Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Regels strekkende tot het opleggen van een tijdelijk huisverbod aan personen van wie een ernstige dreiging van huiselijk geweld uitgaat (Wet tijdelijk huisverbod) (30657).

De algemene beraadslaging wordt geopend.

Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA):

Voorzitter. Ik begin met het uitspreken van complimenten aan het adres van de bewindspersonen. Zij zijn overigens niet de eersten die zich met dit onderwerp bezighouden. Dat geldt ook voor de vorige ministers van Justitie en van Binnenlandse Zaken, en ook voor de vorige staatssecretaris van VWS. Ook zij zijn stug doorgegaan met het zoeken naar draagvlak voor dit nieuwe instrument. Om dat te illustreren citeer ik nu uit het Hoofdlijnenakkoord van het kabinet-Balkenende II: "In het kader van het veiligheidsbeleid is dan ook expliciet een passage opgenomen over effectieve bestrijding van huiselijk geweld, zoals daderaanpak en uithuisplaatsing." Wij spreken hier dus al een tijd over met elkaar.

Met dit wetsvoorstel wordt een nieuwe weg ingeslagen bij de bestrijding van huiselijk geweld. Tot nu toe was het instrumentarium slechts repressief van aard. Er moesten eerst klappen vallen, of erger. Daarna kon strafrechtelijk worden opgetreden. Het slachtoffer moest heel lang ook nog eerst aangifte doen. Kwam het niet tot vervolging, maar stopte het geweld ook niet, dan bleef voor het slachtoffer niet zelden de keus over om de gezamenlijke woning dan maar te verlaten. Daarmee werd het beeld bevestigd dat het slachtoffer een ernstig probleem had.

Ik heb het al eerder opgemerkt, maar ik zeg het nog een keer, dat er in deze situatie sprake was van nog een ander probleem. Vaak keerde het slachtoffer vroeg of laat toch weer terug naar de gezamenlijke woning, om de relatie opnieuw een kans te geven, of vanwege de oude, bekende en vertrouwde omgeving. Vaak begon de geweldsspiraal dan weer opnieuw. Ik ontken niet dat het slachtoffer en de kinderen een ernstig probleem hebben wanneer de partner meent een conflict met fysiek of psychisch geweld in zijn of haar voor voordeel te moeten beslechten, of wanneer de dader uit onmacht zijn of haar macht met kracht bevestigt. Integendeel, maar het probleem blijkt in de praktijk steeds ernstiger te worden wanneer de geweldsspiraal niet wordt doorbroken. Betrokken hulpverleners, daders en slachtoffers zijn zich daardoor in toenemende mate gaan realiseren dat de daders een nog groter probleem hebben. Alleen daarom al wordt een daad gesteld door de dader aan te spreken en uit huis te zetten voor een afkoelingsperiode. Tijdens die periode kan de dader er tevens voor kiezen professionele hulp in te roepen om te werken aan het oplossen van zijn of haar probleem. Deze omslag in denken heeft al een aantal jaren geleden plaatsgevonden, maar in feite is deze benadering aan de orde gekomen bij de eerste debatten over privé-geweld - publieke zaak.

Een ander nieuw element in deze wet is de preventieve aanpak. Er hoeft niet eerst meer daadwerkelijk te worden mishandeld, al is dat in de praktijk natuurlijk wel vaak het geval. Er kan nu bij ernstige dreiging worden ingegrepen. De bedreigde partner of iemand anders uit de directe omgeving kan de melding doen bij de politie. Wanneer de bedreiger al met geweldsantecedenten in het politiedossier voorkomt, kan met spoed een beschikking worden afgegeven en dient de persoon van wie de dreiging uitgaat, te vertrekken. Juist vanwege het preventieve karakter van deze maatregel moeten wij ook de terminologie aanpassen. Zo wordt in de nota naar aanleiding van het verslag nadrukkelijk aangegeven dat bij een huisverbod het begrip "slachtoffer" eigenlijk niet van toepassing is. De achterblijvende partner is partij in een conflict waarbij de dreiging van geweld vooralsnog wordt afgewend. Zo is ook het aantal in te zetten instrumenten beperkter dan wanneer sprake is van een daadwerkelijk strafbaar feit als mishandeling. De uitgezette persoon is nog geen dader en heeft nog de keus zelf hulp in te roepen bij het werken aan de oplossing van het probleem. Zó begrijpen wij ook de argumentatie van de ministers om de reclassering niet binnen het kader van deze wet een positie te geven. Er is geen veroordeling, dus geen reclasseringstoezicht.

Overigens passen wij de terminologie nog niet helemaal consistent toe. Dat was in het eerste deel van mijn bijdrage ook te merken. Immers, wanneer voor de achterblijvende partner rechtsbijstand nodig is, kan een beroep worden gedaan op slachtofferhulp en/of het juridisch loket. En voor effectieve behandeling van de uitgezette partner spreken wij toch echt over een daderprofiel. Het zij zo.

Volgens de CDA-fractie is dit wetsvoorstel een zeer belangwekkende stap. Het biedt een prima instrument bij de bestrijding van geweld in de privé-sfeer. Uit de ervaring die hiermee inmiddels is opgedaan, valt op dat de aandacht voor huiselijk geweld veel groter is geworden bij zowel politie en justitie als bij burgemeesters, die met dit instrument een mogelijkheid krijgen. Ook dat is een goede zaak. Sussen en bemoedigend toespreken: "Ach, er gebeurt overal wel eens wat", zijn vervangen door optreden en behandelen: "Dit pikken wij niet. Gaat u eens even aan uzelf werken."

Ook is de CDA-fractie verheugd dat dit wetsvoorstel nog vóór Prinsjesdag in deze Kamer kan worden afgehandeld. Immers, alle pilots missen een belangrijke grondslag. Het huisverbod is pas afdwingbaar met deze wettelijke grondslag. Het zou doodzonde zijn als de positieve uitstraling van de pilots verloren gaat door verdere traagheid bij de wetgever.

Wij pretenderen niet dat door het tijdelijk huisverbod alle incidenten met ernstige afloop zullen worden voorkomen. Dat is overigens een trieste, maar wel reële veronderstelling, moet ik tot mijn spijt opmerken. Wij weten echter zeker dat debatten over incidenten ook niet het broodnodige instrumentarium leveren om in veel gevallen erger te voorkomen. Voor dat instrumentarium is wetgeving nodig, landelijke wetgeving, maar met uitvoering op gemeentelijk niveau.

Uit de cijfers die de VNG in 2006 presenteerde, blijkt dat een groot aantal gemeenten toen al participeerde in een project aanpak huiselijk geweld. De samenwerking met andere participanten, politie, justitie, AMK en De Pater-van der MeerGGD vergt een goede afstemming. Wanneer het echter gaat om veiligheid van mensen in hun privé-omgeving, kan er kennelijk worden gepresteerd. Voor het bieden van veiligheid en bescherming, ook in de privé-sfeer, hebben mensen elkaar en de samenleving nodig.

In de nota naar aanleiding van het verslag staat dan ook terecht dat bijvoorbeeld de politietaak niet uitsluitend betrekking heeft op de opsporing van strafbare feiten, maar tevens op de verlening van hulp aan hen die deze behoeven. Dat de politie voor de verlening van hulp in de privé-sfeer afhankelijk is van signalen uit de omgeving van het slachtoffer, moge ook duidelijk zijn. In situaties van dreigend geweld in de privé-sfeer is niemand gebaat bij een omgeving die het adagium"oogjes dicht en snaveltjes toe" aanhangt. Uit de toename van meldingen blijkt gelukkig dat de samenleving zich van die verantwoordelijkheid in toenemende mate bewust wordt.

Zoals gezegd, komt het huisverbod niet in de plaats van een strafrechtelijk traject. Een eerder gepleegd strafbaar feit als mishandeling waarvoor voldoende bewijs is, kan door het OM altijd worden vervolgd. Juist om dat onderscheid goed te kunnen blijven maken tussen strafrechtelijke vervolging door het OM bij een strafbaar feit en een bestuursmaatregel door de burgemeester bij dreiging in het kader van de veiligheid, stemt de CDA-fractie in met die specifieke rol voor de burgemeester. Die kan in dit stadium niet worden overgenomen door een autoriteit in de strafrechtketen. Goede en effectieve daderbehandeling heeft een juiste kennis van daderprofielen nodig. Uit huidig onderzoek blijkt dat in relationeel geweld het overgrote deel van de daders man is. Wij praten dan over dreiging met fysiek geweld. Inmiddels is er onderzoek waaruit blijkt dat vrouwen geweld evenmin schuwen, maar zij gebruiken vaak andere methoden. Fysiek geweld heeft vooral met fysieke overmacht te maken. Bij mishandeling is vaak sprake van machtsposities.

Uit diezelfde onderzoeken, met name uit onderzoeken naar kinder- en oudermishandeling, kan men opmaken dat er sprake is van hiërarchisch afwentelen. In onderlinge verhoudingen is het de sterkste die geweld gebruikt tegen de zwakste.

Dadertherapie kan verplicht worden gesteld of worden ingepast in een strafrechtelijk traject. Ook hier geeft het tijdelijk huisverbod een opening in de preventieve sfeer. De uithuisgeplaatste kan ervoor kiezen zelf aan zijn of haar probleem te werken en in therapie te gaan. Je lot in eigen hand nemen. Dat kan daarnaast een positief effect hebben op het oplossen van de problematiek in de privésfeer.

De rol van instanties om bij kindermishandeling de bedreigende ouder uit huis te plaatsen, is enigszins onderbelicht in dit wetsvoorstel. Bij de schriftelijke inbreng heb ik al om mogelijkheden daarnaar gevraagd. Het kan voor kinderen die het risico lopen met mishandeling te maken te krijgen, eerder rust brengen wanneer niet zij, maar de bedreigende ouder uit huis gaat. Hoe vaak zien wij niet dat kinderen na uithuisplaatsing, van crisisopvang naar tijdelijk pleeggezin en weer verder geplaatst worden. Ik las laatst een verhaal over een kind dat dit had meegemaakt. Na de zoveelste verhuizing ging het maar niet meer naar school, want vriendjes maken had toch geen zin meer. Hoe pijnlijk kan zoiets zijn.

Heeft het AMK met dit instrument de mogelijkheid om in voorkomende gevallen de politie of de burgemeester te attenderen op de wenselijkheid van het tijdelijk huisverbod? Dit naast een onderzoek door de Raad voor de kinderbescherming.

Bij de schriftelijke behandeling heb ik opgemerkt dat wanneer er kinderen bij betrokken zijn en er een beroep wordt ingesteld, het verstandig zou zijn om de familierechter erbij te betrekken. Met genoegen las ik in de nota naar aanleiding van het verslag, dat een besluit in voorbereiding is om dat standaard te doen. Het kan voor kinderen die al eerder met de kinderrechter te maken hadden, bijvoorbeeld vanwege familierechtelijke zaken, wellicht het vertrouwen in de rechter bevorderen wanneer zij bij de verschillende zaken steeds dezelfde persoon treffen.

Tot slot: het huisverbod is geen straf, maar een maatregel. Het biedt betrokkenen de kans zelf initiatieven te nemen om met hun problemen om te gaan en die aan te pakken. Het huisverbod is geen ontneming van de vrijheid, maar een beperking van de vrijheid. Er dreigde een grens overschreden te worden. Met deze maatregel wordt door de samenleving een grens gesteld.

Mevrouw Van Velzen (SP):

Voorzitter. Het aantal meldingen van huiselijk geweld stijgt. Geschat wordt dat zich ongeveer een half miljoen incidenten van huiselijk geweld voordoen. Dat is meer dan een groot en groeiend probleem, dat is een gigantisch probleem. Het rechtvaardigt dan ook een stevige aanpak. Wat de SP-fractie betreft impliceert dat niet per se hardere en langere straffen. Het is nuttig dat het kabinet nu buiten het strafrecht kijkt en dat wordt nagedacht over andere methoden om de slachtoffers van huiselijk geweld te beschermen.

De positie van slachtoffers dient steeds voorop te worden gesteld. Nu moet een slachtoffer wachten totdat het echt misgaat, pas dan kan er strafrechtelijk worden ingegrepen. Een alternatief is vluchten, het slachtoffer verdwijnt uit het eigen huis. Maar dat is natuurlijk geen oplossing, het is de omgekeerde wereld, want eigenlijk zou niet het slachtoffer, maar de dader het huis uit moeten. Met het wetsvoorstel wordt hier precies aan tegemoet gekomen. Wij hebben nog wel enkele vragen. Zo vragen wij ons af op basis van welke duidelijke criteria er een huisverbod kan worden opgelegd wanneer er alleen een dreiging van gevaar bestaat. Wat is dat dan? Een ernstig vermoeden, een bedreiging? Moet er dan al iets zijn voorgevallen, of is dat niet vereist?

Iemand z'n huis uitzetten is niet niets, het is een stevige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer en het huisrecht. Toch is de fractie van de SP van mening dat deze inbreuk op grondrechten gerechtvaardigd is. Wij zijn het eens met de afweging die de regering in de memorie van toelichting maakt. De problematiek van huiselijk geweld is groot en wachten tot er een strafbaar feit is gepleegd, is onaanvaardbaar. Met vroegtijdig ingrijpen kan grotere schade worden voorkomen.

De pilots zijn nog aan de gang, de resultaten van de evaluatie zijn dus nog niet bekend. Toch staan wij nu op het punt, met dit wetsvoorstel in te stemmen. Zijn deze pilots dan zo positief verlopen? En is de pilot die nu op basis van vrijwilligheid wordt uitgevoerd, zo representatief dat het gerechtvaardigd is om een blanco cheque uit te schrijven? Hoe mooi ik dit initiatief en dit wetsvoorstel ook vind, de procedure verdient geen schoonheidsprijs. Ik vraag de regering dan ook of zij bereid is, de werking van de wet snel na het in werking treden te evalueren. Er staat in de nota naar aanleiding van het verslag dat er vijf jaar na de inwerkingtreding verslag zal worden uitgebracht van het effect van de wet. En juist omdat wij nu – overigens wel terecht – zo'n spoedprocedure hanteren, wil ik weten of de regering bereid is om na een jaar de werking van de wet te evalueren en het resultaat daarvan met de Kamer te bespreken.

Een van de zaken die nog niet duidelijk zijn, is de werking van de risicotaxatie-instrumenten, die mij wezenlijk lijkt in deze wet. De regering geeft aan dat de resultaten van de evaluatie eind 2007 bekend zullen zijn, zodat er nog geen goed inzicht in is of deze instrumenten goed werken, of het de juiste instrumenten zijn en of het doenlijk is om op basis van een vragenlijst vast te stellen, hoe groot het risico is. Hoe is dit instrumentarium onderbouwd? Ligt er wetenschappelijk onderzoek aan ten grondslag? Ik denk dat wij het er allen over eens zijn dat wij moeten voorkomen dat iemand ten onrechte zijn huis uitgezet wordt.

Minister Hirsch Ballin schreef gisteren nog aan de Kamer dat hij in de komende maanden alle te voorziene risico's bij de implementatie van de wet in kaart zal brengen en deze van oplossingen zal voorzien. Dit is haastige spoed. Wanneer wil hij de wet laten ingaan? Is het noodzakelijk dat de Kamer met het wetsvoorstel instemt voordat die risico's geïnventariseerd zijn? Dit is toch wel erg slordig.

Er wordt in de wet geregeld dat een dader of – in het geval van dreigend gevaar – een vermeende dader in beroep kan gaan tegen zijn uithuiszetting. De rechter zal dit beroep binnen drie dagen behandelen. Dit lijkt mij wenselijk, maar is er ook over nagedacht wat dit in de praktijk zal betekenen? Stel dat de rechter oordeelt dat een uithuiszetting niet gegrond was; dat kan gebeuren, fouten worden gemaakt. De betrokkene wordt dan teruggeplaatst, maar "waar rook is, is vuur", zo zal men redeneren, "er zal in dat gezin wel iets aan de hand zijn geweest". Dan heb je natuurlijk de poppen aan het dansen. Ontstaat er zo geen vicieuze cirkel, wordt de dreiging uiteindelijk door de uithuisplaatsing geen werkelijkheid? Is hierover nagedacht? En kan bij een ongegrondverklaring de betrokken hulpofficier van justitie daartegen in beroep gaan? Of is de dader of de vermeende dader dan alweer teruggeplaatst, met alle te verwachten escalatie van dien? Het zijn gewoon praktische vragen, maar ik zie wel zwaar weer aankomen.

Ik heb er begrip voor, waarom de regering geen rechterlijke toets wil verlangen bij ieder huisverbod. Ik kan hier goed mee leven, maar het zou misschien wel goed zijn om bij verlenging van de periode van een week tot maximaal een maand, zoals in de wet staat, de maatregel wél te toetsen. Bij het huisverbod gaat het inderdaad niet om vrijheidsontneming, maar het is wel een vrijheidsbeperking en de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer is groot te noemen. De maximale periode gaat over een maand. Je zult maar een maand je huis niet in mogen. Ik zou het geen gek idee vinden om dan toch een, eventueel oppervlakkige, toetsing door een rechter plaats te laten vinden.

Dan nog een vraag over de opvang van de daders. Deze mensen wil je niet in een mannenopvang of in een blijf-van-mijn-lijfhuis hebben, want het zijn (vermeende) daders. Ik zie dat bij de pilot een kwart van de mannen – ik geloof dat het alleen maar mannen waren – opvang nodig heeft. De reguliere maatschappelijke opvang heeft te kampen met een stevig aanbod, zo niet tekorten. Hoe worden deze mensen opgevangen?

De minister schrijft dat er geen aanleiding is voor een verplichte tussenkomst van de reclassering, omdat deze alleen wordt ingeschakeld binnen het strafrecht. Mijns inziens moet de hulp van die organisatie worden ingeroepen die het meest geschikt is. De reclassering heeft enorm veel kennis en ervaring, met name over toezicht op het naleven van voorwaarden. Tegelijkertijd geeft de minister aan dat de reclassering niet zo goed het risico zou kunnen inschatten. Ik kan die twee dingen niet met elkaar rijmen. Is het niet juist zo dat de reclassering in de regel de strafrechter adviseert over het inschatten van risico's op het niet naleven van voorwaarden? Hoezo zou een burgemeester of een hulpofficier van justitie beter dan de reclassering risico's kunnen inschatten? Ik betwijfel dit.

Een andere reden die de minister aangeeft, is dat de reclassering geen woningen mag betreden zonder toestemming. Dat is juist, maar dat is geen absolute voorwaarde om toezicht op het naleven van voorwaarden te kunnen houden. Wat vindt de minister van de suggestie van Reclassering Nederland om in de wet op te nemen dat de burgemeester zowel de politie als de reclassering in kan schakelen. De minister geeft aan dat het de gemeente vrijstaat de expertise van de reclassering in te schakelen, maar verdient het aanbeveling om dit expliciet in de wet op te nemen?

Cruciaal voor de goede werking van deze wet is adequate hulpverlening in die periode van tien dagen en daarna. Zowel dader als slachtoffers moeten intensief begeleid worden tijdens het verbod van tien dagen en de periode daarna. Zijn alle benodigde partners daarvoor klaar? Dit vereist een soepele samenwerking en voldoende capaciteit en dus ook voldoende middelen. Mijn fractie is er niet van overtuigd dat met de 2,6 mln. die nu voor de hulpverlening wordt ingeboekt ook tijdig de juiste hulp kan worden geboden. Het is voor ons überhaupt onduidelijk hoe dat bedrag ingezet gaat worden.

Mijn fractie pleit ervoor om het bedrag stevig te verhogen en om dat geld in te zetten via de ASHG's, de advies- en steunpunten huiselijk geweld, die op dit moment al een goede coördinatie van de hulpverlening bij huiselijk geweld laten zien, maar die te kampen hebben met tekorten. Dit staat los van dit wetsvoorstel, dat nog niet in werking is getreden. De hoeveelheid meldingen stijgt, en de ASHG's hebben nu al te maken met een te laag budget. De minister heeft vast en zeker de oproep van de verschillende commissarissen van de Koningin, de burgemeesters, de korpschefs en de hele hulpverlenende sector in de noordelijke provincies gezien: laat ons succes niet onze ondergang zijn. Zorg ervoor dat er voldoende middelen zijn. Als wij hun oproep volgen, waarvan ik voorstander ben, en hiervoor een bedrag van € 1 per inwoner, oplopend naar € 1,50 per inwoner uittrekken, kan ik mij voorstellen dat wij uiteindelijk bezig zijn met een kostenbesparing. Want dit is preventief ingrijpen, dat hopelijk een heel traject aan hulpverlening voorkomt dat plaats zou moeten vinden als wij niet tijdig ingrijpen. Ik vraag het kabinet om een reactie op het voorstel van al deze ketenpartners om het budget te verhogen naar € 1 en uiteindelijk € 1,50 per inwoner. Ik ben uiteraard graag bereid om op het juiste moment een motie dan wel een amendement in te dienen, maar ik wil graag alvast een reactie.

Het belangrijkste aspect van het voorstel, en eigenlijk de grote kracht, is dat de tijd van de uithuisplaatsing effectief moet worden besteed. Het opleggen van een huisverbod ter voorkoming van meer huiselijk geweld is alleen zinnig als het ook daadwerkelijk huiselijk geweld voorkomt. Gewaarborgd moet zijn dat iemand niet na tien dagen gefrustreerd naar huis teruggaat en daar met de nodige wraak- en wrokgevoelens gaat zitten. De hulpverlening moet goed georganiseerd zijn. Ik heb begrepen dat de pilots op dit moment goed loopt. Ik heb gesprekken gevoerd met mensen in Groningen die erbij betrokken zijn, en het ziet er heel erg goed uit. Ik vraag mij af of alle andere gemeenten ook klaar zijn om zo'n gesmeerd hulpverleningsplan neer te zetten. Ik hoor dus graag een stand van zaken van het kabinet.

Ik vraag mij ook af of elke gemeente klaar is om een crisisinterventieteam neer te zetten, en welke gemeenten zo'n team nu al hebben. In de memorie van toelichting staat bij artikel 2, lid 8, dat hulpverlening een bijdrage kán leveren aan het voorkomen van huiselijk geweld. Dat werkwoord kan ik niet plaatsen. Als wij een huisverbod opleggen, móét de hulpverlening een bijdrage leveren aan het voorkomen van huiselijk geweld. Er is een recht op hulpverlening, juist bij deze problematiek. Ik heb een amendement klaarliggen om die werkwoorden te veranderen. Eigenlijk denk ik dat er hier een taalfoutje staat en dat wij het met elkaar eens zijn. Toch wil ik graag een reactie.

De strekking van de wet heeft de steun van de SP. De gehaastheid waarmee deze nu ingevoerd dreigt te worden, begrijpen wij, maar wij plaatsen er een hoop vraagtekens bij. Een snelle evaluatie is daarom een must. Een goede samenwerking tussen hulpverleners en de juiste hoeveelheid geld zijn vereist om van deze wet een groot succes te maken.

De heer Anker (ChristenUnie):

Voorzitter. Het is goed dat wij vandaag deze wet behandelen, hoewel het wel wat rap is gegaan en er nog pilots draaien. Wij krijgen enorm enthousiaste reacties uit het veld. Sommigen verzoeken ons zelfs om na de pilots niet een jaar lang te doen over het vaststellen van de wet. Dan zouden zij namelijk alles opnieuw moeten opbouwen.

Door deze enthousiaste reacties en door de beantwoording van de vragen die wij hebben gesteld in eerdere stadia van dit proces zijn wij er erg blij mee dat wij vandaag dit wetsvoorstel behandelen. Wij zijn ook erg enthousiast over het idee erachter. De wet heeft een heel goed uitgangspunt. De dader van huiselijk geweld wordt namelijk uit huis geplaatst en het gezin of de slachtoffers van huiselijk geweld hoeven niet een veilig heenkomen te zoeken. Het doel van de maatregel is dat er een periode voor afkoeling en bezinning wordt gecreëerd. Juist voor de slachtoffers is het heel goed dat zij die periode in de eigen omgeving kunnen doorbrengen. Daar kunnen zij in rust nadenken over hun toekomst. Juist het veilig zijn en het veilig maken van de eigen leefomgeving, in het bijzonder de eigen woning, is hiervoor van wezenlijk belang. Dit geldt voor volwassenen en zeker niet minder voor kinderen.

Wij hebben via de pilots in Groningen heel goede berichten ontvangen dat het tijdelijk huisverbod ook een aanknopingspunt blijkt te zijn om in korte tijd een aanpak op maat voor het gezin te ontwikkelen. Hiermee creëer je niet alleen hulpverlening ten behoeve van dader en slachtoffer, maar ook voor eventuele toeschouwers (vaak de kinderen).

Deze hulpverlening gaat op zich heel goed, maar een cruciaal punt is de coördinatie. Mevrouw Van Velzen refereerde daar ook al aan. Tijdens een werkbezoek in Rotterdam viel het mij op hoe ontzettend veel verschillende instanties betrokken zijn bij de bestrijding van huiselijk geweld. Zeker in het geval van een tijdelijk huisverbod, waarbij er in een periode van tien dagen heel veel moet gebeuren, hangt veel af van de samenwerking.

Ik vraag de staatssecretaris van VWS naar haar toekomstvisie ten aan zien van deze problematiek. Wanneer het tijdelijk huisverbod heel goed gaat functioneren, dan kunnen wij dit instrument regelmatig inzetten en veel preventiever werken. Zijn de systemen lokaal hierop voorbereid?

