Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Wijziging van de Wet op het financieel toezicht en enige andere wetten ter implementatie van richtlijn nr. 2004/109/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 15 december 2004 betreffende de transparantievereisten die gelden voor informatie over uitgevende instellingen waarvan effecten tot de handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten en tot wijziging van Richtlijn 2001/34/EG (PbEU L 390) (31093).

De algemene beraadslaging wordt geopend.

Mevrouw Blanksma-van den Heuvel (CDA):

Voorzitter. Na opnieuw een aantal maanden uitstel bespreken wij vandaag eindelijk de wijziging van de Wet op het financieel toezicht ter implementatie van de Europese richtlijn betreffende transparantievereisten die gelden voor informatie over uitgevende instellingen. De afgelopen periode hebben wij een groot aantal reacties van verschillende belanghebbende partijen gekregen over de onderhavige wet.

De CDA-fractie heeft in de schriftelijke inbreng heel nadrukkelijk gevraagd of er bij de implementatie nationale koppen zullen worden doorgevoerd. Hier is afwijzend op gereageerd: er zou geen sprake zijn van nationale koppen. Dat bevreemdt ons. Kan de minister dit toelichten? Alle belanghebbende partijen hebben namelijk juist in die zin gereageerd dat in deze wet wel een groot aantal nationale koppen is verwerkt. "Nationale koppen" betekent in veel gevallen extra administratieve lasten, het beter willen doen dan de rest, het creëren van een niet-gelijk speelveld op Europees niveau. Met name artikel 5:25p zal leiden tot ongeoorloofde en onnodige toename van administratieve lasten. Hierin is de verplichting opgenomen tot de presentatie van cijfers in het Nederlands, tenzij de aandeelhoudersvergadering anders beslist. Is de minister het met mijn fractie eens dat deze eis niet door Brussel wordt voorgeschreven en het dus echt een nationale kop betreft? Welke overwegingen hebben de minister ertoe gebracht om deze eis juist wel in deze wet vast te leggen?

Ik wil de minister er nog maar eens op wijzen dat het terugdringen van administratieve lasten voor de CDA-fractie de allerhoogste prioriteit heeft. Na de debatten in de afgelopen maanden over dit onderwerp hadden wij gehoopt dat ook het kabinet van die urgentie doordrongen was. Waarom dan toch bijvoorbeeld deze taaleis in de wet opgenomen? Instellingen moeten als gevolg daarvan eerst een aandeelhoudersvergadering uitschrijven voordat zij informatie alleen in het Engels kunnen uitgeven. Voor het CDA is dat een onacceptabele situatie. Is de minister bereid, de wet zo aan te passen dat die aansluit op de huidige praktijk? Zo niet, dan zullen wij op dit punt een amendement indienen.

Nog een nationale kop betreft artikel 5:25k, lid 6, en artikel 5:25l, lid 7. Op grond van deze bepaling dient de verdeelsleutel voor het doorberekenen van kosten voor elektronische verzending van informatie aan aandeelhouders transparant en niet discriminatoir te zijn. Daarmee gaat deze bepaling verder dan de eis van gelijke behandeling ingevolge artikel 17, lid 3, sub d, van de transparantierichtlijn. Die vormt dus ook een Nederlandse kop op de transparantierichtlijn. Overigens is het niet eens duidelijk wat in dit verband onder "transparant" moet worden verstaan. Wij vragen de minister dan ook, deze bepaling te schrappen. Zo niet, dan zullen wij ook hierover een amendement indienen.

De CDA-fractie realiseert zich dat het kabinet mede met het oog op de gestelde implementatietermijn – let wel, 20 januari 2007 – dit wetsvoorstel nu wel eens snel wil afronden. De in het wetsvoorstel geregelde materie en de Wet op het financieel toezicht zijn echter zeer complex. Het wetsvoorstel kent zeer grote intervallen in de verschillende stadia van behandeling. Het voorontwerp verscheen in oktober 2006, in juli 2007 werd het onderhavige wetsvoorstel aan de Tweede Kamer voorgelegd en in oktober 2007 is door de Kamer verslag uitgebracht. Vervolgens heeft het tot en met maart 2008 geduurd voordat de nota naar aanleiding van het verslag en de nota's van wijziging verschenen. Daarna werd eerst een plenaire behandeling voorgeschreven, dan weer niet en dan weer wel. Uiteindelijk behandelen wij vandaag deze wet. De grote intervallen en de tussentijdse wijziging van de Wet op het financieel toezicht maken het moeilijk om de impact van de aangebrachte wijzigingen tot in detail te blijven doorgronden, niet alleen voor ons als parlement, maar zeker ook voor het betrokken bedrijfsleven. De CDA-fractie maakt het bedrijfsleven dan ook een compliment, omdat dat onverminderd bereid was om onjuistheden in de wetgeving aan te kaarten. Samen met het bedrijfsleven roept de CDA-fractie de minister op om, indien technische, complexe wetgeving als de onderhavige in het eindstadium onder tijdsdruk tot stand wordt gebracht, hierop de welbekende operatie stofkam van toepassing te laten zijn, waarbij het betrokken departement kort na inwerkingtreding op eigen initiatief de betrokken wetgeving grondig op onvolkomenheden controleert en zelf voorstellen voor correcties doet. Zegt de minister dit toe?

Er is nog een aantal extra nationale koppen in de wet opgenomen. Die heeft het bedrijfsleven gesignaleerd. Samen met de heer Weekers dien ik daar amendementen op in. Hij zal ze toelichten.

Mevrouw Vos (PvdA):

Voorzitter. Ik had er niet op gerekend dat ik zo snel aan het woord zou komen, maar ik kan u beloven dat ik het heel kort houd.

De PvdA-fractie steunt de implementatie van de richtlijn over het transparantievereiste van harte. Deze richtlijn is weer een stap in de richting van een sterke Europese markt. Het mag duidelijk zijn dat de PvdA een warm voorstander is van een sterk Europa met een helder geordende interne markt, zeker de kapitaalmarkt. Wij begrijpen dat de invoering van de Wft en de MiFID veel tijd hebben gekost, maar wij moeten wel vaststellen dat wij de beoogde invoeringsdatum al met ruim een jaar hebben overschreden. De minister deelt die zorg en ik deel de zorg van collega Blanksma van het CDA. Ik neem aan dat binnenkort de rust in de wetgeving inzake financieel toezicht terugkeert en dat wij de invoeringsdata dan wel weer halen.

Een aantal verbeteringen is aangebracht ten opzichte van het eerste wetsvoorstel. Daar heeft collega Blanksma al het een en ander over gezegd. De derde nota van wijziging kwam gisteren met een aantal redactionele verbeteringen binnen. VNO-NCW had een waslijstje met verbeteringen die naar het oordeel van de ondernemersvereniging diende te worden aangepast. Daar is mijn collega van het CDA op ingegaan en ik neem aan dat mijn collega van de VVD daar ook een en ander over zal zeggen. Wij zijn benieuwd naar het antwoord van de minister, met name op de vragen over de financiële koppen en de administratieve lasten.

Mijn fractie heeft nog een aantal vragen over de nota van verslag en de nota's van wijziging. Zij gaan vooral om punten die volgens ons de invoering van deze wet in harmonie brengen met de richtlijn, dus laat de minister ze vooral als enigszins cosmetische wijzigingen beschouwen.

De richtlijn stelt dat uitgevende instellingen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee maanden na afloop van de verslagperiode de halfjaarberichten moeten publiceren. In artikel 5:25, lid 1 van de Wft ontbreekt dat "zo spoedig mogelijk". Waarom is de term "zo spoedig mogelijk" niet in de wet opgenomen? Kan dat niet alsnog, ook om zo veel mogelijk aan te sluiten op de transparantierichtlijn? Met deze eenvoudige wijziging – ik heb daartoe een amendement – zou nog beter kunnen worden aangesloten op de richtlijn. Ik ben benieuwd wat de minister hiervan vindt.

Ik heb ook een vraag over het sneller ter beschikking stellen van informatie. In het gewijzigde artikel 5:25k, lid 4 wordt er een verschil aangebracht tussen de informatie die beschikbaar moet worden gesteld als de vergadering wordt opgeroepen en de informatie die uiterlijk bij aanvang van de vergadering moet zijn verstrekt. Dat gaat om informatie over het totaal aantal aandelen en stemrechten. Er wordt van uitgegaan dat de aandeelhouders pas bij de vergadering hun stemgedrag bepalen, maar veel aandeelhouders, ook zij die op afstand stemmen, willen eerder hun stemgedrag bepalen. De tweede soort informatie moet dus eigenlijk eerder beschikbaar worden gesteld. Kan deze informatie niet beter op de eerste dag na de registratiedatum van aandeelhouders worden gegeven? Ook op dit punt heb ik een amendement. Ik ben benieuwd naar de reactie van de minister.

In artikel 5:25n staat dat een uitgevende instelling het moet melden als zij haar statuten wil wijzigen, maar dat zegt nog niet zo veel over de vraag of die statuten daadwerkelijk zijn gewijzigd. Met die informatie kunnen aandeelhouders nog niet zo veel. Het CDA heeft hier in de nota naar aanleiding van het verslag ook naar gevraagd. Is het niet beter om in dit artikel op te nemen of de voorgenomen statutenwijziging al dan niet is goedgekeurd? Ook hierover heb ik een amendement dat verduidelijking kan bieden over de aard van de informatie. Wij hopen dat ondanks deze bewegingen op de letters en de komma's van de wet, deze wet zo spoedig mogelijk kan worden ingevoerd.

De heer Weekers (VVD):

Voorzitter. Het wetsvoorstel dat wij vanochtend behandelen, strekt tot implementatie van de zogenoemde transparantierichtlijn van de Europese Unie. Die richtlijn introduceert in de EU een gemeenschappelijk systeem voor het openbaar maken van gereglementeerde informatie door uitgevende instellingen, waarvan de effecten tot de handel op een gereglementeerde markt binnen de EU zijn toegelaten. Het doel is het verbeteren van de verspreiding van informatie binnen Europa, waardoor een barrière voor grensoverschrijdend beleggen wordt weggenomen.

Tegelijkertijd zorgt de richtlijn ervoor dat er ook een gelijk speelveld bestaat in de Europese Unie en dat partijen die op de markt opereren onder dezelfde condities kunnen opereren.

Ik constateer dat het wetsvoorstel daarnaast ook een lichte totale jaarlijkse administratievelastenverzwaring met zich meebrengt van ongeveer 1,7 mln.

