Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Wijziging van de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte in verband met de uitbreiding met onderwijs als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs en de Wet op het voortgezet onderwijs en met wonen (30859).

De voorzitter:

Ik heet de drie bewindslieden hartelijk welkom, voor een echt debat zo na de zomer.

De algemene beraadslaging wordt geopend.

Mevrouw Kraneveldt-van der Veen (PvdA):

Mevrouw de voorzitter. Zoals u zojuist al zei, mevrouw Van Dijken is afwezig, wegens familieomstandigheden, en ik neem het vandaag van haar over. Het is dus niet voor altijd, maar eenmalig. De bewindslieden vroegen al of dit nieuw was, maar het is voor even nieuw.

De voorzitter:

Ik wens u heel veel succes.

Mevrouw Kraneveldt-van der Veen (PvdA):

Dank u wel, maar het gaat vast wel lukken vandaag.

Vandaag behandelen wij wetgeving waarvan wij eigenlijk zouden willen dat er formeel nooit een beroep op hoeft te worden gedaan, namelijk gelijke behandeling bij wonen en gelijke behandeling in het basis- en voortgezet onderwijs voor gehandicapten en chronisch zieken. Wij zouden dat willen omdat het een vanzelfsprekendheid zou moeten zijn dat de makelaar de ruimte biedt aan een gehandicapte om zich te informeren over mogelijkheden tot woningaanpassing, omdat het vanzelfsprekend zou moeten zijn dat scholen zich maximaal inzetten om goed en passend onderwijs te bieden aan gehandicapte kinderen en omdat het een vanzelfsprekendheid zou moeten zijn dat discriminatie van gehandicapten en chronisch zieken niet voorkomt.

De fractie van de Partij van de Arbeid moet constateren dat deze vanzelfsprekendheden nog geen werkelijkheid zijn. Vandaar dat onze voormalige collega José Smits met de heer Rouvoet, nu minister voor Jeugd en Gezin, en mevrouw Azough in de vorige kabinetsperiode een initiatiefwetsvoorstel heeft ingediend voor gelijke behandeling van gehandicapte kinderen in het basis- en voortgezet onderwijs. In het onderhavige wetsvoorstel is het initiatiefwetsvoorstel geïntegreerd. Dat vinden wij reden voor een feestje. Een bescheiden feestje, want mooie woorden op papier moeten natuurlijk wel gevolgd worden door de goede dingen in de praktijk, zodat echt gelijke behandeling steeds meer een feit wordt. Maar desondanks een feestje en dus stemt de PvdA-fractie graag van harte voor dit wetsvoorstel.

In de praktijk blijkt dat een deel van de scholen in het basis- en voortgezet onderwijs nog niet goed op de hoogte is van de verplichtingen die zij hebben voor gehandicapte kinderen op grond van de regelgeving voor leerlinggebonden financiering. Dat baart ons zorgen. Wij praten daarover uitgebreid met de staatssecretaris van Onderwijs in het kader van het traject Passend Onderwijs. Scholen tonen soms ook onvoldoende bereidheid om bij aanmelding van een leerling met een beperking een gedegen onderzoek in te stellen naar de mogelijkheden van plaatsing. Kinderen zitten thuis en niet iedere school biedt de juiste zorg. De Adviescommissie Toelating en Begeleiding, de ACTB, kan in zulke situaties onderzoek doen en bemiddelen. Nu houdt de ACTB op te bestaan per 1 augustus 2009 conform wettelijk voorschrift, naar ik heb begrepen. Het kabinet zal nu onderzoeken of de rol van de ACTB kan worden ondergebracht bij de Commissie Gelijke Behandeling. Mijn fractie vraagt de bewindslieden of zij daarnaast ook de optie willen onderzoeken om deze rol toch voort te zetten bij de ACTB. Mijn fractie is van mening dat wij vooral moeten kijken naar wat in de praktijk goed werkt en dat wij daar de regelgeving op moeten aanpassen. Als de onderzoeks- en bemiddelingsrol van de onderwijsconsulenten van de ACTB goed functioneert, moeten wij die willen voortzetten, al is het maar omdat het raar zou zijn om de Commissie Gelijke Behandeling een oordeel te vragen over een mislukte bemiddelingspoging van diezelfde Commissie Gelijke Behandeling.

Ik sprak zojuist al over Passend Onderwijs. Wij zijn met een zorgvuldig en ook broos traject bezig om in 2011 te komen tot een passende plek voor ieder kind, dus ook voor de kinderen over wie wij vandaag spreken, in het regulier of in het speciaal onderwijs. Dat is niet makkelijk. Wij zijn daar met zijn allen druk mee bezig en hebben daar ieder halfjaar een overleg over met de staatssecretaris. Er is natuurlijk wel een link met dit wetsvoorstel. Als je gelijke behandeling op het gebied van onderwijs in de wet vastlegt, betekent dit wel dat je er ook conclusies aan verbindt voor het gehele traject Passend Onderwijs. Waar hebben ouders straks recht op, waarop kunnen zij rechten doen gelden en voor welke zaken kunnen zij straks bij de Commissie Gelijke Behandeling terecht? Misschien kan de staatssecretaris van Onderwijs daar nog iets over zeggen.

Mevrouw Van Dijken belde mij vanochtend nog op en vroeg mij om het volgende punt in te brengen. Ik improviseer nu dan ook even. In de brief van 29 juli jongstleden gaat de staatssecretaris van VWS onder het kopje "participatie en gelijke behandeling" in op de uitbreiding en de ratificatie van het VN-verdrag. De staatssecretaris had eerder al toegezegd de Kamer rond de zomer te informeren over haar beleid ter verbetering van de positie van mensen met een beperking. Wij hebben op dat punt een paar vragen. Welke concrete stappen zijn er gezet? Hoever is dit proces? Kan de staatssecretaris iets zeggen over het tijdpad? Wat is de betrokkenheid van de belangenorganisaties? Waar liggen mogelijke knelpunten?

Vandaag zetten wij een stapje in de voortgaande emancipatie van gehandicapten en chronisch zieken. Wij zijn er echter nog lang niet. Gehandicapten en chronisch zieken verdienen een verdere normalisatie van hun positie in de samenleving. Dat is niet alleen aan het kabinet, de overheid en de Kamer, maar ook aan alle burgers van Nederland. Willen wij elk voor zich ruimte bieden aan gehandicapten en chronisch zieken? Natuurlijk willen wij dat! Maar soms hebben wij een duwtje in de rug nodig. De wetgeving die wij vandaag bespreken, kan ons daarbij helpen.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Voorzitter. Ik vervang vandaag collega Wiegman. Dit is dus een eenmalig optreden van mij, hoewel ik met veel plezier deelneem aan deze commissie en spreek over dit zeer belangrijke onderwerp. Wij spreken vandaag over de uitbreiding van de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte in verband met de uitbreiding met onderwijs en wonen. Dat zijn twee buitengewoon belangrijke terreinen van het leven. Mevrouw Kraneveldt refereerde er al aan: de betrokkenheid van fractie van de ChristenUnie bij dit onderwerp was en is groot. Niet voor niets was het voormalige lid Rouvoet in 2006 samen met de leden Smit en Azough mede-indiener van het voorstel voor wijziging van deze wet. Met dit wetsvoorstel werd voorzien in een uitbreiding van de werkingssfeer van voorgenoemde wet naar primair en voortgezet onderwijs. Dit initiatiefwetsvoorstel is ingetrokken nadat de inhoud was opgenomen in het voorstel dat wij vandaag bespreken. Daarnaast wordt aan de wet ook het leefgebied wonen toegevoegd. Dat is in lijn met de afspraken in het regeerakkoord. Met dit wetsvoorstel realiseert het kabinet zijn voornemen uit het regeerakkoord om de uitbreiding van de werkingssfeer van de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte met kracht voort te zetten. Daarnaast wordt concreet werk gemaakt van het bevorderen van maatschappelijke participatie en het terugdringen van ongelijke behandeling, waarover in het regeerakkoord eveneens expliciet wordt gesproken. Mijn fractie is dan ook zeer blij met dit voorstel.

Ik wil nog twee opmerkingen maken over het voorliggende wijzigingsvoorstel van de wet op het terrein van primair en voortgezet onderwijs. Het is van belang om te monitoren of de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte wordt nageleefd. De toegankelijkheid van het onderwijs voor leerlingen met een handicap kan en moet beter. De Commissie Gelijke Behandeling kan op verzoek of uit eigen beweging onderzoek doen. Uitbreiding van deze wet mag natuurlijk geen papieren tijger worden. Kunnen wij van de Commissie Gelijke Behandeling een actieve houding verwachten bij het toezicht op deze wet?

Ik sluit mij aan bij de opmerkingen van mevrouw Kraneveldt als het gaat om de onderwijsconsulenten. Die onderwijsconsulenten hebben in het verleden heel goed werk verricht. Het kabinet kijkt of deze onderwijsconsulenten kunnen worden ondergebracht bij de Commissie Gelijke Behandeling. Wat mij betreft maakt het niet veel uit of zij onder de ACTB of onder de Commissie Gelijke Behandeling vallen. Gezien de positieve resultaten en de positieve uitwerking in de praktijk lijken deze onderwijsconsulenten mij van cruciaal belang, ook voor de uitvoering en naleving van deze wet. Ik hoor op dit punt dan ook graag hoe het kabinet dat ziet en of het zijn uiterste best gaat doen om deze onderwijsconsulenten in stand te houden.

De fractie van de ChristenUnie vertrouwt erop dat met de wijziging van de wet de positie van de leerlingen met een handicap zal worden versterkt. Wij mogen echter niet achteroverleunen. Met het oog op het onderwijs dat sommige groepen leerlingen met een handicap genieten, constateert de ChristenUnie echter dat er nog werk aan de winkel is. In het uitvoeringsplan Passend Onderwijs is immers geconcludeerd dat de kwaliteit van het onderwijs aan leerlingen met een handicap of stoornis op veel scholen nog onvoldoende is. De leden van de fractie van de ChristenUnie willen de uitbreiding van de werkingssfeer van deze wet dan ook graag in een breder perspectief plaatsen. Niet alleen dient de toegankelijkheid van de onderwijsvoorzieningen gewaarborgd te zijn, maar ook de kwaliteit van het onderwijs. Scholen moeten in staat worden gesteld om leerlingen met een handicap of chronische ziekte te bedienen. Het traject Passend Onderwijs loopt en daarover wordt regelmatig gerapporteerd. Mijn fractie zal de komende tijd de vinger aan de pols houden. Wat de uitbreiding van de wet op het terrein van wonen betreft is de fractie van de ChristenUnie eveneens van mening dat een belangrijke stap wordt gezet naar de gelijke behandeling van mensen met een handicap.

Voorzitter. Ik kom tot een afronding. De fractie van de ChristenUnie vindt het van groot belang dat mensen met een handicap aan alle aspecten van het maatschappelijk leven kunnen deelnemen. Daarom is zij verheugd en positief gestemd over het voorliggende wetsvoorstel tot wijziging van de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte.

De voorzitter:

Tot zo ver de heer Voordewind namens de fractie van de ChristenUnie. Het is mij een genoegen om het woord te geven aan mevrouw Sap namens de fractie van GroenLinks.

Mevrouw Sap (GroenLinks):

Dank u, voorzitter. Het is mij een genoegen om hier op mijn tweede dag al voor de tweede keer te mogen staan. Het is een snelle voorbereiding geweest, waarbij ik mij te weinig gerealiseerd heb dat er naast de bewindspersoon van VWS nog twee bewindspersonen aanwezig zouden zijn. Het spijt mij dat ik beide andere bewindspersonen wat weinig ga aanspreken, maar dat zal ik een volgende keer zeker wel doen.

Voorzitter. Het wetsvoorstel dat vandaag voorligt, kan op de warme steun van mijn fractie rekenen. Ongelijke kansen in onderwijs of wonen hebben diep ingrijpende en schadelijke effecten op de levens van mensen en moeten daadkrachtig bestreden worden. Verbetering van de individuele rechtsbescherming is daarbij een belangrijk onderdeel. Mijn fractie heeft destijds mede het initiatief genomen voor de uitbreiding van de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte op het terrein van het basisonderwijs en voortgezet onderwijs. Ik vind het een goede zaak dat de staatssecretaris van VWS dit heeft meegenomen in het oorspronkelijke wetsvoorstel dat alleen over wonen ging.

Mijn fractie heeft geen opmerkingen bij het wetsvoorstel zelf, dat stemt tot tevredenheid. Wel hebben wij een aantal vragen over wat de regering na inwerkingtreding van dit wetsvoorstel wil gaan doen. Deze vragen betreffen enerzijds de verdere uitbreiding van de wet naar het gehele terrein van goederen en diensten en anderzijds het VN-verdrag inzake de rechten van personen met een handicap.

Uitbreiding van de werkingssfeer van de wet naar het gehele terrein van goederen en diensten is allang een wens van de expertisecentra op het terrein van gelijke behandeling en non-discriminatie. Zij krijgen hierover vele klachten van burgers. De gewenste uitbreiding geldt trouwens niet alleen naar handicap maar ook naar leeftijd. De staatssecretaris van VWS weet daarvan. Zij heeft indertijd samen met het lid Van der Ham een motie ingediend over de mogelijke uitbreiding van de werkingssfeer van de leeftijdswet.

De gelijke behandeling is een grondrecht, zo heeft het kabinet ook onderstreept in het coalitieakkoord, maar ik moet helaas constateren dat het nog steeds een gebrekkig grondrecht is waar sommige burgers gemakkelijker een beroep op kunnen doen dan andere. Een voorbeeldje. Neem een gehandicapte zelfstandige, die geweigerd wordt voor een particuliere arbeidsongeschiktheidsverzekering. Deze moet nu langs een lange omweg via de rechter zijn of haar recht halen. Dat gaat vaak gepaard met hoge kosten, tenzij deze persoon ook zwanger is. Dan kan zij gratis naar de Commissie Gelijke Behandeling en misschien succesvol een beroep doen op het verbod tegen seksediscriminatie. Ik vind het een rare situatie dat je afhankelijk van de non-discriminatiegrond waarop je een beroep doet verschillend beschermd bent. Ik vind dat ook een onwenselijke situatie, waar op de kortst mogelijke termijn een oplossing voor zou moeten komen. Discriminatie moet krachtig bestreden worden. Alle non-discriminatiegronden verdienen daarbij hetzelfde beschermingsniveau.

De fractie van GroenLinks is dan ook verheugd dat de Europese Commissie, mede op initiatief van haar fractiegenoten in het Europese Parlement, onlangs een richtlijn heeft opgesteld over gelijke behandeling op andere terreinen dan arbeid. De staatssecretaris van VWS schrijft in reactie op "Meedoen gaat niet vanzelf" dat deze richtlijn een belangrijke rol zal spelen om de situatie in Nederland te verbeteren. Betekent dit dat het kabinet de richtlijn inmiddels omarmt en zijn neutrale positie heeft laten varen? Dat zou ik heel erg toejuichen. Of betekent het dat de staatssecretaris wil wachten met verdere uitbreiding van de wet totdat de richtlijn is aangenomen? Dat laatste zou ik zeer betreuren. Grondrechten verdragen in mijn visie geen uitstel. Wachten op die richtlijn is ook niet nodig. Er zijn al veel landen binnen de Europese Unie die maatregelen op dit vlak hebben genomen. Bovendien bevat de richtlijn minimumnormen en daar moeten wij in Nederland toch boven willen zitten. Ik vraag de regering daarom, voortvarend verder te gaan. Hoe eerder wij het volgende wetsvoorstel ontvangen tot verdere uitbreiding van gelijke behandeling hoe liever. Ik hoor graag van de staatssecretaris van VWS wat haar tijdpad is voor verdere uitbreiding van de wet en of daarbij wordt overwogen om uitbreiding naar goederen en diensten, zowel voor leeftijd, handicap en chronische ziekte, meteen mee te nemen bij de integratie in de Awbg (de Algemene wet gelijke behandeling). Ik hoor haar graag bevestigen dat het kabinet positief staat tegenover de richtlijn. Kan zij aangeven wanneer de richtlijn naar het oordeel van het kabinet zal worden aanvaard door de Europese Raad en of dat het geval zijn?

