Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Wijziging van onder meer de Wet op de expertisecentra en de Wet op het onderwijstoezicht in verband met het wegnemen van enkele knelpunten bij leerlinggebonden financiering en het opheffen van de landelijke commissie toezicht indicatiestelling (30956).

De algemene beraadslaging wordt geopend.

De heer Bosma (PVV):

Voorzitter. Ik houd het kort. Het leerlinggebonden budget is een succes; blijkbaar voorziet het in een behoefte. Het "rugzakje", zoals dit in de volksmond heet, is een goede zaak: het zorgt er bijvoorbeeld op het platteland voor dat kinderen niet hoeven te verhuizen, maar in hun eigen omgeving kunnen blijven wonen. Voor kinderen die ziek zijn, is dit een uitkomst.

Deze wet beoogt allerlei administratieve lasten te verminderen. Dat is goed en heel belangrijk. Mijn partij bereiken veel signalen over de verschrikkelijke papierwinkel die het rugzakje meebrengt. Deze maatregelen zijn goed, maar ik vraag me af of ze voldoende zijn.

De wijziging van deze wet betekent een opwaardering van de onderwijsinspectie. Dat is een goede zaak, de Kamer heeft daar zelf om gevraagd. Mijn fractie vraagt zich af of de onderwijsinspectie inmiddels voldoende is toegerust om deze niet geringe klus te klaren. Het belang van de inspectie is in de afgelopen jaren toegenomen en juist deze zeer precaire zaak moet naar behoren worden uitgevoerd.

Het is een goede zaak dat scholen nu zelf de leerlinggebonden financiering kunnen aanvragen. Te veel ouders laten de zorg voor hun kinderen versloffen en het is goed dat scholen nu de mogelijkheid krijgen om het heft in handen te nemen.

Ik wil nog iets algemeens zeggen over het rugzakje. In essentie is het een goede zaak, het levert extra hulp op. Toch kleven er ook nadelen aan die leerlinggebonden financiering: het is ook een handige bezuinigingsmaatregel. Vroeger verdwenen de probleemkinderen naar andere scholen, nu blijven ze op het reguliere onderwijs. Veel lagere scholen zijn niet toegerust op die extra zorg en ook het begeleiden van de begeleiders kost tijd en energie. Veel lagere scholen zijn niet toegerust voor de extra zorg. Ook het begeleiden van de begeleiders kost tijd en energie. Veel onderwijzers en schoolleiders zijn daarvoor niet toegerust. Het op school houden van probleemkinderen legt extra druk op de scholen. Verder moet het rugzakje niet worden gebruikt om het speciaal onderwijs uit te hollen. Het speciaal onderwijs kent enorme achterstanden. Die moeten worden aangepakt; daar ligt het probleem. Het rugzakje moet niet dienen om kinderen die eigenlijk in het speciaal onderwijs thuishoren, binnenboord te houden. Die kinderen zijn daarvoor veel te kwetsbaar.

De vraag naar zowel speciaal onderwijs als het rugzakje is de laatste jaren dramatisch toegenomen. Dit is een mysterie, een enigma, dat in het gesprek met de onderwijsinspectie vorige week ook al even ter sprake kwam. Heeft de staatssecretaris daarvoor een verklaring?

Mevrouw De Rooij (SP):

Voorzitter. Er komen steeds meer zorgleerlingen, met name in cluster 4. Tussen 2000 en 2006 zijn er meer dan twee keer zoveel cluster 4-leerlingen bijgekomen. Deze groei baart de SP-fractie grote zorg. De overheid zou moeten zorgen voor uitstekende opvang van elke leerling, en dus ook voor goed speciaal onderwijs. Gisteren sprak ik nog met de directeur van een kleine vso-school, die mij vertelde dat hij voor de aanschaf van nieuwe computers en software afhankelijk is van de Lion's Club en het goededoelenpotje van het plaatselijke bedrijfsleven. De financiering door de overheid kan en moet dus beter worden geregeld. Tegelijkertijd moeten wij goed bedenken waar de enorme groei in het speciaal onderwijs vandaan komt. De groei van het aantal cluster 4-leerlingen heeft vele oorzaken, zoals de complexe samenleving. Een andere oorzaak zou kunnen zijn dat de afgelopen 25 jaar het onderwijs is verwaarloosd. Nederland geeft met 5% van het bruto nationaal product 1% minder uit aan onderwijs dan de rijke landen om ons heen. Uitgedrukt in harde euro's is dat 5 mld.

Tekortschietende financiering kan een oorzaak zijn voor de verminderde kwaliteit van het onderwijs. Gisteren spraken wij in de Kamer nog over het achterblijvende salaris van de leraar ten opzichte van het bedrijfsleven. Het is mogelijk dat door de grote klassen en de enorme scholen leerlingen eerder gedragsproblemen of andere problemen krijgen en naar het speciaal onderwijs moeten. Juist met kleinschaligheid kunnen wij de vele verschillende leerlingen in het reguliere onderwijs beter vasthouden. Deelt de staatssecretaris deze mening? Moeten wij ons niet afvragen of wij aan het dweilen zijn met de kraan open?

De groei van het aantal zorgleerlingen zet waarschijnlijk door als wij het reguliere onderwijs niet fors verbeteren. De vraag is natuurlijk, wat uiteindelijk het duurst is: in een keer goed investeren in regulier onderwijs of pleisters plakken in het speciaal onderwijs?

De Landelijke Commissie Toezicht en Indicatiestelling, de LCTI, wordt binnenkort ondergebracht bij de onderwijsinspectie. Dit zou minder bureaucratie opleveren. Dat maakt mij over het algemeen ook blij, maar in dit geval niet. Ik heb namelijk zo mijn vrees. In de LCTI zitten vakmensen. De onderwijsinspectie heeft nauwelijks inzicht in het belang van het individuele kind, ook al is het voornemen er wel. Wat bij ons helemaal de alarmbel doet rinkelen is het bericht van de LCTI dat de onderwijsinspectie tot op heden nog geen voorstellen heeft gedaan voor de vormgeving van de overheveling van het toezicht. Kortom, de zaak is nog niet op orde.

Het kind met een zorgvraag is erbij gebaat dat wij deze verandering niet halsoverkop, maar zorgvuldig doorvoeren. Helaas vindt de staatssecretaris een overgangsregeling niet nodig en is zij van mening dat het toezicht kan worden overgeheveld op het moment waarop het wetsvoorstel in werking treedt. Op welke manier worden de kennis en ervaring van de LCTI ingezet bij de onderwijsinspectie? Is de staatssecretaris het met mij eens dat deze verandering niet het komende schooljaar moet worden doorgevoerd, maar dat het beter is om de invoering uit te stellen totdat deze goed is voorbereid? Is de staatssecretaris bereid, in de tussentijd een financiële overgangsregeling te treffen voor de LCTI, zodat zij hun mensen met kennis en knowhow niet hoeven te verliezen?

De heer Slob (ChristenUnie):

De Kamer heeft in februari 2005 een uitspraak gedaan over het overbrengen van de toezichthoudende taken van de LCTI naar de onderwijsinspectie. De SP-fractie heeft de desbetreffende motie meeondertekend. Toen al is aan de regering de opdracht gegeven om een en ander binnen een jaar te realiseren. Nu zijn wij weer een jaar verder, maar ik begrijp dat u redelijk kritisch bent over dit geheel?

Mevrouw De Rooij (SP):

Ik wil dat de kennis die de LCTI in huis heeft op een goede manier wordt overgeheveld. Wij kunnen het er met elkaar wel over eens zijn dat die overheveling moet plaatsvinden, maar wij willen graag dat het op een goede manier gebeurt. Ik vrees dat nu het een en ander verloren gaat en ik wil graag horen of dat inderdaad zo is.

Verrassend was het om te lezen dat de overgang niet direct leidt tot een verandering in het dagelijkse werk van de inspecteur. Dat is verrassend, omdat de inspecteurs het werk erbij doen van een hele organisatie, maar niet veel meer werk krijgen. Kan de staatssecretaris mij dat uitleggen?

De indicatie makkelijker maken heeft voor iedereen voordelen. Ik licht er een groep uit die nu tussen wal en schip valt, jongeren die in de jeugdgevangenis hebben gezeten. Deze jongeren hebben veel belang bij structuur; zij hebben een kennisachterstand opgelopen en vaak al heel veel meegemaakt. Nu komen zij na hun detentie moeilijk binnen bij scholen, met alle gevolgen van dien. Dit wetsvoorstel moet het mogelijk maken dat ook deze leerlingen de juiste weg kan worden gewezen in het onderwijs, door middel van een REC-4-indicatie voor één jaar. Dat vindt mijn fractie een goede zaak. Moeilijke jongeren weer op de rails zetten is van groot belang als men wil voorkomen dat zij opnieuw in de criminaliteit belanden.