Het betreft hier nogal complexe wetgeving. De Wft is de afgelopen jaren behoorlijk veranderd. Deze richtlijn wordt niet een op een omgezet in een nieuwe wet, maar wordt ingevlochten in reeds bestaande wetgeving. Het geheel wordt er niet overzichtelijker op. In de schriftelijke behandeling heb ik namens de VVD-fractie vooral aandacht besteed aan mogelijke nationale koppen en aan administratieve lasten. Die nationale koppen – goldplating, zoals het ook wel wordt genoemd – betekenen dat er zwaardere eisen aan Nederlandse ondernemingen worden gesteld dan Europa van ons verlangt. Dat betekent dat Nederlandse ondernemingen onder niet-gelijke condities met hun collega's uit het buitenland concurreren.

Nederlandse bedrijven moeten dus voldoen aan zwaardere eisen en zwaardere administratieve lasten. Mijn fractie vindt dat niet wenselijk. Overigens wijs ik de minister erop dat ook de Kamer een uitspraak heeft gedaan dat nationale koppen niet wenselijk zijn. Als zij er toch komen, zullen zij deugdelijk en zwaar gemotiveerd moeten worden.

Mijn fractie ijvert er al jaren voor om de administratieve lasten voor het bedrijfsleven te verlichten. Gelukkig bestaat ook daarvoor een Kamermeerderheid. Ondanks het feit dat de VVD-fractie het met een aantal uitgangspunten van dit kabinet volstrekt oneens is, zijn wij wel blij dat dit kabinet het beleid van het vorige kabinet voortzet. Er zal sprake moeten zijn van een administratievelastenreductie van 25%. Dan moeten wij dat in de praktijk ook wel zien en voelen.

In de anderhalf jaar waarin ik deze portefeuille behandel, heb ik heel wat wetgeving gezien die de financiële markten raakt. Ik heb nog geen enkel wetsvoorstel tot mij kunnen nemen dat leidt tot administratievelastenverlichting, alleen maar tot verzwaring. Soms is daarvoor een goede reden. Met een aantal wetsvoorstellen hebben wij ook gewoon ingestemd, maar wel met de afspraak met dit kabinet dat de administratievelastenverzwaring gecompenseerd zou worden met administratievelastenverlichting elders. Daarvoor heb ik nog geen enkel voorstel gezien.

Bij het uitpluizen van dit wetsvoorstel en het lezen van de commentaren van ondernemersorganisaties zoals VNO-NCW moeten wij constateren dat er hier en daar wel degelijk een nationale kop bovenop de Europese verplichtingen wordt gezet. Ondanks vragen van de kant van de VVD in het verslag, waarop de minister antwoordde dat er geen sprake is van nationale koppen, behoudens de invulling van een oudere toezegging, constateren wij toch dat er nationale koppen bovenop zitten. Ik concludeer daaruit dat het ministerie van Financiën zich tot nu toe kennelijk niets aantrekt van de motie-Van der Burg waarin nationale koppen taboe zijn verklaard of alleen bij hoge uitzondering en om zwaarwichtige redenen en goed gemotiveerd in een wetsvoorstel kunnen worden opgenomen. Ik vind het ronduit schandalig dat ik in de nota naar aanleiding van het verslag lees dat er slechts sprake is van de ene genoemde nationale kop, terwijl wij samen met ondernemersorganisaties en met veel puzzelwerk zo een aantal nationale koppen uit het voorstel kunnen plukken. Dat kan echt niet. Daarom moet de minister ervoor zorgen dat het afgelopen is met het stiekem opplussen van Europese regels.

Samen met mevrouw Blanksma heb ik nu een "actie koppensnellen" in gang gezet. Daartoe hebben wij vijf amendementen ingediend. Onder twee staat de handtekening van mevrouw Blanksma als eerste en onder drie van de amendementen staat mijn handtekening als eerste. Op deze manier willen wij de nationale koppen uit het wetsvoorstel amenderen. Daarmee hebben wij overigens niet de pretentie dat de zaak "gezuiverd" is van nationale koppen, want dat is voor ons ondoenlijk. De minister heeft een batterij juristen tot zijn beschikking, maar wij niet. Daarom verzoek ik de minister om nog voor de stemmingen het wetsvoorstel door te vlooien en de richtlijn er kritisch naast te houden. Ook eventueel nog resterende nationale koppen kunnen op die manier uit het wetsvoorstel worden gehaald. Als dat gebeurt, kan de minister erop rekenen dat mijn fractie het wetsvoorstel steunt. Als dit niet gebeurt, kan ik hoogstwaarschijnlijk mijn fractie niet meekrijgen.

De regeling dat beursgenoteerde ondernemingen gereglementeerde informatie ook in het Nederlands openbaar moeten maken, tenzij de aandeelhoudersvergadering besluit dat die informatie uitsluitend in het Engels wordt opgesteld, is een voorbeeld van zo'n nationale kop in het wetsvoorstel. Deze regeling zal leiden tot extra kosten en een risico voor discrepanties tussen taalversies. Hierover gaat een amendement dat door mevrouw Blanksma is ingediend. Een ander voorbeeld is de door Nederland conform de transparantierichtlijn opgelegde verplichting voor alle uitgevende instellingen waarvan effecten tot de handel op effectenbeurzen in Nederland zijn toegelaten. Nederland beperkt zich daarbij niet tot de uitgevende instellingen waarvan Nederland lidstaat van herkomst is, maar neemt ook de uitgevende instellingen mee waarvan Nederland lidstaat van ontvangst is. Wij gaan hiermee verder dan waartoe de richtlijn ons verplicht. Daarin staat namelijk slechts dat uitgevende instellingen waarvan Nederland lidstaat van herkomst is, de verplichting moet worden opgelegd. Andere landen gaan hiermee op een andere manier om dan Nederland. Zij gaan namelijk uit van de lidstaten van herkomst. Dit betekent dat ondernemingen straks aan een dubbele jurisdictie onderworpen kunnen zijn. Dat is uitermate slecht voor het ondernemingsklimaat in Nederland.

Ik zal niet alle amendement die wij hebben ingediend tot in detail behandelen, want de minister heeft er kennis van genomen. Een in het oog springend amendement wil ik echter nog noemen. Dat gaat over een bepaling in het wetsvoorstel om de bevoegdheden van de AFM uit te breiden. Ook deze uitbreiding vindt geen grondslag in de transparantierichtlijn. Ik heb de memorie van toelichting hierop nog eens nagelezen. Daaruit blijkt niet waarom dit handvat aan de AFM wordt gegeven. Met mij valt overal over te praten, maar dan moet wel duidelijk worden aangegeven waarom iets dringend nodig is. Ik krijg nu echter steeds de indruk dat er zaken stiekem tussen gefutseld worden. Dat leidt niet tot zorgvuldige wetgeving.

Ik vraag dus aan de minister om voor de stemmingen het wetsvoorstel nog eens uit te kammen. Als wij zeggen dat wij willen zorgen voor zorgvuldige wetgeving, moeten wij niet eerst een wet aannemen, om daarna nog eens met een operatie stofkam te beginnen en een veegwet noodzakelijk te maken. Ik zeg tegen mevrouw Blanksma dat ik mij overigens wel kan voorstellen dat wij nu niet alles kunnen overzien. Al werkend zullen wij nog tegen bepaalde problemen aanlopen. Dat is bij de invoering van de Wft ook gebeurd, waardoor er diverse malen reparatie- en veegwetten zijn langsgekomen. Ik verzet mij daartegen dus niet per definitie. Ik begrijp bovendien dat ook de minister bepaalde zaken over het hoofd kan zien. Gelet op wat wij tot nu toe hebben meegemaakt, moet de minister zich echter mijns inziens voor zo'n stofkamoperatie inspannen. Verder wil ik de minister vragen om klip en klaar met de Kamer af te spreken dat in alle lopende wetsvoorstellen en de wetsvoorstellen die hij aan de Kamer nog zal aanbieden echt alleen nog een op een de richtlijn wordt geïmplementeerd. Als hij van mening is dat Nederland iets extra moet doen, omdat daarvoor zwaarwichtige redenen zijn, dan dient hij deze extra's op een rij te zetten en zeer goed te motiveren. Op die manier kunnen wij erover in de Kamer debatteren. Ik verzoek de minister om dat klip en klaar toe te zeggen. Ik verzoek de minister ook om toe te zeggen dat hij uiterlijk op Prinsjesdag met voorstellen komt waarin wordt aangegeven op welke wijze de financiële sector door middel van administratievelastenverlichtingsvoorstellen wordt gecompenseerd voor de administratievelastenverzwaring tot nu toe. In toekomstige wetsvoorstellen moet de minister tevens de dekking voor compenserende administratievelastenverlichtingsmaatregelen aangeven. Het gaat mij overigens niet om een dekking in financiële zin, ook niet om financiële compensatie, want daar zou de belastingbetaler voor opdraaien en dat wil ik niet. Ik zou graag zien dat belangrijke sectoren die misschien op goede gronden op bepaalde onderdelen te maken krijgen met een administratievelastenverzwaring op andere wijze worden gecompenseerd. Dat moet zo concreet mogelijk in het vooruitzicht worden gesteld. Alleen dan kan de regering geloofwaardig maken dat zij streeft naar een administratievelastenreductie van 25%.

Ik heb ook nog een suggestie voor administratievelastenreductie. In september 2005 is de Wet toezicht beleggingsinstellingen ingevoerd. Later is die opgegaan in de Wet op het financieel toezicht. Door die operatie lijkt het erop alsof beheerders van beleggingsfondsen onbedoeld zijn onderworpen aan extra verslaggevingseisen. Die eisen zijn de afgelopen jaren behoorlijk zwaarder geworden. Het is de vraag of dat destijds ook is beoogd. Een en ander heeft te maken met het opgaan van de Wtb in de Wft. In de Wtb is de vergunningplicht overgegaan van beleggingsinstellingen naar beheerders van beleggingsinstellingen. Omdat beleggingsinstellingen onder de oude Wtb zowel halfjaarcijfers als een jaarrekening moesten opstellen, heeft de wetgever bij de invoering van de nieuwe Wtb deze verplichting ook automatisch aan beheerders opgelegd en dus moeten aanbieders van beleggingsfondsen tegenwoordig vier keer per jaar cijfers opstellen en openbaar maken voor zowel de beleggingsinstellingen die ze beheren als voor het beheerbedrijf zelf. Het gaat dan om de halfjaarcijfers en de jaarrekening. Volgens mij dient dit echter geen enkel doel. Ik zou graag zien dat nader wordt bezien of de in 2005 ingevoerde verplichtingen voor de beheerders kunnen worden teruggedraaid. Ik verwacht daar vandaag geen antwoord op, want ook dit is uitermate complexe materie. Een en ander kan worden meegenomen in mijn verzoek om ter gelegenheid van Prinsjesdag met concrete voorstellen te komen, waarbij ook de financiële sector administratievelastenverlichting tegemoet kan zien.

