Dat gebeurt echter niet. Natuurlijk niet. Stel je voor, dan zou zij zelf én moeten toegeven dat zij heeft geblunderd, én/of, afhankelijk van het dossier, zich alsnog moeten houden aan de wet die zij had geprobeerd te omzeilen. Want geloof me, van opzet is wel degelijk sprake. Nee, in plaats van stevig in te grijpen in de bestuurscultuur om de kwaliteit van besluiten drastisch te verbeteren, stelt het kabinet voor om de gang naar de rechter te bemoeilijken.

Laten wij ons even realiseren waar dit vandaan komt. Niks crisismaatregelen, niks nood breekt wet. Het inperken van inspraakmogelijkheden van bezorgde burgers is een traject dat al jaren geleden in gang is gezet. Milieuclubs de mond snoeren staat al langer hoog op de verlanglijstjes van bepaalde personen die met dit wetsvoorstel op hun wenken worden bediend. Ik noem minister Eurlings, die sprak van een juridisch moeras waarin zijn goede daden verzanden. Ik noem de heer Rutte, die sprak over beroepsmatige probleemmakers. Hij wist zich hierbij gesteund door de SGP en de PVV. Een ander voorbeeld is CDA-gedeputeerde Onno Hoes, die vorig jaar trots stelde dat bezwaarmakers van steeds betere huize moeten komen om democratisch genomen besluiten bij de rechter te kunnen aanvechten. Met bezwaarmakers doelde hij natuurlijk op mensen die volgens hem van procedures hun hobby maken. Ik noem de heer Koopmans, die zich zorgen maakt over iemand die drie hoog achter in Amsterdam een Brabantse boer een vergunning voor uitbreiding van zijn veehouderij kan ontzeggen. Tot slot noem ik Bernard Wientjes, die spreekt over misbruik van democratisch bepaalde procedures. Allemaal lariekoek.

Tot 2005 mocht iedereen een beroepschrift indienen als een milieuvergunning verleend werd. Het milieu is immers in het belang van iedereen. Die wetgeving werd op initiatief van het CDA aangescherpt. Nu is dat recht voorbehouden aan belanghebbenden en sindsdien is met man en macht gewerkt aan het verder inkaderen en beperken van dit begrip. Na het schrappen van de actio popularis in 2005, werd de rechtsbijstand voor milieuorganisaties geschrapt en werden vergoedingen voor gesubsidieerde rechtshulp beperkt. VVD en CDA vroegen vervolgens met grote steun van de Kamer om voorstellen voor invoering van een relativiteitsvereiste waarvan wij vandaag het droeve resultaat kunnen zien.

De beroepsmogelijkheden bij de rechter worden met de Crisis- en herstelwet fors ingeperkt en de Partij voor de Dieren is daar fel tegenstander van. Ik zal daar verderop in mijn betoog nog het nodige over zeggen. Het kabinet hoopt daarmee de ruimte voor zichzelf te creëren om zonder lastige milieuprocedures en andere procedures snel aan de slag te kunnen met zijn verlang­lijstje: asfalt, agroparken, een vliegveld en vooruit, om de fractie van de Partij van de Arbeid te paaien: een paar windmolens. De vraag is: gaat het helpen? Zullen die inperkingen van de rechtsgang nou echt gaan zorgen voor die vurig gewenste versnelling? Helemaal niet. Dat is de grote grap. Sterker nog, de deskundigen zijn unaniem van mening dat het huidige wetsvoorstel een enorme juridische onzekerheid met zich brengt, dat het wetsvoorstel de grenzen van de Europese regelgeving opzoekt, zelfs overschrijdt, en dat rechtszaken die hieruit voort zullen komen, juist een vertraging zullen opleveren. Een nieuw juridisch moeras. Helemaal zelf aangelegd. Van harte gefeliciteerd, minister Eurlings!

Ik wil een concreet antwoord op de vraag op basis van welke criteria het kabinet de bijlagen heeft samengesteld. Ik zie vooral een verlanglijstje van de economische lobby en van de boerenlobby en een aantal zeer omstreden projecten die er nu onder het mom van crisisbestrijding doorheen worden geduwd. Ik mis een weloverwogen economisch kader en ik zie geen duidelijke effecten op werkgelegenheid en duurzaamheid. Dat zou toch het doel zijn? Graag hoor ik een concrete reactie.

Dit wetsvoorstel bevat een aantal belangrijke wijzigin­gen van het bestuurs- en procesrecht. Het gaat grotendeels om de oude wens van het CDA om het voor belanghebbenden onmogelijk te maken om hun gelijk bij de rechter te halen.

Ik maak mij grote zorgen over het feit dat het Rijk in zijn eentje ontwikkelingsgebieden kan aanwijzen waar de wetgeving even niet hoeft te gelden. Hier staat geen beroep tegenover, ook niet van decentrale overheden, en ook het parlement wordt hier niet bij betrokken. Volgens mij gaat het hier om een ondermijning van de trias politica. De waarborgen van een mogelijke gang naar de rechter en de bemoeienis van volksvertegenwoordigers – daar horen ook de lokale en regionale volksvertegenwoordigers bij – hebben wij niet voor niets. Ook, en misschien wel juist, in een crisis zijn deze waarborgen belangrijk. Dat zijn dé kenmerken van een democratische rechtsstaat.

Ik heb met verbazing gekeken naar de ernstig bemoeilijkte gang naar de rechter, vooral met in mijn achterhoofd de antwoorden van minister Verburg op Kamervragen van mijn fractie. Daarin gaf zij aan dat het voor de overheid een basisbeginsel is dat zij handelt in overeenstemming met de vigerende wet- en regelgeving, ook op het gebied van natuur en milieu. Crisis of geen crisis, zegt ze. Juist om dat rechtmatig handelen te waarborgen, staan bij de bestuursrechter beroepsmogelijkheden open tegen besluiten van de overheid. Daarmee wordt de gewenste bescherming van natuur en milieu dus verzekerd. Zij voegde eraan toe dat voor zover de juridische implicaties van deze wet- en regelgeving op de betrokken beleidsterreinen nog niet helemaal zijn uitgekristalliseerd, de jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State of het Hof van Justitie van de Europese gemeenschappen van geval tot geval meer duidelijkheid verschaft.

Aan het grote aantal gewonnen rechtszaken door milieu-, natuur- en lokale belangenorganisaties is af te lezen dat het bevoegd gezag zo af en toe duidelijk moeite heeft om de natuur- en milieubelangen goed te borgen. Dat is niet zelden ook het gevolg van een veel te beperkte kennis van de regelgeving bij de ambtenaren en bestuurders die het besluit voorbereiden en nemen. Dat moet je niet rechtzetten door de gang naar de rechter te bemoeilijken, dat moet je rechtzetten door het nemen van correcte besluiten en te investeren in die kennis als er een lacune is. Blijkbaar is het nodig dat de Raad van State de milieu- en natuurregels regelmatig aan het kabinet of andere overheden voorlegt en blijkbaar vindt het kabinet die uitleg ook waardevol. Dan wil ik het kabinet vragen, ook de opmerkingen van de raad over het voorliggende wetsvoorstel serieus te nemen. De Raad van State heeft geadviseerd om een aantal van de wijzigingen van het bestuur- en procesrecht uit het wetsvoorstel te halen. Dit om onduidelijkheden, problemen met strijdigheid met EU-regelgeving en onnodige vertraging in de rechtszaal te voorkomen.

Ik begin met het relativiteitsvereiste. In de crisiswet wordt dat vereiste ingevoerd. Wanneer iemand beroep aantekent tegen een besluit, doet hij dat met een beroep op bepaalde normen die naar zijn mening geschonden zijn. Het relativiteitsvereiste houdt dan in dat de rechter moet gaan toetsen of de normen waar de klager zich op beroept, wel bedoeld zijn om zijn belang te beschermen. Zoals gezegd, een plannetje van de VVD en het CDA. Ik kan u verzekeren dat daarmee niet wordt gegarandeerd dat natuur- en milieuorganisaties buiten de deur worden gehouden. Dankzij het Verdrag van Aarhus. In dit internationale verdrag, waar Nederland ja tegen heeft gezegd, wordt toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter bij milieuaangelegenheden gewaarborgd voor een ieder die belang heeft bij een goede milieukwaliteit.

De heer Samsom (PvdA):

U zegt: een plannetje van het CDA en de VVD. Nee hoor, het is ook een plannetje van ons. Ik noemde het voorbeeld al van het bedrijf JVC dat een beroep doet op de Wet luchtkwaliteit omdat zijn logo onzichtbaar wordt door de hoge geluidsschermen. Het relativiteitsvereiste zorgt ervoor dat zoiets niet meer kan. Ik zal nog een voorbeeld geven: villawijkbewoners die een wijkje voor hun prachtige uitzicht willen tegenhouden met het beroep op de geluidsoverlast die de bewoners van de nieuwe wijk zouden ondervinden. Dat is niet hun belang, dat kan dus niet doorgaan. Dat zijn nu typisch van die verstorende beroepsprocedures waar wij met dit relativiteitsvereiste een eind aan maken. Een natuurbeweging die opkomt voor een natuurbelang en dus een natuurwaarde in bescherming wil nemen via een beroepsprocedure, gaat rechtdoor naar de rechter. Daar komt geen relativiteit aan te pas, want dat is hun belang. Op die manier regelen we het, op die manier scheiden wij hier het kaf van het koren.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Dat is zeer de vraag. Ik ben er erg voor dat iedereen die ook maar denkt dat een besluit op onrechtmatige gronden is genomen, dat voor kan leggen aan de rechter. Het gaat om overheidsbeslissingen die mogelijk effecten kunnen hebben op je eigen leven; van de buren of een villabewoner, dat kan me niet zo heel erg veel schelen. Wij hebben hier lang naar gekeken en ook de toevoeging van het woordje "kennelijk" nog even voorgelegd aan een jurist. Onze stellige indruk is dat er met de crisiswet toch wel degelijk een oneigenlijke beperking wordt ingevoerd, die het beroep op de wijdere Europese bescherming in de hand zal werken. Ik kan natuurlijk zeggen: prima, voer deze wet maar in, want uiteindelijk gaat de boel nog meer vertraging oplopen, en dat zou uiteindelijk mijn doel op de korte termijn wel even dienen, maar nee, principieel tegen.

De heer Samsom (PvdA):

U meent het niet echt hè, als u zegt dat vertraging uw doel is. Uw doel is dat slechte plannen verdwijnen en dat goede plannen doorgaan. Ik neem aan dat u dat bedoelde.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Het was een beetje een grapje.

De heer Samsom (PvdA):

Dat snap ik. Heel goed! Maar het relativiteitsvereiste zorgt er nu juist voor dat beroepen relevanter zijn en dus ook meer hout snijden. Ik ken de belangen die u verdedigt. Ik verdedig die vaak zelf ook. Wij hoeven ons geen zorgen te maken over het relativiteitsvereiste. Die villabewoners moeten dat doen. En die grote bedrijven, die moeten dat doen. En als u zegt "dat kan me geen moer schelen", dan vraag ik me af of u wel de juiste strijd strijdt, want volgens mij moeten wij juist voor die natuurorganisaties opkomen, en niet voor die villabewoners.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Ik ben geen voorstander van het inperken van de rechtsgang, of het nu gaat om een villabewoner of een milieuorganisatie. Ik deel de conclusie van de heer Samsom dat er wel degelijk omwegen zijn met betrekking tot het relativiteitsvereiste, maar het gaat ook om het principe en de manier waarop Nederland de Europese regelgeving en het Verdrag van Aarhus implementeert in zijn eigen wetten. Ik vind dat daarmee zorgvuldig moet worden omgegaan. Als er af en toe eens iemand tussen zit die vanuit zijn villa een proces wil voeren, is dat prima. Daartegen heb ik geen bezwaar. Als de rechter oordeelt dat het besluit al dan niet terecht is, is dat hetgeen waaraan wij ons moeten vasthouden. Ik kan hierover nog wel het een en ander zeggen, maar gezien het interruptiedebatje met de heer Samsom kan ik dit wel skippen. Ik heb aangegeven dat wij voorstander zijn van het onverkort handhaven van de toegang tot de rechter en wij steunen dus het amendement van de heer Vendrik op dit punt.

Het kabinet heeft nog een ander trucje verzonnen om het mensen moeilijker te maken om besluiten vernietigd te laten krijgen door de rechter: het passeren van gebreken. Dat wil zeggen: ook al zit een besluit niet goed in elkaar, dan nog hoeft de rechter het besluit niet te vernietigen indien aannemelijk is dat belanghebbenden daardoor niet zijn benadeeld. Dat wordt wel heel ingewikkeld, want wie bepaalt dan dat belanghebbenden niet zijn benadeeld? Hoe moet ik dat zien? Ik heb het gevoel dat op dit punt onzorgvuldigheid in de hand wordt gewerkt. Immers, als het niet uitmaakt dat je fouten maakt, hoef je dat ook niet te voorkomen. Ik heb ook het gevoel dat het de rechtsonzekerheid zal vergroten. Ook kan de toepassing van het passeren van gebreken leiden tot de noodzaak van het stellen van prejudiciële vragen en dus uiteindelijk tot vertragingen. Ik vraag het kabinet om een reactie hierop, maar ik weet al dat ik op dit punt een amendement zal indienen.

Het volgende trucje is dat indienen van het pro-forma beroepschrift en het aanvullen van de beroepsgronden na afloop van de beroepstermijn wordt afgeschaft. Normaal gaat het als volgt: na publicatie van een besluit is er een termijn van zes weken waarin belanghebbenden bezwaar of beroep kunnen aantekenen tegen dat besluit. Zeker voor kleine organisaties of voor individuen, zoals de omwonenden van een nieuw te plannen industrieterrein of vliegveld, is zes weken erg kort om hun bezwaar- of beroepschrift helemaal te motiveren en te onderbouwen met wetenschappelijke feiten, omdat het vaak over heel grote projecten gaat waaraan veel onderzoek ten grondslag ligt en omdat het recht tot nu toe de gelegenheid biedt om pro-forma beroep aan te tekenen voor degene die beroep wil aantekenen om extra onderzoek te doen. Ook bestaat nu nog de mogelijkheid om tijdens de rechtszaak, bijvoorbeeld op grond van nieuwe onderzoeken, de al genoemde beroepsgronden aan te vullen. Daarmee is bijvoorbeeld nog beter aan te tonen dat de belangenafweging die ten grondslag ligt aan het besluit, niet zorgvuldig is uitgevoerd. Dat is heel vaak het geval.

Die beide mogelijkheden, het pro-forma beroep en het aanvullen van de beroepsgronden, worden door het kabinet met de Crisis- en herstelwet afgeschaft. Dat is niet zoals het hoort in een democratische rechtsstaat die als doel heeft haar burgers te beschermen. Het is ook niet eerlijk. Overheden kunnen vaak gebruik maken van eigen of ingehuurde deskundigheid, desnoods fulltime. Soms duurt het zelfs jaren om een besluit voor te bereiden. Van burgers of milieuorganisaties wordt straks verwacht dat zij binnen zes weken na publicatie van besluiten al die gegevens en ordners met berekeningen begrijpen en controleren en hun tegenargumentatie, vaak in hun vrije tijd, in elkaar zetten. Lukt dat niet, dan zijn zij hun rechten voor eens en altijd kwijt. Zeker in combinatie met het passeren van gebreken en het invoeren van het relativiteitsvereiste, dat zojuist is genoemd, is de balans tussen versnelling ten behoeve van de economie en de rechtsstatelijk noodzakelijke waarborgen voor de rechten van particulieren en milieuorganisaties compleet zoek. Milieuorganisaties zijn niet tegen de economie, zeg ik tegen de heer Aptroot. Zij zijn er niet op uit om alle besluiten die genomen worden te verwerpen. Zij komen op voor een deel van het algemeen belang, dat veel te gemakkelijk wordt gepasseerd. De ervaring heeft dat maar al te vaak geleerd.

Voor een zorgvuldige afweging tussen verschillende belangen zijn zorgvuldig genomen besluiten essentieel. Dat wordt nu juist ook aangegeven in de verdediging van de Crisis- en herstelwet. Een belangrijke rol van milieu- en natuurorganisaties is die van waakhond in dit verband. Dit is nodig in een samenleving als de onze. Ik dien dan ook een amendement in om het pro-forma beroep en het aanvullen van de beroepsgronden mogelijk te laten blijven.

Zorgvuldige besluitvorming komt pas tot stand als er daadwerkelijk een besluit wordt genomen en er een afweging heeft plaatsgevonden. Het volgende zorgwekkende punt in de Crisis- en herstelwet is dan ook de lex silencio positivo. Die regeling bepaalt dat, wanneer het bestuur niet binnen de daarvoor geldende termijn een beslissing heeft genomen, bijvoorbeeld over de vergunning voor het aanleggen van een weg, die vergunning na afloop van de termijn automatisch wordt verleend. Dan krijg je de situatie dat er een nieuwe weg kan worden aangelegd, zonder dat er is gekeken naar de effecten op milieu en natuur en op de leefomgeving van de omwonenden. Die belangen spelen kennelijk geen enkele rol meer en hoeven niet meer te worden afgewogen. Dat is onacceptabel in een democratische rechtsstaat. Ook hiervoor komt er een amendement.

De Onteigeningswet wordt drastisch veranderd. Alles moet sneller, de eigenaar heeft minder rechten en moet meer moeite doen om zijn recht te halen. Ik vind dat raar, want de provincies die aangeven het instrument van de onteigening wat vaker te willen inzetten om hun deel van de ecologische hoofdstructuur aan te leggen, worden juist tegengehouden door het kabinet. Als er echter een plannetje van minister Eurlings is om een weg aan te leggen, is ineens alles mogelijk. Ik denk dat onteigening af en toe zeker toegepast moet en kan worden, maar dan wel voor de juiste doelen en op een zorgvuldige manier. Bovendien wijst de Raad van State op de geringe versnelling die op grond van deze wijziging te verwachten is en adviseert hij om een structurele wijziging niet in de Crisis- en herstelwet op te nemen. Het kabinet heeft echter ook deze opmerking van de Raad van State genegeerd. Waarom?

Ook met de onderzoeken die ten grondslag liggen aan besluiten wordt in de Crisis- en herstelwet makkelijker omgegaan. In het rondetafelgesprek is kritisch gesproken over het betrokken artikel. Aangegeven werd dat het goed mogelijk is dat de bepaling strijdig is met de EU-regelgeving. In de MER- en Habitatrichtlijnen staat namelijk dat er inzicht moet zijn in alle effecten voordat een vergunning wordt verleend. Ook een nieuw besluit, na de bestuurlijke lus, kan een dergelijke vergunning zijn. Het lijkt dus eigenlijk onmogelijk dat in het licht van die richtlijnen een soort standaardregel wordt gehanteerd dat altijd op eerder onderzoek mag worden teruggevallen. Als zich een belangrijke wijziging in de feitelijke situatie heeft voorgedaan, moet die in het nieuwe besluit worden meegenomen, anders is er al gauw sprake van strijdigheid met het Europees recht. Is dit ook de mening van het kabinet?

Het beroepsrecht van decentrale overheden is niet van toepassing op de projecten onder de Crisis- en herstelwet. Ik moet hierbij opmerken dat in de memorie van toelichting staat dat de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en het Interprovinciaal Overleg hebben gezegd dat zij het wel prima vinden dat de rechten van individuele burgers, milieuorganisaties en andere organisaties worden ingeperkt, maar dat zij dit ineens niet meer zo grappig vonden toen het over hun eigen gang naar de rechter ging. Ik dacht heel eventjes dat wij beide organisaties aan hun droeve lot zouden moeten overlaten, maar dat kan natuurlijk niet. Principieel gezien is de Partij voor de Dieren van mening dat provincies en gemeenten het recht moeten hebben om in beroep te gaan tegen besluiten die op grond van de Crisis- en herstelwet door het Rijk genomen worden.

Daarmee is naast het buitenspel zetten van het parlement, het maatschappelijk middenveld en de individuele burger het kringetje rond. Het kabinet heeft vrij spel om te doen wat het wil. De volksvertegenwoordiging van de lokale en regionale bevolking heeft niets meer te vertellen. Het kabinet kan bij wijze van spreken het Groene Hart volbouwen met megastallen en niemand die er iets aan kan doen. Lokale en regionale bestuurders hebben vaak veel meer kennis van het gebied waarover besloten wordt. Zij weten waar de problemen en de kansen liggen, weten welke belangen er zijn en proberen de belangen van hun kiezers zo goed mogelijk te borgen. Daartoe moeten zij de mogelijkheden behouden, ook bij de bestuursrechter.

Vervolgens een opmerking over de 70%-norm bij energiebesparende renovaties van huurcomplexen. De Partij voor de Dieren kan zich niet vinden in het verplichtende karakter dat nu in de Crisis- en herstelwet wordt voorgesteld. Eerlijk gezegd moest ik een beetje glimlachen. Immers, op ieder willekeurig moment dat de Partij voor de Dieren pleit voor beleid dat gericht is op vermindering van de consumptie van vlees, is de automatische spastische reactie dat wij zeker niet moeten voorschrijven wat de mensen op hun bord mogen hebben. Kennelijk kunnen wij echter wel bepalen dat mensen drie weken uit hun huis moeten omdat er een isolatieklus geklaard moet worden of stadsverwarming moet worden aangelegd. De doelen zijn belangrijk, maar verplichtend opleggen zal alleen maar contraproductief werken. Zoals de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit weet, zijn wij erg tegen verplichtingen op dit punt. Wij zullen dan ook het door de GroenLinks-fractie ingediende amendement steunen.

De zojuist besproken vergaande veranderingen in het bestuursprocesrecht zullen uiteindelijk niet leiden tot een versnelling van de uitvoering van projecten. De kans is veel groter dat zij juist zullen leiden tot vertragingen. De kern is hier het bestaan van jurisprudentie. Bij de nieuwe regelingen bestaat er voor de rechter niet een eerdere uitspraak waar hij een voorbeeld aan kan nemen. Alles zal opnieuw moeten uitkristalliseren, zoals minister Verburg het zo mooi kan zeggen. De rechter zal zich in veel gevallen genoodzaakt zien prejudiciële vragen te stellen. Dit houdt in dat een rechter aan rechters van het Europees Hof in Luxemburg zal vragen hoe hij bepaalde normen moet interpreteren, opdat die niet strijdig zijn met de EU-regelgeving. Dit betekent voor veel van de in de bijlage genoemde projecten geen versnelling, maar juist een vertraging in de uitvoering, want een ronde van prejudiciële vragen aan Luxemburg kan al gauw anderhalf jaar in beslag nemen.

Tevens zijn de termijnen voor de rechter drastisch ingekort. Ook dat zou versnelling moeten opleveren. Bij de tweede nota van wijziging heeft het kabinet de meest onhaalbare termijn, die van vier maanden, gelukkig opgeschroefd naar zes maanden, na de overdonderende kritiek van deelnemers aan de rondetafelgesprekken en vragen ter zake van onder meer mijn fractie. Maar dan nog, er staan heel wat projecten op de beide bijlagen en bovendien kan het kabinet door middel van AMvB's nog meer projecten toevoegen. Wanneer deze projecten aan de rechter worden voorgelegd, is bepaald dat de rechtszaken over de Crisis- en herstelwet voorrang krijgen op andere zaken. Deskundigen en ook de Raad van State noemen in dit verband de reeds bestaande enorme werklast van de rechtbanken. Deze zal dus onder de Crisis- en herstelwet alleen maar toenemen. Dat betekent dat alle andere rechtszaken stil komen te liggen. Ik denk dat dit voor grote problemen zou kunnen gaan zorgen.

Ik ga door naar het milieu. Wij hebben in de Milieubalans allemaal kunnen lezen dat het niet goed gaat. De doelen die het kabinet zichzelf heeft gesteld, worden bij lange na niet gehaald. De noodzaak van een omslag naar een duurzame economie wordt steeds meer gevoeld in de samenleving. Het kabinet gooit daarentegen met de Crisis- en herstelwet alle ambities en mogelijkheden om deze te verwezenlijken weg. Zowel nationale milieuregels en -normen als internationale afspraken hierover worden door dit kabinet niet als een kans gezien om de economie naar een hoger en duurzamer niveau te tillen, maar worden als knellend ervaren. Nederland zit op slot, wordt er dan gezegd. Bedrijven kunnen niet meer groeien en dat is onwenselijk. Dat deuntje, u kent het wel.

Dus gaat het kabinet de komende tien, vijftien of misschien zelfs twintig jaar niets meer doen tegen milieuvervuiling. Dat wordt geregeld onder de noemers "ontwikkelingsgebieden" en "experimenten", afdelingen 1 en 2 van hoofdstuk 2. De nationale milieunormen hoeven even niet meer te worden gehaald en er worden trucjes bedacht om de Europese normen te omzeilen. Tegelijkertijd wordt gesteld dat het wetsvoorstel is gericht op duurzaamheid. Ik vraag mij af waarom. In mijn beleving hoeven voor duurzame activiteiten en duurzame innovaties geen milieuregels aan de kant te worden geschoven. Ik denk dat duurzame bedrijvigheid helemaal geen behoefte heeft aan trucjes als saldering, maar dat zal dan wel aan mijn definitie van duurzaamheid liggen. Daarom ben ik benieuwd naar de definitie van duurzaamheid die het kabinet hanteert in het wetsvoorstel. Ik wil graag dat die hanteerbaar en toetsbaar is. Ik kon daar niets over vinden, dus hoor ik graag een reactie.

Ook de praktische consequenties van het voorgestelde in hoofdstuk 2 en 3 van de wet vind ik moeilijk te duiden. Kan het kabinet ingaan op de precieze invulling van de aan te wijzen ontwikkelingsgebieden? Wat voor bedrijvig­heid moet ik mij voorstellen bij duurzame ontwikkelingen, als het blijkbaar nodig is om de geluids- of stanknormen te overschrijden?

Het kabinet heeft tot nu toe geweigerd duidelijk te maken wat nu precies wordt bedoeld en wat de toegevoegde waarde van deze gebieden moet zijn. De Raad van State adviseerde dit duidelijker toe te lichten in de memorie van toelichting. De reactie van het kabinet was: "Naar onze mening wordt in de memorie van toelichting afdoende gemotiveerd dat de ontwikkelingsgebieden een toegevoegde waarde hebben."

Ik denk dat wij gewoon op voorhand niet mogen weten wat daarmee wordt bedoeld en ik denk ook dat ik wel weet waarom. Als je kijkt naar de wetten die even tijdelijk buiten spel wordt gezet, vallen mij vooral de Wet ammoniak en veehouderij en de Wet geurhinder en veehouderij op. Deze mysterieuze ontwikkelingsgebieden die bij AMvB worden aangewezen en waartegen geen beroep mogelijk is, worden agroparken met megastallen. Handig wel van het kabinet om het zo te regelen, want er worden steeds meer burgerinitiatieven gestart om megastallen tegen te houden en steeds meer gemeenten zijn geneigd om daarnaar te luisteren. Ook willen steeds meer provincies, zoals Groningen, vestiging van megastallen verbieden. Megastallen zijn echter een wens van minister Verburg en van de sector en de economische crisis is een mooi excuus om ze van rijkswege maar even op te leggen. Ik hoor graag een reactie op dit punt.

Er blijven nog vele andere vragen mogelijk over de ontwikkelings- en experimenteergebieden, maar ik wil eerst graag duidelijkheid van de regering op dit punt. Ik wil ook graag dat de minister van LNV ingaat op de vraag hoe deze ontwikkelingsgebieden, die blijkbaar de milieugebruiksruimte vijftien jaar lang mogen opvullen, nog binnen de EU-normen blijven voor luchtkwaliteit. Hoe worden de gevolgen voor bijvoorbeeld fijnstof ingeschat en hoe worden die gemonitord?

In de Crisis- en herstelwet worden ook de regels voor milieueffectrapportages veranderd. Bij de uitvoering van een MER is er geen verplichting meer voor een advies van de Commissie voor de m.e.r. en voor een alternatievenonderzoek. De heer Ketting, voorzitter van de Commissie voor de m.e.r., heeft tijdens de rondetafelgesprekken overtuigend betoogd dat de adviezen en alternatievenonderzoeken leiden tot betere besluiten en dat was toch het streven? Ik snap het niet. Dit wetsvoorstel haalt er juist van alles af, volgens hem. Ik vraag het kabinet op deze kritiek in te gaan.

Ik ben bang dat wij allemaal de consequenties van dit wetsvoorstel voor het milieu niet kunnen overzien. De mogelijkheden voor duurzame energie ten spijt – ik wil best tegen de PvdA-fractie zeggen dat ik dat onderdeel wel goed vind – de mogelijkheden voor onduurzame activiteiten lijken eindeloos. De duurzame balans van de Crisis- en herstelwet is niet te vinden. Ik wil graag meer toelichting van het kabinet op dit punt. Is het waar dat ook de bouw van elektriciteitscentrales die bijvoorbeeld op kolen of gas draaien, gemakkelijker wordt? Is het ook de bedoeling van de ontwikkelingsgebieden om dit soort installaties mogelijk te maken? Graag wil ik een antwoord op die vragen.

Ik kom op het meest heikele punt, voor zover je daarin een selectie zou kunnen maken. Als een duveltje uit een doosje is de Natuurbeschermingswet toegevoegd aan de Crisis- en herstelwet. Dat gebeurde niet omdat dit zo veel te maken heeft met het versnellen van projecten, maar gewoon omdat we dat al heel lang wilden. Met "we" bedoel ik het CDA en de VVD. Er zijn veel beloften gedaan en mooie woorden gesproken over de bescherming van Natura 2000-gebieden in Nederland, maar desondanks beschermen we de gebieden nauwelijks: Europese topnatuur en jarenlang een veel te hoge stikstofdepositie. Doelbewust creëert het kabinet een mist waardoor het lijkt alsof de uitvoering van de Vogel- en Habitatrichtlijn heel ingewikkeld is. Daarmee kan de aanpak van het probleem steeds vooruit worden geschoven met als gevolg dat wij nu inderdaad in een situatie zitten die nauwelijks meer hanteerbaar is. Er is nog steeds sprake van veel te hoge stikstofdeposities. Die worden veroorzaakt door de steeds ongestoord gelaten intensieve veehouderij rondom de Natura 2000-gebieden. Dat zal mogelijk rechtsgevolgen hebben.

Wij hebben het zelf zo ver laten komen. Eerst hebben we de Europese richtlijnen ondertekend. Vervolgens hebben wij een trukendoos opengezet om deze richtlijn maar niet te hoeven uitvoeren. Natura 2000 stelt inderdaad beperkingen aan de intensieve veehouderij en dat willen we natuurlijk niet. Heel duidelijk is dat het de inzet van dit kabinet en ook die van eerdere kabinetten is om de intensieve veehouderij te beschermen tegen de natuurbeschermingswetgeving in plaats van andersom: de natuur beschermen tegen de intensieve veehouderij. Nu is de uitvoering van de Habitatrichtlijn niet zo ingewikkeld, maar we maken die ingewikkeld. Iedereen vindt het moeilijk en dat blijft zo, maar het is heel simpel: een verslechtering of een verstoring die in verhouding tot de doelen van een dermate grote orde is dat de instandhoudingsdoelstelling in gevaar komt, kan niet plaatsvinden in de buurt van het gebied. Verslechtering van de kwaliteit van de habitat treedt op wanneer in een bepaald gebied de oppervlakte afneemt of wanneer de specifieke structuur en de functies die noodzakelijk zijn voor de instandhouding, op de lange termijn dalen. Als dit in een gebied de instandhouding in gevaar brengt, is er sprake van een significant negatief effect.

De stikstofdepositie is een gevoelig punt. Ik vraag mij af op basis waarvan de minister de conclusie trekt dat er een dalende lijn te zien is. Ik meen dat zij in de memorie van toelichting schrijft dat de stikstofdepositie sinds de jaren negentig is gedaald tot 2200 mol en sinds 2002 is dat ongeveer hetzelfde. Dat is zes, zeven, bijna acht jaar geleden. Ik zie de dalende lijn niet. We weten dus allemaal, en de minister weet dat ook heel goed, dat de stikstofdepositie al jaren veel te hoog is. 2200 mol is immers meer dan we kunnen hebben. Een constructieve aanpak ontbreekt. Als wij vanaf het begin de Habitatrichtlijn hadden gevolgd, hadden wij moeten zorgen voor die dalende lijn van stikstofdepositie in gebieden waar sprake is van een kritische depositiewaarde. Dat moest gebeuren met passende maatregelen en door projecten en plannen aan een passende beoordeling te onderwerpen. Voor nieuwe activiteiten en uitbreiding was het nodig geweest om deze toetsing preventief te doen. In gebieden waar al sprake was van een overschrijding van de kritische depositiewaarde, mocht zeker niet meer overschrijding worden toegestaan.

Ik heb de minister gevraagd, inzicht te verschaffen in de manier waarop de Natuurbeschermingswet is uitgevoerd, de uitvoeringspraktijk dus. Ze heeft de Kamer daarover een beschamend briefje gestuurd. Ik had dat wel verwacht, want ik heb haar die vraag al eerder gesteld. De Raad van State heeft de afgelopen jaren verschillende uitspraken gedaan. De heer Koopmans sprak over het ammoniakdossier dat 20 jaar bestaat. Hij sprak van een hoofdpijndossier. Dat klopt. Elke keer zegt de Raad van State dat de minister, het bevoegd gezag, het huiswerk niet goed heeft gedaan. Het lijkt mij dan ook legitiem om te verzoeken de Kamer zicht te geven op de uitvoeringspraktijk van de Natuurbeschermingswet in relatie tot de doelen van de Vogel- en Habitatrichtlijn. Ik vraag de minister alsnog om daarover duidelijkheid te verschaffen.

Een standaard antwoord op de stikstofproblematiek is dat de kritische depositie vooral als richtlijn gebruikt moet worden, maar deze waarden zijn op internationaal onderzoek gefundeerd. Internationale milieuwetenschappers hebben daarnaar gekeken en ze zijn goedgekeurd. Met andere woorden, die waardes moeten wij halen als wij naar een goede staat van instandhouding willen. Dat betekent dat we daarover dus niet kunnen polderen. Ik kijk even naar de heer Samsom die daarvoor met zijn amendement wel ruimte laat. Vergunning mocht alleen worden verleend in het geval dat de stikstofbelasting onder de grens van de kritische depositiewaarde was gekomen. Daar kun je honderd rapporten tegenover stellen van mensen die daar anders over denken, maar de Habitatrichtlijn stelt van niet. Je gaat toch ook geen pretpark toestaan pal naast een stiltegebied! Dat doe je al helemaal niet wanneer de geluidsbelasting in dat gebied toch al hoog is. Daarmee zou je een nieuwe saneringssituatie creëren, waarvan het oplossen veel geld en moeite gaat kosten.

De vraag kan worden gesteld vanaf welk moment Nederland verplicht was om passende maatregelen te nemen en passende beoordelingen uit te voeren. In een uitspraak van de Raad van State uit 2001 wordt de redenering gevolgd dat deze verplichtingen op basis van het beginsel van gemeenschapstrouw van kracht waren geworden op het moment dat de potentiële Natura 2000-gebieden waren aangemeld bij de Europese Unie. Nederland heeft pas in 2003 de complete lijst van deze gebieden aan de Europese Commissie gestuurd. Maar volgens de bepalingen van de Habitatrichtlijn had dit al in 1995 moeten gebeuren.

Op grond van het beginsel van gemeenschapstrouw konden ook toen al wezenlijke beschadigingen van de potentiële beschermingszones niet meer worden vergund. Deze redenering leidt ertoe dat de beoordelingsplicht vanaf 1995 gold voor nieuwe activiteiten. Onderschrijft de minister dit tijdstip? Kan zij laten zien hoe haar ministerie met deze verplichting is omgegaan? Het ministerie was toentertijd immers het bevoegd gezag. Is actief gehandhaafd? Er had al jaren serieus werk gemaakt moeten worden van de Habitatrichtlijn maar de lijn is steeds: we doen alsof de richtlijn niet bestaat en op het moment dat de Raad van State het bevoegd gezag op de vingers tikt, zoeken wij naar nieuwe uitwegen in de wetgeving. Het is nooit zo geweest dat de wet goed werd gehandhaafd.

Ik heb de minister zojuist gevraagd om ons hierin inzicht te verschaffen. Ik kan wel zeggen waarom ik vermoed dat zij de Kamer niet wil informeren. Wij hebben gegevens aangereikt gekregen. Volgens deze gegevens is de afgelopen tien tot vijftien jaar op basis van de Milieubeschermingswet in een handjevol gevallen – zeg een paar honderd – een toets uitgevoerd. In tachtig tot een paar honderd gevallen is een vergunning afgegeven.