Het wetsvoorstel legt de bevoegdheid tot het opleggen van het huisverbod bij de burgemeester. Laatstgenoemde kan hiervoor mandaat verlenen aan de hulpofficier van justitie. Wij vinden dat op zich prima, maar hechten wel aan enige uniformiteit op dit punt. Wij vragen daarom of er een model mandaatregeling met nadere instructies komt.

In artikel 2, lid 9, wordt mogelijk gemaakt dat het huisverbod weer wordt ingetrokken, gekoppeld aan de voorwaarde dat de pleger van het huiselijk geweld, de uithuisgeplaatste, meewerkt aan hulpverlening. Wij meenden hieruit te kunnen opmaken dat dit primair individuele of groepstherapie betreft die de dader zelf ondergaat. Er wordt geen aandacht gegeven aan slachtoffers of omstanders. Wij hebben een amendement voorbereid, omdat wij vinden dat dat punt er wel in moet komen. Het gaat dan niet alleen om de daders, maar ook om de slachtoffers van het huiselijk geweld. In het amendement dat wij inmiddels hebben ingediend, expliciteren wij dat de dader moet instemmen met het aangeboden hulpverleningstraject, maar ook dat hij dat van andere gezinsleden niet belemmert, en zo nodig daaraan meewerkt.

Wij steunen de manier waarop de bestuursrechtelijke rechtsbescherming is geregeld, waarbij het initiatief van uithuisgeplaatsten leidend is. Ons is echter nog niet duidelijk, op welke wijze wordt verzekerd dat de achterblijvers op de hoogte raken van een ingesteld beroep of een aangevraagde voorlopige voorziening tegen het verbod. Die kennis kan uiteraard voor hen van groot belang zijn, bijvoorbeeld om hen de gelegenheid te bieden een verzoek te doen om als partij aan het geding te kunnen deelnemen.

Mijn fractie is erg ingenomen met het telkens terugkerende uitgangspunt dat tijdens het huisverbod wordt gewerkt aan zo snel en zo goed mogelijke toeleiding naar hulpverlening. Wel vragen wij uitdrukkelijke aandacht voor de hulp aan kinderen. Ouders denken vaak dat kinderen van geweld in huis niet veel gemerkt hebben, als die kinderen er zelf geen slachtoffer van zijn geworden. Maar steeds meer wordt duidelijk dat het tegendeel waar is, en dat het desastreuze gevolgen kan hebben voor deze slachtoffers in de tweede graad. Wat ons betreft moet de hulpverlening aan kinderen dan ook een prominente plaats krijgen in het straftraject, onder andere omdat huiselijk geweld de neiging kan hebben zich voort te planten, waarbij de problematiek dus transgenerationeel doorwerkt, en kinderen op een verkeerde manier leren hoe zij met conflicten in een gezinssituatie moeten omgaan. Op pagina 8 van de nota naar aanleiding van het verslag schrijft de minister: "Voor het inschakelen van de hulpverlening is geen regeling in het wetsvoorstel opgenomen." Deelt de minister de visie van mijn fractie dat het inschakelen van hulpverlening wél een vast onderdeel van de uithuisplaatsingsprocedure moet zijn? Zo ja, komt dit uitgebreid aan de orde in de toekomstige algemene maatregelen van bestuur?

De bevoegdheid met betrekking tot het huisverbod ligt nu bij de burgemeester. Draagt hij ook zorg voor de coördinatie van de hulpverlening? Zo nee, wie dan wel? Welke rol spelen de advies- en steunpunten huiselijk geweld daarin? Deze zijn nu ingesteld op basis van een tijdelijke stimuleringsregeling van VWS, maar wij vragen ons af wat de toekomst daarvan is, en wat de benodigde middelen zijn.

Mevrouw Van Velzen (SP):

U vraagt op een vrij neutrale manier of de burgemeester de hulpverlening gaat coördineren, maar ik neem aan dat u dat niet wenselijk vindt.

De heer Anker (ChristenUnie):

Ik wil weten waar de regie ligt. In de kringen om die gezinnen heen moet iemand de regierol op zich nemen.

Mevrouw Van Velzen (SP):

Bent u het met mij eens dat de burgemeester niet de juiste persoon is om de hulpcoördinator te zijn?

De heer Anker (ChristenUnie):

Nee, dat lijkt mij niet de juiste persoon.

Het toezicht op de naleving van het huisverbod wordt heel expliciet bij de politie gelegd. Wij hebben daar begrip voor, evenals voor het argument dat dit misschien niet het eerste is wat de reclassering zou moeten doen, maar wij hebben wel de vraag of het verstandig is om dit in alle gevallen bij de politie neer te leggen. De politiecapaciteit is sowieso beperkt: in sommige plattelandsstreken rijdt 's nachts maar één politiewagen rond. Moet je die beperkte politiecapaciteit daarop inzetten? Zijn daar geen andere mogelijkheden voor? Graag nog eens de argumentatie van de minister.

De heer Teeven (VVD):

Voorzitter. Dit wetsvoorstel voorziet in de mogelijkheid om een huisverbod op te leggen aan degene van wie een dreiging van huiselijk geweld uitgaat. Het verbod houdt in dat de desbetreffende persoon gedurende een bepaalde periode – in beginsel 10 dagen – zijn woning niet mag betreden en ook geen contact mag opnemen met huisgenoten, zoals zijn echtgenote, partner of kinderen. Scholen en andere omgevingen zijn niet genoemd, maar bij mijn vragen kom ik daar nog op terug.

Het doet onze fractie plezier dat de ervaringen in Oostenrijk en Duitsland met het opleggen van een tijdelijk huisverbod over het algemeen zeer positief zijn. Dat geldt uiteraard ook voor de pilots die in Nederland hebben plaatsgevonden. In Nederland hebben diverse betrokken organisaties er ook positief op gereageerd, maar er is ook nog wel wat kritiek.

Onze fractie staat zeer positief tegenover dit wetsvoorstel, maar voorziet toch nog wel enkele knelpunten als het gaat om de rol van de burgemeester. Uit het veld heeft onze fractie reacties gehad van verschillende burgemeesters van verschillende kleur. Sommige burgemeesters geven aan dat zij er denken goed mee aan het werk te kunnen, maar andere burgemeesters hebben aangegeven dat ze niet zo goed met dit wetsvoorstel kunnen werken en dat zij liever zouden zien dat het sanctiearsenaal dat in deze wet is opgenomen zou worden toebedeeld aan het OM. Onze fractie pleit daar niet voor, want wij kunnen ons wel vinden in de keuze van de regering, maar wij vragen ons toch af of de minister daarover in gesprek is met die burgemeesters – overigens niet alleen van VVD-huize maar ook van de PvdA en het CDA – die grote twijfels hebben. Worden de burgemeesters daar nog een beetje in geschoold? Ik vraag dit, omdat wij een nota van wijzigingen hebben gekregen waarin en stelsel van subdelegatie is opgenomen en waarmee die bevoegdheid van de burgemeesters helemaal is "weggedelegeerd" uiteindelijk naar de hulpofficier van Justitie. Daar maakt onze fractie zich wel een beetje zorgen over. Natuurlijk is de politie er voor de noodhulp en de opsporing. Dat is tot nu toe altijd zo geweest bij huiselijk geweld, maar als ik kijk naar de toelichting op de nota van wijziging wordt hij straks toch de functionaris die een aantal zaken moet wegen; de feiten en omstandigheden die de persoon betreffen, het verloop van het incident en de feiten en omstandigheden die de achtergronden van het gezin betreffen. Natuurlijk zijn er inmiddels in elk regiopolitiekorps wijkagenten die de plaatselijke situatie goed kennen en die de hulpofficier kunnen adviseren, maar er komt wel heel veel verantwoordelijkheid te liggen bij die hulpofficier. Onze fractie zou het niet goed vinden als die bevoegdheid van de burgemeesters in de praktijk uiteindelijk geheel in handen van de politie komt. Kan de minister van Binnenlandse Zaken haar visie geven op die rol van die hulpofficier van Justitie?

Voorzitter: De Pater-van der Meer

De heer Teeven (VVD):

Wij hebben nog een vraag over de kosten van het opleggen van deze maatregel. Kunnen die worden verhaald op de uithuisgeplaatste? Als een uithuisplaatsing ten onrechte blijkt te zijn geweest, kan in het licht van ten onrechte ondergane voorlopige hechtenis een schadevergoeding worden toegekend. Hoe denkt het kabinet erover om de kosten van het opleggen van deze maatregel te verhalen als het een terechte uithuisplaatsing is geweest? Moet dit soort kosten per definitie door de overheid worden gedragen? Zou het niet mogelijk zijn om bijvoorbeeld in het licht van het verhaal van proceskosten in deze situatie te zeggen dat als de uithuisplaatsing terecht is geweest de kosten moeten worden verhaald op de persoon die narigheid heeft veroorzaakt en dat er desnoods conservatoir beslag moet worden gelegd? Zou de regering zich daarover kunnen uitlaten? Daarmee zou geld binnenkomen, dat weer kan worden ingezet voor de financiering van de nazorg. Mevrouw Van Velzen van de SP vroeg daar aandacht voor, maar ook onze fractie is het opgevallen dat de nazorg ten behoeve van uithuisgeplaatsten nog niet helemaal waterdicht is.

Mevrouw Van Velzen (SP):

Voorzitter. Dat is een spectaculair voorstel, maar het gaat om mensen van wie een dreiging uitgaat. Die zouden dus moeten opdraaien voor de kosten van de hulpverlening? We hebben het niet per definitie over een dader en het is een preventieve maatregel. Vindt de heer Teeven het dan niet te ver gaan om de kosten van de hulpverlening, die sowieso op zo'n persoon moet worden losgelaten, te verhalen? Dit gaat toch niet over strafrecht?

De heer Teeven (VVD):

Daar heeft u gelijk in, het gaat niet over strafrecht. Maar in het bestuursrecht zijn er tal van regelingen waarin de kosten van het rechtshandelen door de overheid worden verhaald op de persoon. Het is dus niet per definitie zo. Sterker nog, in het strafrecht is er tot op heden jammer genoeg helemaal geen kostenverhaal op de dader ter zake van de procedure zelf. U heeft dus gelijk met uw vergelijking met het strafrecht, maar ik trek liever de vergelijking met het bestuursrecht; daar wordt vaak wel justitieel kostenverhaal gepleegd. Mijn vraag aan het kabinet moet ook in die lijn worden gezien: de samenleving heeft een hoop kosten gemaakt en wil die verhalen op degene die uit huis is geplaatst, waarmee geld binnenkomt. Uw vraag om nazorg is in onze ogen terecht: het is niet goed om helemaal niet meer om te kijken naar een uithuisgeplaatste, want dan is de kans op recidive, dus dreiging jegens hetzelfde of een ander gezin, aanwezig. Dan zou er ook meer ruimte zijn om de reclassering haar rol te laten spelen. De gelden die hiermee binnenkomen worden dus niet zomaar weggegooid; nee, ze worden voor hetzelfde doel aangewend. Ik hoor graag wat de regering daarvan vindt.

Voorzitter: Verbeet

Mevrouw Van Velzen (SP):

Ik vind dit nog steeds een weinig overtuigend verhaal. Zolang het niet gaat om een dader, gaat het om een patiënt die een hulpverleningstraject in wordt gedwongen. Dat is waarschijnlijk terecht, maar je gaat toch niet kosten verhalen op een patiënt? Ik kan me voorstellen dat dit aan de orde is bij veroordeelde daders. Misschien doet u daar een voorstel toe.

De heer Teeven (VVD):

Op dat voorstel kunt u wachten; ons voorstel omtrent daders zal u binnenkort bereiken. Maar als de uithuisplaatsing terecht was – in het geval van beroep wordt dit ook getoetst – en iemand veroorzaakt ellende in de samenleving, in dit geval voor zijn eigen gezin of mensen met wie hij leeft, hoeft de overheid daar voor ons niet per se voor op te draaien. U noemt de persoon "patiënt", ik noem de persoon geen dader, dus laten we het dan in het midden laten en deze persoon "betrokkene" noemen.

Zal er ooit tegen de wil van de betrokkene een huisverbod worden opgelegd door een burgemeester, met de kans op het betalen van schadevergoeding van een duur hotel en immateriële schade aan het hele gezin? Daarmee bedoel ik dat er situaties denkbaar zijn waarin zowel de persoon ten aanzien van wie de uithuisplaatsing moet geschieden als de slachtoffers, of degenen die onder diens gedrag te lijden hebben, dat niet willen. Als de burgemeester zo'n contraire maatregel neemt en dit later niet terecht blijkt te zijn geweest, moet er veel schadevergoeding worden betaald. Heeft het kabinet het idee dat alle kosten moeten worden betaald die onterechte uithuisplaatsing meebracht, of is het bereid om een grens te trekken?

Het huisverbod alleen biedt wellicht niet voldoende bescherming voor de omgeving van de uithuisgeplaatste. Wij vragen ons af of na onderzoek aanvullende voorwaarden kunnen worden gesteld, zoals een verbod op het bezoeken van de school, de omgeving of de familie. Wat is het standpunt van de regering op dat terrein? Ik kan mij namelijk voorstellen dat de uithuisgeplaatste niet meer in huis is, maar de betrokkenen, de potentiële slachtoffers wel lastig valt door zich bijvoorbeeld rondom de school op te houden. In zo'n geval is er een goede afstemming met het Openbaar Ministerie nodig, want de rol van de politie bij de uithuisplaatsing kan dan wel eens overgaan in het opsporen van het delict uit artikel 285a Wetboek van Strafrecht. Zijn er in het vervolg van de invoering van deze wet met het Openbaar Ministerie afspraken gemaakt over de prioriteit die wordt gegeven aan de vervolging van stalking? Denkt de minister van Justitie verder dat het delict stalking een goede follow-up is voor personen die wel uit huis zijn geplaatst, maar de familie op andere leefplaatsen lastig valt?

Voorzitter. De VVD-fractie steunt het wetsvoorstel. Wij hebben wel dringend behoefte aan beantwoording van onze vragen over de kosten van deze wet. Wij zien de antwoorden echter met vertrouwen tegemoet.

De heer De Roon (PVV):

Voorzitter. Mijn fractie heeft met instemming kennisgenomen van het ontwerp van de wet tijdelijk huisverbod. Het is een enorm goede zaak als tijdig wordt ingegrepen bij dreiging van huiselijk geweld. Onze hoop en verwachting is dat dan erger kan worden voorkomen. Uit het verleden zijn zeer veel gevallen bekend waarin huiselijk geweld uiteindelijk in zwaar lichamelijk letsel of erger resulteerde en waarin achteraf werd gezegd: dat hadden wij al zien aankomen. Het is natuurlijk veel beter dat het niet meer zover komt, doordat met deze wet in de hand tijdig is ingegrepen. Die tijdigheid is cruciaal. Daaraan zal in de praktijk door de tot oplegging van een huisverbod bevoegde autoriteit veel aandacht moeten worden besteed.

Voor het welslagen van deze voorziening is ook een aantal andere factoren essentieel. Ik noem ze nu en zal er vervolgens verderop in mijn betoog dieper op ingaan. Essentieel is op de eerste plaats de bij de AMvB te geven regels over de aard van de feiten en omstandigheden die aanleiding kunnen zijn voor een huisverbod. De inhoud daarvan is natuurlijk cruciaal. Op de tweede plaats is de doortastendheid en zorgvuldigheid van de autoriteit die het huisverbod kan opleggen, essentieel. Op de derde plaats is het essentieel dat de hulpverlening snel op gang komt. En op de vierde plaats is het cruciaal dat het huisverbod in geval van overtreding strikt wordt gehandhaafd.

De PVV-fractie vindt de nadere criteria aan de hand waarvan het bevoegd straks kan beslissen of zich een situatie voordoet die voor oplegging van een huisverbod in aanmerking komt, van groot belang. Deze nadere criteria vormen in onze ogen de kern van de zaak. Zelfs zozeer, dat wij van mening zijn dat een beschrijving daarvan in de wet in formele zin op zichzelf op zijn plaats zou kunnen worden geacht. Anderzijds hebben wij ook oog voor het argument dat pleit voor het neerleggen van die regels in een AMvB en lagere regelgeving, namelijk het argument dat op grond van de praktijkervaring die zal worden opgedaan, een AMvB en eventuele lagere regelgeving sneller is aan te passen dan een wet in formele zin.

Ik hecht echter ook aan mijn observatie dat de nadere voorschriften cruciaal zijn. Vandaar dat ik het volgende tussenvoorstel doe. Zijn de bewindslieden bereid toe te zeggen dat zij de AMvB, waarin die nadere regels worden gegeven, in een voorhangprocedure aan de Kamer zullen voorleggen?

De zorgvuldigheid van de oplegging van het tijdelijk huisverbod is essentieel. Het is dan ook een goede zaak dat in het wetsvoorstel een correctiemechanisme is ingebouwd, te weten de mogelijkheid van een voorlopige voorziening bij de bestuursrechter. Welk rechtsmiddel kan echter worden ingezet tegen een eventuele verlenging als degene aan wie het huisverbod is opgelegd, tegen de oplegging als zodanig geen bezwaar heeft gemaakt bij de voorzieningenrechter? Wat zijn de mogelijkheden voor iemand die wel accepteert dat hem een huisverbod is opgelegd, maar tegen de verlenging bezwaar wil maken? Kan dat eigenlijk wel?

Hoe kan worden bewerkstelligd dat de bevoegde autoriteit, uiteraard met inachtneming van de vereiste zorgvuldigheid, doortastend zal optreden? Dat is namelijk van groot belang. Wat zijn de mogelijkheden als een burgemeester nalaat om een tijdelijk huisverbod op te leggen in een geval dat daarvoor wel degelijk in aanmerking komt? Zou het niet goed zijn als de direct belanghebbenden en misschien ook de officier van justitie dan aan de voorzieningenrechter zouden kunnen vragen om een tijdelijk huisverbod op te leggen? De burgemeester opereert immers in een politieke omgeving en soms is die omgeving heel klein, in een kleine gemeente bijvoorbeeld. Het is niet ondenkbaar dat die positionering in bepaalde gevallen kan leiden tot onterechte terughoudendheid van de kant van de burgemeester. Dit zou ondervangen kunnen worden door de direct belanghebbenden of de officier van justitie de mogelijkheid te geven van toegang tot een rechter, om langs deze weg toch een tijdelijk huisverbod opgelegd te krijgen. Graag hoor ik hierover de mening van de bewindslieden.

De heer Teeven (VVD):

Voorzitter. Ik kan de heer De Roon niet helemaal volgen, maar het kan ook zijn dat ik het totaal verkeerd begrijp. Volgens mij spreekt hij zichzelf tegen. Hij zegt dat wij de norm van het aantal voorwaarden waaraan er wordt getoetst, niet open moeten laten. Hij wil een AMvB met een voorhangprocedure. Het kabinet stelt juist voor dat de hulpofficier van justitie veel bevoegdheden krijgt om materieel te kijken of een uithuisplaatsing moet plaatsvinden. Dan wordt het dus weggehaald bij de burgemeester. De heer De Roon zegt dat allemaal niet te willen. Hij wil het allemaal regelen in een wet in formele zin. Dan komt het allemaal terug bij de burgemeester. Maar vervolgens zegt hij dat de burgemeester daar niet geschikt voor is. Wat ik trouwens wel met hem eens ben, vandaar mijn vraag aan de minister van BZK. Volgens mij moet de PVV-fractie een keuze maken. Of het wordt materieel geregeld zoals het kabinet dat voorstelt en dan ligt het laag in de organisatie en heb je problemen, of het wordt geregeld in formele zin en dan kom je bij een burgemeester die misschien geen voeling met de materie heeft.

De heer De Roon (PVV):

Het gaat in mijn ogen om twee verschillende dingen. In de eerste plaats gaat het om de vastlegging van de normering. Dat moet mijns inziens op een hoog niveau gebeuren en dat betekent dat er op zijn minst een voorhangprocedure gewenst is. Dan kan de Kamer daar ook van tevoren naar kijken en er invloed op uitoefenen. De andere kwestie is wie die regels en die normering uiteindelijk gaat handhaven. Bij die handhaving zal er onvermijdelijk altijd een zekere beleidsvrijheid zijn. Ik kan mij niet voorstellen dat je een normering krijgt die als een spoorboekje, als een automatisme werkt en de handhaver of uitvoerder geen enkele vrijheid laat. Er zal altijd enige beleidsvrijheid zijn. Daar gaat het mij om als ik vraag of het niet goed zou zijn om een voorziening te kunnen inroepen als de burgemeester in bepaalde gevallen te terughoudend is.

De heer Teeven (VVD):

Het blijft een beetje tegenspraak. De materiële bevoegdheid ligt echt bij de hulpofficier van justitie. Die kan anticiperen op de praktijk en daar wilt u het weghalen. Dat is wat ik constateer.

De heer De Roon (PVV):

Nee, ik haal helemaal niets weg bij de officier of hulpofficier van justitie. De laatste noemde u, en dat is natuurlijk ook degene die het in de praktijk vaak wel zal zijn. Als die hulpofficier van justitie – of de burgemeester, want dat is tenslotte aan wie de bevoegdheid in eerste instantie wordt gegeven in de wet – om wat voor reden dan ook te terughoudend is in de toepassing, dan vind ik dat de direct belanghebbenden de mogelijkheid zouden moeten hebben om alsnog een oordeel daarover te vragen aan de rechter. Daarom vraag ik de bewindslieden ook wat zij daarvan vinden.

Het snel op gang komen van de hulpverlening is ook van groot belang. de vorige sprekers hebben het daar ook al over gehad, dus ik zal daar kort over zijn. Kunnen de bewindslieden toelichten hoe in alle gevallen gewaarborgd zal zijn dat er hulpverlening beschikbaar is? Het afgelopen jaar hebben wij in de media diverse gevallen gezien waarin zorginstanties gewoon tekortschoten. Wat gaan de bewindslieden doen om ervoor te zorgen dat wij dergelijke drama's niet krijgen bij de hulpverlening aansluitend aan de oplegging van een tijdelijk huisverbod? Het mag absoluut nooit gebeuren dat er een tijdelijk huisverbod is opgelegd, maar dat de hulpverlening niet goed op gang komt, waardoor zonder materiële verbetering de oude situatie herleeft en mogelijk escaleert in ernstig geweld. Dan is het huis natuurlijk te klein en vraagt iedereen terecht waar de hulpverlening gebleven is. Dat moeten wij voorkomen, dus vandaar mijn vraag aan de bewindslieden.

Ten slotte kom ik op de handhaving van het huisverbod in geval van overtreding daarvan. Ik acht het ook van groot belang dat dit goed gebeurt. Ik begrijp dat de overtreding van een huisverbod een strafbaar feit oplevert waarvoor voorlopige hechtenis zal zijn toegelaten dankzij de wijziging die in dit wetsvoorstel in artikel 67 van het Wetboek van Strafvordering wordt aangebracht. Wil de minister van Justitie uitleggen welke gronden uit artikel 67a van het Wetboek van Strafvordering naar zijn oordeel een beslissing kunnen dragen tot het opleggen van voorlopige hechtenis in geval van overtreding van het huisverbod?

De mededeling in de nota naar aanleiding van het verslag dat het huisverbod geen alternatief is voor een strafrechtelijk traject, stemt mijn fractie tevreden. Het OM heeft mogelijkheden om op te treden en zal daarvan ook gebruik maken, zo staat dit ongeclausuleerd in de zelfde nota. Wil de minister van Justitie de Kamer toezeggen dat het plegen van huiselijk geweld een strafbaar feit oplevert en dat het OM niet van vervolging zal afzien, alleen maar omdat de dader in het kader van het opgelegde tijdelijk huisverbod het daaropvolgend hulpverleningstraject is ingegaan en daaraan goed heeft meegewerkt? Mijn fractie vindt dat iemand die strafbare feiten heeft gepleegd, moet opdraaien voor de strafrechtelijke gevolgen daarvan, ongeacht of hij of zij goed meewerkt aan het hulpverleningstraject in het kader van deze wet.

In lid 1 van artikel 4 van het wetsvoorstel lees ik dat de politie met het oog op het opleggen van het huisverbod een woning mag betreden zonder toestemming van de bewoner. Wat betekent "met het oog op het opleggen" precies? Wil de minister van Justitie of van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties hier antwoord op geven? Betekent dit alleen het uitreiken van de beschikking waarin staat dat er een huisverbod is uitgesproken of is het meer? Is het ook het uit de woning verwijderen, zo nodig met gepast geweld, van betrokkene? Is de bevoegdheid dan aanwezig om, zo nodig, dat gepaste geweld toe te passen om de persoon uit de woning te krijgen? Zo ja, waarop berust die bevoegdheid?

De heer Van der Staaij (SGP):

Voorzitter. Huiselijk geweld is een enorm maatschappelijk probleem, zoals vandaag al verschillende keren voor het voetlicht is gebracht. Elke dag worden talloze kinderen en volwassenen hiervan de dupe. De bestaande juridische mogelijkheden bleken vaak te kort te schieten om op tijd in te grijpen. Dan moest het fout gaan voordat er strafrechtelijk kon worden ingegrepen. Al zag je het aankomen, het was buitengewoon moeilijk om daarop met maatregelen in te spelen om te voorkomen dat het huiselijk geweld daadwerkelijk zou losbarsten. In dit licht heeft mijn fractie grote sympathie van de wettelijke voorziening in de vorm van een bestuurlijke maatregel met een preventief karakter, bedoeld om een afkoelingsperiode of adempauze te creëren. Positief is dat niet degene die slachtoffer van huiselijk geweld dreigt te worden, op de vlucht hoeft te slaan, maar dat juist wordt geprobeerd om degene die een direct gevaar voor anderen oplevert, op afstand te houden. Essentieel voor het welslagen van deze maatregel is dat de adempauze daadwerkelijk wordt benut om maatregelen te nemen waardoor de dreiging van dat geweld kan worden weggenomen en escalatie kan worden voorkomen. Dat is in mijn ogen genoegzaam gewisseld in de stukken.