Op dit moment geldt een alles-of-nietsprincipe bij de leerlinggebonden financiering. Slechts leerlingen die aan alle criteria voldoen, krijgen een indicatie en daarmee een volledige rugzak. Het is goed dat er afgestapt wordt van deze zwart-witkijk op de zorg in het onderwijs. Een leerling – laten wij hem Eric noemen – die slechts voldoet aan een aantal criteria, krijgt straks ook geld in zijn rugzak voor onderwijs op maat. Er zullen dus meer leerlingen komen met een rugzak. Eric kan in het huidige systeem immers geen aanspraak maken op de leerlinggebonden financiering. Hoe gaat de staatssecretaris de rugzak van Eric vullen? En gaat dit ten koste van de rugzak van Barbara die wel al voldoet aan alle criteria, dus ook in de huidige situatie reeds een leerlinggebonden budget krijgt? Hoeveel geld denkt de staatssecretaris dat het extra aantal rugzakjes gaat kosten? Als er geen extra geld ligt te wachten voor de rugzakregeling, hoeveel leerlingen krijgen dan straks minder financiering dan in het huidige stelsel? Wat voor consequenties zal dit hebben voor de zorg en het onderwijs dat zij dan nog krijgen?

Veel betrokken leraren, ouders, kinderen en begeleiders in het land zijn aan het dweilen. Ik hoop dat de staatssecretaris niet zomaar de kraan open laat staan, maar dat zij het lekken stopt en zelf mee gaat dweilen.

Mevrouw Ferrier (CDA):

Voorzitter. Wij bespreken vandaag een aantal wetswijzigingen die tot doel hebben, knelpunten in de leerlinggebonden financiering weg te nemen. Deze financiering is bedoeld om leerlingen die dat nodig hebben, extra te ondersteunen in hun ontwikkeling. Dat is een zeer belangrijk punt voor de CDA-fractie, die vindt dat ieder mens de gelegenheid moet krijgen om haar of zijn talenten te ontplooien. Wij hechten er daarom zeer aan dat passend onderwijs voor ieder kind betrekkelijk ongecompliceerd gevonden en gerealiseerd kan worden. Daarom zijn wij ook voor wetswijzigingen die eventuele knelpunten kunnen oplossen.

Het bevreemdt ons wel dat de maatregelen en de mogelijke oplossingen die wij vandaag bespreken niet los kunnen worden gezien van de discussie over de totale inrichting van passend onderwijs. Dat hebben wij overigens ook kunnen lezen in de nota naar aanleiding van het verslag. Wij denken dan aan oplossingen die te maken hebben met bijvoorbeeld de indicatiesystematiek, kinddossiers enzovoorts. Hierover krijgen wij half juni een brief van de staatssecretaris. Kan de staatssecretaris nu duidelijk aangeven wat mogelijke consequenties kunnen zijn van wat wij vandaag bespreken en beslissen voor het debat over de toekomst van de totale inrichting van passend onderwijs? Hadden de huidige onderwerpen niet beter integraal meegenomen kunnen worden in de discussie over de totale inrichting van passend onderwijs? Als wij vandaag dingen beslissen, welke gevolgen heeft dat dan voor het hele pakket dat wij binnenkort met de staatssecretaris bespreken?

Ons gaat het er in ieder geval om, alle onnodige ballast zoveel mogelijk en zo snel mogelijk weg te nemen. En dan kom ik al meteen op de indicatiestelling. Het doel hiervan is om te beoordelen of een jongere in aanmerking komt voor bijvoorbeeld leerlinggebonden financiering of extra jeugdzorg. Wij hoorden negatieve verhalen – ik verwijs naar mijn collega's – over de complexiteit van het aanvragen van een indicatie en over het papierwerk dat dit betekent voor ouders en leraren. Het gaat erom dat de indicatiestelling wordt vereenvoudigd. Daarbij moeten nadrukkelijk de schotten tussen diverse terreinen en departementen wegvallen en moet er zo veel mogelijk worden gestreefd naar een gecombineerde indicatiestelling. Het belang van het kind dient daarbij te allen tijde centraal te staan. Een gecombineerde indicatiestelling leidt tot minder administratieve rompslomp, soms ook tot minder gesleep met een kind, maar vooral tot het in een vroeg stadium afstemmen van het gehele pakket, op het gebied van onderwijs en zorg. Die moeten het kind worden geboden, wil het haar of zijn talenten kunnen ontwikkelen. Dat laatste vindt mijn fractie het belangrijkst. Wil de staatssecretaris zeggen op welke termijn een gecombineerde indicatiestelling kan worden geregeld, waarbij AWBZ, WMO, Jeugdzorg en onderwijs zijn vertegenwoordigd?

Mijn fractie vindt de opmerking van de staatssecretaris ronduit teleurstellend dat een gecombineerde indicatiestelling niet altijd mogelijk is en dat een gezamenlijke indicatiestelling geen handelsgericht advies kan bevatten. Hoe zit dat precies? Wil de staatssecretaris hier nog even op ingaan? Tevens vraagt mijn fractie zich af wat het loslaten van de voorgeschreven indicatieformulieren nu precies betekent. Zij vindt het zeer positief dat er regionaler kan worden gekeken, dus dichter bij de mensen, al moet wat haar betreft spoedig duidelijk worden wat daarvan de consequenties zijn. Denk bij voorbeeld aan een kind dat gaat verhuizen of aan een school die zich precies op de grens tussen twee regio's bevindt. Wat zijn daar de consequenties van? De CDA-fractie vindt eigenlijk dat de minister dat moet evalueren, want uitgesloten moet worden dat door het loslaten van een voorgeschreven indicatieformulier ouders, leerkrachten en in het bijzonder natuurlijk het kind tussen wal en schip vallen. Ik krijg hierop graag een reactie.

Er is nu toezicht op de indicatiestelling. Dit is een nieuwe taak van de Inspectie van het Onderwijs. Duidelijk is geworden dat het nog volstrekt onduidelijk is hoe de middelen die nu voor de Landelijke Commissie Toezicht Indicatiestelling worden gereserveerd, worden verdeeld en hoeveel extra middelen er beschikbaar komen. Wil de staatssecretaris uitleggen om hoeveel geld het gaat en hoe en door wie wordt bepaald aan welke van de nieuwe taken deze middelen worden uitgegeven? Mijn fractie vraagt zich ook af wanneer en hoe zij inzicht krijgt in de vraag of de Inspectie van het Onderwijs inderdaad beter in staat is om het toezicht te bewaren, zoals wordt verondersteld. De antwoorden van de staatssecretaris stellen de CDA-fractie niet gerust. Begrijpt zij goed dat de inspectie nog meer dan een jaar nodig heeft om zich in te werken?

Van het invoeren van variabele indicatietermijnen is de CDA-fractie een groot voorstandster. Het doet namelijk recht aan de mogelijkheid om de ondersteuning aan de specifieke behoeften van ieder kind aan te passen. Voor het ene kind kan dit betekenen dat gedurende de gehele schoolloopbaan een indicatie genoeg is, terwijl voor een ander kind juist kortere termijnen moeten gelden. Ook is de CDA-fractie ermee ingenomen dat de staatssecretaris via de nota van wijziging, mede op basis op vragen van haar fractie, ervoor heeft gekozen om te gaan differentiëren in het budget van de leerlinggebonden financiering. De zaken moeten natuurlijk wel goed geregeld en duidelijk zijn. Mijn fractie heeft dan ook nog wel wat vragen. Op basis waarvan worden de criteria bepaald? Hoe zit het nu met de waarborg dat leerlingen die juist vanwege deze ondersteuning beter gaan presteren, uiteindelijk hun indicatie verliezen onder het motto dat het goed met hen gaat en zij het niet meer nodig hebben? Zonder de indicatie en de financiering kunnen zij in de problemen komen. Hetzelfde geldt voor scholen die geen budget krijgen omdat het goed gaat. Zij worden eigenlijk gestraft omdat zij een goede zorgstructuur hebben. Welke stappen heeft de staatssecretaris inmiddels gezet? Zoals ik al zei, is het goed dat de budgetten worden gedifferentieerd, maar wat worden de budgetten? Wie stelt ze vast? Wat zullen de verschillen zijn?

Mijn fractie heeft nog een specifieke vraag over jongeren die in een jeugdinrichting verblijven. Veelal komen deze jongeren automatisch op een cluster-4-school terecht. Als het goed met ze gaat, betekent dat vaak dat het ook op school goed gaat en dat zij dus de inrichting gaan verlaten. Dan is het niet vanzelfsprekend dat zij op die cluster-4-school kunnen blijven en moeten zij het indicatiestellingstraject in. Ik vraag mij af hoe de staatssecretaris daarover denkt en of het eventueel mogelijk zou zijn hier met oplossingen te komen. Juist voor deze kinderen in een jeugdinrichting met wie het goed gaat moeten wij al het mogelijke doen om dat zo te houden.

Over het bevoegd gezag hadden wij al in het schriftelijk verslag aangegeven dat het CDA het belang van het kind altijd bovenaan stelt. Dat betekent dat als de ouders niet willen meewerken aan een aanvraag voor een indicatiestelling en de school dat wel belangrijk vindt de school de mogelijkheid krijgt om dat te doen, dus buiten de ouders om.

Overigens is het CDA van mening dat deze mogelijkheid – het feit dat de school dit mag doen – op zichzelf al als een stok achter de deur zou kunnen fungeren en dat het misschien in de praktijk niet eens altijd nodig is dat de school buiten de ouders om een aanvrage voor indicatiestelling zal doen. Wij vinden het belangrijk dat ouders en school dat in gezamenlijkheid doen. Vandaar dat wij het ook belangrijk vinden dat wij toch nadenken over de mogelijkheid van een derde speler op het terrein van het onbevoegd gezag. De staatssecretaris zegt dat het meestal niet om grote groepen ouders gaat en dat het weinig zin heeft om een derde speler in dit veld mee te nemen omdat men geen nader onderzoek kan doen, maar wij zijn van mening dat het soms juist vanuit een onafhankelijke positie mogelijk is bemiddelend op te treden voor een onafhankelijke derde. Hoe kijkt de staatssecretaris daartegenaan?