De minister weet, net zo goed als ik, dat het om duizenden bedrijven gaat. Waarom zijn die niet aan de vergunningtoets onderworpen? Klopt dat wel? Klopt de strategie van de minister om de toets achterwege te laten en het gebruik vervolgens bestaand gebruik te noemen en via het riedeltje van de beheerplannen tot bestaand recht te verklaren?

Ik stel de vraag die ik aan de heer Koopmans heb gesteld ook aan de minister. Hoe zit het met de beheerplannen en de constructie die de minister voorstelt? Gaat het om keiharde rechtszekerheid van de ondernemers? Als dat het geval is en wij blijken de doelstellingen van de Habitatrichtlijn niet te halen – en die kans is heel reëel aanwezig – voor wie zijn dan de kosten als Europa zegt dat dit zo niet kan? De minister kijkt de andere kant op, maar dat begrijp ik wel. Het is ook een pijnlijke vraag. Ik wil hierop graag een antwoord van de minister horen. De minister moet niet doen alsof het zo ingewikkeld is. Zij moet gewoon uitleggen waar het op staat. Zij moet inzicht geven in de manier waarop haar ministerie de afgelopen jaren de boel heeft gehandhaafd.

Ik wil dat trouwens ook weten van de provincies die dit sinds 2005 hebben moeten doen. Ik begrijp niet dat de minister ons daarvan geen overzicht kan sturen, want ik kan mij niet voorstellen dat zij, toen het bevoegd gezag van haar ministerie aan de provincies is overgedragen, geen overzicht heeft gegeven van wat er in de jaren daaraan voorafgaand in de desbetreffende provincies aan handhaving is gedaan. Het is het een of het ander. Of zij heeft de provincies aan hun lot overgelaten, wat haar grote ondeskundigheid op dit gebied zou verklaren, of zij weet het wel, maar wil de Kamer niet informeren omdat zij niet heeft gehandhaafd.

Wij hadden al serieus werk moeten maken van de Habitatrichtlijn en wij hadden al jaren geleden vergunningen moeten verlenen, of in elk geval moeten toetsen. Bij zo'n toets moet bezien worden of je de vergunning kunt verlenen of moet weigeren. Ook had bestaand gebruik al moeten worden aangepakt, daar dit schadelijk is voor de te beschermen natuur. Ik wijs op het verslechteringsverbod in de Habitatrichtlijn. Keer op keer heeft de CDA-fractie de uitvoering vertraagd en gefrustreerd, regelmatig gesteun door de fractie van de PvdA en overige partijen. Het spijt mij zeer dat de fractie van de PvdA ook nu weer hierin meegaat.

Het stikstofbeleid is al jaren falend, maar de laatste twee jaar heeft de regering er alles aan gedaan om de stikstoftoename toe te staan. Voor de goede orde noem ik de feiten. De minister spreekt over een dalende lijn, maar dat is eigenlijk jokken, want sinds 2002 gaat er niets meer naar beneden. De depositie is 2200 mol en is sinds 2002 op dat niveau. Daarmee wordt de doelstelling van het Nationaal Milieubeleidsplan 4, namelijk 1650 mol, waarschijnlijk niet gehaald. Bij een depositie van 1900 mol is ongeveer 20% van de natuur beschermd. Reken het dus maar uit. Men verwacht dat in 2010 de depositie in 88% van de Natura 2000-gebieden fors hoger is dan de kritische depositiewaarde. Ik zeg het nogmaals; over die waarde kun je niet polderen in een beheerplannenclubje.

Een voorbeeld van dit falende beleid is het Toetsingskader ammoniak en Natura 2000. Het doel hiervan was om meer ruimte te bieden voor intensieve veehouderij en grondgebonden melkveehouderij. Dit toetsingskader werd met haast ingevoerd, zonder te kijken naar de relatie met de instandhoudingsdoelen. De coalitiepartijen CDA, PvdA en ChristenUnie stemden tegen een motie waarin de regering werd verzocht om nog even te wachten met het toetsingskader tot de relatie met de instandhoudingsdoelen duidelijk was. Dan wil je gewoon niet. Vervolgens klaagt men – na alle adviezen daarover die erop wezen dat dit geen stand zou houden bij de rechter – over de natuurorganisatie die inderdaad een vergunning geschorst wist te krijgen. Op zo'n moment daarover klagen, is beneden de maat.

Het was dan ook weer wachten tot de Raad van State het toetsingskader zou terugroepen. Dat is inderdaad gebeurd. Het werd ingetrokken. De minister heeft daarop niet gekeken op welke manier ze dan wel met deze vergunningen moest omgaan, maar in plaats daarvan heeft ze weer eens een taskforce in het leven geroepen om nieuwe oplossingsrichtingen te bedenken. Die oplossing bleek te liggen in het verschuiven van het probleem naar de provincies. Een hele trukendoos aan maatregelen werd uit de kast gehaald om vooral maar niet te komen tot een constructieve aanpak van de hoge stikstofdepositie. Voorbeelden hiervan zijn depositie- en effectgerichte maatregelen. Die klinken mooi, maar depositiegerichte maatregelen, bijvoorbeeld een hogere schoorsteen, zullen het probleem alleen maar verplaatsen. Effectgerichte maatregelen werken bovendien niet overal. De effectiviteit is vaak tijdelijk; het kan maar een paar keer, het leidt tot schade aan de fauna en het kost een hoop geld. Kunnen wij er eens inzicht in krijgen wat dit de belastingbetaler kost? Al deze maatregelen zijn slechts een doekje voor het bloeden als de veestapel in zijn huidige omvang mag worden gehandhaafd of wellicht zelfs mag groeien.

Een handreiking van de minister werd aan de provincies gegeven, in de hoop dat alle problemen dan vanzelf opgelost zouden worden. Maar helaas, zo gemakkelijk gaat dat niet zonder duidelijke doelen. In april 2009 blijkt ook nog eens dat de legaliseringsslag in 2005, waarbij ammoniakvergunde rechten in het kader van de Wet Milieubeheer werden beschouwd als rechten voor de Natuurbeschermingswet, geen stand hield bij de Raad van State. Dit is wederom een bewijs dat de Natuurbeschermingswet niet is gehandhaafd. De toets aan de Wet Milieubeheer is geen toets aan de Natuurbeschermingswet. Dat wist de minister uiteraard heel goed. Een rijbewijs voor een personenauto is ook geen rijbewijs voor een vrachtauto. Ze hoeft niet te doen alsof de regels zo moeilijk zijn, maar ze had gewoon haar eigen wet moeten handhaven.

Ze steekt niet de hand in eigen boezem, maar zoekt naar mogelijkheden om de bestaande praktijk te legaliseren. Er komt wederom een commissie, dit keer de commissie-Huys. Ditmaal krijgt de commissie de duidelijke opdracht om binnen de natuurwetgeving de maximale rek en ruimte te vinden voor ... bescherming van natuur? Nee. Er moet maximale rek en ruimte worden gezocht voor bescherming van de veehouderij. Deze commissie concludeert dat het antwoord op alle problemen een ontwikkelingsplan is dat ecologisch en economisch herstel wil bereiken. De commissie heeft mooie ideeën, maar als er dan weer moties komen die het geheel werkbaar moeten houden, zoals een tijdfasering en het niet op voorhand verlenen van vergunningen, dan wordt er weer vrolijk tegen die moties gestemd door de coalitiepartijen, inclusief de Partij van de Arbeid.

Op deze manier komen wij er niet. Laten wij het simpel houden. Stel duidelijke doelen vast, kijk naar datgene wat die doelen in de weg staat en neem dan passende maatregelen of voer een passende beoordeling uit. In plaats daarvan stelt de minister van Landbouw voor om de wetgeving uit te hollen. Dit hebben wij al eerder gedaan met de milieuwetgeving: stapsgewijze uitholling van de Interimwet ammoniak en veehouderij, daarna van de Wet ammoniak en veehouderij, en vervolgens klagen dat je het als een boemerang terugkrijgt via de Natuurbeschermingswet. Wij beperken het beschermingsregime tot alleen gebieden binnen de EHS. Beschermingszones zijn drastisch beperkt van drie kilometer tot slechts 250 meter. Zelfs dat voorstel bleek de natuur nog te veel te beschermen. In 2007 werd de wet dus gewijzigd en tot de wassen neus gemaakt die hij nu is. In deze wijziging kregen alleen gebieden groter dan 50 ha. nog bescherming. Als klap op de vuurpijl werd voor melkveehouderijen de mogelijkheid gecreëerd om binnen de beschermde zones bijna twee keer zoveel uit te breiden. De strategie van het wegnemen van bescherming herhaalt zich bij de voorgestelde wijziging van de Natuurbeschermingswet. Zoals gezegd, heeft de Raad van State geadviseerd om deze weg te laten uit de crisiswet.

Een tweede poging van de minister is om bestaand gebruik dat opgenomen wordt in het beheerplan, vrij te stellen van vergunningplicht onder de Nb-wet. In plaats van de wet te handhaven is dit gebeurd in de wijziging van de Nb-wet van januari van dit jaar. Zoals gezegd,valt de laatste klap tot uitholling van deze wet nu, onder de crisiswet. Onbestaanbaar! Wij kleden ten eerste onze natuurbescherming uit tot het strikt noodzakelijke. Dan bedoel ik niet het noodzakelijke voor het bereiken van de ambities van het kabinet over bijvoorbeeld biodiversiteit; nee, die doelen zijn wij allang uit het oog verloren. Wij gaan terug naar wat echt absoluut moet van Europa en zelfs daarvan is niet zeker of wij ons daar wel zo netjes aan houden. De "nationale koppen", zoals het kabinet het zo mooi noemt, schrappen wij. Nederland als achterblijver binnen Europa: een compleet ambitieloze zesjesmentaliteit, terwijl onze natuur werkelijk uniek en dus ook heel waardevol is.

Wat zal dit gaan betekenen voor de ecologische hoofdstructuur? Ik vroeg de minister vanmorgen ook al even naar het te verwachten lot van het Kastanjedal in de buurt van Nijmegen. D66 heeft een amendement ingediend om de EHS-projecten te kunnen versnellen, maar vanmorgen stelde ik ook de vraag: gaat de crisiswet niet betekenen dat EHS-projecten juist kunnen worden geschrapt als het kabinet besluit dat er ergens woningen moeten komen en als daar toevallig zo'n lastig EHS-gebiedje ligt? Ik krijg daarop graag een reactie. Ik vraag specifiek aandacht voor het Kastanjedal, een waardevol natuurgebied in de buurt van Nijmegen. Verontruste omwonenden van dit gebied zijn geschrokken van het besluit van de provincie om vanwege woningbouw dit gebied uit de EHS te halen. Ik krijg hierop graag een antwoord.

Ook de veranderingen in de Tracéwet en de Spoedwet wegverbreding zijn niet te begrijpen. Ik lees dat mijnheer Balkenende straks gaat beslissen of een weg wel of geen onaanvaardbare schade gaat opleveren voor de natuur. Hoe gaat hij dat doen? Ik geloof niet dat hij dat kan. Er komt dus een amendement op dit punt.

De minister denkt het ammoniakprobleem te kunnen oplossen in een beheerplan. Het beheerplan als wonderredmiddel! In theorie klinkt het prachtig: je kijkt naar een gebied in het geheel, je bekijkt welke depositie er is en waardoor die wordt veroorzaakt, en je gaat werken aan een reductie van de depositie. De praktijk is echter weerbarstiger. Clubjes stappen eruit. Dat zijn soms milieuclubs en soms het LTO. Ik schrok daar een beetje van. Ik schrok niet van het feit dat LTO eruit stapt, maar ik schrok ervan dat het opstellen van een beheerplan blijkbaar een machtsspelletje is waar je uitstapt als je je zin niet krijgt of, in het geval van milieuorganisaties, zo stel ik mij voor, als er wordt gepolderd over harde milieudoelen. Die kun je namelijk niet wegstrepen tegen een economisch doel. De minister denkt dat je op deze manier inderdaad je ecologische doelen kunt halen, en ik snap dat niet. Op andere terreinen weet de overheid best wat zij moet opleggen omdat het nu eenmaal geen kwestie van keuze van de burger is maar gewoon bestaand beleid dat zij moet uitvoeren.

De heer Aptroot (VVD):

Ik zit nu al meer dan een paar minuten te luisteren. Het verbaast mij een beetje dat er volgens uw verhaal in ons land eigenlijk geen ruimte is voor mensen die gewoon de kost verdienen. Er is iets wat ik eigenlijk schokkend vind, en daar stel ik een concrete vraag over. Als je aan een overleg kunt deelnemen, moet je daar ook uit kunnen stappen, vind ik. Daarover zijn wij het op zich met elkaar eens. Als milieuclubs uit het overleg over beheerplannen stappen, vindt u dat dan ook prima, maar als LTO eruit stapt, vindt u dat verwerpelijk. Waarom hebben een ondernemer, een boer of iemand die bijvoorbeeld door Natura 2000 zijn pannenkoekenboerderij niet tot zeven uur 's avonds mag openhouden omdat hij dat tot nu toe maar tot zes uur 's avonds deed, niet ook bepaalde rechten? Waarom vergeet u dat er mensen zijn die in dit land gewoon willen wonen, recreëren en werken? Ik vind het erg eenzijdig. Ik vind het eigenlijk schokkend dat u mensen van natuurorganisaties rechten toebedeelt die een gewone ondernemer of agrariër niet zou hebben.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

De kern is dat we natuurbeschermingsdoelstellingen hebben. Mijn mening is dat je daarover niet kunt polderen. Ik ben ook helemaal geen fan van het beheerplannentraject. Ik denk dat je niet kunt polderen over doelstellingen die je Europeesrechtelijk gewoon moet zien te handhaven. Dat een milieuorganisatie eruit stapt omdat zij ziet dat de verplichtingen niet gehaald worden en dat dit vervolgens wordt afgestraft door de minister die zegt dat zo'n club zich buiten de bestuurlijke werkelijkheid plaatst, vind ik beschamend. Ik kan mij er wel wat bij voorstellen dat LTO zegt niet genoeg van haar economische belangen gefundeerd te krijgen in dit beheerplan, want daar is zo'n beheerplan namelijk niet voor bedoeld. De suggestie die u doet, dat ik geen ruimte zou bieden aan mensen die in ons land willen werken, recreëren en wat al niet, klopt dus niet. Ik zeg wel dat we natuurbeschermingsdoelen hebben en dat je daar niet omheen kunt draaien. Ik zal u nog eens wat zeggen, mijnheer Aptroot. Het is zeker niet in het belang van agrarisch ondernemers om daar maar een beetje omheen te blijven draaien. U probeert de rechtszekerheid op allerlei manieren te garanderen, maar ik voorspel u dat Europese richtlijnen gehandhaafd moeten worden. Als er rechten worden verleend aan ondernemers op gronden die eigenlijk niet kunnen omdat de natuurkwaliteit te zeer verslechterd, zit óf de Staat met een groot probleem óf de ondernemer die we al die tijd hebben voorgespiegeld dat zijn activiteiten daar wel konden. Dat lijkt me allebei zeer, zeer onwenselijk.

De heer Aptroot (VVD):

De essentie van mijn vraag was dat ik het gek vind dat u zegt dat een milieulobby die voor het milieu opkomt prima is, maar dat u een agrariër die opkomt voor zijn bedrijf, dat misschien ook al honderden jaren, generatie op generatie, bestaat, verwerpelijk vindt, omdat u eigenlijk van mening bent dat een agrariër alleen aan natuur en milieu moet denken en niet mag opkomen voor het belang van de voortzetting van het bedrijf. Ik vind dat eigenlijk schokkend hoewel het aangeeft hoe eenzijdig u aankijkt tegen Nederland. Voor de werkende mensen hebt u geen enkel begrip.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Dat is de situatie niet. Ik ben niet voor die beheerplannen en wel als volgt. De natuurdoelen moeten worden gehaald. Dan kun je wel zeggen tegen agrarisch ondernemers dat er nog wat te onderhandelen valt, maar wat moet je dan? Als er te veel varkenshouders in dat gebied zitten, moet dan de ene varkenshouder de andere de hersens inslaan, omdat ze niet allebei kunnen blijven? Ik denk dat het juist de solidariteit binnen de agrarische wereld onder druk zet. Ik denk dat het veel beter is als er, jaren geleden al, vanuit de overheid duidelijkheid was geschapen over het feit dat dit de natuurdoelen zijn en dat we hier de belastingen van de natuur zien. Ik noem de Peel. Dat gebied kan 400 mol ammoniak hebben. We doen daar 4000 mol op. Je kunt wel doen alsof je dat in onderling overleg kunt realiseren, maar de overheid had moeten zeggen: zo werkt het niet, we gaan een saneringsplan opstellen en daar nemen we tien jaar de tijd voor. Prima, daar zou ik voor zijn geweest. Polderen over die doelen gaat gewoon niet. Je doet er de agrariërs mee tekort, maar bovenal de natuur. Dat heb ik bedoeld. U zegt ook dat wij geen ruimte zouden bieden aan mensen die een boterham willen verdienen. Zoals u weet, zijn wij erg voor de landbouw, maar dan vooral de biologische. Dat zou beteken dat er werkgelegenheid is, want daar moet je zelf wieden.

Voorzitter. Ik spreek over de beheerplannen. Ik vraag de minister naar de juridische implicaties van haar voorstel op dit moment. Ik heb al gevraagd hoe het zit met de rechtszekerheid. Ik ben er erg voor dat agrariërs weten waar zij aan toe zijn. Maar dan moet het ook echt zijn. Als agrariërs te horen krijgen van de minister dat het zo kan, maar uiteindelijk blijkt het in strijd met Europese regelgeving, ligt de vraag voor wie we hier het meest mee tekortdoen, de staat of de agrariër. Het lijkt mij allebei ongewenst. Bovenal moet de natuurbeleving eens worden gehandhaafd. Graag een reactie hierop.

Over het amendement van de heren Koopmans en Samsom kan ik alvast zeggen dat het niet zal gaan werken. Ik heb er zojuist even goed naar gekeken. Het gaat erom dat de kritische depositiewaarde wordt overschreden. In de Habitatrichtlijn wordt gesteld, mijnheer Samsom, dat een verslechteringsverbod moet worden nageleefd. Dat betekent dat je niet meer troep op zo'n gebied mag gooien dan het gebied kan hebben. Je kunt wel termijnen afspreken waarbinnen je dat langzaam naar beneden brengt, maar als het gebied er al die tijd toch slechter van wordt, zegt de Habitatrichtlijn dat het niet mag. Ik vraag dus ook aan u om de implica­ties voor de rechtszekerheid in uw termijn duidelijk te maken. Wat gaat ermee gebeuren? Ik kan er geen chocola van maken.

De heer Koopmans (CDA):

Begrijpt u niet dat de kern van het amendement meer rechtszekerheid is en – om in uw woorden te spreken – minder troep op het nabijgelegen natuurgebied?

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Dat wordt met dat amendement niet gerealiseerd. Er zit een aanschrijvingsbevoegdheid in de wet. Ik neem aan dat u daar ook op doelt, mocht een beheerplan onvoldoende resultaat opleveren. Maar wij hebben toch de Nb-wet gezien? Mocht er ergens in een gebied een te zware belasting van ammoniak zijn, dan had de minister ook in kunnen grijpen. Er is helemaal geen garantie dat dit gaat gebeuren. Ik denk dat de kans heel groot is dat Europa ons op de vingers tikt. De vraag is dan wel of het om vaste rechten van de ondernemer gaat. U heeft mij horen zeggen dat ik er erg voor ben dat agrariërs weten waar zij aan toe zijn, maar de vraag is wel of je dat op deze manier goed doet. Voor wiens rekening komen de kosten als het toch geen goed foefje blijkt te zijn?

De heer Koopmans (CDA):

Ik vraag u om het amendement nog eens goed te bekijken, want het levert meer rechtszekerheid op, minder uitstoot, minder depositie op het natuurgebied en op langere termijn, daarbovenop, voor het hele land, minder uitstoot van stikstof. Dat zijn toch dingen die niet elke dag aan de orde zijn en waar u en ik elkaar op zouden moeten kunnen vinden.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Zoiets kan wel in een situatie waarin er geen sprake is van overbelasting, maar die is er nu juist wel. Rustig aan naar beneden, betekent dus dat er nog altijd te veel op zit. Als er in de Peel meer dan 400 mol wordt gedeponeerd, dan gaat dat natuurgebied er in kwaliteit op achteruit. In de Habitatrichtlijn staat heel duidelijk: je mag niet toestaan dat een gebied verslechtert. Als de heer Koopmans overtuigd is van wat hij een feit noemt, dat dit de Europeesrechtelijke toets kan doorstaan, dan hoor ik graag een nadere motivering. Mij is het niet duidelijk.

Ik heb de aanschrijvingsbevoegdheid al even aangestipt in het interruptiedebatje van zojuist. Wij hebben enige gesprekken met de provincies gevoerd. De aanschrijvingsbevoegdheid waar de minister het over heeft, komt bij de provincies te liggen. Ik heb aan de provincie Gelderland gevraagd hoe zij dat gaat doen. Zij had geen idee. Dat wekt bij mij niet veel vertrouwen. Welke concrete maatregelen gaat de minister nemen? Nogmaals, de Raad van State heeft op verschillende hiaten gewezen in relatie tot Europese wetgeving.

Bij bestaand gebruik gaat het ook mis. Ik heb eerder aangegeven dat bij bestaand gebruik nooit een passende beoordeling is uitgevoerd. Graag hoor ik of de bedrijven waarvoor dat geldt, inderdaad voor het Europese Hof moeten verschijnen, of gaat de minister er zelf een toets op loslaten? Wat er nu gebeurt, kan volgens mij niet. Ik dien een amendement hierop in.

Voorzitter, het zal u verheugen dat ik bijna aan het einde van mijn stapeltje papieren toe ben. Ik werd nieuwsgierig van het artikel waarin staat dat de minister meettechnieken wil voorschrijven. Kan zij daarover meer uitleg geven? Aan welke technieken denkt zij en, belangrijke vraag, zijn ze gevalideerd? Zo ja, hoe dan? Waarom moet er een bepaalde techniek worden voorgeschreven? Kiest iedereen nu maar zelf welke techniek de meest handige resultaten oplevert of ..., zeg het maar.

Het is niet duidelijk wanneer wij eindelijk wel een gunstige staat van instandhouding bereiken. Er wordt gesproken over enkele tientallen jaren en dat wij er wel komen. Punt is dat de Habitatrichtlijn garanties eist, een dalende lijn in depositie wil zien. Bovendien stelt de richtlijn dat verslechtering niet mag. Ik heb daar al over gesproken. Jarenlang een constante depositie is ook een verslechtering, ook al heb je een constante en zelfs ook een iets dalende depositie. Vraag het maar aan de ecologen. Ik denk dus dat dit niet houdbaar is en dat wij een heel duidelijke deadline voor onszelf moeten stellen. Het zal u niet verbazen dat wij een amendement zullen indienen om de hele Nb-wet uit de Crisis- en herstelwet te fietsen.

Ik rond af. Bij het lezen van het wetsvoorstel waande ik mij in de jaren tachtig; een eenzijdige focus op grijze economie en onduurzame groei en het wegsnoeien van regels die ons milieu en ecologisch kapitaal beschermen. Een grote grijze taart, versierd met een paar windmolens om de Partij van de Arbeid aan boord te krijgen en om de groene oppositie de mond te snoeren over duurzaamheid. Ik hoop ten zeerste dat het kabinet daar niet mee weg komt, en is het niet hier, dan wel heel graag in de Eerste Kamer.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

De heer De Mos (PVV):

Voorzitter. Na de wat korte inbreng van de fractie van de Partij voor de Dieren zal ik het proberen wat korter te houden. Ik hoor dat de ministers al aan de bitterballen zijn en aan de goede borrels, maar wij gaan gewoon verder.

Wij behandelen vandaag de Crisis- en herstelwet. Dit wetsvoorstel bevat een aantal goede elementen die weg- en woningbouw moeten versnellen en die het opknappen van industrieterreinen moeten bevorderen. Zo zijn wij erover verheugd dat een aantal ruimtelijke en infrastructurele projecten juridische mogelijkheden krijgen om zo sneller ten uitvoer te worden gebracht. Als het aan de PVV-fractie ligt, worden de wettelijke veranderingen die een versnelde aanleg van infrastructuur mogelijk maken, permanent in de wet opgenomen in plaats van de nu in het wetsvoorstel opgenomen vervaldatum van 1 januari 2014 te hanteren.

De bouw van wegen moet nu plaatsvinden. Nieuwe wegen zorgen voor ontlasting van het wegennet. Dat leidt weer tot verdere groei van de economie en de welvaart. Wie kan daar nou tegen zijn?

De PVV-fractie vindt het jammer dat kleine bouwprojecten van minder dan twintig woningen niet in het wetsvoorstel zijn opgenomen. Onze fractie ziet graag dat dit alsnog gebeurt.

Bezorgd is de PVV-fractie wel naar aanleiding van uitspraken van de Delftse hoogleraar Hugo Priemus. Hij zegt dat er van een vlottere aanpak niets terechtkomt omdat daarvoor te veel regels tegelijk worden veranderd en dat de verwarring en onzekerheid die daarvan het gevolg zullen zijn, zullen leiden tot vertraging in plaats van versnelling. Hoe ziet het kabinet dit?

Zowel Hugo Priemus als een andere hoogleraar uit Delft, namelijk Friso de Zeeuw, vindt dat het wetsvoorstel weinig met de economische crisis heeft te maken. Ik vraag het kabinet: hoeveel banen gaat de Crisis- en herstelwet uiteindelijk opleveren?

De Crisis- en herstelwet bevat ook twee componenten waar geen normaal denkend mens op zit te wachten, zeker de belastingbetaler niet: ten eerste, de duurzame-energievoorziening, die geheel ligt aan het subsidie-infuus, en ten tweede, de klimaatbestendige inrichting van ons land. Laten wij om te beginnen eens het laatstgenoemde component bij de hand nemen. In dat component wordt uitgegaan van enorme doemscenario's. Een metershoge zeespiegelstijging zou ons te wachten staan. Als wij de uitstoot van broeikasgassen niet tot een uiterste beperken, dan zou het water ons binnenkort tot aan de lippen staan.

Natuurlijk zijn goede dijken nodig. Wij leven in ons land in een deltagebied en hebben ons in het verleden altijd moeten verdedigen tegen het wassende water. Dat zullen wij in de toekomst blijven doen. Het is dan ook vreemd dat juist het onderhoud van dijken nog veel te wensen overlaat. Op de peildatum van 1 januari 2006 voldeed 24% van de waterkeringen niet aan de geldende normen. Bij 32% kon hierover geen uitspraak worden gedaan. Van de kustwerken krijgt 22% de score: voldoet niet. Over maar liefst 49% van de kustwerken bestaat geen oordeel. Vrij recentelijk heb ik in het AO Nota Ruimte al eens verwezen naar het plaatsje Wilnis in de gemeente Rode Venen. In 2004 was daar een doorbraak van een poreuze veendijk, die tot veel commotie leidde. De Telegraaf kopte in dat jaar in een zaterdageditie: Schiphol omringd door tijdbommen. Prof. Frans Molenkamp, bekend als de nationale dijkdoktor, klapte in dat artikel uit de school over het gevaar van poreuze dijken.

De heer Van der Staaij (SGP):

Even voor de Handelingen. Ik geef toe dat er heel veel socialistische invloed in dit land zichtbaar is, maar het zijn niet "De Rode Venen" maar "De Ronde Venen".

De heer De Mos (PVV):

De Ronde Venen, ja. Ik zag de heer Samsom net voorbij lopen en dacht gelijk: rood. Maar goed, het is rond. Ik heb het goed staan op papier. Dank voor de verbetering.

Dijkexpert dr. ir. Stefan van Baars sprak destijds de volgende woorden: die dijk bij Wilnis is niet bezweken door droogte maar door Hollandse zuinigheid. In dit huis wordt oeverloos gesproken over de ruimtelijke inrichting van ons land, maar zolang wij kampen met poreuze dijken is de kans dat wij uiteindelijk louter natte voeten krijgen, levensgroot aanwezig. Tijdens het AO Nota Ruimte zei ik al dat het alom bekende gedicht Denkend aan Holland een andere inhoud heeft gekregen: Denkend aan Holland zie ik brede rivieren traag door oneindig laagland gaan met talrijke files achter slecht onderhouden dijken.

Ik zal een motie indienen om dit achterstallig onderhoud in het wetsvoorstel prioriteit te geven, want in plaats van in te zetten op goede dijken zijn wij met de klimaatbestendige inrichting van ons land bezig om bestaande natuur te vervangen door nepnatuur. Hierbij moeten boeren met lede ogen aanzien hoe hun bedrijven het loodje moeten leggen. Het herstellen van de afkalvende zandplaten achter de Oosterschelde is een voorbeeld van een pure milieumaatregel die niets te maken heeft met veiligheid. Al die milieumaatregelen zijn sterk overtrokken, want het gaat in ons land erg goed met het milieu. Bos was er nog nooit zo veel en vele diersoorten gedijen prima, omdat de milieuproblematiek uit de vorige eeuw grotendeels is opgelost.

Hoogleraar Primus dan maar weer. Hij zegt dat door de komst van de Crisis- en herstelwet de macht van de milieubeweging wordt gemarginaliseerd. Dat zou geweldig nieuws zijn, omdat wij in Nederland dan eindelijk kunnen doorpakken. Toch schijnt de macht van de milieuclubs geen grenzen te kennen. De nieuwste cijfers van het CBS leren ons dat er in deze branche maar liefst 109.000 voltijdbanen zijn. Dat is 25% meer dan in 1995! In Trouw hadden de heren Teunissen en Van Woerkom het bij het rechte eind door te stellen dat de natuurbescherming haar doel voorbijschiet. Is de angst van beide heren gerechtvaardigd dat de Crisis- en herstelwet een opmaat vormt voor een nieuwe Natuurwet? Ik heb nog twee andere vragen aan de bewindspersonen. Ten eerste, in hoeverre hebben natuur- en milieuclubs invloed op de Crisis- en herstelwet gehad, en dan vooral op het component klimaatbestendige inrichting? Ten tweede, hoeveel van die 109.000 banen worden gesubsidieerd door de belastingbetaler?

De Crisis- en herstelwet bevat een stuk, artikel 3.2, dat de bouw of uitbreiding van een windmolenpark versoepelt. Op basis van een schriftelijke indiening bij de provincie tot aanleg of uitbreiding van een windmolenpark moet een inpassingsplan worden uitgevoerd. De getroffen gemeente moet de grond die het meest geschikt wordt geacht voor een windmolenpark dan tien jaar toewijzen aan die eventuele aanleg of uitbreiding. Dit geldt ook voor gebieden met bestaande bestemmingsplannen. Ja, alles moet wijken voor de komst van deze mallemolens. Ik zie het al voor mij. Bij de provincie Zuid-Holland komt een aanvraag binnen en ineens staan er in mijn geliefde Haagse Zuiderpark tien windmolens te draaien. Maar goed, het kabinet zal de klachten van omwonenden van windmolens of zelfs hele windmolenparken ook wel kennen.

De PVV is niet per definitie tegen windmolens, maar wel als deze molens alleen draaien zolang ze massaal aan het subsidie-infuus liggen. Waarom zou Shell uit de hele windmolenbusiness gestapt zijn? Wellicht omdat de winstgevendheid er wat mee te maken had, of omdat de kritiek aangaande de rentabiliteit van deze windmolens volkomen terecht is. Overigens, van dat subsidie-infuus en die windmolens heeft de gemiddelde minister of het gemiddelde Kamerlid weinig last. Maar Jan Modaal die door dit kabinet wordt gevraagd om de broekriem aan te trekken, mag weer aftikken om die windmolens in zijn achtertuin te zien draaien. Jan Modaal heeft niet eens inzicht in de subsidiestromen richting duurzame-energie­opwekking. Het is wellicht goed als het kabinet eens wat inzichtelijke specificaties laat zien.

Ik doe dus ook een dringend verzoek om alle windmolen­projecten uit de Crisis- en herstelwet te halen. Noodzakelijke investeringen in de belangrijke energiedrager kernenergie worden door dit kabinet uit alle macht vermeden. Zomaar een tip om daar eens naar te kijken.

De heer Roemer (SP):

Voorzitter. Ik begin met een compliment richting de minister-president. Ik zie dat hij nu een gesprek voert, maar hij stopt het er graag vast voor om dit te horen. Zijn uithoudingsvermogen is sinds vanmorgen 10.15 uur met dertien uur aan vooral luisteren op de proef gesteld. Ik hoop dat het hem en zijn collega's nog gaat lukken om ook het komende uurtje daar nog aan vast te plakken en dat zij met interesse de volgende bijdrage nog zullen volgen.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Langer doorwerken.

De heer Roemer (SP):

Ja, ja, ja! Lijkt mij een goed plan.

Voorzitter. Trage besluitvorming en stroperige regels leiden tot veel vertraging bij de realisatie van projecten. Al jaren probeert de regering dit op te lossen via allerlei wetten. Deze lijn van versnelling via die wetten is eigenlijk al in 2002 ingezet in het kabinet met de LPF. Minister Roelf de Boer kwam met zijn Spoedwet wegverbreding, waarmee hij in een razend tempo een aantal extra stroken asfalt zou gaan aanleggen, zonder tegenspraak en zonder inspraak te dulden. Het waren daadkrachtige uitspraken, maar de praktijk was weerbarstiger. De Spoedwet wegverbreding bleek een marketingtruc en stapelde vertraging op vertraging. Maar ook dit kabinet kondigt regelmatig spoedwet na spoedwet, of vergelijkbaar, aan, en meldt daarna vertraging na vertraging. Eerlijk gezegd wordt de SP het een beetje beu om het gevoel te hebben, achter een pr-agenda van het kabinet aan te lopen, terwijl de daadkrachtige en structurele maatregelen wat ons betreft, uitblijven.

Elk onderzoek toont weer aan dat de meeste tijdwinst voor bijvoorbeeld infrastructurele projecten vooral te halen is binnen de overheid zelf. De overheid werkt soms onnodig traag, opereert nog te vaak onzorgvuldig en doet onvoldoende haar best om draagvlak te krijgen voor nieuwe projecten. Een minister die zich verschuilt achter de aanpak van wetten in plaats van de bezem te halen door zijn eigen organisatie is wat ons betreft dan ook niet slim bezig. Dit zorgt enkel voor nog meer werk op de departementen waar al meer dan genoeg werk ligt. Wanneer gaat de bezem er nu eens echt door, zodat ook daar vooral veel tijdwinst wordt behaald?

De SP wil graag met het kabinet waar mogelijk procedures versnellen. Wij hebben de plannen gesteund om via de spoedwet procedures voor wegprojecten waarover een democratisch besluit is genomen te versnellen. Dat hebben wij niet gedaan omdat wij die projecten zo goed vonden, maar wij houden niet van onnodige bureaucratie.

Ook zijn wij voorstander van de zogenaamde bestuurlijke lus. Daarmee kunnen wij enorm veel bureaucratie voorkomen. Ofwel: als de kwaliteit goed geregeld blijft, willen wij graag procedures versnellen. De wet die ons nu voor wordt gelegd, betekent echter niet zozeer vermindering van de bureaucratie; zij is veel ingrijpender. Het adviescollege toetsing administratieve lasten geeft zelfs aan dat mogelijk verzwaring van de administratieve lasten kan optreden. Dat kan toch nooit de bedoeling zijn. Hierop krijg ik graag een reactie.

Vrijwel precies een jaar geleden kwam ook de SP met voorstellen om de werkgelegenheid te behouden in deze tijden van crisis. Een van onze voorstellen was het in de tijd naar voren halen van investeringen in bijvoorbeeld het spoor, woningen en innovatie. Dat de regering een jaar later ook met die voorstellen komt, is goed, maar getuigt niet van besef van urgentie. En daarna dan nog spreken van een Crisis- en herstelwet, nou ja.