De heer Tony van Dijck (PVV):

Voorzitter. Wij spreken vandaag over de implementatie van de transparantierichtlijn. Het is jammer dat ik de laatste spreker ben, want het meeste is al gezegd. De richtlijn wordt geïncorporeerd in de Wet op het financieel toezicht, zonder nationale toevoegingen, zo staat te lezen in het persbericht van de minister van Financiën. Dit klopt niet helemaal. VNO/NCW stelt in maar liefst negen artikelen van het wetsvoorstel gold plating vast. De minister kan het niet laten om op de toch al vaak overdreven Europese wet- en regelgeving een Nederlands stempel te drukken. De drang om Europa te laten zien dat Nederland het nog iets beter kan dan de rest is kennelijk onbedwingbaar. De PVV vindt dit een zeer slechte karaktertrek, niet in de laatste plaats omdat ondernemingen met extra regels worden opgezadeld en gold plating de concurrentiepositie van Nederland verder aantast. Waarom kunnen wij deze richtlijn niet gewoon een op een overnemen? Dit geldt eigenlijk voor alle Europese wetgeving. Niet meer en niet minder, zodat wij het bedrijfsleven niet onnodig belasten met ongebreidelde regeldruk uit Europa. Nu al is 50% van de door het bedrijfsleven gevoelde administratieve lasten toe te schrijven aan Europese wet- en regelgeving. Het ziet er niet naar uit dat dit minder wordt.

Net zoals mijn voorganger, de heer Weekers, wil ik ook even stilstaan bij twee nationale koppen. Zoals de minister onderkent in de nota naar aanleiding van het verslag, geldt voor de taalregeling een nationale kop. Deze regeling houdt in dat in de financiële verslaglegging de Nederlandse taal dient te worden gebruikt, tenzij de aandeelhoudersvergadering anders beslist. De meeste beursgenoteerde bedrijven stellen hun jaarverslagen reeds op in het Engels en daarom is het een beetje onzinnig om dit punt opnieuw ter discussie te stellen in de aandeelhoudersvergadering. De PVV-fractie stelt daarom voor, deze nationale kop gelijk te onthoofden en hetgeen de richtlijn voorschrijft over te nemen.

Mijn tweede opmerking betreft het land van herkomst. VNO-NCW constateert dat Nederland bepaalde verplichtingen oplegt aan alle uitgevende instellingen die op de beurs in Nederland staan genoteerd, terwijl de richtlijn alleen verplichtingen oplegt aan vennootschappen waarvan Nederland het land van herkomst is. Ook de heer Weekers heeft hierop gewezen. Door vennootschappen op te nemen waarvoor Nederland het land van ontvangst is, ontstaat het risico van dubbele regelgeving en dubbele handhaving. Deze nationale kop maakt Nederland er niet aantrekkelijker op.

Wij hebben het vandaag over transparantie. Ik wil graag van de minister weten waarom er niets is gedaan met het voorstel van advocaat Hoff van het kantoor Spigthoff om uitgevende instellingen te verplichten, een genomen besluit tot uitstel van openbaarmaking bij een ophanden zijnde fusie of overname te melden bij de AFM, opdat deze alerter kan reageren op informatielekken en daaraan gerelateerde koersschommelingen. Vorig jaar hebben wij bij de overnames van Numico, Hagemeyer en Vedior kunnen zien dat zich voorafgaande aan de publieke aankondiging opvallende koersschommelingen hebben voorgedaan, nog voordat de AFM of het publiek kennis had genomen van de overname. Dit is niet wenselijk. Ik begrijp dat een uitgevende instelling de openbaarmaking van een ophanden zijnde overname of fusie wil uitstellen om de onderhandelingen niet te doorkruisen. De vraag is echter in hoeverre men de vertrouwelijkheid van deze informatie kan garanderen. Het is daarom van belang dat onze waakhond, de AFM, hierover waakt ter voorkoming dat er informatie uitlekt, met dubieuze koersschommelingen tot gevolg.

Tot slot vraag ik mij af of wij op de goede weg zijn met betrekking tot de behandeling van beursgenoteerde vennootschappen. Hoe aantrekkelijk is het nog om een beursnotering te hebben, gelet op alle informatieverplichtingen waaraan moet worden voldaan en de risico's waaraan je jezelf blootstelt ten aanzien van activistische aandeelhouders en agressieve overnames? Halen wij door steeds verdergaande wet- en regelgeving de populariteit van een beursnotering niet onderuit? Wij zien nu reeds een tendens van een wegtrekkende beweging van de beurs in plaats van andersom. Recentelijk werden Hagemeyer, ABN AMRO, Numico, Grolsch, Econosto en Rodamco Europe door buitenlandse branchegenoten van de beurs gehaald. Er blijft niet veel over. Nog even en wij kunnen de beurs helemaal sluiten in Nederland. Het beursgebouw, het Damrak, wordt nu reeds gebruikt voor feestjes en partijtjes. Wie doet het licht uit?

De vergadering wordt enkele minuten geschorst.

Minister Bos:

Voorzitter. Dank aan de woordvoerders voor hun bijdragen. Ik hoop dat wij vandaag de behandeling van dit wetsvoorstel kunnen afronden, want zoals sommigen hebben geconstateerd, heeft het allemaal nogal veel tijd gekost. De oorzaken hiervan zijn bij de meeste leden wel bekend, denk ik. Het gaat er met name om dat de Europese Richtlijn betreffende Markten voor financiële instrumenten, de MiFID, met absolute prioriteit moest worden verwerkt. Dit heeft ten departemente, maar ook in de Kamer en in het consultatieproces een enorm beslag gelegd op de tijd en de energie van iedereen die daarbij een rol speelde. Daarbij kwam dat een deel van waarom het hierbij gaat, in de Wft geïmplementeerd werd, zodat ervoor moest worden gezorgd dat daar geen gaten zouden vallen en dat er geen vervelende overlappen zouden ontstaan. Bovendien had in december de gecombineerde commissie vennootschapsrecht een brief aan de Kamer geschreven met een aantal zaken die de moeite waard waren om in de wetgeving te worden verwerkt. En om het spel compleet te maken, de Europese Commissie had eind 2007 een verordening vastgesteld met eisen aan de gelijkwaardigheid van verslaggevingsstandaarden van derde landen. Al die zaken waren relevant voor dit wetsvoorstel, wat tot de lange duur van dit hele proces heeft geleid, waarop de Kamer mij terecht gewezen heeft.

In dat kader is ook de vraag gesteld, ik dacht door mevrouw Blanksma, of de samenwerking met het bedrijfsleven of de consultatie van het bedrijfsleven in alle opzichten is verlopen zoals het moest. Op zich zijn wij heel tevreden over de manier waarop die consultatie heeft plaatsgevonden. Wij hadden deze consultatie al in een heel vroeg stadium gezocht en daarbij heeft het bedrijfsleven ons op allerlei zaken gewezen. Wij dachten deze te hebben verwerkt in dit wetsvoorstel, maar wij hebben moeten constateren dat het bedrijfsleven, met name VNO-NCW, in een zeer laat stadium met allemaal punten is gekomen die ook voor ons nieuw waren. Deze punten waren in een eerder stadium van het overleg niet aan ons kenbaar gemaakt. Ik vind dat ook vervelend en ik weet ook niet precies waarom deze punten niet al veel eerder naar voren zijn gebracht, maar het heeft in ieder geval niet gelegen aan een gebrekkige bereidheid van onze kant om daarover met het bedrijfsleven te overleggen.

De heer Tony van Dijck (PVV):

De minister zegt dat VNO-NCW laat heeft gereageerd. Betekent dit dat al die punten die VNO-NCW naar voren heeft gebracht, niet zijn meegenomen? Of zijn die wel bestudeerd?

Minister Bos:

Die zijn zeker bestudeerd en ik zal ze ook allemaal langslopen.

De heer Weekers (VVD):

Ik waardeer de constructieve benadering van de minister als het gaat om de consultaties van met name het bedrijfsleven. Ik begrijp dat het lastig is wanneer bepaalde punten pas in een heel laat stadium naar voren worden gebracht. Dit laat echter onverlet dat het departement, de wetgevingsambtenaren natuurlijk ook zelf een verantwoordelijkheid hebben om ervoor te zorgen dat er geen koppen op worden gezet.

Minister Bos:

Ik wilde daar zo dadelijk al uitgebreid op ingaan.

Voorzitter, eerst nog een ander punt dat door de heer Weekers naar voren is gebracht, namelijk de kwestie van de administratieve lasten. Wij hebben het daarover vrij recent ook al gehad, ik dacht bij het debat over het nationaal regime. De heer Weekers en anderen constateerden toen in feite hetzelfde, namelijk dat er toch wel sprake was van veel administratieve lasten, die met name op de financiële sector rustten. Daarbij was het de vraag hoe deze zich verhouden tot doelstellingen die wij hanteren in het kader van Holland Financial Center en wat er op Europees gebied wel of juist niet gebeurt. Ik meen dat ik toen al heb toegezegd dat wij na de zomer in een brief zouden pogen om alles wat ons op dit punt te doen staat, alles waarmee wij al bezig zijn en alles wat wij van Europa kunnen verwachten, voor de Kamer te schetsen; dan kunnen wij er in de onderlinge samenhang over praten. Ik zie het verzoek van vandaag eigenlijk vooral als een herbevestiging dat dit ons te doen staat. Ik kan mij voorstellen dat wij in die brief ook het specifieke punt van de beleggingsfondsen bij onze reactie zullen betrekken.

Dan het vraagstuk van de nationale koppen; wij komen dan vanzelf wel bij de amendementen terecht. Wij nemen de uitspraak van de Kamer over nationale koppen buitengewoon serieus. Die uitspraak luidt dat het een uitzondering zou moeten zijn; de hoofdlijn moet zijn dat de Europese richtlijn sec wordt geïmplementeerd en dat daarbovenop geen nationale verplichtingen worden gelegd. Dat kan namelijk concurrentieverhoudingen beïnvloeden en het kan tot extra administratieve lasten leiden. Sowieso speelt de vraag van toegevoegde waarde hierbij een rol. De conclusie is dus: als het dan toch aan de orde is, dan moet het zeer expliciet gemotiveerd worden; het mag geen automatisme zijn.

