Handeling
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2007-2008 | nr. 51, pagina 3720-3725 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2007-2008 | nr. 51, pagina 3720-3725 |
Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg op 30 januari 2008 over de Wet Inburgering buitenland.
De heer Kamp (VVD):
Voorzitter. Onder het vorige kabinet zijn de eisen die worden gesteld aan immigranten, en dan met name aan huwelijksimmigranten, aangescherpt. De aanvrager moet tegenwoordig werken tegen ten minste 120% van het minimumloon, de huwelijksimmigrant moet minimaal 21 jaar zijn en eerst basiskennis van de Nederlandse taal verwerven. Die laatste eis is uitgewerkt in de Wet inburgering buitenland. Vorige week ging een algemeen overleg over de vraag of de huwelijksimmigrant van de tien in het Nederlands gestelde vragen er twee of twee en een half moet kunnen beantwoorden. Veel te laat was er voldoende draagvlak voor de aanscherping van de eisen die aan huwelijksimmigranten gesteld worden. De Wet inburgering buitenland was een stap in de goede richting, maar is niet voldoende. Tijdens het algemeen overleg heb ik namens de VVD-fractie ervoor gepleit geen kansarme immigranten meer toe te laten. Er zijn er al veel te veel. De integratieproblemen van deze mensen zijn van grote, negatieve invloed op de kwaliteit van de samenleving. Om die problemen op te lossen, zijn drie grote beleidsaanpassingen nodig. Werken moet noodzakelijk gemaakt worden voor iedereen die kan werken, er moet een consequent lik-op-stukbeleid komen van politie en justitie en kansarme immigranten dienen niet meer toegelaten te worden.
Gericht op het laatste punt, leg ik de Kamer de volgende motie voor.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat de toelating tot ons land van een groot aantal kansarme immigranten heeft geleid tot ernstige integratieproblemen;
nodigt de regering uit, te komen met een regeling die de toelating van immigranten – niet zijnde vluchtelingen in de zin van het Vluchtelingenverdrag en kinderen van 16 jaar en jonger die zich met hun ouders herenigen – beperkt tot personen die naar de maatstaven van de Nederlandse arbeidsmarkt adequaat zijn opgeleid, beschikken over de benodigde taalvaardigheid in woord en geschrift en over voldoende kennis van onze samenleving, een positieve opstelling ten opzichte van onze samenleving aannemelijk kunnen maken en die ook overigens aan de gestelde voorwaarden voldoen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Kamp. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 50(29700).
De heer Depla (PvdA):
Voorzitter. De PvdA-fractie vindt dat mensen die er zelf voor kiezen om zich in Nederland te vestigen, zich goed moeten voorbereiden op hun komst. Tegen die achtergrond hebben wij de Wet inburgering buitenland gesteund. Deze wet is nog geen twee jaar van kracht. Zo'n voorbereiding is een goede start om in de Nederlandse samenleving te kunnen participeren. Natuurlijk is dit niet genoeg. Daarom geldt er een inburgeringsplicht voor immigranten die getrouwd zijn en hier wonen. De Partij van de Arbeid had graag een andere invulling van de Wet inburgering buitenland gezien. De huwelijkspartner die naar Nederland komt, zou in de eigen taal gealfabetiseerd moeten zijn. Het leren van de Nederlandse taal zou dan veel makkelijker zijn. Actief meedoen zou ook makkelijker zijn. Mede door toedoen van de VVD heeft het voorstel hiertoe het niet gehaald. De VVD spreekt nu van een wetsvoorstel dat niet meer is dan een klein stapje.
De Partij van de Arbeid is voor vrije partnerkeuze en tegen gearrangeerde huwelijken. Daarom is het goed dat er een minimale leeftijd is voor huwelijksmigranten. Dit verkleint de kans op gearrangeerde huwelijken. Natuurlijk moet hierover het debat worden gevoerd in Nederland. Het gaat er ook om welke keuze mensen zelf maken.
Wij willen nu eerst de wet zijn werk maar eens laten doen. De wet is nu twee jaar van kracht. Het aantal huwelijksmigranten is sinds 2006 fors gedaald. Het aantal bruiden uit Turkije is gedaald van 56% in 2001 naar 27% op dit moment. Hetzelfde geldt voor Marokkaanse bruiden. Heeft de heer Kamp toen hij minister was, niet opgelet in de ministerraad toen zijn toenmalige collega Verdonk een wet heeft ingediend, die blijkbaar niet ver genoeg gaat? Of heeft hij weinig vertrouwen in de uitvoering van de wet en doet hij mee aan de Haagse hype om een nieuwe wet te leggen bovenop een wet die nog maar twee jaar van kracht is en in de praktijk lijkt te werken? Daarom steunen wij de motie van de heer Kamp niet.