De crisis wordt in onze ogen nu gebruik om de sier te maken. Het ziet er vooralsnog niet naar uit dat deze wet op onze steun kan rekenen, maar hopelijk kunnen wij met de behandeling van vandaag er toch voor zorgen dat er voor een krachtige aanpak gekozen kan worden. De crisis maakt duidelijk dat wij in ons land dingen moeten veranderen. Ook is het nuttig om nu gericht te investeren, maar of de regering oprecht de crisis gebruikt voor de aanpak van de vertragingen bij de infrastructuur, durf ik te betwijfelen. Met de nota naar aanleiding van het verslag is de regering namelijk duidelijk. Zij geeft aan dat de crisis vraagt om onorthodoxe maatregelen, zoals die met deze wet worden voorgesteld, maar merkt daarna op dat de regering sinds haar aantreden al bezig is met het versnellen van de verbeteringen per wet. Daar zitten wij nu net op te wachten. Initiatieven om de werkgelegenheid een impuls te geven steunen wij natuurlijk waar dat kan. Daarom ziet de SP zeker heil in het versnellen van de aanleg van bepaalde projecten. In de afgelopen tijd was er veel werk in de bouw, maar de stadsvernieuwingen en de grote infrastructurele projecten als de Betuweroute, de hsl en de aanpak van achterstallig onderhoud die zorgden voor werkgelegenheid stopten ongeveer allemaal tegelijkertijd. Daar had de SP al vaker voor gewaarschuwd, maar nu het gebeurt en er dus veel werk wegvalt vanwege de gelijktijdige planning, moeten wij ons best doen om de ontslagen in de bouw te voorkomen. Mensen moeten weer aan het werk komen of aan het werk blijven. Deze wazige wet alleen maakt nog niet duidelijk wat de daadwerkelijke werkgelegenheidseffecten zijn. Waarom kan de regering dat eigenlijk niet aangeven? Als wij nu projecten versnellen, hoe gaan wij dan over een paar jaar om met het wegvallen van die projecten? Zijn wij niet bezig met uitstel van werkloosheid? Of deelt de regering de opvatting van hoogleraar Friso de Zeeuw, die spreekt van een werkgelegenheidsproject van vooral voor juristen? Kabinet, u overtuigt ons niet dat deze wet daadwerkelijk snel banen in de bouw oplevert. Ik nodig u uit om dat alsnog aannemelijk te maken.

Een voorstel waar de SP zich in kan vinden, betreft de wijzigingen bij de onteigeningen. Deze procedures worden gemakkelijker gemaakt. Dat is wat ons betreft an sich een goede zaak. Grond behoort gebruikt te worden waar die de hoogste maatschappelijke waarde heeft. Onteigeningen zijn daarvoor regelmatig nodig. Alleen, wat gaat het kabinet concreet regelen? Het geeft zelf aan dat de maatregelen die het gaat nemen niet vaak tot enorme versnelling zullen leiden. Is dan sprake van enige symboolwetgeving? Als er toch onteigend wordt voordat het infrastructuurbesluit onherroepelijk is, wat zijn dan de risico's indien het besluit alsnog niet wordt genomen? Dat kan de overheid wel eens erg veel geld gaan kosten. Hierop krijg ik graag een reactie. Snelle onteigening is prima, maar onzorgvuldig mag die natuurlijk nooit worden.

Voorzitter. Met de wet die wij vandaag bespreken, gaat men grotendeels voorbij aan de oorzaken van de trage infrastructuurbesluiten. Zoals ik al zei: de bezem gaat onvoldoende door de overheid zelf en het kabinet blijft doorgaan op de trage weg van publiek-private samenwerking. We hebben bij een project als de Amsterdamse Zuidas gezien waar dit toe leidt. Hier kijken overheden en private partijen nog steeds naar elkaar en gebeurt er niets.

Waar vooral veel werkgelegenheid te bevorderen valt en waar de samenleving grote behoefte aan heeft, is het stimuleren van de woningbouw. Renovaties van wonin­gen, isolatieprojecten en nieuwbouw; daar is behoefte aan en dat zal ook veel werkgelegenheid creëren. Maar daar heb je volgens de SP-fractie geen aparte wet voor nodig. Zo is in het kader van de crisismaatregelen reeds de nationale hypotheekgarantie tijdelijk verhoogd, is het btw-tarief voor vloer-, dak- en gevelisolatie verlaagd, is er een subsidie voor dubbel glas, is er 395 mln. voor steun aan stilgelegde bouwprojecten en is het Waarborgfonds sociale woningmarkt verruimd en de energie-investeringsaftrek uitgebreid. Concrete maatregelen die zoden aan de dijk zetten, meer dan deze wet doet. Dit soort maatregelen werkt wel en voor dit soort maatregelen kan het kabinet dan ook ten volle op de steun van de SP-fractie rekenen. We hadden gehoopt dat het kabinet daarmee door was gegaan.

Last but not least op dit punt: we missen bij het kabinet een echt daadkrachtige grondpolitiek. Veel grond is in handen van speculanten. Zolang zij die grond bezitten, zal er nu niet gebouwd worden. Dit kan anders. Een van de grootste vertragers van de bouw op dit moment is de grondpolitiek. Er is dik geld met speculatie te verdienen. Dit maakt het onderhandelen over grondaankoop lastig. Speculanten houden het wel een tijdje vol als ze weten dat er later meer geld te verdienen valt. Als projectontwikkelaars de grond hebben, stellen ze hoge eisen aan wat er op hun grond gebouwd wordt. Dat de helft van de bouw nu stilligt, komt voor een groot deel door de in elkaar geklapte grondprijs. Er is niet meer fors aan te verdienen, dus wacht iedereen liever tot betere tijden. Minister Cramer erkent dit probleem in de grondpolitiek, maar durft niets te doen omdat – zo zegt ze tenminste – er al eerder kabinetten over zijn gevallen. Wat ons betreft kan dat nooit een argument zijn. Ze heeft ook geen enkel idee. Maar wij hebben wel een aantal voorstellen. Koppel het recht op zelfrealisatie los van het grondbezit. Maak voorkeursrecht voor onbepaalde tijd mogelijk voor gemeenten. Versoepel het onteigenen en maak het overheden gemakkelijker om bij projecten van belang de grond te verwerven, met name bij natuurontwikkeling kan dit behulpzaam zijn. Zorg dat de waardevermeerdering van de grond vooral aan de gemeenschap toekomt. Ga in principe bij onteigening zoveel mogelijk uit van de oorspronkelijke waarde. Graag een reactie.

Of deze wet daadwerkelijk tot versnellingen zal leiden, betwijfelt de SP-fractie. De regering schermt met allerlei versnellingen en spreekt dan in abstracte taal over hoeveel versnellingen wel haalbaar zijn. Maar zolang een goede onderbouwing ontbreekt, waar de zogenoemde versnellingen liggen, en niet in kaart wordt gebracht waar de nieuwe versnellingen door deze wet komen te liggen, is dit koffiedik kijken. Is het kabinet bereid, dit nog eens goed in kaart te brengen? Kan het kabinet per project aangeven hoeveel versnellingen het denkt te bereiken dankzij deze wet?

Een risico van deze wet is dat het draagvlak voor een project minder zal worden. In een interruptiedebat had ik het daar ook al over. Iets waar we met de voorstellen van Elverding juist heel veel aandacht aan moeten geven. Minder draagvlak leidt tot onbegrip, leidt tot procedures en leidt tot frustraties. Hoe beoordeelt het kabinet dit? Ziet het kabinet dit risico ook?

De heer Vendrik (GroenLinks):

De heer Roemer maakt een aantal behartigenswaardige opmerkingen over grondpolitiek. Daar kan ik mij grotendeels in vinden. Nu doet zich de bijzondere omstandigheid voor – we hebben de minister van Financiën daar wel eens op bevraagd – dat we per ongeluk sinds een jaar eigenaar zijn geworden van een van de grootste grootgrondbezitters van Nederland, namelijk Fortis Bank. Zouden we het kabinet niet moeten vragen om het staatsaandeelhouderschap in Fortis, aangezien grondspeculatie door Fortis een obstakel is voor realisatie van goede projecten, in de strijd te werpen?

De heer Roemer (SP):

Volgens mij zit hier wel iets heel aardigs in. Ik kijk even met liefde en plezier naar het kabinet, dat er vast op wil reageren. Misschien komt het wel met voorstellen, mijnheer Vendrik. Ik ben erg benieuwd.

Voorzitter. De roep om versnelling kan ook leiden tot verslechtering. De SP-fractie maakt zich grote zorgen over het schrappen van het alternatieve onderzoek en het advies van de Commissie voor de m.e.r. Het kabinet geeft aan dat dit nog steeds wel gedaan kan worden, maar bij uitzondering. Kunnen we deze "nee, tenzij" niet beter omzetten in een "ja, mits", om het risico van onzorgvuldigheid te voorkomen? Graag een reactie.

Bij alle projecten geeft het kabinet aan dat mensen nog wel in beroep kunnen gaan, maar toch worden de mensen behoorlijk in hun mogelijkheden beperkt. Voor een aantal projecten verdwijnt wel degelijk de mogelijkheid tot beroep tegen bepaalde besluiten. In het licht van daadkracht is dat natuurlijk erg mooi, maar op basis van prestaties in het verleden blijken bij dergelijke beroepsprocedures toch nog al eens problemen terecht te zijn aangekaart. Waarom wil de regering dit dan toch aanpakken? Hoe kan de minister verzekeren dat de zorgvuldigheid hier niet onder zal lijden?

Een zeer reële vertraging die door deze wetten ontstaat, komt doordat nieuwe wetten altijd leiden tot nieuwe vragen die een rechter moet beantwoorden. Ook zal er ruimte moeten zijn voor de zogenaamde prejudi­ciële vragen. Zo is het nog maar de vraag of de rechter even enthousiast is als het kabinet over het relativiteitsvereiste. Dat zijn allemaal vertragingen die er dankzij deze wet vermoedelijk zullen komen. Hoogleraar Primus is al vaker geciteerd. Hij waarschuwt voor veel verwarring en overgangsproblemen. Hoe denkt het kabinet deze risico's te voorkomen? Is een tijdelijke wet dan wel zo handig? Zou deze niet juist een dergelijke chaos veroorzaken? Ook hierop hoor ik graag een reactie.

Juridische vragen worden meestal bij Nederlandse rechters uitgevochten, maar de nieuwe wet zoekt ook de randen van de Europese wetten. Dit zal zeker leiden tot uitspraken van het Europese Hof. Als het Europese Hof in Luxemburg zich moet uitspreken, duurt dat al gauw twee tot drie jaar. Dat zijn althans de ervaringen van bestuursrechtdeskundige Barkhuyzen. Waarom neemt het kabinet het risico op deze vertraging? Of ontkent het kabinet deze risico's?

Deze wet is niet alleen een wet met symboolwaarde, maar ook een wet die tot veel vertraging zal leiden. Dit onderschrijft dan ook niet de noodzaak om deze wet nu aan te nemen. Behalve een hoge symboolwaarde en risico's op vertraging, biedt de wet ook een aantal verslechteringen. Zo is de lex silencio positivo een uitkleding van de zorgvuldigheid en het rechtssysteem, zeker bij grote projecten. De redenering "als het niet op tijd is, dan gaat het besluit gewoon door", is geen redenatie waarbij wordt uitgegaan van kwaliteit. Deze lex silencio positivo wil ik dan ook uit de wet halen.

Een andere verslechtering is dat de geluidsnormen voor tien jaar buiten spel kunnen worden gezet. De regering laat weten dat het tijdelijk verruimen van de geluidsnormen om daarna toe te groeien naar een betere situatie verantwoord is, maar je zult er maar net wonen. Normen voor geluidsoverlast zijn er niet voor niets. Als er geluid wordt geproduceerd dat maximaal volgens de norm is toegestaan, veroorzaakt dit al vaak veel overlast. Is er nog meer geluid, dan betekent dat erg veel overlast, zeker als dat voorkomt gedurende periodes tot tien jaar. Je zult daar maar net wonen. Op 31 oktober las ik een persbericht van het kabinet waarin staat dat het paal en perk gaat stellen aan geluidsoverlast! Wat een tegenstrijdigheid. Minister Cramer heeft miljoenen beschikbaar om maatregelen te nemen bij geluidsoverlast, bijvoorbeeld bij snelwegen. Het is onbegrijpelijk dat enerzijds dit signaal wordt afgegeven, terwijl anderzijds wordt gezegd dat het wel tien jaar lang een beetje meer kan zijn en dat het vanzelf goed komt. De uitspraken die minister Eurlings gisteren deed in het debat over de hsl kan ik nu ook niet meer plaatsen. "Wij houden ons aan de geluidsnormen, wat er ook gebeurt, want de mensen hebben daar recht op", zo stelde minister toen het ging om de hsl. Dat geldt blijkbaar niet als het gaat om de Crisis- en herstelwet.

Als er ergens crisis is en herstel nodig is, dan is het wel in en voor ons natuurbeleid. Wij gaan de realisatie van de ecologische hoofdstructuur niet halen. Dat lossen wij niet op door de normen te verruimen. Ik heb het gevoel dat het kabinet met deze wet de confronterende mislukking van zijn natuurbeleid via de achterdeur probeert op te lossen. In plaats van de natuur en het boerenbedrijf goed samen te laten gaan, worden de regels van Natura 2000 nu gewoon buiten spel gezet. Ook in economisch moeilijke tijden is de natuur echter van belang. Waarom geen spoedwet realisatie van de ecologische hoofdstructuur? Wil de minister aangeven of en hoe de motie-Smaling uit de Eerste Kamer kan worden uitgevoerd?

De voorgestelde wetswijziging is een politieke keuze en geen oplossing voor de crisis. De huidige kaders vormen genoeg mogelijkheden om oplossingen te zoeken. Een voorbeeld zou het instrument van onteigening kunnen zijn. Elders wordt het in deze wet als oplossing gepresenteerd, maar als het echt nodig is, wordt er met geen woord over gerept. Het zal mijn collega's dan ook niet verbazen dat ik een amendement heb ingediend om de verlenging van het "vergunningvrij je gang gaan" in bestaand gebruik rondom natuur terug te draaien. Ons amendement strekt ertoe om de Natuurbeschermingswet in zijn geheel niet onder deze wet te wijzigen, maar om deze te wijzigen via een reguliere wetswijziging, conform het advies van de Raad van State.

Dan laat het kabinet ook nog de instemming van huurders bij het complexgewijs investeren in isolatie varen. Waarom doet het kabinet dat? Bij goede investeringen in isolatie zullen de huurders toch ook akkoord gaan? Waarom wil het kabinet deze rechten van huurders dan buitenspel zetten? Wat is het nut ervan? Dat gaan we bij eigenwoningbezitters toch ook niet doen? Als wij die verplichten hun woning te verbouwen, is de wereld te klein. Wij zien dit nut niet en willen dit graag uit de wet halen.

Het wijzigen van de Mijnbouwwet vindt de SP ook geen verbetering. Door deze wijziging kan olie en gas gemakkelijk gewonnen worden, maar wat heeft dat te maken met het bevorderen van flinke werkgelegenheid? Het riekt meer naar opportunisme om zonder al te veel gedoe te kunnen gaan boren naar al die kleine veldjes in natuurgebieden, zoals de Waddenzee. Wij vinden dat over dergelijke kwetsbare gebieden niet te lichtzinnig gedacht mag worden en dat hier een zorgvuldig besluit op zijn plaats is. Vandaar ons amendement op dat punt.

Ik heb nog een vraag over de Mijnbouwwet. Wat wil het kabinet nu met die passage? Welke projecten heeft het dan eigenlijk voor ogen met deze wet? Of zou deze wet ook bedoeld zijn om de CO2-opslag in Barendrecht erdoor te drukken, ondanks een gisteren unaniem aangenomen motie die dat niet wil van de provinciale staten van Zuid-Holland. Ik hoor graag een reactie daarop.

Voorzitter. Op basis van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening zijn provincies bevoegd om een inpassingsplan op te stellen als het provinciaal belang daarmee gediend is. Via deze wet worden nu echter nagenoeg alle gemeenten door de provincie buitenspel gezet als het om een windproject gaat. Kleinschalige projecten vanaf 10 MW kunnen een grote invloed hebben op de gemeen­ten. En toch kan de provincie deze projecten nu gewoon opzetten, ongeacht het draagvlak in de gemeente. Volgens de SP hoort de beslissing voor een project met twee of drie grote windmolens thuis op gemeentelijk niveau, en niet bij de provincie. Ook dat willen wij graag in de wet herstellen.

Het kabinet heeft nu 58 projecten geselecteerd. Deze lijst kan jaarlijks nog gewijzigd worden. Wij willen echter niet dat het kabinet dit doet zonder raadpleging van de Kamer. Is het kabinet bereid om hierbij minimaal een voorhangprocedure te gebruiken? Anders zullen wij dat ook zeker met een amendement willen regelen. Gelukkig gaat elk project nog wel ten minste één zelfstandig besluit kennen. Het kabinet selecteert dus weliswaar 58 projecten, maar of deze projecten doorgang vinden, is nog buitengewoon onduidelijk. Vertaal ik de woorden zo goed?

Waarom kiest het kabinet bij zijn selectie van 58 projecten vooral voor de rechtse hobby's? Het kabinet wil massaal meer wegen en prestigieuze luchthavens, terwijl wij op de gebieden van woningen, openbaar vervoer en vaarwegen nog heel wat missen. Waarom kiest het kabinet niet voor een spoorlijn Utrecht-Breda, het project Spoorverbredingen of het vergroten van de ligplaatsen voor de binnenvaart? Dat zijn projecten die wij van belang vinden en die ook juist meer urgentie verdienen. Of vindt het kabinet dat minder belangrijk? Kiest het alleen maar echt vooral voor wegen? Deze symbool- en vertragingswet is er alleen maar voor de rechtse hobby's uit deze Kamer en blijkbaar het kabinet. Dat vinden wij als SP een verkeerde keuze.

Ik ga nog in op een aantal projecten – ik ga ze zeker niet allemaal af – die zeker niet in de wet horen. Wij hebben in een interruptiedebat al gesproken over de A4 Midden-Delfland. Het is, wat ons betreft, echt overbodig om die erin te zetten. Maar ook met de luchtvaart gaat het niet goed. De commissie-Alders heeft dit ook in kaart gebracht. Het uitbreiden van vliegvelden is dan ook op dit moment buitengewoon ongepast. De vliegvelden Lelystad, Eindhoven en Twente hebben dus om die reden alleen al niets te zoeken in deze wet. De wegverbreding tussen Almere en Amsterdam is ook buitengewoon omstreden, zeker zonder de integrale aanpassing met al die projecten die wij rondom openbaar vervoer hadden kunnen doen. Haal die dus uit deze wet! En tegen de IJsseldelta Zuid bij Kampen keert de SP zich ook al langere tijd. Het is een onnodig project. Waarom wil het kabinet hier dan een versnelling aanbrengen? Dat zijn een aantal voorbeelden van projecten in de wet waar wij niet om zitten te springen.

Concluderend kunnen wij stellen dat deze wet hoofdzakelijk een symboolwetgeving is, die nog grote risico's voor nieuwe vertragingen met zich brengt en op veel punten nog onzorgvuldig is. De effecten van deze projecten op de aanlegsnelheid en de werkgelegenheid zijn niet in kaart gebracht. Ook ontbreekt de onderbouwing van de keuze van de 58 projecten. Dit lijkt vooral op het doordrukken van projecten van het kabinet. De wet gaat ook voorbij aan andere wetsvoorstellen of passeert deze wetsvoorstellen. En tot slot kraakt de Raad van State deze wet ook af. De regering wijzigt de wet flink en legt deze ingrijpende wetswijziging vervolgens niet aan de Raad van State voor. Is de regering bereid om dit alsnog te doen of wacht zij op een opdracht uit de Eerste Kamer?

Wat de SP-fractie betreft is dit wetsvoorstel te onzorgvuldig om het nu te kunnen aannemen. Dat blijkt ook wel uit de ongelooflijke hoeveelheid amendementen die zijn ingediend. Tot op het huidige moment komen ze binnen. Deze wet gaat leiden tot een juridische doolhof. Het is niet meer dan een symboolwet, die zal leiden tot vertragingen.

Tot slot heb ik een paar vragen. Waar blijft de verdediging van de ecologische hoofdstructuur? Of is dat niet de agenda van het kabinet? Waar blijven de extra investeringen in vaarwegen? Of is dat ook niet de agenda van het kabinet? Waar blijft een eerlijke grondpolitiek en waar blijft de sociale woningbouw? Die moet nieuw leven worden ingeblazen. Waarom is dat niet de agenda van het kabinet?

Dit wetsvoorstel is niet gemaakt om de crisis te bestrijden of de werkgelegenheid te bevorderen, maar gewoon om de agenda van het kabinet er door te drukken. Dat vindt de SP-fractie jammer, want wij zijn voorstander van heel veel voorstellen om procedures te versnellen.

Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie):

Voorzitter. Sinds de jaren dertig van de vorige eeuw heeft ons land niet meer zo'n grote crisis meegemaakt als de crisis waarin wij ons nu bevinden. De werkloosheidscijfers lopen snel op. De nieuwbouw en nieuwe investeringen komen steeds meer stil te liggen. Het is terecht dat het kabinet stevig wil ingrijpen om stagnatie te doorbreken en daarbij onorthodoxe maatregelen niet schuwt; complimenten en waardering voor de getoonde voortvarendheid waarmee het kabinet de aanpak van de crisis oppakt.

Zeker in een tijd als deze wordt extra duidelijk dat wij het in Nederland knap ingewikkeld hebben gemaakt om besluitvormingsprocedures te doorlopen. Deze traagheid en stroperigheid kosten niet alleen tijd, maar tijd betekent in dit geval ook veel geld. Voor het doorbreken van stroperigheid en besluiteloosheid bestaat veel draagvlak. Dat bleek wel uit de hoorzitting die de Kamer heeft georganiseerd. Van links tot recht en van ondernemers tot bestuurders bleek er behoefte te bestaan aan het doorbreken van de nodeloze complexiteit. Groot draagvlak voor de doelstellingen van het wetsvoorstel is er ook bij de fractie van de ChristenUnie. De Crisis- en herstelwet biedt goede mogelijkheden om duurzame keuzes en urgente projecten snel werkelijkheid te laten worden. Denk alleen al aan de nodige zandsuppleties langs de kust en aan waterveiligheid.

Het nemen van onorthodoxe maatregelen moet wel zorgvuldig gebeuren en een toegevoegde waarde hebben. Deze toegevoegde waarde wordt nog niet geboden door bestaande wetgeving die al dan niet recentelijk van kracht is geworden. Ik denk aan de recente wijziging van de wetgeving rond de MER, de Wabo, de nieuwe Wet ruimtelijke ordening, de bestuurlijke lus, de Spoedwet wegverbreding en de uitkomsten van de commissie-Elverding.

De ChristenUnie deelt de mening van het kabinet dat het een kwestie is van én-én-én, dus zowel financiering, als organisatie als wetgeving moet op orde zijn. Het gaat echter ook om een balans tussen die drie. Wat betreft de bestuurlijke organisatie heeft de commissie-Elverding de belangrijke aanbeveling gedaan, de besluitvorming aan het begin van het proces goed te organiseren. Daar valt met name mogelijke weerstand tegen nieuwe plannen te overwinnen en kunnen wensen van betrokkenen worden geïnventariseerd, die goed kunnen worden meegenomen in de uitwerking van de plannen. Deze waarde mag niet ondergesneeuwd raken onder nieuwe wetgeving.

Jan de Koning zei ooit: als het niet kan zoals het moet, dan moet het zoals het kan. Maar ook dan gelden de principes van zorgvuldigheid en toegevoegde waarde. Daarop toetst de ChristenUnie de Crisis- en herstelwet. Op dat terrein heb ik nog een aantal vragen en opmerkingen. Op een aantal punten heeft mijn fractie ook amendementen ingediend.

Ik maak eerst een algemene opmerking. Het kabinet slaat een optimistische toon aan in de nota naar aanleiding van het verslag als het gaat om mogelijke risico's van nieuwe, tijdrovende jurisprudentie die de Crisis- en herstelwet zou kunnen uitlokken en de ambtelijke capaciteit die met een goede uitvoering en handhaving van de wet gemoeid is. Graag krijg ik uitleg waarop die positieve inslag is gebaseerd. Wat de ambtelijke capaciteit betreft zien wij nu al dat veel tijd en energie wordt gestoken in de Spoedwet wegverbreding, waardoor allerlei reguliere wegprojecten, bijvoorbeeld van provincies, onderop de stapels van het ministerie van Verkeer en Waterstaat en het ministerie van VROM terechtkomen. Voorkomen moet worden dat wij volgend jaar opnieuw hier bij elkaar zitten voor een nieuwe spoedwet, die alle projecten betreft die niet onder een spoedwet of onder de Crisis- en herstelwet vallen. Kort samengevat moet het doel naar de mening van de ChristenUnie-fractie zijn dat er door een goede vormgeving van de procedures minder behoefte is aan juridische procedures.

Ik wil nu een aantal artikelen langs gaan. Allereerst een opmerking over het toepassingsbereik. Het wetsvoorstel is zo opgesteld dat het per AMvB op verschillende punten kan worden uitgebreid door onder meer het toevoegen van projecten. Het lijkt ons goed als de Kamer hierin gekend wordt. Dat is ook de reden om bij amendement op stuk nr. 27 een voorhangprocedure te regelen.

In de nota naar aanleiding van het verslag staat een aantal criteria voor het toevoegen van projecten. Een ervan is dat de uitvoering voor 2014 moet kunnen starten, maar de vraag is of dit duidelijk genoeg is. Kunnen wij niet beter zeggen dat een project gegarandeerd voor 2014 moet starten, waarbij ook de financiering rond moet zijn, om te worden opgenomen in deze wet? Er staan wel criteria in de toelichting, maar niet in de wet zelf. Misschien is het een idee om deze criteria expliciet in de wet op te nemen.

Voorts een opmerking over het beroep en hoger beroep. Het beroep pro forma is voor de projecten in de Crisis- en herstelwet niet meer mogelijk. Hetzelfde geldt voor het aanvullen van beroepsgronden na de beroepstermijn. De ChristenUnie-fractie vraagt hoe ver de beperking van beroepsgronden precies gaat. Betekent dit enkel dat men geen nieuwe gronden mag aanvoeren, of mag er na de beroepstermijn niets meer gewijzigd worden in de bestaande gronden? Kunnen de tijdig ingediende beroepsgronden wel worden uitgewerkt? Ik geef als voorbeeld een organisatie die een ingediende beroepsgrond na de beroepstermijn onderbouwt met een deskundigenrapport. Dit moet naar de mening van de ChristenUnie-fractie wel mogelijk blijven, mits de goede procesorde zich daar niet tegen verzet. Graag horen wij bevestigd dat dit de juiste uitleg van artikel 1.6a is.

Het relativiteitsvereiste is een belangrijk punt in de discussie over de Crisis- en herstelwet. Kort gezegd kunnen mensen alleen beroepsgronden gebruiken die hun eigen belang raken. Ik ben blij dat de regering in de tweede nota van wijziging het voorstel van de ChristenUnie heeft overgenomen om de kennelijkheidseis toe te voegen. Dit houdt in dat bij twijfel de beroepsgrond gewoon wordt geaccepteerd en er niet eerst allerlei prejudiciële vragen hoeven te worden gesteld die juist weer vertragend werken. De bredere discussie over het relativiteitsvereiste zal nog worden gevoerd in het kader van de Algemene wet bestuursrecht. Daarbij staat voor de ChristenUnie-fractie niet ter discussie dat op grond van het verdrag van Aarhus organisaties kunnen blijven opkomen voor belangen die zelf geen stem hebben, zoals natuur en milieu.

Vervolgens een opmerking over de milieueffectrapportage. Bij nota van wijziging is verduidelijkt dat het schrappen van de verplichting om alternatief onderzoek te verrichten en advies te vragen aan de Commissie voor de m.e.r. uitsluitend betrekking heeft op de project-MER en dus niet op de plan-MER.

Tevens stelt de regering dat de beperking van de MER-plicht vooral zinvol is als de MER nog moet plaatsvinden. Voor zover ik weet, is er voor verschillende projecten in bijlage 2 al een MER geweest. Zou de regering in dat licht de opname van deze projecten kunnen toelichten? Ook zie ik een aantal integrale gebiedsopgaven. Het gaat hierbij om opgaven die het karakter hebben van een plan. Is er voor deze projecten sprake van een plan-MER?

Dan een opmerking over de lex silencio positivo, het stilzwijgend verlenen van een vergunning als de termijn is verstreken. In de nota naar aanleiding van het verslag wordt herhaaldelijk verwezen naar paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht, die een aantal belangrijke nadelen van deze procedure wegneemt. Deze paragraaf moet echter nog ingaan. Klopt mijn conclusie dat artikel 1.12 van de Crisis- en herstelwet door de verwijzing naar deze paragraaf pas kan ingaan zodra de Dienstenwet definitief is?

De heer Vendrik (GroenLinks):

Bedoelde mevrouw Wiegman zojuist te zeggen dat zij eigenlijk ernstig twijfelt aan de noodzaak om de project-MER en de alternatieve vereisten te laten vervallen en dat zij eigenlijk wel voelt voor mijn amendement, dat erop gericht is om dit te realiseren?

Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie):

Nee, ik voel niet bij voorbaat voor het amendement waarin wordt bepaald dat wij op dit terrein maar helemaal niets moeten doen. Ik zie best mogelijkheden. Het gaat er daarbij wel om dat er duidelijk is. Er is al een onderscheid tussen plan en project, wat heel verhelderend werkt. Wij willen echter graag toegelicht krijgen hoe het zit met de projecten die nu in de bijlage staan en die al vaak een MER hebben doorlopen, en hoe het zit met de projecten die meer een gebiedsopgave zijn en het karakter van een plan hebben, waarvoor naar verwachting de MER wel geldt. Ik zeg echter niet bij voorbaat dat er op dit terrein niets mag gebeuren.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Ik snap dat u de vraag stelt, mevrouw Wiegman. Dat heb ik namelijk ook gedaan. Als ik het voorstel van de regering naast de huidige lijst leg, is mijn conclusie dat dit materieel nauwelijks enige betekenis heeft tenzij het aantal projecten fors wordt opgevoerd. Zie bijvoorbeeld het amendement van de heer Koopmans. Dan zou het een andere betekenis kunnen krijgen. In de huidige vorm van het wetsvoorstel, heeft het voorstel van de regering eigenlijk geen betekenis. Dan is het logisch om het eruit te halen, dat zult u toch met mij eens zijn?

Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie):

Deze conclusie kan ik niet direct trekken. Ik heb een aantal vragen gesteld en ik denk dat het goed is dat daar een duidelijk antwoord op komt. Ik kan die conclusie ook niet trekken met het oog op de toekomst. Wij weten immers dat deze lijst met projecten eventueel kan worden aangevuld of beperkt. Ik voel er dus nog niet zo veel voor om nu heel rigoureus bij al bij voorbaat een streep te zetten door een aantal onderdelen.

Ik ga verder met de lex silencio positivo. De regering noemt een aantal waarborgen voor een zorgvuldige toepassing van de lex silencio positivo. Is er in geval van een bezwaar of beroep van belanghebbenden of de inspectie sprake van een opschortende werking? De overheid kan ook alsnog voorschriften aan een vergunning verbinden of een besluit intrekken, voor zover dat nodig is, om ernstige gevolgen voor het algemeen belang te voorkomen. Wat gebeurt er als een overheid per ongeluk de termijn heeft laten verstrijken of om moverende reden eerder geen beslissing kon nemen? Is er voor de betreffende overheid in gevallen waarin het gaat om niet terug te draaien ingrepen nog een mogelijk­heid om een vergunning alsnog in te trekken? Hoe ver gaat het begrip "ernstige gevolgen voor het algemeen belang"?

De regering erkent dat er een alternatief is, namelijk de mogelijkheid om bestuursorganen met een dwangsom te manen om een besluit te nemen. Ook kan een belanghebbende in beroep gaan tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Hoewel mijn fractie de gedachte achter de lex silencio positivo goed kan begrijpen, mist zij de onderbouwing van het idee dat de bestaande instrumenten niet voldoende zijn. Ik hoor graag een uitleg.

Ik heb een amendement ingediend op stuk nr. 26 dat een kleine omissie herstelt ten aanzien van de lex silencio positivo, namelijk een regeling ten aanzien van een vermelding van de lex silencio positivo in de ontvangstbevestiging van de vergunningaanvraag. Die is wel opgenomen in de Dienstenwet en wordt met dit amendement geïntroduceerd in de Crisis- en herstelwet.

Ik kom nu op de ontwikkelingsgebieden. Met de ontwikkelingsgebieden wordt er een mogelijkheid gecreëerd om gebiedsgericht met milieubeleid aan de slag te gaan, waarbij tijdelijke overschrijding van normen wordt geaccepteerd als deze uiteindelijk maar wel worden gehaald. Dit instrument kan goed van pas komen bij bijvoorbeeld complexe herstructureringen van verouderde bedrijventerreinen. De fractie van de ChristenUnie steunt dit experiment, maar ziet graag dat er voldoende waarborgen zijn dat de milieunormen wel worden gehaald. Het moet niet alleen gaan om het benutten van alle marges die er zijn in een milieugebruiksruimte. Uiteindelijk moeten de normen worden gehaald.

Ik vind de definitie van de milieugebruiksruimte lastig omdat het hierbij over zeer verschillende regelingen gaat. Uit het wetsvoorstel wordt het mij daardoor niet duidelijk op welke wijze saldering mogelijk is. Ik heb een amendement ingediend dat ten aanzien van de ontwikkelingsgebieden een aantal zaken regelt. Het gaat onder andere om de bepaling dat bij AMvB regels kunnen worden gesteld over de optimalisatie van de milieugebruiksruimte. Mijn fractie denkt daarbij aan regels zoals ook afgesproken rondom Schiphol, waar bewoners kunnen profiteren van de door maatregelen gevonden ruimte. Ook moet het mogelijk zijn om regels te stellen waarin wordt aangegeven hoe ver de normen gedurende de looptijd van het gebiedsontwikkelingsplan maximaal mogen worden overschreden.

In de tweede nota van wijziging is geregeld dat het gebiedsontwikkelingsplan deel uitmaakt van het bestemmingsplan. Als het bestemmingsplan niet gelijktijdig wordt gewijzigd, kan het zijn dat de voorschriften van het bestaande bestemmingsplan niet overeenkomen met de plannen uit het gebiedsontwikkelingsplan. Juist die voorschriften zijn bepalend voor de ruimtelijke zonering. De fractie van de ChristenUnie stelt daarom voor om het bestemmingsplan gelijktijdig te wijzigen, waarbij ook de financiële borging van het gebiedsontwikkelingsplan kan worden meegenomen in het exploitatiepan.

Er is discussie over de vraag of er beroep mogelijk moet zijn tegen de aanwijzing van ontwikkelingsgebieden. De regering wijst op een mogelijke juridische wirwar omdat ontwikkelingsplannen zelf ook vatbaar zijn voor beroep. Mij is niet helemaal duidelijk welke wirwar de regering nu precies ziet. Het instellen van beroep hoeft immers geen opschortende werking te hebben voor het opstellen van het plan. Door de aanwijzing vatbaar te maken voor beroep zou ervoor kunnen worden gezorgd dat in een eerder stadium wordt beoordeeld of de aanwijzing op goede gronden heeft plaatsgevonden, waardoor verdere vertraging kan worden voorkomen. Mijn fractie concludeert dat een dergelijke discussie vooral relevant is in een landelijk gebied. Als ontwikkelingsgebieden dus alleen in stedelijk gebied mogelijk zijn, zoals bij amendement voorgesteld, dan is beroep op de aanwijzing naar de mening van de ChristenUnie niet nodig.

Ik heb een amendement ingediend waarmee voor een gebiedsontwikkelingsplan van regionaal of bovenregionaal belang en schaalniveau provinciale staten in plaats van de gemeenteraad wordt aangewezen als het verantwoordelijk bestuursorgaan dat het plan moet vaststellen.

Mijn fractie heeft vragen ten aanzien van de versnelde uitvoering van woningbouwprojecten. Op zichzelf ziet het er aantrekkelijk uit. Eén besluit en dan uitvoeren. Maar gemeenten zeggen moeite te hebben met het voorstel van de regering omdat alle wettelijke kaders bij het projectuitvoeringsbesluit moeten worden getoetst. Het is de vraag of dit mogelijk is en niet te veel vergt van de gemeenten. Het projectbesluit uit de Wet op de ruimte­lijke ordening in combinatie met de Wabo en de coördinatieregeling heeft de voorkeur van de gemeenten boven het projectuitvoeringsbesluit. Ook bij dit gedeelte stel ik daarom heel concreet de vraag wat de meerwaarde van het voorstel van de regering is.

Overigens heb ik een amendement ingediend om te verduidelijken dat rijk en provincies aanwijzingen kunnen blijven geven.

De termijn waarop de afdeling Bestuursrecht van de Raad van State uitspraak moet doen over de bouwplannen uit Afdeling 6 van de wet, is door de regering in de tweede nota van wijzigingen verlengd van vier maanden tot zes maanden. De fractie van de ChristenUnie is blij dat dit voorstel uit onze schriftelijke inbreng door de regering is overgenomen zodat voldoende tijd beschikbaar is voor een zorgvuldige uitspraak.