Wij zijn oprecht van mening dat wij dat hier gedaan hebben. Op zijn best is er op "anderhalf gebied" sprake van nationale koppen. Daar hebben wij open over gecommuniceerd. Het eerste punt is de taalregeling. Wij hebben niet onder stoelen of banken gestoken dat ons voorstel gezien kan worden als een nationale kop. Aangezien het gaat over instellingen die in Nederland op de beurs actief zijn, vinden wij het niet onlogisch om er rekening mee te houden dat een groot deel van het aandeelhoudersbestand Nederlands is en wellicht zaken in het Nederlands zou willen lezen in plaats van geconfronteerd te worden met Engelse stukken. Deze nationale kop is volgens ons inhoudelijk te beredeneren.

Dan het halve punt waarbij ook in zekere zin sprake is van een nationale kop. Dat betreft het vereiste dat aandeelhouders bij doorberekening van kosten voor het verschaffen van informatie gelijk moeten worden behandeld. Wij hebben daaraan toegevoegd dat dit op een transparante wijze moet gebeuren. Je kunt beargumenteren dat het in feite op hetzelfde neerkomt, want hoe kun je duidelijk maken dat er sprake is van gelijke behandeling als het niet transparant is? Je zou ook kunnen zeggen dat wij het hadden kunnen houden bij de tekst over gelijke behandeling en dat de toevoeging dat het op transparante wijze moet gebeuren een extraatje is. Ik laat dat even in het midden en probeer het zo inhoudelijk mogelijk te benaderen. Wat ons betreft komt het er in ieder geval op neer dat dit de punten zijn waarbij sprake is van een nationale kop en dat dit bij andere onderdelen niet het geval is. Ik zal dit adstrueren aan de hand van de amendementen die zijn ingediend, omdat de meeste – in elk geval de amendementen van de heer Weekers en mevrouw Blanksma – daarop betrekking hebben. Ter voorkoming van misverstanden: mevrouw Blanksma meldde een paar keer in haar bijdrage dat zij overwoog amendementen in te dienen; ik heb geconstateerd dat er vijf amendementen zijn ingediend door de leden Blanksma en Weekers. Klopt dat?

Mevrouw Blanksma-van den Heuvel (CDA):

Wanneer de minister bepaalde toezeggingen doet, bijvoorbeeld als hij toezegt de taaleis te schrappen, heeft het amendement verder geen zin. Dan zal ik het intrekken. Afhankelijk van het antwoord van de minister maak ik de afweging om een amendement te handhaven.

Minister Bos:

Voorzitter. Ik begin bij het amendement op stuk nr. 10. Dat amendement heeft betrekking op de tijdige openbaarmakingverplichtingen van halfjaarlijkse financiële verslaggeving en tussentijdse berichten, die zich wat ons betreft zouden moeten richten op alle uitgevende instellingen waarvan aandelen op de Nederlandse gereglementeerde markt worden verhandeld. De leden hebben gelijk als zij ons erop wijzen dat dit in andere landen, bijvoorbeeld in Duitsland en Engeland, anders is overgenomen in de wetgeving omdat daar bijvoorbeeld alleen gekeken wordt naar de lidstaat van herkomst. Het is echter niet zo dat Nederland alleen staat in deze manier van verwerking in de nationale wetgeving. Bijvoorbeeld in België en Italië is dezelfde benadering gevolgd. Dat is mede ondersteunend voor onze stelling dat hier niet zozeer sprake is van een nationale kop als wel van het feit dat een richtlijn hier verschillende uitwerkingen toelaat.

Wij kiezen voor een meer extensieve uitwerking dan het enkel en alleen van toepassing zijn op instellingen gedefinieerd naar lidstaat van herkomst. Wij denken dat ook de lidstaat van ontvangst hier relevant is. Maar dat is geen nationale kop; dat is de ruimte die de richtlijn biedt omdat de richtlijn het niet specificeert. Dan is vooral aan de orde of wij dat een zinvolle interpretatie vinden of niet. Ons leek de volgende redenering hier geldig. Het gaat er bij deze wetgeving uiteindelijk om of wij aandeelhouders en andere betrokken partijen voldoende informatie verschaffen of het reilen en zeilen van de betreffende uitgevende onderneming voldoende transparant is. Op zo'n moment is het voor aandeelhouders die hier zijn van belang dat uitgevende instellingen die in Nederland aandelen uitgeven aan deze verplichtingen onderhevig zijn, ook als hun statutaire zetel buiten Nederland is. Het beperken van het toepassingsgebied van de richtlijn tot instellingen die misschien wel afkomstig zijn uit Nederland maar buiten Nederland zaken doen, heeft voor de partijen in Nederland eigenlijk geen betekenis. Dat is onze weging geweest. Het gaat er uiteindelijk om dat je aandeelhouders en andere partijen die geïnteresseerd zijn in dit type informatie in Nederland de instrumenten geeft die ze nodig hebben om een oordeel te kunnen vormen. De richtlijn laat dat volledig toe en zo wordt het ook bijvoorbeeld in België en Italië gedaan. Vandaar onze opvatting.

De heer Weekers (VVD):

Voorzitter. Ik begrijp de overwegingen van de minister, maar ik constateer dat de richtlijn dus op verschillende manieren "implementabel" is: zeer uitgebreid – dat is nog steeds passend binnen de richtlijn – of zeer krap. België en Italië hebben met Nederland gekozen voor een zeer uitgebreide implementatie, het Verenigd Koninkrijk en Duitsland voor een heel krappe. Is de minister niet met mij van mening dat alles wat je aan extra lasten oplegt in vergelijking met de landen om je heen, min of meer toch gezien moet worden als een nationale kop? Ik wil er geen woordspelletje van maken, maar in elk geval leg je meer verplichtingen op dan de richtlijn sec voorschrijft.

Minister Bos:

Nee, dat is niet waar. Dit is geen verplichting die op deze manier in de richtlijn omschreven wordt. De richtlijn is op dit punt open en wij kiezen een invulling. Er kan inderdaad ook gekozen worden voor een beperktere invulling, maar het is ook niet een zeer uitgebreide invulling zoals u zegt. Het gaat erom dat informatie die toch al beschikbaar is binnen de instelling – halfjaarcijfers en kwartaalberichten – openbaar wordt gemaakt. Dat is het enige waarom het gaat. Wij vinden dat een buitengewoon beperkte uitgebreidere implementatie. De afweging die vervolgens moet worden gemaakt – ik vind het terecht dat iedereen die op zijn eigen manier maakt en ik leg alleen maar uit hoe wij die hebben gemaakt – is hoe nu die administratieve last voor het desbetreffende bedrijf zich verhoudt tot wat je uit het oogpunt van bescherming van beleggers in Nederland verstandig vindt te doen. Wij zijn geneigd te zeggen dat beleggers in Nederland er heel weinig aan hebben dat de AFM wel iets te zeggen heeft over een Nederlands bedrijf dat op de beurs in Londen actief is en niets over een Duits bedrijf dat op de beurs in Amsterdam actief is. Dus van uit het oogpunt van beleggersbescherming is het logisch dat je je vooral concentreert op zaken die zich in Nederland afspelen, ongeacht waar het bedrijf vandaan komt.

De heer Weekers (VVD):

Voorzitter. Nogmaals, ik heb er begrip voor dat dit soort afwegingen wordt gemaakt, maar waarom worden die niet helder aan de Kamer geschetst in de memorie van toelichting? Waarom wordt daarin niet aangegeven dat je de zaak heel eng kunt invullen, dat je de ruimte hebt om het anders te doen en dat je het om die en die reden beter vindt om het zus en zo te doen? Ik zou het jammer vinden als wij nu een heel semantische discussie gaan voeren over nationale koppen, maar ik vind het vervelend om te zeggen dat wij een minimale implementatie willen van Europese richtlijnen en ik vervolgens moet gaan puzzelen om de verschillen te ontdekken. Als er goede en ook zwaarwegende redenen zijn dat je tot de slotsom komt dat die extra administratieve last uiteindelijk volstrekt niet opweegt tegen de voordelen die je kunt bereiken, laat ik mij graag overtuigen, maar dat kan volgens mij alleen maar als je dat helder in beeld brengt en dan wel bij gelegenheid van de memorie van toelichting.

Minister Bos:

Voorzitter. Als de stelling van de heer Weekers is dat wij in de memorie van toelichting op dit punt onvoldoende duidelijk zijn geweest, trek ik mij dat aan en moeten wij dat een volgende keer beter doen!

Mevrouw Blanksma-van den Heuvel (CDA):

Ik sluit mij aan bij de heldere reactie van collega Weekers, want ik weet nu nog niet waar wij aan toe zijn. Wij moeten toch weten wat zo'n uitgebreide of krappe implementatie aan administratieve lasten met zich brengt om een goede afweging te kunnen maken? Over welke bedragen praten wij dan? Dan kunnen wij afwegen of wij een uitgebreide of krappe implementatie kiezen.

Minister Bos:

Volgens mij is het vrij ongewoon om per wetsartikel de administratieve lasten te berekenen. Actal heeft volgens mij wel een inschatting van het geheel gemaakt. Ik dacht dat die informatie u ook ter hand was gesteld. Als het gaat om deze specifieke verplichting kan ik u alleen maar wijzen op wat het materieel impliceert en dat is dat een groep ondernemingen die er buiten dreigden te vallen – bedrijven met een statutaire zetel buiten Nederland en verhandelen binnen Nederland – informatie die ze toch al hebben publiek moeten maken.

Mevrouw Blanksma-van den Heuvel (CDA):

Wij hebben in de Kamer afgesproken dat wij niet doen aan nationale koppen, tenzij er zwaarwegende redenen zijn, maar dan moeten wij die afweging maken. Ik neem aan dat als wij het over een nationale kop hebben – wij gaan het uitgebreider implementeren – dan ook kan worden gekwantificeerd wat dat kost. Hoe kunnen wij anders die afweging goed maken? Wij weten helemaal niet waarover wij het nu hebben. Als het voor het bedrijfsleven bijna niets kost en het veel toegevoegde waarde aan de transparantie geeft, waarom zouden wij dan tegen zijn? Wij weten nu niet waarover wij het hebben. Juist nu wij over een nationale kop spreken, wil ik graag meer duidelijkheid.