De heer Kamp (VVD):
Dat de heer Depla de motie niet steunt, was mij al duidelijk. Dat was ook in 1994 het geval. Ik pleitte toen voor allerlei aanscherpingen. Iedere woordvoerder van de PvdA verzette zich daartegen om vervolgens, tien of twaalf jaar later, toen het te laat was, wel akkoord te gaan met wijzigingen en aanscherpingen. De Wet inburgering buitenland was destijds haalbaar en is doorgevoerd. Dit was een goede stap in de goede richting. Het was wel veel te weinig. Wij kunnen helemaal geen kansarme immigranten meer hebben. De heer Depla kan de VVD wel van alles verwijten, maar het lijkt mij veel verstandiger wanneer hij zich principieel uitspreekt. Zou het niet verstandig zijn om helemaal te stoppen met het toelaten van kansarme immigranten? Kijk toch eens rond naar wat er in de steden allemaal gebeurt en hoe moeilijk dit op te lossen is. Je kunt deze problematiek toch niet nog groter laten worden? Het gevoel van urgentie ontbreekt bij de heer Depla nog steeds volledig.
De heer Depla (PvdA):
De heer Kamp zegt dat hij niet verder kon gaan toen de wet werd ingevoerd en hij zelf in het kabinet zat. De voorstellen van de Partij van de Arbeid kon hij niet steunen. Ik begrijp dat niet. De toenmalige coalitie had volgens mij een meerderheid. Ik heb toen geen voorstellen van de VVD gezien om met ons voorstel mee te gaan om te zorgen dat immigranten gealfabetiseerd zijn en dus meer kansen hebben in Nederland.
De heer Kamp zegt verder dat ik de problemen niet zie. Die zie ik wel degelijk. Hij zegt dat wij over tien jaar wel weer terugkomen op ons standpunt. Ik mag de VVD toch ook aanspreken op een van de grondrechten in Nederland, de vrije partnerkeuze? Onze zorg ligt juist bij deze grondrechten. Wij willen ze verdedigen. Wij moeten in Nederland staan voor deze kernwaarden. Iedereen moet ze actief ondersteunen. Daarvoor is de inburgering ook bedoeld. Iedereen die hierheen komt, moet de waarden ondersteunen.
De Wet inburgering buitenland moet een evenwicht leveren. Mensen die hierheen willen, moeten zich goed voorbereiden en niet zomaar hierheen gaan. De wet moet inkomenseisen en leeftijdseisen stellen. Ook moeten immigranten gealfabetiseerd zijn. Mensen die vanwege partnerkeuze hierheen komen, moeten een serieuze kans krijgen om het hier te maken. Dit is iets anders dan mensen per definitie niet toe te laten, omdat zij geen Nederlands of Engels kunnen spreken.
De VVD moet zij aan zij met ons staan om de problemen die uit de immigratie voortkomen te bestrijden. Ook moet de VVD zich met ons inzetten voor de verdediging van de grondrechten. Wij zijn voor vrije partnerkeuze en willen geen gearrangeerde huwelijken.
De heer Kamp (VVD):
Deze stortvloed van woorden maakt wel duidelijk dat de heer Depla zich helemaal niet prettig voelt bij dit onderwerp. Ik kan mij dit voorstellen. Wat kopen wij er in Nederland voor dat iemand gealfabetiseerd is in het Arabisch? Je moet de taal spreken waarmee je in Nederland uit de voeten kunt. Je moet zowel gealfabetiseerd zijn als de taal spreken. Wij schieten er weinig mee op wanneer iemand alleen in een vreemde taal gealfabetiseerd is.
De heer Depla spreekt over vrijheid van huwelijksimmigratie. De vrijheid van het kiezen van een partner kan toch ook heel goed inhouden dat je naar de partner in het andere land gaat? Als je die partner uit het andere land naar Nederland wilt laten komen, dan moet die partner hier kunnen slagen. Hij moet niet een nieuw integratieprobleem in Nederland veroorzaken. Moet deze overweging voor de heer Depla niet doorslaggevend zijn?
De heer Depla (PvdA):
Volgens mij ben ik daarmee begonnen. Mensen die hierheen komen, moeten een eigen keuze kunnen maken en zich goed kunnen voorbereiden zodat zij hier een kans van slagen hebben. Wij vinden het ook een kernwaarde in Nederland dat mensen zelf hun partner moeten kunnen kiezen. Daarom zijn wij tegen gearrangeerde huwelijken. De combinatie van deze twee punten is precies waarover u ook spreekt. Ik vraag mij wel af of bij u de balans doorslaat in de richting dat mensen geen kans meer hebben om hun eigen partner te kiezen en dat daarmee de problemen die u wilt oplossen niet kleiner worden.