Ik kom thans te spreken over de versnelde uitvoering van lokale projecten met nationale betekenis. De ChristenUnie acht dit een goede aanvulling op het wetsvoorstel, ook omdat het aansluit bij de adviezen van de commissie-Elverding: doe een breed onderzoek, zorg voor een goede coördinatie tussen alle overheden en neem vervolgens een voorkeursbesluit waarmee je verder gaat.

De ChristenUnie zou deze werkwijze niet alleen tot gemeenten willen beperken. Ik heb daarom een amende­ment ingediend waarmee Afdeling 7 van de wet wordt uitgebreid met de categorie bovenregionale projecten met nationale betekenis. Artikel 7 van de wet is dan tevens van toepassing op de provincies.

Een belangrijk onderdeel van de Crisis- en herstelwet is de wijzing van de Natuurbeschermingswet. Gezien de uitspraken van de Raad van State afgelopen jaar en de onmogelijkheid voor bedrijven om te ontwikkelen, is dit logisch. Veel te veel wordt de suggestie gewekt dat natuur en bedrijvigheid lijnrecht tegenover elkaar staan. De balans was zoek.

Voordat ik de voorstellen inhoudelijk beoordeel, wil ik kwijt dat er – naast het doen van voorstellen – volgens de ChristenUnie de komende tijd stevig moet worden ingezet op kennisopbouw en deugdelijke onderbouwing van vergunningen. Juist door onvoldoende onderbouwing van de vergunningverlening vanuit het bevoegd gezag sneuvelden het afgelopen jaar vergunningen.

Ik kom nu op de voorstellen zelf. Met name de regeling rondom stikstof vindt de fractie van de ChristenUnie van groot belang. De voorstellen in het wetsvoorstel, aangevuld bij nota van wijziging, kunnen op steun van mijn fractie rekenen, met name omdat deze voorstellen een basis bieden om bedrijfsontwikkeling en natuurontwikkeling hand in hand te laten gaan. Provincies hebben nu een handvat om passende maatregelen op te leggen, waarmee de provinciale plannen voor stikstofreductie een wettelijke basis hebben.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Ik hoor de woordvoerder van de fractie van de ChristenUnie zeggen dat haar fractie wil inzetten op investeren in kennis, zodat de vergunningverlening en de besluiten die daarvoor moeten worden genomen goede grond hebben en zodat je weet waarover je het hebt. Steunt de fractie van de ChristenUnie mij als ik voorstel om eens te kijken naar de uitvoeringspraktijk in de afgelopen jaren van deze regelingen, om te kunnen beoordelen en om te kunnen leren van wat er in de afgelopen jaren rond de vergunningverlening is gebeurd?

Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie):

Ik vraag mij af of wij op zo'n onderzoek echt zitten te wachten. Mijns inziens heeft de praktijk erg veel duidelijk gemaakt. Er zijn erg veel voorbeelden te noemen van zaken waarop het vastloopt. Het is ontzettend belangrijk om op informatie en kennis in te zetten, maar ook de voorgestelde wetgeving is belangrijk. Ik kom straks nader te spreken over de uiteindelijke complete herziening van de wet. Daarin zullen wij dingen heel goed moeten regelen.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Ik ben erg teleurgesteld. De fractie van de ChristenUnie doet alsof ze heel redelijk naar de Natuurbeschermingswet wil kijken. Dezelfde fractie heeft er echter doelbewust aan meegewerkt dat er situaties zijn ontstaan waarin er vergunningen zijn afgegeven terwijl die niet afgegeven hadden mogen worden. Mevrouw Wiegman wist ook dat een milieuvergunning geen vergunning volgens de Natuurbeschermingswet was. Ik vind het niet sieren dat zij hier staat te doen alsof wij dit niet hadden kunnen zien aankomen. De fractie van de ChristenUnie heeft ook een toetsingskader gesteund waarbij van tevoren in dikke stapels juridisch advies te lezen was: doe het niet, doe het niet, want dit haalt het niet bij de Raad van State! Nu staat mevrouw Wiegman hier een beetje blijmoedig voor te stellen: laten wij investeren in kennis. Ik vind dat wij de plicht hebben om te bezien wat er de afgelopen 20 jaar op dit dossier is gebeurd. De fractie van de ChristenUnie heeft daarin ook een eigen verantwoordelijkheid gehad.

Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie):

Ik vind het op mijn beurt mevrouw Ouwehand niet sieren dat zij op deze manier de positie van de ChristenUnie afschildert. Dat doet geen recht aan de waarheid. Keer op keer heeft mijn collega Cramer op dit punt doorgevraagd en aangedrongen op duidelijkheid om de patstelling te doorbreken. Dat deed hij juist om natuur en agrariër hand in hand te laten gaan. Dat is volgens mij een heel goede inzet. Die inzet is mijns inziens door de minister nu opgepakt. Daarmee kunnen wij verder gaan. Het beeld dat mevrouw Ouwehand schetst, is niet terecht. Ik herken me daarin absoluut niet en ook mijn fractie herkent zich daarin niet.

Er mist nog een onderdeel in de kabinetsvoorstellen, namelijk de landelijke aanpak, zoals die is aanbevolen door de commissie-Huys. Provincies kunnen het niet alleen oplossen. Zij hebben een rijksbrede aanpak nodig waarin ook generieke maatregelen een plaats krijgen. Dat wordt geregeld met het amendement van de PvdA en het CDA. De fractie van de ChristenUnie steunt dat amendement van harte. Maar ondanks de nieuwe voorstellen blijft het een ingewikkeld proces. Het zal immers nog een hele klus worden om de salderingsplannen met een dalende lijn van stikstofdepositie ook op individueel niveau uit te werken. Daarnaast vraag ik aandacht voor de rechtszekerheid van de ondernemer, die eerst in feite zijn gang mag gaan, maar achteraf toch geconfronteerd kan worden met de aanschrijvingsbevoegdheid van het bevoegd gezag. Daardoor kan hij, eventueel gedeeltelijk, worden teruggefloten. Het lijkt mij in ieder geval zaak dat provincies heel snel werk maken van de programma's voor stikstof, zodat ondernemers weten waar ze aan toe zijn.

De rechtszekerheid van ondernemers is ook een punt van aandacht bij de voorstellen voor het vergunningvrij maken van bestaand gebruik dat buiten de beheerplannen is gebleven. Als blijkt dat bestaand gebruik toch nadelig is, kan de overheid via een aanschrijvingsbevoegdheid toch vragen om maatregelen te nemen. Mijn indruk is dat je als ondernemer echt het beste af bent als jouw bestaand gebruik is opgenomen in het beheerplan. Laat dat ook de boodschap zijn van het bevoegde gezag. Zo veel mogelijk bestaand gebruik in de beheerplannen komt ook het beheerplanproces ten goede. Dat plan is immers basis voor de te nemen maatregelen. Die moeten aansluiten op het feitelijke gebruik in het gebied. Dat is ook van belang voor de hele aanpak rondom stikstof. Het werkt vooral goed als alle activiteiten bekend zijn.

Daarnaast is voor de ondernemer van belang wat onder het bestaand gebruik valt. De definitie is redelijk smal. Regelmatig terugkerend onderhoud van dijken blijkt hierin lastig onder te brengen. Dat geldt overigens ook voor bestaand gebruik in het beheerplan en niet alleen daarbuiten. De nieuwe natuurwet biedt wat ons betreft een uitgelezen kans om de definitie van "bestaand gebruik" nog eens goed tegen het licht te houden. Een duidelijk voordeel van het voorstel waarover wij vandaag praten, is overigens dat de bewijslast niet bij de ondernemer komt te liggen maar bij het bevoegd gezag. Dat is wat de ChristenUnie betreft de juiste verhouding.

Tot slot in verband met de Natuurbeschermingswet: ik heb een amendement ingediend op stuk nr. 51, juist ten behoeve van de rechtszekerheid voor ondernemers in de gebieden zelf. In de voorstellen is een verplichting opgenomen om projecten en handelingen van nationaal belang op te nemen in het beheerplan; nu is dat nog een mogelijkheid. Het verplicht opnemen van projecten van nationaal belang heeft echter twee grote nadelen. Ten eerste: waar eerst de toetsing van dergelijke grote projecten bij het Rijk lag, hevelt dit voorstel de lasten over naar de provincie. Dat is een erg zware last, niet alleen vanwege de grootte van die projecten maar ook omdat toetsing moet plaatsvinden op het moment dat er een nieuw beheerplan moet worden opgesteld in plaats van op het moment waarop alle details van het project bekend zijn en toetsing echt mogelijk is. Ten tweede: lokale betrokkenen betalen nu mee aan de rekening. Immers, het project wordt ingevoegd in het beheerplan waarin al het lokale gebruik is samengebracht. Een groot project invoegen heeft als gevolg dat er minder ruimte is voor de rest. Als voor het grote project echter een vergunningsplicht geldt, zal er binnen het project zelf gecompenseerd moeten worden. De lasten horen bij het grote project, niet bij de lokale ondernemers. Dat is de reden waarom ik met collega Samsom een amendement heb ingediend om deze verplichting weer te schrappen en het te laten bij een mogelijkheid tot. Om toch de gewenste versnelling erin te houden voor de grote projecten: zet in op goede onderbouwing, zoals ik eerder aangaf.

Mijn volgende punt betreft de herziening van het onteigeningsrecht. Dat een structurele herziening van het onteigeningsrecht nodig is, staat ook voor ons vast. Het herzien van de Onteigeningswet heeft echter jaren stilgelegen, omdat men er binnen de in 2001 gestelde kaders niet uit kwam. In dat licht lijkt het ongepast om nu met stoom en kokend water een structurele wijziging door te voeren. Dit mag niet het fundamenteel nadenken over het onteigeningsrecht voor ons uit schuiven. In het kader van het bestrijden van de gevolgen van de economische crisis en het bevorderen van een goed en duurzaam herstel van de economische structuur van Nederland, valt een tijdelijk nieuw regime te billijken. Daarbij moet er wat de ChristenUnie betreft wel daadwerkelijk worden toegewerkt naar een volledige herziening van de Onteigeningswet. De beste garantie dat daarvan ook daadwerkelijk werk wordt gemaakt, is het opnemen van een horizonbepaling in de Crisis- en herstelwet. Ik heb daarvoor een amendement ingediend op stuk nr. 57. Per 1 januari 2015 komen de aanpassingen zoals voorgesteld in de Crisis- en herstelwet te vervallen en vallen wij terug op de huidige regelgeving, en hiermee wordt de regering aangemoedigd om voor 1 januari 2015 te komen tot een echte herziening van het onteigeningsrecht. Een grondige evaluatie gaat daaraan natuurlijk vooraf.

Ik kom op artikel 5.1. Daarmee wordt de mogelijkheid geboden om bij Algemene Maatregel van Bestuur nadere regels te stellen, gericht op de versnelling van de ontwikkeling en verwezenlijking van ruimtelijke en infrastructurele projecten. De regering denkt aan aanpassingen van het Bouwbesluit en het Activiteitenbesluit. Dergelijke wijzigingen kan de regering echt ook zonder de Crisis- en herstelwet aan de Kamer voorleggen. Graag krijg ik dus een toelichting op dit voorstel.

Ik heb een amendement over de windmolenparken ingediend op stuk nr. 33. Omwille van de tijd volsta ik met een verwijzing naar de toelichting bij dit amendement.

Ik heb een amendement ingediend op stuk nr. 73 waarmee oplaadpunten voor elektrische auto's worden opgenomen in de definitie van bijkomende infrastructurele voorzieningen in de Tracéwet, zodat deze oplaadpunten eenvoudig kunnen worden gerealiseerd bij de wegprojecten.

Ik heb een amendement ingediend over de regels ten aanzien van geluid in artikel 3.15 en 3.18; ik weet niet of dit al is verschenen. Met invoering van de Crisis- en herstelwet wordt het mogelijk gemaakt om in situaties waarin sprake is van een te hoge geluidsbelasting deze belasting binnen vijf jaar te reduceren door middel van maatregelen die worden opgenomen in een geluidsreductieplan. Prima. Mijn amendement beoogt te bewerkstelligen dat deze geluidsreductie ook daadwerkelijk wordt bereikt en dat de belangen van omwonenden voldoende worden gewaarborgd.

Ik heb zojuist ook nog een amendement ingediend over het projectbesluit van de Wet ruimtelijke ordening. Met dit amendement wordt beoogd om de verplichting in stand te houden om in het geval van een projectbesluit het bestemmingsplan daar binnen een redelijke termijn aan te passen. De ChristenUnie is het ermee eens dat de huidige termijn van één jaar niet reëel is, maar tien jaar wachten is te lang. Het is in het belang van eigenaren, bewoners, gebruikers van het vastgoed en omwonenden dat er zo snel mogelijk een bestemmingsplan komt met de voor hen van belang zijnde bepalingen over gebruik en bouwmogelijkheden. Aansluitend bij de huidige regeling in de wet op de ruimtelijke ordening, waar in geval van meer projectbesluiten binnen één bestemmingsplangebeid het bestemmingsplan binnen vier jaar moet worden aangepast, regelt dit amendement ook bij één projectbesluit aanpassing binnen vier jaar. Dat lijkt mijn fractie een realistische termijn.

Ik kom tot een afronding. Het kabinet heeft met deze Crisis- en herstelwet stappen gezet die van lef getuigen. Politiek is niet voor bange mensen en de ChristenUnie is graag bereid om grote stappen te zetten. Door amendering van een aantal onderdelen hebben we als medewetgever ook een aandeel willen leveren. Bij lef hoort echter reflectie. Goede en tijdige evaluatiemomenten zijn daarbij nodig. Dat is de reden om bij amendement een evaluatiemoment vast te leggen. Ik doel op het amendement op stuk nr. 32. De ChristenUnie ziet de Crisis en herstelwet als een stevige dosis paracetamol, een pijnbestrijder die de opstap moet vormen tot de noodzakelijke fundamentele operatie. Een aantal wetten dient fundamenteel tegen het licht gehouden te worden en moet structureel worden aangepast. Ik denk dan aan de Natuurbeschermingswet en de Onteigeningswet. We krijgen ook nog de uitwerking van de voorstellen van de commissie-Elverding in de Tracéwet. De ChristenUnie denkt overigens dat een bredere toepassing van de adviezen van de commissie-Elverding ook mogelijk is in andere ruimtelijke wetten.

De voorzitter:

De heer Vendrik staat al even. Kan hij zijn vraag nu stellen of wil u nog een paar zinnen aan de commissie-Elverding wijden?

Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie):

Ik heb nog een paar wervelende slotzin­nen. Die zal ik dan maar uitspreken.

Ik had het over de Crisis- en herstelwet als pijnbestrijder. Een pijnbestrijder niet alleen vanwege de economische crisis, maar vooral omdat we in dit land met tal van projecten in het ruimtelijke domein vastlopen in een onontwarbare kluwen van soms tegengestelde regels. De Crisis- en herstelwet is tijdelijk. Goede ervaringen en resultaten moeten wat de ChristenUnie betreft echter structureel en blijvend een succes worden.

De heer Vendrik (GroenLinks):

De heer Koopmans heeft twee gevoelige amendementen ingediend. Dat doet de heer Koopmans trouwens wel vaker. In het amendement op stuk nr. 38 regelt hij een substantiële uitbreiding van het aantal projecten. In het amendement op stuk nr. 41 regelt de heer Koopmans dat een aantal tijdelijke voorzie­ningen en procedurele versnellingen in deze Crisis- en herstelwet een permanent karakter krijgt. Kan mevrouw Wiegman mij vertellen of zij beide amendementen steunt?

Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie):

Zoals de heer Vendrik kan zien, staat mijn naam vooralsnog niet onder deze amendementen. Het amendement op stuk nr. 38 behelst de uitbreiding van het aantal projecten. Ik zit niet heel erg op de aantallen. Ik vind vooral de criteria belangrijk. Dat was ook een van de kernpunten van mijn bijdrage. Het gaat mij om de vraag op basis van welke criteria projecten worden toegelaten. Ik wil graag een goede reactie van de regering krijgen op de inhoudelijke criteria en op de projecten die de heer Koopmans heeft voorgesteld. Ook op de roep "doe niet moeilijk, maak alles structureel want dat is helder" wil ik een heel goede reactie van de regering horen, juist omdat in deze wet nadrukkelijk is gekozen voor een aantal tijdelijke onderdelen en een aantal structurele onderdelen. Als ik de wet en de uitleg erbij lees, merk ik dat er een sterke filosofie zit achter de vraag wat je tijdelijk doet en wat je nu al structureel zou kunnen doen. Ook daarbij heb ik zo mijn vragen. Vandaar ook mijn amendement betreffende de Onteigeningswet.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Ik beluister een prettig dosis tegenzin bij mevrouw Wiegman. Ik heb nog één vraag specifiek over het amendement op stuk nr. 38. Volgens mij is het kabinet vrij helder over de criteria die het leidend heeft laten zijn bij de toelating van projecten. Als je diezelfde criteria hanteert, kun je zeggen dat de lijst van Koopmans er ook nog wel bij kan. Op grond waarvan zegt mevrouw Wiegman dat zij dat toch nog niet zo precies weet?

Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie):

Ik zeg niet bij voorbaat "waar komen deze projecten nou vandaan?". Ik vind het echter wel belangrijk om ook op dit punt een reactie van de regering te krijgen, vanuit de algemene vraag op basis waarvan kom je tot een aantal projecten en wat is de rol van de criteria daarbij. Die vraag zie ik graag beantwoord. Als ik de dingen zie staan, dan denk ik dat u die ook zullen aanspreken, bijvoorbeeld als het om windmolens gaat. Dat zijn mooie voorstellen. De tegenzin die u bij mij beluistert, is volgens mij niet helemaal terecht. Misschien is de tegenzin er bij u vooral vanwege het tijdstip in de zin van: staan wij hier nu nog. Bij mij is vooral de toon: de wet die aan ons is voorgesteld, getuigt van lef. Ik zie veel kansen en mogelijkheden. Ik ben graag bereid geweest om na te denken over aanvullingen, uitbreidingen of wijzigingen.

De heer Van der Staaij (SGP):

Voorzitter. De heer Roemer refereerde aan het begin van zijn bijdrage er al aan dat de minister-president hier vanaf vanmorgen kwart over tien zit. Ik herinner mij dat dat debat ging over langer doorwerken. Dat heeft wel een bijzondere consequentie voor dit debat gehad!

Alle hens aan dek, dat dachten ze in 1933 ook. Ik citeer: "Gedurende het tijdvak van 15 januari tot en met 31 december 1933 zullen op de postkantoren verkrijgbaar worden gesteld briefkaarten welke met een toeslag boven de gewone frankeerwaarde verkocht worden. De extra opbrengst komt ten bate van het Nationaal Crisiscomité." Een suggestie met een knipoog. De voorliggende Crisis- en herstelwet is andere koek. Het doel van de wet is om stroperige besluitvormingsprocedures rondom infrastructurele en andere ruimtelijke projecten te versnellen, op zich positief. De SGP-fractie is het ook eens met het kabinet dat versnelling werkgelegenheid kan opleveren. Wij hebben dan ook enerzijds vanuit een positieve basishouding dit wetsvoorstel begroet. Zo kijken wij er nog steeds tegen aan, maar aan de andere kant moet je wel vaststellen dat het wetsvoorstel vergaande maatregelen bevat waartegen van de kant van de Raad van State, maar anderzijds ook wel de nodige opmerkingen over zijn gemaakt en kritiekpunten zijn geuit. Ik zal mij in mijn bijdrage vooral richten op een aantal punten van kritiek en commentaar. Ik vertrouw erop dat de positieve kanten van de wet in de termijn van de bewindslieden ruimschoots uit de verf zullen komen.

De regering geeft aan dat met de maatregelen uit de Crisis- en herstelwet procedures ongeveer met een half tot anderhalf jaar versneld zouden kunnen worden. Mijn fractie vreest dat dit te optimistisch is. In de eerste plaats heeft de commissie-Elverding aangegeven dat belangrijke knelpunten die leiden tot stroperige besluitvorming niet in het juridische vlak, maar in het bestuurlijke vlak liggen, zeg maar gewoon: in de menselijke factor. Het voorliggende wetsvoorstel is geen oplossing voor problemen zoals slecht management en politieke discontinuïteit. Het kabinet geeft aan dat het een het ander niet uitsluit, dat is waar, maar dan moet het wel echt en-en zijn. Het kabinet heeft in navolging van Elverding de beroepsmogelijkheden voor decentrale overheden fors beperkt. De commissie-Elverding koppelt die beperking echter wel aan een betere voorbereidingsfase. Hierbij wordt expliciet het opstellen van een bestuursakkoord genoemd. Maakt het kabinet hier ook werk van? Het is de vraag of het schrappen van het alternatievenonderzoek voor de project-MER in lijn is met de aanbevelingen van Elverding. Bij complexe projecten hoort een goed alternatievenonderzoek. Hoe is dit nu gewaarborgd?

Het kabinet gaat ervan uit dat alle voorgestelde wijzigingen, inclusief het overgangsrecht, door de betrokkenen die met dit wetsvoorstel te maken krijgen, goed te behappen zijn. Maar daar kan je wel twijfels over hebben, als je alleen al kijkt naar de complexe projecten met lange doorlooptijden, die qua management al ingewikkeld zijn. Maar qua regelgeving krijgen wij nog de Crisis- en herstelwet, de periode voor, tijdens en na de looptijd van de Crisis- en herstelwet, diverse nieuwe wetgeving zoals de nieuwe Wet op de ruimtelijke ordening, de Wabo, de wijziging van de Tracéwet en het programma Sneller en Beter. Is het risico niet denkbeeldig dat een veelheid aan wijzigingen en interferenties de complexiteit niet laat afnemen, maar toenemen? Dat is de keerzijde. Je kunt zeggen dat integraliteit zeer belangrijk en nuttig is, en dat deden wij ook. Halen wij echter niet te veel tegelijkertijd overhoop? Kan dat in de praktijk niet juist tot complicaties en vertragingen leiden?

Verder stelt het kabinet diverse wijzigingen op bestuursrechtelijk vlak voor, waar wij veelal sympathie voor hebben, maar ook daarbij zullen wij het risico onder ogen moeten zien dat belanghebbenden of lagere, decentrale overheden op zoek gaan naar tijdrovende omwegen om hun zegje toch te doen. Daar kom ik op terug.

In het kader van de vraag of de beoogde versnelling wel echt wordt gerealiseerd, wil ik het volgende zeggen. Bijvoorbeeld bij de Spoedwet wegverbreding waren er vaak problemen die te maken hadden met de Europese normstelling. Die worden met dit wetsvoorstel niet zomaar verholpen of weggenomen. Kortom: het is maar de vraag of dit wetsvoorstel daadwerkelijk tot een stevige versnelling zal leiden. Ik krijg hierop graag een reactie van het kabinet.

Ook de Raad van State kiest voor een bijzondere procedure in de advisering. De forse kritiek in het advies gaat op ongebruikelijke wijze vergezeld van een lange bijlage waarin aan het begin met gevoel voor understatement staat geschreven: De Raad maakt geen opmerkingen over voorstellen die niet op juridische bezwaren stuiten en beantwoorden aan de doelstelling van het wetsvoorstel. Na het lezen van die lange bijlage begon ik mij echter af te vragen welke onderdelen juridisch wel zonder meer door de beugel kunnen.

Veel discussie is er gekomen naar aanleiding van het schrappen van het beroepsrecht voor overheden in combinatie met de mogelijkheid om via AMvB projecten toe te voegen. Kan aanvullen via AMvB niet als consequentie hebben dat op een vrij eenvoudige manier onwillige gemeenten en provincies een project kunnen krijgen opgedrongen? Volgens de regering heeft het discussiepunt van de uitsluiting van het beroepsrecht ook een principiële kant: overheden horen elkaar niet in de rechtszaal te bestrijden. Wanneer het echt zo principieel ligt, zou het voor de hand liggen om dat altijd en in alle situaties te laten gelden. Dat is niet gedaan. Waarom niet? Ook meent de regering dat mag worden verwacht dat de ene overheid de door andere overheden naar voren gebrachte belangen zorgvuldig meeweegt in de besluitvorming, ook zonder de dreiging van een rechtszaak. Datzelfde mag echter ook worden verwacht bij andere belangen. Wat is daarbij het kenmerkende verschil als je spreekt over bestuursorganen of decentrale overheden?

In hoeverre kunnen er tijdrovende omwegen worden gebruikt door bijvoorbeeld provincies of gemeenten die hun belangen door de rechter gehonoreerd willen zien? Ook kunnen gemeenten andere belanghebbenden steunen. De regering stelt dan wel dat niet de indruk bestaat dat dit in de praktijk gebeurt, maar juist dit wetsvoorstel, waarin het beroepsrecht wordt ingeperkt, kan aanleiding zijn om het toch te doen om op die manier de gemeentelijke belangen bij de rechter uitdrukkelijk aan bod te laten komen. Wat is de visie van de regering op het risico van de tijdrovende omweg?

De beroepsmogelijkheid wordt ook uitgesloten voor decentrale overheden onderling. Stel dat een gemeente een andere belanghebbende gemeente niet betrekt in besluitvorming, dan is er geen enkele grond om hiertegen in het geweer te komen. Ook dat levert problemen op. Andere belanghebbenden kunnen dan naar de bestuursrechter gaan, terwijl de gemeente naar een civiele rechter kan gaan. Hiermee kunnen weer gemakkelijk conflicten ontstaan tussen twee verschillende rechtsgangen.

Als het gaat over een verantwoorde balans, heb ik nog een andere vraag. Enerzijds stelt de regering voor om kleine materiële gebreken gedurende de procedure bij de rechter te herstellen voor het bestuursorgaan. Op zichzelf vinden wij dat een reële en positieve mogelijkheid. Anderzijds mogen bezwaarmakers of degenen die in beroep gaan, door de wijzigingen echter geen gronden meer aanvullen als de termijn daarvoor is verstreken. Is het wel helemaal evenwichtig als bestuursorganen wel nog de gelegenheid hebben om bepaalde omissies aan te vullen, maar appellanten die mogelijkheid niet hebben?

De rechter krijgt een periode van zes maanden om een uitspraak te doen. Daarop is ook kritiek gekomen. Ik dacht dat de heer Aptroot in dat verband een voorbeeld noemde. Is dat in heel gecompliceerde zaken wel een reële termijn? Bij lichtere, eenvoudigere zaken kan die termijn zeker worden gehaald, maar bij veel ingewikkeldere zaken waarbij een uitgebreide adviesronde nodig is, kan het geen reëel uitgangspunt zijn. In hoeverre is hierbij de uitvoerbaarheid uitdrukkelijk getoetst? Zou je tot een enigszins andere benadering kunnen komen waarbij de zes maanden de gemiddelde procesduur is en je langere termijnen biedt voor de echt ingewikkeldere zaken?

Wij staan op zichzelf positief tegenover het relativiteitsvereiste. Wij vinden daar principieel ook veel voor te zeggen. Wij vragen ons af of dit daadwerkelijk tot versnelling zal leiden of dat juist het risico op heel veel vragen ontstaat, wat extra druk op de rechter geeft, omdat het beschermingsbereik van de norm vaak niet zo eenvoudig vast is te stellen. Wij zijn blij dat de suggestie die mede van onze kant is gekomen om het woord "kennelijk" toe te voegen, is gehonoreerd. Dit kan heel wat lucht geven, omdat je een soort evenwicht zoekt dat tegemoetkomt aan de gedachte van het relativiteitsvereiste, maar dat ook onnodige druk op de rechter voorkomt.

In het verslag heeft de SGP-fractie om aandacht gevraagd voor de termijn van houdbaarheid van onderzoeksgegevens. In alle redelijkheid moet worden aangenomen dat een onderzoek na een bepaald aantal jaren niet meer als geldig kan worden beschouwd. Daarbij is flexibiliteit nodig en een bepaalde richtlijn. Waarom heeft de regering niet aangesloten bij de "ten minste houdbaar tot"-termijn uit de Wet versnelling besluitvorming wegprojecten?

Wij delen de aarzelingen van de Raad van State bij de mogelijkheid om breed gebruik te maken van de lex silencio positivo, met name als het gaat om de positie van derde-belanghebbenden. Kan er dan heel snel onduidelijkheid en onzekerheid ontstaan als gevolg van toepassing van deze bepaling?

De SGP-fractie is positief over het projectuitvoeringsbesluit. Wij hebben nog wel twee bedenkingen hierbij. Met de eerste nota van wijziging is voorgesteld om naast gemeenten ook provincies de bevoegdheid te geven, een projectuitvoeringsbesluit vast te stellen. Is het niet nuttig – ik heb in een amendement een suggestie daarvoor gedaan – om in artikel 2.10a de notie van provinciaal belang nadrukkelijk als conditie op te nemen? Het projectuitvoeringsbesluit is te typeren als "alles in een". Dat heeft ontegenzeggelijk voordelen. Het betekent wel dat over uiteenlopende zaken in een keer een oordeel moet worden geveld. Bij de Deltawet grote rivieren ging het om een relatief eenvoudig bestek voor een dijklichaam, maar in de voorliggende Crisiswet gaat het om grote bouwprojecten, waaraan een uitgewerkt plan voor de gebiedsontwikkeling ten grondslag moet liggen. Dat is veel breder. Planologische randvoorwaarden spelen een rol, maar ook de technische toetsing van bijvoorbeeld gebouwen en wegen. Is het wel mogelijk om zo een besluit te nemen dat dit ook voor de rechter blijft staan als een huis? Is het niet verstandig om in artikel 2.10 een faseringsmogelijkheid op te nemen? Wij menen van wel en wij hebben daarom op dit punt een amendement ingediend.

De SGP-fractie is blij met de voorgestelde wijziging van de Natuurbeschermingswet. Wij zien het als een serieuze poging om ook de impasse rond bedrijfsontwikkeling bij Natura 2000-gebieden te doorbreken. De voorgestelde wijzigingen lossen natuurlijk nog niet alle problemen op. Het kabinet heeft ervoor gekozen om feitelijk gebruik dat op 7 december 2004 plaatsvond en sindsdien nauwelijks gewijzigd is, uit te sluiten van toetsing op stikstofdepositie. Dat is op zichzelf positief, maar doet het wel voldoende recht aan de werkelijkheid? Hoe is het feitelijk gebruik van vijf jaar geleden vast te stellen? Wordt de veehouder die op deze datum even zijn stallen leeg had, aan zijn lot overgelaten? Hoe zit het met ondernemers die de afgelopen jaren gewoon een milieuvergunning inclusief habitattoets en bouwvergunning hebben gekregen? Gelet op toenmalige jurisprudentie en communicatie vanuit het ministerie van LNV, mochten zij ervan uit gaan dat de Natuurbeschermingswet hen geen strobreed in de weg zou leggen. Waarom staan bedrijven die verplaatst zijn in het kader van een reconstructieplan en die daarin geïnvesteerd hebben, nog met lege handen? Is het kabinet bereid, in het wetsvoorstel het feitelijk gebruik op de referentiedatum te vervangen door het vergunde rechtmatige gebruik, zoals door de commissie-Huys is voorgesteld? Is het kabinet bereid, in het wetsvoorstel vast te leggen dat ook ondernemers die tot 1 januari 2009 of minimaal 1 januari 2008 met milieu- en bouwvergunningen hun bedrijfsvoering hebben aangepast, niet achteraf opgezadeld worden met een vergunningplicht in het kader van de Natuurbeschermingswet? Provincies houden hun aanschrijvingsbevoegdheid, zodat er volgens mij kan worden voldaan aan de eisen van de Vogel- en Habitatrichtlijn.

Het kabinet heeft de mogelijkheid tot saldering, inclusief een salderingsbank, in het wetsvoorstel opgenomen. Dat is positief, maar welke onderbouwing heeft het kabinet voor de veronderstelling dat saldering voor 90% van de knelgevallen een oplossing kan bieden? Wij sluiten ons aan bij de opmerking in het amendement van de VVD over de salderingsbank. Zijn die er dan? Nee, zouden wij denken. De kern van het probleem is de focus op de kritische stikstofdepositiewaarde, de hoge achtergronddepositie en de invulling van het begrip "significant" gecombineerd met het voorzorgprincipe. Dat blijft gewoon overeind. Het is daarom de grote vraag in hoeverre de voorgestelde versoepelingen en beheerplannen stand kunnen houden. Zie de kritiek van de Raad van State en de grote problemen bij het opstellen van beheerplannen. Hoe gaat het kabinet bij wetgeving of uitvoeringsregelgeving werk maken van het afzwakken van de focus op de stikstofdeposito, zoals door Trojan en Huys is bepleit? Hoe gaat het kabinet ervoor zorgen dat Brussel geen roet in het eten gooit? Is met Brussel al overleg gepleegd over de invulling van het begrip "significant" en over onze problemen met het voorzorgprincipe? Ik heb gisteren begrepen dat het Rijk met de provincies afspraken heeft gemaakt over de programmatische aanpak van de stikstofproblematiek rond Natura 2000-gebieden. Dat klinkt goed, maar ik krijg graag meer informatie over deze afspraken, over de koppeling aan de beheerplannen en over de juridische borging.

Het laatste onderdeel betreft de onteigeningswet. Wij hebben grote bedenkingen en bezwaren tegen die wet. In de eerste plaats geeft de regering in reactie op het kritische advies van de Raad van State aan dat zij voorstander is van een meer fundamentele herziening van de onteigeningswetgeving. Daarover is al eerder berichtgeving geweest, al in 2001. In bepaalde zin zouden voorstellen rondom onteigeningswetgeving worden uitgewerkt. In feite wordt nu op die meer fundamentele herziening vooruitgelopen. Ook wordt een andere richting ingeslagen. In de tweede plaats is ook de voorgestelde ontkoppeling van de onteigeningsprocedure en de ruimtelijke procedure ongewenst. Door deze ontkoppeling kan met de voorbereidende werkzaamheden al begonnen worden voordat de ruimtelijke proce­dure is afgerond. Het kabinet doet alsof het doorgaans gaat om landbouwgronden en het risico op onherstelbare schade daarom klein is, maar dat lijkt ons toch wat te gemakkelijk. Ik merk ook op dat regelmatig bebouwde onroerende zaken onteigend worden en met slopen begonnen mag worden voordat de ruimtelijke procedure zou zijn afgerond. Die schade is niet zomaar te herstellen. Ook in het geval van landbouwgronden kun je vraagtekens plaatsen. Mijn fractie vindt daarom dat ontkoppeling de rechtsbescherming van grondeigenaren onevenredig aantast. Ten slotte doet de regering met het uitbreiden van de bevoegdheden van de Kroon geen recht aan de gevoeligheid van het instrument onteigening en aan de lokale betrokkenheid. Op grond van deze bezwaren en in aansluiting op het advies van de Raad van State heeft mijn fractie daarom een amendement ingediend dat ertoe strekt de wijzigingen van de onteige­ningswet geheel uit de crisiswet te halen.

Voorzitter. Tot slot: het kabinet trekt alles uit de kast om bouwprojecten uit het slop te trekken en om de economie te stimuleren. Daar hebben wij waardering voor, ook voor de inspanning die met deze wetgeving wordt verricht, al heb ik kritische kanttekeningen geplaatst. Nu wij dit wetsvoorstel bespreken in het kader van de crisis waarmee wij te maken hebben, wil ik refereren aan eerdere debatten waarin de crisis in een breder perspectief is geplaatst. Toen is ook door de SGP-fractie het credo naar voren gebracht: bid en werk. Het werk staat vooral vanavond centraal, maar ik wil beklemtonen dat ook het onderdeel bidden en de zegen van God nodig zijn bij het bestrijden van de crisis. In een van de liederen die de Bijbel rijk is, staat: Als God het huis niet bouwt, tevergeefs werken de bouwlieden daaraan. Zijn zegen is het die rijk maakt.

De heer Samsom (PvdA):

Voorzitter. In dit lange debat zijn inmiddels van alle kanten voorspellingen gedaan en daarmee is gezegd welk effect deze wet zal hebben. Als ik het spectrum even tot mij laat doordringen, dan varieert de inschatting van mijn gewaardeerde collega's van een wet die welhaast wonderen kan verrichten tot een wet die het land volledig naar de vernieling helpt. Dat is een bandbreedte waaraan ik niets meer kan toevoegen. Laat ik daarom een veilige voorspelling doen en zeggen wat deze wet niet gaat doen. Deze Crisis- en herstelwet gaat niet de crisis oplossen. Die pretentie zullen de makers, de premier voorop, ook niet hebben gehad. Niettemin heeft de naamgeving al tot veel misverstanden, tot ontspoorde verwachtingspatronen en dus ook tot felle kritiek, zure reacties en inmiddels tot de indiening van een amendement geleid. Dat is onnodig en jammer, omdat datgene wat de wet wel beoogt, het versnellen van de besluitvorming, op het breedst mogelijk draagvlak zou moeten kunnen rekenen, want trage of zelfs totaal vastgelopen besluitvorming is zo'n beetje ergernis nummer één in Nederland. Iedereen is ongelukkig met het feit dat te veel plannen vastlopen in de polder. Projectontwikkelaars zijn daarmee ongelukkig, dat zal niemand verbazen, maar ook de natuur- en milieubeweging is daarmee ongelukkig, want stagnatie van besluitvorming leidt niet alleen tot stagnatie van bouwprojecten, die leidt ook tot stagnatie van de broodnodige verbetering van natuur- en leefomgeving.