Ik heb heel veel sympathie voor de strekking van dit wetsvoorstel. Mijn fractie staat er dan ook positief tegenover. Dit laat onverlet dat zij graag van de gelegenheid gebruik maakt om een aantal vragen en aarzelingen die bij haar na kennisneming van de stukken zijn gerezen, hier aan de orde te stellen. Daartoe is zij sowieso verplicht als je bedenkt dat dit voor degenen die het treft, een zeer ingrijpende maatregel is. Het is dus van belang om na te gaan of die met voldoende waarborgen is omgeven om te voorkomen dat iemand hier de dupe van wordt, die ten onrechte als potentiële dader van huiselijk geweld wordt beschouwd. De instrumenten die voor toetsing vooraf en achteraf in het wetsvoorstel zijn opgenomen, stellen mijn fractie wat dat betreft gerust. Juist omdat het aan zo'n belangrijk maatschappelijk probleem raakt, zullen maatregelen om er daadwerkelijk iets tegen te doen snel op steun kunnen rekenen. Hierbij past een zekere voorzichtigheid en zorgvuldigheid om te voorkomen dat er een wildgroei aan instrumenten ontstaat, die in de praktijk tot onduidelijkheid aanleiding kan geven. Ook vanuit dit perspectief hebben wij naar dit wetsvoorstel gekeken. Wij kunnen ons echter goed voorstellen dat met deze voorziening een waardevolle bijdrage wordt geleverd aan het totaal van de juridische mogelijkheden. Dit kunnen wij ons juist ook voorstellen als wij de andere instrumenten bezien die er op dit moment zijn, en het gat dat er is in het preventieve instrumentarium.

Enerzijds wordt er in de stukken regelmatig op gewezen dat dit wetsvoorstel lang op zich heeft laten wachten. Anderzijds vraag ik mij af of het misschien toch ook wat te vroeg is gekomen. Mevrouw Van Velzen wees er al op dat er nog diverse proefprojecten lopen. De resultaten van wetenschappelijk effectonderzoek zijn nog niet beschikbaar en de definitieve evaluatie van de pilots wordt pas eind 2007 verwacht. Daarnaast moet het risicotaxatie-instrument nog worden uitgebalanceerd. Kortom, is dit wetsvoorstel al voldoende rijp om helemaal in te voeren? Een en ander leidt tot de vraag wat de precieze datum van inwerkingtreding is die de regering op het oog heeft. Het leidt ook tot de vraag die mevrouw Van Velzen al stelde, namelijk of de evaluatieperiode van vijf jaar niet wat lang is. Eén jaar lijkt mij erg kort; ik denk eerder aan een periode van twee jaar, of in ieder geval aan een evaluatie die binnen een kortere periode dan vijf jaar plaatsvindt. De tekst van het wetsvoorstel verzet zich daar niet tegen, omdat daarin wordt gesproken over een evaluatie "binnen vijf jaar". Hoe denkt de regering hierover?

Het karakter van het huisverbod blijft wat schimmig en ongrijpbaar. Het betreft een bestuurlijke maatregel. De bevoegdheid tot het opleggen van een huisverbod wordt gelegd bij de burgemeester. Die kan bij een aantal hieruit voortvloeiende taken mandaat verlenen aan de hulpofficier van justitie. De maatregel past niet naadloos binnen de bestuursrechtelijke taken ter handhaving van de openbare orde. Als wij het goed begrijpen, moet de inschakeling van de burgemeester herleid worden tot artikel 12 van de Politiewet 1993, omdat de burgemeester een verantwoordelijkheid heeft voor de spoedeisende hulpverlening aan hen die dat behoeven. Het gaat hierbij dus om hulpverlening aan hen die aan huiselijk geweld dreigen te worden blootgesteld. Wegens dit bijzondere karakter van de maatregel is vanuit de hoek van de burgemeesters aan het Nederlands Genootschap van Burgemeesters om een advies gevraagd. Wij hebben begrepen dat het niet daadwerkelijk van zo'n advies is gekomen. Hoe staat het met het draagvlak onder burgemeesters voor deze maatregel en de rol van de burgemeester daarbij? Zij zijn het immers die de uitvoering van de wet in belangrijke mate moeten vormgeven.

Het huisverbod is een bestuurlijke maatregel van relatief korte duur met een preventief karakter. Er wordt hulpverlening aangeboden en die kan zelfs na het verstrijken van het huisverbod worden voortgezet. Het staat echter wel vast dat alleen in een strafrechtelijk traject de mogelijkheid bestaat om iemand echt te verplichten een dadertherapie te volgen. Kan de minister nader ingaan op de vraag welke situatie er ontstaat en welke modaliteiten er zijn als een uithuisgeplaatste hulpverlening weigert? Ofschoon wij het hebben over een preventieve maatregel, kunnen wij toch niet om de vraag heen hoe herhaling van het huiselijk geweld te voorkomen is nadat het verbod is uitgewerkt. Maakt niet juist het karakter van de maatregel het moeilijk om voorwaarden te verbinden aan het huisverbod voor de uithuisgeplaatste nadat het verbod is uitgewerkt, of zijn er daarvoor nog wel mogelijkheden? Kunnen er voorwaarden worden gesteld nadat de maatregel is uitgewerkt en, zo ja, welke dan?

Ik kom ten slotte op het belangrijke punt van de controle op de naleving. Die is erg belangrijk voor de effectiviteit van de maatregel. Het klinkt allemaal behoorlijk optimistisch; de politie krijgt een kernrol en al enkele jaren heeft de aanpak van huiselijk geweld als geheel hoge prioriteit. Wij lezen echter ook dat de regering vooralsnog geen aanleiding ziet om extra politiecapaciteit beschikbaar te stellen. Zij verwacht zelfs dat de inzet van de hulpverlening na verloop van tijd zal leiden tot een vermindering van de taakbelasting van de politie. Is dit niet wat optimistisch? De naleving en het toezicht zullen toch ook tijd kosten? Er zal werk van moeten worden gemaakt als er een strafbaar feit wordt gesignaleerd. Kan daarbij geen knelpunt ontstaan? Moet de minister de gevolgen van een en ander voor de taakbelasting van de politie niet nadrukkelijk in de gaten houden en zo nodig tijdig maatregelen nemen?

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Voorzitter. Huiselijk geweld is relatief recent een maatschappelijk probleem geworden. Nog maar enkele decennia geleden overheerste de gedachte dat partner- en kindermishandeling voornamelijk een privé-kwestie betrof. Gelukkig is hierin, mede door de inspanningen van de vrouwenbeweging en de hulpverlening, in de jaren tachtig verandering gekomen. Deze omslag is essentieel, te meer daar huiselijk geweld zichzelf in stand lijkt te houden. Al het onderzoek wijst uit dat jeugdige slachtoffers van huiselijk geweld zelf later ook mishandelen. Zoals diverse sprekers voor mij hebben aangegeven, lijkt huiselijk geweld toe te nemen. Het is dus een ernstig probleem. Er is alle reden om niet alleen repressief, maar zeker ook preventief actie te ondernemen. Dit tijdelijk huisverbod is bedoeld als een tijdelijke preventieve maatregel om een crisissituatie beheersbaar te maken, ofwel om de spiraal van intimidatie, bedreiging en eventueel geweld te doorbreken. Bovendien vinden ik en mijn fractie het vanzelfsprekend dat niet de slachtoffers moeten vluchten, maar dat de daders het veld ruimen. Dat is in dit onderdeel van het wetsvoorstel geborgd.

Dat neemt niet weg, zoals ook in de memorie van toelichting wordt aangegeven, dat een aantal grondrechten en verdragsrechtelijke mensenrechten in het spel is dat zich verzet tegen een lichtvaardige toepassing van het tijdelijk huisverbod. Ik noem het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer, het recht op gezinsleven en privéleven en het huisrecht, maar op al deze rechten zijn uitzonderingen te maken. Wat mijn fractie betreft, zijn huiselijk geweld en intimidatie van partners of kinderen daar zeker voorbeelden van. Daarom is GroenLinks verheugd over dit wetsvoorstel. Wij klagen niet over het feit dat sprake is van haastige spoed. Dat neemt niet weg dat een en ander in het vervolgtraject zeer goed in de gaten moet worden gehouden, maar ik hoop dat dit wetsvoorstel zo snel mogelijk wordt ingevoerd.

Ik ga dit debat graag aan om het wetsvoorstel te vervolmaken, want er zijn nog vragen te stellen over de concretisering van de hulpverlening, het niet verplichtend karakter van de uithuisplaatsing en het traject na het huisverbod. Ik begin met de hulpverlening. De minister erkent in de memorie van toelichting dat het succes van het huisverbod staat of valt met de geboden hulp aan daders en slachtoffers. Kijk je naar wat er vervolgens gebeurt, dan vind ik dat de overheid de hulpverlening enigszins op haar beloop laat. Daders hoeven er niet op te rekenen dat wordt voorzien in alternatieve huisvesting. Het zou heel goed zijn als niemand alternatieve huisvesting nodig heeft, maar uit de cijfers blijkt dat een kwart van de uithuisgeplaatsten wel opvang nodig heeft. Dat wil zeggen dat de hulpverlening op korte termijn op gang moet komen, maar 24-uurshulp gaat volgens de minister te ver. Daar komt bij dat hulpverlening aan daders geen verplichtend karakter krijgt. Dat is een gemiste kans. Volgens mijn fractie verzetten de rechtsregels zich niet tegen een dergelijke voorwaarde. Op pagina 7 van de nota naar aanleiding van het verslag stelt de minister dat een dergelijke verplichting door het bestuursrechtelijke traject minder voor de hand ligt, omdat er voldoende andere positieve prikkels zijn voor het aanvaarden van hulpverlening. Wat is er echter op tegen om het glasheldere signaal aan de dader af te geven dat hulpverlening strikt noodzakelijk is? Je kunt je afvragen of de instrumenten die het bestuur nu heeft, onder andere wat betreft het huisverbod waarover wij vandaag spreken, niet net zo of misschien zelfs verder gaan en ingrijpender zijn dan verplichte therapie. Bovendien valt anders te vrezen dat relatief weinig daders daadwerkelijk hulp zullen zoeken. Ik heb een vraag over de pilot in Amsterdam. In de brief die het kabinet ons twee dagen geleden heeft gestuurd, staat dat alle betrokkenen hebben meegewerkt aan hulpverlening. Het signaal dat ik heb gekregen, is dat vanaf 8 maart, toen de pilot begon, tot aan september sprake was van 300 meldingen. Er zijn 30 personen uit huis geplaatst, maar slechts 13 personen zijn in de hulpverlening beland. De meerderheid heeft dus geen hulp aanvaard of willen zoeken. Het is mijns inziens van groot belang het hulpverleningstraject een verplicht karakter te geven om er zo voor te zorgen dat het traject daarna succesvoller is.

Ik stel staccato nog wat vragen. Waarom is er geen sprake van alternatieve huisvesting voor de enkeling die elders geen onderdak vindt?

Waarom kiest de minister niet voor directere en snellere hulp? De huidige aanpak leidt er in de pilot bijvoorbeeld toe dat meldingen die vrijdagavond binnen komen pas maandag worden aangepakt. Peter Kortekaas, de districtchef van Amsterdam-Noord en in Amsterdam verantwoordelijk voor het experiment, stelt in Opzij: "De hulpverlening moet er direct zijn, bij wijze van spreken als beide partijen nog met het schuim op de mond tegenover elkaar staan." Hij stelt vanuit zijn directe ervaring met deze pilot dat dan de bereidheid om hulp te aanvaarden het grootst is. Dus waarom verklaart de minister die hulpverlening niet direct van toepassing in plaats van er dagen overheen te laten gaan?

Hoe staat het met de capaciteit en kwaliteit van de advies- en steunpunten huiselijk geweld? Daarover hebben ook andere fracties vragen gesteld. Samenwerking is cruciaal, de steunpunten moeten goed op orde zijn, maar wij krijgen signalen dat de capaciteit en de kwaliteit niet bij alle steunpunten even goed zijn gegarandeerd. Als wij dit met de invoering van dit wetsvoorstel niet voor elkaar krijgen, is de kans groot dat in de ene gemeente het tijdelijk huisverbod wel effectief is, ook in het natraject, het verminderen van de recidive en het beschermen van de slachtoffers, terwijl dat in de andere gemeente veel minder het geval is. Wij moeten dit echt voorkomen. Dat staat of valt met voldoende middelen.

Daarmee kom ik op mijn volgende vraag, over de hulpverlening. Dit wetsvoorstel zal in de praktijk geld gaan kosten. De minister heeft hiervoor ook al een budget gereserveerd ten bedrage van 2,6 mln. Het is de vraag of dat voldoende zal zijn, zeker gezien de druk op politie en hulpverlening, de noodzaak van stevige samenwerking en het feit dat niet in alle gemeenten dit probleem van huiselijk geweld even kordaat, effectief en efficiënt wordt aangepakt.

Mijn volgende vraag betreft de monitoring. In de memorie van toelichting en de antwoorden in de nota naar aanleiding van het verslag wordt hieraan nog relatief weinig aandacht besteed. Hoe gaan wij verder na een succesvolle beëindiging van een tijdelijk huisverbod? Op welke manier worden daders, maar ook slachtoffers, na toepassing van het huisverbod gemonitord? In mijn ogen kan de reclassering hierin een perfecte rol spelen. Niet alleen bij de controle op de naleving en de eventuele verlenging van het tijdelijk huisverbod, maar juist ook in de post-huisverbodperiode. Dat is wat de reclassering nu ook doet: motiveren van gedragsverandering, opstellen van voorwaarden, wijzen op de gevolgen van gedrag van uithuisgeplaatsten. Er is hier sprake van een manco in het huidige wetsvoorstel, in de gedachten over de verdere uitwerking. Zeker in gevallen van ernstige intimidatie en bedreiging kan de reclassering wel degelijk een rol spelen. Ik verzoek het kabinet nader toe te lichten waarom het daarop enigszins afwijzend reageert.

De heer Teeven (VVD):

Ik kan het betoog van mevrouw Azough over de nazorg wel volgen. Wij constateren hetzelfde. Maar wie gaat dat allemaal betalen? Moet de uithuisgeplaatste daaraan naar het oordeel van haar fractie zelf ook bijdragen?

Mevrouw Azough (GroenLinks):

De vraag waar wij het geld vandaan halen en of wij het niet van de daders kunnen plukken, is de kern geweest van het betoog van de heer Teeven. Dit probleem acht ik van groter belang dan de vraag waar wij het geld vandaan halen. Dat kan in bepaalde gevallen wellicht komen van de uithuisgeplaatste, de dader. Het gaat mij er echter vooral om dat het geregeld wordt. Ik zie er weinig in om bepaalde maatregelen niet te nemen omdat het kabinet daarvoor het geld niet wil reserveren. Ik veronderstel dat de heer Teeven het daarmee eens is. In veel gevallen kan men moeilijk spreken van een pluk-ze-maatregel, zeker bij daders die nog niet echt dader zijn, die niet zijn overgegaan tot strafbare feiten.

De heer Teeven (VVD):

Dat is niet helemaal de bedoeling. Misschien worden wij het nog eens, dus ik probeer het nog een keer. Juist omdat het een preventieve maatregel is, zou een "geldelijke" stok achter de deur voor mensen een reden kunnen zijn om te zeggen: "Dat moeten we niet nog een keer hebben." Dan wordt van uithuisgeplaatsten de dure auto die voor de deur staat, bijvoorbeeld een Mercedes, in beslag genomen en mag het Fiatje van degenen die er last van hebben, blijven staan. Dat wil men natuurlijk niet hebben. Als mensen bijdragen aan de kosten van uithuisplaatsing, zou dat er dus aan kunnen bijdragen dat men niet opnieuw in de fout gaat. Op zich zijn wij het erover eens dat er op het terrein van de nazorg een punt is, maar ik denk dat die financiële prikkel ertoe kan leiden dat mensen dat niet nog een keer willen meemaken.

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Dat kan zijn, maar voor zover ik weet, spelen financiële factoren nauwelijks een rol bij mishandeling. Volgens mij is het in het natraject veel belangrijker dat de hulpverlening geborgd en gegarandeerd is. Als u het daarmee eens bent, kunnen wij het kabinet daarnaar vragen. Dan kunnen wij ervoor zorgen dat dat gebeurt. Wij moeten dan aan het kabinet overlaten waar het geld vervolgens vandaan komt. Daar ga ik als oppositiepartij niet over.

Ik heb nog een aantal vragen, allereerst over het contactverbod. Ik ben het eens met de vragen van de VVD-fractie in de nota naar aanleiding van het verslag. Werkt het contactverbod ook als een dader zich ophoudt in de buurt van bijvoorbeeld de school van zijn of haar kinderen, wat intimiderend kan werken?

Op het punt van de evaluatie sluit ik mij aan bij mevrouw Van Velzen en de andere sprekers die daarop zijn ingegaan. Het lijkt mij dat een evaluatie na vijf jaar echt iets te laat is. Er zullen kinderziekten voorkomen. Dat zien wij nu al bij de pilots en daar moeten wij zo snel mogelijk bij zijn. Het heeft mijn voorkeur dat de evaluatie eerder dan na vijf jaar plaatsvindt, namelijk na een of maximaal twee jaar, zeker omdat de vervolgmaatregelen meestal ook weer een jaar op zich laten wachten.

Klopt het dat de pilots in Amsterdam en Groningen eind september aflopen? Dat zou mijn fractie enorm jammer vinden. Omdat de wet eraan komt, lijkt het mij niet de bedoeling dat mishandelde vrouwen in die regio's tussen de behandeling van het wetsvoorstel in de Kamer en de officiële inwerkingtreding weer naar een blijf-van-mijn-lijfhuis worden gestuurd. Ik vraag het kabinet dus om daar een stokje voor te steken en om deze pilots te laten doorlopen totdat de wet officieel in werking treedt.

Dit wetsvoorstel leidt uiteindelijk tot meer rechtvaardigheid en een rechtvaardigere behandeling van slachtoffers, of het nou vrouwen, mannen of kinderen zijn. Wat mij betreft, komt de wet er zo snel mogelijk, op een goede en zorgvuldige manier.

Mevrouw Arib (PvdA):

Voorzitter. Eindelijk is het zover: slachtoffers van huiselijk geweld hoeven niet eerst mishandeld, vernederd en beledigd te worden alvorens er kan worden ingegrepen. Het is al jaren bekend dat slachtoffers van huiselijk geweld dubbel gestraft worden. Zij worden vaak fysiek en psychisch mishandeld en als zij dat niet meer accepteren, moeten zij hun huis ontvluchten. Zij worden dubbel gestraft.

Het heeft jaren geduurd voordat dit wetsvoorstel eindelijk naar de Kamer werd gestuurd. In 1999 heeft mijn voormalige collega Peter van Heemst een motie ingediend bij de behandeling van het beleidsplan voor de politie. Daarin vroeg hij aandacht binnen het politiekorps voor huiselijk geweld. In mei 2000 heeft mijn voormalige fractiegenote Annet van der Hoek het manifest Stop huiselijk geweld aangeboden aan de voormalige minister van Justitie Korthals en de voormalige minister van BZK Klaas de Vries. Daarin had zij onder meer de volgende zinnen opgenomen: "Het is eigenlijk te gek voor woorden dat als gevolg van huiselijk geweld niet de dader, maar het slachtoffer vaak noodgedwongen het huis verlaat. In een aantal landen is dat andersom. Daar kan via specifieke wetgeving de dader gedwongen worden, uit het huis te vertrekken. De minister van Justitie dient via een inventariserend onderzoek vast te stellen of een dergelijke wetgeving ook in Nederland kan worden geïntroduceerd. Daarbij kunnen eveneens de mogelijkheden worden getoetst die uit de huidige en de toekomstige Nederlandse wetgeving voortvloeien." In 2002 heeft het voormalige kabinet in de nota Privé geweld - publieke zaak eindelijk aangekondigd met een wetsvoorstel te komen. Vandaag is het zover. Eindelijk behoort huiselijk geweld niet meer tot het privédomein, maar is het een groot maatschappelijk probleem. Het wetsvoorstel voorziet in de mogelijkheid een huisverbod op te leggen aan diegene van wie een dreiging van huiselijk geweld uitgaat. Het verbod houdt in dat de betreffende persoon gedurende een bepaalde periode, in beginsel tien dagen maar het kan worden verlengd tot vier weken, zijn woning niet mag betreden en geen contact mag opnemen met zijn huisgenoten, zoals echtgenotes, partner, kinderen.

Het wetsvoorstel is een bestuurlijke maar geen strafrechtelijke maatregel. Het huisverbod kan bij partner- of relatiegeweld, maar ook bij kinder- en oudermishandeling worden toegepast. Met dit voorstel kan worden ingegrepen als geweld nog niet aan de orde is, maar er wel sprake is van een dreigende situatie. Op dit moment is het niet mogelijk om in een dergelijke situatie van overheidswege op te treden, omdat er geen aantoonbare strafbare feiten zijn gepleegd. Men gaat er in het wetsvoorstel van uit dat als in deze situaties niet wordt geïntervenieerd, de persoon van wie de dreiging uitgaat, zal overgaan tot het plegen van geweld.

Ik vraag mij af of dit niet een grijs gebied is. De maatregel grijpt in in de privésfeer van mensen en daarom is zorgvuldigheid zeer geboden. Hoe kan worden voorkomen dat straks het huisverbod ten onrechte wordt toegepast? Ik zeg dit omdat ik vaak hoor, zeker vanuit de vrouwenopvang, dat bij ruzies in de relationele sfeer mensen elkaar van van alles en nog wat beschuldigen, wat soms achteraf onterecht blijkt te zijn. Het is niet dat ik het niet eens ben met dit voorstel, maar ik vind wel dat de partijen die hierbij betrokken zijn over de nodige kennis en deskundigheid moeten beschikken. Daarmee kan worden voorkomen dat inschattingsfouten worden gemaakt.

Wordt er voldoende geïnvesteerd en worden voldoende middelen uitgetrokken voor scholing en deskundigheid, met name bij de politie? Dat is van belang omdat de politie de eerste melding krijgt.

Het ministerie van Justitie heeft nu al de regie bij de uitvoering van de aanpak tegen huiselijk geweld, maar het ministerie van Binnenlandse Zaken heeft ook een belangrijke rol, in het bijzonder de politie. Wordt in het politiekorps de aanpak van huiselijk geweld als prioriteit aangemerkt? Ik hoor nogal eens dat politiecontracten soms een belemmering zijn, omdat politiekorpsen worden afgerekend op bekeuringen voor fietsen door rood licht, of voor geen licht op de fiets hebben en dat de aanpak van huiselijk geweld nogal stroef verloopt. Graag verneem ik de reactie van de minister van Binnenlandse Zaken. Is het mogelijk om huiselijk geweld in het prestatiecontract op te nemen?

Deze maatregelen bevinden zich op het grensvlak van de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde. Wanneer een persoon wordt mishandeld, dient het Openbaar Ministerie op te treden. In het voorstel wordt gesteld dat beide trajecten, strafrechtelijk en bestuurlijk, soms kunnen samengaan. Kan de minister dit toelichten? Ik denk dat bij mishandeling het Openbaar Ministerie hoe dan ook haar werk moet doen. Het huisverbod kan en mag geen alternatief zijn voor een strafrechtelijke aanpak.

De heer Pechtold (D66):

Ik luister met veel interesse. Eén suggestie van de PvdA-fractie is mij opgevallen, namelijk om huiselijk geweld in de prestatiecontracten van de politie op te nemen. Hoe ziet mevrouw Arib dit? Het kan ongewenste neveneffecten hebben, die mevrouw Arib zojuist met het noemen van het voorbeeld van het door rood licht fietsen zelf heeft onderstreept.

Mevrouw Arib (PvdA):

Bij discussies over huiselijk geweld, maar ook bij zedenwetgeving waarover wij de komende tijd zullen spreken, hoort men van partijen die in de praktijk ermee te maken hebben dat de politie prioriteiten moet stellen en dat de overheid wil weten of de politie bepaalde taken uitvoert. De politie wordt op die taken afgerekend. Het risico bestaat dat de zaken waarop men niet wordt afgerekend, minder belangrijk worden gevonden. Ik weet dat niet, ik vraag het aan de minister. Ik heb met de politie gesproken en ik heb gezien dat bij een aantal betrokken politiekorpsen wel degelijk huiselijk geweld prioriteit krijgt, maar dat schijnt niet overal zo te zijn. Dus als via een prestatiecontract veel meer aandacht zou komen voor huiselijk geweld, maar ook kindermishandeling enzovoort, zou ik dat toejuichen. Maar misschien is dat niet nodig en is er binnen de politie wel voldoende aandacht voor. Ik hoor het graag van de minister.

Ik erken dat het vaak lastig is om bij huiselijk geweld meteen strafrechtelijke maatregelen te nemen, omdat slachtoffers niet altijd bereid zijn om aangifte te doen en vaak alleen willen dat het geweld stopt, maar niet de relatie. Desalniettemin is geweld strafbaar en voor een aantal daders is het ook keihard nodig dat zij vervolgd en gestraft worden.