Het gaat ook vooral om indicatieaanvragen in cluster 4. Het CDA is voor nu akkoord. Wij willen het er hier nu wel bij laten maar als wij gaan praten over de totale inrichting van passend onderwijs willen wij ook aan de orde stellen of de staatssecretaris mogelijkheden ziet om in de toekomst ook te kijken naar oplossingen waarbij een soortgelijke aanvraag niet beperkt blijft tot cluster 4. Immers, de staatssecretaris zal het toch met ons eens zijn dat aanvragen voor indicatie over het algemeen leerlingen betreffen die kampen met meerdere problemen en waarbij mogelijk differentiaaldiagnostiek nodig is.

Wat het voortgezet speciaal onderwijs betreft juichen de leden van de CDA-fractie het toe dat er meer mogelijkheden komen voor deze vorm van onderwijs. Wij hopen dat het mogelijk wordt voor jongeren die normaal gesproken speciaal onderwijs zouden volgen dat zij ook een havo- of vwo-diploma kunnen halen. Overigens zouden wij dan ook graag willen weten welke consequenties dit heeft. Blijft bijvoorbeeld speciaal onderwijs onder de bekostigingssystematiek van het primair onderwijs vallen? Hoe zou die bekostiging kunnen en moeten worden? Hoe zit het met de professionele eisen voor docenten? Voor het CDA staat het voorop dat leerlingen het beste uit zichzelf moeten kunnen halen. De staatssecretaris verwacht dat er 41 plekken voor voortgezet speciaal onderwijs zullen komen. Op basis van die verwachting is er 2 mln. geraamd. Deze schatting is gebaseerd op de meerkosten van de inrichting van de afdelingen. Mag ik aannemen dat het hier ook gaat om de deskundigheidsbevordering van docenten aan het voortgezet speciaal onderwijs?

De heer Slob (ChristenUnie):

Voorzitter. Hier staat een tevreden mens als het gaat om het wetsvoorstel dat wij hier vanmiddag bespreken. Mijn fractie heeft als het gaat om de discussies over de leerlinggebonden financiering al enkele jaren lang aangedrongen op een vereenvoudiging van het indicatiestelsel. Dat hebben wij overigens met meerdere fracties in deze Kamer gedaan. Naar onze mening was de rationaliteit van de regelgeving vaak ver te zoeken en zuchten zowel scholen als ouders onder de bureaucratie. Er zijn verwoede pogingen gedaan om de toen voor dit dossier verantwoordelijke bewindspersoon in de goede richting te krijgen, onder andere in 2005 door middel van een aantal Kameruitspraken dat zeer breed, in enkele opzichten zelfs unaniem, door de Kamer werd gesteund. Wij kunnen constateren dat wij een lange adem nodig hadden, maar uit het voorliggende wetsvoorstel blijkt dat de inzet niet tevergeefs is geweest. Het is een eerste aanzet; er komt nog meer. Daar zullen wij verder over moeten spreken, over een paar weken al.

Er komt eindelijk een vereenvoudiging van het indicatiestelsel. Wij gaan snoeien in dat indicatiewoud en dat was hard nodig. In plaats van het systeem komt het kind centraal te staan. Zo hoort het ook. Er ontstaat een meer handelingsgerichte aanpak, ruimte om te differentiëren en, naar wij hopen, ook een sterke vermindering van de administratieve lasten. Dit heeft de steun van mijn fractie.

Toch heb ik nog een aantal vragen. Mijn eerste vraag gaat over het streven naar minder bureaucratie. Wie is daar niet op tegen? In reactie op vragen van mijn fractie heeft de staatssecretaris aangegeven dat de vermindering van bureaucratie vooral zal afhangen van de ruimte die de regio's zelf zullen oppakken, ook bij die indicatiestelling. Ik zie dit graag nader door de staatssecretaris toegelicht. Ik wil ook graag dat zij vanuit haar positie en verantwoordelijkheid bevordert dat de regio die ruimte daadwerkelijk gaat oppakken, want wij moeten niet de ene bureaucratie door een andere vervangen. Dat risico is aanwezig.

Dat geldt ook voor de voorgestelde wijzigingen met betrekking tot de LCTI. Wij waren er altijd al voor om die laag eruit te halen. De toezichtfunctie verdwijnt bij de LCTI, maar de adviserende taak verdwijnt niet, als ik het goed heb begrepen. De inspectie krijgt de toezichthoudende taak erbij en zal dus ook toezicht houden op het niveau van het individuele dossier. Dat is op zichzelf begrijpelijk. De inspectie gaat ook breder toetsen. Dan is het belang van een goed toezichtkader groot. Uiteraard is ook de wetenschap belangrijk dat de inspectie, als zij die taak krijgt, die taak daadwerkelijk kan waarmaken. Daar hoort een goed toezichtkader bij. Wanneer komt dat kader er? Is het inmiddels gereed en wat is het oordeel van de staatssecretaris erover?

De Kamer heeft in februari 2005 een motie over de LCTI aangenomen. Ik refereerde hier zojuist al even aan. In deze motie wordt verzocht de adviserende taak van de LCTI bij de WEC-Raad neer te leggen. Ik zou van de staatssecretaris graag willen horen waarom zij dat onderdeel van de motie niet heeft uitgevoerd. Nu houdt zij voor een deel een bepaalde laag in stand, al is het wat afgeslankt. Als wij aan het snoeien zijn, laten wij het dan ook goed doen.

Het wetsvoorstel voorziet ook in de mogelijkheid van vso-afdelingen op so-scholen. Dat is het gevolg van een motie van mijn hand, bijna Kamerbreed gesteund, over het verminderen van de n-factor voor de zml-leerlingen in de vso-leeftijd. Nog steeds zeer plezierig dat dit uiteindelijk is gelukt. Wij zijn blij dat de mogelijkheid van vso-afdelingen op so-scholen nu wettelijk wordt vastgelegd. De verwachting is dat ongeveer 20 tot 30 scholen ervan gaan profiteren. Het was de bedoeling dat een en ander per 1 augustus 2007 in werking zou treden, maar door problemen die niet zijn veroorzaakt door de scholen, maar door de politiek, als gevolg van de kabinetswisseling en dergelijke, is sprake van een vertraging. Ik vind dat heel vervelend voor de scholen, omdat voor de periode dat het nog niet officieel is geregeld – de ingangsdatum van 1 augustus 2007 wordt dus niet gehaald – wordt voorzien in een tijdelijke regeling. Dat is op zichzelf plezierig, want dat was het afgelopen jaar ook het geval, maar het wordt tijd dat de echte bekostiging komt. De huisvestingsgelden zitten daar namelijk ook in. Ik verzoek de staatssecretaris duidelijk uit te spreken dat, als het wetsvoorstel in werking treedt en de aanvragen kunnen worden ingediend, de officiële financiering, inclusief de huisvestingscomponent, vanaf 1 augustus 2007 zal gaan plaatsvinden. Dat is nodig, omdat dat wat betreft de huisvestingscomponent de vermindering van de N-factor voor de zml-leerlingen in de vso-leeftijd ook nog niet is doorgevoerd. Daar wacht men al twee jaar op. Dat heeft te maken met het feit dat de VNG alles rond wil hebben, voordat de huisvestingskwestie wordt geregeld. Dat duurt allemaal veel te lang, maar ik ben bang dat het nog langer gaat duren. Vandaar mijn verzoek om de toezegging van de staatssecretaris de kwestie per 1 augustus 2007 te laten ingaan.

Mijn fractie begrijpt niet helemaal waarom het onderwijs aan meervoudig gehandicapte leerlingen niet onder deze regeling gaat vallen. Waar het gaat om cluster 3, kennen wij in Nederland vier instellingen. Een daarvan heeft al een vso-afdeling en krijgt dus al bekostiging. De andere drie kunnen daar echter niet bij komen, ook niet met de thans voorgestelde regeling. Dat betekent ongelijkheid. Daar komt nog bij dat meervoudig gehandicapte leerlingen, als zij via een brede toelating worden toegelaten tot cluster-3-scholen, wel optimaal gebruik kunnen maken van de vso-bekostiging. Ik verzoek de staatssecretaris dan ook om ook de meervoudig gehandicapte leerlingen onder deze regeling te laten vallen. Ik ben op dit punt overigens een amendement aan het voorbereiden.

Tot slot kom ik op de nota van wijziging. Ik heb aangegeven dat mijn fractie voor differentiatie is, waar het gaat om de duur van de indicatie. Daardoor kunnen wij eindelijk afkomen van de vreemde situatie dat bijvoorbeeld een kind met het syndroom van Down iedere keer weer geïndiceerd moet worden, alsof er ooit iets zou veranderen. Die ballast gaat er dus uit. Wij hebben er echter nog geen volledig zicht op wat het gaat betekenen, als wij ook gaan differentiëren naar de omvang van het budget. Over die kwestie zullen wij in juli verder spreken, maar eigenlijk sorteert de staatssecretaris daar nu al op voor met een kanbepaling in het wetsvoorstel. Het is de vraag of dat wel chic is, zeker ten opzichte van het veld waar zij ook nog mee in gesprek is over dit onderwerp. Ik leg dit nu nog als vraag bij de staatssecretaris neer, maar ik geef wel aan dat wij ook op dit punt een amendement aan het voorbereiden zijn. Er moet over gesproken worden en het moet een keer gaan gebeuren, maar wel in de juiste volgordelijkheid.