De heer Kamp (VVD):
Die vrije partnerkeuze is er wel, maar wanneer de partner absoluut niet voldoet aan de eisen die in Nederland gelden om een kans te hebben, moet de persoon in kwestie maar naar die partner toegaan. Wil hij die partner hier laten komen, dan moet die partner ook een kans hebben en niet in moeilijkheden komen. Door mensen hier te laten komen van wie wij aan zien komen dat zij in moeilijkheden zullen raken, doen wij die mensen geen goed en doen wij de samenleving veel kwaad.
De heer Depla (PvdA):
U doet de grens helemaal dicht en maakt het voor mensen onmogelijk. Wij zeggen dat mensen die gealfabetiseerd zijn, een inburgeringscursus in het buitenland hebben gedaan, zich goed hebben voorbereid en een inburgeringscursus in Nederland hebben gedaan wel degelijk een kans krijgen. Wij willen die deur niet voor iedereen sluiten. Vrije partnerkeuze is wat ons betreft een groot goed. Wij moeten er alles aan doen om gearrangeerde huwelijken tegen te gaan.
De heer Fritsma (PVV):
U wijst op het belang van het volgen van zowel de inburgeringscursus in het buitenland als het afmaken van de inburgeringscursus in Nederland. Als een vreemdeling niet komt opdagen bij de verplichte inburgeringscursus in Nederland, verliest hij zijn verblijfsvergunning niet. Wat is uw reactie daarop?
De heer Depla (PvdA):
Wat ons betreft is die de inburgeringscursus in Nederland geen vrijblijvende zaak. Wij kennen de mannen die hun vrouw thuis willen houden zodat zij geen zelfstandige verblijfsvergunning krijgt zolang zij haar inburgeringscursus niet heeft afgerond, waardoor zij dus afhankelijk blijft van haar partner. Wij erkennen dat probleem. Daarom willen wij juist de druk vergroten op mensen om wel mee te doen door gemeenten de financiële sancties te geven waardoor deze mensen wel komen. Het gaat erom dat zij aan het eind van de rit de cursus hebben doorlopen zodat zij zelfstandig in Nederland kunnen wonen, werken en leven.
De heer Fritsma (PVV):
Een financiële sanctie is duidelijk niet genoeg. Van een kale kip valt niet te plukken. De PvdA moet het er toch mee eens zijn dat het een goede stok achter de deur is dat mensen die in Nederland niet van goede wil zijn om de verplichte inburgeringscursus te volgen hun verblijfsvergunning verliezen? Dat is toch de enig juiste en logische sanctie om mensen ertoe te dwingen inzet te tonen om hier in te burgeren?
De heer Depla (PvdA):
Dan gaat het om de effectiviteit van sancties. Volgens mij kan het een zeer effectieve sanctie zijn als wij dit met financiële prikkels doen. Bij een kale kip is het effect van een financiële sanctie veel groter dan bij een kip met veel veren. Ik ga ervan uit dat het zal werken als wij het sanctiebeleid serieus nemen en dat wij ons doel bereiken.
De heer Fritsma (PVV):
Voorzitter. Ik dien twee moties in waarvan de inhoud voor zichzelf spreekt.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat de inburgeringstoets in het buitenland veel te gemakkelijk is en dat van migranten verwacht mag worden dat zij vóór hun komst naar Nederland de basis van de Nederlandse taal goed beheersen en een gedegen kennis hebben van de Nederlandse samenleving;
overwegende dat de inburgeringstoets in het buitenland derhalve fors verzwaard moet worden, waardoor de dure, langdurige en slecht functionerende inburgeringscursussen in Nederland niet meer nodig zijn voor degenen op wie de Wet inburgering in het buitenland van toepassing is;
overwegende dat hiermee ongemotiveerde migranten eenvoudig de toegang tot Nederland geweigerd kan worden, hetgeen niet gebeurt als zij bijvoorbeeld niet op komen dagen bij de inburgeringscursus in Nederland;
verzoekt de regering, er zorg voor te dragen dat de inburgeringstoets in het buitenland zodanig wordt verzwaard dat het niveau vereist wordt dat nu pas na het inburgeringstraject in Nederland wordt beoogd, zodat gestopt kan worden met de inburgeringstrajecten in Nederland,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Fritsma. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 51(29700).
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat tijdens een inburgeringstoets in het buitenland fraude is gepleegd en dat de betreffende fraudeur een halfjaar is uitgesloten van het afleggen van de inburgeringstoets;
overwegende dat dit een veel te zwakke sanctie is die het plegen van fraude nauwelijks ontmoedigt en die de Nederlandse samenleving nauwelijks beschermt tegen ongemotiveerde vreemdelingen die al bewezen hebben zich niets van regels aan te trekken;
verzoekt de regering, er zorg voor te dragen dat vreemdelingen die frauderen bij de inburgeringstoets in het buitenland, nimmer voor verblijf in Nederland in aanmerking komen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Fritsma. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 52(29700).