Er zijn in een aantal steden – Venlo, Amsterdam en Groningen – pilots gehouden waaraan daders vrijwillig konden deelnemen. De ervaringen zijn positief, zo las ik in de brief die wij gisteren ontvingen. Er zijn tot nu toe 56 huisverboden opgelegd. Er is voor deze drie steden gekozen omdat een pilot in andere steden, steden met een minder actief huisuitzettingsbeleid of beleid tegen huiselijk geweld, te veel aanloopproblemen zou opleveren. Maar juist daarom zouden dergelijke gemeenten met een pilot moeten meedoen, om te weten te komen wat het effect van uithuisplaatsing is als de gemeente te weinig doet tegen huiselijk geweld. Nu is dit niet bekend, zodat de overheid niet weet wat er nog moet worden gedaan door gemeenten die weinig urgentie geven aan beleid tegen huiselijk geweld. Klopt deze redenering? Waarom is het niet duidelijk welke gemeenten wél een actief beleid tegen huiselijk geweld voeren, en welke niet?

Er is nog weinig bekend over het verloop van de pilots. De brief van gisteren bevat algemene informatie hierover, maar nog steeds weten wij niet wat straks bij de uitvoering van de wet precies de knelpunten zullen zijn. Aangezien het resultaat van de pilots onmisbaar is voor een beoordeling van het wetsvoorstel, zou een uiteenzetting van het verloop daarvan zeer wenselijk zijn. Volgens onofficiële berichten is de pilot in Groningen zeer goed verlopen, en die in Venlo iets minder goed, terwijl er bij de pilot in Amsterdam nog enkele problemen waren. Welke problemen waren dit? Kan de regering aangeven wat de risico's bij het uitvoeren van de wet zijn? Met andere woorden, zijn er nog knelpunten die aandacht behoeven? Hoe zit het met het draagvlak voor dit wetsvoorstel bij het bestuur? De burgemeesters zijn nooit enthousiast geweest over de nieuwe rol die zij hierbij krijgen; zijn zij inmiddels wel enthousiast? De gemeenten krijgen hierbij terecht een regierol, maar zijn zij in staat om alle ketenpartners bij elkaar te brengen en als regisseur de voortgang te monitoren?

Wij zijn een groot voorstander van deze wet en wij zullen dit wetsvoorstel steunen, maar wij zouden toch liever eerst een grondige evaluatie van de pilots hebben gehad voordat de wet van kracht wordt. Desalniettemin vinden wij het toch belangrijk om de wet zo snel mogelijk in te voeren, omdat wij weten dat er in andere landen goede ervaringen mee zijn opgedaan. Maar ook wij vinden een evaluatie hard nodig en wij sluiten ons aan bij degenen die vinden dat de werking van de wet na twee jaar zou moeten worden geëvalueerd. Wil de regering dit toezeggen?

De toepassing van deze wet valt of staat met de beschikbaarheid van hulpverlening. Bij het bestuderen van dit wetsvoorstel en bij de gesprekken die ik hierover heb gevoerd, schrok ik van het aantal organisaties en partijen die bij de aanpak van huiselijk geweld betrokken zijn. Het gaat niet alleen om de politie, maar ook om de vrouwenopvang, het maatschappelijk werk, de ggz, de jeugdzorg, de jeugdgezondheidszorg, scholen, huisartsen enz. Een ketenaanpak is dan ook hard nodig. Gisteren stond er een artikel hierover in de Volkskrant, geschreven door Jacques Wallage, burgemeester van Groningen, en Willem Eurlings, burgemeester van Hoogeveen. Zij zeggen terecht dat zij aan hun eigen succes ten onder dreigen te gaan: omdat zij al deze instanties bij elkaar weten te brengen, is het aantal meldingen van huiselijk geweld toegenomen. Dit betekent dat deze manier van werken keihard nodig is en dat met name het advies- en steunpunt huiselijk geweld, dat een coördinerende rol vervult, financieel ondersteund dient te worden. De beschikbaarheid van hulpverlening voor slachtoffers van huiselijk geweld en van hulp voor uithuisgeplaatsten is belangrijk voor het welslagen van deze wet. De succesfactor in deze wet wordt gevormd door de 24-uurs interventieteams. Worden deze teams landelijk ingevoerd? Heeft de minister hiermee in zijn begroting rekening gehouden? Wat vindt de minister van het idee van casusoverleg: de ketenpartners worden bij elkaar gebracht om de verschillende cases te bespreken, in plaats van binnen elke organisatie een apart overleg om de cases apart te bespreken.

Zoals ik al eerder zei, is het de bedoeling het huisverbod ook bij kindermishandeling uit te vaardigen. Het is opmerkelijk, te zien dat partijen die betrokken zijn bij de aanpak van huiselijk geweld ook betrokken zijn bij kindermishandeling. Ook hierbij zijn de scholen en de jeugdgezondheidszorg betrokken. Verder is het opmerkelijk, te zien dat het toch om twee totaal gescheiden trajecten gaat: twee bewindslieden houden zich met hetzelfde onderwerp bezig, zij het vanuit verschillende departementen. Ik vind dit erg jammer. Het veld wordt verweten dat niet gezamenlijk wordt opgetreden, maar dat geldt ook voor de ministers. Wat is het aandeel van de minister voor Jeugd en Gezin in deze wet? Is hij hierbij actief betrokken? Wij hebben het advies- en steunpunt huiselijk geweld, waar huiselijk geweld kan worden gemeld, maar wij hebben ook een advies- en meldpunt kindermishandeling. Het merendeel van de kinderen die slachtoffer zijn van geweld, is getuige van geweld. Graag een reactie hierop.

Deze wet gaat ook over oudermishandeling. Natuurlijk is het goed dat dat punt hierbij wordt betrokken, maar ik hoor graag concreet wat een huisverbod in de praktijk betekent. Het voorbeeld van mevrouw De Pater is erg herkenbaar, maar betekent dit dan dat de ouders uit huis worden geplaatst en zo ja, hoe wordt de zorg voor de kinderen dan overgenomen? Het gaat zowel bij ouderen als bij kinderen om zeer kwetsbare groepen, die niet zelf aan de bel trekken. Hoe worden die meldingen gedaan? Het gaat mij erom dat wat in de wet staat ook uitvoerbaar is. Misschien kunnen de bewindslieden dat toelichten.

De heer Pechtold (D66):

Voorzitter. Huiselijk geweld vormt een belangrijk maatschappelijk probleem, met zeer ingrijpende gevolgen voor de betrokkenen. Schattingen van het aantal incidenten liggen rond de 450.000 per jaar. Reeds in het regeerakkoord van Balkenende II werd de urgentie geuit, hieraan iets te doen. Wij noemden het toen: een effectieve aanpak van huiselijk geweld is nodig. D66 is blij dat wij nu, op het randje van een parlementair jaar, eindelijk toekomen aan het debat over dit wetsvoorstel. De regering kiest ervoor, de burgemeester de bevoegdheid te geven iemand voor een periode van tien dagen een huisverbod op te leggen wanneer van hem of haar een dreiging van huiselijk geweld uitgaat. Dit verbod kan eenmalig worden verlengd met vier weken. Uithuisplaatsing is een zware ingreep, die alleen mag worden uitgevoerd als deze met zorgvuldige waarborgen is omkleed. In de schriftelijke fase heeft D66 daarom de nodige vragen gesteld. Een adequate mogelijkheid tot rechterlijke toetsing bij het opleggen van een huisverbod is een van die randvoorwaarden. De procedure om een maatregel die in principe voor tien dagen geldt aan te vechten, kan maximaal zes dagen duren. Dat is volgens de minister een relatief snelle procedure, maar volgens mij toch ook een relatief lange procedure. Graag een reactie daarop.

De Raad van State heeft geadviseerd, het oordeel over de verlenging van het huisverbod met vier weken altijd aan een rechter voor te leggen. Het verschil tussen vrijheidsbeperking en vrijheidsbeneming is slechts gradueel, volgens het Europees Hof van de rechten van de mens. Bij de verlenging met een extra vier weken rijst toch de vraag, of een rechterlijk oordeel niet wenselijk is. Verwijzing naar de werklast van de rechterlijke macht kan daarbij op zichzelf niet doorslaggevend zijn. Ook daarop graag een reactie.

Afkoelen is misschien één, maar echte hulp is toch iets anders. Daarom is een goede ketensamenwerking en het effectief doorgeleiden naar hulp essentieel. De regering schrijft dat voor de proefgemeenten – Amsterdam, Groningen en Venlo – is gekozen, omdat deze al redelijk tot zeer actief waren op het gebied van huiselijk geweld. Die pilotgemeenten moeten dus van verder komen, door de uitvoering van het huisverbod, terwijl in de pilots al blijkt hoeveel moeite dit kost. Dit vergt extra aandacht van het Rijk. Volgens de Federatie opvang zal de 2,6 mln. die de minister beschikbaar stelt onvoldoende zijn om de implementatie goed te laten verlopen, omdat deze te dun zal worden uitgesmeerd. Ook daarop graag een reactie.

Voorzitter. De Reclassering speelt een relatief kleine rol in het wetsvoorstel. In een brief aan de Kamer stelt zij dat dit onlogisch en onwenselijk is. Zij heeft ook enkele aanbevelingen gedaan voor haar eigen rol in deze procedure en die spitst zich toe op het toezien op de naleving van het huisverbod en op de advisering van de burgemeester over de verlenging van een huisverbod. De Reclassering stelt dat zij onder andere in de pilot in Groningen succesvol betrokken is bij het controleren van de naleving van huisverboden. Graag een reactie van de bewindslieden op deze suggesties en hun oordeel over het functioneren van de Reclassering bij de proef in Groningen.

Voorzitter. Hoe gaan wij om met mensen die kantoor of bedrijf aan huis hebben? In de nota naar aanleiding van het verslag lees ik als antwoord dat het huisverbod zich in een dergelijk geval zou kunnen beperken tot het woongedeelte. Ook kan bij het verbod worden bepaald dat de uithuisgeplaatste zich alleen tijdens de uren waarin daadwerkelijk arbeid wordt verricht in het werkgedeelte mag begeven. Dat lijkt mij een nauwelijks reëel of wenselijk scenario. Graag hoor ik hoe de bewindslieden dit voor zich zien.

De pilots lijken nuttige inzichten voor de uitvoeringspraktijk op te leveren, maar voor de vraag hoe effectief het instrument huisverboden zal blijken, zijn ze uiteindelijk slechts van beperkte waarde, omdat zij alleen op vrijwillige basis kunnen worden opgelegd. D66 verwacht veel van deze wet en zal de evaluatie dan ook met belangstelling afwachten.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Minister Hirsch Ballin:

Voorzitter. Mede namens mijn collega's dank aan de Kamer voor de betrokkenheid bij dit onderwerp, huiselijk geweld, die vanmiddag is gebleken. En gelukwensen aan de heer Van der Staaij met zijn verjaardag!

De schriftelijke behandeling wekte bij ons al de hoop en verwachting dat dit wetsvoorstel op brede steun van de Kamer zou kunnen rekenen. Die hoop heeft in de eerste termijn bevestiging gevonden. In goede taakverdeling met mijn collega van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, medeondertekenaar van dit wetsvoorstel, en de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, die bij de uitvoering van dit wetsvoorstel is betrokken, zal ik de diverse vragen beantwoorden.

Ik zal meteen reageren op de vraag van mevrouw Arib: waarom is de minister voor Jeugd en Gezin niet in ons gezelschap aanwezig? Natuurlijk zijn er duidelijke raakvlakken, zoals kindermishandeling, een vorm van huiselijk geweld. Daarom is onze collega voor Jeugd en Gezin betrokken bij de ontwikkelingen op dit terrein. Samenwerking tussen de betrokken instanties is van cruciaal belang. Dat neemt niet weg dat, met een goede taakverdeling in het kabinet, er ook een grens is aan de breedte van de kabinetsvertegenwoordiging bij de behandeling van een wetsvoorstel. Bij mij ligt de primaire verantwoordelijk voor huiselijk geweld, bij collega Rouvoet die voor de aanpak van kindermishandeling. De Kamer kan ervan verzekerd zijn dat al deze onderwerpen de zorg en aandacht van onze ministeries krijgen, ook al treft men niet altijd alle ministers aan in dit vak.

De heer Pechtold (D66):

Voorzitter. Ik liet dit net lopen, maar eigenlijk vond ik het een goed punt: als je een coördinerend minister voor Jeugd en Gezin hebt en een dergelijk onderwerp is aan de orde, zou je verwachten dat het kabinet ervoor kiest om de coördinatie ook bij die minister neer te leggen. Eigenlijk snap ik niets van het betoog van de minister.

Minister Hirsch Ballin:

Huiselijk geweld is niet alleen kindermishandeling.

De heer Pechtold (D66):

Dat snap ik, maar "Jeugd en Gezin"... Nu hanteert het kabinet een andere, meer traditionele, definitie van "gezin" dan ik, maar daarbij gaat het vaak over partners en over kinderen. Gezien de getallen, heeft de problematiek ook zeer vaak met kinderen te maken.

Minister Hirsch Ballin:

Ik heb net gezegd dat wij ook op dit beleidsterrein samenwerken en daarbij een goede taakverdeling hebben. Ik denk dat de onderwerpen daar alleen maar mee gediend zijn. En voor alle duidelijkheid: huiselijk geweld kan zich voordoen, en doet zich ook voor, in huishoudens waarin geen sprake is van kinderen.

Het lijkt me belangrijk om realistisch te zijn bij dit onderwerp. Bij dit onderwerp is en blijft de strafrechtelijke aanpak van belang; ik zeg dit mede naar aanleiding van de opmerkingen hierover van mevrouw Arib, de heer De Roon en anderen. Ik kom hier straks op terug, maar ik bevestig het graag. Dit neemt niet weg dat het van enorm belang is dat er tijdig preventief en beschermend kan worden opgetreden. Dat is het onderwerp van dit wetsvoorstel en behoort ook meer in het algemeen tot onze aanpak: het gaat ons niet alleen om optreden als het onheil is geschied, ook preventief beleid is van belang. Dat is zeker het geval bij dit, helaas veel voorkomende, fenomeen van huiselijk geweld: uit politiecijfers blijkt dat per jaar ruim 57.000 meldingen van huiselijk geweld binnenkomen en dat ongeveer 12% van alle huiselijkgeweldzaken bij de politie wordt gemeld. We moeten er dus rekening mee houden dat het aantal incidenten op dit vlak, natuurlijk van uiteenlopende ernst en zwaarte, in de 500.000 kan lopen. Dat is voor ons reden te over om preventief optreden van belang te achten. Zoals de Kamer weet, is dat een sleutel tot het veiligheidsbeleid van mijn collega van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en mij. Dat vergt een goed samenspel tussen de organen van de rechtshandhaving en het binnenlands bestuur, in het bijzonder de gemeenten. Ook daaraan geeft dit voorstel uiting.

Ik ben mij ervan bewust dat er een discussie is gevoerd over de vraag wie het tijdelijk huisverbod het beste kan toepassen. Is dat het Openbaar Ministerie of de burgemeester? De regering heeft gekozen voor de burgemeester met inschakeling van de hulpofficier van justitie. Mijn collega zal ingaan op de mogelijkheden voor de burgemeesters om deze taak effectief uit te oefenen.

Het is een akelig fenomeen. Bestrijding van deze vorm van geweld is bovendien extra moeilijk, omdat het zich voordoet in huiselijke kring. Het onttrekt zich vrijwel altijd aan de openbaarheid. Slachtoffers van huiselijk geweld zijn vaak "geheime slachtoffers". Kort voor het zomerreces heb ik dit punt ook naar voren gebracht in een spoeddebat dat door mevrouw Arib was aangevraagd. Ik ben overigens blij dat wij nu met elkaar kunnen spreken over een wetsvoorstel dat daadwerkelijk bijdraagt aan de bestrijding van huiselijk geweld.

Met alleen strafbaarstelling redden wij het niet. Een melding van een slachtoffer of van buren blijkt in de praktijk niet altijd voldoende om strafrechtelijk in te grijpen. Als de deur al op een kier stond, bleek die vaak alweer gesloten als de politie arriveerde. Er zijn situaties waarin het huiselijk geweld zich daardoor jarenlang in het verborgene kon voortzetten. Het is dus van belang voor de hulpverlening dat in een eerder stadium kan worden ingegrepen. Vandaar ook de keuze voor de invoering van het bestuursrechtelijke instrument van het huisverbod. Daarmee wordt voorzien in een mogelijkheid om in te grijpen, voordat de situatie zozeer escaleert dat hulp te laat komt. Ik roep de ervaringen in herinnering die hier en elders ter sprake zijn gekomen.

In het wetsvoorstel is voorzien in een afkoelingsperiode van tien dagen. De burgemeester legt deze op wanneer van de betrokkene een ernstig gevaar voor de veiligheid van zijn huisgenoten uitgaat of wanneer er een ernstig vermoeden van een dergelijk gevaar is.

Juist omdat het huiselijk geweld niet waargenomen wordt, is het van belang dat wij beschikken over een instrument voor risicotaxatie. Het moment waarop de overheid ingrijpt, moet namelijk zo goed mogelijk worden bepaald. Dat is de reden dat de Advies- en onderzoeksgroep Beke met subsidie van het ministerie van Justitie en in opdracht van het Landelijk bureau huiselijk geweld onderzoek heeft gedaan naar de vraag welke feiten en omstandigheden aanleiding zouden moeten zijn voor het opleggen van een huisverbod. Resultaat hiervan is een risicotaxatie-instrument dat aan de burgemeester ter beschikking wordt gesteld. Dit instrument kan behulpzaam zijn bij een zorgvuldige afweging. Het wordt op dit moment getest in de pilots huisverbod. De feiten en omstandigheden die voor dit instrument worden gebruikt, zullen in lagere regelgeving worden vastgelegd.

Huiselijk geweld speelt zich af in de privésfeer. Het is dan ook van belang dat er een goede balans is tussen de bevoegdheden uit het wetsvoorstel en de rechtsbescherming. Het wetsvoorstel voorziet in een bestuursrechtelijke procedure, overeenkomstig de regels van de Algemene wet bestuursrecht. Degene aan wie een huisverbod is opgelegd, de uithuisgeplaatste, kan op zeer korte termijn om een voorlopige voorziening verzoeken. Binnen drie werkdagen kan de rechter het huisverbod toetsen en daarmee is voorzien in een heel snelle procedure.

De heer Pechtold herinnerde eraan dat mijn voorganger aanvankelijk de opvatting was toegedaan dat de rechter bij de verlenging een preventieve rol zou moeten hebben. Juist omdat wij nu het belang kennen dat de maatregel snel wordt opgelegd en niet wordt doorkruist, denken wij dat met de procedure van de voorlopige voorziening in het kader van de Algemene wet bestuursrecht adequate rechtsbescherming is gerealiseerd. Dat betekent dat ik mij volledig kan aansluiten bij de opmerkingen die mevrouw De Pater maakte aan het begin van de behandeling van het wetsvoorstel. Ik kan haar opmerkingen slechts beamen, ook die over slachtoffers en daders van huiselijk geweld. Zij herinnerde er terecht aan dat de praktijk tot op heden te vaak is dat het slachtoffer of de slachtoffers het huis uit moeten, terwijl degene die het probleem veroorzaakt, blijft zitten. Dat willen wij inderdaad met hulp van dit wetsvoorstel omkeren. Wij gaan over tot de preventieve aanpak waar mevrouw De Pater naar verwees.

De pilots hebben hun betekenis, evenals het feit dat het aantal meldingen inmiddels toeneemt. Dat proberen wij ook te bevorderen. Collega Bussemaker en ik hebben het startsein gegeven voor een campagne die erop gericht is, het melden te intensiveren. Slachtoffers of omstanders die geweld waarnemen, komen weliswaar onder enige druk te staan om die melding te doen, maar dat heeft gelukkig effect. Er bestaat echter ook behoefte aan een juridisch afdwingbaar kader en dat is het onderwerp van dit wetsvoorstel.

Mevrouw Van Velzen wees terecht op de wenselijkheid van een stevige aanpak en van waakzaamheid op dit terrein. Zij bracht de evaluatieperiode ter sprake. Inmiddels zag ik dat zij een amendement heeft ingediend om daar een jaar van te maken. Ik ben het met mevrouw Van Velzen eens dat het van belang is dat wij hier ook al doende de vinger aan de pols houden, zoals wij dat ook doen gaande de pilots. Dat zullen wij de komende tijd moeten doen. Voor een gefundeerde evaluatie, waar ook bepaalde methodieken voor gelden, moet de evaluatieperiode lang genoeg zijn. Een periode van vijf jaar is daarvoor zeer gebruikelijk, vandaar dat ik niet zou willen kiezen voor een verkorting van de evaluatietermijn in het wetsvoorstel. Ik zeg echter graag toe dat wij de vinger aan de pols houden bij de uitvoering van de wet zodra die in werking treedt. Daarover zullen wij de Kamer dan ook berichten.

Mevrouw Van Velzen (SP):

Voorzitter. Ik ga ervan uit dat de minister voortdurend zijn vinger aan allerlei polsen houdt. Dat is geen toezegging. Waar ik op duid, is dat wij een wetsvoorstel gaan aannemen voordat de pilots zijn afgerond en geëvalueerd. Ik wil een tussencheck en geen vijf jaar wachten. Als de minister nu zegt: wij maken er twee jaar van, dan ben ik ook een tevreden mens, maar om vijf jaar lang te wachten op een beoordeling van een wet waarvan wij op voorhand niet weten of zij wel in orde is, lijkt mij geen goed idee.

Minister Hirsch Ballin:

Met "de vinger aan de pols houden" bedoelde ik natuurlijk niet het gewone dagelijkse werk. Die uitspraak was wel bedoeld als een verzekering. Ik voegde er ook aan toe dat wij de Kamer daarover zullen berichten. Ik denk toch echt dat na een jaar al evalueren niet verstandig is. Dat denk ik ook om de reden die mevrouw Van Velzen zelf noemde: de pilots lopen nog. Ik kom zo dadelijk terug op de termijn van invoering. Ervan uitgaande dat er na vijf jaar een volledige evaluatie van de werking van de wet zal plaatsvinden, kan ik mij echter wel voorstellen dat wij de Kamer halverwege deze periode een bericht sturen over de tussenstand. Dan weet de Kamer halverwege de periode wat de stand van zaken is en kan zij eventueel besluiten tot tussentijdse maatregelen.

Mevrouw Van Velzen (SP):

Ik vind tweeënhalf jaar een erg lange periode, maar ik neem aan dat wij elkaar sowieso tegenkomen als de pilots zijn afgerond en in de Kamer worden besproken. Dan kunnen wij nader zaken doen, mag ik hopen.

Minister Hirsch Ballin:

Prima.

De heer Pechtold (D66):

Voorzitter. Een in de wet geregelde evaluatie geeft een bepaalde structuur waarin er gewerkt wordt en waarin kabinet en parlement zaken doen. Ik zou los van de termijn van de minister willen horen hoe hij die tussenevaluatie na tweeënhalf jaar vorm denkt te geven. Gebeurt dat langs dezelfde structuur? Geeft dat de Kamer dezelfde mogelijkheden? Of zijn er toch grote verschillen met een wettelijke regeling?

Minister Hirsch Ballin:

Voor de Kamer zijn uiteraard de volledige mogelijkheden aanwezig. De evaluatie na vijf jaar zal gebaseerd zijn op systematische waarnemingen gedurende een periode van vijf jaar. Daar gelden bepaalde methodieken voor en die vereisen een lange periode. Er worden gedurende die vijf jaar gegevens verzameld. Daardoor is het goed mogelijk om halverwege het bericht te sturen dat ik de Kamer naar aanleiding van de opmerkingen van mevrouw Van Velzen heb toegezegd. Dat geeft dan bijvoorbeeld inzicht in de omvang van de toepassingen, de mate waarin daar geschillen over ontstaan en andere relevante punten. Dit sluit aan bij de gegevensverzameling met het oog op de volledige wetsevaluatie na vijf jaar.

De heer Van der Staaij (SGP):

Voorzitter. Voor de volledigheid merk ik op dat volgens mij in de wettekst staat dat binnen vijf jaar het verslag al bij de Kamer zou moeten zijn. Ik neem aan dat de definitieve evaluatie een iets kortere periode bestrijkt, wil die binnen de vijf jaar bij de Kamer zijn. Ik ben in ieder geval heel tevreden met de toezegging van de minister om halverwege de periode van vijf jaar de bevindingen al naar de Kamer te sturen, zodat zij dan al een moment heeft om daarover te spreken.

Minister Hirsch Ballin:

Prima. De opmerking van de heer Van der Staaij is geheel terecht.

Wij beogen een zo spoedig mogelijke inwerkingtreding van dit wetsvoorstel. Dit vergt behandeling en aanvaarding van het wetsvoorstel in de Eerste Kamer. Met de VNG is conform de Code Interbestuurlijke Verhoudingen afgesproken dat het niet onmiddellijk daarna zal zijn, maar dat er een periode van drie maanden tussen zal zitten. Dat betekent dat er kort op het moment waarop de wet het Staatsblad zal hebben bereikt de inwerkingtreding naar wij hopen, aannemen en vertrouwen, kan plaatsvinden.

Mevrouw De Pater merkte op dat het voornemen binnen de rechtspraak goed is om de behandeling van deze bestuursrechtelijke zaken zo in te richten dat de deskundigheid van de familiesectoren kan worden benut. Ik ben het geheel met haar eens.