Minister Bos:

Ik begrijp dat. Ik heb zojuist geprobeerd te betogen dat hier wat mij betreft geen sprake is van een nationale kop. Ik kan deze afweging niet kwantitatiever maken dan ze nu is. Ik kan slechts een afweging maken van wat dit aan verplichtingen met zich brengt voor bedrijven die er anders buitenvallen en de extra beleggersbescherming die het biedt aan beleggers in Nederland. Ook die beleggersbescherming kan ik onmogelijk kwantificeren. Dat is niet mogelijk, zelfs niet als ik de verplichtingenlast voor het bedrijfsleven wel kan kwantificeren. Ik moet het doen met de kwalitatieve afweging. Het lijkt mij te gaan om een betrekkelijk geringe last voor het bedrijfsleven, waar tegenover beleggersbescherming voor Nederlandse beleggers staat. Deze afweging hoort in het voordeel van beleggersbescherming uit te vallen.

De heer Tony van Dijck (PVV):

Ik begrijp deze redenatie. De minister zegt dat een Engels bedrijf op de Nederlandse beurs ook de transparantie in acht moet nemen. Zit er dan geen omissie in deze richtlijn? Wij spreken hier over transparantie en harmonisatie tussen de lidstaten. Nederland loopt dan het risico dat het Engelse bedrijf kiest voor de Duitse beurs, waar men minder heeft te maken met een toezichthouder.

Minister Bos:

Het ligt eraan wat zwaarder weegt. Ik sta hier niet alleen om de belangen van het bedrijfsleven af te wegen, maar ook die van de Nederlandse beleggers. Die afweging moet ik steeds maken. Het lijkt mij verstandig om hier een fatsoenlijke graad van bescherming voor Nederlandse beleggers aan te bieden en niet alleen maar aan de belangen van het bedrijfsleven te denken. Die zaken behoren wij steeds onderling en ten opzichte van elkaar te wegen.

De heer Tony van Dijck (PVV):

Het is natuurlijk wel belangrijk voor de aantrekkelijkheid van Nederland en voor de financiële sector dat het voor bedrijven aantrekkelijk blijft om hier op de beurs te komen. Als er een omtrekkende beweging plaatsvindt richting Duitsland, dan moeten uiteindelijk alle Nederlandse beleggers op een buitenlandse beurs gaan beleggen. De beurs hier kan dan wel sluiten.

Minister Bos:

Deze verplichtingen gelden sowieso al voor Nederlandse bedrijven die op de Nederlandse beurs actief zijn. Hun belangen worden niet geschaad door de uitkomst van deze discussie. De heer Van Dijck heeft gelijk. Wij moeten niet te makkelijk deze verplichtingen opleggen aan het bedrijfsleven. Er is steeds een afweging van proportionaliteit aan de orde; het belang dat je denkt te dienen, moet in verhouding staan tot de lasten die het met zich brengt. Ik kan die afweging niet anders maken dan ik zojuist heb gedaan. Het lijkt me voor de Nederlandse beleggers relevant om aan Engelse bedrijven die in Nederland handelen, bepaalde informatieverplichtingen op te leggen. Als het alleen maar gaat om Nederlandse bedrijven die in Londen handelen, hebben de Nederlandse beleggers er niets aan. Hun belang hebben wij ook met elkaar te dienen.

De voorzitter:

Ik stel voor dat de minister zijn betoog vervolgt.

Minister Bos:

Ik rond mijn oordeel over dit amendement af. Ik benader het zo inhoudelijk mogelijk. Ik heb argumenten aangevoerd waarom ik meen dat het van belang is om niet mee te gaan met dit amendement. Het kabinet houdt vast aan zijn eigen voorstellen.

Amendement nr. 11 van de leden Weekers en Blanksma wordt mede gemotiveerd vanuit de redenering dat hier sprake is van een onwenselijke nationale kop. Ik ben van mening dat dit vooral komt doordat de gekozen tekst niet aansluit bij de richtlijntekst. Dat is ook de argumentatie die hier door VNO-NCW is gegeven. Dat is waar, maar dit maakt het wat ons betreft niet tot een nationale kop. Wij hebben gekozen voor een tekst die aansluit bij de risicoparagraaf uit het Burgerlijk Wetboek. Deze bepaling geldt mede ter implementatie van artikelen uit de richtlijn jaarrekening en de richtlijn geconsolideerde jaarrekening, die nagenoeg woordelijk overeenkomen met de tekst van het artikel uit de richtlijn transparantie voor zover het gaat om het jaarverslag. Door aan te sluiten bij het Burgerlijk Wetboek wordt voorkomen dat in de Nederlandse wetgeving identieke thema's op verschillende plekken in verschillende bewoordingen worden geregeld. Wij hebben dus een argument van consistentie gebruikt om ervoor te zorgen dat de zaken tekstueel sporen in ons wetboek. Er is op geen enkele wijze beoogd om wijzigingen aan te brengen in de aansprakelijkheidsregels voor de jaarrekening van Nederlandse vennootschappen.

Ik laat het oordeel over dit amendement aan de Kamer. Ik heb de argumenten van het kabinet weergegeven. Er is materieel dus geen sprake van een beoogde wijziging in het voorstel; daaraan ligt een argument van consistentie met het Burgerlijk Wetboek ten grondslag. Ik verneem wel hoe de Kamer hierover oordeelt.

Het amendement op stuk nr. 12 is interessant. Het handelt over de vraag of er sprake is van een nationale kop of niet. De transparantierichtlijn zegt dat wij een autoriteit moeten aanwijzen om te handhaven. Als wij die autoriteit geen bevoegdheden geven, kan zij niet handhaven. Het enige wat wij doen, is dat wij naast het aanwijzen van de Autoriteit Financiële Markten voor de handhaving, ook expliciteren met welke bevoegdheden zij dat kan doen. De bevoegdheden die wij aan de AFM toedelen, zijn dezelfde die zij al heeft in het kader van de jaarrekening en de jaarverslaggeving. Die bevoegdheden worden nu ook van toepassing op de tussentijdse berichten, als ik het zo mag samenvatten. Wij hebben er immers niets aan om de AFM aan te wijzen als handhavingsautoriteit en vervolgens te verwachten dat zij die rol op zich kan nemen zonder bevoegdheden. Is dit een nationale kop? Nee, dat is geen nationale kop, maar een invulling van wat de richtlijn van ons vraagt.

De heer Weekers (VVD):

Dit is een plausibele uitleg, maar waarom staat die niet in de memorie van toelichting?

Minister Bos:

De heer Weekers werpt hier dezelfde vraag op. Ik neem het serieus op dat hij nu voor de tweede keer zegt dat de memorie van toelichting kennelijk niet duidelijk genoeg is geweest. Het lijkt erop dat hij eerst een amendement moest indienen om te bereiken dat wij ons tegenargument expliciet op tafel leggen. Ik heb de memorie van toelichting niet bij me, dus ik kan ook niet zeggen dat het er wel in staat. Ik neem dit graag van hem aan als iets waarop wij volgende keer nog beter moeten letten.

De heer Weekers (VVD):

Deze argumentatie van de minister is helder, want je hebt er inderdaad niets aan om een autoriteit aan te wijzen en vervolgens haar de handen op de rug te binden. Dat is ook niet mijn bedoeling. Dus ik trek bij dezen dit amendement in.

De voorzitter:

Het amendement-Weekers (stuk nr. 12) is ingetrokken.

Minister Bos:

Het amendement op stuk nr. 13 heeft betrekking op taal. Mevrouw Blanksma heeft hiervoor aandacht gevraagd. Ik heb zojuist al mijn redenering gegeven. Naar schatting is zo'n driekwart van de aandelen in Nederlandse beursvennootschappen in buitenlandse handen, maar de meerderheid van vooral particuliere aandeelhouders zal vaak Nederlands zijn. Het leek ons goed om daarmee rekening te houden. Als het een manier zou zijn om de Kamer te bewegen om dit amendement in te trekken, kunnen wij ook een overgangsregeling voorstellen of de inwerkingtreding van dit specifieke element van de wetgeving uitstellen waardoor er een zekere gewenning kan plaatsvinden. Het gaat ons echter te ver om helemaal geen rekening te houden met het feit dat de grote meerderheid van de particuliere aandeelhouders Nederlands is. Je mag toch best van een bedrijf vragen om daarmee rekening te houden in de publicatie van informatie.

Mevrouw Blanksma-van den Heuvel (CDA):

Ik begrijp de redenering van de minister. Wat wordt hier nu geregeld? Alleen dat de algemene vergadering van aandeelhouders zal besluiten of de publicatie in het Engels of in het Nederlands wordt gesteld. Als wij vandaag de transparantierichtlijn aannemen, moet alles in het Nederlands tenzij de algemene vergadering van aandeelhouders besluit dat het in het Engels mag. Dit betekent dat alle beursgenoteerde ondernemingen vandaag hun jaarrekening in het Nederlands zouden moeten stellen en vervolgens bij de eerstvolgende algemene vergadering van aandeelhouders kunnen besluiten om het in het Engels te doen. Over een jaar is het probleem dus over, dat weet ik wel, maar waarom wordt de richtlijn dan zo voor dit jaar ingevuld? Het gaat echt maar om een heel korte termijn.

Minister Bos:

Ik weet niet zeker of uw interpretatie wel klopt. Het artikel regelt het namelijk alleen voor uitgevende instellingen met een statutaire zetel in Nederland die jaarstukken uitsluitend in het Engels willen opstellen. Alleen in dat geval is er instemming vereist van de algemene vergadering van aandeelhouders. Ik verbied dus niets. Het mag en als men het in het Engels én in het Nederlands doet, is het al helemaal prima. Dat geldt ook voor het geval dat men het alleen in het Nederlands wil doen. In het licht van de belangen van Nederlandse aandeelhouders leek het ons belangrijk dat de algemene vergadering van aandeelhouders erin toestemt dat de jaarstukken alleen in het Engels worden opgesteld.

Mevrouw Blanksma-van den Heuvel (CDA):

Daarover verschillen wij niet van mening. Mijn probleem zit vooral in de overgangstermijn. Als wij vandaag toestemming geven voor deze wetgeving, regelt de richtlijn dat het in het Nederlands moet. De algemene vergadering kan pas daarna besluiten om op het Engels over te gaan en dat roept de vraag op wat wij het komende jaar gaan doen. Het bedrijfsleven ziet geen enkele reden om de jaarrekeningen nu al in het Nederlands te gaan vertalen.

Minister Bos:

Ik ben bereid om hier nog een keer goed naar te kijken. Als ik een mogelijkheid zie om dichter in de buurt te komen van de wens van de Kamer, kom ik met een nota van wijziging. Ik laat het oordeel over het amendement vervolgens aan de Kamer.