Dit brengt mij op mijn tweede punt: het VN Gehandicaptenverdrag. Mijn fractie ziet graag dat dit verdrag zo snel mogelijk wordt geratificeerd. De staatssecretaris streeft naar ratificatie in deze regeerperiode. Zij noemt dit ambitieus. Onze opvatting van ambitieus is toch een andere. Al 34 landen hebben het verdrag geratificeerd. Waarom, zo vragen wij ons af, kan Nederland niet eens een keer bij de koplopers horen? Bovendien hebben wij al anderhalf jaar de tijd genomen om de consequenties te verkennen. Dat zou toch voldoende moeten zijn om nu snel met de wetsvoorstellen te komen. Ik roep de staatssecretaris dan ook op om een schepje bovenop haar ambities te doen en om ervoor te zorgen dat de wetsvoorstellen zo snel mogelijk, liefst al begin 2009, bij de Kamer liggen.

Ik heb in dit verband met zorg kennis genomen van een artikel over het VN-verdrag in het Nederlandse Juristenblad van 1 augustus 2008 dat onder meer – weliswaar op persoonlijke titel – is geschreven door een senior beleidsmedewerker van Volksgezondheid. In dit artikel wordt betoogd dat het VN-verdrag onvoldoende onderscheid maakt tussen fysiek en verstandelijk gehandicapten en daardoor knelpunten oplevert voor de Nederlandse regelgeving en het beleid. De auteurs wijzen er daarbij op dat het vooral om medisch wetenschappelijk onderzoek gaat en om het stichten van een gezin. Ik vind vooral de toonzetting van dit artikel zorgwekkend; de teneur ervan is dat het huidige Nederlandse beleid goed is en dat het VN-verdrag het ons maar knap lastig maakt. Ik mag hopen dat het kabinet voor een andere insteek kiest. Die insteek zou moeten zijn dat wij in internationaal verband een aantal minimumvoorwaarden hebben afgesproken die nodig zijn om gehandicapten een menswaardig bestaan te bieden en dat wij vervolgens kijken wat er nodig is om het Nederlandse beleid aan deze minimumvoorwaarden te laten voldoen. Meer mag natuurlijk ook, graag zelfs, maar het minimum moeten wij in elk geval halen. Wil de staatssecretaris van VWS bevestigen dat het kabinet onze insteek deelt? De andere bewindspersonen mogen dat wat mij betreft ook doen. Zo nee, dan zou ik graag horen hoe het kabinet hier dan tegenaan kijkt.

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw Sap. Ik zag grote opluchting bij staatssecretaris Dijksma en minister Vogelaar toen u aankondigde dat u zich niet op hun beleidsterreinen had geprepareerd.

De heer Van der Vlies (SGP):

Mevrouw de voorzitter. De totstandkoming van de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte is een traag verlopend proces. Het is al lang geleden dat wij in deze Kamer voor het eerst spraken over de wenselijkheid van een wet die mensen met een handicap beschermt; waarschijnlijk is dit in de eerste helft van de jaren negentig geweest. Pas in 2002 was het mogelijk om een concreet wetsvoorstel voor een paar terreinen in de Tweede Kamer te behandelen. Nu komt daar gelukkig weer iets bij, maar om nu te zeggen dat dit thema voortvarend is aangepakt, gaat helaas te ver. Mijn fractie heeft er begrip voor dat dit soort wetten zorgvuldig moet worden voorbereid, maar zorgvuldigheid betekent natuurlijk niet dat er dan maar een jaar of vijf extra voor moet worden uitgetrokken.

Dit traag verlopende proces brengt mij tot de verzuchting: waarom moet het allemaal zo lang duren? Wat zit daar achter? Zijn mensen met een handicap wel voldoende in zicht? Het is goed dat dit wetsvoorstel er ligt. Dit neemt niet weg dat er over de voorzieningen in het kader van onderwijs en wonen nog enkele vragen zijn te stellen. Mijn fractie vraagt om opheldering op een aantal punten.

De paragraaf over gelijke behandeling in het onderwijs komt naast de bestaande regels rond de gelijke toegang tot scholen voor mensen met een handicap te staan. Hoewel daar in de stukken wel op wordt ingegaan, zouden wij toch graag van de staatssecretaris nog precies horen wat deze regels aan extra bescherming bieden voor leerlingen met een handicap. Kan men eenvoudig zeggen dat de leerlinggebonden financiering bepaalde basiscriteria geeft, om een eerste schifting te maken voor welke leerlingen voor het reguliere onderwijs in aanmerking komen, en dat deze wet ouders nog extra mogelijkheden biedt om hun kind toch aan het reguliere onderwijs deel te laten nemen? Of moeten wij de verhouding anders zien?

De regering voert ook aan dat deze wet nog een beroepsinstantie voor ouders in het leven roept, de Commissie Gelijke Behandeling (CGB). Deze beroepsinstanties zijn er echter los van dit wetsvoorstel ook. Ouders kunnen in het uiterste geval ook naar de rechter gaan.

Zonder goede toetsing van de regels kan er geen sprake zijn van een adequate toepassing van de wet. In de stukken wordt daarom terecht gesproken van een soort advies- en toetsfunctie. Ook wordt in de toelichting van het wetsvoorstel over een eventuele overname van de onderwijsconsulenten bij de CGB gesproken. In de nota naar aanleiding van het nader verslag wordt duidelijk gemaakt dat de nieuwe positie van de onderwijsconsulenten nog steeds niet helder is. Kan intussen al met meer zekerheid worden gezegd wat er precies gaat gebeuren? Zijn de besprekingen al afgerond? Dat lijkt mij van groot belang, gezien het feit dat de ACTB per 1 augustus 2009 automatisch ophoudt te bestaan.

Nog even terugkomend op de gang naar de CGB en de relatie tot een rechterlijke uitspraak, vraagt de SGP-fractie zich af in hoeverre deze twee wegen niet zo met elkaar gaan botsen dat of het gezag van de CGB, of dat van de rechter uiteindelijk in het geding komt. Uiteraard zal de rechter kijken naar een eventuele uitspraak van de CGB, maar hij is daar niet aan gebonden. Hoe wordt voorkomen dat er twee geheel verschillende lijnen van uitspraken komen?

Toelating van leerlingen tot een bepaald niveau van onderwijs vraagt om een zorgvuldige beoordeling door het schoolbestuur. In de reactie van de regering op vragen uit de Kamer stelt de regering terecht dat ook voor leerlingen zonder handicap de vraag geldt of zij in staat zullen zijn het onderwijs af te ronden met een diploma. Toch lijkt mij dit wetsvoorstel voor bijvoorbeeld zeer moeilijk lerende kinderen nog een extra drang in te houden, om ze toch toe te laten tot een niveau dat eigenlijk niet voor hen geschikt is. Scholen kunnen dan immers geconfronteerd worden met ouders die met het recht van gelijke behandeling in de hand, als het ware toegang tot een bepaald onderwijstype afdwingen. Klopt deze constatering, dat voor kinderen met een handicap een dubbele waarborg geldt voor de toegang tot het onderwijs en dat zij hiermee in feite gemakkelijker hun gelijk kunnen halen bij de rechter of de CGB?

De door de regering gegeven voorbeelden van de adviezen die door de CGB voor beroepsopleidingen zijn gegeven, bieden bepaalde kaders aan die gezien kunnen worden als minimumeisen. Kan op basis hiervan in het algemeen worden gezegd dat de norm dat geen ondersteuning kan worden gevergd bij dagelijkse levensverrichtingen of hulp bij persoonlijke verzorging, als algemene norm geldt in dit type situaties? Verandert er in deze situatie nog iets als er juist bij dit soort thema's in de AWBZ beperkingen worden overwogen en ingevoerd? Op welke manier worden deze regels voldoende op elkaar afgestemd? Graag een reactie op dat punt.

Het juridisch vastleggen van een recht biedt niet automatisch een garantie dat er ook sprake is van gelijke toegang. Het advies van de CGB legt hier de vinger op, door te constateren dat meer inspanningen geboden zijn om de gelijke toegang tot het onderwijs voor mensen met een handicap of chronische ziekte te waarborgen. Op welke manier gaat de regering hiermee aan de slag?

De wijziging voor gelijke toegankelijkheid bij wonen roept bij de SGP-fractie enkele vragen op. Op zichzelf geeft het wetsvoorstel op dit onderdeel niet automatisch recht op een aanpassing. Toch wordt er een recht gegeven aan mensen met een handicap om niet gediscrimineerd te worden bij onder meer de aanbieding van een woning. Op zichzelf sta ik daar natuurlijk achter. Toch kan het voorkomen dat mensen op basis van de Wmo recht hebben op een zodanige aanpassing dat er veel aan de woning moet worden veranderd. Hiermee zou een verhuurder, zeker een particuliere verhuurder met maar één te verhuren woning in de problemen kunnen komen bij later gebruik. In hoeverre kan een dergelijke verhuurder zich eventueel beroepen op onverhuurbaarheid van zijn woning in de toekomst? Of is het wetsvoorstel soms alleen van toepassing op verhuurders die hun beroep maken van het verhuren van woningen? Zo ja, waaruit blijkt dat dan in de tekst van het wetsvoorstel?

Meer in het algemeen geldt dat een strikte toepassing van het wetsvoorstel met name particuliere verhuurders voor moeilijkheden kan plaatsen. Kan de regering daarop ingaan?

Voor het openbaar vervoer treedt de wet medio 2010 in werking. Welk tijdpad wordt daarbij precies gehanteerd? Welke stappen moeten nog worden gezet? Ook hier bepleit ik voortvarendheid.

Over het thema goederen en diensten wordt steeds maar weer gezegd dat het wordt onderzocht. Ook wordt er gezegd dat openbaar vervoer de eerstvolgende uitbreiding zal zijn. Dat betekent dus dat de Kamer zeker tot het jaar 2011 geen wetsvoorstel voor goederen en diensten kan verwachten. Is een dergelijk langdurig onderzoek nog steeds nodig? Is er tot nu toe niets concreets gebeurd? Zo ja, dan zou ik dat heel slecht vinden. Graag een heldere visie op het tijdpad voor alle percelen die nog belegd moeten worden vanuit de Wet gelijke behandeling. Ik verneem overigens graag de visie van de regering op het integratietraject AWGB.

Ten slotte noem ik een belangrijk pijnpunt voor mijn fractie. In het kader van handicap en chronische ziekte spreken wij steeds over de uitbreiding van de gelijke behandeling. En dat is een goede zaak. Wij moeten mensen met een handicap op een zo volwaardig mogelijke manier laten deelnemen aan de samenleving. Dat moet ons allen wat waard zijn, zowel mentaal als bestuurlijk, politiek en financieel. Wat in dit verband enorm wringt, is het volgende: het gaat om gelijke toegang tot het leven. Het is schrijnend dat wij van alles regelen voor het geval mensen eenmaal geboren zijn, maar voor de geboorte kan er juist vanwege een veronderstelde handicap van alles gebeuren. Iedereen weet waarover ik het nu heb. Ik vind dat een droevige constatering. Mijn fractie zou de dag waarop ook dit recht op gelijke behandeling in de wet wordt vastgelegd, met groot gejuich ontvangen. Wanneer kunnen wij een dergelijk voorstel van de regering verwachten?

Mevrouw Willemse-van der Ploeg (CDA):

Voorzitter. Vandaag spreken wij over de uitbreiding van de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte in verband met uitbreiding op de terreinen wonen en onderwijs. Voor de CDA-fractie is het wetsvoorstel een belangrijke stap om mensen met een handicap of chronische ziekte dezelfde kansen te geven om deel te nemen aan de samenleving als mensen die geen beperking hebben.

In de nota's naar aanleiding van het verslag en het nader verslag heeft het kabinet al een groot aantal antwoorden op de vragen van mijn fractie gegeven.

Toch blijft er nog een aantal vragen over. De eerste betreft het onderdeel wonen. Nu mensen met een handicap of chronische ziekte het recht krijgen om ten aanzien van wonen een gelijke behandeling te krijgen in vergelijking met mensen zonder beperking, vraagt de CDA-fractie zich af wat dit betekent voor de gemeenten die op het ogenblik ook te maken hebben met de Wmo. In veel gemeenten wordt namelijk in de plaatselijke verordening vermeld dat er gestreefd wordt naar de goedkoopste adequate voorziening en dat een aanpassing geweigerd mag worden indien ten tijde van het betrekken van de woonvoorziening te voorzien was dat in die woonruimte beperkingen bij het normale gebruik zouden worden ondervonden. Wat betekent dat? Met andere woorden: als een gehandicapte een bovenwoning wil betrekken waarbij de aanpassingen vrij veel kosten in vergelijking tot een adequate benedenwoning.

Mevrouw Van Miltenburg (VVD):

Ik wil een vraag stellen over wat u zei over de gemeentelijke verordeningen. Ik begrijp uw vraag, maar ik zou graag willen weten wat het CDA met die vraag bedoelt. Meer concreet: vindt u dat zulk soort verordeningen die dit soort beperkingen opleggen wel of niet mogen?

Mevrouw Willemse-van der Ploeg (CDA):

Als wij hier een wettelijk recht vastleggen, zodat mensen met een beperking gelijke rechten moeten hebben als mensen zonder een beperking, moeten de gemeenten dat ook kunnen uitvoeren. Als een gemeentebestuur op basis van de Wmo met allerlei modelverordeningen geconfronteerd wordt, ontstaat daar de frictie. Wij als CDA vinden dat het gelijke recht, dat wij vandaag hier vastleggen, preferent is.

Mevrouw Van Miltenburg (VVD):

U vindt niet dat daarbij van beide kanten een zekere mate van redelijkheid verwacht mag worden?

Mevrouw Willemse-van der Ploeg (CDA):

Natuurlijk. Ik weet niet of u gemeentebestuurder bent geweest, maar ik ben dat wel geweest. Uit die ervaring weet ik dat je altijd in redelijkheid met mensen praat, al in een goed voortraject, om na te gaan wat voor die mensen in relatie tot hun wensen en behoeften, de beste oplossing is. In veel gevallen kom je eruit. Als mensen evenwel op hun rechten blijven staan en wij hier het gelijke recht vastleggen, moet het gelijke recht ook kunnen gelden.

Voorzitter. Wanneer het om onderwijs gaat, blijkt dat er al veel gedaan wordt op het terrein van emancipatie en integratie van kinderen met een handicap in het reguliere onderwijs. Dat is een goede zaak. Het CDA vindt namelijk dat ieder kind gestimuleerd moet worden om zich optimaal te ontwikkelen. Tegelijkertijd stelt het kabinet dat er nog veel verbeterd moet worden. Daar is het CDA het ook mee eens. Wij spreken immers niet voor niets met regelmaat over Passend Onderwijs. De uitbreiding van de Algemene wet gelijke behandeling kan een toegevoegd instrument zijn om de emancipatie en de integratie van kinderen met een handicap te verbeteren.

Toch blijkt uit de nota van wijziging dat met name scholen de verplichtingen die uit de leerlinggebonden financiering volgen, slecht kennen. Daar zit een probleem. De CDA-fractie vraagt zich dan ook af wat de uitbreiding van de Algemene wet gelijke behandeling aan dit probleem kan doen. Op welke wijze wil de staatssecretaris de scholen ondersteunen in het wegwerken van dit kennistekort?

Verder vindt de CDA-fractie het positief dat ouders ook kunnen blijven kiezen voor het speciaal onderwijs voor hun kind met een handicap. Wij weten uit de praktijk dat jongeren met een handicap de start op het speciaal onderwijs als positief ervaren. In het kader van de gelijke behandeling en het realiseren van passend onderwijs is het voor onze fractie dan ook van eminent belang dat het welbevinden van het kind voorop staat. Ziet de staatssecretaris mogelijkheden om te onderzoeken hoe het welbevinden van kinderen met een handicap op de reguliere scholen en de scholen voor speciaal onderwijs is en wat de kritische succesfactoren zijn?

Een andere vraag van de CDA-fractie is wat de wet betekent voor ouders met een kind met beperkingen dat zij per se op een reguliere school willen plaatsen, terwijl het voorspelbaar is dat er meer aanpassingen zijn vereist dan de school kan bieden. Kan een ouder voor een kind dat onder de categorie agressieve REC 4-leerlingen valt, afdwingen dat kind op het regulier onderwijs te plaatsen? Kan een ouder afdwingen dat een ZML-kind op het gymnasium wordt geplaatst?