Waarom is er dan toch zo veel chagrijn over deze wet? Misschien omdat het beeld is ontstaan dat deze wet louter bedoeld is om vooral omstreden projecten er even door te drukken. Ik kan mij iets voorstellen bij die angst, maar van het doordrukken van omstreden plannen kan geen sprake zijn. En daarvan is ook geen sprake. Mevrouw Ouwehand, neemt u dat nu maar van deze oud-beroepsbezwaarmaker aan. Er waren weken dat ik in het gebouw van de Raad van State mijn tent kon opzetten. Ik zou zo'n poging onmiddellijk doorzien. Ik ken die trucs, maar deze wet doet dat niet. Deze wet zorgt ervoor dat besluiten over plannen sneller worden genomen, niets meer en niets minder. We moeten af van dat merkwaardige circus waarin we eindeloos met elkaar dezelfde dans opvoeren. Dezelfde partijen, dezelfde argumenten maar iedere keer een andere aanleiding: het bestemmingsplan, dan de MER, dan de kapvergunning, dan de lozingsvergunning, dan de milieuvergunning, dan de bouwvergunning. Elke keer dezelfde dans.

Laten we elkaar nu niet voor de gek houden. Kijk, er zijn altijd mensen die een plan slecht vinden en er zijn mensen, vaak de makers, die het plan goed vinden. In een ideale situatie keilen we al die argumenten in een keer vol tegen elkaar aan en dan beslissen we en in het uiterste geval de rechter. Slechte plannen gaan op die manier eerder naar de prullenbak en goede plannen komen sneller tot uitvoering. Degenen die van die plannen af willen hebben eerder duidelijkheid en degenen die ermee door willen gaan ook. Dat is nu het aardige van de Crisis- en herstelwet. Het is tegelijkertijd ook de zwakte van de Crisis- en herstelwet, want deze wet zorgt voor een betere beoordeling van plannen, maar niet voor betere plannen.

Ik had vroeger een leraar Nederlands die ongelofelijk snel kon nakijken. Je wist bij hem razendsnel of je je dictee goed of slecht had gemaakt. Dat was prettig, maar hij leerde je niet foutloos spellen en dat is toch wat een leraar Nederlands uiteindelijk behoort te doen.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Als de heer Samsom zijn tent heeft opgeslagen bij de Raad van State vraag ik me af waarom zijn fractie in het verleden wel eens plannen heeft gesteund waarbij op voorhand al kon worden uitgetekend dat de Raad van State die onderuit zou halen. Dan heb ik het over het hoofdpijndossier ammoniak. Ik zou daarover graag eens een verklaring horen van de fractie van de PvdA, want daar gaat zij wel heel gemakkelijk mee om. Ik heb een vraag over het sneller uitvoeren van projecten. De heer Samsom schetst een prachtig beeld van bezwaarmakers, dat het allemaal niet gaat gebeuren, enzovoorts. Ik wil echter het bestuur­lijke en vooral het politieke onvermogen aansnijden. Ik zag dat de PvdA-fractie in de voorbereiding de schriftelijke vragen heeft gesteld of EHS-projec­ten wellicht kunnen worden versneld en of de Hedwigepolder wat sneller onder water kan komen. Toen dacht ik: meent de PvdA dat echt? Politiek onvermogen wordt als een van de grootste veroorzakers van vertraging van projecten genoemd. De PvdA heeft zitten vertragen bij de Hedwigepolder en dan vraagt zij bij de behandeling van de Crisis- en herstelwet: kan dat ding misschien wat sneller onder water?

De heer Samsom (PvdA):

Ik weet niet waarom u vragen stelt, maar wij stellen vragen in een verslag omdat wij antwoorden willen hebben. Zo simpel is het. We hebben heel veel gevraagd. Dat kunt u weten als u ons verslag goed gelezen hebt. We hebben een nogal dik verslag ingeleverd. Dat hoort bij een zorgvuldige voorbereiding. We hebben nogal wat vragen gesteld, alle kanten op, eerlijk gezegd, omdat we de randen van deze wet wilden testen. Wat kan deze wet wel en wat kan deze wet niet? Ik kan nu nog veel meer interessante vragen noemen die we gesteld hebben. Veel interessanter is het dat we, nadat we de antwoorden hebben gekregen, eens goed hebben nagedacht. Nu leveren we deze inbreng. Dat is de inzet van mijn fractie nadat we de hele schriftelijke voorbereiding hebben gedaan. Dus als u goed luistert, zult u horen dat ik nu precies toe ben aan dat bestuurlijke onvermogen. Dat wilde ik aantonen aan de hand van die leraar Nederlands die wel goed nakijkt, maar niet goed leert spellen.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Dank u wel. Dan ben ik heel erg benieuwd hoe de PvdA haar eigen politieke onvermogen in dit licht beoordeelt. Graag een beetje eerlijk.

De heer Samsom (PvdA):

Dat ga ik u nu allemaal vertellen. Ik had het over die leraar Nederlands.

De voorzitter:

Die leraar Nederlands moet nog even wachten, want de heer Roemer heeft een vraag.

De heer Samsom (PvdA):

Die is al weer weg hoor! Die slaapt.

De heer Roemer (SP):

Zo op het eind van de avond probeert de heer Samsom heel bevlogen de wet te verdedigen. Waar hij het vandaan haalt om zo stellig te zeggen dat het om allemaal versnellingen gaat, mag hij mij nog even uitleggen. Dat haal ik nergens uit. De ervaringen met eerdere spoedwetten leren dat het eerder tot vertragingen leidt. Dus mijn vraag is: waar haalt de heer Samsom dat vandaan? Mijnheer Samsom, waarom bent u zo enthousiast? Vindt u de lijst van projecten zo in balans? Waar zijn uw spoorprojecten, waar zijn die projecten waar u normaal gesproken ook zo voor pleit? Vindt u dit in balans? Zijn er niet veel te veel wegen en veel te veel vliegvelden?

De heer Samsom (PvdA):

De twee vragen horen bij elkaar. De portee van het eerste stukje van mijn betoog, voordat de heer Roemer begon met interrumperen, is nu juist dat het er niet zozeer om gaat wat voor plannen je voorlegt. Deze wet versnelt de besluitvorming daarover. Een slecht plan gaat eerder naar de prullenbak en een goed plan wordt eerder uitgevoerd. Dat is de essentie van de Crisis- en herstelwet. De heer Roemer zegt dat van die versnelling niet zoveel terecht zal komen. Als dat zo is, verdampen tegelijkertijd al zijn bezwaren daartegen, en dan is het toch een beetje lood om oud ijzer. Ik denk dat deze wet – met alle onbeholpenheden die erin zitten, want hij is nog lang niet volmaakt – wel degelijk voor een versnelling zorgt en die is nuttig. Gelet op zijn bijdrage neem ik aan dat de heer Roemer daar ook voor is. Het versnellen van besluiten, dat is een beetje zoals wind mee op alle fietspaden. Daar zijn wij allemaal voor. Dat willen wij graag. Het is verrekte moeilijk om dat te realiseren. Daar doet deze wet een goede poging toe en daar geef ik nu mijn oordeel over. Niet meer en minder.

De heer Roemer (SP):

De heer Samsom geeft niet aan waar hij de zekerheid vandaan haalt dat het versnellingen zijn. Ik heb in mijn betoog juist een heleboel risico's aangegeven. Die komen overigens niet allemaal van mij. Die hebben wij vooral gehoord tijdens de hoorzittingen. Deskundigen geven aan dat je op je klompen kunt aanvoelen dat je snel bij het Europese Hof zit als je de grenzen van Europese wetten opzoekt. Dat duurt twee tot drie jaar. Er zijn allemaal van dat soort voorbeelden. De heer Samsom heeft ze ook gehoord. Het zijn er heel veel. De ervaring met eerdere spoedwetten leert dat wij daarmee de plank nog wel eens misslaan. Ja, ik ben voor het versoepelen of voor het versnellen van procedures, zolang wij de zorgvuldigheid maar in acht nemen. Ik vind het niet in balans. Het valt mij tegen dat de heer Samsom daar zo heel gemakkelijk overheen stapt en niet voorstelt om de kern van het probleem nou eens samen aan te gaan pakken. Waarin zit die stroperigheid nou? Waar zitten die grote problemen nou? Daar hoor ik ook de Partij van de Arbeid veel te weinig over. Ook bij de overheid is veel winst te halen. Wij hebben heel wat keren meegestemd om die winst te behalen. Ik noem de bestuurlijke lus enzovoort. Ik had gehoopt op iets meer compassie van de heer Samsom.

De heer Samsom (PvdA):

Nou draait de heer Roemer zich wel heel makkelijk onder zijn eigen vraag uit. Hij vroeg eerst of de lijst wel in balans was, maar nu zegt hij dat de besluitvorming niet in balans is.

De heer Roemer (SP):

Ik stelde twee vragen.

De heer Samsom (PvdA):

Over de stelling dat de besluitvorming niet in balans is, kan ik het nodige zeggen, maar laat ik eerst zeggen waar ik het vertrouwen vandaan haal dat met deze wet wel degelijk versnelling wordt bereikt. Die zit natuurlijk sowieso in het bekorten van een aantal procedures. Acht weken is meer dan vier weken. Iedereen kan dat uitrekenen. Ik noemde net al de dans die acht keer achter elkaar wordt opgevoerd rondom hetzelfde project, met elke keer die andere vergunning als aanleiding. In afdeling zes, het projectbesluit, wordt dat allemaal in één keer gedaan. Zonder één wet opzij te zetten, zonder één punt op het gebied van normen en dergelijke te veronachtzamen – daarmee beantwoord ik meteen de tweede vraag van de heer Roemer – nemen wij in één keer een besluit over het plan. De bouwer en degene die ertegen is, willen namelijk maar één ding weten van een plan: mag het eigenlijk wel? Die vraag gaan wij beantwoorden, en wel één keer. Daar kan de heer Roemer niet tegen zijn. Het gaat om één plan. Er zijn voorstanders en er zijn tegenstanders. Wij vechten dat één keer met elkaar uit, in de juiste arena, en dan nemen wij een besluit. Zo is het met deze wet.

Een snelle besluitvorming over de vraag of een plan goed of slecht is, is prettig. Wat wij echt nodig hebben, zijn betere plannen. Plannen die tot een mooier, welvaren­der en schoner Nederland leiden. Dat is uiteindelijk wat de overheid, de volksvertegenwoordiging, behoort te doen. De constatering dat deze wet daar niet toe leidt, leidt automatisch tot de vraag wat wij dan wel moeten doen om betere plannen te krijgen. Wettelijke voorschriften opstellen waarin wij onszelf opdragen om betere plannen te maken, lijkt op het eerste zicht niet zo'n zinvolle exercitie. Artikel 1: de overheid maakt slechts nog goede plannen. Lijkt mij een prachtige wet.

Er zijn ook wel praktischer aanknopingspunten. De commissie-Elverding heeft op dit punt zeer goede adviezen gegeven die deels ook in wetgeving kunnen worden vastgelegd. Centraal in de aanpak van de commissie-Elverding staan een betere voorbereiding en een vroege keuze voor een voorkeursvariant. Dan vermijd je dat eindeloze uitwerken en afwegen van allerlei varianten met de daarbij horende herhaling van zetten tot in het laatste stadium. Deze aanpak wordt nu in de Tracéwet ingebed, maar in de Crisis- en herstelwet ontbreekt deze eigenlijk. Kan de regering klip en klaar bevestigen dan wel toezeggen dat de aanpak die de commissie-Elverding voorstaat ook onverkort in alle andere ruimtelijke wetgeving die van belang is – er zijn er nog veel meer dan de Tracéwet, de Wbr, de Wro en dergelijke – wordt opgenomen? Wij willen niet alleen sneller kunnen schiften tussen goede en slecht plannen, wij willen gewoon meer goede plannen.

In aanvulling daarop verzoekt mijn fractie de regering om deze wet, mocht die worden aangenomen, niet aan haar lot over te laten, maar regionale en lokale overheden actief te gaan bijstaan bij de uitvoering. Het woord "ingewikkeld" is het woord dat vandaag het meest wordt gebruikt, en niet voor niets. Als wij het laten bij het opsturen van de wetstekst naar alle gemeenten en lokale overheden met een ansichtkaart van de premier met daarop "veel succes", dan kan ik u verzekeren dat deze wet uiteindelijk inderdaad niets zal veranderen en niets zal versnellen. Er is actieve ondersteuning nodig. In de hoorzitting werd geopperd om lagere overheden bij te staan met crisis- en herstelteams. Dan gaat die naam toch nog mooi ergens voor toegepast worden! Dat lijkt ons in al zijn eenvoud eigenlijk wel een heel effectieve suggestie. Wat vindt de regering daarvan en wil zij dat ter hand nemen?

Na die algemene beoordeling ga ik nu snel naar de hoofdstukken en afdelingen van de wet. De avond heeft volgens mij al erg lang geduurd. Gedurende die avond is er ook al heel veel gezegd. En dat heeft weer als voordeel dat ik delen van de inbreng van mijn fractie kan overslaan. Geheel in de geest van de Crisis- en herstelwet gaan wij geen dingen overdoen.

Ik begin bij het hart van de wet: hoofdstuk 1, waarin de tijdelijke door de crisis gerechtvaardigde maatregelen staan die van toepassing zijn op een beperkt aantal projecten en categorieën. En met dat beperkte valt het natuurlijk uiteindelijk wel mee. Ja, er is een gelimiteerde lijst van 57 en er zijn al weer wensen om daar iets aan toe te voegen, maar die lijst met categorieën is zodanig samengesteld dat ik moeite had om op grond daarvan een project te bedenken dat niet onder deze wet valt. Daar is op zich natuurlijk niet zoveel mis mee, gegeven het feit dat het aantal bochten dat deze projecten mogen afsnijden in de besluitvorming, ook relatief gering is.

Als ik sommige collega's in dit debat mag geloven, dan was hoofdstuk 1 hetzelfde als het uitroepen van de People's Republic, maar ik heb echt andere associaties bij de invoering van een relativiteitsvereiste, lex silencio en een verkorting van de beroepstermijn. Mensen die menen dat plannen niet deugen, moeten voortaan beter opletten, want zij hebben korter de tijd. Zij moeten hun eisen scherper formuleren, maar dat lijkt me eerlijk gezegd alleen maar wenselijk. Immers, als iedereen scherp is, wordt uiteindelijk het resultaat beter.

Ik heb wel een vraag over een aantal van de 57 projecten – of waren het er 58? – in bijlage 2. Een aantal daarvan hebben nog niet de gehele MER-procedure doorlopen. Hoe kan de regering garanderen dat zorgvuldige besluitvorming, door haarzelf gepropageerd en in het stuk van de commissie-Elverding ook elke keer geadviseerd, dan toch niet in gevaar komt? Dat wil ik graag weten. Dat wil ik overigens ook graag weten van de projecten die de heer Koopmans wil toevoegen. Ook daarvoor gelden immers dezelfde criteria.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Ik ken de heer Samsom als iemand die opkomt voor de belangen van milieuorganisaties, omdat hij net zoals ik ziet dat dit een belangrijke tegenkracht is in onze samenleving. Dat heeft hij letterlijk gezegd. Hij zei dat dit essentieel is in onze democratie. Nu zegt hij terecht dat mensen beter moeten opletten, dat zij beter hun huiswerk moeten doen, dat zij sneller in actie moeten komen. Het is natuurlijk niet zo dat milieuorganisaties 100 mensen in dienst hebben en een pand van driehoog. Dat weet hij net zo goed als ik. Het zijn zwakke waarden. Ik hoor de VVD hier achter me brommen. Zij denken allemaal dat het om een bv Wakker Dier gaat. Echt, daar werken drie mensen! Ziet de heer Samsom daar dan geen pijnpunten?

De heer Samsom (PvdA):

Nee, want beter opletten en scherper formuleren maakt het niet onmogelijk, ook voor een club met drie mensen, om inderdaad haar bezwaren te formuleren. Ik ken Wakker Dier als een club die heel goed weet wat zij wil en ook wat zij niet wil. Die club slaagt er goed in om dat scherp onder woorden te brengen en heeft daar af en toe heel weinig tijd voor nodig. Dat gaat die club lukken. Ik ken ook milieuorganisaties die wel 100 mensen in dienst hebben en een pand van zes verdiepingen hoog – ik heb er zelf gewerkt – en die hebben alle mogelijkheden om dit tot een goed einde te brengen. Wij stellen geen onmogelijke eisen. Sterker nog, wij spitsen deze eisen toe op individuen, want die moeten er ook toe in staat zijn. Niet gesponsord door Wakker Dier of iemand anders, maar gewoon iemand in de samenleving die een plan een slecht plan vindt en daar goede redenen voor heeft. Die moet in staat zijn om bezwaar te maken. Dat honoreren we. Wij honoreren het alleen niet 24 keer. En dat lijkt me iets waar iedereen inmiddels wel achter kan staan.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Ik zie hier toch de groene jas van de heer Samsom afglijden. Die zorg bij de milieuclubs is terecht. Ik doel met name op de Natuurbeschermingswet. U hebt een amendement ingediend om het vooral via de beheerplannen te doen. Die mensen daar moeten met bij elkaar gecollecteerde euro's de belangen van de natuur bij wijze van spreken voor de poorten van de hel wegslepen. Hoe denkt u dat dat gaat? Het gaat om het waarborgen van die belangen, in dat soort voorbereiding van de besluiten waarvan u juist zegt: wij moeten alleen maar goede plannen hebben en wij gaan daarin investeren. Aan de ene kant hebben de milieuclubs dus geen geld en aan de andere kant, als het op procederen aankomt, moeten ze heel goed opletten. U weet net zo goed als ik dat dit avonduren zijn. Het is heel hard werken, maar u maakt het hun alleen maar moeilijker.

De heer Samsom (PvdA):

Ik weet niet wie zich bij u heeft gemeld, maar bij mij heeft zich geen milieuclub met dat bezwaar gemeld. Zij zouden ook niet durven, want ze zijn trots op wat ze kunnen en ze zijn er trots op hoe snel ze kunnen handelen en hoe slim ze zijn. Dat hebben zij in het verleden overigens ook vaak bewezen. Zij hebben zich misschien bij u gemeld, maar niet bij mij. Zij hebben zich bij mij gemeld met terechte inhoudelijke vragen en zorgen. Daarop hebben wij inhoudelijk gereageerd, bijvoorbeeld in het deel van de Natuurbeschermingswet waarover wij straks vast nog komen te spreken. Maar geen van de milieuorganisaties heeft tegen mij gezegd niet te kunnen voldoen aan die zes weken. Zij zouden zich echt schamen als zij dat zouden doen. Zij hebben dat gelukkig ook niet gedaan, want zij kunnen het heel goed.

De heer Van der Ham (D66):

U zegt dat er misschien nog wel iets is met de MER-procedure. Daarin is een aantal projecten opgenomen, misschien ook in het lijstje dat de heer Koopmans eraan wil toevoegen, die nog niet de MER-procedure hebben doorlopen. U zegt dat met enige blijmoedigheid en dat is knap op dit late tijdstip. Ik vind het echter ook wel een beetje naïef, want het kan best zo zijn dat de procedure niet wordt doorlopen, wat u en ik niet willen. U zegt van de lex silencio positivo dat het maar klein bier is: de bezwaren die daarover worden geuit door milieuorganisaties, maar ook door vele Kamerleden. Dat zijn echter wel procedures die uiteinde­lijk voor problemen kunnen zorgen bij dit soort grote projecten. Waarom bent u daar zo luchthartig over?

De heer Samsom (PvdA):

Als u bezwaar maakt tegen de lex silencio positivo, had u bezwaar moeten maken tegen zowel bijlage 1 als bijlage 2, maar dat heb ik u niet horen doen. Het gaat nu over de MER. De bocht die wij afsnij­den met betrekking tot met name de projecten die genoemd zijn in bijlage 2, is het alternatievenonderzoek in de MER. Er hoeft geen plan-MER te komen en dientengevolge ook geen alternatievenonderzoek. Ik wil weten op welke manier deze plannen – het zijn er 12 of 11, afhankelijk van de manier waarop je telt – tot stand zijn gekomen, op welke wijze dan ook. Sommige plannen zijn via een structuurvisie tot stand gekomen en dan heb je wel weer een alternatievenonderzoek. Ik hecht niet aan de MER. Het is geen doel op zich, maar een middel. Als het plan op een andere manier tot stand is gekomen en de alternatieven bij de totstandkoming zijn afgewogen, hoort het project terecht thuis in dit lijstje en gaan wij niet nog eens met een plan-MER alternatieven afwegen.

De heer Van der Ham (D66):

Het is dan toch gewoon heel handig om in de wet te handhaven dat er altijd naar alternatieven wordt gekeken en dat wij dit niet min of meer aan het toeval overlaten?

De heer Samsom (PvdA):

Als wij dat hadden gedaan, zouden wij nu hebben gezegd: voor die en die projecten moeten wij gewoon weer een plan-MER opstellen, en dan zouden wij dingen dubbel hebben gedaan. Er is één ding dat wij met deze wet proberen te voorkomen, en dat is dingen dubbel doen. Ik wil graag weten voor welke projecten alternatieven zijn afgewogen, want dan hoeft dat niet meer dubbel te worden gedaan. Als er projecten overblijven waarvan inderdaad klip en klaar duidelijk is dat er nog een plan-MER moet worden uitgevoerd – dat is dan het middel – moeten die van de lijst af. Zo simpel is het. Ik sluit dus niet uit dat er iets af gaat.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Volgens mij wil de heer Samsom niet alleen weten of er via alternatieve routes toch een alternatievenonderzoek beschikbaar is gekomen, maar zei hij zojuist ook dat hij zeker wilde stellen dat voor de projecten op lijst 2 de vereiste zorgvuldigheid in acht wordt genomen. Dat is het doel. Voor een aantal van die projecten is dat waarschijnlijk niet zo, want de verplichting van de projecten-MER vervalt. De plan-MER blijft, maar de projecten-MER vervalt. De zorgvuldigheid ben je dan kwijt, want die komt mede tot uitdrukking via het verplichte alternatievenonderzoek. Wat gebeurt er nu als blijkt dat een aantal van die projecten inderdaad gaat lijden onder het ontbreken van de verplichting tot de projecten-MER? Er is dan een alternatief beschikbaar gesteld en onderzocht via een andere route. Moeten die projecten dan van de lijst af? Want dan is het kennelijk niet zorgvuldig.

De heer Samsom (PvdA):

Als er voor een project een MER moet komen volgens de Europese MER-richtlijnen, dan moet dat gebeuren; daar kan dit wetsvoorstel echt niets aan veranderen. Het gaat om het alternatievenonderzoek dat ook in de project-MER zou zitten. Dat vervalt. Wat wij voor deze projecten laten vervallen, is het alternatievenonderzoek. Ik wil dus weten of dit gebeurd is via een andere totstandkomingsroute voor dit project. Sommige doen er al 40 jaar over, dus ik neem aan dat er in die tijd ook wel eens gekeken is of er iets anders mogelijk was; dat heet dan een alternatievenonderzoek. Ik krijg van het kabinet het lijstje, met het tabelletje en het ingevulde kolommetje met kruisjes: wel of geen alternatievenonderzoek. Zo simpel is het. Als u zegt dat wij voor projecten de hele MER laten vervallen – u zou mij kunnen vangen, want ik ken niet alle 340 pagina's uit mijn hoofd – dan zeg ik dat wij niet de MER laten vervallen voor projecten waarvoor een MER-plicht geldt. Ik wil het niet eens, maar ook al zou het kabinet het willen, dan kan het kabinet dat niet eens, want daar hebben wij Europese richtlijnen voor.

De heer Vendrik (GroenLinks):

De Europese richtlijn verbiedt in ieder geval om een plan-MER te laten vervallen. Die handhaaft het kabinet ook keurig. Voor de projecten op die lijst vervalt echter wel degelijk de project-MER, waarin het meest concrete alternatievenonderzoek zit.

Even terug naar het hoofdpunt. Ik begrijp dat de heer Samsom aandringt op zorgvuldigheid, ook voor de projecten op lijst 2. Als nu blijkt dat de alternatieven, via welke route dan ook, niet onderzocht zijn, zegt de heer Samsom dan dat die projecten van die lijst 2 af moeten?

De heer Samsom (PvdA):

Als die lijst niet op een zorgvuldige manier tot een eind gebracht kan worden, moeten er dingen van af. De heer Koopmans heeft echter over zijn lijst precies dezelfde vraag gesteld en ik ga nu over mijn lijst, met daarop één project, dezelfde vraag stellen. Wij zouden heel graag de spoorlijn tussen Leeuwarden en Groningen – mijn geboorteplaats en de plaats waar ik opgroeide, wat er overigens niets mee te maken heeft – heel graag op de lijst zetten. Ook van dat project wil ik echter graag weten of het wel op een zorgvuldige manier tot stand is gekomen. Als dat project dan kan profiteren van een snelle besluitvorming, is dat voor iedereen beter.

Wij denken dat de projecten in categorie 7.4, de projecten die een vergunning op grond van de Natuur­beschermingswet nodig hebben, beter niet op die lijst kunnen staan, niet omdat wij deze projecten niet het beste wensen, maar omdat wij nu juist voor deze specifieke problematiek een andere en betere oplossing voorstellen. Ik kom daar zo op terug, maar ik hoor graag de motivering van de regering om categorie 7.4 in bijlage 1 wel te handhaven.

Hoofdstuk 2 betreft de ontwikkelingsgebieden. Het komt eigenlijk neer op mogelijkheden om bij herstructurering te schuiven met milieuruimte tussen diverse vergunninghouders. Men was het wellicht vergeten, maar mijn fractie deed in 2003 het voorstel om milieuruimte voor bijvoorbeeld bodem, lucht en geluid uitruilbaar te maken in stedelijke gebieden. Dat is precies wat nu gebeurt. Zo wilden wij toen milieuontwikkelingen bevorderen en economische ontwikkelingen mogelijk maken. Die suggestie viel toen enigszins als zaad op de rotsen, maar wij zijn er verheugd over dat zes jaar na dato dit briljante idee vorm krijgt. Wel vragen wij, zoals mijn fractie toen ook deed, om enige bescherming tijdens de rit in geval van het afwijken van de normen en om expliciet te kijken naar voordeel voor omwonenden. De omwonenden moeten ervan op aan kunnen dat zij niet te lang in een overgangssituatie blijven zitten en dat gedurende die periode de normoverschrijding dus enigszins binnen de perken blijft. Belangrijker is echter dat zij erop kunnen rekenen dat zij, als de uiteindelijke situatie bereikt is, kunnen meedelen in de ontstane milieuwinst. Dit is vergelijkbaar met hetgeen bij Schiphol is afgesproken. Mijn fractie ondersteunt daarom het amendement van collega Wiegman op dit punt.

Wel is er enige onduidelijkheid over de vraag welke gebieden nu in aanmerking komen voor hoofdstuk 2. Deze onduidelijkheid zal snel moeten verdwijnen. De door mij al eerder genoemde crisis- en herstelteams zullen daarvoor kunnen zorgen. Ter illustratie mag gelden dat vanuit Eindhoven de wens is geuit om de ontwikkeling van Strijp-S expliciet, dus bij name genoemd, op te nemen in de bijlage van de wet. Mijn eerste reactie was dat dit helemaal niet hoeft, omdat Strijp-S nu juist een gebied is dat precies onder hoofdstuk 2 kan vallen en dus niet in hoofdstuk 1 hoeft. Ik vraag de regering expliciet te bevestigen of dit zo is, niet alleen aan mij, maar over mijn hoofd heen ook aan de mensen in Eindhoven en omgeving.

Afdeling 3 van dit hoofdstuk is ons uit het hart gegrepen. Weg met de bizarre radarzoneringen en ruim baan voor duurzame energie door windmolens. Zo zou je het althans kunnen interpreteren als je heel optimistisch leest. Ik vraag de minister van VROM om expliciet in te gaan op haar plannen met deze afdeling van de wet en haar inschatting te geven over het aantal windprojecten dat wij hiermee uit het regelmoeras kunnen trekken.

Iets minder enthousiast zijn wij over afdeling 4, waarin de instemmingsquote voor energiebesparingsprojecten bij de huurwoningen wordt verlaagd naar 40%. Daar is ten principale niets mis mee, maar praktisch gezien constateer ik dat de twee grootste spelers op dit gebied, Aedes van de corporaties aan de ene kant en de Woonbond van de huurders aan de andere kant, het niet zien zitten en averechtse effecten voorspellen. Zij kunnen het weten, sterker nog, zij kunnen die averechtse effecten zelf veroorzaken. Volgens mij moeten wij het dan maar gewoon niet doen.

Wel enthousiast zijn wij over afdeling 6 van hoofdstuk 2. Woningbouw was al heel hard nodig voor de crisistijd en in deze crisistijd is er helemaal een schreeuwende behoefte aan bouwprojecten, om de vraaguitval en de daarbij optredende werkloosheid in de bouw te dempen. Er wordt hier een ware deltawet, of een deltawetje, geïntroduceerd. Deze afdeling blijft beperkt tot kleine overzichtelijke projecten. Mijn fractie wil wel de garantie dat deze afdeling niet leidt tot onbedoelde effecten, zoals bouwen in het groen. Wij hebben daarvoor al een amendement ingediend. Wij horen graag de opvatting van de regering over dit amendement of over alternatieven om ongewenst bouwen in het groen te voorkomen, want anders zouden wij het kind met het badwater weggooien.

Wij zijn alweer bij hoofdstuk 3 aangeland. Over wat over onteigening in dat hoofdstuk staat, is al heel veel gezegd. De experts hebben daar de botten over gebroken, zou je haast kunnen zeggen. Ik heb daar weinig aan toe te voegen, anders dan dat ik mij onverkort aansluit bij het amendement van mevrouw Wiegman op dit punt. Voor de wetgeving rondom windparken geldt precies hetzelfde. Die wil ik uit het moeras trekken, niet verder erin duwen. Ga daar dus vooral mee door.

Dan komen we in hoofdstuk 3 bij de natuurbescherming, de aanpak van de situatie rond de Natura 2000-gebieden. Het woord crisis is hier met recht van toepassing. In april deed de Raad van State een uitspraak die in al zijn detail voer is voor fijnproevers en juridische haarklovers, maar die in essentie stelt dat aangezien alle normen toch al worden overschreden, iedere stap die nog wordt gezet hartstikke illegaal is. Dat betekent geen uitbreiding van landbouw en andere economische activiteiten, LTO Nederland dus diep ongelukkig, maar het betekent ook geen investeringen en aanpassingen die natuur op termijn juist kunnen verbeteren, dus milieuorganisaties diep ongelukkig.

Waar zagen wij dat nu eerder? Juist, in 2004 na de uitspraak van de Raad van State – de minister van Verkeer en Waterstaat kan zich die nog levendig herinne­ren – die een wegaanleg op slot zette vanwege luchtkwaliteit. De problematiek is hetzelfde: normen overschreden, dus alles op slot. Toen werd het aangepakt met het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit. Dat is in essentie niets anders dan een rijtje projecten, zoals wegen, met negatieve effecten op de luchtvervuiling, en maatregelen, zoals bijvoorbeeld schonere auto's, met positieve effecten op de luchtvervuiling. Als je die bij elkaar zet, bij elkaar optelt, en het samen beter is voor het milieu, mocht het doorgaan. Een plan mocht dus doorgaan als de optelsom van negatieve en positieve effecten leidde tot het halen van de norm.

Zoiets kan niet helemaal 100% met Natura 2000, maar ongeveer dezelfde aanpak kan hier ook worden gekozen. Logischerwijs gaan wij dat ook doen. De wet geeft zelf al een mooie aanzet, vooral na de nota's van wijziging, via de beheerplannen en de verplichte aanwijzingsbevoegdheid voor overheden om maatregelen af te dwingen. Wij hebben er dus in eendrachtige samenwerking met het CDA en van harte ondersteund door en met medewerking van de ChristenUnie nog wat extra juridische verankering aan gegeven om zo heel zeker te weten dat wij met het toestaan van economische activiteiten ook tegelijkertijd de natuurkwaliteit verbeteren. Dit is een van de weinige gelegenheden waarin van economie en milieu een echte win-wincombinatie te maken is. Want u weet, mevrouw Ouwehand, dat dit heel vaak loze kretologie is, win-win. Heel vaak klopt dat gewoon niet. Deze keer klopt het wel. Laten wij die zeldzame kans grijpen.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Met alle respect mijnheer Samsom, u hebt of geen idee waarover u het hebt of u kunt heel heel goed toneelspelen.

De heer Samsom (PvdA):

Ik weet precies waarover ik het heb en ik kan niet toneelspelen, dus u zult een derde keuze moeten voorleggen.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

U weet niet waar het over gaat. Waar ik mij behoorlijk aan stoor, is dat nu zelfs de PvdA-fractie meedoet in het circus alsof de uitspraken van de Raad van State – dat is keer op keer gebeurd in het ammoniakdossier – als een donderslag bij heldere hemel komen: "o help, de sector zit op slot". Toen u in 2005 medeverantwoordelijk was voor de overdracht van de bevoegdheid naar de provincies, had u kunnen weten dat er toen een heel kleine rare regel in die beleidskaders terecht is gekomen, namelijk doen alsof een vergunning op basis van de Wet Milieubeheer hetzelfde is als een vergunning op basis van de Natuurbeschermingswet. Dat is niet het geval. Daar draagt u zelf verantwoordelijkheid voor. Dan schorst op zeker moment de Raad van State zo'n vergunning of zegt dat het niet kan en dan gebruikt u dat als legitimering voor het opnemen van een maatregel in een Crisis- en herstelwet. De Raad van State heeft geadviseerd om de Natuurbeschermingswet niet te wijzigen, omdat er hiaten zijn met de Vogel- en Habitat­richtlijn. En nu staat u daar met droge ogen te beweren dat dit een crisis is die een plaats in deze wet verdient. Ik vind het werkelijk onbestaanbaar.

De heer Samsom (PvdA):

Ik sta hier niet met droge ogen zomaar iets te beweren. Ik dien een amendement van elf pagina's in dat, na zorgvuldige lezing van het advies van de Raad van State, volgens ons het hiaat kan vullen. Zekerheid heb ik daarover niet. Wij doen een ultieme poging. Ik moet mevrouw Ouwehand toegeven dat ik inderdaad niet helemaal precies weet hoe het zit met het college over de milieubescherming. Wat ik wel weet, is dat mijn fractie en die van het CDA op dit terrein van geheel andere richtingen kwamen aanvliegen. Daarover hoeven wij elkaar niet voor de gek te houden. Dat is absoluut het geval. Daarin hebben wij een lange geschiedenis. Mevrouw Ouwehand kan de fractie van de Partij van de Arbeid niet beschuldigen van het feit dat wij de ammoniakisering van de natuurgebieden zomaar hebben laten gebeuren. Dat is absoluut niet het geval.

Maar terwijl wij van totaal verschillende punten zijn komen aanvliegen, zijn wij beiden op precies hetzelfde punt aanbeland. Dat is een punt waarop zowel de natuur ongelukkig is – ik doel vanzelfsprekend op degenen die de natuur vertegenwoordigen; afgezien van de treurwilg kunnen bomen nog niet huilen – maar ook LTO ongelukkig is. Als iedereen ongelukkig is, moet er iets veranderen. Dat kan dan ook vaak. Precies eenzelfde situatie zagen wij optreden ten aanzien van de luchtkwaliteit. Daarvan weet ik dan toevallig weer wel veel. Die kennis hebben wij gebruikt om ook in dit geval uit de impasse te komen.

Laten wij het een kans geven. Als mevrouw Ouwehand gelijk heeft, kan zij heel rustig weer in haar bankje gaan zitten. Dan zal de Raad van State elke ontwikkeling weer gaan tegenhouden. Dat is precies wat haar doel is. Ik gun het haar. Het is niet helemaal mijn doel, maar als het haar doel is, kan zij rustig achterover leunen. Aangezien zij er zo stellig van overtuigd is dat hetgeen wij proberen voor elkaar te bakken absoluut niet gaat werken, zal zij haar doel gaan bereiken. Waarom is zij dan zo ongerust?

De voorzitter:

Neen, mevrouw Ouwehand. U hebt al twee vragen gesteld. Wij moeten verder.

Op een gegeven moment zullen wij ook moeten gaan besluiten hoe wij het debat zullen vervolgen.