De heer Tony van Dijck (PVV):

Ook hier wordt weer van de richtlijn afgeweken.

Minister Bos:

Daarover bestaat geen misverstand. Ik heb namelijk al gezegd dat dit punt terecht gezien wordt als een nationale kop. Wij regelen hier inderdaad meer dan de richtlijn van ons vraagt.

De heer Tony van Dijck (PVV):

Het is onzinnig om hier van de richtlijn af te wijken. 80% van de aandeelhouders van Nederlandse beursgenoteerde bedrijven is namelijk van buitenlandse origine. Het is onzinnig om op te leggen dat de stukken in het Nederlands moeten worden opgesteld als het al jaren goed gaat met in het Engels opgestelde stukken. Wat zijn verder de gevolgen voor bedrijven uit het buitenland die op onze beurs genoteerd staan? Krijgen die ook te maken met dit Nederlandse sausje?

Minister Bos:

Ik meen dat het alleen bedrijven betreft met een statutaire zetel in Nederland.

De heer Tony van Dijck (PVV):

Dat is ook niet consequent.

Minister Bos:

Zoals gezegd kom ik nog voor de stemmingen op dit punt bij de Kamer terug. Ik probeer daarmee een gebaar in de richting van de Kamer te maken. Het is voor mij geen principieel punt. Hieraan ligt louter en alleen de vraag ten grondslag in welke mate wij rekening moeten houden met de nationaliteit van de aandeelhouders. Ik zal een poging doen om de Kamer tegemoet te komen. Ik wacht verder het oordeel van de Kamer af.

Dat laatste geldt ook voor het amendement van de leden Blanksma en Weekers op stuk nr. 14. Zij menen dat het toevoegen van het woord transparantie een nationale kop is. In het licht van de discussies van de afgelopen maanden over woekerpolissen en consumenten- en beleggersbescherming leek het mij geen slechte zaak dat bij de informatie over de doorberekening van kosten niet wordt gediscrimineerd. Dat is de reden dat ervoor is gekozen om op te nemen dat de informatie transparant moet zijn. Het is voor mij dus geen principieel punt.

Voorzitter. Dat waren de vijf moties van de leden Blanksma en Weekers. Ik ga nu over naar de amendementen van mevrouw Vos. Haar amendement op stuk nr. 16 regelt dat de formulering "zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk twee maanden na afloop van de verslagperiode" uit de richtlijn wordt overgenomen. Het was mijn indruk dat dit niets toevoegt. De formulering "binnen twee maanden" duidt immers al op een zekere wenselijkheid. Daarbij komt dat uitgevende instellingen verplicht zijn om onverwijld door middel van een persbericht koersgevoelige informatie naar buiten te brengen. De formulering "zo spoedig mogelijk" voegt in dat licht niet zo heel veel meer toe. Baat het niet, dan schaadt het niet; ik heb dan ook geen problemen met het amendement. Ik denk echter niet dat het nuttig of noodzakelijk is. Ik laat het oordeel over dit amendement aan de Kamer.

Dat ligt anders voor de amendementen op stuk nrs. 17 en 18. In het amendement op stuk nr. 17 wordt eigenlijk gevraagd waarom er een splitsing wordt gemaakt tussen informatie die bij oproeping van de algemene vergadering van aandeelhouders en informatie die na oproeping maar uiterlijk bij aanvang van de algemene vergadering van aandeelhouders beschikbaar moet worden gesteld. Omdat het totale aantal op de gereglementeerde markt verhandelbare aandelen in uitgevende instellingen alsmede het totale aantal daaraan verbonden stemrechten geen vast en onveranderlijk gegeven is, zal het voor vennootschappen soms gewoon niet mogelijk zijn om al bij oproeping van de algemene vergadering van aandeelhouders relevante informatie ten aanzien van het aantal aandelen en stemrechten te verstrekken. Om heel praktische redenen is gekozen voor een splitsing tussen wat er op het moment van oproeping al beschikbaar gesteld kan worden en wat er uiterlijk bij aanvang beschikbaar moet zijn. Eumedion pleit ervoor, die informatie al bekend te maken op de eerste dag na de registratiedatum. Het punt is echter dat die verplichte registratiedatum op dit moment nog niet bestaat. Die komt pas als de richtlijn aandeelhouders in werking treedt. Daar zijn wij druk mee bezig maar zover is het nog niet. Op dit moment bestaan er eigenlijk alleen vrijwillige registratiedata; daar zou een en ander betrekking op hebben. Dat kan allemaal, maar het lijkt mij logischer en wenselijker om de inwerkingtreding van de richtlijn aandeelhoudersrechten af te wachten alvorens op dit punt de wet aan te passen. Ik ben geneigd om de Kamer, als die daarom vraagt, toe te zeggen om bij de implementatie van de richtlijn aandeelhoudersrechten dit punt op te pakken. Dat lijkt mij geschikter dan het punt nu in de wet te amenderen.

Mevrouw Vos (PvdA):

In dat geval trek ik dit amendement in.

De voorzitter:

Het amendement-Vos (stuk nr. 17) is ingetrokken.

Minister Bos:

Voorzitter. Dan kom ik bij een echte nationale kop, namelijk bij het amendement op stuk nr. 18. Daarin gaat het niet alleen om het toesturen van een voorgenomen statutenwijziging maar ook om het melden van het feit of de voorgenomen statutenwijziging al dan niet is goedgekeurd. Dat gaat echt verder dan wat in de richtlijn staat. Strikt genomen is dat dus een nationale kop. Iedereen heeft de ruimte om af te wegen of dat al dan niet verstandig is. Ik treed daar verder niet in. Ik zeg echter wel – wellicht was dat de indiener niet bekend, wat heel goed zou kunnen want het was mij ook niet bekend – dat in boek II van het Burgerlijk Wetboek in artikel 126 al een verplichting staat die eigenlijk op hetzelfde neerkomt. In dat artikel staat dat statutenwijzigingen bij het handelsregister moeten worden neergelegd. De verplichting is er dus al. In dat licht ben ik geneigd om te zeggen dat het opnieuw vastleggen van die bepaling, gegeven het feit dat het een nationale kop betreft, van weinig toegevoegde waarde is. Ik zou het zeer op prijs stellen als dit amendement heroverwogen kon worden.

De heer Van Dijck heeft gevraagd naar de brief van Spigthoff over waarom er niet eerder transparantie kan worden geboden ten aanzien van een openbaar bod. Dat is eigenlijk de discussie over de marktmeester. In het Besluit openbare biedingen, dat vorig jaar is ingevoerd, is op dit punt een verstrakking en versnelling aangebracht. Daarbij is toegezegd om dit najaar een wat groter verhaal naar de Kamer te sturen over de marktmeester c.q. het take-over panel, en alles wat daarover in het verleden is gewisseld. Ik wil het punt verder niet bij dit debat betrekken. Het komt nog volop aan de orde.

Hiermee heb ik alle vragen en opmerkingen van commentaar c.q. antwoord voorzien.

De heer Tony van Dijck (PVV):

Het ging mij meer om de gevallen uit het verleden, zoals Vedior en Hagemeyer/Numico, waarbij duidelijk sprake was van koersschommelingen alvorens openbaar bekend werd gemaakt dat er gesprekken werden gevoerd over overname en fusie. Wij hebben het over transparantie, hoewel een en ander misschien niet aansluit bij de Europese richtlijn. Om de verdachtmaking van handelen met voorkennis te voorkomen, is het goed om het voorstel van de heer Hoff in het wetsvoorstel mee te nemen, namelijk dat de AFM op zijn minst in alle vertrouwelijkheid wordt geïnformeerd over gesprekken die gaande zijn, zodat de AFM alert kan zijn op mogelijke koersschommelingen – dat vraag ik ook in mijn tekst – zodat zij kunnen ingrijpen, bijvoorbeeld door het handelen in aandelen tijdelijk stop te zetten. De onderhandelaars zelf hebben daarvan misschien helemaal geen weet, want bij Vedior waren bijvoorbeeld honderd mensen betrokken. Nu weet men het niet en is men er niet alert op. Nu komt het als mosterd na de maaltijd, wanneer blijkt dat aandeelhouders zijn benadeeld.

Minister Bos:

Het punt is niet zozeer dat het onderwerp dat de heer Van Dijck aanroert geen relevant onderwerp zou zijn, want dat is het wel, maar de AFM is met onderzoek bezig naar een aantal zaken die zich in het verleden hebben afgespeeld. Wij kunnen niet vooruitlopen op de vraag of een aantal veronderstellingen die de heer Van Dijck noemt, kloppen. Daarom vindt dat onderzoek plaats. Vorig jaar al hebben wij in het kader van het Besluit openbare biedingen een aantal termijnen vervroegd met betrekking tot de transparantie die partijen moeten betrachten met betrekking tot wat zij van plan zijn. Bij de voorbeelden die de heer Van Dijck noemt, gaat het om de vraag of er sprake is van voorkennis, met name bij fusies en overnames, en om de vraag of een vroegtijdiger uitoefening van de rol van de marktmeester door de AFM of door een ander een aantal problemen dat wij nu tegenkomen, zou kunnen oplossen. Wij hebben toegezegd, deze zomer een brief naar de Kamer te zullen sturen, in het licht van de discussie die daarover is gevoerd. Dan kunnen wij het debat daarover ten volle met elkaar voeren.

Mevrouw Blanksma-van den Heuvel (CDA):

Wij hebben een vraag gesteld over de operatie stofkam. In de eerste termijn bent u daarop niet ingegaan. Kunt u dat nu nog even doen?

Minister Bos:

Ik ben er zeer voor om door te gaan met wat er nu voorligt. Wel zijn wij bereid om, parallel daaraan, met VNO-NCW te praten om te bezien of er nog vuiltjes in zitten en er ook zelf nog eens doorheen te gaan. Als wij dat nu doen, denk ik niet dat wij voor de stemmingen nog weer op allerlei dingen zullen stuiten die ook nog gewijzigd moeten worden. Daarvoor zijn wij er de afgelopen tijd zelf te intensief mee bezig geweest. Ook in dit debat hebben wij zeer expliciet een aantal zaken met elkaar gewisseld. Als wij in het gesprek met VNO-NCW toch nog zaken tegenkomen, kunnen wij die bij nota van wijziging inbrengen in de reparatiewet Wft, die nu al bij de Tweede Kamer ligt.

Mevrouw Blanksma-van den Heuvel (CDA):

Dat is ook wat de CDA-fractie heeft gevraagd. Wij willen de wet niet ophouden, maar wel dat het initiatief vanuit het departement komt om deze zaak actief op te pakken.