Mevrouw Van Toorenburg (CDA):
Voorzitter. Het is bijna een gewetensvraag die ik wil stellen. Is er iets tegen een motie met een heel sympathieke strekking, namelijk dat fraude moet worden voorkomen, zodanig te formuleren dat de Kamer het niet alleen met de strekking eens is, maar ook met de overwegingen? Waarom formuleert de heer Fritsma zijn overwegingen op de manier zoals hij dat heeft gedaan? Kunnen wij die uitdaging niet een keer samen aangaan?
De heer Fritsma (PVV):
Ik begrijp niet wat je tegen de tekst van deze motie kunt hebben. Ik houd van duidelijkheid. Ik vind dat fraudeurs hier niets te zoeken hebben. Ik vind dat je fraudeurs niet mag belonen met een verblijfsvergunning. Ik vind dat je fraudeurs moet kunnen uitsluiten van verblijf in Nederland.
Mevrouw Van Toorenburg (CDA):
Ik weet zeker dat iedereen in de Kamer dat volledig met de heer Fritsma eens is, maar door de formulering van de overwegingen zal het doel van de motie, wat een gemeenschappelijk doel van de Kamer is, nooit worden bereikt. Is de heer Fritsma bereid nog eens naar die formulering te kijken? Ik doel dan vooral op het gebruik van bijvoeglijke naamwoorden en de tendens die erin zit. Die zorgen ervoor dat de Kamer zegt: "Zo niet".
De heer Fritsma (PVV):
Dit is echt onzin. De tekst van de motie is opgesteld naar aanleiding van de realiteit. Als mevrouw Van Toorenburg ook vindt dat fraudeurs niet tot Nederland moeten worden toegelaten, moet zij mijn motie steunen en geen onzinnige kritiek leveren op de formulering ervan. Die is in de eerste plaats terecht, maar daarnaast ook duidelijk.
Mevrouw Van Toorenburg (CDA):
Ik denk dat wij onze eigen verantwoordelijkheid moeten nemen om ons gezamenlijke doel te bereiken.
De heer Fritsma (PVV):
Mevrouw Van Toorenburg wil ook geen fraudeurs toelaten tot Nederland. Dan moet zij mijn motie steunen. Dan moet zij net als de PVV bezwaar maken tegen de uiterst zwakke maatregel van het kabinet om fraudeurs slechts een half jaar uit te sluiten van een inburgeringstoets. Daarmee geef je fraudeurs namelijk na zes maanden weer de kans om via een toelatingsprocedure naar Nederland te komen. Daar zit de PVV niet op te wachten. Als dat ook geldt voor het CDA, moet mevrouw Van Toorenburg mijn motie steunen. Dat heeft niets te maken met een eventueel lelijke tekst van de motie. Dat is ook onzin, want de tekst sluit aan op de realiteit.
De heer Jansen (SP):
Voorzitter. Kan de heer Fritsma Fritsmamij vertellen op hoeveel gevallen van fraude deze motie is gebaseerd? Hoe vaak is afgelopen jaar fraude gepleegd bij de inburgeringstoets in het buitenland?
De heer Fritsma (PVV):
In de stukken wordt over een fraudegeval gesproken. Dat is een geval.
De heer Jansen (SP):
Een dus!
De heer Fritsma (PVV):
Dat is een te veel. De boodschap die wij uitdragen, heeft niets met aantallen te maken. Het is een principekwestie. Mensen die fraude plegen, moeten niet tot Nederland worden toegelaten. Punt uit!
De heer Jansen (SP):
Deze hoogstaande morele principes gaat de heer Fritsma dus ook toepassen op onze middelbare scholieren die fraude plegen bij hun eindexamen door te spieken. Hoeveel gevallen per jaar zijn dat?
De heer Fritsma (PVV):
Die vergelijking gaat totaal niet op. Daar ga ik niet op in. Fraude is in het algemeen een misdrijf. De huidige Vreemdelingenwet geeft aan dat mensen die een misdrijf plegen niet kunnen worden toegelaten tot Nederland en dus geen verblijfsvergunning moeten krijgen. De stelling van de minister dat fraudeurs slechts voor een half jaar moeten worden uitgesloten van het afleggen van een inburgeringstoets stemt dus niet overeen met de tekst van de Vreemdelingenwet dat dit soort mensen moet worden tegengehouden.
De heer Jansen (SP):
Dit ene geval waarop de heer Fritsma zijn hoogdravende verhalen baseert, was niet eens een geval van fraude, maar van mogelijke fraude. De toets wordt op afstand afgelegd. In dit geval was op de achtergrond van het bandje een andere stem te horen. Dit zou mogelijkerwijs fraude geweest kunnen zijn. Om die reden is de persoon in kwestie een jaar uitgesloten geweest van herexamen. Is deze sanctie niet voldoende?