Meerdere Kamerleden hebben al gesproken over de functie van de onderwijsconsulent. Deze functie is momenteel ondergebracht bij de Adviescommissie Toelating en Begeleiding en zal gaan naar de Commissie Gelijke Behandeling. Momenteel wordt onderzocht op welke wijze deze taak kan worden ondergebracht, zodat de onafhankelijkheid wordt gewaarborgd. Dat laatste is voor de CDA-fractie van eminent belang. Bemiddeling en beoordeling mogen niet door elkaar lopen. Dat zou kunnen leiden tot ondeugdelijke adviezen. Ouders mogen ook niet schromen het oordeel te vragen van de Commissie Gelijke Behandeling ingeval de bemiddeling is stukgelopen.

De CDA-fractie wil graag weten wanneer de uitkomsten van het onderzoek beschikbaar zijn en vraagt de staatssecretaris uitdrukkelijk nog eens te overwegen deze taak toch bij een apart orgaan neer te leggen.

De CDA-fractie is van mening dat deze wijziging bijdraagt aan het vergroten van een gelijke uitgangspositie op het terrein van wonen en zorg voor mensen met een handicap. Zij stemt dan ook van harte in met deze wijziging. Zoals de CDA-fractie al heeft opgemerkt, is het een goede stap, maar wij zijn er nog niet. De fractie denkt bijvoorbeeld aan het verbeteren van processen, zodat mensen met een zintuiglijke handicap niet eindeloos hoeven te wachten op een vertaling van hun lesboeken in braille of op het gesproken boek. Zij missen daardoor vaak het eerste trimester van de opleiding. In het kader van gelijke behandeling vraagt de CDA-fractie wie daarvoor aanspreekbaar is.

Hetzelfde geldt voor de aankondiging van de uitbreiding van de Wet gelijke behandeling op het terrein van openbaar vervoer. De CDA-fractie kondigt alvast aan dat zij nauwlettend zal volgen dat de invoering van de ov-chipkaart niet tot beperkingen leidt voor mensen met een handicap.

Op 30 maart 2007 ondertekende Nederland in New York het VN-verdrag voor de rechten van mensen met een beperking. De staatssecretaris meldde de Kamer op 17 maart 2008 dat zij ernaar streeft in deze kabinetsperiode het ratificatieproces af te ronden. De CDA-fractie vraagt haar nadrukkelijk dit proces te versnellen en er spoed achter te zetten.

Tot slot vraagt de CDA-fractie hoe dit VN-verdrag zich straks verhoudt tot de Wet gelijke behandeling chronisch zieken en gehandicapten. Sluit dit naadloos aan of ontstaan er opnieuw fricties?

Mevrouw Leijten (SP):

Voorzitter. Vandaag spreken wij over de Wet gelijke behandeling chronisch zieken en de uitbreiding op onderwijs en wonen. Dat is een goede zaak. Wij spreken hier graag over. Het is al een poosje geleden dat wij hier in de Kamer spraken over het gehandicaptenbeleid.

De wet is natuurlijk van groot belang en het kenmerk van een betrouwbare overheid is dat ieder mens, of die nu chronisch ziek of gehandicapt is of niet, zo veel mogelijk op een waardige manier kan deelnemen aan het dagelijks leven. De overheid heeft hierin een rol en een taak.

Gelijke behandeling en gelijke rechten zijn zeer belangrijk en het is goed dat deze worden verankerd. Wij vragen ons echter af waarom dit kabinet zo weinig ambitieus is met de ratificering van het VN-verdrag inzake de rechten van personen met een handicap. Waarom wordt er gewacht tot 2011? De fracties van de PvdA en het CDA hebben hiernaar gevraagd en wij zijn de derde fractie die dat doet. Dat moet toch een aansporing voor de staatssecretaris zijn. Wij vragen haar dit verdrag binnen een jaar te ratificeren.

Ik sta hier met een zeer dubbel gevoel. Op papier zaken regelen betekent nog niet dat het voor mensen met een beperking of een chronische ziekte ook gemakkelijk is om deel te nemen aan de samenleving. Op papier elkaars gelijken zijn betekent nog niet dat de inkomenspositie van mensen met een beperking of een chronische ziekte ook op hetzelfde niveau ligt als van mensen die dat niet hebben. Al jaren horen wij van het Nibud, dat berekent hoe veel mensen met een beperking of een chronische ziekte te besteden hebben, dat zij jaarlijks tussen € 400 en ruim € 700 minder te besteden hebben. Nog steeds heeft dit kabinet er geen duidelijk standpunt over wat het zakgeld moet bedragen voor mensen met een beperking of een chronische ziekte. Ik zou daarover toch wel wat meer willen weten. Op papier elkaars gelijken zijn, maar al jaren geconfronteerd worden met hoge zorgkosten, hoge eigen bijdragen, eigen risico enzovoorts. Het zijn structureel de mensen die zorg nodig hebben, zorg waarvoor zij niet kunnen kiezen maar die zij gewoon nodig hebben, die de rekening gepresenteerd krijgen.

Dat gebeurt nu ook weer. Wij gaan de ziektekostenaftrek afschaffen of in ieder geval zodanig beperken dat deze groep weer de dupe wordt. Kan de staatssecretaris nu eindelijk eens aangeven wanneer het stopt met het neerleggen van de kosten van de zorg bij mensen die totaal geen keus hebben?

Een wet gelijke behandeling op grond van een handicap of chronische ziekte klinkt prachtig, maar heeft weinig zin als je niet optimaal kunt meedoen aan de samenleving omdat er een kilometerbudget is ingevoerd als het gaat om het reizen. In mei kan het gebeuren dat uitstapjes niet meer voor je zijn weggelegd. Een wet gelijke behandeling op grond van een handicap of chronische ziekte heeft niet zo veel zin als gemeenten geen zorgplicht kennen voor aanpassingen van het huis, maar in dit wetsvoorstel wordt gesteld dat de aanpassingen ook kunnen worden afgetrokken van de belasting. Helaas pindakaas, die aftrek is al geschrapt. Dat kan niet meer.

Een wet gelijke behandeling op grond van een handicap of chronische ziekte klinkt heel mooi, maar hoe moeten scholen nu omgaan met de keuzevrijheid van ouders en leerlingen als dat niet gaat? Scholen moeten een alternatief zoeken. Dat begrijp ik nog wel, maar dat heeft dan toch niets meer te maken met gelijke toegang? Hier wrikt toch iets? Daarbij geloof ik ook niet dat de administratieve lasten voor scholen nihil zijn, wat overigens wel in dit wetsvoorstel wordt gesteld.

Hoe gaan wij bijvoorbeeld om met een jongen die vanwege gedragsproblemen niet op een reguliere school kan zijn en die het ontzettend naar zijn zin heeft op het speciaal onderwijs? Alleen zit hij na nieuwe testen van zijn IQ daar één punt boven en wordt hij van school verwijderd. Hij zit nu thuis. Gaat deze wet hieraan nu een einde maken, of is dit gewoon de realiteit vanwege allerlei regeltjes die van alles uitsluiten? Dit hoor ik graag van de staatssecretaris van Onderwijs.

Deze wet levert op dat mensen op papier rechten hebben en die rechten ook kunnen afdwingen. Dat is natuurlijk goed, maar de SP-fractie zou liever zien dat wij structureel en integraal kijken hoe wij mensen – ook kinderen – met een beperking of een chronische ziekte een echte plek in de samenleving kunnen geven. Als het kan samen naar school, maar dan wel met goedgevulde rugzakken en goede ondersteuning op scholen. Want als die er niet is, is dit wel een recept voor drama's. Dat betekent vooral persoonlijke drama's.

Je recht halen op papier, maar wat gebeurt er met de dagbesteding van mensen die thuiswonen als de zorgzwaartepakketten worden ingevoerd? Zij vervallen, want zij worden niet meer gezien in de formulieren die de pc's kunnen verwerken. Wat gebeurt er met de eigen bijdrage die weer gaat stijgen? Heeft dit nog te maken met de gelijke toegang? Ik meen van niet.

Ik kan wel doorgaan met voorbeelden van het schrille contrast tussen papier en werkelijkheid. Dat neemt niet weg dat mijn fractie dit wetsvoorstel steunt, maar dan wel met de aansporing om snel werk te maken van gelijkere kansen in werkelijkheid, van integraal beleid. Wij hopen dan ook dat wij nog heel wat debatten zullen voeren over het gehandicaptenbeleid en dat deze dus niet geschrapt worden van de agenda. Dit is ook een oproep aan mijn collega's.

Mevrouw Van Miltenburg (VVD):

Voorzitter. De VVD is tegen discriminatie en vindt dat alles binnen het redelijke moet worden gedaan om mensen wettelijk te beschermen die ongelijk worden behandeld. Het is evident en helaas ook aangetoond dat ongelijke behandeling voortdurend dreigt voor mensen met een handicap. Deze discriminatie is volgens de fractie van de VVD vaak niet zozeer het gevolg van het direct afwijzen van mensen met een handicap door de samenleving of door personen in die samenleving, als wel van het onvermogen om zich te verplaatsen in de consequenties van afwijzingen voor de desbetreffende persoon. Bovendien zijn er vaak begrijpelijke bestuurlijke of praktische bezwaren. Zo hoorde ik onlangs het verhaal van ouders die in hun zoektocht naar passend onderwijs voor hun kind te horen kregen dat leraren nu eenmaal niet opgeleid waren om met deze gehandicapte kinderen om te gaan. Mensen met een handicap en hun opvoeders hebben het maar te doen met wat het leven hun te bieden heeft. Zij blijken vaak in staat om zeer creatieve oplossingen te vinden. Zij leren gaandeweg om te gaan met de beperkingen waarmee zij zijn geconfronteerd en om die in te passen in hun leven. Het is daarom logisch dat zij vinden dat anderen in de samenleving zich ook wel eens mogen inspannen. Ook is het logisch dat zij teleurgesteld zijn als blijkt dat dit niet altijd gebeurt.

Bij discriminatie speelt uiteraard de vraag of er gelijk wordt behandeld in gelijke gevallen. Hierin zit waarschijnlijk de crux, want het blijft voor velen de vraag welke grootheden moeten en mogen worden vergeleken. Wanneer dienen ongelijke gevallen toch gelijk te worden behandeld? De Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte tracht juist op deze vraag een nader antwoord te formuleren. Mensen die leven met een handicap moeten noodgedwongen vaak erkennen dat zij dingen die voor anderen gebruikelijk zijn, niet zonder meer of zelfs helemaal niet kunnen. Als je niet kunt lopen, ben je aangewezen op een rondstoel. Traplopen is dan ook niet mogelijk. Ik vraag het kabinet of de uitbreiding van de Wet gelijke behandeling die wij vandaag bespreken, inhoudt dat een school een leerling niet langer mag weigeren omdat in het schoolgebouw geen lift of bijvoorbeeld geen aangepast toilet aanwezig is. Ik hoor namelijk te vaak dat dit nog wel gebeurt. Beperkt de werking van de wet zich in zo'n geval tot bouwkundige aanpassingen, of is de vrije schoolkeuze en passende zorg met deze wijziging nu ook gegarandeerd? Is dit gegarandeerd voor bijvoorbeeld kinderen met AD of autisme, die zeer goed in staat zijn een havo- of vwo-opleiding te volgen? Mijn fractie leest het voorstel op zo'n manier dat daaruit op te maken valt dat iedereen zich aan kan melden bij de school van zijn of haar keuze, maar dat het schoolbestuur vervolgens in overleg met andere scholen in de regio bepaalt op welke school het desbetreffende kind wordt geplaatst. Komt het voorstel op deze wijze nog tegemoet aan de doelstelling van de wet, namelijk het bereiken van gelijke behandeling? Of heeft de wetgever bedoeld dat bij kwesties van gelijke behandeling de toegang tot regulier onderwijs in de regio dominant is? De vrije schoolkeuze is hieraan dan ondergeschikt. Is het niet meer principieel en juister om de direct betrokkenen zelf te laten bepalen wat voor hen het meest belangrijk is? Mijn fractie vraagt zich af wat de wetswijziging concreet betekent voor het onderwijs en voor de kosten die de Wet gelijke behandeling bijvoorbeeld voor het onderwijs met zich meebrengt. De lift in die school moet immers wel worden betaald.

Als mensen met een beperking zo gewoon als mogelijk moeten kunnen meedoen in de samenleving, is het evident dat zij daarvoor ook de ruimte krijgen waar het het wonen betreft. Niet langer is het toegestaan dat een verhuurder een huurder weigert louter op grond van zijn handicap. Het blijft onzes inziens wel moeizaam om dit in de praktijk vast te stellen, omdat een verhuurder niet verplicht is om überhaupt aan te geven waarom hij zijn woning wel of niet aan iemand wil verhuren. De Commissie Gelijke Behandeling zou in voorkomende gevallen voortaan om een oordeel kunnen worden gevraagd. Is de regering van mening dat hiermee voldoende is gegarandeerd dat mensen met een beperking kunnen gaan wonen waar zij graag willen wonen?

Voor woningaanpassingen blijven gemeenten verantwoordelijk krachtens de Wmo. Het is mij gebleken dat veel gemeenten gehandicapten die voor het eerst zelfstandig gaan wonen, geen aanspraak laten maken op de mogelijkheid van woningaanpassingen krachtens de Wmo. Zij sluiten dit uit in hun verordening vanuit de gedachte dat gehandicapten beter direct in een aangepaste woning kunnen gaan wonen. Is de regering van mening dat de vrije woningkeuze voor doorgaans jonggehandicapten hiermee voldoende is gegarandeerd? Het lijkt erop dat zij op deze manier geduwd worden in de richting van geclusterd wonen of van een instelling. Verwacht de regering dat gemeenten door de wetswijziging die wij vandaag bespreken, hun verordening op deze punten moeten aanpassen, zodat ook jonge mensen met een handicap een eigen plekje in de samenleving kunnen vinden dat bij hen past?

Daarmee kom ik tot een laatste, algemene opmerking. Ik zal mijn spreektijd van twintig minuten immers niet vol maken. Zoals men heeft gehoord, staan wij positief tegenover de ideeën achter de voorgestelde wetswijziging. Dit neemt natuurlijk niet weg dat de VVD in toenemende mate moeite heeft met het feit dat gelijke behandeling in ons land vooral afgedwongen kan worden via de Commissie Gelijke Behandeling en veel minder via de rechter. Wij zullen op dit principiële punt nader ingaan bij de behandeling van de integratie van de Algemene wet gelijke behandeling en de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte.

De vergadering wordt enkele minuten geschorst.

Staatssecretaris Bussemaker:

Voorzitter. Ik dank allereerst de woordvoerders voor hun inbreng en voor hun grote betrokkenheid bij dit thema. Verschillende leden hebben het al gememoreerd; ik denk dat deze betrokkenheid geldt voor de Kamer in het algemeen, maar ook voor de leden die indertijd de initiatiefwet hebben gemaakt om de Wet gelijke behandeling uit te breiden naar onderwijs, namelijk de leden Smits, Rouvoet en Azough. Ik denk dat er, zoals mevrouw Kraneveldt zei, vandaag reden is voor een feestje, maar inderdaad een bescheiden feestje. Het is goed dat wij deze stap nu kunnen zetten en dat de wet kan worden uitgebreid, maar wij zijn er nog lang niet, want de wet moet ook in de praktijk worden gebracht en ook op andere terreinen moet er nog het nodige gebeuren. Ik zal daar straks op terugkomen.

Wel denk ik dat het kabinet met deze uitbreiding uitdrukking geeft aan de ambitie, die ook in het coalitieakkoord is neergelegd, om deze thematiek voortvarend aan te pakken. Dat gaat inderdaad niet altijd zo snel als ook ik wel zou willen, maar ook hierbij geldt dat het wel zorgvuldig moet gebeuren. Met de nodige zorgvuldigheid blijft het onze ambitie om op dit terrein in deze periode een aantal belangrijke stappen te kunnen zetten, want het versterken van de positie van mensen met een handicap of van chronische zieken is in onze samenleving van groot belang. Maatschappelijke participatie is niet alleen voor mensen met een beperking zelf van belang, vanuit hun individuele perspectief, ze is ook voor de samenleving als geheel van grote waarde. Helaas komt het nog te vaak voor dat mensen vanwege hun handicap of chronische ziekte met vooroordelen of stereotypen worden geconfronteerd, of dat mensen zich niet realiseren dat hun gedrag het effect heeft dat mensen met een handicap niet mee kunnen doen. Soms gaat het daarbij om vooroordelen, soms zijn het onbewuste reacties die tot fysiek en sociaal ontoegankelijke omgevingen leiden. Maar in alle gevallen moeten wij er alles aan doen om dat tegen te gaan. Wij doen dit niet alleen met een wet, dit vraagt ook om een gedrags- en cultuurverandering bij alle burgers in Nederland. Dat gaat niet van de ene op de andere dag, maar de overheid kan er wel een steentje aan bijdragen; dat doen wij dan ook graag. Ik ben dan ook zeer blij dat wij met het voorliggende uitbreidingsvoorstel een betekenisvolle stap zetten door het uitbreiden van de Wet gelijke behandeling op grond van handicap en chronische ziekte op twee zeer relevante terreinen in ieders dagelijks leven. Dat is het terrein van onderwijs en het terrein van wonen.