Mijnheer Samsom, bent u klaar met uw betoog?

De heer Samsom (PvdA):

Neen, neen, voorzitter! Ik draai blaadjes door. Ik ben al een eind gevorderd.

Ik had mij als laatste spreker ingeschreven omdat ik hoopte dan volstrekt ongeïnterrumpeerd mijn betoog te kunnen houden. Dat is niet helemaal gelukt. Misschien ligt dat wel aan mij.

Ik had het over de loze kretologie van win-win, die deze keer nu eens een keer niet opgaat. Deze keer is het waar. Deze keer kunnen wij de kans grijpen. Ik hoor graag een uitgebreide reactie van de regering op ons uitgebreide amendement waarin wij de landelijke overheid opdragen om als de wiedeweerga de noodzakelijke verminderingen van de achtergronddepositie ook in het programma vast te leggen opdat beheerplannen op regionaal niveau daarop kunnen worden toegesneden. Wij hebben in het amendement de regels en procedures vastgelegd op welke manier wij de ontstane ontwikkelingsruimte dan weer verdelen.

Het is allemaal wat ingewikkeld geworden, maar iedereen kan het in het amendement lezen. Wij willen een juridisch bindende aanpak die leidt tot een ambitieuze, gelijkmatige verlaging van de stikstofdepositie op natuurgebieden. Dat is uiteindelijk een ontwikkeling waarbij zowel economie als milieu zijn gebaat.

De heer Van der Ham (D66):

Het is al laat, maar wij worden heel goed in de gaten gehouden door allerlei juristen. Dat is heel fijn want die kunnen ons goed briefen. Dat is ook het geval over het amendement van de heer Samsom. In mijn inbreng heb ik gezegd dat amendement sympathiek te vinden. De juristen zeggen dat het in de goede richting gaat maar dat er nog sprake is van een gaatje. Dat betreft de situatie waarin iemand kwaad wil. Dan kan een standstillsituatie ontstaan. De heer Samsom en ik beogen dat geen van beiden. Dat geldt zeker voor mijn partij. Ik heb een amendement ingediend om dat gaatje te dichten. De heer Samsom heeft dat amendement nog niet gelezen, want het werd uitgedeeld terwijl hij stond te spreken. Hoe kijkt hij aan tegen dit hiaat en hoe wil hij het dichten?

De heer Samsom (PvdA):

Ik krijg soms de indruk dat de amendementen van de publieke tribune af komen rollen. Dat is niet erg; zo werkt democratie en zo hoort het ook. Het amendement wordt mij zelfs op dit moment door de bode aangereikt. Dank u wel. Ik lees het even. Ik herken al het artikel waar de heer Van der Ham iets aan gaat toevoegen. Dit is inderdaad een punt. Als iedereen die rondom of in een gebied bezig is, zelf iets gaat doen, gaat het mis. Men kan een eigen stalletje erbij zetten en zelf een luchtwasser nemen die precies de ruimte compenseert die extra door zo'n stal wordt veroorzaakt. Op die manier verpest zo'n boer het echter wel voor de rest. Op die manier maakt hij alles zelf op en zet hij alsnog wat nu verkeerd gaat op slot. Ik denk dus niet dat het amendement nodig is. Maar laten wij het als volgt spelen. Laten wij de bewindslieden vragen hoe zij hierover denken. Is het een aanvulling? Is het onnodig? Het kan ook nog een complicering zijn. Ik erken onmidde­llijk dat in vak-K mensen zitten die veel meer van deze ingewikkelde materie weten dan ik. Ik speel het amendement van de heer Van der Ham dus graag door naar de regering, met de vraag om een uitgebreide reactie.

In dit hoofdstuk hoort tot slot natuurlijk iets over elektrische auto's, de nieuwe revolutie in de mobiliteit. Die revolutie leek lange tijd beperkt te blijven tot golfkarretjes, maar inmiddels kunnen echte middenklassefamilieauto's worden geproduceerd. In Nederland zal deze revolutie als eerste moeten plaatsvinden. Wellicht wordt Nederland het tweede land waarin deze revolutie plaatsvindt, maar wij gaan niet voor de derde plaats. Dat zeg ik tegen de minister van Verkeer en Waterstaat en de minister van Milieu. Wij steunen daarom een amendement dat hierover gaat en wij dienen er zelf ook een in. Met dat amendement willen wij ruimte scheppen voor de ontwikkeling van elektrische auto's. Een van de belangrijk­ste aspecten hiervan is dat oplaadpalen vergunningsvrij moeten kunnen worden neergezet.

Over hoofdstuk 4 en 5 heb ik maar één opmerking. Het feestje van de medewetgever – wat de Tweede Kamer is – dreigt een beetje verstoord te worden door artikel 5.1. Dat geeft de minister van Algemene Zaken de mogelijkheid om, nadat wij hier uitgebreid aan het woord zijn geweest, alle regels waarover wij hier zo lang hebben gesproken ook nog even op eigen houtje aan te vullen en te wijzigen. Mijns inziens is dat niet de bedoeling. Kan de minister-president zeggen wat dan wel de bedoeling is van artikel 5.1?

Ik rond af met een korte vooruitblik. Pas over een paar jaar zal zich een beeld aftekenen van de effecten van deze wet. Het beeld zal ongetwijfeld veel complexer blijken te zijn dan de eenvoudige doemscenario's of de lofzangen die vandaag in deze zaal zijn voorspeld. Het lijkt mij dan ook niet meer dan logisch dat wij de wet tegen die tijd grondig gaan evalueren. Vandaar ons amendement op dat punt.

Als laatste maak ik een opmerking over de snelheid en het tijdstip waarmee wij deze wet behandelen. De wet heeft honderden pagina's toelichting, verslag, verslagen van hoorzittingen, amendementen – het zijn er inmiddels meer dan 60 – en nota's van wijziging opgeleverd. Die hebben wij met elkaar in nog geen twee maanden tijd geproduceerd en doorgenomen. Zelden werd een zo complexe wetgeving op een zo intensieve en snelle manier behandeld. Ook daarover is vandaag geklaagd. Ik doe dat niet. Ja, ik heb ook menige doorwaakte nacht achter de rug. Hetzelfde geldt voor de hardwerkende fractiemedewerkers van mijn fracties en die van andere fracties, en voor alle medewerkers van de Tweede Kamer. Het is het meer dan waard geweest om die overuren te maken, als wij daarmee een bijdrage, hoe klein ook, hebben kunnen leveren aan het dempen van deze crisis. Onze nachtrust geven wij in ruil voor iets minder werkloosheid, als is het maar het voorkomen van de werkloosheid van één burger. Ik vind dat geen onverantwoord haastwerk, maar een prima deal.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Ik heb een eenvoudige vraag. Wat vindt de heer Samsom van de amendementen op de stuknummers 38 en 41 van de heer Koopmans, zijn vriend?

De heer Samsom (PvdA):

De heer Koopmans en ik verenigen ons op inhoud, nog niet op persoonlijkheden. Ik denk dat het laatste nog wel een tijd zal duren. Rondom de inhoud gaat het echter al echt stukken beter. Noemt u nog even waar de amendementen over gaan. Doelt u op het amendement over de lijst?

De heer Vendrik (GroenLinks):

Het amendement op stuk nr. 38 gaat over de lijst, het amendement op stuk nr. 41 gaat over de versoepelingen die een structureel karakter moeten krijgen.

De heer Samsom (PvdA):

Op de lijst van de heer Koopmans heb ik eigenlijk al gereageerd. Hij heeft het kabinet zelf om een beoordeling van die lijst gevraagd, dus dat hoef ik niet meer te doen. Met name speelt de vraag of er wel een zorgvuldige planologie aan de projecten op de lijst vooraf is gegaan. Als ze in bijlage 2 terechtkomen, hoeft immers het alternatieve onderzoek niet meer. Het amendement om nu al door te schakelen naar permanentie, verhoudt zich niet zo goed tot het amendement om eerst even goed te evalueren. Dat vonden wij dus nog een tikkeltje te ruig. Zo zijn wij het op sommige punten toch weer net niet eens.

De heer Van der Ham (D66):

Voorzitter ...

De voorzitter:

Hè, mijnheer Van der Ham. Moet het?

De heer Van der Ham (D66):

Ja, het moet echt.

Er zijn wellicht meerderheden te vormen in de Kamer die dit zouden willen. Stel dat dit amendement wordt aangenomen. Dat zou de heer Samsom, als groene PvdA'er, toch niet willen?

De heer Samsom (PvdA):

Zo heftig heeft de heer Koopmans het nu ook weer niet geformuleerd. Een tikje te wild is precies de juiste beoordeling. Ook in het amendement van de heer Koopmans staat namelijk nog wel iets over evalueren en kijken of het werkt. Maar laten wij het zorgvuldig doen, zeg ik tegen de hele Kamer. Dan kijken wij wel hoe het bij de stemming uitpakt. Mijn voorstel zou zijn – daarvoor heb ik ook een amendement ingediend – om grondig te evalueren. Ik stel overigens voor om dit wel redelijk op tijd te doen, zodat in 2014, wanneer al die artikelen expireren, deze evaluatie achter de rug is en je de artikelen zou kunnen laten doorlopen als je tot de conclusie bent gekomen dat het geweldige dingen zijn. Maar laten wij het op die manier doen, zeg ik tegen de hele Kamer. Dan zien wij straks, bij het handopsteken, wel hoe het afloopt. Zo werkt democratie.

De heer Van der Ham (D66):

Dat moeten wij dan maar zien, inderdaad. Een aantal mensen, onder wie mevrouw Ouwehand, heeft gezegd: op het persoonlijk vlak kunnen wij het heel goed vinden met de heer Koopmans, maar vaak inhoudelijk niet. Misschien moet u het dus omdraaien.

De heer Samsom (PvdA):

Ik draai dat om! Dat vind ik veel werkbaarder in de politiek.

De voorzitter:

Daarmee zijn wij aan het einde gekomen van een flinke eerste termijn van de kant van de Kamer.

De vergadering wordt van 1.25 uur tot 1.43 uur geschorst.

De voorzitter:

Collega's, ik wil graag het volgende met u afspreken. De premier zal als enige van het kabinet spreken in eerste termijn. Hij houdt een inleiding en beantwoordt een aantal vragen. Ik verzoek u om hem geen vaktechnische vragen te stellen die eigenlijk bij een andere minister horen, maar u zo veel mogelijk te richten op hetgeen hij naar voren brengt. Met name de techni­sche vragen die aan de andere ministers zijn gesteld, worden schriftelijk beantwoord. Die antwoorden zijn zo snel mogelijk bij u, zodat u er dit weekend goed op kunt studeren. Maandag om 9.30 uur gaan wij verder met de tweede termijn van de Kamer. Ik hoop dat u akkoord gaat. Dan gaan we het zo doen.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Voorzitter. U vraagt of wij akkoord gaan. Ik ben niet akkoord. Ik kom hier niet om een schriftelijke beantwoording voor het weekend af te spreken met het kabinet. Ik kom hier om te debatteren. Wij hebben een enorm pak papier uitgewisseld met het kabinet. Dat vind ik allemaal prima, maar ik vind dit een waardeloze procedure. Ik constateer dat een meerderheid uw voorstel volgt, maar ik vind het niets. Ik wil alle ministers horen. Als het niet vannacht kan, dan moet het maar op een ander moment. Ik wil een volwaardig debat over een belangrijke wet. Het is fijn dat de minister-president tot ons spreekt, maar ik wil ook de andere ministers op hun vakterrein horen. Deze procedure vind ik helemaal niks.

De voorzitter:

Waarvan akte. U hebt het recht om dit naar voren te brengen.

Het woord is aan de heer Roemer.

De heer Roemer (SP):

Ik word hier ook niet gelukkig van, voorzitter. Hebt u misschien een suggestie hoe we schriftelijk kunnen interrumperen? Dit is belangrijke wetgeving. Omdat het AOW-debat door moest gaan, zijn wij de klos met een van de belangrijkste wetten die we dit jaar behandelen. Omdat de Eerste Kamer blijkbaar op de wet zit te wachten en het niet accepteert dat die na dinsdag komt, moeten wij nu of midden in de nacht doorvergaderen tot weet ik veel hoe laat of het schriftelijk afhandelen. Ik heb zelden zoiets meegemaakt bij wetgeving!

De voorzitter:

Ik begrijp het, mijnheer Roemer. Een andere optie is om nu door te gaan tot misschien wel een echt onverantwoord tijdstip in de ochtend. Toen we het zojuist bespraken, heb ik daar geen meerderheid voor gezien. Ik heb gehoord dat een meerderheid wil dat het gaat zoals ik zojuist voorstelde. Ik stel voor dat we nu ook op die manier beginnen.

Het woord is aan de heer Van der Ham.

De heer Van der Ham (D66):

Voorzitter. Ik wil u toch even bijvallen. Als wij zulke belangrijke wetgeving midden in de nacht afhandelen, wordt die wetgeving en het proces daaromheen ook niet beter. Ik vind het van groot belang dat wij maandag een volwaardig debat hebben, maar dan met een aantal schriftelijke antwoorden daarbij. Ik hoop wel dat zo veel mogelijk ministers als zij maar even daartoe in staat zijn, daarbij aanwezig zullen zijn. Minister Cramer kan daar geloof ik niet bij aanwezig zijn, maar ik hoop dat in ieder geval minister Eurlings een zo groot mogelijk deel van de tijd wel aanwezig zal zijn. Het debat, waar de heer Vendrik terecht om vraagt, moet dan plaatsvinden.

De voorzitter:

Dank u wel. Volgens mij is het ook de intentie van het kabinet om maandag een zo goed mogelijk vervolg aan dit debat te geven.

Ik geef het woord aan de minister-president in de eerste termijn van het kabinet.

Minister Balkenende:

Dank u wel, mevrouw de voorzitter. Ik wil graag de Kamer dankzeggen, niet alleen voor de inbreng in eerste termijn, maar vooral ook – dit is zeer welgemeend – voor de snelle behandeling van de Crisis- en herstelwet: twee maanden na indiening op Prinsjesdag ligt de wet voor. Het is door de Kamer al gezegd, dit is een veelomvattend en complex wetsvoorstel. Dat is ook te zien aan de bezetting in vak K. Het kabinet heeft grote waardering voor alle inspanningen van de Kamer, die ervoor zorgden dat wij vandaag over deze wet kunnen spreken. Uit de inbreng van de Kamer blijkt de nodige steun voor de intenties van deze wet, gericht op een substantiële steun in de rug van de Nederlandse economie. Op onderdelen echter wil de Kamer, zoals de heer Van der Staaij ook aangaf, een nadere onderbouwing van de noodzaak en vormgeving van verschillende onderdelen. Graag zal ik vooral op die zeer te begrijpen wens ingaan.

Voorzitter. Ik had mij voorgenomen om nu aan te kondigen wie er zouden spreken. Ik heb goed begrepen wat u hebt gezegd en ik begrijp ook de teleurstelling van de heren Vendrik en Roemer. Dat is echter iets wat de Kamer met elkaar heeft besproken. Ik ben daar ook in gekend. Ik zal een aantal algemene zaken naar voren brengen. De ministers hebben nadrukkelijk nota genomen van de opmerkingen uit de Kamer. We zullen ook zorgen dat wat de ministers hier naar voren hadden willen brengen de Kamer schriftelijk zal toekomen, evenzo ook uiteraard de commentaren op de ingediende amendementen, zodat wij aanstaande maandag op een goede manier verder met elkaar kunnen spreken. We zijn wat gehandicapt. Ik ben zelf nu al de nodige uren in deze Kamer, sinds 10.15 uur vanochtend, zoals door sommige Kamerleden is gememoreerd. Ondanks wellicht deze handicap in het debat, ben ik blij dat we ook vanavond met elkaar kunnen spreken. Dit wat betreft de procedure.

Voorzitter. Wij zitten midden in de ernstigste economische crisis in decennia. Wij mogen ons niet in slaap laten sussen door berichten dat het ergste leed is geleden. Veel van de negatieve effecten, met name op de werkgele­genheid, komen nog in alle hevigheid op ons af. Het is onze gezamenlijke verantwoordelijkheid, te werken aan duurzaam herstel en aan maatregelen om de werkgelegenheid op peil te houden. Uw Kamer blijkt deze zorgen te delen. Dat betekent wel dat wij ingrijpende keuzes moeten durven maken en dat er daadkracht en tempo nodig is. In die geest heeft het kabinet in het aanvullend beleidsakkoord een aantal forse maatregelen gepresenteerd. De kern daarvan is tweele­dig: terug naar solide overheidsfinanciën op lange termijn en stimuleren van de economie op korte termijn, met name door nu te investeren in duurzaamheid.

De CHW valt in die tweede categorie. Met deze wet doorbreken wij de traagheid en de stroperigheid in de besluitvorming over ruimtelijke projecten. U weet dat dit thema het kabinet al langer bezighoudt, net als uw Kamer overigens. Er zijn talloze voorbeelden van infrastructurele en andere projecten waarbij het soms tien, twintig jaar of nog langer duurt om een besluit te nemen. Daar heeft de samenleving veel last van. Samen met de huidige crisissituatie en het belang van werkgelegenheid en duurzaamheid is dit voor het kabinet aanleiding geweest om te kijken wat er nu extra kan worden gedaan. Voor alle helderheid: het doorbreken van stroperige procedures is het middel, maar het gaat natuurlijk om de effecten. Deze wet levert nu en de komende jaren banen op. Door de keuzen van projecten versterken wij de economische structuur van Nederland op een duurzame manier. Dat is het doel. Uw Kamer legt daar terecht het accent op. Dat is ook de enige agenda waar het bij dit voorstel om gaat, zo zeg ik tegen de heer Roemer. Anders dan de heer Van der Ham menen wij dan ook dat de Crisis- en herstelwet een vlag is die de lading prima dekt, en geen wijziging behoeft.

Kiezen voor tempo en snellere procedures onder de huidige economische omstandigheden is een kwestie van aanpakken. Wij hebben hier vandaag – zeg maar gisteren – een behoorlijk technische discussie en dat is ook goed, maar achter al die techniek en details gaat de inkomenszekerheid van heel veel gezinnen schuil. De heer Koopmans heeft daar terecht op gewezen. In de bouw staan volgend jaar 50.000 banen op de tocht. Als het in de bouw slecht gaat, werkt dat ook door bij toeleveranciers, architectenbureaus en andere bedrijven. Voor deze andere bedrijven levert de CHW de komende jaren versneld veel werkgelegenheid op. Alleen al voor projecten uit de Nota Ruimte gaat het om circa 100.000 mensjaren, directe werkgelegenheid. Voor alle infrastructuurprojecten gaat het naar schatting om 80.000 mens­jaren. Dat zijn getallen waar wij in de huidige situatie niet omheen kunnen, dit mede in antwoord op de vragen van uw Kamer.

Er is gevraagd naar de werkgelegenheidseffecten. Je kunt nooit het totaal zomaar schatten, want dat hangt ook samen met wat er op lokaal niveau gebeurt. Ik noem deze getallen, waaruit blijkt dat er toch heel veel zaken op het ogenblik spelen. Diezelfde grote getalsmatige effecten zien wij ook op het gebied van duurzaamheid; zoals ik al zei, de tweede belangrijke doelstelling van deze wet. Daarbij onderstreep ik hetgeen door uw Kamer op dit punt is gezegd. Ik geef enkele voorbeelden. De CHW maakt versnelling mogelijk van meer dan honderd windmolenprojecten op het land. Zij leveren samen al snel net zo veel energie als één kolencentrale. Een ander voorbeeld is dat wij met deze wet een bijdrage leveren aan de versnelde isolatie van 100.000 huurwoningen per jaar op. Dat levert al vanaf 2010 een vermindering van de CO2-uitstoot van 136 kiloton per jaar. Ten slotte wijs ik erop dat wij met de CHW de ontwikkeling van de warmte-koudeopslag stimuleren. Dat maakt een CO2-reductie mogelijk van 2,9 megaton in 2020. Ook dat zijn getallen waar wij met het oog op een duurzame economische toekomst niet omheen kunnen.

Mevrouw Ouwehand heeft gewezen op de samenhang tussen de financiële, ecologische, energie- en klimaatcrisis. Dat heeft wel degelijk ook de aandacht van het kabinet. Met de reactie op de motie-Schuurman uit de Eerste Kamer besteedt de regering ruim aandacht aan de samenhang tussen deze crises. Het gaat daarbij zowel om het in beeld brengen van de samenhang als om transformatie naar een meer duurzame economie.

Het maatregelenpakket en de projectenlijst die vandaag voorliggen zijn het resultaat van een zorgvuldig selectieproces. In dat proces heeft steeds dit criterium centraal gestaan: waar liggen de beste kansen op versnelling en vereenvoudiging en met welke projecten bereiken wij zo snel mogelijk effect? Daarbij heeft het kabinet drie bewuste keuzes gemaakt, zo antwoord ik op vragen van de kant van uw Kamer. Ten eerste kiest het kabinet voor een integrale benadering. Wij willen zo veel mogelijk problemen voor zo veel mogelijk projecten in één keer oplossen, zoals dat past bij een crisiswet.

Ten tweede kiest het kabinet voor tempo. Dat is in de huidige situatie echt geboden. Vandaar dat verschillende onderdelen uit de wet een duidelijke einddatum hebben: 1 januari 2014. Bij het maken van de wet heeft het kabinet naar een goede balans gezocht tussen onderdelen waarvan het logisch was om die nu structureel te maken, zoals de Natuurbeschermingswet, en onderdelen die omwille van de snelheid en eenvoud beter een tijdelijk karakter konden krijgen. Wat wij daarmee willen vermijden, is dat de besluitvorming over deze crisiswet vertraagd wordt door technisch-juridische wetgevingsdiscussies. Het debat over het al dan niet structureel maken van tijdelijke onderdelen van de wet kan op een later tijdstip plaatsvinden. Het voordeel is dat wij dat debat dan kunnen voeren op grond van praktijkervaring.

Ten derde kiest het kabinet voor een breed totaalpakket. Het pakket dat er nu ligt, is wat wij minimaal nodig hebben om duizenden mensen aan het werk te houden die anders bijna zeker werkloos thuis zouden komen te zitten. Als ik zeg minimaal, dan bedoel ik dat wij de vinger aan de pols zullen houden. Mocht blijken dat wij de doelstellingen van dit wetsvoorstel met dit pakket niet halen, dan zullen wij niet aarzelen om maatregelen en projecten toe te voegen. Het kabinet is vastbesloten al het mogelijke te doen om de crisis te bestrijden en de werkgelegenheid op peil te houden, zo zeg ik ook nadrukkelijk tegen de heer Roemer.

Het acute belang van de werkgelegenheid en het langetermijnbelang van duurzaamheid dwingen tot effectieve procedures. De rechtsbescherming van burgers komt daarbij niet in het geding. Verschillende Kamerleden hebben dat benadrukt. Ik licht graag toe waarom ik het daarmee eens ben. Mevrouw Wiegman noemde niet voor niets dat het gaat om zorgvuldigheid en toegevoegde waarde. Wij menen dat het voorstel hieraan volledig recht doet, ten eerste omdat de Crisis- en herstelwet volledig binnen de kaders van het Europees recht blijft, ten tweede – dat is misschien nog belangrijker – omdat dit wetsvoorstel niet gaat over minder rechten, maar over minder complexe regels en procedures. De heer Aptroot heeft dat nog eens duidelijk aangegeven.

Van eindeloze procedures is uiteindelijk iedereen de dupe. Het is voor geen enkele burger goed als besluitvorming zo ondoorzichtig en ingewikkeld wordt, dat alleen hoogopgeleide en duurbetaalde deskundigen hun weg in de wirwar van regels kunnen vinden. Dat schept ongelijkheden en het vervreemdt burgers van elkaar en van hun overheid. Toch zijn wij zo langzamerhand in deze ongewenste situatie terechtgekomen. De heer Samsom heeft dat vanuit zijn eigen ervaringen nog eens onderschreven. Overigens mijn complimenten voor de dynamiek die hij in zijn betoog legde. Ik dacht dat het daar nu te laat voor was, maar zijn spreekstijl gaf mij ook weer nieuwe energie.

Vaak zijn al die regels op deelterreinen met de beste bedoeling tot stand gekomen. De eindeloze verfijning van regels, jurisprudentie, loketjes en jargon hebben ons echter het zicht ontnomen op het doel: het oplossen van nijpende ruimtelijke problemen. Op een gegeven moment worden afstanden tussen procedures en praktijk, tussen overheid, rechtssysteem en burgers, tussen economische belangen en de duur van besluitvormingsprocessen zo groot dat een herijking nodig is. Dat moment is nu.

Ik ga straks op een aantal algemene vragen in. Nu volgt een laatste punt van mijn algemene introductie. Ik wil graag nog even stilstaan bij de opbouwende kritiek die het wetsvoorstel in het voortraject heeft gekregen. Allereerste heeft de Raad van State een waardevol advies uitgebracht waarmee onder andere de voorstellen over de MER en de toepassing van de Rijkscoördinatieregeling worden gesteund. Het belangrijkste advies van de Raad van State, namelijk de toevoeging van het gemeentelijk verzamelbesluit over bouwlocaties, is in het voorliggende wetsvoorstel verwerkt. Ik meen dat het advies van de Raad van State het wetsvoorstel sterker heeft gemaakt.

Dat geldt eveneens voor alle op- en aanmerkingen die in het verslag van de Kamer zijn gemaakt. Het kabinet heeft daar zeer serieus naar gekeken, de gevraagde informatie verstrekt, verschillende toezeggingen gedaan en in de tweede nota van wijziging onder andere een relativering van het relativiteitsvereiste opgenomen. Ik dank de Kamer voor deze inbreng. Op veel onderdelen heeft het kabinet gelijk de voorstellen kunnen versterken. De Kamer heeft op deze manier nu al wezenlijk bijgedragen aan de voortgang van de Crisis- en herstelwet. Dat is de kwaliteit ten goede gekomen en verbreedt het draagvlak verder. Dat is winst. Uiteraard zullen de bewindslieden in de schriftelijke beantwoording ingaan op de zaken die de woordvoerders naar voren hebben gebracht. Ik sluit dit gedeelte van mijn inbreng af met de opmerking dat de voorgeschiedenis van dit wetsvoorstel mij het vertrouwen geeft dat de Crisis- en herstelwet in de komende jaren inderdaad kan zorgen voor het behoud van werkgelegenheid en verduurzaming van onze economie. Laten wij dat doel in het debat van vandaag en de uitvoering van de wet niet uit het oog verliezen. Uit de inbreng van de woordvoerders leid ik af dat Kamer en kabinet het hierover eens zijn. Dat wilde ik in algemene zin zeggen over de achtergronden van het wetsvoorstel en het proces. Vervolgens wil ik stilstaan bij een aantal algemene opmerkingen van de Kamerleden.

De voorzitter:

Ik geef zo meteen de heer Van der Ham de gelegenheid om te interrumperen, maar ik zag dat de heer Roemer zojuist ook wilde interrumperen. De Kamer heeft nu de inleiding gehad. Ik wil mensen geenszins beperken in hun mogelijkheden om op deze inleiding te reageren. Het is vandaag een beetje improviseren. Eerst is de heer Van der Ham van harte uitgenodigd om te interrumperen en daarna de heer Roemer, als hij nog steeds wil.

De heer Van der Ham (D66):

De minister-president zei dat dit wetsvoorstel niet voor niets de naam Crisis- en herstelwet heeft gekregen, want daarmee wordt wel degelijk iets gedaan aan de crisis en aan het herstel. Nu heeft de Raad van State daar anders over geoordeeld. Die heeft daar iets anders over gezegd. De minister-president wil de plannen ook niet laten doorrekenen door het CPB. Begrijpt hij in die context mijn amendement?

Minister Balkenende:

Ik vind het onlogisch om zoiets als dit wetsvoorstel te laten doorrekenen door het CPB omdat het op andere momenten wordt ingeschakeld. Het CPB wordt gevraagd bij zaken als beleidsvoorstellen, begrotingen, concrete voorstellen en het crisispakket. Wat wij hier doen is van een andere orde. Hierbij gaat het om het versnellen van procedures. Dat heeft een nationale dimensie maar evenzeer een dimensie voor de medeoverheden. Dan is het niet direct logisch om te spreken over een doorrekening door het CPB. Dat lijkt mij niet verstandig. Wel hebben wij rekening gehouden met de juridische kritiek. Dat was kritiek van de Raad van State en van de Kamer. Zoals de Kamer weet, hebben wij echter ook Actal benaderd. Daar hebben wij een brief over geschreven. Tegen die achtergronden moet ook dit voorstel worden gezien. Dat is een.

Het tweede punt. De Crisis- en herstelwet beoogt een antwoord te geven op de bestaande problemen. Wij zien dat er plannen en projecten zijn die vaak te veel worden opgesloten in een lange duur van procedures. Dat willen wij gewoon versnellen. Wij willen gewoon dat zaken eerder kunnen worden bereikt. Het feit dat je zaken naar voren kunt halen, maakt dat er sneller werkgelegenheid kan worden gecreëerd. Dat past ook in deze tijd. Met andere woorden, het doel is om bedrijvigheid en werkgelegenheid te stimuleren. Dat doen wij door versnelling van procedures.

De heer Van der Ham (D66):

Maar daarvan zegt de Raad van State: deze wet komt te laat om voor de korte termijn iets bij te dragen aan de bestrijding van de crisis.

Minister Balkenende:

Ja.

De heer Van der Ham (D66):

Dat zegt de Raad van State. Kunt u daarop ingaan? Daarbij, op langere termijn kun je zeggen: het geld en de projecten die hierbij worden genoemd, waren al gereserveerde projecten en daarvoor was al geld gereserveerd; per saldo zal er niet meer geld in de economie worden gepompt dan al zou geschieden; het gebeurt misschien iets eerder. Wat dat betreft, is het logischerwijs ook helemaal niet gek dat de Raad van State die opmerking maakt.

Minister Balkenende:

Nee. Ik heb een aantal waarderende opmerkingen gemaakt over de Raad van State. Het gaat hierbij om het idee hoe je met grote projecten omgaat, wat de procedure kan betekenen om het sneller te gaan doen. Ook gaat het erom dat zaken meer in samenhang worden bekeken. Dat zijn een paar goede dingen geweest. Ik heb bij de algemene beschouwingen een kritische opmerking gemaakt over het advies van de Raad van State. De raad heeft bijvoorbeeld gezegd: er wordt vaak geklaagd over procedures, maar wij zien dat de laatste 20 jaar toch heel veel is bereikt in Nederland. Toen dacht ik van: er wordt hier te veel gerelativeerd, omdat de procedures te lang zijn. Dat was mijn eerste punt van kritiek. Het tweede punt dan. Men heeft de commissie-Elverding aangehaald. Toen werd gezegd: ja, politiek en bestuurlijk onvermogen. Er is dan geen enkel misverstand over dat waar sprake is van politiek en bestuurlijk onvermogen wij dat ons moeten aantrekken. Dat geldt voor iedereen, voor heel bestuurlijk Nederland. Maar dat gezegd hebbende, weet ik dat procedures sneller kunnen.

Dan kom ik bij een aantal concrete ervaringen, dat ik heb meegemaakt tijdens een tweedaags werkbezoek. Gewoon dingen die je hoort, zoals toen ik in Utrecht was. Ik hoorde daar over een fietsenstalling die daar tijdelijk zou moeten worden gerealiseerd voor de duur van vijf jaar. In de buurt van het station moest namelijk een tijdelijke locatie worden gemaakt. Het heeft anderhalf jaar geduurd voordat dit mogelijk werd gemaakt. Dat is een voorbeeld. U kent ook de mijnheer in Utrecht die op elke slak zout legt en daardoor hele delen van Hoog Catharijne wist tegen te houden. Ik heb ook gehoord van bedrijven die soms eindeloos procedures benutten voor hun eigen economische belang. Ze spreken dan over fijnstof, terwijl het feitelijk niet daar om gaat, maar om heel iets anders. Als ik met mensen spreek over de vraag wat naar hun gevoel deze wet betekent, krijg ik te horen van bestuurders van provincies en gemeenten dat het hen zal helpen. In Utrecht kreeg ik heel duidelijk te horen: dit helpt. Als ik spreek met mensen uit de bouwwereld, krijg ik te horen: dit helpt. Elke maand tijdwinst is er een. Het stimuleert immers de bedrijvigheid. Daarom houd ik er niet van om te zeer te relativeren. In deze tijd moet er veel worden gedaan.

Als de Raad van State zegt dat wij te laat zijn, zeg ik: tot vorig jaar oktober, november hoorde je nog niet van bedrijven dat het misging. Sterker nog, 2008 was een prima jaar tot die tijd. Toen is het omgeslagen. Ik heb eerder dit jaar gezegd dat wij de procedures willen versnellen. Hetgeen wij nu met elkaar bereiken, ook door de medewerking van de kant van de Kamer – waarvoor ik grote waardering heb – hebben wij in korte tijd een slag gemaakt op het gebied van snellere procedures. Dat vind ik grote winst. Ik moet zeggen: wij moeten alles uit de kast halen. Op dat punt heb ik dus een wat andere opvatting dan de Raad van State.

De heer Van der Ham (D66):

Dat deze wet zal versnellen, is wel duidelijk. Maar het moet ook nog maar blijken uit de procedures, merk ik daarbij op. Dat was mijn vraag echter niet. Mijn vraag was: is dit nu voor de economie uiteindelijk echt een impuls? Zelfs bij de hoorzitting die wij hebben gehouden, zei VNO/NCW desgevraagd: dit moeten wij allemaal doen; wij zijn natuurlijk voor dit wetsvoorstel; breng het zo snel mogelijk in stemming; allemaal hartstikke goed, maar voor de economie zijn toch andere dingen nodig. Wij kunnen het eens worden dat deze wet gaat om een versnelling. Dat is waar. Maar het gaat niet over meer geld in de economie pompen. Dat gebeurt hooguit iets eerder. Dat kan nuttig zijn, maar dat zal niet die grote aantrekkende werking hebben voor de economie die u steeds ervan suggereert.

Minister Balkenende:

Als wij met elkaar vaststellen – op dat punt ben ik blij dat wij eenzelfde lijn hebben – dat het procedures versnelt. Het feit dat procedures kunnen worden versneld, is wel relevant. Als er namelijk plannen zijn en daarvoor gelden zijn gevoteerd, terwijl die plannen niet kunnen worden gerealiseerd vanwege de lange duur van procedures, dan hebben wij te maken met gemiste kansen. Juist in deze tijd waarin de economische crisis zo hard toeslaat, moet je alles uit de kast halen om datgene wat je kunt doen in ieder geval in de tijd naar voren te halen. Nu duren in Nederland procedures heel lang en nu duurt het heel lang voordat je projecten kunt realiseren. Ik vind dat er juist in deze tijd alles aan gedaan moet worden om de bedrijvigheid te stimuleren, opdat mensen aan het werk kunnen blijven. U hebt gelijk: de echte crisisbestrijding heeft te maken met geheel andere dingen. Die heeft te maken met het feit dat je voorlopig genoegen neemt met een hoog financieringstekort, omdat je de economie stimuleert. Die heeft te maken met het crisispakket. Die zal straks ook te maken hebben met het weer krijgen van het vertrouwen van producent en consument. Daar doe ik niets aan af, maar ik ben er vast van overtuigd dat deze wet helpt. Is hij een totaaloplossing? Nee, daar hebt u gelijk in.

De heer Roemer (SP):

Met alle stukken kan het kabinet geen feiten geven die de versnelling aantonen. Het kabinet kan niet de onderbouwing geven voor de versnelling en zeggen waardoor die precies ontstaat. Het kan niet zeggen wat de daadwerkelijke winst is. Het betoog van de minister-president klinkt mooi, maar daarin klinkt met name de symbolische waarde van de wet door. Dat was ook mijn verwijt in eerste termijn. Dit heeft vooral een symbolische waarde. Ik ben het met het kabinet eens dat met de versnelling van de procedures heel wat winst te bereiken valt. Daarom zijn wij ook met tal van trajecten bezig geweest. Ik denk aan Elverding, de bestuurlijke lus enzovoorts. Er zijn constructieve bijdragen geleverd en zij zullen op de lange termijn structureel hun werking hebben, maar projecten die heel snel tot werkgelegenheid hadden kunnen leiden, zijn juist niet aangegeven.

Minister Balkenende:

Dat is een beetje het probleem: ik heb nu een aantal algemene opmerkingen gemaakt, maar ik zou op dit punt afzonderlijk zijn teruggekomen bij de onderwerpen die ik meer in detail zal bespreken. U hebt gevraagd: wat zijn eigenlijk de gevolgen van deze wet als het om versnelling gaat? Bereik je werkelijk wat? Dat is de vraag die u ook nu stelt. De breedte van de maatregelen en de diversiteit van de projecten die onder de wet vallen, maken het onmogelijk om hierover generieke uitspraken te doen, maar de wet kent tal van maatregelen die leiden tot een substantiële versnelling. Ik noem er een paar.