Mevrouw Kraneveldt-van der Veen (PvdA):

Voorzitter. De PvdA-fractie is blij dat met de voorliggende wetswijziging een aantal knelpunten in de lgf deels of geheel wordt opgelost en dat daarmee tevens de motie van mijn college Eijsink tot opheffing van de LCTI wordt uitgevoerd. Als zich knelpunten voordoen, moeten zij worden opgelost, zeker als het gaat om deze zo kwetsbare doelgroep. Wij zien het wetsvoorstel als een goede stap in de richting van betere wet- en regelgeving op het gebied van passend onderwijs en wij kijken uit naar het debat over de toekomst van dat passende onderwijs, dat op ons verzoek voor het zomerreces zal plaatsvinden. Mede vanwege de beperkte spreektijd zal ik nu niet te veel vooruitlopen op dat debat. Ik beperk mij vandaag tot een aantal zaken waar mijn fractie in het licht van de onderhavige wetswijziging nog de nodige zorgen over heeft. Ik hoop dat de staatssecretaris die zorgen vandaag kan wegnemen.

Het toezicht op de indicatiestelling gaat naar de onderwijsinspectie. De LCTI wordt opgeheven, maar niet helemaal. Collega Slob heeft al gezegd dat een deel van haar taak- en adviesfunctie blijft bestaan. Waarom wordt dat zo geregeld? Hoe zal het nu verder gaan? Blijft de LCTI voor een stukje bestaan of gaat zij onder een andere naam door met dezelfde mensen? Ik krijg hierover graag meer helderheid evenals over de 2 mln. die is vrijgemaakt voor die omschakeling.

Wij maken ons er zorgen over dat er nog helemaal geen goed toezichtskader van de Inspectie blijkt te zijn. Het is een nieuwe taak van de Inspectie en die vergt specialistische kennis. Graag krijgen wij van de staatssecretaris de garantie dat het toezichtskader – dat zou er nu al in concept moeten liggen en dat zou ook aan ons toegestuurd worden – na de zomer snel vastgesteld wordt. Wij zijn namelijk zeer benieuwd hoe de staatssecretaris de kwaliteit van de Inspectie gaat waarborgen en volgens welke criteria het toezicht stimulerend en proportioneel zal zijn.

Wij maken hier een groot punt van, omdat uit het Onderwijsjaarverslag blijkt dat er nogal wat schort aan de kwaliteit van het speciaal onderwijs. Daarnaast bevestigt onderzoek van de vereniging van schooldecanen en leerlingbegeleiders de geluiden die ons al heel lang bereiken dat er miljoenen worden verspild bij de rugzakjes. Ambulante begeleiders van de REC's, die ervoor moeten zorgen dat de juiste zorg en begeleiding wordt gegeven, zouden namelijk niet voldoende presteren. Kan de staatssecretaris al op dat onderzoek reageren? Deelt zij de conclusies daaruit of wordt daarin een veel te zwart beeld geschetst? Er gaat heel veel geld om in de lgf en dat moet gewoon goed terechtkomen en efficiënt en effectief worden besteed. Mocht deze vraag te uitgebreid zijn voor dit debat, dan wil ik graag dat de staatssecretaris hier nader op ingaat in de brief die wij nog krijgen voor het debat op 5 juli. Ik zou het zeer op prijs stellen als zij in die brief ook zou willen ingaan op het punt van de verplichte winkelnering, waarover mijn fractie ook vragen heeft gesteld. Van die verplichte winkelnering moeten wij namelijk zo snel mogelijk af.

Het is ook de bedoeling van dit wetsvoorstel dat een bevoegd gezag voor cluster 4 voortaan ook zelf een indicatie kan aanvragen. Daar staan wij zeer positief tegenover, want wij begrijpen ook dat scholen vanuit het gewone budget niet alle hulp en ondersteuning kunnen geven aan een leerling voor wie de ouders, ook na herhaaldelijke gesprekken, geen indicatie willen aanvragen. De PvdA kan zich de negatieve reacties van ouders echter ook voorstellen, met name als het gaat om de negatieve beeldvorming bij ouders over het speciaal onderwijs, gebrek aan voorlichting, angst voor stigmatisering van hun kind en een eventueel ernstig verstoorde relatie tussen ouders en school. Wij vinden dat er blijvend geïnvesteerd moet worden in goede voorlichting en begeleiding van ouders. Ik zou het zeer waarderen als de staatssecretaris de dienstverlening van het oudereninformatiepunt in 2008 zou kunnen uitbreiden als het gaat om passend onderwijs. De PvdA-fractie heeft de ervaring dat onderwijsconsulenten maar bijvoorbeeld ook leerplichtambtenaren als een soort mediators een goede bijdrage kunnen leveren aan het begrip "over en weer". Wij wachten de uitwerking van de staatssecretaris op dit punt graag af.

In het kader van een aanvraag voor een cluster-4-indicatie door de school is er nog een ander belangrijk punt. De school zal veelal geen compleet dossier voor een indicatie kunnen aanleveren bij de CvI. De staatssecretaris geeft aan dat er eigenlijk geen medische gegevens nodig zijn voor zo'n aanvraag. Echter, ook bij een cluster-4-aanvraag zullen soms medische dossiers nodig zijn, bijvoorbeeld dossiers van Jeugdzorg die nodig zijn voor een zwaardere indicatie. En die kan de school niet zomaar opvragen. Daarnaast zullen er soms dossiers van psychologen en pedagogen nodig zijn. Die beroepsgroep heeft ook een gedragscode. Misschien wil die deze dossiers niet afgeven. Kortom, wij willen exact hetzelfde als de staatsecretaris, maar wij willen wel dat deze aanpassing gaat werken, zodat het geen wassen neus blijkt te zijn. Graag hoor ik hierop de reactie van de staatssecretaris.

Er komt door dit wetsvoorstel de mogelijkheid van variatie in indicatietermijnen. Dat is uiteraard prima. Het klinkt zo logisch dat wij het eigenlijk met elkaar al veel eerder hadden moeten regelen. In onze schriftelijke bijdrage voor dit wetsvoorstel hebben wij gevraagd of er geen preventieve ambulante begeleiding op voordracht van de CvI's kan komen. Hiermee zouden kinderen die niet of nog niet aan de criteria voor rugzak of speciaal onderwijs voldoen, geholpen kunnen worden. Misschien kan zo wel een zwaardere rugzak voorkomen worden. Omdat dit nu niet kan, kiezen de CvI's er nog wel eens voor om toch maar de volledige indicatie voor drie jaar toe te kennen. Wij beseffen dat dit op termijn een forse investering vraagt. Is de staatssecretaris bereid om in bepaalde regio's of in één daarvoor geschikt samenwerkingsverband een experiment toe te staan aan scholen die een goed beleid ter zake van ambulante begeleiding hebben, teneinde daarmee de instroom te beperken? En dan het liefst zonder gedwongen winkelnering.

Er is in het wetsvoorstel sprake van een aantal technische wijzigingen op het gebied van formulieren en dergelijke, waar wij volledig mee instemmen, zodat ik er verder niet op behoef in te gaan. Ook de mogelijkheid tot een observatieplaatsing van een leerling zonder dat er al een CvI-besluit ligt, vinden wij uitstekend. Als een kind het lange indicatietraject moet afwachten en in die tijd op de reguliere school niet de juiste hulp en begeleiding krijgt of, erger, thuiszit en dus verstoken blijft van onderwijs, dan is dat natuurlijk een schande. Ik ben ervan overtuigd dat de meeste kinderen op de school van observatie uiteindelijk gewoon hun definitieve plekje weten te vinden. Dan is het natuurlijk fijn als je daar als leerling al zit en er al vrienden hebt gemaakt en goed onderwijs krijgt. De PvdA heeft zich bij monde van mijn voorgangster Eijsink altijd sterk gemaakt voor de vele thuiszitters die verstoken blijven van onderwijs, maar de vorige minister wilde eigenlijk nooit met behoorlijke cijfers over de juiste aantallen thuiszitters naar buiten komen. Er is veel over gesteggeld de afgelopen jaren. Daarmee is het probleem door het vorige kabinet gebagatelliseerd. Ik hoop dat wij met deze staatssecretaris uit de voeten kunnen.