Mevrouw Van Velzen vroeg aan de hand van welke criteria wordt gegarandeerd dat het huisverbod zorgvuldig wordt opgelegd. Net zei ik al iets over het werk dat wordt verzet met inschakeling van een ter zake kundig onderzoeksbureau bij de ontwikkeling van het risicotaxatie-instrument dat burgemeesters en hulpofficieren van Justitie kunnen hanteren. Daarbij worden de criteria voor het opleggen van het huisverbod in kaart gebracht. De criteria zijn te verdelen in drie categorieën feiten en omstandigheden: feiten en omstandigheden die de persoon betreffen van degene ten aanzien van wie het huisverbod wordt opgelegd, feiten en omstandigheden die het verloop van het incident betreffen en feiten en omstandigheden die de leefomstandigheden van de persoon betreffen en de persoon met wie hij of zij de woning deelt. De persoon is dus degene op wie het huisverbod mogelijk bij een besluit daartoe wordt toegepast. Dat wordt dan neergelegd in een systematiek van een Algemene Maatregel van Bestuur met de mogelijkheid tot uitwerking van details in een nadere regeling. De concept-AMvB heb ik inmiddels mede namens mijn collega's voorgelegd aan de VNG, het Nederlands Genootschap van Burgemeesters, de Raad van Hoofdcommissarissen en het Korpsbeheerdersberaad.

De vraag van mevrouw Van Velzen over de opvang van plegers, van mannen, zal collega Bussemaker beantwoorden. Mevrouw Van Velzen heeft ook gevraagd of de hoofdofficier van Justitie beroep kan aantekenen indien een uithuisgeplaatste van de rechter weer naar huis mag. Nee, alleen belanghebbenden kunnen een beroep instellen tegen het huisverbod. Desnoods kan een nieuw huisverbod worden opgelegd. Er zal dan wel opnieuw naar de feiten en omstandigheden moeten worden gekeken.

Als de politie de expertise van de reclassering inroept, hoe groot kan het aandeel van de reclassering dan zijn? De reclassering kan de uithuisgeplaatste, die ook verdachte is, zo controleren dat daardoor ook een normerende begeleiding plaatsvindt. Ik zou zeggen dat dit conform de professionele werkwijze van de reclassering geschiedt. De hulpverlening kan zich dan focussen op de problemen van de pleger. Als de uithuisgeplaatste ook verdachte is, kan de reclassering de burgemeester over een eventuele verlenging adviseren. De reclassering kan bij een verdachte van huiselijk geweld de officier van Justitie of de rechter adviseren om in het kader van het reclasseringstoezicht als voorwaarde te stellen dat de pleger meewerkt aan een behandeling of training voor daders van huiselijk geweld. Stel dat de uithuisgeplaatste van de rechter weer naar huis mag, begint dan niet een vicieuze cirkel te draaien? Als de rechter het huisverbod heeft getoetst en daaruit volgt dat het niet opgelegd had mogen worden, of dat er inmiddels redenen zijn om het in te trekken, dan moeten wij ervan uitgaan dat daar de rechter voor is en dat hij dat moet kunnen beslissen. Dan heeft dat inderdaad als consequentie dat wij ervan moeten uitgaan dat er een goede reden is om betrokkene naar huis te laten teruggaan, althans dat er onvoldoende reden is om de uithuisplaatsing te blijven afdwingen. Dat kan eenvoudigweg niet anders. Als je de toegang tot de rechter hebt, en dat is noodzakelijk, dan kan inderdaad een rechterlijk oordeel dat de betrokkene niet meer uit huis geplaatst hoeft te worden, ertoe leiden dat de persoon naar huis teruggaat. Uiteraard hopen wij dat hier geen vergissing of verkeerde inschatting aan ten grondslag ligt. Dat moet de rechter beoordelen op basis van de aangereikte informatie.

Is de hulpverlening een onlosmakelijk onderdeel van het huisverbod? Een huisverbod heeft geen zin zonder hulpverlening. Het gaat er juist om meteen na een huisverbod hulpverlening te bieden aan het hele gezin, zodat bij terugkomst van de pleger perspectief bestaat op verbetering van de situatie.

De heer Anker heeft een amendement ingediend dat ertoe strekt dat de burgemeester het huisverbod in ieder geval kan intrekken wanneer voldoende duidelijk is dat de uithuisgeplaatste niet alleen een hulpaanbod heeft aanvaard, maar ook heeft aangegeven de hulpverlening aan de achterblijvers (partner, kinderen of allebei) niet te zullen belemmeren, zelfs daaraan te zullen meewerken wanneer de hulpverleningsinstantie daarom vraagt. Dat lijkt mij een waardevolle gedachte. Als het amendement ertoe zou leiden dat het deel uitmaakt van het wetsvoorstel, dan zal ik het geamendeerde wetsvoorstel graag verder verdedigen.

Mevrouw Van Velzen (SP):

Als de minister zegt dat hulpverlening een onlosmakelijk onderdeel is, waarom staat dan in de memorie van toelichting (bij artikel 2, lid 8) dat de hulpverlening een bijdrage kán leveren aan het voorkomen van huishoudelijk geweld? Is de minister het met mij eens dat dit werkwoord wel heel erg vrijblijvend is, zoals ik in mijn termijn vroeg?

Minister Hirsch Ballin:

Volgens artikel 2, lid 8, moet de burgemeester onverwijld de inhoud van het huisverbod en de gevolgen van niet-naleving ervan mededelen aan de uithuisgeplaatste en aan degenen met wie de uithuisgeplaatste een huishouden deelt. De burgemeester deelt de inhoud van het huisverbod ook mede aan de door de burgemeester aangewezen instantie voor advies of hulpverlening. Indien het huisverbod wordt opgelegd wegens kindermishandeling of een ernstig vermoeden daarvan wordt ook mededeling gedaan aan de stichting die daarmee belast is. De burgemeester deelt dat mede. Dit heeft, zoals mevrouw Van Velzen terecht veronderstelt, de strekking dat het ook moet gebeuren, dus in de toelichtende tekst mag de Kamer gerust "moet" in plaats van "kan" lezen.

Dan kom ik op de rol van de reclassering met betrekking tot het huisverbod. De reclassering als instantie inschakelen is inderdaad alleen verplicht in strafrechtelijke context, maar het is inderdaad heel goed denkbaar en ook waarschijnlijk dat de reclassering in allerlei situaties een rol krijgt te spelen. Ten tijde van de crisisinterventie is echter voor het inzetten van de politie in plaats van de reclassering gekozen, omdat de meldingen bij de politie binnenkomen en de politie 24 uur per dag, 7 etmalen per week, beschikbaar is om op te treden.

De gemeenten mogen zelf de expertise van de reclassering inschakelen. Dit is een beslissing van de gemeente, die ook voor haar rekening komt. In het wetsvoorstel is er geen regeling omtrent de hulpverlening opgenomen. De reclassering kan deze dus ook uitvoeren. Op geen enkele manier wordt de reclassering buiten de deur gehouden. Om de redenen die ik heb genoemd, is het op deze wijze in het wetsvoorstel geregeld.

De heer Teeven stelde de vraag of de hulpofficier van justitie volgens de nota van wijziging in de plaats treedt van de burgemeester. Deze nota van wijziging voorziet erin dat feiten en omstandigheden bij ministeriële regeling kunnen worden vastgesteld. Ze voorziet er dus niet in dat de hulpofficier van justitie in plaats van de burgemeester de bevoegdheid krijgt. De burgemeester kan mandaat verlenen aan de hulpofficier van justitie en wordt bij ieder huisverbod uiteraard onmiddellijk geïnformeerd.

De vraag is gesteld of het huisverbod alleen ziet op de woning. Zou het niet ook de straat moeten betreffen, of de school van de kinderen? Het huisverbod verbiedt de uithuisgeplaatste om zich in een bepaalde woning te begeven. Daarnaast mag hij tijdens het huisverbod geen contact opnemen met de partner of met eventuele kinderen. Ook mag hij zich niet ophouden bij de woning. Op die manier gaat de vrijheidsbeperking niet verder dan het strikt noodzakelijke. Want hoe je het wendt of keert, het is een vrijheidsbeperking. Daarom geldt ook het vereiste van toegang tot de rechter. Andere locaties, zoals de school van de kinderen, zijn daar niet rechtstreeks in betrokken. Het contactverbod betreft dus de meest direct betrokkenen. Indirect is de consequentie van het verbod dat er bijvoorbeeld geen pogingen mogen worden gedaan om de kinderen van school af te halen.

De heer Teeven (VVD):

Ik kom terug op de hulpofficier. De hulpofficier wordt degene die deze bevoegdheid gaat uitoefenen. Betekent dit niet dat hij of zij veel meer inzicht moet hebben in de nazorg? U hebt zojuist gezegd dat de politie 7 dagen per week, 24 uur per dag beschikbaar is. U geeft de hulpofficier echter zo'n belangrijke rol dat ik denk dat hij het zicht op de nazorg zal kwijtraken. De zorg van mijn fractie is dus of die hulpofficier wel genoeg gewicht in de schaal legt.

Minister Hirsch Ballin:

Hulpofficieren van justitie hebben vaak een substantieel gewicht. Mijn collega Ter Horst zal ingaan op de verhouding tussen burgemeester en de hulpofficieren van justitie en op de taakverdeling.

Mevrouw Azough (GroenLinks):

De minister stelt dat het contactverbod geldt voor de plekken die hij heeft genoemd. Stel nu dat de dader in kwestie zich ergens ophoudt en verder niet actief probeert contact te zoeken, maar bijvoorbeeld wel bij de school van zijn of haar kinderen staat. De minister zal het met mij eens zijn dat dit intimiderend kan werken. Dit kan voorkomen en schijnt ook al voor te komen. Wat kan er in zo'n geval gedaan worden?

Minister Hirsch Ballin:

De hulpverlening maakt deel uit van hetgeen er gebeurt op basis van dit wetsvoorstel. Een intimiderend aanwezig zijn in de nabijheid van de kinderen komt neer op het maken van contact met de kinderen. In combinatie met hulpverlening die duidelijk kan maken dat het verbod betekent uit de buurt te blijven van de kinderen, en de mogelijkheid om echt af te dwingen dat contact met de kinderen achterwege blijft, denk ik dat goed voorzien kan worden in de situatie die mevrouw Azough aanduidt.

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Als de minister zegt dat een dergelijk gedrag kan neerkomen op een overtreding van het contactverbod, dan zouden hieraan toch onmiddellijk consequenties verbonden moeten worden die ook in het wetsvoorstel staan?

Minister Hirsch Ballin:

Als het gedrag hierop neerkomt, is deze consequentie hieraan inderdaad verbonden.

Mevrouw Arib (PvdA):

Ik neem aan dat er criteria verbonden zijn aan dit contactverbod. Ik hoop niet dat het standaard wordt toegepast, want er zijn situaties denkbaar waarin wel dreiging kan uitgaan naar de partner, maar niet naar de kinderen. Zeker bij een verbod van maximaal drie tot vier weken moet het mogelijk zijn om in te schatten of er naast een dreiging voor de partner ook sprake is van een dreiging voor de kinderen. Afhankelijk van de situatie moet worden bezien of contact wel of niet mogelijk is. Dit contactverbod mag niet rigide worden toegepast. Het belang van kinderen staat voorop.

Minister Hirsch Ballin:

Het is duidelijk dat bij dit wetsvoorstel steeds het belang van kinderen en partners vooropstaat. De uithuisgeplaatste moet bovendien aangeven waar en op welke wijze hij bereikbaar is. Dit staat in artikel 2, lid 6, van het wetsvoorstel. Dit betekent dat de uithuisgeplaatste behoorlijk strak aan de teugel wordt gehouden, om het maar eens huiselijk onder woorden te brengen. Hij wordt strak aan de teugel gehouden in de combinatie van wat de politie en de hulpverlenende instanties kunnen doen. De situatie zoals die zo-even, uit het leven gegrepen werd omschreven, waarbij er sprake is van bijvoorbeeld het dicht bij de kinderen komen bij het uitgaan van de scholen, lijkt mij neer te komen op een schending van het contactverbod. Daarbij is er zeker reden om vanwege een dreiging van het schenden van het contactverbod zo nodig de teugels strakker aan te trekken. Uiteraard zullen wij dit ook in de uitvoering van de wet moeten volgen.

De heer De Roon vroeg of een huisverbod op verzoek van de betrokkene kan worden opgelegd. Strikt genomen kan een huisverbod worden verzocht door een slachtoffer. Daarvoor worden de mogelijkheden gevolgd die de Algemene wet bestuursrecht biedt. Er zal hierbij naar de feiten en omstandigheden moeten worden gekeken. Als er geen sprake is van een crisissituatie, zal er waarschijnlijk niet snel aanleiding zijn om een huisverbod op te leggen.

De heer De Roon vroeg verder welke grond in artikel 67 van het Wetboek van Strafvordering de strafrechtelijke maatregel zou kunnen rechtvaardigen. Het huisverbod wordt volgens het wetsvoorstel in artikel 67 opgenomen, omdat op deze wijze door middel van strafrechtelijke middelen alsnog een huisverbod kan worden opgelegd. Dit verbod kan op deze manier ook worden afgedwongen omdat het als voorwaarde kan worden opgelegd. Ik noem de situatie van schorsing van voorlopige hechtenis onder voorwaarde van een huisverbod en de voorwaardelijke veroordeling met als bijzondere voorwaarde het huisverbod. Dus ook als de ingang primair via het strafrecht loopt omdat het kwaad reeds is geschied, kan gebruik worden gemaakt van het aanvullende instrumentarium van het huisverbod.

De heer De Roon (PVV):

Ik heb de indruk dat ik hiermee nog geen antwoord heb gekregen op de vraag die ik heb gesteld. Ik vroeg namelijk welke gronden uit artikel 67a van het Wetboek van Strafvordering het opleggen van een voorlopige hechtenis rechtvaardigen aan iemand die het tijdelijk huisverbod overtreedt. Artikel 67 gaat over de gevallen waarin dit gebeurt en dat wordt in dit voorstel voorzien, maar artikel 67a gaat over de vraag wat de gronden zijn. Ik wil deze vraag toelichten met een voorbeeld. Iemand heeft een tijdelijk huisverbod opgelegd gekregen, niet omdat hij al een strafbaar feit heeft gepleegd, maar alleen omdat er van een dreiging van huiselijk geweld sprake is. Als hij eenmaal dit tijdelijk huisverbod schendt door bijvoorbeeld de woning binnen te dringen, kunnen wij stellen dat voorlopige hechtenis is toegelaten op grond van de wijziging die dit wetsvoorstel in artikel 67 van het Wetboek van Strafvordering aanbrengt. Daarna rijst echter de tweede vraag die altijd moet worden beantwoord bij oplegging van voorlopige hechtenis, namelijk naar de grond voor toepassing van die hechtenis.

Minister Hirsch Ballin:

Uiteraard is de eerste drempel die moet worden genomen de vraag, of het gaat om een delict ter zake waarvan de voorlopige hechtenis is toegelaten. Dit is eigenlijk de strekking van deze wijziging van artikel 67 van het Wetboek van Strafvordering. De grond van de maatschappelijke veiligheid lijkt mij in dit geval in ieder geval relevant. Het gaat daarbij dus om de onmiddellijke dreiging van voortgezet geweld voor de potentiële slachtoffers. Als de vooronderstelling van de heer De Roon is dat dit dus betekent dat dit alleen de ernstiger of ernstigste gevallen van huiselijk geweld betreft, dan kan ik dit bevestigen. Dit ligt immers voor de hand, want uit de toepasselijkheid van artikel 67 vloeit niet voort dat voorlopige hechtenis móét worden toegepast. Een nadere afweging is dus inderdaad nodig.

De heer Teeven (VVD):

Ligt het niet meer voor de hand om de grond herhalingsgevaar, als genoemd in artikel 67, hierbij aan te voeren? Ik mis voorts de beantwoording van mijn vraag in hoeverre de minister over het delict stalking gaat overleggen met het OM. Dat moet namelijk het vervolg zijn op de tijdelijke huisverboden.

Minister Hirsch Ballin:

Herhalingsgevaar komt hierbij zeker in aanmerking, uiteraard in combinatie met de ernst van de feiten waar het om gaat. Er moet echter wel iets meer aan de hand zijn dan een wat verwijderde dreiging wanneer je toepassing geeft aan artikel 67 van het Wetboek van Strafvordering. Je moet dan eerder denken aan een geval van daadwerkelijk fysiek geweld dan aan enkele stalking. Ik formuleer het overigens voorzichtig, omdat wij de feitelijke toepassing niet te veel moeten binden. Er zijn echter ook gevallen van stalking die neerkomen op een acute dreiging met geweld dat nog niet is ingetreden, maar dat zijn de ernstiger gevallen, waarbij het risico van herhaling, dan wel direct fysiek geweld moet worden voorkomen, zo nodig met de middelen van voorlopige hechtenis.

Dan het hulpverleningstraject. Dat is niet verplicht. Wat gaan wij doen als de uithuisgeplaatste iedere medewerking aan het hulpverleningstraject weigert? Je kunt dat inderdaad niet afdwingen. Er zal zeker de nodige drang worden uitgeoefend om de uithuisgeplaatste te stimuleren hulpverlening te accepteren. Dat hoort erbij. Dat moet er deel van uitmaken. Professionals weten hiervoor hun motiverende technieken te gebruiken, mogen wij hopen. Daarnaast wordt in het wetsvoorstel uitdrukkelijk bepaald dat de burgemeester het huisverbod kan intrekken als de uithuisgeplaatste een hulpaanbod accepteert. Er is dus ook de mogelijkheid dat een succesvol hulpverleningstraject zoveel vertrouwen geeft dat de maatregel kan worden ingetrokken, maar als de dreiging van gevaar zich voortzet – dat is de andere kant van het verhaal – kan de burgemeester het huisverbod verlengen tot een maximum van vier weken. Het weigeren van hulpverlening zal bij deze beslissing zeker een rol spelen. Dat is weer de druk die erop ligt.

Dan kom ik op de vraag of de pilots kunnen doorlopen. Er verzet zich niets tegen het doorlopen van de pilots. Zij hebben zelf ook extra fondsen gegenereerd door tijdens de pilotperiode bijvoorbeeld extra snelle hulpverlening in te zetten, of door nachtopvang voor de plegers beschikbaar te stellen. Over de uitvoeringsrisico's van de wet heb ik een brief geschreven. Ik heb daarin gewezen op zaken als communicatie en deskundigheidsbevordering. Communicatie is natuurlijk over de gehele linie, naast bevordering van deskundigheid, buitengewoon belangrijk.

In de pilots wordt veel geleerd van de praktische problemen waar men tegenaan kan lopen. Daar wordt na afloop van de pilots in het uitvoeringsadvies op ingegaan. Alle pilots hebben inmiddels de ervaring opgeleverd dat het huisverbod een waardevolle aanvulling op de aanpak van huiselijk geweld is. Wat betreft de 62 huisverboden weten wij dat 16 uithuisgeplaatsten gedurende tien dagen voor langere of kortere tijd gebruik hebben gemaakt van de opvang die hun werd aangeboden.

Dan kom ik op de effecten van de uithuisplaatsing op de plegers. Dat heeft ook nog andere aspecten, zoals aanvaarding van de hulpverlening. Binnen de pilots is op dit moment sprake van één recidivist, maar daarbij gaat het om twee verschillende slachtoffers, een ouder die aan het hulpverleningstraject heeft meegewerkt, en een partner tegen wie geweld is gebruikt. Er zijn dus zeker ook negatieve ervaringen, maar ook daarvan moeten wij leren. Dat geldt ook voor de pilots.

Dan de vraag over het inzetten van een huisverbod wanneer iemand een bedrijf aan huis heeft. Een huisverbod kan in zo'n geval onder omstandigheden inderdaad nog heviger zijn, vanwege de mogelijkheid van inkomensverwerving en bedrijfsuitoefening. Aan de andere kant wordt een huisverbod niet zonder reden opgelegd. Als dit voor de uithuisgeplaatste hinderlijk is, geldt het simpele inzicht dat de uithuisgeplaatste zich misschien eerder had moeten bedenken of laten behandelen. Al te veel mededogen met de bedrijfsvoering zou ik vanmiddag dus niet tentoon willen spreiden. Als, dit in acht nemende, een praktische regeling kan worden getroffen om de uithuisgeplaatste toch een beetje te ontzien, kan dat wellicht. Dit ligt bijvoorbeeld aan aspecten zoals de toegang tot de bedrijfsruimte. Ik zou in dit soort situaties echter de voorrang willen geven aan de slachtoffers boven de bedrijfsvoerende uithuisgeplaatste.

Mevrouw Van Velzen (SP):

Ik heb nog een vraag over de dader die hulp weigert. De minister zegt dat er een repercussie is en dat de termijn van uithuisplaatsing kan worden verlengd. Ook die loopt echter af na een totaal van vier weken. Zegt de minister dat de hele rataplan weer opnieuw begint, als na die periode de dreiging van gevaar aanwezig blijft? Of staan wij dan met lege handen en zonder resultaat?

Minister Hirsch Ballin:

Er is onder omstandigheden zeker een herhaling van maatregelen denkbaar. Er moet echter een hernieuwde beoordeling plaatsvinden. Dat kan ook moeilijk anders, omdat je anders een soort levenslange uithuisplaatsing zou krijgen zonder dat er een strafrechter aan te pas is gekomen. Natuurlijk kan die tijd ook worden benut om andere maatregelen te nemen. Als je aan ziet komen dat er geen herstel mogelijk is van de situatie, ook niet na de verlenging, zal wellicht in de hulpverlening de vraag aan de orde moeten worden gesteld of men niet duurzaam aan het samenwonen een eind moet maken. In de situatie waarin de maatregel geen effect heeft, zullen op de een of andere manier dus ook ingrijpender voorzieningen, maatregelen, of beslissingen van de betrokkenen onder de aandacht moeten worden gebracht.

Ik meen dat ik hiermee ook de vraag van de heer Pechtold over de betrokkenheid van de reclassering in hoofdzaak heb beantwoord. Ik voeg hieraan toe dat in Groningen de reclassering beoordeelt of er bijvoorbeeld sprake is van ernstig impulsgedrag en een daarmee mogelijk samenhangend risico dat het huisverbod wordt overtreden. De reclassering vervult ook hier haar normstellende rol. In Groningen wordt ook door de reclassering gerapporteerd. Dit betekent dat de reclassering in de Groninger pilot inderdaad een rol heeft gespeeld.

Ik hoop hiermee mijn aandeel in de beantwoording volledig en naar behoren te hebben vervuld.

Minister Ter Horst:

Voorzitter. Uit de bijdragen van vanmiddag blijkt dat er brede steun is voor het wetsvoorstel. Dat doet ook mij, net als de minister van Justitie, veel deugd. De problematiek is diep ingrijpend in het leven van betrokkenen. Politie en bestuurders hebben vaak machteloos moeten toezien in situaties waarbij huiselijk geweld dreigde, omdat het strafrecht nog niet aan de orde was en zij niet konden ingrijpen.

Na de inbewaringstelling, de mogelijkheid die burgemeesters al hebben om in te grijpen als mensen een gevaar voor zichzelf en anderen opleveren, is dit eigenlijk een tweede belangrijk bestuurlijk instrument voor burgemeesters, dat niet is gebaseerd op het handhaven van de openbare orde. Zij kunnen daarmee ingrijpen op een moment waarop het kalf nog niet verdronken is of, anders geformuleerd, het kwaad nog niet is geschied. Dat is belangrijk. Het is ook belangrijk dat die bevoegdheid bij de burgemeester ligt en niet bij het Openbaar Ministerie, omdat het om preventie gaat, maar ook omdat in de Wmo is vastgelegd dat de gemeenten verantwoordelijk zijn voor de bestrijding van huiselijk geweld. Dat element is vanmiddag niet vaak aan de orde geweest. Daar past natuurlijk heel goed bij dat de burgemeester ook een bestuurlijk instrument krijgt om daar waar het nodig is in te grijpen. De heer Anker heeft mij gevraagd of de burgemeester de hulpverlening gaat coördineren. Het antwoord op die vraag is ontkennend. Dat is niet de rol van de burgemeester. In het wetsvoorstel staat wel dat de burgemeester de hulpverleningsinstantie aanwijst die hulp moet bieden bij huiselijk geweld. De burgemeester neemt dus de regierol en bijvoorbeeld de ggd of het Steunpunt Huiselijk Geweld neemt de coördinerende, uitvoerende rol op zich.

De heer Anker heeft gevraagd of er een model mandaatformulier komt voor de hulpofficier. Dat is een goede suggestie. Dat zal worden betrokken bij de afspraken die later dit jaar met de VNG worden gemaakt in relatie tot de uitwerking van het bestuursakkoord. Later in mijn betoog zal ik op het bestuursakkoord tussen het kabinet, de gemeenten en de VNG terugkomen, omdat daarin ook aandacht is besteed aan huiselijk geweld.

Gevraagd is naar de rol van de politie bij het opleggen van het huisverbod. De politie heeft wat dat betreft inderdaad een rol, omdat zij de eerste instantie is waarmee de potentiële dader en het slachtoffer van huiselijk geweld worden geconfronteerd. De burgemeester kan die bevoegdheid mandateren aan de hulpofficier van justitie. Laatstgenoemde is goed geëquipeerd om in geval van dreiging een huisverbod op te leggen. Die hulpofficier is de eerste instantie die op basis van het risicotaxatie-instrument de primaire afweging moet maken of er moet worden gekozen voor een strafrechtelijke aanpak of voor een bestuursrechtelijke sanctie in de vorm van huisverbod.

De heer Anker (ChristenUnie):

Mijn vraag had primair betrekking op de rol van de politie bij de controle op de naleving van het huisverbod. Is het noodzakelijk dat de politie dat echt controleert, of zou bijvoorbeeld de reclassering of een andere instantie daarin ook een rol kunnen spelen?