De heer Fritsma (PVV):
Dit is onzin. Zelfs deze minister heeft toegegeven dat er een geval van fraude is geconstateerd. De SP-fractie mag er dan ook wel van uitgaan dat in dit geval sprake is van fraude. De sanctie is niet genoeg.
Mevrouw Van Toorenburg (CDA):
Voorzitter. Wederom spreken wij over een wettelijke regeling om ervoor te zorgen dat mensen die zich in het buitenland willen voorbereiden op hun komst naar Nederland, een behoorlijke voorbereiding krijgen. Met deze wet is een belangrijke, goede stap gezet om ervoor te zorgen dat mensen kansen krijgen op het moment dat zij naar Nederland komen. Wij vinden de eisen die gesteld worden toch wel erg licht. Wij zijn dan ook blij dat de minister onderzoekt of direct kan worden overgegaan naar het niveau A1. Wat ons betreft zou het andere niveau niet meer zo geanalyseerd hoeven worden. Wij respecteren de verantwoordelijkheid die de minister wil nemen om, als dat straks te moeilijk zou zijn, toch terug te kunnen vallen op een bestaande regeling. Hiermee zijn wij content, omdat wij zien dat de minister op dit punt geen brokken wil maken.
Over de twee moties die zijn ingediend, merk ik kort het volgende op. Ik moet constateren dat de VVD-fractie veel waarde hecht aan de lijn die wordt ingezet. Deze mag volgens de VVD-fractie vaag zijn of niet, het zij zo. Wij zijn in ieder geval gelukkig dat de punten die worden aangestipt, de punten zijn waarmee het kabinet op dit moment bezig is. Mij moet echter van het hart dat de vaagheid van de motie van een dermate grote orde is, dat wij ondanks de strekking ervan, er niet mee verder kunnen. "Adequate maatstaven", "benodigde taalvaardigheid", "voldoende kennis", "aannemelijk maken" en "gestelde voorwaarden" zijn wat ons betreft beduidend vage termen.
Over de motie van collega Fritsma heb ik al iets opgemerkt. Misschien is het een uitnodiging aan de minister om eens te bezien wat wij kunnen doen met fraudeurs op een wijze die vreemdelingen niet direct veroordeelt als zouden zij regels aan hun laars lappen of iets in die trant. De strekking van de motie is belangrijk. Ook wij hebben ervoor gepleit dat mensen die frauderen, uitgesloten zouden moeten worden van de regeling waardoor zij in Nederland hun weg kunnen vinden. Dit punt delen wij. Kan de minister stappen aangeven voor de weg die hiertoe leidt?
De heer Kamp (VVD):
Had mevrouw Van Toorenburg mijn motie wel kunnen steunen als ik mijn motie in haar ogen wat scherper en duidelijker had geformuleerd?
Mevrouw Van Toorenburg (CDA):
Wij zijn het erover eens dat het niveau van de toets in het buitenland behoorlijk moet zijn. Dat is nu niet het geval. Wij zijn het erover eens dat je moet bezien hoe mensen hun verbondenheid met Nederland kunnen uitspreken. Daarover is het debat deze week gaande. Hiervoor nemen wij een duidelijke steun waar. Men zal zeker aan overige gestelde voorwaarden moeten voldoen. Wij kunnen de motie echter niet steunen, omdat zij zo vaag is dat je er geen kant mee op kunt.
De heer Kamp (VVD):
Mevrouw Van Toorenburg vindt dus ook dat je, alvorens je naar Nederland komt, zowel in woord als in geschrift over voldoende taalbeheersing moet beschikken om in Nederland uit de voeten te kunnen en dat je naar de eisen van de Nederlandse arbeidsmarkt voldoende moet zijn opgeleid om direct aan het werk te kunnen? Klopt het dat zij deze stellingen uit de motie onderschrijft?
Mevrouw Van Toorenburg (CDA):
Wederom moet ik opmerken dat een en ander heel vaag is. Neem nou "voldoende taal en geschrift". Als ik in Zuid-Afrika kom, hoor ik een taal die Nederlands zou moeten kunnen zijn. Ik versta het niet meer, maar de mensen spreken hun taal. Als je ziet hoe prachtig en onnavolgbaar mensen soms Arabisch schrijven. Als je ziet hoe Chinezen kunnen schrijven. Dat zou ik ook wel willen kunnen. Zij spreken en schrijven hun taal. Hiermee kunnen wij niets aanvangen.