Minister Bos:

Dat zeg ik bij dezen toe.

Mevrouw Vos (PvdA):

Er bestaat enige verwarring over de woorden "ontwerp" en "onderwerp". In het amendement op stuk nr. 18 staat dat het woord onderwerp vervangen zou moeten worden door ontwerp. In artikel 5:25n staat: "...deelt zij het onderwerp van deze wijziging mede aan de Autoriteit Financiële Markten..." Gaat het nu om het onderwerp van de wijzigingen of om het ontwerp van de wijzigingen? Daarop heeft een onderdeel van het amendement betrekking. Is het nu zo heel vreemd dat wij dachten dat dit misschien een verkeerd woord was?

Minister Bos:

U stelt voor, het woord onderwerp te vervangen door ontwerp. Welnu, dat kan. Laten wij dat bij nota van wijziging overnemen. Ook kunt u het amendement wijzigen.

Mevrouw Vos (PvdA):

Dat is nergens voor nodig, ik trek het amendement in en ga ervan uit dat u het bewuste artikel wijzigt.

Minister Bos:

Wij komen met een nota van wijziging op dit punt.

De voorzitter:

Het amendement-Vos (stuk nr. 18) is ingetrokken en de minister heeft toegezegd, met een nota van wijziging te komen.

Twee woordvoerders hebben behoefte aan een korte tweede termijn. Het woord is aan mevrouw Blanksma-van den Heuvel.

Mevrouw Blanksma-van den Heuvel (CDA):

Voorzitter. Ik kan kort zijn. Ik dank de minister voor de beantwoording en de toezeggingen en ga kort in op de twee amendementen die ik zelf heb ingediend, samen met collega Weekers. Ik heb begrepen dat wij nog voor de stemming een reactie krijgen op de taaleis. Vooralsnog zijn de amendementen ingediend. Ik wacht het antwoord van de minister af en zie dan op basis daarvan wat ik er verder mee doe. Ik heb begrepen dat anderen hier ook een punt van hebben gemaakt.

De overige amendementen die zijn ingediend zie ik, evenals het tweede amendement dat ik met collega Weekers heb ingediend, als een symbool dat aantoont hoe belangrijk wij het vinden om geen nationale koppen te hebben. Wij moeten het niet beter willen doen dan anderen en wij moeten niet ruimere implementatie-eisen willen stellen dan anderen, dat vinden wij ontzettend belangrijk. Dat signaal willen wij vandaag afgeven. Wij nemen de motie die wij Kamerbreed hebben aangenomen, serieus. Daarom handhaven wij ook de amendementen die de minister niet helemaal omarmt. Dan hebben wij in ieder geval ook aan het adres van het bedrijfsleven het signaal afgegeven dat wij nationale koppen niet tolereren binnen de implementatie van richtlijnen. Wat de veegwet betreft, lijkt het mij goed als het departement het initiatief neemt. Het lijk mij ook goed, het bedrijfsleven daar actief bij te betrekken. Ik dank de minister voor zijn toezegging en hoop dat wij met de afspraak, deze richtlijn op deze wijze te implementeren, weer een stap verder zijn gekomen in de Europese eenwording.

De heer Weekers (VVD):

Voorzitter. Ik dank de minister voor zijn antwoord en voor de bevestiging van de toezegging dat hij na het zomerreces nog met een pakket voorstellen komt om de administratieve lasten voor de financiële sector te verlichten. Desalniettemin heb ik een motie voorbereid. Ik had daar namelijk nog een verzoek aan gekoppeld. Het lijkt mij het handigst om de motie maar voor te lezen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat alle in deze regeerperiode ingediende wetsvoorstellen betreffende financiële markten zonder uitzondering een administratievelastenverzwaring voor het bedrijfsleven met zich brengen;

overwegende dat zulks in strijd is met het regeringsbeleid om te komen tot een nettoafname van administratieve lasten met 25%, wanneer dit niet met administratievelastenverlichting in dezelfde sector gecompenseerd wordt;

verzoekt de regering, uiterlijk met Prinsjesdag aan te geven op welke wijze de financiële sector door middel van administratievelastenverlichting gecompenseerd wordt voor de administratievelastenverzwaring tot nu toe;

verzoekt de regering, in alle nog aan te bieden wetsvoorstellen aan te geven met welke administratievelastenverlichtingsmaatregelen de sector wordt gecompenseerd conform de kabinetsdoelstelling van 25% nettoreductie,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Weekers en Blanksma-van den Heuvel. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 19(31093).

De heer Weekers (VVD):

Voor de helderheid: in mijn motie liggen twee verzoeken aan de regering besloten. Ik erken dat het eerste verzoek inmiddels al door de minister is toegezegd, maar het tweede niet. Vandaar de motie.Weekers

Wij hebben een hele discussie gevoerd bij interruptiedebatjes over het feit dat er in onze ogen toch nog diverse nationale koppen bovenop zitten. De minister heeft gezegd dat er eigenlijk maar anderhalve kop in zit, waarvan er één in elk geval erg wenselijk is, terwijl er over de halve valt te discussiëren. Ik ben het niet met de minister eens over de vraag hoe je een nationale kop gaat definiëren. Volgens mij is het zo dat, wanneer een richtlijn aan de lidstaten de ruimte laat om die extensief of intensief te interpreteren, de Nederlandse regering in principe moet kiezen voor de meest gunstige uitleg voor het bedrijfsleven. Wanneer je daarvan wilt afwijken, bijvoorbeeld in het licht van consumentenbescherming, moet dat expliciet gemaakt worden. Daarbij dient te worden aangegeven op welke wijze andere landen met deze materie omgaan. Tevens dring ik erop aan dat, wanneer een richtlijn tot stand komt, de minister – zijn ambtenaren zitten er dan bij – spreekt over de invulling van die richtlijn. Ik vind het in elk geval niet wenselijk dat, wanneer het om concurrerende markten gaat, de voor ons meest relevante concurrerende markten, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk, de richtlijn kennelijk veel lichter interpreteren dan België, Italië en Nederland. In dit verband heb ik een voorbeeld genoemd in het amendement op stuk nr. 10. Als het gaat om effectenuitgevende instellingen, wij hebben niet zozeer concurrentie van Italië of België, als wel van Duitsland en het Verenigd Koninkrijk. Ik begrijp de overwegingen van de minister, maar mijn afweging brengt met zich dat ik het amendement op stuk nr. 10 toch in stemming wil brengen. Overigens heeft de minister al toegezegd dat hij er in de toekomst wat scherper naar zal kijken.

Ik zie het gevaar dat wij regelmatig met elkaar de discussie aangaan over de vraag of het al dan geen nationale kop is. Het gaat mij niet zozeer om de benoeming, de naam, als wel om de inhoud, het wezen en de achtergrond. Vandaar de volgende motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat met alle in deze regeerperiode ingediende wetsvoorstellen betreffende financiële markten koppen op Europese regelgeving zijn gezet waarvoor zwaarwichtige redenen en toelichting ontbreken;

overwegende dat zulks in strijd is met de door de Kamer gedane uitspraak in de motie-Van der Burg (29515, nr. 213);

verzoekt de regering om alle lopende en nieuwe wetsvoorstellen zorgvuldig te checken op "nationale koppen" en deze conform de Kameruitspraak eruit te halen dan wel bij zwaarwichtige redenen deze ook duidelijk in de memorie van toelichting op een rijtje te zetten en goed te motiveren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Weekers, Blanksma-van den Heuvel en Tony van Dijck. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 20(31093).

De heer Weekers (VVD):

Voorzitter. Dit betekent dat ik het amendement op stuk nr. 11 ook overeind houd. Het amendement op stuk nr. 12 heb ik al ingetrokken, nogmaals, omdat ik vind dat de minister daarvoor een heel heldere verklaring heeft gegeven. Ik vind ook dat wij zo met elkaar moeten omgaan; het gaat om de inhoud en niet om je gelijk te halen.

De CDA-fractie heeft gevraagd om een operatie stofkam. Ik had gevraagd om die operatie nog voor de stemmingen uit te voeren, maar ik heb er begrip voor dat dit niet binnen een week lukt, zeker gelet op de complexiteit van de wetgeving en het feit dat er al behoorlijk wat nota's van wijziging zijn gekomen, alsook dat er behoorlijk met het bedrijfsleven is gecommuniceerd en dat het bedrijfsleven is geconsulteerd. De minister reikt het alternatief aan om de operatie stofkam uit te voeren ter gelegenheid van het lopende wetsvoorstel Reparatiewet Wft, waarover de Kamercommissie al vrij snel een verslag zal schrijven. De minister heeft toegezegd om in dat kader eventueel met een nota van wijziging te komen. Dat stelt mij in elk geval gerust; wij hebben dan namelijk nog alle gelegenheid om de leftovers met elkaar te regelen. Ik denk dat wij op deze wijze tot een constructief besluit kunnen komen.

De heer Tony van Dijck (PVV):

Voorzitter. Ik denk dat wij het er Kamerbreed wel over eens zijn dat het niet wenselijk is dat wij nationale koppen in Europese wetgeving vlechten. Wij moeten ook oppassen dat het niet om een woordspelletje gaat. Het leek er net op dat de minister dat speelde. Hij deed bepaalde amendementen namelijk af met de woorden: dit is geen nationale kop. Het gaat ons niet om de vraag of iets al dan geen nationale kop betreft, maar om de essentie en die is dat Europese wetgeving als zodanig belastend is voor het Nederlands bedrijfsleven. Wij moeten oppassen dat wij niet elke Europese wet- en regelgeving nog voorbeeldiger inkleden dan noodzakelijk is. In dat verband vraag ik mij ook af hoe onze betrokkenheid bij Europese wetgeving is. Komt die gewoon op ons af en implementeren wij die gewoon onderdanig in de Nederlandse wet of zijn wij daadwerkelijk ook bij de voorbereiding betrokken?

Een ander punt is de taaleis. Voor mijn fractie is het niet wenselijk om de Nederlandse taal mede verplicht te stellen. Daarom ziet zij een wetswijziging tegemoet. Een overgangsregeling is in haar ogen ook niet wenselijk. Het is gewoon zoals de richtlijn stelt. Dat moeten wij doen. De AFM accepteert twee talen, Nederlands en Engels. Het is aan het bedrijf om te kiezen in welke taal het de informatie opstelt.

Ik kan mij inleven in de redenering van de minister over de kwestie land van herkomst en land van ontvangst. Hij is alleen niet ingegaan op de betekenis daarvan voor dubbele regelgeving, jurisdictie, handhaving, dubbel toezicht en wat voor een staartje die kwestie heeft als wij die als een van de weinige landen samen met België en Italië, zo begreep ik net, aanpassen.