De Wet gelijke behandeling gehandicapten en chronisch zieken is een aanbouwwet die in 2003 in werking is getreden, als uitvloeisel van een Europese richtlijn. Wij moesten toen de onderwerpen arbeid en beroepsonderwijs opnemen, maar met de uitbreiding tot het primair en voortgezet onderwijs hebben wij straks een heel groot deel van het gehele onderwijsterrein onder de wet gebracht. Het onderwijsbeleid is er al enige tijd op gericht dat scholen ervoor zorgen dat kinderen met een handicap, indien dit ook maar enigszins mogelijk is, mee kunnen doen in het reguliere onderwijs. Met de uitbreiding van de wet wordt dit uitgangspunt vanuit het gelijkebehandelingsprincipe nog eens onderstreept en biedt de wet straks de mogelijkheid aan ouders en/of kinderen om een klacht neer te leggen bij de Commissie Gelijke Behandeling op grond van de Wet gelijke behandeling. De staatssecretaris van OCW zal verder de vragen op het terrein van onderwijs beantwoorden, zoals mijn collega voor WWI de vragen op een ander terrein, het terrein van Wonen, zal beantwoorden. Maar ook daar geldt nu het algemene principe dat wij willen tegengaan dat mensen met een handicap een woning geweigerd wordt of een gezin waarvan een gehandicapt kind deel uitmaakt, een woning om die reden niet aangeboden wordt. Ook hiertegen nemen wij met dit wetsvoorstel maatregelen.

De heer Van der Vlies zei dat het allemaal wel mooi is, maar vroeg of het allemaal wel voortvarend is, want het duurt allemaal wel heel lang. Ik memoreerde net al 2003, de behandeling van de Wet gelijke behandeling chronisch zieken en gehandicapten. Ik snap dat het de heer Van der Vlies niet snel genoeg gaat, maar ik wijs erop dat wij juist bij dit wetsvoorstel grote voortvarendheid hebben betracht. Een uitbreiding moet er niet alleen op papier mooi uitzien, maar moet ook wel zorgvuldig en werkbaar zijn. Het is geen kwestie van even een terrein toevoegen. Dat zal het ook niet zijn voor de terreinen die wij er nog willen aanbouwen. De uitbreiding moet financieel, maatschappelijk en juridisch bezien worden. De plicht tot het treffen van een doeltreffende aanpassing moet ook in samenhang met aanpalende wetgeving worden gezien, wat op het terrein van wonen ook zeer nadrukkelijk is gebeurd.

Dat heeft ertoe geleid dat de Kamer op 1 november 2006 het uitbreidingsvoorstel voor wonen heeft ontvangen. De beantwoording van de vragen liet toen even op zich wachten, maar de reden ervan is wel een positieve geweest. Die was namelijk dat wij signaleerden dat de Kamer al op een ander terrein belangrijk voorwerk had gedaan, namelijk op het terrein van onderwijs door het genoemde initiatiefwetsvoorstel van de leden Smits, Rouvoet en Azough. Het kabinet heeft toen overwogen of het zinvol zou zijn om het initiatiefwetsvoorstel te integreren, zeker gezien het feit dat een paar indieners intussen geen lid van de Kamer meer zijn, omdat dan ook op het terrein van onderwijs sneller resultaten kunnen worden geboekt dan wanneer wordt gewacht totdat het initiatiefwetsvoorstel vanuit de Kamer verder wordt behandeld. Na rijp beraad heeft het kabinet dit uiteindelijk gedaan. Met mijn collega's van WWI en OCW heb ik gekeken of het mogelijk was en welke haken en ogen eraan zaten. Uiteindelijk zijn wij tot de conclusie gekomen dat het kon. Wij hebben dus enige vertraging opgelopen om uiteindelijk tot een versnelde uitbreiding te kunnen komen. Ik beoordeel dit zelf als positief.

Dat wil niet zeggen dat dit de enige uitbreiding is. Natuurlijk zijn er nog andere uitbreidingen mogelijk. Daarover zijn ook vragen gesteld. Wij hopen, nu dit in de wet geformaliseerd wordt, dat voor het terrein basisonderwijs en voortgezet onderwijs de wet snel in werking kan treden, en wel per 1 augustus 2009. Die datum is gekoppeld aan de start van een nieuw schooljaar en het aflopen van de taken van de Adviescommissie Toelating en Begeleiding. De uitbreiding voor het terrein wonen kan zo spoedig mogelijk na publicatie van de wet in werking treden en hoeft dus ook niet te wachten op die van onderwijs. Ook daar blijven wij die voortvarendheid betrachten.

De voorzitter:

De heer Van der Vlies heeft een voortvarende vraag aan u.

De heer Van der Vlies (SGP):

Het is helemaal niet mijn intentie om te gaan hakketakken over tempo of inzet, want ik ben er best van overtuigd dat die er is. Alleen, het gaat toch om een kwestie die een principiële kant heeft. Wij hebben dat allemaal betoogd en het is evident. Het principe zou verankerd kunnen worden in de wet en is voor een belangrijk deel ook, wat bereik betreft, verankerd. Vervolgens kun je nadenken over de consequenties ervan. Die zijn er natuurlijk! Neem de aanpassing van schoolgebouwen, om maar eens wat te noemen, waarover wij samen in 2002 een motie hebben ingediend.

Staatssecretaris Bussemaker:

Ook al!

De heer Van der Vlies (SGP):

Ja. Ik heb die niet eens willen noemen, maar u hebt mij toen de eer vergund om dat met u te mogen doen. Die motie is aanvaard. Toen zou er een plan komen, er zou een financieringsplan komen. Ook dat ligt niet stil. Ik verwijt u dat niet, want iedereen doet zijn best. Maar een tikkeltje is de gedachte van een tandje erbij; openbaar vervoer idem dito tandje erbij. Dat probeerde ik over het voetlicht te krijgen.

De voorzitter:

Tandje erbij; de staatssecretaris!

Staatssecretaris Bussemaker:

Daar kan ik natuurlijk niet tegen zijn. Ik ben dat graag met de heer Van der Vlies eens. Ik zeg er wel bij, in het algemeen, dat dit iets is wat Kamerbreed moet worden gedaan en niet alleen door de woordvoerders voor VWS en gehandicaptenbeleid en wat ik ook met al mijn collega's in het kabinet zal delen. Wij hebben er vaker met elkaar over gesproken wat mijn rol als coördinerend bewindspersoon bij het gehandicaptenbeleid is. Ik zeg nu nog maar een keer: dan moeten alle vakministers, zoals die hier ook aanwezig zijn, er steeds op aangesproken worden dat dat tandje er dus ook in hun organisatie en de sectoren waar zij mee te maken krijgen, bij moet. Anders schiet het niet op. Ik zal daar zeer graag mijn bijdrage aan leveren.

Verder is gevraagd wat precies geregeld wordt met de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte. Mevrouw Kraneveldt, de heer Voordewind en de heer Van der Vlies hebben daarnaar gevraagd, ook in het kader van wat er elders nog moet gebeuren. De Wet gelijke behandeling legt een algemene norm vast, namelijk dat mensen met een handicap of een chronische ziekte niet gediscrimineerd mogen worden en dat geen onrechtvaardig onderscheid gemaakt mag worden. Dit is een doeltreffende aanpassing om een ongelijke situatie op te heffen. Dit betekent ook dat de rechtspositie van deze mensen wordt versterkt. Ik wil wel benadrukken dat wij niet alleen bezig zijn met beleid op papier. Dit betreft een versterking van de rechtspositie in de wettelijke context. Er is echter meer nodig om dat voor elkaar te krijgen. Collega's Vogelaar en Dijksma zullen daar ook nog over spreken. Ook met een Wet gelijke behandeling is de positie van gehandicapten nog niet verbeterd. Er zijn veel meer terreinen waarop het kabinet de ambitie heeft om de positie van chronisch zieken en gehandicapten te verbeteren. Dat geldt voor het VN-verdrag – ik kom daar straks nog op terug – maar ook voor de discussie over de Wmo.

Het zou mij een lief ding waard zijn als de discussie over de Wmo niet alleen over de huishoudelijke hulp zou gaan, maar dat ook het compensatiebeginsel ten aanzien van mensen met een handicap veel meer over het voetlicht zou komen. Ik zal de Kamer daar in mijn brieven over de Wmo ook over berichten. Dat geldt ook voor andere terreinen, zoals het terrein van de AWBZ, maar ook voor het terrein dat de mevrouw Leijten noemde, de opvolger van de Wet buitengewone uitgaven. Overigens weet mevrouw Leijten blijkbaar meer dan ik. Zij heeft het wetsvoorstel nog niet, maar zij weet al wel dat dit een verslechtering zal betekenen voor chronische zieken en gehandicapten. Dat verbaast mij zeer. Het uitgangspunt bij alles wat wij hebben gedaan, is namelijk om de nieuwe wet veel meer toe te spitsen op mensen die het nodig hebben, namelijk chronisch zieken en gehandicapten en te voorkomen dat mensen er gebruik van maken, terwijl zij het niet nodig hebben. U mag mij houden aan het uitgangspunt dat de wetgeving meer wordt toegesneden om de meest kwetsbaren. Dat hebt u mij ook horen zeggen toen het ging om de maatregelen in de AWBZ. Ik ga die discussie te zijner tijd graag met u aan.

Mevrouw Leijten (SP):

Ik heb dat wetsvoorstel inderdaad nog niet gezien, maar ik heb wel het eerste voorstel gezien, waarbij chronisch zieken en mensen met een beperking er maximaal 9% op achteruitgaan op het schamele dat zij al hebben. Uw collega, minister Donner, zei: dan gaan wij het wel herverdelen en dan is min 4%, ook voor de ouderen, acceptabel. Wij weten allemaal dat de bezuiniging die dit jaar en komend jaar wordt toegepast, een verslechtering zal opleveren. Als ik u nu echter zo kan verstaan dat u zegt dat het geen verslechtering oplevert voor mensen met een beperking of een chronische ziekte of voor mensen die ouder zijn, dan houd ik u daar graag aan en dan gaan wij dat debat later verder voeren. Maar dan ook boter bij de vis.

Staatssecretaris Bussemaker:

Het lijkt mij niet zinvol om dat debat nu hier te gaan voeren. Het lijkt mij namelijk wenselijk dat de Kamer eerst alle gegevens heeft. Het debat dat wij al hebben gevoerd, ging erover dat de doelstelling is om de mensen die wij nu niet bereiken, chronisch zieken en gehandicapten, met de nieuwe wet wel te bereiken. Er zijn nu mensen die er gebruik van maken, maar voor wie de wet niet is bedoeld. Dat moet worden tegengegaan. Die mensen kunnen er op achteruitgaan, maar dat is ook de bedoeling, want het gaat om een redelijke herverdeling. Ik stel voor dat wij dat debat later verder voeren. Ik merk alleen op dat mevrouw Leijten vooruitloopt op een wetsvoorstel dat nog niet bij de Kamer is. Ik wil altijd met u over gelijke behandeling van gehandicapten spreken, maar het lijkt mij goed om dat op basis van feiten en gegevens te doen.

De voorzitter:

Mevrouw Leijten mag hier toch nog een vraag over stellen, want u bent er zelf over begonnen.

Mevrouw Leijten (SP):

Ik ga dat debat graag aan, maar als het er inderdaad om zou gaan iedereen met een chronische ziekte of een beperking of ouderen die ziektekosten hebben en die af willen trekken van de belasting, te bereiken, hoe weet u dan op voorhand al dat er 250 mln. op bezuinigd kan worden? Wij weten alleen dat dat grote consequenties zal hebben. Wij zullen dat debat nog voeren. Ik vroeg de staatssecretaris net of de chronisch zieken, mensen met een beperking en ouderen er niet op achteruitgaan. De staatssecretaris zegt nu dat zij die doelgroep beter wil bedienen en bereiken. Daar ben ik het mee eens en dat debat wil ik graag met haar voeren.

De voorzitter:

Uw vraag is?

Mevrouw Leijten (SP):

Mijn vraag is of de staatssecretaris kan aangeven of mensen met een beperking, een chronische ziekte of ouderen erop achteruitgaan door het veranderen van de buitengewone-uitgavenregeling. Zij kan gewoon met ja of nee antwoorden.

De voorzitter:

Ik ben ervoor om het kort te houden, maar misschien wil de staatssecretaris nog iets meer zeggen. Dat sta ik natuurlijk toe. Voor mevrouw Leijten was dit de laatste interruptie op dit punt. Ik geef nu het woord aan de staatssecretaris voor de beantwoording van de gestelde vraag.

Staatssecretaris Bussemaker:

Ik stel voor om de voorstellen te beoordelen op basis van de uitgangspunten die het kabinet heeft geformuleerd voor het nieuwe wetsvoorstel.

De heer Van der Vlies heeft een vraag gesteld over de relatie tussen een uitspraak van de Commissie Gelijke Behandeling en de weg naar de rechter. Wanneer iemand zich ongelijk behandeld voelt, kan een oordeel aan de Commissie Gelijke Behandeling worden gevraagd. De tegenpartij wordt uitgenodigd om zijn of haar standpunt uiteen te zetten en toe te lichten. De Commissie Gelijke Behandeling geeft een oordeel en kan aanbevelingen doen. Als het oordeel onverhoopt niet wordt opgevolgd, kan iemand – ook nu al – naar de rechter gaan. De rechter weegt het oordeel van de Commissie Gelijke Behandeling mee in het vonnis als dezelfde situatie wordt voorgelegd. Voor deze grond wordt de rechtstreekse weg naar de rechter of na een oordeel van de Commissie Gelijke Behandeling zelden gebruikt. Het is een thema dat verder gaat dan de wetswijziging die wij nu behandelen. Wellicht kan dit aan de orde komen bij de behandeling van het wetsvoorstel rondom de integratie van de Algemene wet gelijke behandeling, waar ook de heer Van der Vlies en mevrouw Sap naar gevraagd hebben. Het nader op elkaar afstemmen van alle wetsvoorstellen betreft vooral een technische integratie, geen inhoudelijke. In het wetsvoorstel voor de Integratiewet Algemene wet gelijke behandeling worden onder meer de wijzigingen meegenomen die voortvloeien uit de evaluatie van de Algemene wet gelijke behandeling. Het kabinet streeft ernaar binnenkort een standpunt aan de Kamer aan te bieden. Ik kan nog niet precies zeggen wanneer, omdat mijn collega van Binnenlandse Zaken het voortouw heeft en omdat daarbij een aantal technische elementen een rol speelt, ook in relatie tot vragen die de Europese Commissie aan Nederland heeft gesteld. Er wordt in ieder geval hard aan gewerkt. Ook de vragen in relatie tot andere discriminatiegronden kunnen daarin meegenomen worden.

Door mevrouw Sap, mevrouw Willemse en de heer Van der Vlies is gevraagd naar de plannen tot verdere uitbreiding van de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte. Eind 2008 zal naar verwachting de algemene maatregel van bestuur voor het openbaar vervoer voor advies aan de Raad van State worden gezonden. Na het advies en nader rapport van de Raad van State wordt deze voorgehangen bij de Kamer. De beoogde inwerkingtreding is medio 2010. Dit is weer zo'n thema waar men mij, maar ook de collega's van Verkeer en Waterstaat, op aan mag spreken. Dat geldt ook voor het gebruik van de ov-chipkaart. Ik heb goede nota genomen van de waarschuwing van mevrouw Willemse op dit punt.