De heer Kamp (VVD):
Inderdaad kun je prachtig Chinees en Arabisch schrijven. Maar daarvoor koop je in Nederland helemaal niets. Met deze motie heb ik bedoeld aan te geven dat je in woord en geschrift de taal moet kunnen beheersen waarmee je in Nederland als zelfstandige burger uit de voeten kunt. Begrijp ik mevrouw Van Toorenburg goed, dat zij dat principe ook onderschrijft?
Mevrouw Van Toorenburg (CDA):
Wellicht als dit op een totaal andere manier wordt geformuleerd. Wij zijn op zoek naar manieren om ervoor te zorgen dat mensen een kans maken. Met deze motie in de hand zijn wij eigenlijk geen stap verder.
De heer Fritsma (PVV):
Ik ben blij dat het CDA ook vindt dat fraudeurs harder moeten worden aangepakt dan deze minister wil en dat je eigenlijk deze mensen geen verblijfsvergunning moet geven. Dat is precies de strekking van mijn motie. Ik begrijp dat het CDA het eens is met het dictum, maar mevrouw Van Toorenburg houdt kritiek op de formulering. Welk gedeelte van de motie in concreto stuit het CDA zo tegen de borst? Ik begrijp het niet. Ik heb gezegd dat fraudeurs al bewezen hebben zich niets van regels aan te trekken; dat is toch duidelijk het geval met fraudeurs.
Mevrouw Van Toorenburg (CDA):
Er staan duidelijke passages in deze motie waarvan wij denken dat het helemaal geen ongemotiveerde vreemdelingen hoeven te zijn, die al bewezen hebben zich niets van regels aan te trekken. Dat is niet de wijze waarop wij in deze Kamer debatteren. Dat is heel simpel; duidelijker kan ik het niet maken. Wij mogen gelukkig zijn dat wij op één lijn zitten bij de opvatting dat wij mensen die echt frauderen, geen kans moeten bieden. Ik heb de minister gevraagd om te bekijken hoe zij daarvan een goede vertaling kan geven, die ook past bij de Nederlandse rechtsbescherming en de grondrechten van de Nederlandse rechtsstaat, die wij ook niet meteen door de wc willen spoelen zodra het een beetje moeilijk wordt.
De heer Fritsma (PVV):
Het gaat dus om de term "ongemotiveerde vreemdeling". Dat is in de kern wat mevrouw Van Toorenburg tegen de borst stuit. Vindt het CDA dat mensen die geen inzet tonen om zelf op de gebruikelijke manier de inburgeringstoets af te leggen, wel gemotiveerd zijn? Als een fraudeur iemand anders stuurt om de inburgeringstoets voor hem af te leggen, toont hij echt geen inzet om zelf in te burgeren, om zelf wat woordjes te leren. Wat is er dan mis met het woord "ongemotiveerd"? Fraudeurs kunnen toch per definitie niet gemotiveerd zijn als zij zelf de inburgeringstoets niet willen afleggen?
Mevrouw Van Toorenburg (CDA):
Over zinnen kunnen wij hier nog vijf uur spreken, maar daarmee maken wij niemand gelukkig. Het is duidelijk wat ik heb aangegeven: iemand kan zeer gemotiveerd zijn en bijna in paniek fraude plegen. Dat willen wij niet, dat moeten wij aanpakken. Wij doen het echter langs de kernwaarden van onze rechtsstaat omdat die zo wezenlijk zijn voor deze belangrijke samenleving.
De heer Fritsma (PVV):
Als het CDA niet eens het woord "ongemotiveerd" wil gebruiken om deze mensen, die gewoon fraude plegen bij een toets en de toets door iemand anders laten doen, te beschrijven, hebben wij nog een lange weg te gaan.
De heer Jansen (SP):
Mevrouw de voorzitter. Als mensen in het kader van gezinshereniging of huwelijk naar Nederland willen komen, mag dat. Dat is hun goed recht. Dat is gebaseerd op internationale verdragen, maar het lijkt mij ook te behoren bij de elementaire grondbeginselen van de rechtsstaat. De Nederlandse Staat mag echter wel eisen dat mensen zich fatsoenlijk voorbereiden op hun komst naar Nederland en dat zij de taal leren of althans daarmee starten. Dat dit gebeurt in het land van herkomst vindt de SP-fractie ook prima.
Wij zouden vandaag vooral spreken over de taaltoets. Sommigen maken wat uitstapjes; ik wil mij ertoe beperken. Stel dat wij, de woordvoerders in deze zaal, allen een kind zouden hebben in de brugklas van de middelbare school. En stel dat de directie van de school zou voorstellen om de overgangstoets dit jaar te houden in de vorm van het eindexamen 6 vwo, waarbij een brugklasser alsnog slaagt als hij een 2 haalt. Ik vermoed dat de meesten van ons dat een merkwaardige gang van zaken zouden vinden. Toch ziet de taaltoets in het buitenland er zo uit. De toets heeft alle niveaus in zich, van peuter tot professor. Als wordt getoetst op het niveau van professor, zullen veel vragen fout worden beantwoord. De heren Kamp en Fritsma zeggen hier vervolgens dat dit niet kan, dat de foutkans omlaag moet. Op het eerste gezicht is dat niet onlogisch, want 20% goed is natuurlijk heel weinig. Je moet dit echter altijd bekijken in de context van het toetsingssysteem.