De PvdA is voor dit wetsvoorstel. Er zijn echter nog vele andere knelpunten in het speciaal onderwijs die dit wetsvoorstel niet oplost. Daarnaast hebben wij allemaal de verontrustende cijfers van de Onderwijsinspectie gezien over de achterblijvende kwaliteit van het speciaal onderwijs. Graag praten wij daar op 5 juli met de staatssecretaris verder over. Waar de PvdA naartoe wil, is een situatie waarin scholen en zorgeninstellingen in de regio zelf afspraken op maat maken over hoe ze zorg en onderwis op elkaar afstemmen, hoe de indicatiestelling gaat voor een rugzakje of het speciaal onderwijs, hoe en welke zorg wordt toegekend en door wie ze geleverd wordt, hoe de kwaliteit wordt bewaakt en hoe er een goede klachtenregeling komt. De overheid moet op haar beurt ruimte geven voor afspraken op maat en niet te veel dwingend voorschrijven. Wel moet de overheid dan scholen en regio's afrekenen op de behaalde resultaten. Daarvoor is een sterke inspectie nodig.

De heer Van der Vlies (SGP):

Mevrouw de voorzitter. De jeugd in het algemeen en meer specifiek jongeren met beperkingen of problemen vormen een belangrijk speerpunt van dit kabinet. De SGP-fractie steunt deze prioriteit van harte. Op het terrein van jeugd, gezin en onderwijs ligt er terecht een stevige ambitie. Dat is ook hard nodig trouwens. Het gaat daarbij middellijkerwijs om de toekomst van onze samenleving. Mijn fractie wil de regering graag motiveren om hiermee met niet aflatende voortvarendheid aan het werk te blijven.

Binnen de wereld van het onderwijs is nog altijd sprake van ingewikkelde regelingen en constructies. In de achterliggende jaren is wel het een en ander gebeurd – wij erkennen dat met erkentelijkheid – maar het is nog lang niet optimaal. De noodzakelijkheid van een omslag naar een meer kindgerichte benadering wordt breed erkend. Passend onderwijs, zogezegd. Een zo integraal mogelijke benadering van de zorgbehoefte van het kind, ook buiten het onderwijs. Een ontkokerde insteek dus. De SGP-fractie steunt die ambitie graag, maar wijst er wel op dat deze benadering het nodige zal vergen en ook zal kosten. Wij moeten er dus ook wat voor over hebben. De nabije toekomst zal leren of wij dat er ook inderdaad voor weten beschikbaar te stellen.

Het voorliggende wetsvoorstel regelt enkele vereenvoudigingen op het terrein van de leerlinggebonden financiering. Het gaat daarbij niet om grote stappen in de richting van een kindgerichte benadering. Wel biedt het randvoorwaarden en mogelijkheden om daar op decentraal niveau invulling aan te geven. Als zodanig verwelkomt mijn fractie de voorgestelde vereenvoudigingen dan ook. Tegelijkertijd is het de opmaat naar meer.

De vereenvoudiging van de aanvraag voor de indicatiestelling is vooral van belang voor de direct betrokkenen. Doorgaans zijn dat de ouders. Aanvragen kunnen nu gemakkelijker samengevoegd worden. Dat is winst. Een belangrijke volgende stap is dat er sprake is van een handelingsgerichte samenvoeging van de indicaties voor onderwijs en zorg. Welke concrete voornemens heeft de staatssecretaris op dit punt? Hoe bevordert zij dat dit voortvarend wordt aangepakt? Wanneer kan de Kamer hierover volgende stappen verwachten?

Het toezicht op de indicatiestelling zal voortaan plaatsvinden door de inspectie. Dat kan een integrale benadering ten goede komen. De inspectie heeft echter nog geen ervaring met toezicht op dit punt. Ik ga ervan uit dat de ontwikkelde expertise van de Landelijke Commissie Toezicht Indicatiestelling behouden blijft. Ik hoor graag een reactie.

Ook de verruimde mogelijkheden voor variabele indicatiestelling geven blijk van een meer kindgerichte benadering. Terecht wordt bij wet mogelijk gemaakt dat zowel de termijn van indicatie als de omvang van het daarbij behorende budget kan worden afgestemd op de kenmerken van het betreffende kind. Het is zaak dat hierbij kindgericht wordt gewerkt en dat niet weer een ingewikkelde structuur van allerhande categorieën wordt opgesteld. De staatssecretaris moet daarvoor waken. Ik neem aan dat zij dat ook wil doen.

De SGP-fractie erkent dat het in belang van het kind is om ook de school de mogelijkheid te geven om zo nodig een indicatie aan te vragen. Dat mag uiteraard niet buiten de ouders om. Die zijn de eerstverantwoordelijken voor het kind. Daarvoor zijn in de procedure terecht waarborgen opgenomen, zo heb ik gezien. Voor het geval de ouders zich volstrekt passief opstellen, wat helaas voorkomt, is er ruimte gecreëerd om het kind in het kader van het onderwijs passende zorg aan te bieden.

Voor afdelingen van voortgezet speciaal onderwijs binnen scholen voor speciaal onderwijs heb ik in het verslag een vraag gesteld over het minimum aantal leerlingen, namelijk veertien, in relatie tot de ligging van de school. Scholen voor speciaal onderwijs in een dunbevolkt gebied of op een eiland kunnen zodoende de betreffende opleiding vaak niet aanbieden. Uiteraard moet er een ondergrens worden gesteld. In de beantwoording wordt echter alleen gewezen op het bestaande wettelijke minimum. Dat vind ik mager. Wij spreken steeds van een kindgerichte benadering. Ik hoop dat de staatssecretaris bereid is hier constructief naar te kijken.

De voorzitter:

Ik schors de vergadering enkele minuten om de staatssecretaris de kans te geven, haar antwoord voor te bereiden.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

De voorzitter:

Ik geef het woord aan de staatssecretaris, die naar ik heb begrepen haar antwoord heeft opgedeeld in drie blokjes. Ik stel voor dat de leden wachten met hun vragen tot zij een onderdeel heeft afgerond.

Staatssecretaris Dijksma:

Mevrouw de voorzitter. Misschien staat u mij toe eerst een aantal algemene opmerkingen te maken over het speciaal onderwijs en de groei van het aantal kinderen met gedragsproblemen.

In de eerste plaats dank ik de leden voor hun inbreng in eerste termijn. Wij spreken vandaag over een aantal wijzigingen in de WEC en de WOT waarmee een begin wordt gemaakt met de vermindering van de bureaucratie en de administratieve lasten die de zogenaamde leerlinggebonden financiering met zich meebrengen. Dit is hard nodig, zeg ik met velen van u.

Als gevolg van de politieke ontwikkelingen is dit wetsvoorstel al enige tijd in procedure. Intussen werk ik aan nieuw beleid. Dit loopt ook als een rode draad door dit debat heen. Op 5 juli aanstaande zullen wij daarover spreken aan de hand van een brief die de Kamer over enkele weken tegemoet kan zien. Het uitgangspunt van dit beleid is dat de kinderen centraal staan en dat elke leerling recht heeft op kwalitatief goed onderwijs. Dit moet resulteren in een kwalificatie, regulier of arbeidsgericht.

Het is van belang dat wij nu tot een sluitende aanpak komen, wat betekent dat er voor alle leerlingen een onderwijsprogramma moet zijn. Het moet afgelopen zijn met thuiszitters en wachtlijsten. Op dit moment vallen er te veel kinderen tussen wal en schip.

Dit vraagt ook om een kwaliteitsslag in het onderwijs. Afgelopen week werden de resultaten gepresenteerd van een onderzoek naar de kwaliteit van de ambulante begeleiding. De Kamer heeft verder het inspectierapport ontvangen. Dit maakt duidelijk dat de kwaliteit van hetgeen wij de kinderen bieden, moet worden verbeterd. Er wordt met veel liefde en aandacht gewerkt in deze vormen van onderwijs, maar het is ook in het belang van de kinderen dat dit tot bepaalde resultaten leidt.

In de toekomst moeten wij ook tot een beheersing van de uitgaven komen. Ik ben het eens met de sprekers die hebben gezegd dat kinderen moeten krijgen waar zij recht op hebben. Een van de eerste problemen waarmee ik bij mijn aantreden werd geconfronteerd was dat het vorige kabinet niet had gerekend op de groei in het onderwijs. Met name voor de kinderen met gedragsproblemen was onvoldoende geld voor de komende periode beschikbaar. Uit de voorjaarsnota bleek dat er geld bij moet en dat komt er ook, maar dit laat onverlet dat wij de groei die wij nu waarnemen, moeten indammen.

Die groei is het gevolg van een veelvoud van oorzaken. De complexiteit van de samenleving is een van die oorzaken. Kinderen komen in deze jachtige wereld soms gewoon in de knel, ook in het systeem. Ik vind dat kinderen niet in de knel mogen komen door systemen.

Verder zijn wij beter in staat om problemen op te sporen. Naarmate je beter kunt indiceren, kom je meer kinderen tegen die je zou kunnen helpen. Het is dus niet alleen een negatieve spiraal die aanleiding geeft tot de groei. Hier moeten we echt in de komende jaren een goed en verstandig beleid op voeren, dat uitgaat van de kinderen en hun belang. Daarover zou ik graag op 5 juli met de Kamer spreken. Ik hoop dat het mij wordt vergeven dat ik een aantal vragen die vandaag zijn gesteld nu niet beantwoord, omdat ze voor een belangrijk deel op dat debat vooruitlopen. Die antwoorden zal ik in de brief geven en er in het debat op 5 juli op terugkomen.