Het thema goederen en diensten vind ik zeer belangrijk, zeker als het gaat over gehandicapten en chronisch zieken. Onlangs heb ik daarover een uitgebreide werkconferentie gehad met aanbieders en mensen met een beperking. Daarbij is constructief gesproken over een gezamenlijke en doeltreffende aanpak voor verbetering van gelijke behandeling in de praktijk. Ik hoop daar nog dit jaar verdere afspraken over te kunnen maken in het zogenaamde praktijkspoor. Dat kan ik niet alleen. Ik trek daar samen op met de staatssecretaris van Economische Zaken. Bij het praktijkspoor worden onder andere ook organisaties op het gebied van sportvoorzieningen betrokken. Wij kijken naar de mogelijkheden tot uitbreiding met het aanbieden van goederen en diensten. Dan gaat het om de randvoorwaarden waaronder dit kan plaatsvinden, langs welke weg en met welke fasering. Het betreft een zeer breed en complex terrein. De vraag is wat een redelijke aanpassing is. Dat vraagt om zorgvuldige afwegingen en onderzoek om de consequenties goed te kunnen overzien. Een rol speelt ook dat wij aan willen sluiten bij ontwikkelingen in de Europese Unie, waar mevrouw Sap naar verwees. De Europese Commissie had oorspronkelijk alleen een voorstel voor een nieuwe richtlijn voor gelijke behandeling op het terrein van chronisch zieken en gehandicapten. Dat is later uitgebreid naar andere discriminatiegronden. Dat betekent dat wij ook naar dat nieuwe voorstel van de Europese Commissie moeten kijken. De Commissie heeft op 2 juli het voorstel voor een richtlijn gepresenteerd op het terrein van gelijke behandeling van personen ongeacht geloofsovertuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid. Er is nu een raadswerkgroep ingesteld om het voorstel te beoordelen. Na de presentatie van de plannen is de eerste bijeenkomst van deze raadswerkgroep begin september. De Raad van Ministers beslist vervolgens op grond van unanimiteit. Ik heb daarmee ook rekening te houden.

Voor goederen en diensten volgen wij nu twee sporen tegelijkertijd. In de eerste plaats het praktijkspoor. Ik wacht niet op alle Europese besluitvorming en de vertaling naar de Nederlandse wetgeving. Samen met de staatssecretaris van Economische Zaken die daartoe zeer gemotiveerd is, proberen wij afspraken in de praktijk te maken. Vervolgens bekijken wij hoe wij binnen het Europese proces waarvan wij de snelheid niet alleen in de hand hebben, tot verdere verbetering van beleid te komen.

Overigens hebben wij bij het traject van goederen en diensten ook belangenorganisaties betrokken.

Mevrouw Van Miltenburg (VVD):

Ik heb een praktische vraag. Nu er blijkbaar intern wordt gesproken over het voorstel van de Europese Commissie, is het de vraag op welke wijze de Tweede Kamer bij de meningsvorming wordt betrokken. Morgen is er bijvoorbeeld een algemeen overleg over de Europese Raad, maar dit onderwerp staat daar niet op de agenda. Mijn fractie zou het op prijs stellen als zij vanaf dit moment hierbij betrokken wordt en niet pas als het kabinet tot een standpunt is gekomen.

Staatssecretaris Bussemaker:

Dat kan ik mij voorstellen, maar hiervoor geldt de gewone procedure dat de Kamer een fiche krijgt. Zij is gewaarschuwd en het is dan aan haar om verder te doen wat zij nodig acht.

Mevrouw Van Miltenburg (VVD):

Ik vraag de staatssecretaris om de Kamer daarnaast actief op de hoogte te houden van het proces. Die toezegging vraag ik aan haar.

Staatssecretaris Bussemaker:

Die moet dan passen binnen de gewone afspraken die wij hebben gemaakt over het Europese beleid. Dit betekent dat wij de Kamer als het onderwerp op de agenda komt van een Raad, daarover zullen informeren en over de inbreng van de Nederlandse regering. Ik ben echter ook afhankelijk van de informatie en het besluitvormingsproces binnen Europa. Ik ben bereid om te doen wat kan binnen de geldende afspraken, maar ik zie niet wat ik nog meer kan doen op dit vlak.

De voorzitter:

Nee, mevrouw Van Miltenburg. De staatssecretaris heeft een punt en u krijgt niet nog eens het woord.

De heer Van der Vlies (SGP):

Mevrouw de voorzitter. Bij de uitbreiding in de richting van het openbaar vervoer wordt een jaartal genoemd als streefjaartal van implementatie. Bij goederen en diensten zegt de staatssecretaris wel wat zij allemaal doet, wat zij in gang heeft gezet en geeft zij een vooruitblik, maar zij noemt geen jaartal. 2011? Kunnen wij ons daarin vinden?

Staatssecretaris Bussemaker:

Het zou mij een lief ding waard zijn als dit nog tijdens deze regeerperiode in werking zou kunnen treden. Ik heb geprobeerd duidelijk te maken dat dit een complex terrein is waarbij het misschien ook nog mogelijk is dat er wordt gedifferentieerd binnen het terrein van goederen en diensten. Goederen en diensten omvatten natuurlijk heel veel. Ik noem sportvoorzieningen, verzekeringen, restaurants, winkels en zo verder. Het gaat om tal van echt heel verschillende onderdelen. Ik kan nu niet zeggen dat het hele terrein van goederen en diensten in 2011 geregeld is. Ik wil de Kamer wel steeds in brieven informeren over de stappen die wij zetten, zowel op het praktijkspoor als op het juridische spoor. Daarbij zal ik ook aangeven welke ambities ik voor de komende jaren zie.

De heer Van der Vlies (SGP):

Bij dit type processen kan het dienstig zijn om een ambitieniveau vast te pinnen op een jaartal. Ik zie daarover graag een brief tegemoet.

Mevrouw Sap (GroenLinks):

Ik vind het een mooie toezegging van de staatssecretaris dat zij wil bekijken of zij dit nog in deze kabinetsperiode kan realiseren. Ik ben haar daarvoor zeer erkentelijk. Ik vind het ook goed dat zij ook op het praktijkspoor bezig is. Ik heb echter nog een vraag over de EU-richtlijn. Ik heb gezien dat het kabinet dit in de officiële stukken neutraal voorlegt aan het parlement. Ik meende uit uw reactie op een rapport op te merken dat u daar toch positiever instond. Die reactie was weer later dan het officiële kabinetsstandpunt. Ik vroeg mij af of het kabinet inmiddels toch positief staat tegenover die EU-richtlijn. Of is het nog steeds een neutrale opstelling?

Staatssecretaris Bussemaker:

Dat is precies de discussie waarvan ik zeg: daar hoort u binnenkort meer over van het kabinet. Dat gaat echt op korte termijn gebeuren. Het kabinet heeft geen negatief oordeel over de waarde ervan, maar er zitten wel veel vragen aan vast over de inhoud, de terminologie en de consequenties op het Nederlandse terrein. Die moeten wij goed overzien. Daar voeren wij nu met elkaar het debat over. U wordt daarover echt zeer spoedig geïnformeerd. Als u wilt ben ik graag bereid met u en andere collega's dat debat aan te gaan over hoe het verder vertaald moet worden naar het Nederlandse beleid.

De voorzitter:

Wellicht is het mogelijk dat de staatssecretaris een brief met een tijdpad naar de Kamer stuurt. Termen als "op korte termijn" of "zo spoedig mogelijk" zijn een beetje vaag. Ik denk dat de Kamer er prijs op stelt om helder te krijgen hoe het er precies uitziet. Kan de staatssecretaris toezeggen dat binnen nu en een week helder wordt aangegeven op welke momenten men wat mag verwachten?

Staatssecretaris Bussemaker:

Misschien is het behulpzaam als ik het dan iets breder doe. Ik kom nu nog – dat is mijn laatste punt – bij het VN-verdrag gehandicapten. Daar zeg ik nu iets over. Ik zal u informeren over wat er allemaal nog in de planning zit op het terrein van openbaar vervoer, goederen en diensten, de Europese richtlijn, het VN-verdrag, voor zover ik het kan overzien en in de hand heb. Ik kan dan in ieder geval een aantal momenten en tijdpaden noemen, zoals wij die nu voor ons zien. Dan weet u ook waaraan u toe bent.

De voorzitter:

Dat lijkt mij een uitstekend idee. De staatssecretaris vervolgt haar betoog.

Staatssecretaris Bussemaker:

Voorzitter. Verschillende leden van de Kamer hebben vragen gesteld over hoe wat wij nu doen, zich verhoudt tot het VN-verdrag en of het niet allemaal wat sneller zou kunnen. In het bijzonder richting mevrouw Willemse zeg ik dat wij er nu al voor gezorgd hebben dat de huidige voorliggende wetgeving, over de uitbreiding ten aanzien van wonen en onderwijs, zich ook verhoudt tot het VN-verdrag. Anders zouden wij wel heel ingewikkelde kwesties krijgen en moeten wij het straks allemaal weer gaan aanpassen. Dat geldt ook voor de Europese richtlijn. Dat geeft dus aan dat wij goed moeten kijken; het moet technisch op elkaar aansluiten. Ook in het VN-verdrag gaat het over de manier waarop onderwijs wordt geboden, de verhouding tussen regulier en speciaal onderwijs, over het kunnen kiezen waar en hoe men wil leven, bijvoorbeeld in een reguliere woonwijk. Met deze wetswijziging geven wij dus ook voortvarend uitvoering aan het VN-verdrag.

Wat is dan de stand van zaken bij de ratificatie van het VN-verdrag? Op het moment wordt samen met andere departementen onderzocht wat precies de reikwijdte is van dit VN-verdrag en de consequenties ervan voor alle wet- en regelgeving. Als je wilt ratificeren moeten de wijzigingen op bestaande wetten en regels opgenomen worden in een goedkeuringswet en een invoeringswet. Het streven is erop gericht deze voorstellen van wet in 2009 voor advies naar de Raad van State te sturen en in hetzelfde jaar nog aan de Kamer voor te leggen. Ik zal dit onderdeel ook opnemen in de procesbrief, over wat de Kamer nog kan verwachten van ons. Ik dacht dat mevrouw Willemse vroeg of belangengroepen erbij betrokken zijn. Die zijn er inderdaad bij betrokken. De VN schrijft dat ook voor.

Een aantal Kamerleden vroeg of het niet wat sneller kan. Waarom heeft Nederland nog niet geratificeerd? Voorop staat dat Nederland vorig jaar wel bij de eerste groep ondertekenaars hoorde. Verder kan je ratificeren en ratificeren. Sommige landen ratificeren als boodschap om een richting aan te geven voor toekomstig beleid. Dan is het vrij gemakkelijk om snel te ratificeren. In Nederland is dat anders. Een geratificeerd verdrag heeft in Nederland de kracht van wet en gaat voor specifieke wetten. Alle onderliggende wetten en regelingen moeten dus vóór ratificatie in overeenstemming met het verdrag zijn, of worden gebracht. Dat is een omvattend en complex vraagstuk. Dat betekent dus ook dat ratificatie geen dode letter is voor Nederland. Het is niet alleen papier; wij doen dan ook echt iets. Dat betekent dat wij nu meer tijd nodig hebben. Bij een ander systeem zou je nu al kunnen ratificeren, maar dan hoef je eigenlijk niets te doen. Dat wij tot de eerste ondertekenaars behoren, laat zien welk belang wij hieraan hechten. Wij zullen het ratificatieproces dan ook zeker niet langer laten duren dan nodig.

Mevrouw Sap stelde een vraag over een artikel in het Nederlands Juristenblad van medewerkers van het ministerie van VWS. Dat artikel is op persoonlijke artikel geschreven. Ik vind dat ambtenaren recht hebben op vrijheid van meningsuiting en dat betekent in dit geval dat zij hun mening over het VN-verdrag mogen geven. Aan dit artikel kunnen echter geen beleidsconclusies worden verbonden.

Mevrouw Sap (GroenLinks):

Ik ben blij dat de staatssecretaris zegt dat aan dit artikel geen beleidsconclusies worden verbonden. Het artikel is echter vooral ingegeven door het gevoel dat het VN-verdrag vooral lastig is. Kan de minister met het oog hierop bevestigen dat de ministeries op een positieve manier werken aan de aanpassing van de Nederlandse wetten aan het verdrag en dat zij niet proberen om de Nederlandse wetten zoveel mogelijk te sparen?

Staatssecretaris Bussemaker:

Het is onze insteek om het VN-verdrag zo goed mogelijk te vertalen in Nederlandse wetgeving. Wij doen dat uiteraard met een positieve insteek, maar wij mogen natuurlijk niet blind zijn voor mogelijke problemen. Als je te snel ratificeert, kan namelijk achteraf wel eens blijken dat aanpassingen nodig zijn die eigenlijk onwenselijk zijn of ontzettend veel geld gaan kosten. Ik beschouw het artikel dus vooral als een bijdrage aan het maatschappelijke debat over het VN-verdrag.

Mevrouw Sap (GroenLinks):

Als zwaarwegende problemen aan het licht komen, vind ik dat die eerst in het parlement moet worden bediscussieerd. Ik erken het recht om op persoonlijke titel te schrijven, maar dat laat onverlet dat het heel belangrijk is dat de Kamer zo snel mogelijk kan spreken over eventuele problemen.

Staatssecretaris Bussemaker:

Ik verwacht niet bij voorbaat dat wij met grote problemen zullen worden geconfronteerd. Maar juist omdat ik hierover zekerheid wil hebben, lichten mijn collega's en ik alle wetten en regelingen door op mogelijke problemen met het VN-verdrag. Als wij daarmee klaar zijn, zal ik de Kamer natuurlijk informeren over de manier waarop wij met mogelijke problemen zullen omgaan.

Mevrouw Van Miltenburg (VVD):

Volgens mij is de staatssecretaris de eerst aangewezene om mijn vraag te beantwoorden over gemeentelijke verordeningen in het kader van de Wmo voor mensen die zelfstandig gaan wonen.

Staatssecretaris Bussemaker:

De minister voor WWI behandelt het onderdeel wonen. Het leek ons daarom beter dat zij deze vraag beantwoordt.

Mevrouw Leijten (SP):

Kan de staatssecretaris mij bevestigen dat de Kamer het wetsvoorstel voor de ratificering van het VN-verdrag in 2009 tegemoet kan zien?

Staatssecretaris Bussemaker:

Het is het streven om het wetsvoorstel in 2009 aan de Raad van State aan te bieden en in de Kamer te behandelen. Of dat mogelijk is, is afhankelijk van de duur van de voorbereiding van het wetsvoorstel en de Raad van State. De Kamer krijgt van mij echter een brief over het tijdpad.

De voorzitter:

De Kamer is inderdaad een tijdpadbrief toegezegd. Wanneer kunnen wij deze brief verwachten? Is het mogelijk om de brief binnen een week naar de Kamer te sturen?

Staatssecretaris Bussemaker:

Het moet mogelijk zijn om de tijdpadbrief op korte termijn naar de Kamer te sturen. Mijn medewerkers laten mij weten dat het mogelijk is om de brief voor Prinsjesdag naar de Kamer te sturen.

De voorzitter:

Ik zie aan de reactie van mijn collega's dat zij diep gelukkig zijn met de toezegging dat zij voor Prinsjesdag een brief krijgen over de tijdpaden.

Minister Vogelaar:

Voorzitter. Om meerdere redenen is dit een feestelijke bijeenkomst. Het is een klein feestje om met twee vrouwelijke collega's de regering in de Kamer te mogen vertegenwoordigen. Verder is het zeker ook een feestje om over dit belangrijke wetsvoorstel te mogen spreken, aangezien wij hiermee een stap zetten in de verdere emancipatie van chronisch zieken en gehandicapten in de samenleving.

Ik ben primair verantwoordelijk voor het terrein wonen. Op dit terrein is al een aantal maatregelen getroffen. Ik wil daar even aan memoreren om het totale beeld scherp te hebben. Allereerst is sinds 2003 in het Bouwbesluit geregeld dat bij nieuw te bouwen woningen in het algemeen rekening moet worden gehouden met veel voorkomende toekomstige aanpassingen, als het gaat om de toegankelijkheid van gebouwen. Dat hebben wij gedaan, opdat voor oudere mensen, gehandicapten en chronisch zieken zo min mogelijk extra aanpassingen in een woning nodig zijn. Dit worden ook wel levensbestendige woningen genoemd. Dit geldt dus voor ouderen, gehandicapten en chronisch zieken.