Minister Ter Horst:

Naar mijn oordeel is er geen sprake van controle op nazorg. Met name daar waar de burgemeester de regie heeft, stel ik mij voor dat hij overlegt met bijvoorbeeld de ggd. Laatstgenoemde kan dan de coördinatie van de zorg op zich nemen. Ik weet hoe dat op gemeentelijk niveau in zijn werk gaat: de politie is daarbij dan alsnog betrokken. Zij weet dus ook welke zorg wordt gegeven en kan die rol vervullen indien zij contact heeft met het betreffende gezin. Ik weet dan ook zeker dat er afstemming is tussen de zorgverlening en de politie en controle is naar mijn oordeel absoluut niet nodig.

De heer Anker (ChristenUnie):

Ik doelde niet op nazorg, maar op naleving van het huisverbod. Het gaat erom dat degene aan wie het huisverbod is opgelegd, zich daaraan daadwerkelijk houdt. Ik neem aan dat dat wordt gecontroleerd.

Minister Ter Horst:

Ik begrijp nu dat de heer Anker en ik langs elkaar heen praten. Ik had het vermoeden dat de heer Anker het woord "nazorg" in de mond nam. Uiteraard vervult de politie een rol als controle op naleving van het huisverbod aan de orde is. Ik weet niet of de politie dan actief moet controleren, maar zij moet uiteraard onmiddellijk optreden als er wordt gebeld dat betrokkene zich niet aan het huisverbod houdt. Ik kan mij ook voorstellen dat de politie nu en dan bij het betreffende gezin langs gaat.

De heer Anker (ChristenUnie):

Is er wel voldoende politiecapaciteit in plattelandsgebieden? Het is een tijdrovende klus. Ik vraag mij dus af of de politie wel de meest aangewezen instantie is om controle uit te oefenen.

Minister Ter Horst:

Bij de politie kost alles inderdaad tijd, maar het is een kwestie van prioriteiten stellen. De politie heeft ook gezegd dat bestrijding van huiselijk geweld voor haar prioriteit heeft. Zij is dan ook bereid om daarvoor capaciteit vrij te maken. Uiteraard is de politie ook in landelijke gebieden gelukkig regelmatig op straat. Zij zal haar taken daar ook naar behoren kunnen vervullen.

Het bedrag van € 464 voor de kosten van uithuisplaatsing is gebaseerd op de inschatting dat er per huisverbod gemiddeld acht uur nodig zal zijn voor het opstellen van de beschikking, het verwerken van de gegevens en het informeren van de betrokkenen. Er is uitgegaan van het loon van een gemeenteambtenaar in schaal 10, € 58 per uur.

De kern van de vraag van de heer Teeven was eigenlijk of de kosten die worden gemaakt niet kunnen worden verhaald op degene die uit huis wordt geplaatst. Ik ben het wel eens met hetgeen de woordvoerder van de SP daarover zei, dat het niet zo vreselijk voor de hand ligt. Zoiets is in het strafrecht ook niet gebruikelijk en hier gaat het om een preventieve maatregel. Wij zouden alle kosten die de overheid maakt wel kunnen terugbrengen op de veroorzaker en op hem verhalen.

De heer Teeven (VVD):

Ik zal niet meteen zeggen dat de PvdA oude stijl hier weer aan het woord is.

Minister Ter Horst:

Dat zou ik niet aardig vinden.

De heer Teeven (VVD):

Dat doe ik niet, want dat is een beetje kinderachtig. Ik waardeer de minister buitengewoon. De kosten worden geschat op € 464. Wat verzet zich er nu tegen om, gelet op allerlei andere onderdelen van het bestuur, waarbij de overheid ook een rekening stuurt naar degene die gebruikmaakt van een bepaald recht, hier ook een rekening te versturen? De uithuisgeplaatste maakt, met of zonder instemming, gebruik van het recht. Als er een dure Mercedes voor de deur staat, is er toch niet zoveel op tegen om die conservatoir in beslag te nemen en het geld terug te halen? Het is iets te gemakkelijk om te zeggen dat de SP wel een beetje gelijk heeft.

Minister Ter Horst:

Als je zoiets doet, moet er sprake zijn van proportionaliteit en effectiviteit. Je legt iemand een boete op omdat je niet wilt dat hij een bepaald gedrag vertoont. De heer Teeven zou mij eens moeten uitleggen waarom een bedrag van € 464 prohibitief zou zijn voor het plegen van huiselijk geweld. Als dat waar was, zou ik iedereen in Nederland onmiddellijk die boete opleggen. Dan hadden wij het fenomeen meteen uitgeschakeld.

De heer Teeven (VVD):

Het gaat natuurlijk veel meer kosten dan € 464, maar dat even ter zijde. Het gaat om het principe. De overheid kan niet altijd opdraaien voor de kosten die worden veroorzaakt door mensen die problemen maken.

Minister Ter Horst:

Met dat principe ben ik het wel eens. Waar het kan, moet je het toepassen. Het is echter de vraag of dat hier aan de orde is. Mijn oordeel is dat het hier niet zo heel erg voor de hand ligt.

De heer Teeven heeft gevraagd of bij een onterechte uithuisplaatsing een maximum wordt gesteld aan de schadevergoeding. De schadevergoeding kan worden toegekend door de rechter. In het wetsvoorstel en de memorie van toelichting worden bedragen van € 70 tot € 95 per dag genoemd. Dat zijn vergoedingen die in het strafrecht bij immateriële schade indicatief worden gehanteerd. Wij hopen natuurlijk dat het risicotaxatie-instrument, waarmee op dit moment breed wordt geoefend, zodanig wordt toegepast dat het heel weinig zal voorkomen dat de rechter zal beslissen dat een vergoeding moet worden toegekend.

De minister van Justitie is al ingegaan op de vraag of de nota van wijziging ertoe leidt dat alle beslissingsbevoegdheden aan de politie komen. Dat is niet het geval. Met de nota van wijziging beogen wij dat de inhoudelijke eisen die aan het risicotaxatie-instrument worden gesteld via de ministeriële regeling in plaats van een algemene maatregel van bestuur worden vastgelegd. Dat doet er niets aan af dat de burgemeester te allen tijde verantwoordelijk blijft of, in andere termen, de baas blijft. Vaak zal de uitvoering berusten bij de hulpofficier van justitie. Het mooie van het instrument dat nu in de wet is vastgelegd, is echter dat de burgemeester ook aanwijzingen kan geven aan de hulpofficier van justitie. Als hem of haar gevallen van dreigend huiselijk geweld bekend worden, kan hij of zij met de politie overleggen of in die casus de maatregel kan worden opgelegd.

De heer Teeven vroeg ook of een hulpofficier van justitie voldoende zicht heeft op de nazorg. Op dit punt deed zich een misverstand met de heer Anker voor. Hierover heb ik al iets gezegd. Ik weet hoe het er in gemeenten aan toe gaat. Ik weet zeker dat als deze problematiek aan de orde is, er reeds intensief wordt samengewerkt tussen de politie en de hulpverleningsinstellingen. Dat betekent dat de politie over de hulpverlening wordt geïnformeerd en dus ook over de nazorg die verleend moet worden.

De heer De Roon stelde een vraag over artikel 4 van het wetsvoorstel. Hij wilde weten wat bedoeld wordt met "binnentreden met het oog op het opleggen van het huisverbod". Daarmee wordt bedoeld dat de politie bevoegd is om een woning zonder toestemming binnen te treden bij een ernstig vermoeden dat de aanwezigheid van een persoon in die woning gevaar oplevert voor zijn huisgenoten. Uiteraard wordt na binnentreding een afweging gemaakt en nagegaan of al dan niet een huisverbod moet worden opgelegd. Uiteraard kan de politie daarbij gebruik maken van de bevoegdheden die zij regulier heeft als iemand zich zou verzetten tegen dat huisverbod.

De heer Van der Staaij vroeg hoe het staat met de taakbelasting van de politie. Hij vond het voor de hand liggen dat de politie meer moet doen dan voorheen. Het is echter de vraag of zij meer moet gaan doen. Er is namelijk ook sprake van taakvermindering. Als er nu een melding komt van de dreiging van huiselijk geweld of van daadwerkelijk huiselijk geweld, gaat de politie naar het desbetreffende adres. Dat kost tijd. Het kost ook veel tijd om met de betrokkenen over de problemen te spreken of om in te grijpen. Het is vooral van belang om op te merken dat er een recidive van 30% is. Als je dan met het huisverbod recidive kunt voorkomen, zul je minder inzet van de politie nodig hebben. De praktijk zal moeten uitwijzen of het hierbij gaat om een taakverzwaring of om een taakverlichting voor de politie.

De heer Anker en mevrouw Arib vroegen welke positie de gemeente heeft om alle partners die betrokken zijn bij de problematiek van huiselijk geweld bij elkaar te brengen en om die als regisseur te monitoren. De gemeente is al heel vaak regisseur bij de oplossing van ingewikkelde problematiek. Soms treedt dan de burgemeester op en soms de wethouder zorg. Er kan ook een andere wethouder optreden. Mijn indruk van bestuurlijk Nederland is dat in steeds sterkere mate op deze manier wordt gehandeld en dat de gemeenten het prettig vinden om deze rol op zich te nemen.

Wij gaan de gemeenten bij het verrichten van deze taak helpen. Samen met de VNG en de gemeenten gaat Binnenlandse Zaken werken aan versterking van de regierol van de gemeenten. Dat zal niet alleen in verband met dit specifieke geval, maar in algemene zin wettelijk worden vastgelegd. Met het bestuursakkoord tussen Rijk en gemeenten zullen nadere afspraken worden gemaakt over de invulling van de regierol en daarbij komt ook dit onderwerp aan de orde. Verder zullen wij uiteraard in voorkomende gevallen voorlichting geven aan de gemeenten, zodat zij hun regierol op een goede manier kunnen vervullen.

Het is misschien goed om in dit verband nog te zeggen dat recent een modelconvenant is gepubliceerd met als onderwerp huiselijk geweld. Dat helpt de ketenpartners met name bij de benodigde informatie-uitwisseling. Dan hoeven niet alle gemeenten zelf het wiel uit te vinden.

Misschien ging de belangrijkste vraag aan mijn adres over het draagvlak. Willen de burgemeesters deze taak eigenlijk wel op zich nemen? En: waarom vinden sommige burgemeesters dat deze taak bij het Openbaar Ministerie thuishoort? Het kabinet heeft al gezegd waarom het vindt dat er op dit punt een rol voor de burgemeesters is. Dat heeft te maken met de preventie en met de rol van de gemeenten bij de bestrijding van huiselijk geweld. Sommige burgemeesters zijn van mening dat het geven van de bevoegdheid voor het tegengaan van huiselijk geweld een bredere visie vereist. Er wordt thans onderzocht welke bestuurlijke maatregelen burgemeesters hebben om in te grijpen bij kwesties die de openbare orde, overlast et cetera betreffen. Het Nederlands Genootschap van Burgemeesters vroeg zich af of het niet verstandig zou zijn om op de uitkomst van dat onderzoek te wachten. Toevallig liep ik vanochtend de nieuwe voorzitter van het Nederlands Genootschap van Burgemeesters de heer Bandell tegen het lijf. Met hem heb ik deze materie besproken. Hij zei dat het heel goed was dat deze maatregel er kwam. De burgemeesters wachten met smart op het onderzoek inzake de bredere visie op de rol van de burgemeester. Zij merken dat meer en meer bevoegdheden aan hen worden toegeschoven. Zij zijn er niet huiverig voor en willen dat vaak ook, maar zij willen de balans tussen het strafrecht en de bestuurlijke maatregelen wel in evenwicht zien. Op het punt van het huiselijk geweld valt nog wel wat te doen, want nog niet alle burgemeesters blijken bekend te zijn met de inhoud van het wetsvoorstel. Wij zullen hen bij de uitvoering ervan absoluut helpen.

Mevrouw Arib heeft gevraagd op welke wijze huiselijk geweld wordt aangepakt door de politie. Sinds 2001 is het een prioriteit van de politie. Vanaf 2003 heeft de raad van hoofdcommissarissen geld vrijgemaakt voor het programma Huiselijk geweld en de politietaak. In veel driehoeken in Nederland zijn concrete afspraken gemaakt over de rol van de politie bij huiselijk geweld. Er zijn afspraken gemaakt over het opnemen van aangiftes en de wijze waarop wordt omgegaan met vrouwen die aangifte doen. Er zijn ook concrete afspraken over het aantal hulpverleningstrajecten die de politie moet aanbieden aan vrouwen of gezinnen die met huiselijk geweld worden geconfronteerd. Dat is al vrij specifiek, dus de aandacht voor huiselijk geweld is er absoluut. De raad van hoofdcommissarissen bekijkt binnenkort of er een nieuwe landelijke vorm van coördinatie kan worden vastgesteld buiten de landelijke afspraken voor de jaren na 2007. Tot 2007 is het al een prioriteit en men denkt er nu over na hoe men dat na 2007 vorm wil geven. De minister van Justitie en ik menen dan ook dat het niet noodzakelijk is om huiselijk geweld op te nemen in de landelijke afspraken, omdat wij merken dat de politie dat zelf al in voldoende mate doet.

Staatssecretaris Bussemaker:

Voorzitter. Ik waardeer de grote betrokkenheid bij het wetsvoorstel die uit de Kamer spreekt en natuurlijk ook de steun die daarvoor is uitgesproken. Rest mij nog een aantal vragen te beantwoorden op een drietal terreinen, te weten over de hulpverlening en de interventieteams, over de advies- en meldpunten en over de opvang van en nazorg voor de dader.

Onder anderen mevrouw Van Velzen, de heer De Roon en de heer Pechtold hebben vragen gesteld over de waarborging van de hulpverlening en de 2,6 mln. Het klopt dat er structureel 2,6 mln. extra ter beschikking wordt gesteld voor de hulpverlening. Deze middelen zijn bestemd om snel hulp te kunnen verlenen aan de uithuisgeplaatste, het slachtoffer en eventuele kinderen. Daarbij wordt ervan uitgegaan dat deze extra middelen voor de hulpverlening voldoende zijn voor de noodzakelijke hulpverlening in het kader van het wetsvoorstel. Wij baseren ons daarbij op zo'n duizend huisverboden per jaar. Met deze financiële middelen wil ik, mede op basis van het bestuursakkoord, verdere afspraken maken met betrokken partijen. Van die 2,6 mln. is 2 mln. bedoeld voor de hulpverlening aan de slachtoffers en 0,6 mln. voor de hulpverlening aan de daders. Ik denk nog na over de precieze verdeling.

Mevrouw Van Velzen en de heer Anker hebben gevraagd hoe de hulpverlening concreet vorm krijgt. De hulpverlening aan de slachtoffers is lokaal georganiseerd en zal veelal in het kader van de keten rond huiselijk geweld plaatsvinden. In de pilot worden verschillende vormen van hulpverlening toegepast, zoals crisisinterventie en het zogenaamde tiendagenmodel. Deze vormen zullen een onderdeel worden van de toolkit van de pilot die in het kader van de implementatie van het huisverbod onder de gemeenten wordt verspreid. Voor de hulpverlening aan plegers van huiselijk geweld zijn verschillende organisaties beschikbaar: forensische klinieken, de geestelijke gezondheidszorg, de reclassering en het algemeen maatschappelijk werk. Voor de hulpverlening aan de uithuisgeplaatsten wordt bij deze hulpverlening aangesloten. Dat zijn inderdaad veel verschillende organisaties, en vandaar dat die samenwerking ook zo nadrukkelijk gestalte krijgt bij de pilots en de verdere vormgeving van de hulpverlening.

Er is gevraagd of de 24-uurs interventieteams landelijk worden ingevoerd. Bij het huisverbod gaat het om onmiddellijke hulpverlening, dat wil zeggen crisisinterventie, en 24-uurs bereikbaarheid. Dat kan echter op verschillende manieren worden georganiseerd. De 24-uurs interventieteams zijn daarvan een voorbeeld. Het is met name de lokale verantwoordelijkheid voor gemeenten om dit samen met de betrokken partners, waarvan ik er net al een paar heb genoemd, in te vullen. In de pilots worden verschillende vormen van crisisinterventie uitgewerkt, en deze worden beschreven om daarmee de handvatten te geven waarmee zij die crisisinterventie het best vorm kunnen geven. Nogmaals, die toolkit wordt na afloop aan de gemeentes beschikbaar gesteld.

Mevrouw Van Velzen (SP):

Zoals de minister van Justitie net uitlegde, is hulpverlening een cruciaal onderdeel van dit wetsvoorstel, maar volgens de tekst van de wet is dat niet af te dwingen. Vindt u dat niet problematisch? Vindt u niet dat in de wet hulpverlening afdwingbaar moet zijn, zodat de potentiële dader die uit huis wordt gehaald, maar zich onttrekt aan hulpverlening, daarmee de wet overtreedt en kan worden aangepakt, anders dan nu?

Staatssecretaris Bussemaker:

Dat hangt af van de individuele situatie, want ook hier moet het om maatwerk gaan. Maar ik vind het wel bemoedigend dat alle betrokkenen tot nu toe, dus ook de uithuisgeplaatsten, over het algemeen zeer goed meewerken met het hulpverleningstraject, wat toch cruciaal is. Vervolgens moet de juiste hulp worden geboden. Nogmaals, het is een verantwoordelijkheid van de gemeenten om dat samen met alle betrokken organisaties goed vorm te geven. In de gevallen waarbij de hulpverlening direct na het opleggen van het huisverbod met de betrokkenen contact heeft, werken alle betrokkenen mee. Dan kom ik terug bij mijn vorige punt: het grote belang van direct ingrijpen, crisisinterventie en een 24-uurs benadering. Maar de pilots zijn ook bedoeld om te kijken hoe wij dat traject en die snelle hulpverlening goed op gang kunnen krijgen. Op basis van de evaluatie van de pilots zullen wij kijken, waar eventueel verdere actie nodig is.

Mevrouw Van Velzen (SP):

Aan de pilots werd op vrijwillige basis meegewerkt, zodat betrokkenen uiteraard ook hebben meegedaan aan de hulpverlening. Ik ga ervan uit dat bij het opleggen van hulpverlening mensen zich daaraan zullen onttrekken, omdat zij niet inzien dat zij een probleem hebben. Wat is erop tegen om in de wet vast te leggen dat het hulpverleningstraject zoals het wordt geformuleerd nadat er een huisverbod wordt opgelegd, wordt verplicht? Zich daaraan onttrekken is dan gewoon een wetsovertreding. Dat geeft u toch meer middelen in handen?

Staatssecretaris Bussemaker:

Ik geloof in een directe benadering, waarmee manieren worden gevonden die passen bij het probleem waarmee wij op dat moment hebben te maken. Dat kan soms directe hulpverlening zijn, en soms zeer intensieve hulpverlening. Misschien is in een ander geval het probleem na een gesprek gedeeltelijk opgelost. Ik neem het probleem wel serieus, maar de vraag is hoe je ervoor zorgt dat je dat het beste regelt. Ik denk dat dat met die snelle interventie, gevolgd door maatwerk het beste gebeurt. Maar nogmaals, wij willen leren van de pilots.

Mevrouw Van Velzen (SP):

Ik snap best dat wij maatwerk moeten leveren, maar wat is er, op het moment dat er na een huisverbod een verplichting bestaat om een hulpverleningstraject op te leggen aan de dader, op tegen om dat in de wet vast te leggen?

Staatssecretaris Bussemaker:

Ik zie daarvan de meerwaarde niet. Ik denk, gelet op de pilots, dat wij met onze benadering meer effect sorteren.

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Mij bereiken toch andere signalen over de pilots. Dat geldt met name de pilot in Amsterdam. Daar wordt geklaagd over de te late beschikbaarheid van hulpverlening en vooral het niet verplichte karakter van de hulpverlening. Volgens mijn signalen zijn van de 30 mensen die zijn uitgeplaatst er maar 13 in het hulpverleningstraject beland.

Staatssecretaris Bussemaker:

Die cijfers ken ik. Het getal van 13 hangt overigens wel samen met het feit dat de hulpverlening pas na het huisverbod op gang komt. Het is dan ook logisch dat het niet 30 op 30 kan zijn op dit moment. Ik ben dus zeer benieuwd hoe het zich in Amsterdam en de andere pilotgemeenten ontwikkelt.

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Waar ik op doel, is dat na de uithuisplaatsing en gelet op het hulpverleningstraject dat dan moet beginnen, van de 30 slechts 13 eraan deel hebben genomen, juist omdat het niet verplicht was. De informatie in de brief die wij de afgelopen week van de bewindslieden hebben ontvangen dat alle betrokkenen hebben meegewerkt aan de hulpverlening, klopt volgens mij dus niet.

Staatssecretaris Bussemaker:

Dat is niet waar. Er is eerst de uithuisplaatsing. Daar kan nog sprake van zijn als er nog geen afspraken zijn gemaakt over de verdere hulpverlening. Dus daar zit wat tussen. De berichten die ons bereiken is dat in het merendeel van de gevallen mensen mee willen werken aan een hulpverleningstraject en dat er in Amsterdam een vertraging zichtbaar is tussen het moment waarop uithuisplaatsing begint – dat zijn de 30 gevallen – en het moment waarop er afspraken zijn gemaakt over een volledig hulpverleningstraject. Aan het eind van de pilot wil ik graag met u bezien of er zich problemen hebben voorgedaan en of dat aantal van 13 uiteindelijk veel dichter bij de 30 uitkomt. Mochten het er aan het eind van de pilot nog steeds maar 13 zijn, dan ben ik graag bereid om met u verder te kijken hoe wij de hulpverlening kunnen intensiveren.

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Dat betekent dus dat ze met enige vertraging aan de hulpverlening beginnen. Dan is mijn vraag hoe lang die vertraging is. Is dat een paar dagen? Zijn dat weken?

Staatssecretaris Bussemaker:

Daar kan ik nu niets over zeggen. Daarvoor heb ik echt de evaluatie van de pilot nodig. Volgens mij is dat precies een van de redenen waarom wij met de pilot zijn begonnen, namelijk om dit soort informatie goed op tafel te krijgen.

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Mocht nu uit de pilot blijken, dat het niet verplichte karakter ertoe leidt dat veel minder mensen gebruikmaken van de hulpverlening, in hoeverre kunnen wij het wetsvoorstel dan nog amenderen? Bent u dan zelf ook bereid er nog eens naar te kijken?

Staatssecretaris Bussemaker:

Laten wij de dingen dan wel in de juiste volgorde doen. Laten wij nu eerst de informatie over de pilots afwachten. Op basis daarvan kunnen wij bezien welke conclusies daaruit getrokken kunnen worden over de eventuele verbetering van de hulpverlening aan het slachtoffer, de dader en eventuele toeschouwers. Op grond van de gegevens die ik nu heb, kan ik die conclusies nu niet trekken.

De heer Anker heeft gevraagd of de hulpverleningsinstanties gereed zijn, ook als de wet een succes wordt. Het uitgangspunt is dat er zo'n duizend huisverboden zullen zijn. Naast de bestaande middelen trekken wij extra 2,6 mln. uit. De uitvoering van de wet wordt gemonitord zodat wij de aantallen goed en scherp in beeld kunnen houden. Op basis daarvan kunnen wij bezien wat er in overleg met de nodige instanties nog verder nodig is. De minister van Justitie heeft ook al het belang benadrukt van de hulpverlening in het kader van de keten huiselijk geweld. Daarom is het ook zo belangrijk om in de gehele keten te investeren door middel van onder andere de vrouwenopvang en de advies- en meldpunten.

De heer Anker heeft verder gevraagd of de advies- en meldpunten na het beëindigen van de stimuleringsregeling blijven voortbestaan. Ja, want het geldt voor de advies- en meldpunten in structurele zin. Dat geld wordt weliswaar per 1 januari 2008 toegevoegd aan de specifieke uitkering voor vrouwenopvang, maar het is dus wel structureel. Deze 3 mln. per jaar verdwijnt immers niet op 1 januari 2008. Gezien het belang dat de gemeenten hechten aan deze advies- en meldpunten verwacht ik dat zij deze organisaties in stand zullen houden. Ik denk dat ook, omdat zij de afgelopen vier jaar zelf 40% van de rijksbijdrage hebben gefinancierd.

De heer Anker vroeg naar de ondersteuning van de ASHG's. In 2007 wordt de stimuleringsregeling geëvalueerd. Op basis daarvan bezie ik welke acties nodig zijn om de positie van de ASHG's te versterken. BussemakerHet ondersteuningsprogramma voor de steun- en adviespunten van MOVISIE wordt gecontinueerd tot en met 2010. Daarnaast zal er bij gebrek aan een koepel namens de AHSG's een aanspreekpunt worden ingericht bij MOVISIE, overigens niet alleen voor de landelijke overheid, maar ook voor de gemeenten, de VNG, de politie en het Openbaar Ministerie.

Mevrouw Arib en mevrouw Van Velzen vroegen mij het pleidooi van de drie noordelijke provincies en de Federatie Opvang over te nemen en extra geld ter beschikking te stellen voor de aanpak van huiselijk geweld. Laat ik beginnen met te zeggen dat ik zeer onder de indruk ben van de aanpak van huiselijk geweld in Groningen en Friesland. Ik ben in beide provincies op werkbezoek geweest en ik heb met eigen ogen gezien hoe goed de politie, de ggz, de jeugdzorg en de AHSG's daar samenwerken. Die samenwerking is een groot voorbeeld voor andere provincies. Hun aanpak is zelfs zo succesvol dat men aan het eigen succes ten onder dreigt te gaan. Voor de AHSG's is structureel 3 mln. beschikbaar gesteld. Verder bezien wij op dit moment de kwaliteit en de ketenaanpak van de vrouwenopvang. Ik blijf de AHSG's stimuleren en ga onderzoeken wat er nog meer nodig is. In de pilots wordt onderzocht hoe een en ander verloopt bij de AHSG's en hoe zaken verbeterd kunnen worden. Ook hier geldt dat wij eerst de resultaten van de evaluatie van de pilots moeten afwachten.