Over de indicatiestelling zijn de meeste vragen gesteld. Ik wijs erop dat hetgeen wij nu doen, op verzoek is van de Kamer zelf: die heeft twee jaar geleden de regering bij kamerbrede motie de opdracht gegeven om over te stappen van toezicht door de LCTI naar toezicht door de inspectie. En als de Kamer zoiets vraagt, dan doet de regering dat, maar niet zomaar: er moet goed worden gewaarborgd dat de huidige expertise behouden blijft en dat alles in een toezichtskader wordt vormgegeven, om zeker te weten dat het goed gebeurt. Het voordeel van de wijziging in de indicatiestelling is dat we overgaan van een "slagboomdiagnostiek" – in gewone mensentaal betekent dit dat nu vooral wordt gekeken naar wat kinderen niet kunnen – naar een handelingsgerichte diagnostiek, die uitgaat van de kansen die kinderen hebben en van hetgeen ze wel kunnen. Daarvoor doen wij dit uiteindelijk allemaal.

Het toezicht op de indicatiestelling willen wij nu bij de inspectie neerleggen, maar dat betekent niet dat de inspectie dit minder goed en verfijnd gaat doen dan nu gebeurt. Wel zal vanwege de verantwoordelijkheid die daar nu al aanwezig was, het toezicht in één hand komen, wat ook een grote vereenvoudiging kan betekenen en daarmee minder bureaucratie oplevert. Er is nog maar één informatiestroom en die is duidelijk voor iedereen die ermee werkt. Uiteraard zullen wij ervoor zorgen dat de bestaande expertise een plek krijgt in de inspectie. De Kamer kan hierbij een rol spelen. Ik heb de Kamer beloofd dat het concepttoezichtskader aan de Kamer wordt gestuurd. De Kamer zal dit zo snel mogelijk ontvangen, in ieder geval na juni; in de brief zal staan wanneer precies. Dit biedt de Kamer de gelegenheid om hier nog met mij over te spreken. Wij gaan duidelijk niet over één nacht ijs.

Een aantal leden, de heer Slob het meest pregnant, wees erop dat met dit voorstel een basis wordt gelegd voor meer differentiatie, niet alleen voor de duur, maar ook voor de omvang. Dat is waar: met de wijzigingen wordt een basis gelegd voor de mogelijkheid om in de indicatietermijnen te variëren. De achtergrond van deze wijziging is enerzijds om te voorkomen dat leerlingen onnodig worden geïndiceerd. Van sommige leerlingen, bijvoorbeeld het kind met het syndroom van Down dat is genoemd, weten we van tevoren dat die gedurende hun hele schoolloopbaan ondersteuning nodig hebben en dan is het handig dat die indicatie inéén keer kan worden gegeven. Anderzijds biedt de wijziging de mogelijkheid om kortere indicaties te geven, bijvoorbeeld om jongeren uit een justitiële jeugdinrichting te helpen. Ze krijgen dan een indicatie voor een jaar en daarmee voorkomen we dat de schoolloopbaan van deze kinderen wordt onderbroken, omdat er, als ze uit de instelling komen, geen school zou zijn waar ze naartoe moeten.

Met nadruk wijs ik erop dat het een kanbepaling is. Die hebben we nodig omdat het nog even zal duren voordat we gebruik kunnen maken van de wetgeving rond passend onderwijs. Ik stel mij zo voor – en loop daarmee vooruit op het algemeen overleg – dat wij in de komende tijd de ruimte nemen, op basis van het draagvlak in de politiek en in het veld, voor een aantal experimenten. Dan is het wel plezierig om een basis te hebben in de wetgeving, die ons deze mogelijkheid verschaft. Tegen de heer Slob zeg ik dat een kan-bepaling is bedoeld om "chic" te blijven tegenover iedereen. De mogelijkheid wordt geboden, maar hoeft niet per se te worden gebruikt. Ik vind het belangrijk om daarover met de Kamer te spreken. Een tweede noodrem die de Kamer heeft, is dat wij de AMvB zullen voorhangen. Daarmee heeft de Kamer de ruimte om over dit onderwerp met mij van mening te verschillen. Ik hoop uiteraard dat wij elkaar uiteindelijk ook zullen vinden, maar op basis van de discussie die wij nu eerst nog gaan voeren.

De heer Slob (ChristenUnie):

Ik dank u voor deze toelichting. Die had ik nodig om in een breder kader te kunnen plaatsen waarom u ineens met een nota van wijziging bent gekomen. Ik ken u ook als iemand die hecht aan zorgvuldige wetgeving. Het betreft een heel elementair punt. In de vorige kabinetsperioden hebben wij hierover uitvoerig gesproken met de toenmalige verantwoordelijke bewindspersoon. De indruk werd toen gewekt dat dit handvat gebruikt moest worden om de kosten in de hand te houden. Dat is een heel andere wijze van met het vraagstuk omgaan. Als er in de wet ruimte wordt geboden, hechten wij eraan dat dit zorgvuldig gebeurt. Kunt u de Kamer toezeggen dat u alleen gebruik maakt van deze bepaling als u daarvoor toestemming heeft gekregen van de Kamer? U gaf bijvoorbeeld aan dat u experimenten wilde gaan uitvoeren. Ik denk dat het goed is om de Kamer er optimaal bij te betrekken. Als u die toezegging niet doet, denk ik dat ik mijn amendement wel indien. Nogmaals, zorgvuldigheid, de Kamer erbij betrekken en geen gekke dingen doen op dit punt; dat is voor ons van groot belang.

Staatssecretaris Dijksma:

Wij hebben het over een onderwerp dat kwetsbare kinderen aangaat. Het is van het allergrootste belang om de komende jaren overeenstemming te bereiken over de invulling van passend onderwijs met een even grote Kamermeerderheid als voor de wijzigingen waarvoor ik hier vandaag overigens sta. Ik ben erop uit om niet alleen politiek draagvlak te verkrijgen voor maatregelen op het gebied van passend onderwijs, maar ook maatschappelijk draagvlak. Het zal niet altijd gemakkelijk zijn, want ook in dit veld zijn er tegenstrijdige belangen. Uiteindelijk is er maar één belang dat bij u en bij mij vooropstaat, en dat is het belang van het kind. Daarom zeg ik u toe dat ik geen dingen zal doen waarvoor u mij later weer naar de Kamer moet roepen en waarbij wij tegenover elkaar komen te staan. Ik hoop dat ik dat heb laten zien door de voorhangprocedure voor de AMvB en doordat ik duidelijk heb gemaakt dat ik eerst hierover met de Kamer het politieke debat wil voeren.

Voorzitter. Dan kom ik nu op het aanvragen van een indicatie door het bevoegd gezag. Mevrouw Ferrier heeft gevraagd of er op dit punt niet een derde speler moet komen. Ik stel voor om dat niet te doen. Uiteindelijk gaat het erom dat wij met dit wetsvoorstel een vermindering van de bureaucratie teweegbrengen. Met het toezicht door de onderwijsinspectie is er nadrukkelijk een onafhankelijke speler bijgekomen. Ik denk dat wij daarmee waarborgen dat er geen oneigenlijke besluitvorming plaatsvindt. Met mevrouw Ferrier verwacht ik dat uiteindelijk heel veel ouders vanzelf de indicatie zullen aanvragen. Met het oog op de situatie dat er een conflict is, omdat de school het echt noodzakelijk vindt, heeft juist de Kamer de regering meerdere malen gevraagd om een adequate voorziening waarmee scholen in staat worden gesteld een en ander zelf te doen. Gelet op het verminderen van administratieve lasten en bureaucratie zie ik er niet de meerwaarde van om er een derde partij tussen te zetten. Ik zou ook niet weten wie die derde partij zou moeten zijn.

Mevrouw Ferrier (CDA):

Even voor mijn begrip. De inspectie gaat toezicht houden op de indicatiestelling. Op een gegeven moment zegt een school: voor dit kind willen wij een indicatie stellen. De ouders vinden dat om wat voor reden dan ook niet nodig. De school insisteert en stelt die indicatie. De inspectie moet daar toezicht op houden. Mijn zorg is dat ouders dan zeggen: deze school wil dat mijn kind gestigmatiseerd wordt, wij gaan met Dijksmadit kind wel naar een andere school. Ik kan mij voorstellen dat ouders gaan shoppen met hun kinderen. Dan zou de inspectie, die toezicht moet houden op de indicatiestelling, ook moeten bemiddelen in het conflict dat kan ontstaan tussen de school en de ouders, een conflict waar het kind het slachtoffer van wordt. Ik kan mij voorstellen dat onafhankelijke derden hierin beter een bemiddelende rol kunnen spelen, zonder nader onderzoek te hoeven doen. Zo kan voorkomen worden dat een kind vermalen wordt in een conflict tussen school en ouders, al hoop ik dat zich zoiets niet vaak zal voordoen.

Staatssecretaris Dijksma:

U gaat ervan uit dat de nieuwe school niet op de hoogte wordt gesteld van wat zich in de vorige school heeft afgespeeld, maar zo is het niet. De nieuwe school wordt geïnformeerd. Als een school zelf een aanvraag doet om een kind extra ondersteuning te kunnen bieden, dan doet de school dat omdat zij tegenover het kind alleen goed kan functioneren als die extra ondersteuning er komt. Als die ouders dan naar een nieuwe school gaan, dan zult u begrijpen dat dit bekend zal zijn en dat die nieuwe school ook niet heel snel een andere mening toegedaan zal zijn.