Ten tweede is in de Wmo geregeld dat waar aanpassingen nodig zijn, de Wmo de mogelijkheid biedt een vergoeding aan te vragen voor het daadwerkelijk realiseren van die aanpassingen. De gemeente voert dat uit. Een aantal woordvoerders heeft daar ook aan gerefereerd. Straks kom ik specifiek terug op de vragen die hierover gesteld zijn.

Het derde op het terrein van wonen is de Huisvestingswet. Daarin is voorzien om in bepaalde gevallen gehandicapten of chronisch zieken met voorrang een specifiek contingent woningen toe te wijzen die voor hen geschikt zijn. Zij hoeven dan niet heel lang op een wachtlijst te staan, als er nog een tekort aan woningen is.

Dit is een aantal voorzieningen in "materieel" opzicht dat de afgelopen jaren op het gebied van wonen tot stand is gekomen. Vandaag hebben wij het erover dat in het kader van de Algemene wet gelijke behandeling wordt geregeld dat er laagdrempelige voorzieningen zijn. Zo nodig kan men naar de Commissie Gelijke Behandeling stappen, als men van opvatting is dat men ongelijk behandeld is of gediscrimineerd wordt op het terrein van wonen. Dat is wat anders dan de grote stap naar de rechter.

Wat houdt de individuele rechtsbescherming in en welke mogelijkheden worden er concreet geboden? Ik noem als voorbeeld iemand die visueel gehandicapt is. Als in een verordening is geregeld dat men geen huisdieren mag houden. De visueel gehandicapte kan dan aanvoeren dat hij of zij een blindengeleidehond nodig heeft en dat voor die persoon een uitzondering op de algemene spelregel gemaakt moet worden, opdat hij of zij daar kan wonen.

Ik noem ook het toegankelijk zijn van informatie voor visueel gehandicapten. Hierbij denk ik aan de huur- of koopovereenkomst. Nog een voorbeeld is het kopen van een woning. Op een krappe woningmarkt moet men vaak binnen twee uur of op een ochtend beslissen of men de woning wil kopen. Iemand die gehandicapt is en weet dat die een aantal voorzieningen in de te kopen woning moet aanbrengen, mag aan de makelaar meer tijd vragen om zich te oriënteren op de kosten van de aan te brengen aanpassingen die nodig zijn vanwege de fysieke beperkingen. Om dit soort zaken zal het dus gaan. Hiermee wil ik de toegevoegde waarde aan van het opnemen van het terrein wonen aan de Algemene wet gelijke behandeling, als het gaat om gehandicapten en chronisch zieken.

Ik ga nu in op de specifieke vragen die over mijn beleidsterrein gesteld zijn. De heer Van der Vlies van de SGP heeft gevraagd of het alleen maar om grote sociale verhuurders gaat die aanpassingen in het kader van de Wmo in een woning moeten realiseren. Gesteld dat het om een kleine particuliere verhuurder gaat die ook verstrekkende aanpassingen tot stand moet brengen, heeft dat niet zodanig negatieve effecten op het te verhuren object dat die woning daarna alleen nog maar aan gehandicapten verhuurd kan worden of alleen tegen hoge kosten voor een groter contingent huurders geschikt gemaakt kan worden? Ik maak daarover twee opmerkingen. Er bestaat geen ongeclausuleerd recht om gewenste aanpassingen altijd te realiseren. Er is altijd sprake van een belangenafweging. Mevrouw Van Miltenburg refereerde daaraan tijdens een interruptiedebatje. De vraag is of aanpassingen redelijkerwijs zijn uit te voeren, of dat de woningzoekende een alternatief kan worden aangeboden tegen lagere of zelfs geen kosten. Deze kosten hoeven dan niet door de gemeenschap te worden gemaakt. De gemeente heeft op basis van de Wmo de mogelijkheid een afweging te maken. Het is mogelijk dat de betreffende burger daarmee niet te tevreden is. In ons rechtssysteem heeft hij dan het recht op een beroepsprocedure om de belangenafweging van de gemeente door een onafhankelijke bestuursrechter te laten toetsen.

Stel dat de gemeente het budget voor de woningaanpassing beschikbaar heeft gesteld, maar dat de verhuurder daartegen bezwaar maakt omdat hij inschat dat hij na de aanpassing de woning niet meer of moeilijk kan verhuren. Deze vraag heeft de heer Van der Vlies gesteld. In artikel 215, tweede lid van boek 7 van het Burgerlijk Wetboek staat dat de verhuurder altijd toestemming moet geven voor aanpassingen. Hij mag de aanpassing weigeren als die veel schade aan zijn eigendom veroorzaakt. Als daarover onenigheid ontstaat, krijgt degene die het pand wil huren de mogelijkheid naar de rechter te stappen. Dat is een zekerheidstelling voor de kleine particuliere verhuurder.

Mevrouw Van Miltenburg (VVD):

De minister refereerde al aan het interruptiedebat tussen mij en de CDA-fractie, waarbij de CDA-fractie het standpunt innam dat bij de Wet gelijke behandeling die gelijke behandeling altijd voor de redelijke argumenten van anderen gaat. Deelt de minister die mening?

Minister Vogelaar:

Nee, die deel ik niet. Ik heb zojuist al gezegd dat er geen absoluutheid aanwezig is. Er moet altijd een belangenafweging plaatsvinden om tot een vergoeding voor woningaanpassing te komen. In de gemeentelijke verordening staan kaders en als de betreffende burger het daarmee niet eens is, kan hij een rechtsgang doorlopen. Hij kan toetsen of de belangenafweging van de gemeente terecht is geweest en of de gemeente voldoende naar zijn belang heeft gekeken.

Mevrouw Van Miltenburg (VVD):

Voor de particuliere verhuurder staan in de huidige wetstekst onvoldoende aanknopingspunten voor een rechter om die beoordeling te kunnen maken. Over het algemeen bestaat er een tekort aan aangepaste woningen en de kans is groot dat de verhuurder het pand opnieuw kan verhuren. Denkt de minister dat de rechter dat als argument zal meewegen of dat hij zal uitgaan van de wens van in principe de gehele bevolking om een toegankelijke woning te hebben?

Minister Vogelaar:

Ik ben van mening dat een rechter het belang van de huurder, die graag een bepaalde woning wil huren en waarin een aantal aanpassingen moet worden verricht, zal afwegen tegen het belang van de verhuurder, die in een nadelige positie kan komen te verkeren op het moment dat de huurder om welke reden ook het pand verlaat. De vraag is of de verhuurder het betreffende pand redelijkerwijs gesproken weer op de woningmarkt kan zetten en verhuren. Ik heb u aangegeven dat dat geregeld is in het Burgerlijk Wetboek. Ik heb u net verwezen naar het desbetreffende artikel. Het is aan de rechter, niet aan mij als bestuurder, om die belangenafweging in concrete situaties te maken.

Mevrouw Willemse-van der Ploeg (CDA):

Ik wil toch graag van de minister weten welk wettelijk recht wij vandaag toevoegen voor de mensen met een beperking. Het is toch niet de bedoeling dat wij straks allemaal voor de rechter eindigen? De wet moet toch een bepaalde waarborg geven voor een grotere toegankelijkheid dan wij nu al kennen? Anders heeft die wet geen zin. Welk recht voegen wij vandaag nu toe?

Minister Vogelaar:

Door in de Wet gelijke behandeling gehandicapten en Chronisch Zieken het compartiment wonen op te nemen voegen wij hieraan toe dat de rechtsgang naar de Commissie Gelijke Behandeling wordt geregeld, niet meer en niet minder. Ik heb u aangegeven dat er een aantal andere wetten en regelingen is – het Bouwbesluit, de Huisvestingswet en de Wmo als het gaat om de vergoeding voor de woningaanpassing – waarin de materiële kant van het toegankelijk maken van woningen voor gehandicapten en chronisch zieken is geregeld. Omdat dit nu niet is opgenomen in de Algemene wet gelijke behandeling, is er op het terrein van wonen geen mogelijkheid om naar de Commissie Gelijke Behandeling te gaan. Met het toevoegen van het terrein wonen aan deze wet wordt die mogelijkheid geopend. Daardoor wordt de individuele rechtspositie en de laagdrempeligheid van de rechtsgang die de Commissie Gelijke Behandeling biedt geboden aan woningzoekenden, kopers en huurders. Dat is ook iets nieuws, want de vergoeding voor woningaanpassing in het kader van de Wmo is alleen voor huurders relevant, niet voor kopers. Hiermee hebben wij ook de rechtsgang voor kopers geregeld. Stel dat een makelaar zegt dat een gegadigde binnen twee uur moet beslissen. Deze persoon kan dan naar de Commissie Gelijke Behandeling met de vraag of dit redelijkerwijs van hem kan worden gevraagd als hij eerst iemand moet laten uitrekenen wat de aanpassing zou gaan kosten van een woning die hij graag zou willen kopen en of dat binnen zijn budget valt.

De heer Van der Vlies (SGP):

Ik ga nog even terug naar de kleine particuliere verhuurder. In het verkeer tussen huurder en verhuurder is het niet ongebruikelijk om te bepalen dat de huurder een zekere vrijheid heeft tot veranderingen binnen de woning. De verhuurder kan eisen dat de woning bij het verlaten ervan in de oorspronkelijke staat wordt hersteld. Is dat mechanisme ook voorzien bij een aanpassing die nuttig en nodig is voor de handicap?

Minister Vogelaar:

Dat geldt voor iedere aanpassing die een verhuurder aanbrengt in de woning. Dan draait de huurder ook op voor de kosten van het herstel. U wilt dat een kleine particuliere verhuurder niet wordt geconfronteerd met kosten van herstel naar de oude staat, waardoor de woning weer voor een groter publiek aantrekkelijk is om te huren in het geval de betreffende gehandicapte of chronisch zieke die woning verlaat.

De heer Van der Vlies (SGP):

Ik vraag dit voor de wetsgeschiedenis, omdat dit nauw luistert. Wie heeft eigenlijk de eigendom van de aanpassing in de woning? Is dat de huurder, de verhuurder of bijvoorbeeld het loket van de Wmo?

Minister Vogelaar:

Bij de eigendom van de aanpassing kan ik mij niet goed een voorstelling maken. De woning is eigendom van de eigenaar/verhuurder. De aanpassing betekent iets voor de kwaliteit van het te verhuren object en de woningwaarde, die naar boven kan gaan door de aanpassing of naar beneden. In de regelingen waaraan u refereert, is voorzien dat een huurder die aanpassingen aanbrengt gehouden kan worden aan het weer terugbrengen in de oorspronkelijke staat om geen negatieve effecten te hebben op de waarde van het object waarvan iemand anders eigenaar is. Uit het feit dat de gemeente de aanpassing betaalt, kan mijns inziens niet worden afgeleid dat de gemeente daarmee ook de eigenaar is van de aanpassing. Die wordt namelijk een onderdeel van de woning en behoort tot het bezit van de eigenaar van de woning. De gemeente faciliteert slechts.

De voorzitter:

Dit is een ingewikkeld punt bij deze wet. Misschien kan de minister hierop in haar tweede termijn terugkomen. Ik geef de heer Van der Vlies de gelegenheid om over dit punt in deze termijn zijn laatste vraag te stellen.

De heer Van der Vlies (SGP):

Dank u voorzitter, voor dit extra rondje dat ik van u krijg. Stel dat een particuliere verhuurder, door wat wij nu regelen, wordt gedwongen tot een aanpassing in zijn woning ten behoeve van een komende huurder. Dwingen klinkt onsympathiek, maar dat is niet mijn bedoeling. Stel dat deze aanpassing de verhuurbaarheid van de woning reduceert. De verhuurder kan dus door de aanpassing schade lijden. Hij moet in zo'n situatie toch ergens met deze schade terecht kunnen?

Minister Vogelaar:

Daarop ben ik al ingegaan. De verhuurder kan de aanpassing weigeren. Hij kan stellen dat die een negatieve invloed heeft op de waarde van zijn woning. In zo'n geval voorziet het Burgerlijk Wetboek in de mogelijkheid voor de huurder om naar de rechter te stappen. De verhuurder mag dus de aanpassing weigeren. De huurder kan daarmee genoegen nemen en zeggen: tussen deze kleine particuliere verhuurder en mij wordt het nooit meer gezellig en daarom zie ik af van het huren van deze woning. Dat is wellicht de meest verstandige opstelling, maar dit terzijde. Als de huurder persisteert, kan hij de rechter vragen of de weigering terecht is.

De voorzitter:

De minister en de heer Van der Vlies hebben in de tweede termijn de gelegenheid om op dit punt terug te komen. De minister vervolgt haar betoog.

Minister Vogelaar:

Mevrouw Van Miltenburg sprak over het bestaan van gemeentelijke verordeningen waarin wordt geregeld dat jonggehandicapten die voor het eerst een zelfstandige woning willen betrekken, niet in aanmerking komen voor een vergoeding voor woningaanpassing op grond van de Wmo. Ik ken deze verordeningen niet, maar als mevrouw Van Miltenburg eraan refereert, ga ik ervan uit dat ze bestaan. Ik zeg de Kamer toe dat ik hierover contact opneem met de VNG. Ik zal dit uitzoeken en de Kamer hierover schriftelijk informeren. Mijns inziens is het onwenselijk om deze groep in eerste instantie uit te sluiten. Ik wil dit echter graag eerst met de VNG bespreken.

De voorzitter:

Ontvangt de Kamer deze schriftelijke informatie voor Prinsjesdag?

Minister Vogelaar:

De Kamer ontvangt deze informatie voor 1 oktober.

Mevrouw Van Miltenburg (VVD):

Ik dank de minister voor deze toezegging. Het gaat hierbij overigens ook over de modelverordening van de VNG zelf. De meeste gemeenten hebben dus zo'n verordening. Het gaat ook niet alleen om jonggehandicapten, maar om iedere gehandicapte die voor het eerst zelfstandig gaat wonen. Het betreft dus ook mensen die vanuit een instelling op een gegeven moment kiezen voor een zelfstandige woning. Ik zie uit naar het bericht hierover van de minister.

Staatssecretaris Dijksma:

Voorzitter. Ik sluit mij uiteraard aan bij de opmerkingen van vreugde over het feit dat wij hier nu in de Kamer staan om dit wetsvoorstel te verdedigen. Ik wil dit doen aan de hand van vier onderwerpen. Het eerste punt betreft de betekenis van dit wetsvoorstel voor het basis- en voortgezet onderwijs. Daarnaast zou ik graag een aantal woorden willen wijden aan de bijzondere positie van de onderwijsconsulenten. Het derde punt betreft de voorlichting aan scholen: wat betekent dit wetsvoorstel en hoe kunnen wij hen hierop voorbereiden? Ook hiernaar is immers in het bijzonder gevraagd. Ten slotte is er een afdeling diversen, zoals boeken, trappen et cetera.

Door collega Bussemaker is net al verdedigd dat wij met meer dan gemiddelde voortvarendheid met dit onderwerp aan de slag zijn gegaan. Ik kan mij echter wel inleven in de opmerkingen van de heer Van der Vlies, als hij zegt dat het zeker voor het basis- en het voortgezet onderwijs toch wel enige tijd geduurd heeft voordat uiteindelijk de uitbreiding met deze sectoren in de Kamer voorlag. Ik denk dat een compliment op zijn plaats is aan de initiatiefnemers van destijds, de leden Smits, Rouvoet en Azough, die als het ware een extra "push" in de goede richting gegeven hebben. Immers, in 2003 is in het onderwijs al gestart met de Wet gelijke behandeling op het terrein van het beroeps- en het hoger onderwijs. Toen heeft men er niet voor gekozen om de sectoren basis- en voortgezet onderwijs hierbij in één keer mee te nemen. Dat had als reden dat een en ander destijds samenviel met de start van de leerlinggebonden financiering. De belangrijke doelstelling daarvan was natuurlijk al om de toegankelijkheid van het regulier onderwijs voor kinderen met een beperking op handicap te vergroten.