Inmiddels is een expertmeeting georganiseerd over de opvang en de hulpverlening bij en na een huisverbod. De resultaten daarvan worden op dit moment verwerkt. Als dat is gebeurd, zullen ze met de betrokken partijen worden besproken. Op basis van deze gesprekken zal ik mij beraden op mogelijkheden om de aanpak van huiselijk geweld te versterken. De noordelijke provincies willen hiervoor extra geld uittrekken. Dat is natuurlijk een mogelijkheid, maar wij moeten mijns inziens ook kijken naar mogelijkheden om de samenwerking en de specifieke en gezamenlijke gerichtheid van de organisaties die bij dit probleem betrokken zijn te versterken. Deze organisaties moeten gezamenlijk optrekken om de beschikbare energie zo goed mogelijk te gebruiken.

Mevrouw Van Velzen vraagt waarom er geen opvang wordt geregeld voor de uithuisgeplaatsten. Wij doen dat niet, omdat de ervaringen van Oostenrijk laten zien dat het zelf vinden van opvang geen problemen oplevert. Wij gaan er dus van uit dat men in de meeste gevallen zelf voor onderdak kan zorgen, bijvoorbeeld bij familie of vrienden. En natuurlijk kan men in het uiterste geval altijd terecht bij de dak- en thuislozenzorg. Bij de Nederlandse pilots maakten 16 van de 62 uithuisgeplaatsten gebruik van aangeboden opvang, maar dan wel veelal voor een zeer korte periode.

Aan de evaluatie is een aanvullende onderzoeksvraag toegevoegd over de ervaringen van de uithuisgeplaatsten en de slachtoffers van huiselijk geweld met een tijdelijk huisverbod. Uit deze evaluatie zal blijken of de opvang van uithuisgeplaatsten voldoende is en wat er eventueel extra nodig is. De resultaten van deze evaluatie worden eind 2007 bekend en zullen vervolgens worden betrokken bij de beleidsvoorbereiding. Overigens kunnen gemeenten er nu al voor kiezen om zelf opvang beschikbaar te stellen aan uithuisgeplaatsten.

Mevrouw Arib, mevrouw Van Velzen en de heer Teeven hebben gevraagd naar de opvolging na de tien dagen van uithuisplaatsing. Wie krijgt dan de taak om een en ander verder te regelen en de vinger aan de pols te houden? Na de tien dagen wordt de hulpverlening overgedragen aan de dan nodige en passende reguliere hulpverlening. Daarbij kan het gaan om het Algemeen Maatschappelijk Werk, maar ook om de ggz of verdere daderhulpverlening. De reguliere hulpverlening is er dan verantwoordelijk voor om de vinger aan de pols te houden. Zij is dan ook weer ingebed in de lokale keten van het huiselijk geweld. Ook hiervoor geldt dat bij de pilots wordt geëvalueerd hoe de overdracht verloopt van de interventie van tien dagen naar de reguliere hulpverlening. Ook wordt dan naar mogelijke verbeteringen gekeken.

Mevrouw Arib heeft vragen gesteld over de samenwerking tussen de advies- en steunpunten huiselijk geweld en de AMK's. Op grond van een stimuleringsregeling zijn de advies- en steunpunten verplicht om door te verwijzen naar het AMK wanneer de Wet op de jeugdzorg van toepassing is. Ieder advies- en steunpunt is verplicht om met het AMK samenwerkingsafspraken te maken. Uit mijn werkbezoeken in onder andere Groningen, maar ook uit wat wij verder tot nu toe weten, hebben wij geconcludeerd dat er nog verbetering mogelijk is. Dat kunnen wij ook zeggen aan de hand van een recent onderzoek dat in opdracht van mijn eigen ministerie is gedaan naar de samenwerking. Naar aanleiding van die conclusies zullen wij ons beraden hoe wij de vormgeving verder kunnen verbeteren. Zelf heb ik in Groningen ook geleerd dat jeugdzorg een belangrijke rol kan spelen als het gaat om de toeschouwers bij huiselijk geweld. Hoewel wij het hier vooral hebben over crisisinterventie ten aanzien van slachtoffers en daders, is ook specifieke en adequate hulpverlening geboden ten aanzien van de toeschouwers, vaak kinderen.

Mevrouw Azough heeft vragen gesteld over opvang en interventie van de hulpverlening bij daders in de pilot in Amsterdam. Uit die pilot blijkt dat in Amsterdam geen interventie aanwezig is die meteen aansluit op het huisverbod. Bij de andere pilots is dat wel het geval. Daar is dan ook sprake van 100% betrokkenheid en medewerking van de daders. In Amsterdam is dat niet het geval. Dat bevestigt nog eens dat het zit in de vertraging. Op dat vlak valt wellicht nog wat te verbeteren.

Voorzitter. Ik meen hiermee alle vragen te hebben beantwoord die aan mij waren gericht.

De heer De Roon (PVV):

Ik heb de indruk dat ik nog geen antwoord heb gehad op een aantal van mijn vragen.

De voorzitter:

Kunt u zeggen welke vragen dat zijn?

De heer De Roon (PVV):

Ja. Ten eerste heb ik nog geen antwoord gehoord op mijn vraag of de bewindslieden willen toezeggen dat de lagere regelgeving die nog moet worden gemaakt op basis van dit wetsvoorstel, in een voorhangprocedure aan de Kamer zal worden voorgelegd.

Staatssecretaris Bussemaker:

Misschien kan de heer De Roon de andere vragen ook even noemen, want deze vraag is in ieder geval niet voor mij bedoeld maar voor de minister van Justitie.

De heer De Roon (PVV):

Ten tweede heb ik een vraag gesteld over de situatie dat aan iemand een huisverbod is opgelegd en hij daartegen geen bezwaar heeft gemaakt bij de voorzieningenrechter. Vervolgens wordt hem een verlenging van het huisverbod opgelegd waartegen hij wel bezwaar wil maken. Heeft zo iemand daarvoor een ingang bij een rechter?

Ten derde is er de kwestie van de burgemeester die er, misschien om onjuiste redenen, van afziet om een huisverbod op te leggen. Voor mij blijft de vraag open of iemand anders er dan voor kan zorgen dat langs de weg van de rechter alsnog een huisverbod wordt opgelegd.

De voorzitter:

Mijnheer De Roon, u hebt waarschijnlijk ook een korte tweede termijn. Het is niet ongebruikelijk dat er iets blijft liggen. Als u nog een heel belangrijk punt hebt dan kan dat, maar anders duurt het mij te lang.

De heer De Roon (PVV):

Ten slotte heb ik aan de minister van Justitie gevraagd of hij expliciet wil zeggen dat het OM niet van vervolging zal afzien om de reden dat er een huisverbod met hulpverleningstraject is ingezet. Als er strafbare feiten zijn gepleegd in het kader van huiselijk geweld, kan dit geen reden zijn om van vervolging af te zien.

Minister Hirsch Ballin:

Voorzitter. Ik kan mij vergissen, maar ik dacht eigenlijk dat ik de meeste vragen die de heer De Roon noemt, wel had beantwoord. Als ik mij vergis, zullen de Handelingen mijn ongelijk aantonen.

Ik ben inderdaad niet ingegaan op een voorhangprocedure inzake lagere regelgeving, de subdelegatie. Daarvoor geldt de algemene lijn van de Aanwijzingen voor de regelgeving: wij zijn terughoudend met voorhangprocedures. Die worden soms toegepast bij algemene maatregelen van bestuur, maar ook dan is terughoudendheid het uitgangspunt. Zodra die lagere regelgeving tot stand is gekomen, zullen wij de Kamer daarover informeren. Mocht er aanleiding voor zijn, dan kan er uiteraard overleg plaatsvinden. Dat is iets anders dan een voorhangprocedure, maar ik neem aan dat het toereikend is om controle uit te oefenen op de manier waarop van deze bevoegdheid gebruik wordt gemaakt.

Het kan zijn dat ik het "geen bezwaar" bij het huisverbod te kort heb behandeld. Ik ben ingegaan op de mogelijkheid dat er een verlenging plaatsvindt. Dan bestaat de mogelijkheid om daartegen op te komen op grond van de voorlopige voorzieningsprocedure. Doet men dat niet, dan geldt uiteraard de algemene regel uit de Algemene wet bestuursrecht: als men niet opkomt tegen een besluit, dan wordt dat op een gegeven moment onherroepelijk.

Kan iemand anders opkomen tegen een onjuist besluit van de burgemeester? Ik heb die vraag besproken, weliswaar niet gerelateerd aan "onjuiste redenen van de burgemeester". Het is uiteraard denkbaar dat derden, bijvoorbeeld de slachtoffers of mensen die zich met hen verbonden voelen, verlangen dat die maatregel wordt getroffen. Daarover heb ik in mijn antwoord in eerste termijn zojuist gezegd dat dan de gewone regels van de Algemene wet bestuursrecht gelden: er kan worden gevraagd om dat besluit alsnog te nemen. Bij het weigeren daarvan kan daartegen worden opgekomen.

Het vierde punt over "niet afzien van..." is me even ontgaan.

De heer De Roon (PVV):

Het gaat me om het geval dat een tijdelijk huisverbod is opgelegd.

Minister Hirsch Ballin:

U doelt op het strafrechtelijk optreden.

De heer De Roon (PVV):

Precies.

Minister Hirsch Ballin:

Daar heb ik aan het begin van mijn antwoord even over gesproken toen werd gewezen op het belang van de verhoudingen. Het kan zijn dat ik dat iets te snel en te kort heb gedaan. Ik wil er graag wat uitdrukkelijker en uitgebreider op ingaan.

Wanneer dit wetsvoorstel wet wordt, schept dat een belangrijke mogelijkheid om effectiever preventief op te treden ter bescherming van degenen die in de risicosfeer verkeren ten aanzien van huiselijk geweld. Dit is echter geen reden om strafrechtelijk optreden met de bijbehorende maatregelen achterwege te laten. Zoals de heer De Roon uit zijn vroegere professionele ervaring weet, kan het OM op basis van het opportuniteitsbeginsel besluiten om vervolging achterwege te laten bij een licht delict waarbij geen kans op herhaling bestaat. Die situatie kan zich ook voordoen na de totstandkoming van deze preventieve maatregelen. Het bestaan van deze bevoegdheid leidt op zichzelf niet tot een ander beoordelingskader voor de taak die het OM heeft bij het optreden tegen verdachten van het plegen van huiselijk geweld.

Mevrouw Van Velzen (SP):

Voorzitter. Ik dank het kabinet voor alle tekst en uitleg over dit wetsvoorstel. Ik blijf toch hangen op het punt dat de pilots niet zijn afgerond en dat de evaluatie ervan nog niet heeft plaatsgevonden. Het kabinet zegt dat er nu al lessen uit worden getrokken, maar wij hebben niet het complete beeld. Dat wil overigens niet zeggen dat ik geen steun kan geven aan dit wetsvoorstel. Er is echter wel een noodzaak om eerder te evalueren dan na de geplande termijn van vijf jaar. Ik heb een amendement ingediend om de evaluatie na één jaar te laten plaatsvinden. Dat zal te zijner tijd in stemming worden gebracht.

Dit wetsvoorstel valt en staat bij hulpverlening: hulpverlening in die tien dagen en hulpverlening in die vier weken. De staatssecretaris zei dat zij de meerwaarde niet ziet van verplichte hulpverlening, maar ik hoorde ook geen enkel bezwaar ertegen. De bereidheid om hulp te aanvaarden, is een essentiële voorwaarde om deze wet tot een succes te maken. Wij gaan niet op de pilots wachten met het aannemen van het wetsvoorstel. Ik wil dus een amendement indienen om naast het huisverbod ook een verplichting tot het accepteren van hulp tot onderdeel van de wet te maken. Ik ben het met de staatssecretaris eens dat die hulpverlening maatwerk moet zijn. Het is mijn bedoeling dat op het moment dat wordt besloten om tot een huisverbod over te gaan tegelijkertijd een verplichting ontstaat om in de dagen die daarop volgen een hulpverleningstraject te formuleren, uiteraard op basis van maatwerk. Dat kan best worden meegenomen als verplicht onderdeel. Dat maakt het wetsvoorstel volgens mij alleen maar sterker.

Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA):

Begrijp ik goed dat u een amendement wilt indienen waardoor een verplichting tot acceptatie van hulp wordt opgelegd? Wij hebben eerder in dit debat al gesteld dat dit wetsvoorstel geen vrijheidsbeneming betreft, maar vrijheidsbeperking voor de agressor. Onder welk kopje wilt u die verplichting tot acceptatie van hulpverlening voegen?

Mevrouw Van Velzen (SP):

Onder het kopje "effectiviteit van wetgeving". Wat hebben wij eraan om een huisverbod op te leggen als het daadwerkelijke probleem niet wordt aangepakt? Een huisverbod leidt helemaal nergens toe, tenzij er een grote kring van hulpverleners omheen wordt gezet die daadwerkelijk het probleem aanpakken. Anders escaleert het alleen maar als die dader na tien dagen weer terugkomt.

Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA):

Mij blijkt niet uit de stukken dat het probleem uitsluitend en alleen opgelost kan worden door het accepteren van een hulpaanbod. Als dat het geval is, hebben wij een strafrechtelijke maatregel nodig. Volgens mij kiezen wij er nu juist voor om dat niet te doen. Hoe wilt u nu voor elkaar krijgen dat degene die uit huis wordt geplaatst verplicht een hulpaanbod accepteert? En over welk hulpaanbod gaat het trouwens?

Mevrouw Van Velzen (SP):

Het ligt in het verlengde van het voorliggende wetsvoorstel. Nu wordt voorgesteld om iemand de toegang tot zijn huis te ontzeggen. Er staan sancties op het overtreden van dat gedeelte van de wet. Op het niet accepteren van hulp staan echter geen sancties. Daar is geen enkele verplichting aan verbonden. Ik vind dat deze wet deze twee onderdelen nodig heeft.

Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA):

U zegt dat hulp moet worden geaccepteerd, maar u definieert niet wat die hulp moet inhouden. Dat hangt echt af van de agressor. Ik denk dat wij hier juridisch helemaal niets mee kunnen.

Mevrouw Van Velzen (SP):

Nu begrijp ik uw vraag. Ik bedoel dat in de wet zou moeten staan dat als een huisverbod is opgelegd in de dagen daarop volgend een hulpverleningstraject moet worden geformuleerd en dat dit traject moet worden gevolgd. Als dat vrijblijvend is, levert dit voorstel niet heel erg veel meer op dan een "chill out" periode op. Ik hoor graag een reactie van het kabinet op mijn voorstel. Ik geloof dat u niet blij bent met mijn antwoord. Misschien moet u uw vragen scherper formuleren.

De staatssecretaris is erg enthousiast over de aanpak in de pilots in Groningen. Wij zijn dat ook. Alle partners tot op het hoogste niveau, tot het niveau van de commissaris van de Koningin, geven aan dat deze aanpak niet kan worden gerealiseerd met het bedrag dat ervoor staat. Met het bedrag dat is geoormerkt voor de aanpak van huiselijk geweld, de 3 mln. waar de staatssecretaris over spreekt, kan het volgens alle betrokkenen niet. Neemt de staatssecretaris haar eigen voornemen serieus of wil zij voor een dubbeltje op de eerste rang zitten? De aanpak van huiselijk geweld is toch een belangrijke pijler onder het beleid van dit kabinet? Kan zij dat nog een keer uitleggen?

De heer Teeven (VVD):

Voorzitter. Ook de VVD-fractie bedankt de ministers en de staatssecretaris voor de gegeven inhoudelijke antwoorden. Nagenoeg alle vragen van mijn fractie zijn bevredigend beantwoord. Er zijn nog wel een aantal zorgpunten, maar met het kabinet ben ik van mening dat een en ander zich in de praktijk zal moeten uitkristalliseren. Om die reden zal de fractie van de VVD het amendement van mevrouw Van Velzen niet steunen. Mijn fractie kan leven met de termijn die het kabinet heeft genoemd en de toezegging dat de situatie halverwege nog eens wordt bekeken.

Het amendement van collega Anker zullen wij wel steunen. Ik heb overigens al gehoord dat de minister daaraan tegemoetkomt. Dat is dus geen punt meer.

Er is nog wel een punt waar mijn fractie het absoluut mee oneens is. Daar de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties niet knettergek is en zij dus bij haar volle verstand is, moet ik uit haar antwoorden opmaken dat zij aan mijn adres opmerkt: het is een mooi plan, maar ik begin er niet aan en ik wil er niet eens over nadenken. Dat is bijzonder raar, want ik had de hoop dat dit kabinet niet ging potverteren en evenmin de CDA-fractie. Toch lijkt het er wel een beetje op. Geld is een schaars middel en waar je het kunt halen, moet je dat proberen, ook al is het niet heel veel. Bovendien kan dit een preventieve werking hebben. Daarom dien ik namens de liberale collega Pechtold de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de uithuisgeplaatste die ten onrechte een huisverbod opgelegd blijkt te hebben gekregen, een schadevergoeding kan verhalen op de gemeente;

constaterende dat de kosten per huisverbod (opstellen van de beschikking, het verwerken van gegevens daarvan in de registratie, informeren en horen van betrokkenen, etc.) op ongeveer een bedrag van € 464 zijn geraamd;

van oordeel dat het tijdelijk huisverbod een beschermingsbevoegdheid verstrekt aan de burgemeester en dat deze zich mogelijk, gelet op een hoge schadevergoedingsclaim bij een onterecht gebleken beschikking, zal laten weerhouden om in te grijpen;

van mening dat het volstrekt onlogisch is dat de gemeente de kosten voor het opleggen van het huisverbod niet kan verhalen op de amokmakers en geweldplegers;

van oordeel dat, indien het huisverbod rechtmatig is opgelegd, de kosten ook door de uithuisgeplaatste, eventueel naar draagkracht, gedragen dienen te worden;

verzoekt de regering, alsnog te bezien op welke wijze gerealiseerd kan worden dat (een deel van) de kosten voor het uitvoeren van het huisverbod verhaald kunnen worden op de uithuisgeplaatste (en de mogelijkheid tot het leggen van conservatoir beslag te verruimen),

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de Teevenleden Teeven en Pechtold. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 11(30657).

De heer Teeven (VVD):

Voorzitter...

Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA):

Dit klinkt heel sympathiek. Volgens mij dient u deze motie in op grond van het principe dat de vervuiler betaalt. Aan de hand van voorbeelden gaf hij aan waar hij daarbij aan denkt. Er staan voor de deur twee auto's: een dikke Mercedes en een kleine Fiat. Er wordt dan beslag gelegd op de dikke Mercedes. Op die manier laten wij de uithuisgeplaatste meebetalen aan de procedure. Dat is prima. Vervolgens vroeg ik mij af in hoeveel van de in totaal duizend situaties waar het hierbij om gaat, twee auto's voor de deur staan. Laten wij eens aannemen dat er maar een auto voor de deur staat: die kleine Fiat. Daar wordt dan beslag op gelegd. Wat gebeurt er dan volgens u? Of wilt u hiertoe alleen maar overgaan als er een tweede "dikke" auto voor de deur staat?

De heer Teeven (VVD):

Ik neem aan dat u goed hebt geluisterd toen ik de motie voorlas en dat ik de woorden "naar draagkracht" met nadruk heb uitgesproken. Verder gaat het om de uithuisgeplaatste die de kosten draagt. Het betreft niet allemaal mensen met een minimuminkomen in onze maatschappij. U weet ook dat huiselijk geweld in alle lagen van de bevolking voorkomt. Als het dus gaat om hoge inkomens en misschien wel middeninkomens, hoeft de samenleving daarvan niet altijd de kosten te dragen. Dit is de essentie van de motie.

Ik vind het jammer dat de CDA-fractie daar geen oog voor heeft en dat zij meegaat met de gemakkelijke reactie van de minister van Binnenlandse Zaken dat de samenleving hiervan de kosten wel draagt.

Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA):

Het is wel aardig om even verder in te gaan op de draagkracht. Wij denken dat het om maximaal duizend situaties per jaar gaat. Dat kan 4,5 ton opleveren, als alle uithuisgeplaatsten draagkrachtig genoeg zijn. Maar dan moet er uitgezocht worden wie er wel en niet draagkrachtig genoeg zijn. Ik voorspel u dat dit € 250 per geval gaat kosten, als het al niet meer is. Of u geeft nu aan waar de grens ligt van degenen die het wel kunnen betalen, maar dan bent u volgens mij bezig met een vorm van klassenjustitie, of u bepaalt dat iedereen betaalt.

De heer Teeven (VVD):

Mevrouw De Pater wil mij in een bepaalde positie brengen, maar als zij goed geluisterd heeft, weet zij dat ik heb gezegd dat dit naar draagkracht moet gebeuren. De burgemeesters laten dat bekijken. Zij hebben veel bevoegdheden en zij daartoe ten volle geëquipeerd, zo heb ik vandaag de minister van Binnenlandse Zaken horen zeggen. Mevrouw De Pater doet iets heel anders. Zij laat de rekening van de uithuisplaatsingen, op basis van de wetten die wij in Den Haag maken, aan de gemeenten presenteren. College Pechtold en ik bepleiten dat de gemeenten een mogelijkheid krijgen om de kosten die terecht door de samenleving moeten worden gemaakt om iemand uit huis te plaatsen – ook de VVD-fractie is van mening dat dit heel nodig kan zijn – te verhalen. Men heeft er immers ook eigen schuld aan. Dat is een argument dat de CDA-fractie altijd bijzonder aanspreekt. Dan moet men ook bijdragen in de kosten. Wij willen ons vandaag niet tot vijf cijfers achter de komma rijk rekenen. Mevrouw De Pater stelt dat het 464 maal € 1000 betreft. Ik stel, net als mevrouw Van Velzen, daartegenover dat het veel meer gaat kosten dan het bedrag van 3 mln. dat de staatssecretaris ervoor vrijmaakt. Er zijn veel meer kosten verbonden aan de uithuisplaatsingen. Als te zijner tijd blijkt dat het veel mensen betreft met een hoog inkomen of een middeninkomen, voorspel ik dat mevrouw De Pater er op terugkomt en alsnog onderschrijft dat wij het best bij deze mensen kunnen terugvorderen.

Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA):

De heer Teeven heeft gelijk wanneer hij stelt dat de kosten hoger zullen zijn. De staatssecretaris heeft zojuist verklaart welk deel van de kosten beschikbaar is voor de uithuisgeplaatsten. Dat betreft een bedrag van zes ton. De rest is bestemd voor de achterblijvers. Als wij de kosten van een hulpverleningstraject zouden willen neerleggen bij degene die uit huis wordt geplaatst, heeft de heer Teeven een punt. Dat is het profijtbeginsel. De betrokkene heeft er alleen maar voordeel van om dit te doen en daarmee erger te voorkomen. Als hij in herhaling zou vervallen, kan gevangenisstraf het gevolg zijn. De heer Teeven bepleit dat de burgemeester een onderzoek instelt naar de draagkracht van de betrokkene. De burgemeester moet dus naar de inkomstenbestanden van de betrokkenen gaan kijken. Dat wordt wel heel erg duur. Ik kan mij voorstellen dat wij deze bedragen wel naar de gemeenten sluizen, maar dat wij geen ingewikkeld traject gaan optuigen om te kijken of iemand kan betalen en zo ja, hoeveel hij dan kan betalen. Dan zouden wij veel duurder uit zijn.

De heer Teeven (VVD):

Ik zal het antwoord nog eenmaal geven. Mevrouw De Pater heeft kennelijk geen acht geslagen op mijn laatste zin, "om zo nodig conservatoir beslag te leggen". Het voordeel van conservatoir beslag is vaak dat mensen er geen last van hebben. Bij roerende goederen is dat soms wel het geval, maar vaak niet. Er is dan alle tijd om er rustig naar te kijken. Als iemand draagkrachtig blijkt, kan het conservatoir beslag worden uitgewonnen. Ik begrijp daarom het probleem van mevrouw De Pater niet. Eerlijk gezegd valt de opstelling van de CDA-fractie mij ontzettend tegen. Wij hebben op dit punt altijd uitstekend samengewerkt. Nu doet zij mee met de Partij van de Arbeid en de ChristenUnie en geeft het geld zo maar weg, terwijl het de eigen schuld van de mensen is.

De heer Anker (ChristenUnie):

Ik vraag mij af hoe de heer Teeven denkt over het hulpverleningstraject. Naar mijn mening is dat op dit moment nog niet verplicht. Het wordt ingezet op grond van overleg met de dader en de slachtoffers. Het zou denkbaar zijn dat een neveneffect van het voorstel van de heer Teeven is, dat mensen afzien van het hulpverleningstraject. Een substantieel deel van de problematiek voltrekt zich in minimasituaties. Het zou jammer zijn als het hulpverleningstraject onbereikbaar wordt.

De heer Teeven (VVD):

Ik herhaal nog maar eens dat in de motie "naar draagkracht" staat. Ik kan het verhaal zeven keer herhalen. Als het over minima gaat, betreft het dus de draagkracht. Daarom staat die term in de motie.

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Voorzitter. Ik dank het kabinet voor de beantwoording. Uit de antwoorden blijkt hoe belangrijk de informatie zal zijn die nog uit de pilots moet voortkomen. Het is helder dat op sommige punten nog geen duidelijkheid kan worden geboden, terwijl deze wel van belang is om het wetsvoorstel, en straks vooral de praktijk, te kunnen beoordelen.