Mevrouw Ferrier (CDA):

De kern van mijn vraag ligt niet bij wat er gebeurt op een eventuele nieuwe school. Hoe kun je, nog voordat er met dat kind wordt gesleept, ervoor zorgen dat het kind op de oude school – die dus de indicatie aanvraagt – geboden krijgt wat het nodig heeft?

Staatssecretaris Dijksma:

Wij zien nu vaker dat ouders juist op zoek gaan naar een andere school, omdat zij een indicatie niet krijgen. De indicatiestelling wordt uitgevoerd door een onafhankelijk gepositioneerde commissie. Die wordt op basis van landelijk vastgestelde criteria aan het werk gezet. Vervolgens wordt dat nog weer getoetst door – dat mag ik toch in alle bescheidenheid zeggen – onze onafhankelijke inspectie. De vraag is dus echt gerechtvaardigd wat voor meerwaarde een voor mij nog onbekende, onafhankelijke derde – want ik herhaal: wie zou dat dan moeten zijn? – zou hebben tegenover dit systeem, dat al zo onafhankelijk is als het maar zijn kan.

Mevrouw Ferrier (CDA):

Ik zie die meerwaarde wel, omdat ik dus ook informatie heb over situaties waarin ouders niet willen dat er een indicatie gesteld wordt voor hun kinderen. Wij komen hier later weer over te spreken, dus voor het moment laat ik het zo. Wij zullen wel nauwlettend volgen wat de ontwikkelingen zijn op dit gebied.

Staatssecretaris Dijksma:

Dat ben ik ook zeer met u eens. Ik vind ook dat wij dat nauwlettend moeten volgen. Dat doen wij eigenlijk sowieso met het hele systeem, omdat wij niet willen dat er onbedoelde effecten optreden. Mochten die zich toch voordoen, dan is dat altijd weer aanleiding om te bezien wat je verder nog kunt doen. In die zin letten wij heel goed op. De verwachting is echter niet dat dit zich vaak zal voordoen. Ik wil de Kamer er nog wel op wijzen dat het juist een verzoek vanuit de Kamer was om de school, los van wat de ouders soms willen, de gelegenheid te geven om een indicatie aan te vragen. Dat gebeurt alleen maar nadat een kind al op verschillende manieren in beeld is gebracht, bijvoorbeeld door een zorgadviesteam. Laten wij dus ook hier vaststellen dat dit nooit zomaar gebeurt.

De heer Van der Vlies (SGP):

Het is toch belangrijk om even door te praten hierover. Want wat gebeurt er nu als een school na ommekomst van de indicatie een passend onderwijsaanbod doet en de ouders, die toch niet meewerkten, daar niet mee instemmen?

Staatssecretaris Dijksma:

Dat schrijf ik op. Dit geldt voor de situatie waarin er een indicatie is gesteld en er al een aanbod is. Een kind kan niet thuis worden gehouden. U kent natuurlijk onze wetgeving op dat terrein wel. Ik zal deze casus voor u laten uitzoeken.

De heer Van der Vlies (SGP):

Daar schrijft u dan een brief over?

Staatssecretaris Dijksma:

Ja, daar krijgt u een brief over, een juridisch aan alle kanten doorwrocht briefje. Uw casus gaat een stap verder dan wat mevrouw Ferrier en ik net bespraken.

Mevrouw Kraneveldt-van der Veen (PvdA):

Voorzitter. Misschien ben ik te vroeg met mijn vraag, omdat de staatssecretaris er zo meteen op komt, maar goed, mevrouw Ferrier schetst een situatie waarin het al uit de hand is gelopen en er al een conflict tussen school en ouders is. In de fase daarvoor valt er al heel wat te winnen dankzij goede begeleiding van ouders en een goede informatievoorziening. Wij denken echt dat de leerplichtambtenaar daarin een rol kan vervullen, eventueel ook na de situatie die mevrouw Ferrier schetst. Wil de staatssecretaris daarop ingaan? Was zij dat al van plan, te doen?

Staatssecretaris Dijksma:

Begeleiding van ouders lijkt mij inderdaad heel belangrijk. Wij hebben daar al het een en ander voor ontwikkeld. De scholen of de REC's geven natuurlijk ook altijd informatie aan ouders. Dat staat in de wet. Vastgelegd is dat ouders daar recht op hebben. Daarnaast kan het een en ander aan informatie via de informatielijnen van de CG-raad en via websites tot de ouders komen. Klachten over de ondersteuning bij een aanvraag kunnen ouders indienen bij een meldpunt indicatiestelling. Dat is ingericht door de WEC-Raad en de CG-raad. De WEC-Raad kan natuurlijk met zijn leden in gesprek gaan. Ik heb mij laten vertellen dat dit altijd onmiddellijk gebeurt zodra er een klacht is ingediend. Het is dus heel belangrijk om de positie van ouders te waarborgen. Hun staan allerlei middelen ter beschikking om aan de bel te trekken als zij het op voorhand niet eens zijn met de gang van zaken. Daarom onderstreep ik nogmaals dat wij in de huidige systematiek al een heel vangnet hebben om ouders te ondersteunen. Als je het kind namelijk centraal stelt, horen de ouders daar gewoon bij.

Mevrouw De Rooij heeft gevraagd hoe het met de differentiatie van de indicatiestelling zit en wat die voor leerling A of B voor een gevolgen heeft. Als op een gegeven moment een gebudgetteerd systeem in het leven wordt geroepen, heb je natuurlijk een vast bedrag en dus veel ruimte om te variëren. Nu is aan de orde dat leerlingen soms voor een bepaalde periode een indicatie krijgen, terwijl zij die voor langere tijd nodig hebben. Dat is heel ingewikkeld. Andersom gebeurt het dat leerlingen indicaties voor een bepaalde duur krijgen, terwijl zij daar al voor het verstrijken van die duur geen gebruik meer van hoeven te maken. De starheid dat het systeem vooropstaat in plaats van het kind bemoeilijkt tegenwoordig dingen. Kinderen dreigen er soms door te worden vermalen. Dat moeten wij echt veranderen. Naar aanleiding van de brief, waarin zal staan hoe wij ons dat allemaal voorstellen, debatteer ik hier graag op 5 juli aanstaande over.

De eerlijkheid gebiedt mij te zeggen dat ik niet bereid ben het wetsvoorstel uit te stellen. U hebt gezien dat de Kamer al sinds 2005 op dit verhaal wacht. Iedereen is daar dus ook geestelijk op voorbereid.

Het aanvragen van de bekostiging voor leerlingen, afkomstig uit residentiële instellingen kost de scholen ieder jaar weer veel tijd. Met dit wetsvoorstel zorgen wij ervoor dat zij op voorhand al een jaar krijgen waarin zij weten dat leerlingen die uit deze instellingen komen een plek hebben. Dat is de opvang die noodzakelijk is en waarvan kinderen niet meer hoeven af te wachten wat er met hen gebeurt. Hun schoolloopbaan wordt dan ook niet onderbroken. Deze aanpak zal er nu juist voor zorgen dat wij meer kinderen in beeld houden en niet kwijt raken. Dat is iets wat natuurlijk niet mag gebeuren.

Ik kom bij de afdelingen voor voortgezet speciaal onderwijs. Dit is een belangrijke wijziging, die ook vanuit de Tweede Kamer is aangevraagd. Het betreft de inrichting van afdelingen voor voortgezet onderwijs. De achtergrond van de wijziging is de motie waarnaar ik daarnet al verwees, waarin de regering werd verzocht om voor leerlingen van dertien jaar en ouder die met een zmlk-bekostiging te maken hebben de bekostiging te verhogen en om voor hen speciale afdelingen te mogen inrichten.

De heer Van der Vlies heeft gevraagd of wij niet kunnen afwijken van de norm. Het antwoord hierover in de schriftelijke behandeling vond hij nogal mager. Het antwoord blijft helaas nee. Ik begrijp wel wat hij bedoelt. Er kan altijd een uitzondering zijn, maar wij zitten hier met een wettelijke bepaling, dus wij moeten een grens stellen. Wij kunnen daarin wel gaan variëren, maar waar leggen wij dan de lat? Het aantal van veertien leerlingen is een aantal dat wij minimaal nodig hebben om zo'n afdeling te kunnen starten, dus hier zit wel een onderbouwde redenering achter.

De heer Slob heeft mij gevraagd hoe het zit met de huisvesting voor de vso-afdelingen en of ik kan toezeggen dat er vooruitlopend op de aanneming van de wet toch al vanaf 1 augustus 2007 zal worden bekostigd. De huisvesting valt onder de verantwoordelijkheid van de gemeente. Een school die een voorziening wil aanvragen, moet zich daartoe ook wenden. Dan maakt de gemeente jaarlijks een huisvestingsprogramma. Natuurlijk kan er een spoedvoorziening worden gevraagd. De voorwaarde is dat, gelet op de voortgang in het onderwijs, uitstel niet mogelijk is. Uiteindelijk is dit allemaal pas mogelijk op het moment dat de wet in werking treedt. Individuele wethouders kunnen wel zeggen dat zij vanaf 1 augustus 2007 bekostigen. Ik ben niet in de positie, ook al zou ik dat misschien willen, om dit toe te zeggen, omdat ik daar uiteindelijk het besluit niet over neem.