Het tweede probleem dat men toentertijd signaleerde, was dat er wellicht grote financiële consequenties zouden vastzitten aan de inwerkingtreding van een dergelijk wetsvoorstel. Destijds werd dit bedrag door het bureau Smets en Hover geschat op potentieel 140 mln. Minister Van der Hoeven heeft hierop gezegd, besluitvorming te gaan uitstellen. In 2005 heeft men de financiën al een keer opnieuw tegen het licht gehouden. Wij hebben een stormachtige ontwikkeling in het onderwijs gezien, waarbij in de afgelopen jaren wel meer dan het bedrag van 140 mln. geïnvesteerd is. Dit bedrag heb ik bij mijn aantreden samen met het kabinet nog een keer ter beschikking gesteld, bovenop heel veel miljoenen die in de voorgaande periode al extra ter beschikking zijn gesteld. Hiermee kun je zeggen dat de financiële consequenties van het wetsvoorstel, zodra dit in werking treedt, eigenlijk niet meer vergelijkbaar zijn met destijds. In die zin heeft een en ander nu ook een andere betekenis. Wij hebben gezien dat het absorptievermogen van het regulier onderwijs sterk is toegenomen, zowel wat de diepte betreft, het aantal kinderen dat met een rugzak in het regulier onderwijs zit, als wat de breedte betreft, namelijk het aantal scholen dat inmiddels ervaring heeft opgedaan met het hebben van kinderen met een handicap of een stoornis in het regulier onderwijs.

Ook zien wij dat onderwijsconsulenten inmiddels heel veel problemen in de praktijk weten op te lossen. Ten slotte is het ons uitgangspunt en onze inzet om – een aantal leden heeft hiervoor aandacht gevraagd – met passend onderwijs tot verdergaande verbeteringen te komen. Dit moet leiden tot een resultaatverplichting vanuit het onderwijs. De school van aanmelding zorgt voor een passend onderwijsaanbod. Men doet dit natuurlijk in samenwerking met andere scholen. Het voorstel waarover wij het vandaag hebben, is dus in feite een recht dat wij aan mensen geven en niet zozeer een plicht voor het onderwijs. Dit is iets wat wij later met Passend Onderwijs aan de orde stellen.

Een van de vragen was of de aansluiting bij de Wet gelijke behandeling, gezien de ontwikkelingen in de afgelopen jaren, nog wel wenselijk is of wellicht zelfs overbodig. Het ferme antwoord hierop moet luiden: zeker niet. Zoals verschillende leden gememoreerd hebben, is het ideaal voor de individuele ouder of leerling niet altijd in overeenstemming met de werkelijkheid. Passend Onderwijs betekent ook niet dat er per definitie geen ongerechtvaardigde of ongelijke behandeling meer kan plaatsvinden. Immers, er kan zich een aantal situaties voordoen waarbij men bijvoorbeeld niet of in onvoldoende mate de onderwijswetgeving toepast. Er kan sprake zijn van geringe bereidheid bij scholen tot het doen van gedegen onderzoek naar de mogelijkheden. Er kan altijd nog sprake zijn van vooroordelen, van onheuse bejegening en soms ook van onterechte weigering om kinderen toe te laten tot de school of om bijvoorbeeld aanpassingen in de school aan te brengen. En de meerwaarde van aansluiting bij het wetsvoorstel is dat er nu een formele basis wordt gelegd onder het uitgangspunt van gelijke behandeling, ook voor het basis- en voortgezet onderwijs. Daarmee organiseren wij ook individuele rechtsbescherming en rechtszekerheid voor ouders en leerlingen. Dit is vooral van belang voor degenen die menen dat zij ongelijk worden behandeld. Ouders en leerlingen krijgen hiermee ook toegang tot een laagdrempelige voorziening waarbij zij met hun klachten terecht kunnen, namelijk de Commissie Gelijke Behandeling. De wet kan hiermee een normstelling voor scholen bieden, op basis van de oordelen van de Commissie Gelijke Behandeling. In de praktijk ontstaat zo namelijk een basis voor de toetsing van scholen. 1 augustus 2009 beëindigt de Advies Commissie Toelating en Begeleiding haar activiteiten, de wettelijke termijn loopt dan af. De Commissie Gelijke Behandeling zal delen van de taak van de ACTB overnemen, met name de adviesfunctie. Met dit voorstel willen wij de gelijkstelling van basis- en voortgezet onderwijs aan het beroeps- en hoger onderwijs regelen, die immers al eerder onder de wet vielen.

Zojuist kwam ook al bij het onderwerp wonen de vraag naar voren of hiermee een soort ongeclausuleerd toegangsrecht tot het onderwijs geregeld is. Het antwoord daarop is: nee, dat is niet zo. Deze wet biedt weliswaar een extra waarborg, maar geen ongeclausuleerd toegangsrecht, omdat er uiteindelijk altijd moet worden beoordeeld of in redelijkheid van een school kan worden gevraagd dat hij een kind toelaat. Er zijn twee praktische voorbeelden genoemd. Mevrouw Willemse vroeg of de ouder van een kind dat bekend staat als een agressieve leerling met een gedragsstoornis, kan afdwingen dat een school dat kind opneemt. Dat kan niet. Een nog pregnanter voorbeeld is dat van een leerling die zeer moeilijk leert, maar die wel naar het gymnasium zou willen. Als je een leerling zonder handicap mag weigeren omdat zijn of haar capaciteit niet toereikend is voor het gymnasium, dan kun je niet zeggen dat die capaciteiten er opeens niet meer toe doen als er sprake is van een handicap. Natuurlijk doet de capaciteit van de leerling ertoe, dus als je intellectueel niet in staat bent om naar het gymnasium te gaan, dan hoef je niet te worden toegelaten, of je nu gehandicapt bent of niet. Maar een school mag een leerling niet enkel en alleen weigeren op grond van een beperking of een handicap, terwijl deze wel de intellectuele capaciteit heeft om bijvoorbeeld naar het gymnasium te gaan; dat is de betekenis van de wet.

Mevrouw Van Miltenburg (VVD):

Mag een school dan ook geen kind meer weigeren en de ouders adviseren om ermee naar een andere school te gaan, zoals in het voorbeeld in mijn inbreng, als het kind een gedragsstoornis heeft en het personeel van de school er niet voor is opgeleid om deze stoornis te hanteren?

Staatssecretaris Dijksma:

Dat zal uiteindelijk altijd in individuele casussen moeten worden getoetst door de Commissie Gelijke Behandeling. De scholen kunnen wel argumenten aanvoeren om leerlingen te weigeren, maar met deze wet in de hand heeft een ouder als het ware een sterkere positie om daartegen in het geweer te komen. De commissie zal vervolgens – en als men dat niet voldoende vindt, ook de rechter – altijd afwegen of de school hiertoe in redelijkheid kan besluiten. Mevrouw Van Miltenburg, ik kan uw vraag dus niet in algemene zin beantwoorden, want elke situatie is verschillend. Als het gaat om een heel agressieve, gedragsgestoorde leerling die een gevaar vormt voor zijn of haar omgeving, dan heeft de school wellicht een gerechtvaardigde reden om die leerling te weigeren, maar een school die "er even niet zoveel trek in heeft", komt natuurlijk onherroepelijk in de problemen, en dat is ook de bedoeling.

Mevrouw Van Miltenburg (VVD):

De vraag blijft dan toch in hoeverre ouders van scholen wel een inspanning mogen verwachten. Ik vind dat u daarin als wetgever wel een richting moet aangeven.

Staatssecretaris Dijksma:

Daar hebt u volstrekt gelijk in, en dat doen wij dus ook. Daarom zijn wij bijvoorbeeld met de Kamer bezig om passend onderwijs te regelen; in de komende wetgeving wordt er aan scholen gevraagd om die inspanning te leveren. Wij regelen nu dus het recht van de ouder en het kind en in het wetsvoorstel voor passend onderwijs regelen wij als het ware de inspanningsverplichting voor het onderwijs. Zo vormt dat een sluitstuk in de wetgeving en is het allemaal weer logisch. Dat lijkt mij wel verstandig.

Mevrouw Willemse-van der Ploeg (CDA):

Ik begrijp goed dat die twee naadloos op elkaar moeten aansluiten. Wij hebben zojuist bij een ander onderwerp al gezien dat vaak toch de kennis ontbreekt om iets goed toe te passen. Komt er nu bij de invoering van de wet ook een heel goed voorlichtingstraject richting scholen, zodat zij inderdaad weten wat de nieuwe rechten van de ouders zijn en hoe zij daar maximaal op kunnen inspelen?

Staatssecretaris Dijksma:

Ik had dit als derde blokje in mijn beantwoording aangegeven. U ontregelt mij dus geheel, maar het antwoord op uw vraag is ja.

De voorzitter:

Het is altijd fijn als je de staatssecretaris kunt ontregelen. De staatssecretaris vervolgt haar betoog.

Staatssecretaris Dijksma:

Voorzitter, op zichzelf is daar wel meer voor nodig.

De voorzitter:

Dat weet ik.

Staatssecretaris Dijksma:

U weet dat ook uit ervaring.

De voorzitter:

Ja, zeker.

Staatssecretaris Dijksma:

Ik kom vervolgens op de positie van de ACTB en de onderwijsconsulenten. Misschien mag ik van de gelegenheid gebruikmaken om ook hier de waardering voor de onderwijsconsulenten, die in de Kamer terecht leeft, te onderstrepen. Ik zie in de praktijk echt hoe vaak zij een heel goede rol kunnen spelen in de bemiddeling tussen ouders en scholen op het moment dat het mis dreigt te gaan. Om die reden is het van groot belang dat hun positie na de beëindiging van de ACTB in augustus 2009 gewaarborgd is. Aanvankelijk is er sprake van geweest dat wij die rol zouden leggen bij de Commissie Gelijke Behandeling, waar wij ook de adviesrol onderbrengen. In het verslag is daartegen echter terecht bezwaar aangetekend. Daarin is gesteld dat het misschien verstandiger is om de onafhankelijke positie van de onderwijsconsulenten ten opzichte van de Commissie Gelijk Behandeling overeind te houden. Op basis daarvan hebben wij besloten om gedurende dit traject die rol niet meer onder te brengen bij de Commissie Gelijke Behandeling en op zoek te gaan naar een andere manier om deze functie te waarborgen. Concreet loopt er nu overleg met het Centrum voor Consultatie en Expertise, waar voor de zorgsector een soortgelijke vorm van consulenten bestaat. Wij moeten natuurlijk zien of het lukt om die functie daar ook onder te brengen. Het is in overleg. Ik zeg u echter toe dat wij sowieso voor 1 januari 2009 duidelijk maken op welke wijze wij de onderwijsconsulenten onderbrengen. Wij zijn het namelijk zeer eens over hun functie en de doelstelling.

Het voortzetten van de ACTB is in dit geval geen praktische oplossing, want dat vergt een wetswijziging. Bovendien hebben wij de functie van de ACTB geknipt. Een deel ervan gaat over naar de Commissie Gelijke Behandeling en het deel van de consulenten moet elders worden ondergebracht. Wij willen dit graag doen op een manier die praktisch is en die ook een beetje rekening houdt met de financiën. Weer een stichting oprichten, wat een alternatief kan zijn, is iets waar wij rijksbreed liever niet aan beginnen. Ik hoop u daarmee gerustgesteld te hebben, maar weet ook van mij hoe belangrijk het ook voor ons is.

Over de voorlichting heb ik al toegezegd dat wij dit zeker ook in de richting van de scholen moeten gaan doen. Door de ervaringen met Passend Onderwijs zijn er al heel goede verbanden waarbinnen wij die voorlichting nog veel meer aandacht kunnen geven. Wij zullen vanzelfsprekend ook kijken hoe wij samen met de Commissie Gelijke Behandeling en het departement van VWS daaraan verder invulling kunnen geven.

Mevrouw Kraneveldt-van der Veen (PvdA):

Over de onderwijsconsulenten gaat de staatssecretaris de Kamer voor 1 januari informeren. Dat lijkt mij een heel goede oplossing. Is het mogelijk dat zij dit doet voordat zij weer een vervolgbrief stuurt over de ontwikkelingen binnen Passend Onderwijs, zodat wij als woordvoerders voor Passend Onderwijs daarvan kunnen kennisnemen voordat wij waarschijnlijk aan het einde van dit jaar, vlak voor het kerstreces, met haar over Passend Onderwijs spreken? Dat zou dan mooi met elkaar samenvallen.

Staatssecretaris Dijksma:

Het antwoord is ja.

Mevrouw Willemse heeft mij gevraagd of wij ook kijken hoe kinderen zich ontwikkelen binnen het regulier en het speciaal onderwijs en wat kritische succesfactoren zijn. Juist om dat goed te kunnen monitoren hebben wij de commissie-Lambrechts ingesteld. Die commissie adviseert ons niet alleen, maar evalueert ook wat de ontwikkelingen voor deze kinderen zijn.

Er is verder nog gevraagd wie er verantwoordelijk is voor de tijdige beschikbaarheid van bijvoorbeeld brailleboeken. Daar zijn de scholen verantwoordelijk voor. Zij kunnen daarbij gebruik maken van de stichting Dedicon. Dat is de voormalige blindenbibliotheek. In de praktijk zien wij dat er soms nog problemen zijn, hoewel de samenwerking tussen de scholen en Dedicon gelukkig steeds beter wordt. Als er nog knelpunten zijn, zitten wij daar bovenop en zoeken wij samen naar een oplossing. Dit is namelijk heel belangrijk.

Mevrouw Kraneveldt-van der Veen (PvdA):

Verleden jaar heb ik een gesprek gehad met mensen van Dedicon. Zij zeiden mij dat de voorziening van allerlei aangepaste leermiddelen voor bijvoorbeeld mensen met een visuele beperking een beetje onder druk komt te staan, omdat ook steeds meer mensen met dyslexie een beroep doen op de diensten van Dedicon. Kunt u daar iets over zeggen? Of kunt u daar in uw beleid iets mee doen? Ik zou het jammer vinden als de ene groep wel geholpen wordt, maar dat dat ten koste zou gaan van de groep die het ook hard nodig heeft.

Staatssecretaris Dijksma:

Wij zijn daarover in gesprek met Dedicon.

Mevrouw Willemse-van der Ploeg (CDA):

De staatssecretaris zegt dat het een verantwoordelijkheid is van de scholen. Dat geloof ik graag, maar wij hebben gehoord dat het soms zo lang duurde voordat de voorzieningen beschikbaar waren dat het eerste trimester al verloren was gegaan. Wij hebben aan de mensen zelf gevraagd wat de reden daarvan was. Zij zeiden toen dat er ook ontzettend bezuinigd wordt op de bibliotheken. Ik heb dat nog niet na kunnen zoeken. Je kunt dan natuurlijk zeggen: ga maar weer terug naar de school, maar als je eerste trimester al voorbij is, terwijl je nog geen aangepast materiaal had, heb je al een stukje achterstand. Wat is het antwoord aan deze mensen?

Staatssecretaris Dijksma:

Het antwoord is dat het aan de scholen is. Als u echter concrete voorbeelden hebt van zaken die niet goed gaan, ontvang ik die graag en dan kijken wij daarnaar.

De voorzitter:

Mevrouw Willemse knikt ja.

Mevrouw Willemse-van der Ploeg (CDA):

Ja, akkoord.

Staatssecretaris Dijksma:

Meer zou ik ook echt niet kunnen doen.

De voorzitter:

Nee, u bent heel goed bezig. Mevrouw Van Miltenburg heeft nog een vraag.

Mevrouw Van Miltenburg (VVD):

Ik neem dat de staatssecretaris klaar is met haar inbreng?

Staatssecretaris Dijksma:

Nee, ik heb nog twee punten en ik wil uw vragen ook nog beantwoorden, als dat mag.

De voorzitter:

Dat mag. De staatssecretaris vervolgt haar betoog en rondt af.

Staatssecretaris Dijksma:

Er is mij gevraagd of de wet zich nu wel of niet beperkt tot bouwkundige aanpassingen en hoe dat precies geregeld is met bijvoorbeeld trappen en dergelijke. In principe bestaat er geen ongeclausuleerd toegangsrecht. De gemeenten zijn verantwoordelijk voor aanpassingen in bijvoorbeeld schoolgebouwen. Dat is in de praktijk soms wel spannend. Wij kennen voorbeelden waar eigenlijk een lift in een gebouw zou moeten worden aangebracht, maar dan kan ook een oplossing zijn om het onderwijs voor het kind in kwestie op de begane grond vorm te geven. Dat kan een praktische oplossing zijn. Soms loopt men hier echter wel tegenaan. Dat zijn ook precies de situaties die mogelijk voorgeleid kunnen worden bij de commissie.