Ik heb nog een aantal vragen. De eerste betreft het verplichtende karakter. Ik heb dat in eerste termijn naar voren gebracht vanuit de overweging dat ik nog steeds niet inzie wat er op tegen is om een glashelder signaal af te geven. In veel gevallen zal dwang niet nodig zijn, maar verplichten kan soms noodzakelijk blijken. Iedereen weet dat GroenLinks niet de partij is van drang en dwang. Ik hoor echter dat dit geluid juist uit de praktijk naar voren komt. Ik hoor de mensen die verantwoordelijk zijn voor de hulpverlening zowel als de politie betogen dat een verplichting kan helpen om de daders met de neus op de feiten te drukken en het risico op recidive te verminderen. Ik zie, gelet op dat huisverbod, wat op zichzelf een stevige vrijheidsbeperkende maatregel is, geen bezwaar om in dat opzicht verder te gaan. Uiteindelijk gaat het erom de recidive te verminderen. Ik krijg hier graag nog een reactie op, want in de praktijk komt dit geluid ook naar voren.

Dan iets over de toenemende druk op alle instanties wat betreft het geld. In het noorden van het land is men van mening dat het zo niet verder kan. Ik spreek de hoop uit dat het wetsvoorstel en de uitvoering ervan ook landelijk een succes worden, net zoals dat in het noorden het geval is. De vraag is wel in hoeverre het budget voldoende zal blijken te zijn. Overdrijven de verantwoordelijke instanties in het noorden van het land als zij stellen dat de middelen onvoldoende zullen zijn? Maken deze instanties zich onterecht zorgen?

Dan nog iets over de pilots in Amsterdam en Groningen. Klopt het bericht dat die pilots eind september stoppen? Ik vind dat onnodig, kijkend naar de behandeling van het wetsvoorstel in de Kamer en de inwerkingtreding ervan. Het zou jammer zijn als de slachtoffers van mishandeling in de tussentijd noodgedwongen naar blijf-van-mijn-lijfhuizen moeten worden gestuurd, als ze ook gebruik hadden kunnen maken van de pilots.

Ik hoop op een instemmende reactie van het kabinet, maar onze intrinsieke steun aan dit wetsvoorstel blijft overeind.

De heer De Roon (PVV):

Voorzitter. Ik heb behoefte aan deze tweede termijn, omdat ik mij zorgen maak over de mogelijkheid dat zich gevallen voordoen, waarin iemand aan wie een tijdelijk huisverbod wordt opgelegd een lange neus trekt naar de autoriteiten en zich daar niet aan stoort, waarna de autoriteiten daar niet effectief tegen zullen kunnen optreden. Ik praat niet over het geval waarin heel duidelijk sprake is geweest van geweld, maar alleen over die situaties waarin sprake was van een dreiging van geweld. Die dreiging was de aanleiding om een tijdelijk huisverbod op te leggen. Dat wordt in mijn voorbeeld genegeerd door degene aan wie het verbod is opgelegd. Deze persoon wil gewoon in zijn eigen bed slapen en hij gaat het huis weer in. Hij blijft daar. Ik heb nog geen helder en bevredigend antwoord gekregen op mijn vraag hoe dat tijdelijk huisverbod dan toch kan worden afgedwongen. Hoe kan die persoon blijvend uit de woning worden verwijderd, dat wil zeggen voor zo lang als het tijdelijk huisverbod duurt?

Mevrouw Arib (PvdA):

Voorzitter. Ik dank de bewindslieden voor hun antwoorden. Ik dank de minister van Justitie voor zijn toezegging dat hij een soort tussentijdse rapportage naar de Kamer toe zal sturen, zodat wij tijdig kunnen meepraten en meebeslissen. Een aantal vragen van mij is onbeantwoord gebleven, bijvoorbeeld de vraag aan de minister van Justitie naar de risico's bij het uitvoeren van de wet. Ik heb in de richting van de staatssecretaris van VWS aangegeven dat niet alle gemeenten een actief beleid voeren als het gaat om de aanpak van huiselijk geweld. Ik heb gevraagd hoe dat komt en over welke gemeenten het gaat. Misschien dat die vraag, als dat nu niet mogelijk is, kan worden beantwoord voor het AO dat wij eind oktober zullen hebben.

Dan het verplichtende karakter van de hulpverlening. Het is belangrijk om te bezien wat in dit kader effectief is. Als drang effect heeft, dan moet daar gebruik van worden gemaakt. Ik denk echter dat door het feit dat het huisverbod nog niet wettelijk is verankerd, de uithuisgeplaatsten hulp makkelijk kunnen weigeren en geen hulp willen accepteren. Als het huisverbod wettelijk is verankerd, is het dus mogelijk dat de uithuisgeplaatsten wél geneigd zijn om hulp te aanvaarden. Ik ben dus een beetje huiverig en probeer de redenering van de staatssecretaris daarin te volgen, maar dat moet eind dit jaar uit de evaluatie van de pilot naar voren komen. Ik vind de brief over de stand van zaken zo algemeen dat daaruit niet dit soort conclusies kunnen worden getrokken.

Ik ben blij met het draagvlak bij bestuurlijk Nederland, zeker als de minister van BZK de heer Bandell meekrijgt. Dat belooft heel veel.

Ik reageer op de heer Teeven, hoewel hij mij op dat punt niet heeft geïnterrumpeerd. Hij heeft de PvdA echter wel genoemd, omdat die partij haar eigen gang zou gaan en zich niet druk zou maken over het verhalen van schade. Ik denk dat het bij deze wet juist de bedoeling is om escalatie te voorkomen en dat zij preventief behoort te werken. De wet is ook niet uit de lucht komen vallen. De partijen die met huiselijk geweld te maken hebben, zoals vrouwenopvang en politie, hebben jarenlang hierom gevraagd. Als een delict wordt begaan, treden zij op, maar voor die tijd ontbreekt het hun aan allerlei wettelijke middelen. De wet is bedoeld om escalatie te voorkomen en om een afkoelingsperiode in te voeren. Het voorstel van de heer Teeven om de auto van de daders af te pakken of om hen kaal te plukken, draagt volgens mij absoluut niet bij aan een afkoelingsperiode. Ik denk dat je ver van huis bent als je op die manier de vergeldingsdrang van de heer Teeven misschien bevredigt. Ik voel daar dus absoluut niets voor, niet zozeer vanwege vermeende standpunten van de PvdA, maar omdat zijn voorstel geen enkel effect heeft.

De heer Teeven (VVD):

Dat u het met uw minister eens bent, heb ik inmiddels begrepen, maar u hebt mij niet helemaal goed begrepen. De VVD-fractie steunt dit wetsvoorstel van harte; dat heb ik ook gezegd. Wij zien al die belangen dus wel. De vervuiler, dus de uithuisgeplaatste, mag van ons echter best meebetalen als hij dat kan. Dat kan een zeer preventieve werking hebben. Daarin verschillen wij van opvatting. Ik vind het jammer dat u niet bereid bent om ook mensen met een hoog inkomen, en misschien een middelbaar inkomen, die uit huis worden geplaatst en die best kunnen betalen, mee te laten betalen en dat u de kosten op de samenleving afwentelt. Dat is de oude PvdA.

Mevrouw Arib (PvdA):

Dat u dat gelijk op de PvdA afschuift, vind ik een beetje flauw. Behalve van de heer Pechtold heb ik nog geen steun voor uw motie gehoord. Het gaat om het effect, het voorkomen van escalatie. Dat doe je door een afkoelingsperiode in te lassen. Als je meteen met vergelding komt door beslag te laten leggen op de auto of het inkomen enzovoort, draag je bij aan verdere escalatie en niet aan de oplossing van de problemen.

De laatste vraag is nog niet beantwoord. De wet is niet alleen van toepassing op huiselijk geweld tussen partners: het huisverbod wordt ook toegepast bij kindermishandeling en bij het mishandelen van ouderen. Ik weet nog niet hoe de bewindslieden de uitvoering daarvan zien. Ik wil van de betrokken bewindslieden weten hoe zij de wet in de praktijk zullen toepassen en of er voorbeelden bekend zijn.

Minister Hirsch Ballin:

Voorzitter. Ik bedank de woordvoerders voor hun reacties in de tweede termijn. Deze zijn gevolgd door een versterking van de instemming met het wetsvoorstel. Ook daarvoor mijn dank.

Mevrouw Van Velzen heeft het punt van de evaluatieperiode nogmaals ter sprake gebracht. Ik hoop dat de vijfjarentermijn waarbinnen die evaluatie moet plaatsvinden en mijn toezegging dat er halverwege een bericht zal komen op basis van de gegevens die op dat moment zijn verzameld met het oog op de evaluatie, grondig zullen voorzien in de behoefte om met de Kamer te delen hoe ver wij staan, wat er goed is gegaan, wat er niet goed is gegaan, hoe de ontwikkelingen zijn en in welke mate de maatregel effect sorteert. Hopelijk is daarmee ook voorzien in de behoefte waarop mevrouw Van Velzen begrijpelijkerwijs doelde.

Ik kom op de meerwaarde van de hulpverlening. Het wetsvoorstel voorziet niet alleen in het uit huis gaan, maar ook in hulpverlening. Dat blijkt uitdrukkelijk uit artikel 2, achtste lid. Daarover hebben wij in eerste termijn al gesproken. Mevrouw Van Velzen heeft er terecht op gewezen dat in de toelichting wordt gedoeld op een mogelijkheid, terwijl de bedoeling is dat dat daadwerkelijk gebeurt. Het afdwingen van het aanvaarden van hulp is in ons recht iets bijzonders. Daarvoor gelden ook heel bijzondere vereisten met rechterlijke tussenkomst, de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen, de terbeschikkingstelling en andere maatregelen in het kader van het strafrecht. Ik hecht eraan om nadrukkelijk te herhalen dat dat niet betekent dat er wat de medewerking betreft sprake is van vrijblijvendheid voor degenen aan wie een dergelijke uithuisplaatsing wordt opgelegd. Het is dus wel echt de bedoeling dat die hulpverlening effect sorteert. Uiteraard is dan de vraag wat de stok achter de deur is, dus of de uithuisplaatsing gevolgd kan worden door plaatsing in een gesloten huis waar de hulp wordt afgedwongen. Daarin voorziet het wetsvoorstel niet. Dat zou immers een verregaande maatregel zijn. Dan moet worden teruggevallen op de mogelijkheden die het strafrecht biedt. Als iemand echter geen hulpverlening aanvaardt, dient een en ander uiteraard wel een vervolg te krijgen. Duidelijk moet zijn dat betrokkene er niet is als hij de hulpverlening weigert en dat hij er dan niet meer op mag rekenen dat het blijft bij uithuisplaatsing. Als het gevaar dan voor de huisgenoten voortduurt, zal het uiteraard nodig zijn om vervolgmaatregelen te nemen. Dan komen wij echter terecht in het traject van het strafrecht en de strafrechtspleging. Het is dan bijvoorbeeld mogelijk om voorwaardelijk af te zien van strafvervolging, of het verbinden van voorwaarden als strafrechtelijk pakket dat kan omvatten het aanvaarden van de hulpverlening. Hier ligt een directe relatie met de punten die de heer Teeven terecht al in eerste termijn aansneed, bijvoorbeeld de mogelijkheid van toepassing van de voorlopige hechtenis.

De heer De Roon ging een stapje verder dan mevrouw Van Velzen: als degene aan wie het huisverbod wordt opgelegd echt een lange neus trekt en hij zich niet stoort aan datgene wat de burgemeester, de hulpofficieren van Justitie en de officier van Justitie ter bescherming van de huisgenoten wensen af te dwingen, kan er geen andere conclusie zijn dan dat de hulpverlening zich moet richten op de achtergebleven huisgenoten. Wij moeten immers niet vergeten dat er ook hulp is voor de achtergebleven huisgenoten. Het vervolg zou dan tweeledig moeten zijn: het ene is dat de achtergebleven huisgenoten duidelijk wordt gemaakt dat weigering van de hulpverlening inhoudt dat de uithuisplaatsing moet worden gevolgd door het definitief uit huis zetten van de veroorzaker van het geweld, met alle mogelijkheden die ons recht biedt.

Uiteraard is ook hier het sluitstuk het strafrecht. Zodra er een zo ernstige situatie is, is dit wetsvoorstel geen reden om de toepassing van het strafrecht achterwege te laten en zijn er de mogelijkheden van strafvervolging, van voorlopige hechtenis, van schorsing van voorlopige hechtenis onder voorwaarde, en van alles wat daar verder aan vast zit.

De stok achter de deur, zijnde het niet accepteren dat iemand de huisgenoten dit soort dingen aandoet, wordt door dit wetsvoorstel zeker niet belemmerd. De combinatie van de mogelijkheden van het wetsvoorstel en van de bestaande mogelijkheden van het strafrecht zal daar ten volle in voorzien.

Met betrekking tot de pilot is het waar dat er in Amsterdam geen interventie is die meteen aansluit op het huisverbod. Bij de andere pilots is dat wel het geval. Daar is ook 100% medewerking van de daders en betrokkenen en het succes zit kennelijk in de aansluitende hulpverlening. Aan dat inzicht voeg ik toe dat de inwerkingtreding van de wet niet moet wachten op de evaluatie van de pilots, maar het ook niet zo is dat wij een gat willen laten vallen tussen de pilots en de inwerkingtreding van de wet.

Dat is een reden te meer om toe te werken naar een spoedige afhandeling van dit wetsvoorstel. Na behandeling van dit wetsvoorstel door de Eerste Kamer willen mijn collega's en ik niet meer dan de eerdergenoemde drie maanden laten verstrijken tot de inwerkingtreding.

Minister Ter Horst:

Ik zal met name ingaan op de motie die is ingediend door de heren Teeven en Pechtold en die het verzoek aan de regering behelst om te bekijken of de kosten die gemaakt worden voor de uitvoering van het huisverbod, verhaald kunnen worden op de uithuisgeplaatste. Ik geef de Kamer alvast onze conclusie: wij ontraden het aanvaarden van deze motie. Het uitgangspunt van de VVD en D66 om kosten die de overheid maakt te verhalen op overlastgevers, vandalen of vervuilers spreekt ons op zichzelf aan. Wij hopen trouwens dat de VVD mogelijke voorstellen van het kabinet voor het verhalen van kosten op vervuilers sterk zal steunen conform dit uitgangspunt. Zulk beleid komt ook wel voor als het gaat om materiële schade, vaak overigens in de privaatrechtelijke sfeer, maar soms ook in de publiekrechtelijke sfeer. In het geval van vandalen die vernielingen aanrichten proberen gemeenten bijvoorbeeld nogal eens om de kosten van het repareren van de schade te verhalen op de vandalen zelf. Minder vaak gebeurt het dat de kosten van inzet door de overheid, of het nu gaat om ambtelijke kosten of om politiekosten, verhaald worden op degene voor wie ze zijn gemaakt. Het gebeurt wel bij parkeerboetes, waarin ook ambtelijke kosten zitten. Deze worden via belastingen verhaald op degenen die zich niet hebben gedragen zoals zij hadden behoren te doen.

In deze casus is onze beoordeling dat wij daartoe niet zouden moeten overgaan. Het zal niet effectief werken in de zin dat het huiselijk geweld zal tegengaan. Het is het dus geen goed instrument om te voorkomen dat huiselijk geweld wordt gepleegd. Wij gaan ervan uit dat het zelfs contraproductief zou kunnen werken. Je belast namelijk niet alleen degene die met huiselijk geweld dreigt – wij hebben het immers nog steeds over de dreiging, niet over het plegen – maar je zou daarmee ook het hele gezin belasten en dat zou de problematiek in het gezin alleen maar groter kunnen maken. Een belangrijk argument om de kosten niet te verhalen, is dat het hier nog maar gaat over de dreiging met huiselijk geweld. Overigens, ook in het geval van daadwerkelijk huiselijk geweld zijn wij er geen voorstander van om de kosten die de overheid maakt te verhalen op de geweldpleger. Het is niet gebruikelijk om voor politiekosten te laten betalen. Ik weet niet of de Kamer zich discussie herinnert over de vraag of de organisatoren van evenementen moeten bijdragen aan de kosten die de politie maakt om deze evenementen in goede banen te leiden. Dat leidt tot zeer ingewikkelde discussies en uiteindelijk volgen er geen goede resultaten. Kortom, wij ontraden aanvaarding van de motie.

De heer Teeven (VVD):

Dat komt niet geheel onverwacht. Begrijp ik nu uit het antwoord van de minister dat die proceskosten in het geval van daders wel verhaald moeten worden?

Minister Ter Horst:

Nee, ik zei dat de daders van geweld de eersten zijn die in aanmerking komen voor het betalen van de kosten, als je de redenering van de heer Teeven volgt. Maar ik maakte meteen duidelijk dat wij daarvan geen voorstander zijn. Dat zou bijvoorbeeld betekenen dat gedetineerden bij vrijlating moeten betalen voor de kosten van hun verblijf in de gevangenis. Waarschijnlijk is dit de opvatting van de heer Teeven, dat zou heel consistent zijn. Helaas kan het kabinet het niet met hem eens zijn.

Staatssecretaris Bussemaker:

Voorzitter. De minister van Justitie heeft al wat gezegd over de vraag of daders verplicht kunnen worden tot hulpverlening. In de zorg kennen wij alleen dwang tot hulpverlening via de BOPZ, het strafrecht en de tbs. Ik snap wel waar de vraag vandaan komt. De minister van Justitie heeft dit ook al duidelijk gezegd. Wij willen niet alleen de potentiële dader het huis uit krijgen, maar ook structureel iets aan de situatie veranderen. Daarom trekken wij ook middelen uit voor de opvang van het slachtoffer en voor de begeleiding van de potentiële dader. Ik geloof nog steeds dat een snelle interventie meer dient dan een verplichtende hulpverlening. Die hulpverlening moet dan natuurlijk wel tot stand komen.

Ik wil de Kamer wel toezeggen dat ik op basis van de evaluatie en de resultaten van de expertmeeting wil bezien of ik afspraken kan maken met de betrokken instanties (de gemeenten en de hulpverleningsorganisaties) over de termijn waarbinnen een potentiële dader een hulpverleningstraject aangeboden moet krijgen. Wij willen dat deze wachttermijn niet langer duurt dan strikt noodzakelijk is. Om een goed traject te kunnen opzetten is meer nodig dan alleen iemand uit huis halen. Je zult de hele gezinssituatie moeten kennen, niet alleen van het slachtoffer, maar ook van eventuele toeschouwers, dus kinderen. Ook eventuele andere aspecten die een rol spelen, moet je meenemen. Wanneer wij niet zorgvuldig handelen, zijn wij straks alleen maar verder van huis. Ik wil een traject niet verplichten, maar ben wel bereid, aan de hand van de evaluatie en de expertmeeting, met de betrokken partijen te kijken of wij concrete afspraken kunnen maken over de termijn van zo'n hulpverleningstraject.

Mevrouw Van Velzen (SP):

De toezegging van de staatssecretaris is fijn. Ik constateer dat zij onderkent dat hier een probleem ligt. Het is enerzijds moeilijk om een traject verplicht op te leggen, maar het is anderzijds totaal onwenselijk dat de potentiële dader zich onttrekt aan hulpverlening. Wij zullen, mogelijk bij de evaluatie van de pilots, erover moeten nadenken waar wij in dit schemergebied nader tot elkaar kunnen komen. De BOPZ is een te zwaar middel in dezen. Wij mogen het denken niet stilzetten.

Staatssecretaris Bussemaker:

Wat mij betreft staat het denken nooit stil, geen dag.

De voorzitter:

Ik vraag de staatssecretaris of zij van plan is deze bevindingen ook op te schrijven in een brief aan de Kamer?

Staatssecretaris Bussemaker:

Ja, maar alleen aan de hand van de evaluatie. Dit punt wordt meegenomen met alle andere punten die ik heb genoemd. Nogmaals, wij hebben twee pilots met 100% deelname aan het hulpverleningstraject.

Mevrouw Van Velzen en mevrouw Azough hebben de financiële consequenties van het beleid nog eens onder de aandacht gebracht. Nogmaals, er is 3 mln. structureel voor de advies- en steunpunten. Daarnaast komt er een extra investering van 2,6 mln. voor het project. Ik heb al gezegd dat ik in Groningen ben geweest. Ik heb de oproep ook goed gehoord. Van de heer Wallage zelf heb ik begrepen dat er aan de samenwerking nog heel veel valt te verbeteren. Het gaat niet altijd alleen om meer geld, maar ook om een efficiëntere samenwerking. Voorts moet de energie goed worden gericht. Over mogelijke gevolgen voor de begroting kan ik nu, als ik het al zou willen, geen mededelingen doen. De Kamer moet nog enkele dagen wachten, tot aanstaande dinsdag.

Mevrouw Van Velzen (SP):

Ik ben erg benieuwd wanneer de heer Wallage dat heeft gemeld. Vandaag staat een groot opiniërend artikel van hem in de krant waarin hij gewoon zegt dat er geld bij moet. Dat doet hij net zo concreet als ik in eerste termijn was.

Staatssecretaris Bussemaker:

Zo concreet heeft hij het ook tegen mij gezegd. Wij hebben daarbij ook vastgesteld dat het een kwestie van samenwerking is. De situatie in Groningen is succesvol, maar er zijn daar zoveel organisaties bij betrokken, dat je moet kijken hoe een goede, effectieve regeling kan worden gevonden. Ook in Groningen is er niet alleen een financieel probleem, maar gaat het ook om organisatorische samenwerking.

De vraag waarom nog niet elke gemeente een eigen beleid heeft, had ik nog niet beantwoord. Uit de effectmeting in het najaar van 2006 onder 248 gemeenten blijkt dat een kwart van de gemeenten een specifiek beleid heeft. Per 1 januari 2007, bij de invoering van de Wmo, is de bestrijding van het huiselijk geweld een wettelijke taak geworden van de gemeenten. Het probleem is dat wij nog niet kunnen zien in hoeverre zij die oppakken, omdat dit deel moet uitmaken van de beleidsplannen Wmo. Veel gemeenten zijn daarmee bezig, maar omdat 2007 een overgangsjaar is, hebben wij nog geen totaal overzicht. Ik ga ervan uit dat het een groeimodel is. De 35 centrumgemeenten doen al veel aan opvang. Hopelijk kom daar nog een aantal gemeenten bij. Ik ben zeer bereid om te kijken welke ondersteuning de gemeenten nodig hebben en wat zij nu al doen. In het kader van het bestuursakkoord worden afspraken met de gemeenten gemaakt.

In geval van kindermishandeling kan ook een huisverbod worden opgelegd. Dat biedt nieuwe kansen voor preventie en bestrijding van kindermishandeling, zoals bij oudermishandeling. Degene van wie de dreiging uitgaat, wordt het huis uit gezet en niet het slachtoffer. Dat slachtoffer kan een kind zijn. De samenwerking tussen de AMK's en de advies- en steuncentra is van cruciaal belang. Als er zo'n melding komt, moet bij het AMK worden nagegaan wat daar bekend is en wat de meest wenselijke vervolgstap is. Als een dreigende en acute situatie onder de aandacht van het AMK wordt gebracht, kan het de politie vragen ter plaatse te komen.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik herhaal de toezeggingen op die punten waarover de Kamer later geïnformeerd zal worden.

1. De Kamer krijgt tweeënhalf jaar na de inwerkingtreding van de wet een tussenrapportage.

2. De Kamer wordt geïnformeerd over de ministeriële regeling op basis van artikel 2, eerste lid, van de Wet tijdelijk huisverbod.

3. Na ommekomst van de resultaten van de evaluatie van de pilots zal de staatssecretaris de Kamer informeren over het overleg met betrokken partijen over de hulpverlening.

Ik stel voor, volgende week donderdag te stemmen over het wetsvoorstel en de ingediende motie.

Daartoe wordt besloten.

De vergadering wordt van 18.04 uur tot 19.30 uur geschorst.

De voorzitter:

De minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft mij gevraagd om voorafgaand aan het debat een mededeling te mogen doen. Ik stel voor, aan dit verzoek te voldoen.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

Ik zal de leden niet de gelegenheid bieden om over deze mededeling vragen te stellen. Het doen van deze mededeling is slechts een manier om de Kamer op zo kort mogelijk termijn te informeren. Het woord is aan de minister.

Minister Verburg:

Voorzitter, dank u wel! Ik wil de Kamer mededelen dat er in het Verenigd Koninkrijk in het plaatsje Egham een nieuwe uitbraak van mond-en-klauwzeer is geconstateerd. Egham ligt ongeveer 20 km ten noorden van de plaats waar de vorige keer MKZ is uitgebroken. De uitbraak is bevestigd met laboratoriumonderzoek. Nog niet zeker is om welk virustype het gaat.

Er is nog geen direct verband vastgesteld met vorige uitbraken. Het desbetreffende rundveebedrijf is preventief geruimd. De Voedsel- en Warenautoriteit is bezig met de tracering van bedrijven die in de afgelopen periode "gevoelige" dieren uit het Verenigd Koninkrijk hebben ontvangen. Zij worden afgesloten en bezocht. Het gaat om ongeveer dertig bedrijven. Totdat meer bekend is over deze bedrijven en een eventuele verdere verspreiding in het Verenigd Koninkrijk of Europa geldt dezelfde maatregel die ik begin augustus heb afgekondigd, met dien verstande dat ik niet alleen het vervoer rechtstreeks van het bedrijf naar het slachthuis toesta, maar ook het vervoer via verzamelplaatsen naar het slachthuis.

Ten slotte wil ik erop wijzen dat sommige verschijnselen van mond-en-klauwzeer lijken op die van blauwtong. Ik heb dierenartsen en veehouders opgeroepen om extra alert te zijn op de symptomen van mond-en-klauwzeer.

Naar boven