Ik zie het consultatiedocument van de marktmeester deze zomer tegemoet. Ik hoop dat het punt van advocaat Hoff daar een prominente plaats in krijgt.

Ten slotte merk ik op dat wij het vestigingsklimaat in Nederland hoog hebben zitten. Dat moet natuurlijk niet worden ondermijnd doordat er alleen maar rekening wordt gehouden met de belangen van aandeelhouders. Ik hoop dat de minister in toekomstige wetgeving dan ook rekening houdt met het vestigingsklimaat, administratieve lasten en de belangen van het bedrijfsleven.

Minister Bos:

Voorzitter. Ik begin maar weer eens met een opmerking die ik vaker tegen de heer Van Dijck maak. Hij moet niet vergeten dat aandeelhouders bijvoorbeeld ook de pensioenfondsen zijn, die zijn pensioen beleggen. Wij moeten uitkijken met te algemene uitspraken over aandeelhouders als verderfelijke krachten in dit spel. Aandeelhouders zijn ook pensioenfondsen en anderen die voor uw en mijn spaarcenten op een goede manier proberen om rendementen te zoeken. Het is uiteindelijk ook in uw belang dat zij voldoende ruimte daarvoor krijgen.

De heer Tony van Dijck (PVV):

Voorzitter. Ja, zeker, dat vind ik ook, maar u had het net over de belangen van de particuliere aandeelhouders in verband met de Nederlandse taal. Pensioenfondsen maakt het echt niet uit als het allemaal in het Engels wordt opgesteld.

Minister Bos:

Voor die groep geldt dat inderdaad.

Voorzitter. Het kan vrij snel volgens mij. Ik bevestig dat wij nog voor de stemming met een nader voorstel komen voor het amendement op stuk nr. 13 over de taaleis. Ik dank de Kamer voor het terugtrekken vn de amendementen op stuk nrs. 12, 17 en 18. Voor het amendement op stuk nr. 18 zullen wij op het punt van onderwerp en ontwerp nog een eigen nota van wijziging indienen. Resten de amendementen op stuk nrs. 10, 11 en 14. Over het amendement op stuk nr.14 heb ik al gezegd dat het een weging was, een taalkwestie en dat het allemaal niet geweldig principieel was. Wij denken uiteraard dat ons voorstel beter is dan het uwe, maar wij zien wel welke afweging u maakt. Het amendement op stuk nr. 10 betreft inhoudelijk echt meer dan alleen maar taal of woordkeuze; het is echt een afweging van beleggersbescherming versus veronderstelde administratieve lasten voor het bedrijfsleven. Ik herhaal dat de administratieve lasten die dit voor het bedrijfsleven meebrengt in verhouding tot het kiezen van de Duits-Engelse interpretatie mij buitengewoon gering lijken. Het perspectief van beleggersbescherming lijkt ons buitengewoon relevant. Vandaar dat wij gekozen hebben voor de tekst zoals die voorligt. Wij hopen dat de Kamer ons daar alsnog in volgt.

Dubbel toezicht kan inderdaad aan de orde zijn, maar de regels voor de openbaarmaking van de financiële verslaggeving zijn inhoudelijk identiek. Dus tweevoudig toezicht op tijdige en volledige openbaarmaking hoeft in de praktijk helemaal niet tot problemen te leiden. Bovendien geldt ook nog een wettelijke verplichting voor de toezichthouders in de verschillende landen om met elkaar samen te werken bij aangelegenheden van wederzijds belang en dan ook informatie uit te wisselen. Dat is hier ook aan de orde, dus een praktisch probleem lijkt ons hier niet of nauwelijks aanwezig.

Ik kom bij de twee moties met de heer Weekers als eerste ondertekenaar. In de eerste motie verzoekt hij de regering om uiterlijk op Prinsjesdag aan te geven op welke wijze de financiële sector door middel van administratievelastenverlichting gecompenseerd wordt voor de administratievelastenverzwaring tot nu toe. Ik heb al toegezegd dat wij met een verhaal zullen komen over wat er op dit punt staat te gebeuren en waarmee wij bezig zijn. Ik zou het op prijs stellen als deze motie kan worden aangehouden totdat wij daarover met elkaar hebben gesproken. Nu vraagt de heer Weekers mij eerst om eens te vertellen wat wij aan het doen zijn, om vervolgens al een uitspraak te doen over wat wij moeten doen. Ik zou graag de ruimte hebben om de Kamer eerst te schetsen waar wij mee bezig zijn en wat wij daarmee wel en niet denken te kunnen bereiken. Dan blijkt na het debat wel of de Kamer daar tevreden mee is of niet en kan de heer Weekers ons alsnog aanvullende aansporingen geven om nog beter ons best te doen. Nu vraag ik mij af waarom ik de Kamer een brief zou toesturen als voor de heer Weekers toch al zijn conclusie vaststaat.

De heer Weekers (VVD):

Voor mij staat de conclusie niet vast. De minister heeft mij verkeerd begrepen, of ik heb mij verkeerd uitgedrukt. Deze motie bevat twee verzoeken. Het eerste verzoek is om uiterlijk met Prinsjesdag aan te geven op welke wijze de financiële sector door middel van administratievelastenverlichting gecompenseerd wordt voor de administratievelastenverzwaring tot nu toe. Daaraan kan de minister middels de brief voldoen. Dat onderdeel van de motie is eigenlijk overbodig. Als dit het enige onderdeel zou zijn, had ik de motie ingetrokken of aangehouden. Er staat nog een tweede verzoek, namelijk om in alle nog aan te bieden wetsvoorstellen aan te geven door middel van welke administratievelastenverlichtingsmaatregelen de sector wordt gecompenseerd conform de kabinetsdoelstelling van 25% nettoreductie. Met andere woorden, de brief die wij krijgen beschouw ik als informatie over wat het kabinet gaat doen om de last die inmiddels op de sector is gelegd te compenseren. Dan kunnen wij inderdaad in het najaar de discussie voeren of de Kamer dat voldoende vindt of niet.

Minister Bos:

Als wij doen wat u vraagt, zouden wij bij de administratievelastenverlichting in de financiële sector een uniek regime gaan hanteren dat wij nergens anders hanteren, namelijk dat binnen de sector zelf sprake moet zijn van volledige compensatie, ongeveer per wetsvoorstel, in de richting van de doelstelling. Ik kan de implicaties daarvan nu niet overzien. Ik stel voor dat wij dit verzoek meenemen in onze brief die wij de Kamer uiterlijk op Prinsjesdag zullen sturen. Dan kunnen wij daarin aangeven of wij denken dat het verzoek in het dictum van deze motie zinnig is of niet. Aan de hand van die brief kunt u dan bepalen of u dit een goede redenering vindt of niet.

Mevrouw Blanksma-van den Heuvel (CDA):

Bij de behandeling van welk wetsvoorstel dan ook hebben wij – ook bij de MiFID – altijd gevraagd om overleg met de sector over compensatiemaatregelen. U hebt altijd de toezegging gedaan dat u met de sector zou gaan praten over compensatie. Dit onderstreept al uw toezeggingen uit de afgelopen periode. Nu krijgen wij de redenering dat u dit nu niet wilt omdat het een apart regime zou zijn.

Minister Bos:

Hier staat dat het per wetsvoorstel moet gebeuren. In het vorige overleg heb ik desgevraagd toegezegd dat ik zal proberen om alles wat er speelt op het gebied van administratievelastenverlichting en verzwaring in de financiële sector bij elkaar te vegen, zodat u zich een oordeel kunt vormen of die totale benadering voldoende is of niet. Ik vraag nu om mij de kans te geven om in de brief ook een oordeel te geven of het een zinnige benadering is om tegenover de verzwaring die een wetsvoorstel met zich brengt een verlichting te plaatsen. Dat kunnen wij beter in die brief analyseren omdat ik daarvan de implicaties nu niet kan overzien. Aan de hand van die brief kunnen wij een goed debat voeren.

De heer Weekers (VVD):

De minister doet een beroep op de Kamer. De motie is helder. Ik begrijp van de minister dat hij zal trachten om in zijn brief aan te geven hoe hij aan deze motie uitvoering wil geven. De mogelijkheid bestaat ook dat hij ons een alternatief voorlegt. Ik hecht eraan om de motie toch in stemming te brengen en hoop dat zij wordt aangenomen. Als de minister straks een alternatief voorstelt dat meer voordelen heeft, dan zullen wij dat op de eigen merites beoordelen. Het inhoudelijke debat over de vraag hoe de minister met de motie omgaat, zullen wij dus later voeren. Wij moeten echter wel het signaal afgeven dat niet alleen compenserende maatregelen moeten worden geleverd voor wat de sector in het verleden is opgelegd, maar ook dat er in de toekomst permanent moet worden nagedacht over de vraag hoe wij voorkomen dat er elke keer iets extra's bijkomt. Hoe kunnen wij voorkomen dat de Kamer voortdurend moet vechten om er daarna weer iets vanaf te krijgen? Daar gaat het mij om.

Minister Bos:

Ik heb mijns inziens afdoende beargumenteerd waarom deze motie met deze interpretatie naar mijn mening te vroeg komt.

Ik kom ten slotte op de tweede motie van de heer Weekers, die is meeondertekend door mevrouw Blanksma en de heer Van Dijck. Deze motie gaat over de nationale koppen. Ik negeer even de overweging, want de Kamer weet dat ik het daarmee niet eens ben. Ik bezie dus alleen het dictum, waarin staat dat de regering wordt verzocht om alle lopende en nieuwe wetsvoorstellen zorgvuldig te checken op nationale koppen en deze conform de Kameruitspraak eruit te halen, dan wel bij zwaarwichtige redenen deze ook duidelijk in de memorie van toelichting op een rijtje te zetten en goed te motiveren. Het dictum beschouw ik als ondersteuning van bestaand beleid. Daarom kan ik met deze Kameruitspraak prima leven.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Over de amendementen, de moties en het wetsvoorstel zal aanstaande dinsdag worden gestemd.

De vergadering wordt van 11.58 uur tot 13.30 uur geschorst.

Voorzitter: Verbeet

De voorzitter:

Op de tafel van de griffier ligt een lijst van ingekomen stukken. Op die lijst staan voorstellen voor de behandeling van deze stukken. Als voor het einde van de vergadering daartegen geen bezwaar is gemaakt, neem ik aan dat daarmee wordt ingestemd.

Naar boven