Mevrouw Van Miltenburg (VVD):

Moet men dan de gemeente voor die commissie dagen, omdat die financieel verantwoordelijk is, of moet men het bestuur dagen dat het geld niet van de gemeente krijgt om die aanpassing in hun gebouw te realiseren?

Staatssecretaris Dijksma:

Ik denk dat het verstandig is om die vraag in tweede termijn te beantwoorden. Mijn eerste gedachte zou zijn dat je altijd in eerste instantie de school er als eerst verantwoordelijke naar vraagt. Dat lijkt mij ook de meeste logische gang. De school kan zich dan natuurlijk beroepen op het feit dat men in de problemen komt. Dat is dan iets dat afgewogen kan worden door de commissie. Ik vind dit echter een te juridische vraag, ook gezien de betekenis van dit debat voor de context van dit wetsvoorstel, om daar nu zo antwoord op te geven. Ik wil graag eerst even verifiëren of ik het bij het juiste eind heb.

De voorzitter:

Mevrouw Van Miltenburg houdt dit natuurlijk nauwkeurig in de gaten voor de tweede termijn. Mevrouw Kraneveldt heeft nog een vraag.

Mevrouw Kraneveldt-van der Veen (PvdA):

De staatssecretaris kondigde aan dat zij ook iets zou zeggen over voorlichting op scholen. Nu heb ik misschien niet goed opgelet, maar is zij bereid om ook ouderverenigingen voor ouders met een kind dat gehandicapt is of een stoornis heeft op de hoogte te stellen van de consequenties van deze wet voor hun situatie? Wanneer zij goed worden geïnformeerd worden misschien teleurstellingen voorkomen, want misschien denkt men nu dat met deze wet van alles mogelijk is, terwijl dat niet altijd zo is.

Staatssecretaris Dijksma:

Dat lijkt mij prima. Ik denk dat het ook verstandig is om die ouderverenigingen bij een eventuele voorlichting te betrekken, omdat zij het snelst contact kunnen leggen met hun achterban.

De voorzitter:

Ik wil de drie bewindspersonen, die het een feestje vinden om hier met zijn drieën te zitten, bedanken voor hun beantwoording in eerste termijn. Ik zal inventariseren wie er nog behoefte heeft aan een tweede termijn. Mevrouw Kraneveldt gebaart dat zij er geen behoefte aan heeft. De heer Voordewind heeft andere verplichtingen en heeft de zaal verlaten. Ook mevrouw Sap heeft geen behoefte aan een tweede termijn. Ik zie dat de heer Van der Vlies daar wel behoefte aan heeft. Het woord is aan de heer Van der Vlies in tweede termijn namens de fractie van de SGP.

De heer Van der Vlies (SGP):

Mevrouw de voorzitter. Ik heb bewondering voor de beantwoording. Daarop heb ik geen kritiek, maar ik wil nog wel een paar punten markeren. Hartelijk dank voor de antwoorden. Ik zou nog een streep willen zetten onder de houding van staatssecretaris Bussemaker in dit dossier, laat het vooral beleid zijn dat meer is dan alleen papier.

Verder ben ik van mening dat zij een constructieve toezegging heeft gedaan om op korte termijn aan de Kamer een procesbrief te sturen over de uitbreiding van de reikwijdte.

Minister Vogelaar moet mijn interruptie niet hebben misverstaan. Ik deed dit niet uit een kritische invalshoek, maar om de wetsgeschiedenis voor mijn deel te vervolmaken. Dit is belangrijk, want uit het recht dat ontstaat, kunnen natuurlijk juridische spanningsvelden voortkomen. Dan zijn die detailleringen belangrijk. Ik dank haar daarvoor en ik hoop dat wij daarmee die vervolmaking hebben bereikt.

Tot slot verwacht ik dat mevrouw Van Miltenburg terug wil komen op haar juridische kwestie, want ook die kan natuurlijk belangrijk zijn. Stel dat een school een aanpassing van enige importantie behoeft die niet inpasbaar is in de normale investeringsritmen, dan moet er dus wat gebeuren. Daarbij heeft de gemeente een rol, maar ook het schoolbestuur heeft dan een verantwoordelijkheid. De vraag is dan wie wat doet en wie waarop kan worden aangesproken. Het was volgens mij de bedoeling van mevrouw Van Miltenburg om hierover duidelijkheid te krijgen. Dit is door de staatssecretaris verwezen naar haar tweede termijn. Ik wacht dit met belangstelling af.

Mevrouw Willemse-van der Ploeg (CDA):

Mevrouw de voorzitter. Ik dank de bewindslieden voor hun antwoorden. Ik ben vooral blij met de ambitie die zij allen hebben om van deze wet een succes te maken. Een aantal vragen is tot tevredenheid beantwoord. Dit geldt vooral voor de toezeggingen dat het consulentschap onafhankelijk zal zijn en dat er goede voorlichting zal worden gegeven.

Ik wil nog wel terugkomen op de huisvesting. In de wet staat letterlijk dat onderscheid is verboden bij het aanbieden van woonruimte ter bewoning. Is de minister bereid om met de VNG in overleg te treden over de vraag hoe de modelverordening voor de gemeenten moet worden geformuleerd als er in dit kader sprake is van aanpassingen? Ik heb in een interruptiedebatje met mevrouw Van Miltenburg al gezegd dat de gemeenten er altijd alles aan doen om tegemoet te komen aan de wensen van de mensen en om een oplossing te vinden, maar uiteindelijk biedt het wetsartikel daarnaast nog de nodige rechtsbescherming. Daarom herhaal ik de vraag of de minister bereid is om met de VNG van gedachten te wisselen over de modelverordening om te kijken of dit in elkaars verlengde ligt en of er sprake is van een maximale inspanningsverplichting voor de gemeenten om uit te gaan van de wens van de klant en een oplossing te zoeken om zo min mogelijk rechtszaken te hebben aan het einde van het traject.

Mevrouw Van Miltenburg (VVD):

Ik heb mevrouw Willemse een vraag gesteld over haar uitleg van de Algemene wet gelijke behandeling. Zij heeft toen gezegd dat uiteindelijk gelijke behandeling van het individu boven het collectief belang gaat. Minister Vogelaar heeft daarop gezegd dat dit niet per definitie het geval is. Ik had verwacht dat mevrouw Willemse nu een motie zou indienen om de Kamer op dit punt om een uitspraak te vragen. Is zij inmiddels van mening veranderd?

Mevrouw Willemse-van der Ploeg (CDA):

Ik heb in eerste termijn gezegd dat op gemeentelijk niveau maximaal moet worden geprobeerd om een oplossing te vinden. Uiteindelijk is er dan nog de wet die je inderdaad het recht geeft. Betrokkene kan het dan bij de rechter uitzoeken. Uiteindelijk kun je dus altijd op de wet terugvallen. Je gaat niet eerst bij de gemeente met de wet in de hand vragen om een woning. Je komt voor een woning, je krijgt wat je maximaal kunt krijgen in de gemeente en als je het daarmee niet eens bent, is er de wet die daarboven staat. Betrokkene kan dan al of niet bij de Commissie Gelijke Behandeling of de rechter zijn gelijk halen. Zo heb ik het gezegd.

Mevrouw Van Miltenburg (VVD):

Ik heb u duidelijk horen zeggen dat gelijke behandeling, als wij die in de wet vastleggen, boven de redelijke argumenten van de gemeente gaat. Ik hoor u nu in tweede termijn duidelijk een ander verhaal afsteken.

De voorzitter:

Dat was dus geen vraag, maar meer een constatering. Ik geef mevrouw Willemse graag de gelegenheid erop in te gaan.

Mevrouw Willemse-van der Ploeg (CDA):

Inderdaad kan iemand in tweede termijn een beroep doen op deze wet, als hij niet zijn recht heeft kunnen halen in het eerste overleg met de gemeente. Dat heb ik gezegd.

Mevrouw Leijten (SP):

Voorzitter. Er liepen wel wat discussies door elkaar. Ik weet dat ik daar ook zelf wel aan heb deelgenomen, omdat ik natuurlijk ook naar de huidige praktijk heb gekeken. Ik heb gevraagd of wij niet eens integraal naar het gehandicaptenbeleid kunnen kijken. Wij hebben Wonen, Werk, Zorg, Vervoer, Financiën en Onderwijs. Overal worden allerlei regelingen en aanpassingen gemaakt. Over Passend Onderwijs zijn plannen, maar ook nog veel vraagtekens. Met wonen is het concreter, al zijn er veel schijven die zich daarmee bemoeien. Het moet mij van het hart dat het toch allemaal wel heel erg langs elkaar loopt, met de aanstaande verhogingen van de eigen bijdrage, meer grondslagen voor eigen bijdrage in de AWBZ en de verandering van de buitengewone uitgavenregeling die wel degelijk ingegeven is door een bezuiniging. Ik heb geen commentaar op de uitbreiding van de wet, maar wel op hoe dit kabinet het gehandicaptenbeleid aanpakt. Ik zou daar verder over willen spreken en wacht daarover het voorstel van VWS af.

Ik vind de vaart bij het ratificeren van het VN-verdrag goed. Ik zal de procesbrief ook zeker goed bestuderen. Ik had daarover een motie klaarliggen, maar die zal ik niet indienen. Ik zal er ook alles aan doen om de staatssecretaris te blijven opjagen, maar ik geloof dat dat Kamerbreed gedeeld wordt. Wij zitten de staatssecretaris van VWS dus op de hielen. Voor de staatssecretaris moet dat een aansporing zijn om het kabinet op de hielen te zitten. Ik snap ook wel dat zij over alle schotten heen hard moet werken.

Mevrouw Van Miltenburg (VVD):

Ik wil de drie bewindsvrouwen danken voor hun beantwoording.

Staatssecretaris Bussemaker:

Het kan heel kort. De heer Van der Vlies zei dat hij nog eens een streep wilde zetten onder mijn uitspraak dat het niet bij papieren beleid mag blijven. Dan zet ik weer een streep onder de woorden van de heer Van der Vlies. Ik ben het geheel met hem eens. Dit is stap een. Het staat nu mooi op papier, maar vervolgens moet het in praktijk gebracht worden.

Het moet ook op andere terreinen in praktijk gebracht worden. Dat is niet alleen wetgeving en niet alleen het terrein van Wonen en Onderwijs of de sectoren alleen daar. Het is eigenlijk een gezamenlijke opdracht aan de hele samenleving en ook aan ons. Mevrouw Leijten zei in dat verband dat zij mij op de hielen zit. Ik zal proberen haar voor te blijven. Ik herhaal ook nog maar eens een keer dat ik graag mijn collega's in het kabinet onder druk zet. Het helpt echter ook heel erg als de Kamer thema's die zij belangrijk vindt, bespreekt met de vakministers en vakstaatssecretarissen. Dat bespoedigt het proces, omdat het dan niet allemaal via mij hoeft te lopen. De procesbrief krijgt de Kamer op korte termijn. Het fiche over de richtlijnen gelijke behandeling krijgt de Kamer een dezer dagen, als het niet deze week is dan in ieder geval begin volgende week. De Kamer is dus gewaarschuwd.

Minister Vogelaar:

Voorzitter. Ik kan mevrouw Leijten bevestigen dat de staatssecretaris ons op de hielen zit. Daaraan hoeft zij niet te twijfelen!

Ik waardeer het zeer om in een debat een Kamerlid tegenover mij te zien die even scherp let op de wetsgeschiedenis als de heer Van der Vlies. Ik formuleer naar aanleiding van zijn vraag dan ook nog eens graag scherp de verhouding tussen eigenaar en verhuurder. Een huurder hoeft volgens het Burgerlijk Wetboek voor kleine aanpassingen aan de woning geen toestemming te vragen aan de eigenaar. In de Wmo is verder geregeld dat de gemeente de financiële tegemoetkoming moet verstrekken. Ik heb al aangegeven welke belangenafweging daarbij moet worden gemaakt.

De gemeente verstrekt de tegemoetkoming aan de eigenaar van de woning. De eigenaar moet dan ook de aanpassing aanbrengen. Zoals ik veronderstelde wordt deze aanpassing een deel van het eigendom van de eigenaar van de woning. Als de eigenaar later vindt dat de woning opnieuw moet worden aangepast, moet dat op zijn kosten worden gedaan. De eigenaar is immers akkoord gegaan met de aanpassing en heeft die ook zelf of in opdracht laten uitvoeren. De aanpassingen die zonder toestemming mogen worden aangebracht, worden eveneens onderdeel van de woning en kunnen niet langer als een eigenstandig eigendom worden gezien.

Als de eigenaar geen toestemming heeft verleend – en dat mag in sommige gevallen – dan kan hij bij het verlaten van de woning van de huurder vragen dat op kosten van de huurder de oorspronkelijke situatie wordt hersteld. Ik denk dat wij zo helder voor de wetsgeschiedenis hebben vastgelegd, hoe het in elkaar zit.

Mevrouw Kraneveldt-van der Veen (PvdA):

Wordt het geld voor aanpassingen, waarvoor geen toestemming van de verhuurder nodig is, inderdaad aan de betreffende gehandicapte uitgekeerd? Of is de verhuurder altijd de opdrachtgever?

Minister Vogelaar:

Voor zover ik het begrijp, wordt het geld dat in het kader van de Wmo wordt verstrekt, altijd aan de eigenaar van de woning uitgekeerd.

Voorzitter. Ik heb mevrouw Van Miltenburg al gezegd dat ik bereid ben om op het door haar genoemde specifieke punt rond de modelverordening voor de Wmo in overleg te gaan met de VNG. Het lijkt mij geen probleem om dit overleg iets te verbreden. Een en ander laat overigens onverlet dat de staatssecretaris van VWS de eerstverantwoordelijke is voor de modelverordening. Wij werken echter goed samen en dat betekent dat mijn medewerkers op het punt wonen bij VWS meekijken. Ik zeg dus toe dat ik, na overleg met de staatssecretaris, de modelverordening Wmo in breder verband met de VNG zal bespreken.

Staatssecretaris Dijksma:

Voorzitter. Wie moeten ouders dagen als hun kind geen toegang kan krijgen tot een bepaalde vorm van onderwijs als gevolg van problemen bij de bouwkundige aanpassingen? Mijn veronderstelling was juist: het schoolbestuur is hier, zoals dat formeel heet, de normadressaat. Dat betekent dat het schoolbestuur in het geval van een klacht wordt gedaagd. Uiteraard is het voor schoolbesturen mogelijk om eventuele kosten op de gemeente te verhalen. Zij kunnen daarvoor een aparte procedure starten. De ouders richten zich dus met een eventuele klacht tot het schoolbestuur.

Mevrouw Van Miltenburg (VVD):

Dat vreesde ik al. Ik hoor uit de praktijk vaak terug dat dit dus niet werkt. Die school zegt dan namelijk tegen de ouders: wij krijgen de plaatsing van die lift niet betaald, en uit eigen middelen kunnen wij het ook niet betalen, anders gaat het ten koste van het onderwijs dat wij hier aan kinderen zonder handicap geven. Dan ontstaat er een soort patstelling. Ik heb het idee dat deze wet, ondanks alle goede intenties en rechten die ouders krijgen, nog steeds niet de beoogde doelstelling bereikt.

Staatssecretaris Dijksma:

Dat ben ik niet met u eens. Uiteindelijk is nu juist de Commissie Gelijke Behandeling aan zet om te beoordelen of het schoolbestuur daadwerkelijk in zijn recht staat en of de stelling redelijk is dat de school die aanpassing niet kan doen. Dat is een afweging die uiteindelijk ook nog openstaat voor beoordeling door de rechter. Het kan altijd wel spannend zijn, maar de uitspraken van de Commissie Gelijke Behandeling zullen ook een kader stellen voor bijvoorbeeld andere scholen die zich eventueel op dit onderwerp zouden willen beroepen.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik dank de drie bewindsvrouwen hartelijk voor hun aanwezigheid en voor hun beantwoording.

Ik stel voor om volgende week dinsdag te stemmen over de wijziging van de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte.

Daartoe wordt besloten.

De vergadering wordt van 12.55 uur tot 13.45 uur geschorst.

Voorzitter: Verbeet

De voorzitter:

Op de tafel van de griffier ligt een lijst van ingekomen stukken. Op die lijst staan voorstellen voor de behandeling van deze stukken. Als voor het einde van de vergadering daartegen geen bezwaar is gemaakt, neem ik aan dat daarmee wordt ingestemd.

Naar boven