Voor de ontwikkelingsgebieden en de lokale projecten met een nationale betekenis – zie hoofdstuk 2 van de wet – gaan wij de ruimtelijke ontwikkelingen uit het slop trekken, ruimtelijke ontwikkelingen die al jarenlang stagneren. Dat is moeilijk met tijdwinst weer te geven, maar hierbij moet eerder in jaren dan in maanden worden gedacht.

Bij de versnelde uitvoering van de bouwprojecten – zie hoofdstuk 2, afdeling 6 – kan de totale tijdwinst voor projecten oplopen tot meer dan twee jaar. De provinciale coördinatieregeling voor windmolens op land draagt bij aan een tijdwinst van anderhalf tot twee jaar bij projecten die nu vaak een doorlooptijd hebben van acht tot tien jaar. De versnelde beslistermijn van de rechter leidt tot een versnelling van gemiddeld maximaal zes maanden. Zo kan ik nog wel een tijdje doorgaan. Voor ruimtelijke projecten van decentrale overheden wordt de onteigeningsprocedure met vier tot vijf maanden versneld. Door de ontkoppeling van ro-procedure en het onteigeningsbesluit komt er nog eens enkele weken tot enkele maanden bij. De maatregel op het gebied van de milieueffectrapportage leidt tot een versnelling van enkele maanden. Zeker bij de voorziening van hoofdstuk 2 van de wet kan het dus om zeer forse tijdwinst gaan. Elke maatregel draagt een steentje bij en de som der delen maakt dat de versnelling van projecten substan­tieel is. Wat de wet voor specifieke projecten oplevert, verschilt van project tot project. Er zitten projecten bij waarvoor de versnelling kan oplopen tot anderhalf jaar en er zitten projecten bij die al bijna in uitvoering gaan. Daar is weinig tijdwinst mee te behalen, maar vanwege bijvoorbeeld de bestuursprocesrechtelijke maatregelen zijn wij er zekerder van dat wij de vaak scherpe planning gaan halen.

Ik gaf hiermee een paar voorbeelden waarmee je kunt aantonen dat de wet zal leiden tot versnelling. Ik noemde gewoon die onderwerpen die met de wet zijn aangegeven. Ik houd er niet van om te zeggen: ach, het schiet allemaal niet op. Er wordt gewoon een kader geboden om juist wel meer tempo te krijgen. Ik heb de voorbeelden gegeven.

De heer Roemer (SP):

In 2002 dachten wij ook dat wij met het aanpassen van wetten versnelling konden aanbrengen. Minister De Boer kwam met een spoedwet. Daarna kwam de ene vertraging na de andere. Ook toen werd bij bespreking van de wet van de kant van het kabinet een vergelijkbaar antwoord gegeven. Het zei wat op grond van de wet allemaal mogelijk was. De grootste vertragingen ontstaan echter vooral door de manier waarop wij de zaken hebben georganiseerd. Volgens mij hebben wij er veel meer belang bij dat wij met name op dat punt structureel meer aan de gang gaan in plaats van zoiets neer te leggen. Dit heeft veel symbolische waarde en brengt heel veel risico's van vertraging met zich mee. Ik heb het rijtje genoemd. Ik snap dat u niet overal op in kunt gaan. U noemt projecten, maar de risico's zijn enorm groot. Met name de projecten waarmee wij allang hadden kunnen beginnen, waarvoor morgen de schop in de grond had gekund en waarbij dus niet sprake is van symbolische waarde, missen wij.

Minister Balkenende:

Ik zie hier minister Eurlings zitten en dan zeg ik: de laatste jaren is behoorlijk veel gedaan om een aantal projecten juist in beweging te krijgen. Dat is punt één. Dan punt twee.

De commissie-Elverding is er niet voor niets gekomen. Dat hangt ook samen met politiek-bestuurlijk onvermogen. Hoe je zaken organiseert, is natuurlijk relevant. Dat hebben wij onszelf aan te trekken. Dat is absoluut waar. Op dat punt verschillen u en ik niet van mening. Alleen, je hebt wel te maken met procedures die gewoon te veel tijd kosten. Als ik in het land ben en mensen vragen mij hoe het nu eigenlijk zit en waar ik tegenaan loop in de bestuursrechtelijke praktijk, zeg ik: we kunnen de zaken echt sneller doen en ik vind dat we wat dat betreft alles uit de kast moeten halen. Is het verhaal van de CHW het hele verhaal? Natuurlijk niet, het gaat om veel meer dingen. Alleen, het draagt bij tot een versnelling van zaken. Dit doen we voor de periode tot 2014. Sommige onderdelen hebben een permanent karakter, maar dit zal gevolgd moeten worden door meer structureel sneller werken in dit land. Het duurt gewoon te lang. Iedereen kent die voorbeelden. Ik noem de procedure rondom het stadshart in Amstelveen, toen ik daar raadslid was. Dat lag 18 jaar bij de Raad van State. Zo ging het. Iedereen kent voorbeelden van hoe dat in dit land is gegaan. Dat kan dus niet meer.

De heer Roemer (SP):

Nu haalt u een aantal dingen door elkaar. U zegt het nu net alsof ik dat niet zou vinden. We hebben niet voor niets voor de spoedwet gestemd. Hoewel we dachten dat de projecten misschien niet deugen, hebben we ervoor gestemd omdat we een hekel hebben aan bureaucratische rotzooi. We hebben ook voor de bestuurlijke lus gestemd. We zijn allang met elkaar bezig om die procedures te verbeteren en te versnellen. Tal van wetten zijn al onderweg naar de Kamer, waar de Kamer zich nog over buigt, die de verbeteringen al in zich hebben. Mijn pleidooi was net: ga nu juist met die wetten zo snel mogelijk naar de Kamer, dan heb je het structureel. Nu ga je een heleboel bij elkaar gooien, met alle risico's van dien, zaken die wij niet overzien. Dat is nu juist voer voor juristen. En als het voer is voor juristen, weet ik wel wat er gaat gebeuren.

Minister Balkenende:

Ik vind dat een regering uw vragen ter harte moet nemen. Uiteindelijk moet je ervoor oppassen dat je extra risico's loopt. Daar doe ik niks aan af. Misschien is de afstand tussen ons wel minder groot dan de discussie doet vermoeden. Dat geef ik ook graag toe. We willen namelijk met elkaar gewoon een versnelling van procedures. U hebt een paar elementen genoemd. U hebt gevraagd om ook naar bestaande wetgeving te kijken. Dat is allemaal waar, maar toch heb ik de vaste overtuiging – en met mij het hele kabinet en ik denk ook een groot deel van deze Kamer – dat dit wetsvoorstel wel verschil gaat maken. We moeten die maatregelen nemen omdat we willen dat er sneller besloten wordt. We moeten ons er niet bij neerleggen dat we kansen missen doordat procedures te lang duren. Dat is de overtuiging. We kunnen er altijd verder over praten. Dat gaan we maandag doen. We zullen eerst ons schriftelijk antwoord aan de Kamer sturen. Maar de vaste overtuiging is dat we dat tempo willen maken en dat we daarvoor alles uit de kast halen.

De heer Aptroot (VVD):

De minister-president zet de Raad van State wat te gemakkelijk opzij door te stellen dat ze hebben gezegd dat het te laat komt. De VVD-fractie is het met de regering eens dat dit naar voren halen van projecten en snelle procedures helpt. Voorlopig zijn we nog niet helemaal uit het dal. Dat is goed, daar zijn we het over eens. Maar ik zou wel willen dat er iets royaler wordt erkend dat de Raad van State gelijk heeft dat het wel heel lang heeft geduurd. Ik herinner de minister-president – dat zal hij niet leuk vinden – maar even aan het feit dat mijn fractievoorzitter vorig jaar januari zei: het zal slecht gaan met de economie, er komt een recessie. Vorig jaar september lazerde alles in elkaar in de financiële wereldeconomie. Dit kabinet heeft besloten tegen de zomer, eigenlijk anderhalf jaar later, dit in werking te zetten. Minister-president, we zijn blij dat het er is. Hartstikke goed. We doen volop met u mee, maar als zelfs de Raad van State zegt "tjongejonge, dit is wel erg laat", dan kunt u daar toch niet meer onderuit.

Minister Balkenende:

In de eerste plaats stel ik het op prijs, mijnheer Aptroot, dat u ook wilt meewerken aan de versnelling van procedures. Ik heb uw opmerkingen nadrukkelijk beschouwd als een ondersteuning van wat het kabinet voor ogen heeft. U bent van de oppositiepartij, maar het is goed om dat tegen elkaar te zeggen. Dat werkt goed voor het draagvlak. De opmerking van de Raad van State dat we wat laat zijn, is in feite in contradictie met het advies van de Raad van State. Ik heb net twee voorbeelden genoemd waarin de snelheid van bestuursprocesrecht werd gerelativeerd. Ik hoef die niet te herhalen. Ik vind het merkwaardig dat als je aan de ene kant relativeert – want er wordt wel gesproken over politiek-bestuurlijk onvermogen en er wordt gezegd dat er toch veel is gerealiseerd in Nederland – om aan de andere kant te zeggen: ja, u bent wel laat. Dat kan ik niet helemaal met elkaar rijmen. Maar goed, dat is de Raad van State. We zijn daarop ingegaan.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Ik zou de minister-president nadere duidelijkheid willen vragen omtrent zijn bewering dat met deze wet duizenden arbeidsplaatsen gecreëerd of gered worden.

Minister Balkenende:

Ik wil daar later op terugkomen. Dit is nu een voorbeeld van de meer specifieke vragen waarvan ik mij had voorgenomen om die later te behandelen.

De heer Roemer (SP):

Ik kom terug op een van de eerste zinnen uit de inleiding van de minister-president. Als ik het goed heb begrepen, zei de minister-president dat deze wet de vlag is die de lading dekt en dat die eigenlijk ook geen wijziging behoeft. Hoe kijkt de minister-president dan aan tegen 65 amendementen uit de Kamer?

Minister Balkenende:

Ik zie ten eerste een grote mate van betrokkenheid van de Kamer. Ten tweede zie ik dat men een grote mate van zorgvuldigheid aan de dag wenst te leggen. Een fundamenteel wetsvoorstel zoals dit leidt tot reacties, commentaar en kritiek. Dat hoort erbij. Wij zullen daar maandag verder over spreken. Uiteraard zullen wij de amendementen van commentaar voorzien.

Ik ga in op de afzonderlijke vragen.

De heer Vendrik sprak over de werkgelegenheidseffecten, maar ook de heren Roemer en Mos vroegen daarnaar. Ik heb daar al iets over gezegd in mijn inleiding. Alleen al in de bouw staan dit jaar en komend jaar 50.000 banen op het spel. De projecten waar de Crisis- en herstelwet betrekking op heeft, leveren gezamenlijk heel veel werkgelegenheid op in de komende jaren. Bij de projecten die voortvloeien uit de Nota Ruimte gaat het in totaal om meer dan 100.000 mensjaren directe werkgelegenheid: woningbouw, bedrijventerreinen, kantoren enzovoort. Ik geef een paar voorbeelden: de stadshavens Rotterdam 25.000 mensjaren, de Zuidplaspolder 15.000 mensjaren, de Oude Rijnzone 6400 mensjaren. Ook bij de grondwerken en in de weg- en waterbouw gaat het om veel werk. Een vuistregel is dat elke miljoen euro die wordt geïnvesteerd, zorgt voor 10 mensjaren werk. Het investeringsbedrag van de in de wet genoemde projecten op het gebied van weg en openbaar vervoer overstijgt de 8 mld. Ook hier praat je dus over een slordige 80.000 mensjaren. Daarnaast zijn er tal van projecten die in de toekomst tot nieuwe banen leiden: Klavertje Vier in Limburg, de Westelijke Dordtse Oever en het stationsgebied Utrecht. Dit zijn voorbeelden van plekken waar op termijn duizenden mensen aan het werk zijn.

Als wij erin slagen om de projecten waarop de Crisis- en herstelwet van toepassing is, te versnellen, houden wij duizenden mensen aan het werk die anders misschien werkloos thuis zouden komen te zitten. Net als de Kamer vindt het kabinet dit buitengewoon belangrijk. Wij zetten ons hiervoor in, door deze wet, maar ook door de genomen budgettaire stimuleringsmaatregelen. Ik noem bijvoorbeeld de maatregel van minister Donner op het gebied van de deeltijd-WW. Het kabinet is en blijft vastbesloten om al het mogelijke te doen om de crisis te bestrijden en de werkgelegenheid op peil te houden.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Ik ben het zeer eens met het kabinet dat het hecht aan handhaving of creatie van werkgelegenheid in de bouw. Dat is een belangrijk punt. Als de minister-president deze redenering zou voorleggen aan het Centraal Planbureau, dan zou hij moeten kiezen tussen twee opties. Hij heeft gelijk als hij bijvoorbeeld in de jaren 2010, 2011 en 2012 een aantal miljarden extra op tafel legt, maar dat gebeurt niet. Er wordt niet extra geïnvesteerd ten opzichte van eerdere planningen die beschikbaar waren, bijvoorbeeld voor de Nota Ruimte of het MIRT. De andere optie was dat de bestaande financiering zonder de Crisis- en herstelwet eigenlijk een verkeerde vorm van boekhouden was en dat de minister van Verkeer en Waterstaat er eigenlijk mee rekende dat hij aan het einde voortdurend extra geld zou overhouden. Het eerste is volgens mij niet waar en het laatste wil volgens mij niet de waarheid van het kabinet zijn. Waar komen die extra banen vandaan?

Minister Balkenende:

Wanneer er zowel op nationaal als op decentraal niveau plannen zijn en budgetten zijn vrijgemaakt, dan is de vraag wanneer je ermee kunt beginnen. Als je de snelheid van handelen kunt bevorderen door snelle procedures, zal er eerder bedrijvigheid zijn. Dat is precies de reden waarom bijvoorbeeld de bouwwereld graag wil dat de plannen die er zijn, eerder gerealiseerd worden. Dat helpt hen sneller en beter door deze periode heen. Dat geldt in het algemeen. Daarnaast hebben wij in het crisispakket ook de nodige stimuleringsmaatregelen genomen. Daar heeft de heer Vendrik gelijk in. Eerder in dit debat heb ik het genoemd: dit jaar een bedrag van 3 mld. en volgend jaar ook een bedrag van 3 mld. Dat zijn zaken die de economie stimuleren, maar je moet ze wel realiseren. Wij hebben gesproken over zaken zoals duurzame energie. Ik heb een paar voorbeelden gegeven; die hoef ik niet te herhalen. Die zaken leiden tot bedrijvigheid. Kortom, het naar voren halen van zaken die al gepland waren, is een versnelling van bedrijvigheid en leidt op korte termijn tot meer werkgelegenheid. Is dat het hele verhaal? Natuurlijk niet. Daar heeft de heer Vendrik ook gelijk in. Het zit hem immers ook in de grote budgetten. Dat is ook weer het wezen van deze wet. Dat is een kwestie van gelden die op gemeentelijk en provinciaal niveau worden ingezet. Daarom hebben wij ook overleg gevoerd over deze wet met de VNG en het IPO om te bekijken wat het voor hen betekent. Als wij de zaak in beweging kunnen krijgen en sneller kunnen opereren, dan is er eerder bedrijvigheid. Dan kunnen mensen eerder aan de slag. Juist dat sneller opereren is zo van belang omdat wij nu midden in de financiële crisis zitten. Daarom moeten wij het juist doen.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Dit debat is een tikje vreemd. Dit voorjaar hebben wij er bij verschillende gelegenheden bij het kabinet op aangedrongen dat het zou stimuleren naast het begrotingsbeleid, de automatische stabilisatoren, het buiten de kaders plaatsen van de WW en het echt conjunctuurneutraal maken van de begroting. Dat werd ook gevraagd door Europa. Door de minister-president, maar ook door de minister van Financiën is toen herhaaldelijk gezegd: ho, ho, we doen al genoeg via de automatische stabilisatoren en dat is het wel zo'n beetje.

Als het daartoe beperkt blijft, en ik denk dat dat ook de waarheid is als het gaat over de wijze waarop het begrotingsbeleid anno 2009, 2010, 2011 eruitziet, dan komen er geen extra banen. Die komen er niet. En dan kan de minister-president dat hier ook niet uitventen als een effect van zijn wet. Dat kan de minister-president pas als versnelde procedures ertoe leiden dat extra geld van het kabinet in 2010 bijvoorbeeld tot besteding komt. Maar er is geen extra geld, dus die extra banen zijn er niet.

Minister Balkenende:

Het gaat om het volgende. U kent de cijfers van het Centraal Planbureau net zo goed of nog beter dan ik. Als eerst wordt gesproken over een getal van werkloosheid dat hoger is dan 700.000 en naderhand blijkt dat de werkloosheid in de 600.000 zit, dan wordt dat bijvoorbeeld mede verklaard door een instrument als de deeltijd-WW. Dat dempt de werkloosheid op korte termijn. Ik noem dit voorbeeld om aan te geven dat er de nodige instrumenten zijn van de kant van het kabinet om de economie op korte termijn te stimuleren. Dat levert op een gegeven moment gewoon banen op. Daarom noemen wij dat verschil tussen een eerste idee van het Planbureau van meer dan 700.000 werklozen en vervolgens een werkloosheid op een lager niveau.

Waar het nu om gaat, is dat je op korte termijn probeert zo veel mogelijk werk te genereren als er plannen zijn om zaken naar voren te halen. De betekenis van deze wet is dat je datgene wat misschien eerst na anderhalf of twee jaar kan worden gerealiseerd, naar voren haalt. Dan hebt u natuurlijk gelijk dat u zegt: oké, dat voordeel heb je dan gehaald. Dat is natuurlijk het wezen van deze wet: dat je zaken sneller wilt realiseren. Maar u hebt natuurlijk ook gelijk dat als je praat over de wens om er meer aan toe te voegen, het dan een kwestie is van de hoeveelheid extra geld die dan op de plank komt. Maar je moet een onderscheid maken. Er is een vraag: wat kun je op korte termijn realiseren. Daar levert deze wet een bijdrage aan via de versnelling van de procedures. Maar als je op een gegeven moment meer dingen wilt doen, dan is het een kwestie van beleid. Voor een deel is het stimuleren van de kant van de overheid, maar voor een deel zal het ook weer moeten gaan om herstel van vertrouwen in de marktsector. Wij kunnen wel stimuleren als staat, maar er is ook een grens aan. U weet dat het debat aanvankelijk werd gedomineerd door de vraag: hoe stimuleer je de economie op de korte termijn? Maar je moet wel kijken naar de exitstrategie. Want je moet ook oog hebben voor de soliditeit van je overheidsfinanciën. In die zin moet je gewoon eigenlijk hopen, en dat zal de essentie zijn van het economisch herstel, dat de marktsector op een gegeven moment weer gaat functioneren. Natuurlijk moet dat gebeuren. Maar het is een combinatie van stimuleren op korte termijn, exitstrategie, herstel van vertrouwen in de marktsector, maar wel datgene wat je kunt doen sneller doen. En daar levert deze wet een bijdrage aan.

De heer Van der Ham (D66):

Je hebt een bakje op tafel staan met "to build". Dat moet gebouwd worden en dat gaan we nu sneller doen. Als dat leeg is, dan heb je per saldo niets meer gedaan. Maar dat debatje hebben wij daarnet al gehad. Even over die versnelling. U zegt: deze wet is nodig om echt te versnellen. Nu hebben we de Spoedwet wegverbreding gehad. Wij hebben over de coördinatie WRO-systeem gehad. Wij hebben de Wet op de bestuurlijke lus gehad. Die wetten zijn nog maar net behandeld. Sluit u nu uit dat op grond van die regelingen, die ook van start gaan, diezelfde versnelling ook bereikt zou kunnen worden?

Minister Balkenende:

U zegt: laat deze wet maar zitten? Begrijp ik dat goed? U zegt: je hebt bepaalde instrumenten, laat dat nu functioneren? Als dat de achtergrond van uw vraag zou zijn, dan zeg ik: dat ben ik dan niet met u eens. Ik ben ervan overtuigd dat deze wet wel degelijk gaat bijdragen aan de versnelling van procedures. Dat is ook de overtuiging van mensen in de bouwwereld en vertegenwoordigers van provincies en gemeenten. Iedereen ziet hier de voordelen van in. Ik zou dus zeggen: alles uit de kast halen en dit voorstel draagt daaraan bij. Dat is mijn vaste overtuiging. Dat is ook de reden waarom wij er nu met elkaar over spreken.

De heer Van der Ham (D66):

Maar al die regelingen zijn ook bedoeld om precies dat te bereiken: een versnelling. En die zijn nog niet eens allemaal van start gegaan. En nu zeg u al: het is niet genoeg. U doet bijna verwijtend naar mij: dus u vindt dat het maar trager moet zijn. Nee, dat vind ik natuurlijk niet. Als het sneller kan, dan moet het natuurlijk sneller. Wij hebben alleen niet voor niets al die wetgevingsprocedures doorlopen in de Kamer, met grote steun in de Kamer, links, rechts. En dan denk ik: tja, zal dat niet voldoende zijn? En dat zeg ik niet alleen. Dat zegt ook de instantie die ons hier in huis rond procedures heel goed adviseert. Dat is de Raad van State. Die zegt: het is maar de vraag of dit allemaal sneller gaat. De Raad van State wijst trouwens ook naar die regels.

Minister Balkenende:

Ik heb ook aangegeven dat wij nadrukkelijk rekening hebben gehouden met het commentaar van de Raad van State. Wij hebben die Deltawetachtige benadering bij grotere projecten opgepakt. U weet hoe wij daarmee om zijn gegaan. En voor het overige zeg ik: wij hebben alles uit de kast gehaald, wij pakken gewoon goed suggesties op. Wij gaan uiteraard in op kritiek van de Kamer. Er is ook hard gewerkt door de Kamer. Maar alles staat in het teken van de vraag: hoe krijgen wij zaken in beweging? Elke maand tijdwinst is een voordeel in deze tijd waarin het zo moeilijk gaat.

Er is een aantal vragen gesteld, onder andere door de heer Vendrik en door de heer Roemer. Zij zeiden dat ik misbruik van de crisis maak door projecten er doorheen te drukken waarvoor geen draagvlak is. De heer Roemer gebruikte de term misbruik en de heer Vendrik had het over discutabele projecten. Ik herken mij niet in dat beeld. Wij hebben de maatregelen en projecten op een zorgvuldige manier gekozen, met het oog op de effecten op de werkgelegenheid en de duurzame ontwikkeling. De Crisis- en herstelwet is een voorwaardenscheppende wet. De voorwaarden worden geschapen voor snelle en efficiënte besluitvorming over projecten. Daar ben ik zo-even ook al op ingegaan. De Crisis- en herstelwet vervangt de besluiten over projecten niet; over elk project wordt nog ten minste één expliciet besluit genomen, waarop van tevoren kan worden ingesproken en waartegen nadien bezwaar en beroep openstaan. Het kabinet hecht zeer aan ordentelijke en zorgvuldige procedures en heeft binnen die randvoorwaarden gekeken naar vereenvoudiging en versnelling.

De heer Roemer en de heer Vendrik hebben ook gesproken over de kritiek die onder anderen de heer Priemus heeft geuit. Neemt door de Crisis- en herstelwet de complexiteit van de wetgeving, en daarmee de kans op vertraging, niet toe in plaats van af? Wat ons betreft is dat niet aan de orde. Het doel van de wet was en is vereenvoudiging en versnelling van de besluitvorming. De wet bevat diverse maatregelen die zijn gericht op vereenvoudiging, zoals de maatregel op het gebied van het bestuursprocesrecht en de Onteigeningswet. Deze zorgen rechtstreeks voor minder complexiteit. Ik wijs ook op de manier waarop de Crisis- en herstelwet tot stand is gekomen. De bewindspersonen hebben laten nagaan welke belemmeringen in de praktijk worden ervaren. Bij de voorbereiding van de wet is steeds goed bezien hoe maatregelen zullen uitpakken. Waar het risico op vertraging zich zou kunnen voordoen, is bewust afgezien van maatregelen.

Dan kom ik op de verhouding tussen de Crisis- en herstelwet en de commissie-Elverding. Meerdere leden hebben dit punt naar voren gebracht: de heer Vendrik, de heer Van der Ham en de heer Aptroot. Wat is het verband tussen het een en het ander? Waar de commissie-Elverding, en in navolging daarvan het kabinet, voor staat is: een gedegen voorbereiding met een breed onderzoek van alternatieven en brede betrokkenheid van partijen; een goed afgewogen en duidelijk gemarkeerd voorkeursbesluit; snelle en effectieve realisatie van het genomen besluit. Waar de Crisis- en herstelwet met name aan bijdraagt, is het derde punt: een snelle en effectieve realisatie van projecten. Tal van maatregelen uit de wet zijn daarop gericht. De commissie-Elverding noemt ook het bestuursprocesrecht. Vooruitlopend op een definitieve wet wordt dit nu versneld geregeld. Je ziet ook heel sterk de eerste twee punten terug, bijvoorbeeld in de suggestie van de VNG om een procedure in de wet op te nemen voor lokale projecten met nationale betekenis. Die procedure is geïnspireerd op de commissie-Elverding: een structuurvisie met een brede alternatievenafweging, een verplicht bestuursakkoord en daarna versnelde besluitvorming en daadkrachtige uitvoering. Kortom, de Crisis- en herstelwet en het kabinetsstandpunt inzake de commissie-Elverding liggen in mijn opinie in elkaars verlengde. Ik kan u melden dat de heer Elverding dit zelf eveneens zo ziet.

De heer Samsom (PvdA):

Onze waardering van de manier waarop "Elverding" in de wet is verwerkt, is toch iets anders. Er zitten inderdaad al elementen in en dat is mooi. Dit geldt zeker voor de derde, laatste fase. Vooral aan het begin kan de besluitvorming echter nog op tal van manieren worden verbeterd en kunnen beter plannen worden gemaakt. Ik weet dat de minister van Verkeer en Waterstaat al bezig is. Ik heb hem in mijn termijn expliciet gevraagd of de regering bereid is om, in aanvulling op de Crisis- en herstelwet, ook een soort crisis- en herstelaanpak te presenteren, waarmee wij "Elverding", verder dan tot nu toe is gebeurd, verpakken in wetgeving. Dat gaat niet onmiddellijk leiden tot betere projecten, maar wel tot betere plannen, die later voor onze economie van groot belang zijn.

Minister Balkenende:

Zullen wij het zo doen, mijnheer Samsom, dat wij dit punt meenemen in onze schriftelijke reactie op dit punt en daar iets uitgebreider op ingaan? Ik vind het een relevante vraag die u naar voren brengt.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Dit is toch een fundamenteel punt. Twee leden van de commissie-Elverding hebben bij gelegenheid van de hoorzitting in de Kamer over de Crisis- en herstelwet luid en duidelijk laten weten dat dit precies niet is wat zij beoogd hebben met het advies-Elverding. De minister-president zegt nu dat de commissievoorzitter het kabinet kennelijk heeft laten weten dat de Crisis- en herstelwet precies doet wat Elverding heeft beoogd. Dat is merkwaardig. Hoe kan dat?

Minister Balkenende:

Dan gaan wij nog eens even wat dieper op zaken in, want ik krijg weer wat extra informatie aangereikt, dus laat ik die dan maar in het debat benutten. Moet de aanbeveling van de commissie-Elverding ook onverkort in andere ruimtelijke wetgeving, zoals de Wro, worden opgenomen? Laat ik eerst deze opmerking maken. Wij hebben van de heer Elverding begrepen dat hij tevreden is over het verband tussen zijn werk en datgene wat wij doen. Ik heb zo-even die drie elementen genoemd, dus die hoef ik niet te herhalen. Wat ons betreft ligt het ook in elkaars verlengde. De commissie-Elverding heeft ook te maken met de wijze waarop wij zaken in Nederland sneller kunnen organiseren en vooral ook met het politiek en bestuurlijk onvermogen. Dat is allemaal waar. Wij moeten echter ook kijken naar de procesrechtelijke kant van het geheel. Dat is onze waarneming en dat is ook de intentie van waaruit wij dit alles hebben bekeken. Om die reden hebben wij gezegd dat wij het op deze manier doen.

De commissie-Elverding is niet alleen een kwestie van wetgeving. Er wordt meer ondernomen dan alleen de wijziging van de Tracéwet die in voorbereiding is. De acties in het kader van de verbetering van de wet zijn in ambtelijke voorbereiding en gaan bovendien verder dan alleen de Tracéwetprojecten. Wat de wetgeving betreft is het belangrijk om het gedachtegoed van de commissie-Elverding niet te juridiseren. De werkwijze van sneller en beter kan niet simpelweg verplicht worden gesteld. Een verbreding van de aanbevelingen voor elke vorm van ruimtelijke besluiten moet daarom goed worden doordracht. Bij grote projecten wordt een zeer groot deel van de ruimtelijke besluitvorming ook in gang gezet door burgers. Daar is dikwijls geen sprake van grote maatschappelijke opgaven of weerstand; daarvoor hoeven geen alternatieven te worden onderzocht. Dikwijls is er ook geen andere overheid bij betrokken. Dat neemt niet weg dat er op projecten die onder de ruimtelijke orde­ning vallen op onderdelen winst valt te behalen. Ik wil daarom toezeggen om na te gaan voor welke soorten ruimtelijke besluitvorming in de WRO het gedachtegoed van sneller en beter kan leiden tot specifieke aanpassingen in de Wet ruimtelijke ordening. Dit was een opmer­king in meer algemene zin, naar aanleiding van hetgeen de heer Samsom naar voren heeft gebracht. Het gaat mij vooral om de complementariteit tussen een en ander.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Dit snap ik niet. De commissie-Elverding heeft een belangrijk advies neergelegd bij het kabinet en de Kamer. Hoe kunnen wij sneller de procedures realiseren? Hoe bereiken wij snellere doorlooptijden van projecten? Snelheid was het oogmerk; het moest sneller en beter. Nu horen wij dat wij op de belangrijkste onderdelen van het Elverdingadvies, die niet in de Crisis- en herstelwet zitten, nog een nadere reactie krijgen. Daar snap ik helemaal niets van. Je wilt een Crisis- en herstelwet, want je wilt betere projecten en snellere doorlooptijden. Dan heb je daarvoor een kans, maar dan pak je de hoofdmoot van Elverding niet mee in de Crisis- en herstelwet. Hoe kan dat nu?

Voorzitter: Cramer

Minister Balkenende:

Als de heer Vendrik had geluisterd naar wat ik heb gezegd, had hij kunnen horen dat er in het advies van de commissie-Elverding drie belangrijke punten zitten. Ik heb ze genoemd: een gedegen voorberei­ding, met een breed onderzoek naar alternatieven en een brede betrokkenheid van partijen, een goed afgewogen en duidelijk gemarkeerd voorkeursbesluit en een snelle en effectieve realisatie van het genomen besluit. Dat zijn de punten die te maken hebben met de commissie-Elverding. In de Crisis- en herstelwet zit met name dat derde element, dat te maken heeft met de procedures. Ik heb gezegd dat wij ook de twee eerste elementen terugzien in het geheel. Ik wijs in dit verband op de suggestie van de VNG om een lokaal project een nationale betekenis en een speciale procedure te geven. Die procedure is geïnspireerd door Elverding; een structuurvisie met brede alternatievenafweging, een verplicht bestuursakkoord en daarna een snelle besluit­vorming en een daadkrachtige uitvoering.

In het voorstel staat wat er op lokaal niveau kan gebeuren met grote bouwprojecten, wat natuurlijk ook samenhangt met hetgeen de Raad van State naar voren heeft gebracht, maar daarin pakken wij het gedachtegoed van Elverding gewoon op. Wat ons betreft is er dus sprake van complementariteit van het gedachtegoed van Elverding en hetgeen hier speelt. De voorzitter van de commissie heeft dat zelf ook aangegeven.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Wij pakken het niet op. Nee, het zou de eerste prioriteiten van het kabinet moeten zijn. Wij wachten nog steeds op de uitwerking door het kabinet van de hoofdlijnen van Elverding. Dat zit niet in de procedures, dat zit niet in de betere besluitvorming. Wij zitten nog te wachten op uw stuk. Wij zitten nog te wachten op uw reactie. U wilt snelheid, maar u gaat voorbij aan de hoofdboodschap van Elverding. Dat snap ik niet. U zoekt het in het minst belangrijke onderdeel van het advies, namelijk versnelling van procedures via wettelijke aanpassing. Als u een echte Crisis- en herstelwet wilt, mijnheer de minister-president, dan had u als eerste moeten komen met de uitwerking van het belangrijkste advies van Elverding. Dat doet u niet en dat snap ik niet.

Minister Balkenende:

De heer Vendrik maakt nu een karikatuur van wat het kabinet doet. Ik heb toch niet voor niets hier gezegd dat wij, toen het ging om de vraag hoe wij de economie moeten stimuleren, eerst gekeken hebben naar de financiële sector. Wij hebben te maken gehad met een crisispakket, bestaande uit 3 mld. investeringen dit jaar en een geringer bedrag volgend jaar. Wij hebben genoegen genomen met een hoger financieringstekort om de economie te stimuleren. Dat zijn allemaal zaken die te maken hebben met een snelle besluitvorming van de kant van het kabinet, om richting te geven aan hetgeen nu nodig is. Ook dat heeft te maken met snelheid en met ons aanvullend beleidsakkoord.

Daarnaast hebben wij te maken met de vraag hoe wij bedrijven kunnen stimuleren. Voor een deel is dat gewoon een kwestie van het gebruiken van de instrumenten die in het aanvullend beleidspakket zitten. Daarnaast kun je bekijken hoe het zit met de implementatie van voorstellen en wat dat te maken heeft met de procedures. Je kunt soms de beste voorstellen hebben of besluiten nemen, maar als die op een gegeven moment stokken vanwege bestuursrechtelijke situaties en belemmeringen, dan moeten wij dat onder ogen zien. Wat dat betreft bestaat er een verband tussen de maatregelen die wij hebben genomen in het kader van de crisis en hetgeen wij sneller willen realiseren. Wat dat betreft bestaat er een verband tussen de maatregelen die wij hebben genomen in het kader van de crisis en hetgeen wij sneller willen realiseren. Het een hangt met het ander samen. Elverding – u hebt gelijk – heeft te maken met de wijze waarop je zaken bestuurlijk oppakt. Als wordt gezegd dat wij niet snel genoeg zijn, hebben wij ons dat aan te trekken als kabinet. Dat is echter geen alibi om nu niets te doen aan dit vraagstuk. Ook dat hoort erbij. Een groot deel van de Kamer onderstreept dat en dat vind ik de winst van dit debat.

Voorzitter: Kraneveldt-van der Veen

Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie):

Over de wens om tot versnelling te komen, bestaan volgens mij geen verschillen van mening. Waar wel wat zorgen over bestaan – dat is ook in de nota naar aanleiding van het verslag verwoord – is dat waar wij aan de ene kant snelheid kunnen boeken, winst kunnen boeken, aan de andere kant het risico van vertragingen bestaat. Ik heb geen zin in angstverhalen die verlammend werken, van laten wij maar stoppen en stilstaan. Ik wil graag verder. Ik ben wel op zoek naar meer inhoud, meer grond, voor het antwoord van het kabinet dat het de risico's van allerlei juridische procedures niet zo groot inschat. Kan de minister-president daar nader op ingaan?

Minister Balkenende:

Dit is een heel fundamentele vraag. Normaal gesproken zou de minister van Justitie hierop zijn ingegaan. Het vraagstuk betreft hoe je zaken sneller kunt laten lopen. Je kunt natuurlijk een procedure sneller later verlopen door termijnen naar voren te halen. Als vervolgens alles wordt afgewezen, gebeurt er echter nog niets.

Minister Hirsch Ballin:

Zal ik doorgaan?

Minister Balkenende:

Nee, jij gaat niet door. Er is er een die doorgaat en dat ben ik.