De SP-fractie heeft vanaf het begin veel kritiek gehad op de manier van toetsen. Er zou simpelweg getoetst moeten worden op het niveau dat wordt geëxamineerd. A1- of A2-niveau zou de richtlijn moeten zijn. Dan kan de foutkans omlaag of het goedpercentage omhoog. Dan zijn de heren Fritsma en Kamp ook tevreden. Dat lijkt ons de meest zinnige manier om de taaltoets in het buitenland te verbeteren. Ook de taaltoets in Nederland zou op die manier geherstructureerd moeten worden. Volgens ons is de minister al van plan om in die richting te gaan kijken. Dat zou veel problemen kunnen oplossen.
De voorzitter:
Ik zit met een tijdsprobleem. Het debat over het ouderenbeleid had in feite nu al moeten beginnen. Daarom sta ik aan het eind van het antwoord van de minister één interruptie toe. U kunt vanzelfsprekend vragen stellen over uw eigen moties.
Minister Vogelaar:
Mevrouw de voorzitter. Ik wil graag in algemene zin reageren op de motie op stuk nr. 50 van de heer Kamp en op de motie op stuk nr. 51 van de heer Fritsma. Beide moties hebben betrekking op het verhogen van het examenniveau in het buitenland.
Wij zijn het erover eens dat het belangrijk is dat mensen een goede start kunnen maken in de Nederlandse samenleving. Dat is geen punt van discussie. Er is wel discussie over de vraag, hoe het niveau gedefinieerd moet worden. Bovendien moet een balans gevonden worden met de Europese verdragen die Nederland heeft ondertekend. Het gaat om het recht op gezinsvorming en eerbiediging van het gezinsleven, waaraan ook door de Nederlandse samenleving veel waarde gehecht wordt. Wij moeten ervoor zorgen dat deze twee punten op een goede manier in evenwicht gebracht worden.
Het huidige niveau is A1-min. Ik heb al aangegeven dat ik het wenselijk acht om over te gaan naar niveau A1 en heb begrepen dat een deel van Kamer dat ook wenst. Het gaat daarbij om de spreek- en luistervaardigheid. Die worden nu ook getoetst. Het gaat dus niet om schrijf- en leesvaardigheid. Ik wil die dingen duidelijk uit elkaar halen.
In beginsel wil ik die stap zetten, maar dan moet ik eerst in kaart brengen welke facilitering daarvoor nodig is. De Adviescommissie Vreemdelingenzaken heeft bij de totstandkoming van deze wet steeds aangegeven dat de mensen die inburgeren in het land van herkomst, op A1-niveau, zodanig gefaciliteerd moeten worden dat een en ander op een verantwoorde manier kan plaatsvinden.
In het debat heb ik ook aangegeven dat Duitsland inmiddels een inburgeringsexamen in het buitenland vereist. Duitsland beschikt over een heel goede infrastructuur: de zogenaamde Goethe-instituten. Die geven de voorbereiding op het inburgeringsexamen in het buitenland vorm. Ik wil mij oriënteren op de mogelijkheid om ons aan te sluiten bij die infrastructuur c.q. daarvan gebruik te maken. Het kost echter wel even tijd om dit goed voor te bereiden, te onderzoeken en met een goed voorstel naar de Kamer te komen.
Tegen die achtergrond moet ik het aannemen van zowel de motie van de heer Kamp van de VVD als de motie van de heer Fritsma van de PVV, die in feite nog een stap verder gaat in het stellen van eisen, ontraden. Ik vind hetgeen geëist wordt, te ver gaan.
Ik zeg toe dat ik een onderzoek laat doen naar de condities waaronder wij de stap naar het A1-niveau kunnen zetten en dat ik daarover met nadere informatie kom. Wij hebben de vorige keer ook een discussie gehad – mevrouw Van Toorenburg heeft mij er toen op bevraagd – of het dan nog nodig is om ook dat onderzoek naar A1-min te doen. Ik heb aangegeven dat het wel nodig is. Stel dat die route niet begaanbaar is, dan wil ik in ieder geval onderzocht hebben of wij de kosten van het A1-niveau te hoog vinden. Als dan blijkt dat A1-min niet te toetsen is, moet dat argument een rol spelen in de kostenafweging. Dan zullen wij die kosten gewoon moeten accepteren, want je kunt moeilijk vasthouden aan een niveau dat niet toetsbaar blijkt te zijn. Ik heb die informatie echt nodig. Ik wil het onderzoek parallel laten lopen. Het hoeft dan ook niet tot vertraging te leiden.