Wij hebben ook te maken met Europeesrechtelijke kaders. Wij hebben steeds aangegeven dat wij ons bewegen binnen het Europeesrechtelijke kader, dat wij daar niet aan gaan tornen. Dat heeft te maken met rechtszekerheid. Als de voorbereiding zodanig is geweest dat er onvoldoende recht is gedaan, zal je onderuit gaan in de procedure. Dat is waar. De opmerking van de heer Vendrik was terecht, namelijk dat wij ervoor moeten zorgen dat wij de zaken goed organiseren. Het maakt verschil of die toetsing Europeesrechtelijk plaatsvindt in een procedure die misschien twee of drie jaar duurt of dat je die zaken naar voren haalt. Wij hebben bij deze wet steeds aangegeven dat het hier ook om zorgvuldigheid gaat. Soms schrappen wij een verplichting. De heer Samsom heeft terecht gesproken over de MER-verplich­tingen. Die gaan wij wat insnoeren omdat wij vinden dat het niet noodzakelijk is om bepaalde dingen te doen. Dat scheelt tijd, dat levert tijd op. Er is altijd sprake van een besluit dat wordt genomen. Daar kan bezwaar tegen worden ingediend. De waarborgen zijn er, maar wij gaan het sneller doen. Heb je daarmee een garantie? Nee, natuurlijk niet. Je zult zorgvuldig moeten blijven. Dat is echter niet het punt. Het gaat niet ten koste van bijvoor­beeld Europeesrechtelijke kaders of de zorgvuldigheid. Het gaat alleen wel sneller, dat is het wezen van dit voorstel.

Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie):

Dit begrijp ik. Ik heb echter toch altijd geleerd om een beetje van het negatieve van de mens uit te gaan. Nieuwe wetgeving zal mensen altijd uitdagen om de randen ervan op te zoeken.

Minister Balkenende:

Dat is waar.

Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie):

Dat heeft de minister-president ook niet aan een touwtje. Wij zien bijvoorbeeld problemen bij de rechter, waar wat wachtrijen beginnen te ontstaan. Ik zou daar in de schriftelijke beantwoording wat meer over willen lezen.

Minister Balkenende:

Er is een aantal dingen dat wel uitmaakt. Er is een specificering aangebracht wat betreft de vraag wie de belanghebbenden zijn. Je moet echt een belang hebben. Wij gaan geen situatie creëren waarin elke willekeurige Nederlander maar een bezwaar kan indienen. Je moet een belang hebben. Dat wordt gemarkeerd. Dat betekent dat wij de kring van degenen die bezwaar kunnen aantekenen, gaan insnoeren. Dat is één voorbeeld. Een tweede voorbeeld is dat wij stellen dat overheden niet met elkaar procederen. Ik weet dat daar verschillend over wordt gedacht in deze Kamer, maar dat maakt wel uit.

Ik was samen met minister Eurlings bij een bijeenkomst over de verlenging van de A4. Ik heb daar actievoerders horen zeggen: wij hebben de zaak 46 jaar tegengehouden, dus wij zullen weer wat gaan doen. Dat is een onderstreping van hetgeen u bedoelt, mevrouw Wiegman. Als wij zo bezig zijn in Nederland, als wij alles opzoeken om zaken tegen te houden om ze tegen te houden, zeg ik dat dit eigenlijk niet kan. Dat moet een keer afgelopen zijn. Er zijn rechtswaarborgen. Mensen hebben het recht om bezwaren in te dienen als zij belanghebbend zijn, maar wij gaan wel tempo maken.

Te lang heeft in Nederland de situatie bestaan dat zaken konden worden gerekt op grond van allerlei motieven. Dat is een houding, die is erin gesleten en dat kan gewoonweg niet. De voorstellen gaan niet ten koste van de zorgvuldigheid, maar wij willen wel tempo. Dan mag je best kijken wie nu precies belanghebbende is. Ik vind dat buitengewoon relevant. Wij gaan zaken gewoon sneller doen in dit land. Dat geldt nu gedurende de crisis, maar het is een bredere benadering die ook zal gaan gelden na 2014: zorgvuldigheid altijd, maar wel met tempo. Wij gaan Nederland gewoon slagvaardiger maken. Het heeft echt lang genoeg geduurd.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

De heer Vendrik heeft natuurlijk wel een punt. De minister-president zegt dat je ook naar jezelf moet kijken als bestuurlijk onvermogen en politiek onvermogen belangrijke belemmerende factoren zijn bij de totstandkoming van projecten. Dat is dan toch wel een beetje te vrijblijvend. Daarmee sluit ik mij aan bij de zorgen van mevrouw Wiegman. Het kabinet spreekt over zorgvuldige besluitvorming. Maar dat is een van de grootste bottlenecks. Als dat bestuurlijk onvermogen niet wordt opgelost, vraag ik mij af of de besluiten inderdaad wel Europeesrechtelijk-proof zullen blijken te zijn. Wij hebben gezien dat de besluiten onvoldoende waren ten aanzien van de kwaliteit. Het is daarom de vraag wat het actieplan is om het bestuurlijk onvermogen en het politiek onvermogen aan te pakken. Wat zijn de deadlines? Welke stappen mogen wij verwachten? Hoe beoordeelt de minister-president het feit dat wij dit nog niet hebben opgelost maar wel op een andere manier met de besluitvorming omgaan in het kader van de zorgen die bestaan over onze Europeesrechtelijke verplichtingen?

Minister Balkenende:

Er spelen hier twee dingen. In de eerste plaats praten wij over de crisis. Ik zal niet herhalen wat ik daarover heb gezegd. Ik heb uitgelegd hoe het kabinet de crisis te lijf gaat, vorig jaar en dit jaar. Er is sprake van stimuleringspakketten. Dit is een onderdeel van de acties om de zaken in beweging te krijgen. Dat is een deel van de discussie. Die heb ik zojuist geschetst.

In de tweede plaats speelt de discussie rond het rapport van de commissie-Elverding. Ik meen dat het wellicht goed is wanneer wij daarop in onze schriftelijke reactie nader zullen ingaan. Ik heb gezegd dat wij natuurlijk oog moeten hebben voor de bestuurlijke processen in dit land. Wij hebben al gereageerd op het rapport van de commissie-Elverding. Ik herinner mij de discussie die wij erover in het kabinet hebben gehad. Daarover hebben wij met de Kamer gecommuniceerd. Mevrouw Ouwehand moet dus niet doen alsof wij er niets over hebben gezegd. Ik heb wel gezegd dat wij ons ook dit ter harte moeten nemen. Dat geldt niet alleen voor ons. Het geldt ook voor andere bestuurlijke niveaus. Wij willen dat zaken goed worden voorbereid. Daar doe ik niets aan af. Die algemene notie is er. Als de discussie over dergelijke zaken nog loopt in het kader van het rapport van de commissie-Elverding, is dat geen vrijbrief om dit niet te doen. Ik stel voor dat wij in de schriftelijke beantwoording terugkomen op het rapport van de commissie-Elverding zelf.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Dat lijkt mij een goede zaak. Dan kunnen wij daarover nog verder debatteren. Ik vraag wel aan het kabinet om het niet opgeloste probleem van het bestuurlijk onvermogen te koppelen aan de zorgvuldigheid waarover het kabinet in de memorie van toelichting voortdurend spreekt. Het wordt nergens onderbouwd hoe de zorgvuldigheid wordt geborgd. Naar mijn mening is dit een groot knelpunt.

De heer Van der Staaij (SGP):

Een van de leden van de commissie-Elverding heeft tijdens het rondetafelgesprek gezegd dat de commissie nog had overwogen om de titel "Sneller door beter" te gebruiken. Daarmee wilde de commissie beklemtonen dat juist later tijd kan worden gewonnen wanneer je in het begin de kwaliteit van de besluitvorming hebt versterkt. Dat betekent ook dat juist veel werk zou moeten worden gemaakt van een gedegen alternatievenonderzoek. In hoeverre is voor de complexe projecten die onder deze wetgeving gaan vallen gewaarborgd dat in de voorfase het gedegen alternatievenonderzoek heeft plaatsgevonden?

Minister Balkenende:

Ik begrijp de vraag van de heer Van der Staaij zeer goed. Het is een belangrijk punt. Hoe zorgvuldiger je in het voortraject bent, des te beter kan de besluitvorming zijn en dan heb je naderhand minder last. Hoe vaak komt het immers niet voor dat projecten op een gegeven moment worden stilgelegd omdat blijkt dat er nog bepaalde hiaten zijn? Ik veronderstel dat de heer Van der Staaij en ik er hetzelfde over zullen denken. Mijn opvatting is hoe zorgvuldiger je in het begin bent, des te minder problemen je later ondervindt.

Wij constateren echter wel dat het vaak misgaat omdat er toch weer nieuwe dingen worden gevonden. Bouwprojecten kunnen stil komen te liggen omdat zich weer een bepaalde belemmering voordoet. Dat moeten wij eigenlijk niet hebben. Wij moeten die zorgvuldigheid dienen. Dat vloeit voort uit de aanbevelingen van de commissie-Elverding. Het ontslaat ons echter niet van de verplichting om, met behoud van de zorgvuldigheid, sneller te werken. Het een sluit het ander niet uit. Ik vind het merkwaardig dat er tijdens dit debat een tegenstelling wordt gesuggereerd. Je hebt zorgvuldig te werken, je moet productief zijn en je moet zorgvuldig zijn in het begin. Wij hebben hier echter wel te maken met de procedures en je hebt te maken met de vraag of het allemaal niet wat sneller kan. Er is geen sprake van een tegenstelling; je hebt het ene, maar ook het andere nodig. Als zorgvuldigheid onvoldoende wordt betracht, komt er in de procedures een moment dat je daarop wordt afgerekend. Het verschil is alleen dat je nu nog twee of drie jaar moet wachten totdat je daarover helderheid hebt. Dat wordt nu naar voren gehaald. Je wordt er dus sneller mee geconfronteerd als zaken in het voortraject niet goed zijn gelopen.

De heer Van der Staaij (SGP):

Ik begrijp wat de minister-president zegt en ik ben het ermee eens. Een punt blijft echter, dat juist normen worden geschrapt die het onderzoek naar alternatieven afdwingen. In hoeverre is dan nog wel gewaarborgd dat je ook bij complexe projecten prikkels houdt om deze alternatieven goed te wegen?

Minister Balkenende:

Complexe projecten beginnen met de vraag wat je precies wilt bereiken. Hoe zorgvuldig heb je gecommuniceerd? Welke alternatieven heb je in beeld gebracht en welke niet? Al deze zaken spelen in het begin. Vervolgens komt de zaak in procedure. Dat gaan we al sneller doen. Dan zal blijken of je er genoeg aan hebt gedaan. De zorgvuldigheid blijft echter altijd, of je de rechtssituatie nu laat zoals die nu is, of dat je versnelt volgens de Crisis- en herstelwet. Daartussen is geen verschil, want de toetsing wijzigt niet. Het gaat alleen veel vlugger door de eisen die we stellen. Wat overblijft, is de vraag hoe je zorgvuldig bezig bent met het besluitvormingsproces. De heer Vendrik heeft in dat verband terecht naar voren gebracht dat dit te maken heeft met de Elverdingdiscussie. Er is winst behaald door een goed politiek en bestuurlijk vermogen. Daarop ben ik zojuist ingegaan.

De voorzitter:

Ik stel de heer Vendrik in de gelegenheid om een vraag te stellen. Daarna gaat de minister-president door met de beantwoording van de volgende vraag.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Mijn vraag gaat over de A4 door Midden-Delfland. De minister-president sprak zojuist over een bezoek dat hij aan Midden-Delfland heeft gebracht met de minister van Verkeer en Waterstaat. Hij zei dat hij daar actievoerders was tegengekomen. Hij zei daarover: dat zijn actievoerders die dingen tegenhouden omdat ze dingen willen tegenhouden. Dat is volgens mij onjuist, want ...

Minister Balkenende:

Nee, ze zeiden het zelf! Ik liep daar rond. Er werd door de actievoerders gezegd: we hebben de weg 46 jaar tegengehouden, dat gaan we nog eens proberen. Ik registreer alleen. Ik vraag mij af: is dat de houding? Dat wil ik gewoon niet. Ik vind dat onzin!

De heer Vendrik (GroenLinks):

Wellicht zijn hierbij twee feiten relevant. Het eerste feit is dat de A4 Midden-Delfland als project nog nooit op een tafel van een rechter is beland. De A4 Midden-Delfland heeft die status nooit bereikt, omdat er kennelijk in het verleden politici waren die ervoor hebben gekozen om die weg niet aan te leggen. Wij hebben het dus daarbij over Elverding. Het tweede feit is dat de actievoerder twee goede redenen hebben om het nog eens te proberen. Zij willen dat het natuurgebied daar behouden blijft. Ik denk dat zij daarvoor mogen strijden. De actievoerders willen verder vermijden dat het op het Kethelplein bij Schiedam een zooitje wordt en duizenden bewoners gigantisch veel extra overlast gaan ondervinden van de aansluiting van de A4 op de A20. Dat zijn de belangen waar deze mensen voor opkomen. Hoor ik de minister-president nu zeggen dat dit allemaal onzin is en dat dit niet meer mag? Volgens mij hebben deze mensen het volste recht om dit te doen.

Minister Balkenende:

Ja, maar vindt u het niet ook op uw weg liggen om te spreken over de manier waarop overheden daar op een adequate manier op zijn ingegaan? Er is gezorgd voor een adequate inpassing van deze weg in het landschap. U hebt de plannen toch ook gezien? Er wordt juist rekening gehouden met de gevoelens die op dit punt bestaan. Wij leven echter in een dichtbevolkt land en de capaciteit van de A13 is echt te gering. In zo'n situatie moet je een keer een keuze maken. Laten wij dat op een verantwoorde manier doen. Er zijn rechtswaarborgen. Overheden hebben te zorgen voor een zorgvuldige inpassing in het geheel. Ik vind dat alleszins verantwoord. Ik betreur het zeer dat er in zo'n situatie mensen zijn die tegenhouden om het tegenhouden. Dat was de reactie van de actievoerders waarover ik het zo-even had. Ik vind het niet verstandig dat zij dat doen. Dat is mijn opvatting.

De voorzitter:

Ik zie dat de heer Vendrik een vervolgvraag wil stellen. Dit is echter eigenlijk een kwestie die meer past bij de portefeuille van minister Eurlings, dus wellicht wordt hierop ook in de schriftelijke beantwoording nog ingegaan. Ik stel de heer Vendrik heel kort in de gelegenheid een vervolgvraag te stellen. Daarna gaat de minister-president door met het beantwoorden van de volgende vraag.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Met een zekere inpassing van de A4 Midden-Delfland in dat gebied voorkom je de problemen op het Kethelplein niet. Die blijven. Die worden niet opgelost. Daar doet het openbaar bestuur dus niets aan. En de meest milieuvriendelijke variant als het om inpassing gaat, is door de minister van Verkeer en Waterstaat afgewezen. Dat is de A4 met vaart. Ik weet niet precies waar de minister-president het over heeft.

Minister Balkenende:

Ik heb aangegeven dat er nadrukkelijk rekening is gehouden met de inpassing van deze weg in het landschap. Dat is wat ik naar voren wilde brengen. De heer Vendrik vindt dat kennelijk niet genoeg. Op dat punt verschillen wij dan mogelijk van mening.

De heer Koopmans en de heer Samsom hebben gesproken over de expiratiedatum. Waarom is gekozen voor 2014 als expiratiedatum? De expiratiedatum 2014 heeft betrekking op het eerste deel van de wet: het bestuursprocesrecht, de MER en de experimentele bijzondere voorzieningen. De wetswijzigingen in hoofdstuk 3 van de wet zijn generiek en gelden ook na 2014: de Natuurbeschermingswet en de Onteigeningswet. Over 2014 zegt de een dat de crisis dan misschien al voorbij is, terwijl een ander denkt dat die nog veel langer gaat duren. Uiteindelijk kan niemand hierover een zinnig woord zeggen. Wel weten wij dat het, zelfs als de economie gaat groeien, nog vrij lang duurt voordat de werkgelegenheid aantrekt. In dat licht lijkt de periode tot 2014 ons een redelijke middenweg, lang genoeg zodat de bepalingen effect kunnen sorteren maar niet eindeloos. Ik voeg daaraan toe: als tijdelijke maatregelen allerwegen positief worden beoordeeld, is het altijd nog mogelijk om deze van een structurele wettelijke basis te voorzien. Ik heb goed geluisterd naar wat de heer Koopmans op dit punt zei. Hij nam in feite al een voorschot op de discussie over de vraag wat je op een gegeven moment structureel kunt maken. Daarop komen wij maandag terug. Als je zaken kunt versnellen, moet dat uiteraard niet beperkt blijven tot 2014. Dat zul je dan moeten inpassen in de bestuursrechtelijke kaders, maar daarvoor hebben wij ook wat meer tijd.

De heren Koopmans, Van der Ham en Samsom hebben gesproken over de reikwijdte van artikel 5.1. Van wijziging van regels van de CHW bij AMvB zal geen sprake zijn. Daar biedt dit artikel geen ruimte voor. Wel creëert dit artikel de ruimte om met tijdelijke aanpassingen van bestaande AMvB's en aanvullende regels te komen. Daarbij kan men denken aan uitvoeringsregels voor bijvoorbeeld ontwikkelingsgebieden of bouwprojecten. Deze kunnen mede experimentele en innovatieve ontwikkelingen dienen, zoals de heer Koopmans terecht heeft opgemerkt. Deze delegatiemogelijkheid is geclausuleerd. Er mag vanzelfsprekend geen strijd ontstaan met hogere regelgeving en de regels zijn beperkt tot de projecten en categorieën van projecten die onder de wet vallen. Een dergelijke delegatie is geenszins ongebruikelijk en biedt de mogelijkheid om nadere regels te stellen ter goede uitvoering van de wet. In de richting van de heer Van der Ham merk ik op dat de toetsing en regeling op grond van dit artikel worden verricht door de Raad van State bij zijn advisering en door de rechter in het geval van concrete geschillen. Dit wat betreft de reikwijdte van artikel 5.1.

De heer Van der Ham en de heer Van der Staaij hebben gevraagd of ik iets meer kan zeggen over de kritiek van de Raad van State. Het kabinet heeft de kritiek van de Raad van State ervaren als kritisch maar opbouwend, zoals wij dat natuurlijk van de raad gewend zijn. Ik heb dat ook aangegeven. Naar aanleiding van het advies van de raad zijn er drie dingen gebeurd. Op een aantal punten is de memorie van toelichting verduidelijkt. Op enkele punten heeft het advies zelfs geleid tot aanpassing van het wetsvoorstel. Dit betreft bijvoorbeeld wijzigingen op het gebied van het bestuursprocesrecht, de natuurwetgeving en de ontwikkelingsgebieden. Ten slotte heeft de Raad van State de waardevolle suggestie gedaan om nog eens goed te kijken naar een Deltawetachtige benadering. Dat heeft geresulteerd in de toevoeging van de procedure voor de versnelde uitvoering van bouwprojecten, die ertoe leidt dat echt tempo gemaakt kan worden met het ontwikkelen van de woningbouwlocaties.

De heer Van der Ham heeft de vraag gesteld wat de CHW toevoegt aan alle bestaande wetgevingstrajecten die in de afgelopen jaren zijn doorlopen. Een periode van economische crisis is geen tijd om af te wachten. Het probleem van de stroperige en trage besluitvorming dateert natuurlijk al van voor de crisis. Voorafgaand aan de crisis heeft het kabinet dan ook al hard aan verbetering gewerkt. Dat heeft, zoals terecht door de heer Van der Ham werd opgemerkt, al geleid tot verschillende maatregelen en wetswijzigingen: de modernisering van de MER, de Wet versnelling besluitvorming wegprojecten, de Wabo en de voorbereiding voor de herziening van het bestuursprocesrecht, de natuurwetgeving en de Tracéwet. Een crisis is echter een moment om je knopen te tellen en je af te vragen of je een stap extra kunt zetten. De Crisis- en herstelwet is zo'n stap extra. Wij slaan met de Crisis- en herstelwet geen andere richting in, wij omhelzen geen andere paradigma's, maar wij geven als kabinet heel nuchter antwoord op de vraag: wat kunnen wij extra doen in het omgevingsrecht ter bestrijding van de crisis en de bevordering van duurzaam herstel?

Een andere opmerking van de heer Van der Ham was de volgende. In plaats van in de infrastructuur had het kabinet ook kunnen investeren in de kenniseconomie, zo zei hij. De heer Van der Ham heeft natuurlijk gelijk als hij zegt dat de kennisinfrastructuur heel belangrijk is voor de toekomst van onze economie. Ik weet hoe zijn partij daartegenover staat. Wij hebben daarover vaak met elkaar gesproken. Dit is ook bij de algemene politieke beschouwingen aan de orde geweest, evenals op andere momenten. Het kabinet heeft hiervoor ook de nodige middelen uitgetrokken in het aanvullend beleidsakkoord, en stimuleert de kenniseconomie verder door onder meer de activiteiten van het Innovatieplatform. Deze wet vindt zijn oorsprong in een ander deel van het aanvullend beleidsakkoord, waarin nadrukkelijk is gekozen voor stimulering van de werkgelegenheid en voor duurzame ontwikkeling in relatie tot het ruimtelijk domein.

Mevrouw Ouwehand heeft de vraag gesteld, evenals de heren Roemer en Van der Ham, waarom het kabinet niet de bezem haalt door de organisaties van de departementen. Het antwoord van het kabinet is simpel: we moeten geen handelingsopties uitsluiten, maar alles doen wat we kunnen om projecten op de rails te krijgen. Ik ben het volledig eens met mevrouw Ouwehand dat we veel moeten doen aan bestuurlijke processen en aan de verandering van de ambtelijke cultuur en werkwijze. Op dat terrein doen we ook veel: Randstad Urgent, MIRT, Sneller en Beter. Ik zeg er echter bij dat dit niet betekent dat we niet naar wetgeving hoeven te kijken Ook in de wetgeving zijn openingen om met tijdelijke of structurele maatregelen en experimenten versnelling en vereenvoudiging te bewerkstelligen. Dat is waar we vandaag een debat over voeren. Bovendien bevat de Crisis- en herstelwet diverse elementen die rechtstreeks ingrijpen in de cultuur, de organisatie en de werkwijze. Een voorbeeld daarvan is de meermalen genoemde Delta­planachtige benadering van bouwprojecten. Een ander voorbeeld vormt de procedure voor lokale projecten met nationale betekenis. Deze is geïnspireerd op het advies van de commissie-Elverding: een structuurvisie met een brede alternatieve afweging, een verplicht bestuursakkoord en daarna versnelde besluitvorming en daadkrachtige uitvoering.

De heer Roemer (SP):

De premier stapt wel heel snel over dit punt heen. Hij zegt: we moeten zeker naar onszelf kijken en kijken hoe we dat kunnen verbeteren; dat doen we echter al. Vervolgens stapt hij weer over naar de wetten. Ik zou van de minister graag uitgebreid vernemen – hij mag het op papier doen – wat er allemaal aan die organisaties is verbeterd. Bij Elverding is namelijk gezegd dat met name daar een jaar valt in te halen. Dat heb ik nog nooit gezien.

Minister Balkenende:

Ik heb een paar dingen genoemd: Randstad Urgent, MIRT, Sneller en Beter. Laten we in de schriftelijke beantwoording inderdaad maar uitgebreid terugkomen op de vraag wat wij aan bewegingen hebben ingezet. Dan zie je ook de samenhang der dingen beter. We zullen dat opnemen in de stukken en dan kan er maandag verder over gesproken worden.

Voorzitter. De heer Roemer vraagt wat mijn reactie is op de vraag van Actal. Actal bevestigt de conclusies van het kabinet dat er tal van maatregelen in de Crisis- en herstelwet zitten die leiden tot daling van de administratieve lasten. Actal geeft daar vier voorbeelden van. Het kabinet neemt het advies van Actal over om in het vervolgtraject steeds expliciet aandacht te besteden aan de reductie van administratieve lasten. Ten aanzien van het ontbreken van kwantitatieve gegevens merk ik op dat bij voorwaardenscheppende wetten de administratieve lasten niet exact in beeld kunnen worden gebracht. Ze reiken immers instrumenten aan waarvan niet zeker is hoe vaak ze worden toegepast. Dat is bij de Crisis- en herstelwet ook zo. We weten nu niet exact welke bepaling bij welk project of gebied zal worden ingezet of hoeveel keer in beroep wordt gegaan tegen een bepaald besluit. We weten echter wel dat in de Crisis- en herstelwet geen nieuwe lasten voor burgers en bedrijven worden geïntroduceerd en dat er tal van maatregelen worden genomen die zorgen voor versnelling en vereenvoudiging van de besluitvorming. Voor het berekenen van deze indirecte effecten is geen geschikt instrumentarium voorhanden.

Diverse fracties hebben de vraag gesteld hoe ik aankijk tegen het toevoegen en schrappen van projecten of categorieën projecten. Ik hoor fracties die projecten zouden willen afvoeren en fracties die projecten willen toevoegen. Tegen hen zeg ik dat het kabinet een zorgvuldig traject heeft doorlopen, wat heeft geresulteerd in een breed palet aan maatregelen en een groot aantal projectgebieden en categorieën projecten. Die breedte is nodig om echt iets substantieels te doen aan de bestrijding van de crisis en voor het economisch herstel. Ik stel voor dat we de concrete voorstellen – dit komt mogelijk ook in de amendementen aan de orde – meenemen in de schriftelijke beantwoording, zoals we eerder met elkaar hebben afgesproken.

De heer Roemer (SP):

Ik wil het iets duidelijker krijgen. De minister zei straks dat de vlag de lading dekt en dat er eigenlijk niets meer gewijzigd hoeft te worden. Nu zegt hij dat het kabinet zorgvuldig heeft nagedacht en dat er fracties zijn, waaronder de mijne, die er een aantal projecten af willen en fracties, waaronder de zijne, die er een aantal bij willen. Zegt hij tegen beide groepen: niet doen, onverstandig, ik ontraad dat?

Minister Balkenende:

Nee, dat zeg ik niet.

De heer Roemer (SP):

U zegt dat alleen tegen de SP-fractie?

Minister Balkenende:

Nee. Dit gaat echt over de ingediende amendementen. We hebben de afspraak gemaakt dat we die nu niet hier zullen bespreken, maar mee zullen nemen in de schriftelijke beantwoording. Geef ons de kans om er schriftelijk op te reageren. Dan komt vanzelf wel aan de orde hoe wij tegen de verschillende zaken aankijken. Ik heb alleen vastgesteld dat er niet hetzelfde wordt gedacht over de projecten en over de voorstellen, maar dat de een zegt dat het minder moet en de ander dat het meer moet. Daar komen wij dus nog op terug.

De heer Roemer (SP):

U komt daar zeker op terug. Het laat echter niets aan duidelijkheid over dat u zei dat het kabinet er niet op zit te wachten dat er iets wordt aangevuld of weggehaald. U zei dat het de lading dekt, dat er heel goed over is nagedacht en dat het niet verstandig is om er een heleboel aan te wijzigen, omdat het een compact geheel is waarmee we het moeten gaan doen. Het zal toch zo meteen niet zo zijn dat u een aantal leuke manieren bedenkt om tegen de oppositie, die er graag wat projecten af wil, te zeggen dat zij dat vooral niet moet doen, terwijl u tegen het CDA zegt: och wat verstandig, laten we er maar een project in Zuid-Limburg bij pakken?

Minister Balkenende:

Bij de algemene politieke beschouwingen hebben wij hier ook over gesproken. De CDA-fractie heeft toen een aantal voorstellen gedaan. Ik heb daar positief op gereageerd. Ik heb daar wel bij gezegd dat zij aan de orde komen bij de behandeling van het wetsvoorstel. Het is logisch dat op dit moment wordt gekeken of er dingen bij of af moeten. Ik heb dat al bij de APB aangegeven. Ik heb toen ook aangegeven dat er natuurlijk sprake kan zijn van wijzigingen. Dat kan langs twee lijnen. De eerste lijn is dat er wat afgaat van of bijkomt bij de huidige voorstellen. Dat bespreken wij nu met elkaar. Je hebt altijd naderhand de mogelijkheid om bij AMvB nog dingen toe te voegen. Dat is niets bijzonders.

De heer Aptroot (VVD):

Wij zijn ervoor dat er straks nog projecten kunnen worden toegevoegd. Je moet die wel serieus overwegen. Ik heb gevraagd wat de regering ervan zou vinden als andere overheden en het bedrijfs­leven nog worden uitgenodigd om projecten aan te dragen, als wij over een aantal weken, over anderhalf, twee maanden, een lijst krijgen met een weloverwogen advies van de regering, en als wij in één klap nog een aantal projecten toevoegen.

Minister Balkenende:

Ik moet er even over nadenken hoe wij dat het beste kunnen doen. Wij praten nu over dit wetsvoorstel met de lijst van 58 projecten. Daar moeten wij nu met elkaar over spreken. Het is mogelijk dat wij in de loop van het traject nog tegen andere dingen aanlopen. Dat zal dan via de weg van een AMvB moeten. Dat kan altijd. Ik kan dat dus echt wel toezeggen. Dat is een kwestie van systematiek. Waar wij echter helderheid kunnen bieden, moeten wij dat ook nu doen, maar dat sluit de mogelijkheid niet uit dat er nog andere dingen gedaan kunnen worden, dat klopt.

De heer Aptroot (VVD):

Wij zijn ervoor om over het huidige voorstel een besluit te nemen. Ik heb al gezegd: zelfs al staan er dingen op de lijst die wij niet willen, als een Kamermeerderheid dat wil, zoals bij windmolenparken, dan gaan wij niet vertragen. Wij vinden dat alles zo veel mogelijk moet worden versneld, ook als je een keer bij een minderheid hoort die een bepaald project niet wil. Mijn daadwerkelijke vraag is of u nog eens echt uitnodigend naar andere overheden en het bedrijfsleven wilt zijn. Wij kunnen dan bij algemene maatregel van bestuur, die wat ons betreft ook moet worden voorgehangen, nog de aanvullende, complete lijst krijgen.

Minister Balkenende:

Ik zal nog even kijken of wij hierover in onze schriftelijke bijdrage iets meer kunnen laten weten. U maakt een belangrijke opmerking. Wij kiezen voor deze wet juist om ook recht te doen aan de gevoelens bij de medeoverheden. Deze systematiek werkt niet alleen als wij nationaal de zaken goed aanpakken, maar dat geldt evenzeer voor provincies en gemeenten. Dat is ook exact de reden geweest waarom zo nadrukkelijk overleg is geweest met VNG en IPO. Uw opmerking doet eigenlijk recht aan deze contacten.

Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie):

Voorzitter. De ChristenUnie gaat het nu juist even niet om die lijst met projecten, hoeveel het er moeten zijn en in hoeverre ook rekening is gehouden met de gevoelens van de overheden, hoe belangrijk ook, gezien Elverding. Het gaat ons erom dat de criteria duidelijk worden aangegeven. Gaat het hier echt om projecten die gegarandeerd voor 2014 kunnen starten? Is gegarandeerd de financiering rond? Hoe zit het precies met het doorlopen van de MER? Kortom, wat zijn precies de criteria? Zijn zij helder genoeg voor iedereen? Misschien kunnen zij zelfs een plek in de wet krijgen.

Minister Balkenende:

Toen onze ambtenaren bezig waren met het bespreken van de vraag wat projecten konden zijn, is rekening gehouden met wat er al aan plannen ligt. Er is gekeken naar die dingen die versneld kunnen worden omdat men de zaken zorgvuldig heeft voorbereid en omdat de tijd rijp is. Er is een verschil tussen een embryonaal project qua ideeënvorming en een project waarmee men al een heel stuk verder is. Men heeft gekeken naar reële projecten op dit moment. Dat heeft geleid tot de lijst die hier voorlag. Daarbij is rekening gehouden met de beschikbaarheid van informatie, met het proces dat heeft plaatsgevonden en met een zorgvuldige voorbereiding. Dit zijn projecten waarvan men kan zeggen: hier zijn wij behoorlijk mee op streek. Ik zal dit in de schriftelijke beantwoording nader laten uiteenzetten, maar zo is die lijst tot stand gekomen. Dat leidt vervolgens in de Kamer tot de vraag: is dit het hele verhaal of kunnen er nog dingen worden toegevoegd? Ik heb net een indicatie gegeven van de criteria. Die zullen natuurlijk evenzeer relevant zijn voor de beoordeling van eventuele andere voorstellen. Ik stel voor, dat wij hier schriftelijk nog even op terugkomen.

Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie):

Heel graag, want die criteria zijn belangrijk, met het oog op eventuele uitbreiding, maar ook om te voorkomen dat wij discussies krijgen over de vraag welke provincie harder haar best heeft gedaan, Limburg of Friesland. In dat soort wedstrijden moeten wij niet terechtkomen.

Minister Balkenende:

Dat begrijp ik. Ik versta uw opmerkingen heel goed. Wij moeten op een zorgvuldige wijze omgaan met keuzes.

Het laatste punt dat ik in deze algemene ronde naar voren wil brengen, is de positie van de Kamer bij het toevoegen en aanwijzen van nieuwe projecten en gebieden. Dit ligt in het verlengde van wat wij met elkaar hebben besproken. De minister van Justitie zou nader op dit onderwerp ingaan. Dit zal nu schriftelijk gebeuren. De kern is het volgende. Het kabinet stelt begin volgend jaar een AMvB vast met de eventuele toevoeging van projecten, categorieën van projecten, aan de bijlage, alsmede de aanwijzing van projecten en gebieden op grond van de experimenteerbepaling in het tweede hoofdstuk van de wet. Daarna wordt jaarlijks gekeken naar mogelijke toevoegingen. Kortom: wij zitten nu in een fase waarin wordt bezien of een en ander relevant is voor een AMvB van begin volgend jaar.

De rol van de Kamer. De Kamer hecht sterk aan haar betrokkenheid en wil die betrokkenheid ook vastleggen. Dat wil zij doen door middel van een voorhangprocedure. De regering hecht ook aan deze betrokkenheid, maar die is volgens de regering reeds geborgd door de toegezegde jaarlijkse rapportage over de voortgang van de invoering en de effecten van de wet. Daarin worden mutaties in de aangewezen categorieën, projecten of gebieden aan de Kamer gemeld. Daarover kan de Kamer met het kabinet in debat treden. Ik laat het oordeel aan de Kamer zelf over, maar het kabinet acht het niet nodig om de betrokkenheid van de Kamer, die op zichzelf zeer wenselijk is, vorm te geven als een extra formele procedurestap. In die zin is het amendement niet in de geest van de Crisis- en herstelwet.

Ik ben het dus eens met de betrokkenheid van de Kamer. Die kan evenzeer aan de orde komen bij de toegezegde jaarlijkse rapportage over de voortgang, maar die betrokkenheid hoeft geen voorhangprocedure te omvatten. Dat is de opvatting van het kabinet. Die zullen wij echter uitgebreider neerzetten in onze schriftelijke reactie op dit amendement.

De heer Samsom (PvdA):

Betrokkenheid in een vroeg stadium met zo veel mogelijk stakeholders is precies in lijn met wat de commissie-Elverding heeft betoogd. Wij, als medeondertekenaars van het amendement, vinden dan ook dat betrokkenheid via een voorhangprocedure wel degelijk in lijn is met de Crisis- en herstelwet.

Minister Balkenende:

Ik luister goed naar wat de heer Samsom zegt. Ik heb de redenering van het kabinet weergegeven, maar dit zal ongetwijfeld nog terugkomen komende maandag.

Dit waren de onderwerpen die ik in algemene zin wilde behandelen. De collega-bewindslieden hadden nog de nodige zaken naar voren willen brengen, maar dat hebben wij niet kunnen doen. Hiermee is in ieder geval het algemene kader aangegeven. Wij gaan het nu als volgt doen. Wij gaan ons zetten aan de beantwoording van de andere opmerkingen van de Kamer en aan de schriftelijke becommentariëring van de ingediende amendementen. Wij zien uit naar de continuering van dit debat komende maandag.

De voorzitter:

Dank u wel. Daarmee zijn wij gekomen aan het einde van de eerste termijn.

De algemene beraadslaging wordt geschorst.

De voorzitter:

Er is afgesproken dat het debat maandag van 9.30 uur tot 14.00 uur wordt voortgezet in de vorm van een wetgevingsoverleg. Dat betekent wel dat de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit wordt verzocht, het WGO later te starten dan nu gepland. Het debat wordt maandag vervolgd met de minister-president, de minister van Justitie, de minister van Verkeer en Waterstaat en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Ik ga ervan uit dat de Kamer voor het einde van vandaag – het is al vrijdag – de antwoorden op de vragen kan verwachten, zodat de Kamerleden voor maandag de antwoorden goed kunnen bestuderen. Wij krijgen een schriftelijke reactie op de amendementen en de vragen en opmerkingen uit de eerste termijn van de Kamer waarop de minister-president niet al uitgebreid is ingegaan.

Ik dank iedereen voor het geduld en het uithoudingsvermogen. Hoe wij het hebben gedaan, verdient niet de schoonheidsprijs. Zo heeft de meerderheid van de Kamer het echter beslist en zo gaan wij het dus doen. Ik wens u een goede thuiskomst en misschien nog een beetje nachtrust.

Sluiting 3.02 uur

Naar boven