Ik ben voornemens om u binnenkort te informeren over het traject dat wij in gang hebben gezet om de wet te evalueren. De wet is nog niet eens twee jaar van kracht, sinds 15 maart 2006. U hebt met mijn voorganger een evaluatietraject afgesproken in de wet. De evaluatie is nu in gang gezet en in het voorjaar van 2009 zouden de resultaten op tafel liggen. Ik wil bekijken of ik dat naar voren kan halen, zodat wij in samenhang en afgewogen een aantal stappen kunnen zetten en beslissingen kunnen nemen inzake de integrale evaluatie van de wet, tegelijkertijd met de toegezegde informatie over de niveauverhoging van het examen. U wordt nader geïnformeerd over de tijdsplanning. Ik ontraad aanneming van de motie van de VVD en de eerste motie van de heer Fritsma.
De tweede motie van de heer Fritsma gaat over het fraudegeval. Ik heb al eerder gezegd dat ik geen jurist ben. Ik durf mij wel de opvatting te veroorloven dat wat in deze motie wordt gevraagd disproportioneel is ten opzichte van de gepleegde daad. Ik heb het woord "fraude" gebruikt, omdat iemand zich niet heeft gehouden aan de regels van het examenreglement. In de zin van het examenreglement is er sprake van fraude. Ik ben er niet van overtuigd dat daarbij in juridische zin de kwalificaties "fraude" en "misdrijf" horen die u eraan plakt. Ik laat mij er niet verder over uit, omdat ik dat eenvoudigweg niet weet. Maar ik sluit niet uit dat u daarin te ver gaat met uw kwalificaties. Er zijn heel heldere regels voor overtredingen van het examenreglement. Zo is er de mogelijkheid om iemand maximaal een jaar uit te sluiten van deelname aan een nieuw examen. De omvang van de fraude waarmee wij zijn geconfronteerd, is beperkt. Het gaat inderdaad om één geval en dan ook nog door niet goed optreden door de post. Het is nu beter geregeld, zodat het niet meer kan voorkomen. Ik zie dan ook geen enkele aanleiding om met deze motie in zee te gaan en ontraad u dan ook haar aan te nemen.
De heer Kamp (VVD):
De minister heeft de Kamer ontraden om mijn motie op stuk nr. 50 aan te nemen. Zij ontraadt ook aanneming van de motie op stuk nr. 51 van de heer Fritsma, omdat die verder zou gaan. Ik gun dat de heer Fritsma graag; zijn moties gaan vaak verder dan de mijne. In dit geval is dat niet zo. Wij hebben in onze motie tot uitdrukking gebracht dat je, voordat je naar Nederland mag komen, eerst zowel in woord als in geschrift de taal waarmee je hier uit de voeten kunt goed beheerst en bovendien dat je een zodanige opleiding hebt dat je zo aan het werk kunt op de Nederlandse arbeidsmarkt. De consequentie daarvan is dat er geen kansarme immigranten meer worden toegelaten.
Minister Vogelaar:
De heer Kamp maakt een terechte opmerking. De strekking van de motie van de VVD kan inderdaad verdergaande implicaties met zich meebrengen. Het heeft misschien toch iets te maken met de algemene bewoordingen, waarin de motie is geformuleerd – mevrouw Van Toorenburg refereerde daar ook al aan – dat ik te voorzichtig was met mijn kwalificaties. Ik gun de heer Kamp graag de eer dat zijn motie nog verdergaand is dan die van de PVV.
De heer Fritsma (PVV):
De minister heeft aangegeven de strekking van mijn tweede motie disproportioneel te vinden. Ik wil daar graag een nadere onderbouwing van. Wat is er disproportioneel aan om een heldere boodschap te geven dat wij er niet in meegaan als iemand zich niet aan de regels houdt, maar de boel, plat gezegd, probeert te bedonderen om Nederland binnen te kunnen komen en om te zeggen dat die persoon zich dan heeft gediskwalificeerd om voor verblijf in Nederland in aanmerking te komen? Ik wil graag precies weten wat daar disproportioneel aan is.
Minister Vogelaar:
Daar kan ik u een helder antwoord op geven. Volgens mij is een van de kenmerken van ons rechtssysteem dat er een verhouding is tussen het delict, de overtreding en de strafmaat. Daar doelde ik op met mijn kwalificatie disproportioneel.
De beraadslaging wordt gesloten.
De voorzitter:
De stemmingen over de moties zullen volgende week dinsdag worden gehouden.
De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/h-tk-20072008-3720-3725.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.