De heer Slob (ChristenUnie):

Er is sprake van een heel vervelende situatie. Kamer en regering hebben indertijd aangegeven de n-factor voor die zml-leerlingen op de vso-leeftijd te verlagen, maar de huisvesting is nog steeds niet geregeld. Dat wordt steeds vooruit geschoven. Op dat punt heeft de VNG nog steeds niets geregeld. Indertijd was de inzet deze kwestie in augustus 2007 te laten ingaan. Door problemen die in de politiek zijn ontstaan, niet bij de scholen, wordt het weer later. Scholen mogen daarvan niet de dupe worden als het om dit soort zaken gaat. Het gaat om behoorlijke bedragen. Het is wachten, wachten en wachten. Wij willen dat er iets gaat gebeuren.

Staatssecretaris Dijksma:

Op het laatste punt ben ik het met de heer Slob eens. Enkele leden hebben mij gevraagd waarom ik dit wetsvoorstel vandaag al aan de Kamer voorleg en waarom ik niet heb gewacht tot bijvoorbeeld na het AO. Ik leg het vandaag voor, omdat ik, net als de Kamer, de urgentie ervan inzie. Ik kan alleen niet vandaag iets toezeggen waarvoor een wethouder verantwoordelijkheid draagt. Ik kan dit punt wel, bijvoorbeeld in het overleg dat ik regelmatig met de VNG heb, aan de orde stellen. Dat wil ik heel graag doen. Ik ben ook bereid om de Kamer vervolgens schriftelijk over de uitkomst van dat overleg te berichten, want ik begrijp die urgentie. Geconfronteerd met het hele dossier, zijn wij dan ook voortvarend aan de slag gegaan. Vandaag bespreekt de Kamer met mij het voorliggende wetsvoorstel. Veel sneller na mijn aantreden had ik het niet gekund.

De heer Slob (ChristenUnie):

Er zijn tijdelijke financiële voorzieningen getroffen waarin die huisvestingscomponent niet is opgenomen. Als de wet daadwerkelijk in werking treedt, kan de aanvraag geschieden en dan komt er een volledige bekostiging. Vervolgens zal de staatssecretaris meer geld beschikbaar stellen. De staatssecretaris kan nu toch wel uitspreken dat zij dat geld met terugwerkende kracht beschikbaar zal stellen, namelijk vanaf 1 augustus 2007? Dan weten alle wethouders dat het geld eraan komt. Dan komen zij veel sneller in beweging, want nu hebben ze zoiets van: eerst zien en dan pas geloven.

Staatssecretaris Dijksma:

Ik begrijp dat verzoek, maar ik moet ook bezien in hoeverre ik dat dit jaar kan doen. Ik wil zo'n toezegging wel doen, maar als ik budgettair vervolgens tegen de randen van mijn mogelijkheden aan loop, dan heb ik ook een probleem. Ik heb voor de rest van dit jaar te maken met een begroting die niet door mijzelf aan de Kamer is voorgesteld.

De heer Slob (ChristenUnie):

Ik begrijp dat de staatssecretaris wel de bereidheid heeft om dit te doen, maar nog niet weet of het financieel allemaal kan. De toenmalig verantwoordelijk bewindspersoon heeft al wel aangegeven dat het geld beschikbaar is en dat dit voor dat doel beschikbaar wordt gesteld. Het lijkt mij dus dat wij moeten bezien of wij toch zaken met elkaar kunnen doen. Dat is namelijk in het belang van de scholen en de kinderen. Wij zijn overigens met elkaar van mening dat zij er daadwerkelijk recht op hebben, zo snel als mogelijk is.

Staatssecretaris Dijksma:

Ik begrijp dat, maar als ik nu een toezegging doe, loop ik de kans dat ik later tegen de Kamer moet zeggen dat er in de begroting voor dit jaar op die manier geen rekening mee is gehouden. Ik wil graag verkennen wat er mogelijk is. Ik zal dat de Kamer in mijn brief ook laten weten, maar ik wijs er tevens op dat ik inmiddels zicht heb op mijn budgetten voor dit jaar en op datgene wat ik vanaf volgend jaar kan doen. Volgend jaar is trouwens ook sprake van een ander type verantwoordelijkheid, waardoor ik de prioriteiten zelf wat gemakkelijker kan vaststellen.

De heer Slob (ChristenUnie):

Ik verzoek de staatssecretaris de Kamer over dit vraagstuk een brief te sturen voor de stemmingen van aanstaande dinsdag. Wellicht kan zij de kwestie van de MG-leerlingen direct meenemen, want daar zit ook een financiële component aan vast. Dan kan ik op basis van die brief beoordelen of het noodzakelijk is te verzoeken om een heropening, of dat wij de kwestie laten rusten en er op een later moment verder met de staatssecretaris over spreken.

Staatssecretaris Dijksma:

Dat is goed, maar bij uw andere vraag gebiedt de eerlijkheid mij om te zeggen dat het wel een ongedekt amendement zou zijn, als u uw wens op het punt van de meervoudig gehandicapte leerlingen in een amendement wilde omzetten. Daar is indertijd geen rekening mee gehouden, dus het zou een extra aanslag op het budget zijn. Bovendien vraag ik me af of het wel nodig is, want bij deze groep leerlingen gaat niet zozeer om toeleiding naar arbeid, als wel om een andere vorm van ondersteuning. En de vraag is gerechtvaardigd of die niet met de huidige bekostiging betaald kan worden. Met andere woorden, het is de vraag of wij de gelijkstelling die u bepleit, zouden moeten willen.

De heer Slob (ChristenUnie):

Het financiële argument is in ieder geval in de schriftelijke gedachtewisseling tussen Kamer en kabinet nog niet aan de orde geweest. Ik verzoek u, in de brief die u de Kamer nog zult toesturen, dit aspect nog te verduidelijken en ook nog in te gaan op mijn argument in eerste termijn dat er sprake zou zijn van rechtsongelijkheid. Er zijn immers leerlingen op een afdeling die voor bekostiging in aanmerking komt, maar er zijn ook leerlingen die via een brede toelating op een vso-school terechtgekomen zijn.

Staatssecretaris Dijksma:

Ik heb uw redenering en uw argumenten goed gehoord en wij zullen die allemaal in onze reactie in de brief verwerken.

Mevrouw Kraneveldt heeft nog gevraagd of ik bereid ben om de verplichte besteding van rugzakmiddelen bij de regionale expertisecentra bij de junibrief te betrekken. Dat zal ik graag doen. Zij heeft mij verder nog gevraagd of ik bereid ben om een experiment te starten in het kader van de ambulante begeleiding. Ik heb al aangekondigd dat ik in juni graag verder met de Kamer wil praten over verschillende experimenten die wij nodig hebben om passend onderwijs te bieden. De regio's hebben ruimte nodig om te experimenteren en het lijkt mij heel zinvol om ook de ambulante begeleiding daarbij te bekijken. Ik zal in de al toegezegde brief aangeven hoe wij hiervoor ruimte kunnen maken binnen het geheel van wat wij ons al hadden voorgenomen. Het gaat inderdaad niet zozeer om een groter budget, als wel om efficiënter handelen.

Voorzitter, ik denk dat er nog vele vragen te stellen zijn, maar die kunnen voor een belangrijk deel ook op een later moment nog aan de orde komen. Ik hoop de Kamer in ieder geval een beeld te hebben gegeven van de noodzaak van deze wet.

Mevrouw Ferrier (CDA):

Voorzitter. Voor alle duidelijkheid, onze fractie stemt in met dit wetsvoorstel, maar wij willen op een aantal punten toch nog even ingaan.

Ik had aan de staatssecretaris gevraagd naar de consequentie van de beslissing die wij hierbij nemen, voor het debat dat wij op 5 juli zullen voeren. Dat heb ik nog niet duidelijk gehoord. Ik wil daar graag een reactie op hebben.

Ook wil ik een reactie hebben op het punt van de indicatiestelling. Ik vind het prima dat de Inspectie de indicatiestelling gaat doen, maar de vraag is nog per wanneer dit gaat gebeuren. Gaat het echt nog een jaar duren, voordat het zo ver is? Wij vinden het heel belangrijk dat de indicatiestelling gecombineerd gaat plaatsvinden. Om dat goed te markeren, dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het belang van een gecombineerde indicatiestelling op het gebied van AWBZ, Wmo, jeugdzorg en onderwijs is gelegen in de vermindering van de administratieve lasten voor ouders en in het adequate realiseren van zorg en onderwijs;

constaterende dat een mogelijk gecombineerde indicatiestelling op het gebied van AWBZ, Wmo, jeugdzorg en onderwijs op dit moment niet handelingsgericht zal zijn;

overwegende dat een handelingsgerichte gecombineerde indicatiestelling wenselijk is voor het kind dat een indicatie behoeft en voor de ouders;

verzoekt de regering, in samenwerking met het veld te regelen dat er voor het eind van dit jaar een gecombineerde indicatiestelling op het gebied van AWBZ, Wmo, jeugdzorg en onderwijs gerealiseerd zal worden;

verzoekt de regering, te regelen dat deze gecombineerde indicatiestelling ook een handelingsgericht advies zal bevatten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Ferrier, Kraneveldt-van der Veen en Slob. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 9(30956).

Mevrouw Ferrier (CDA):

Heb ik het goed begrepen Ferrierdat kinderen in een jeugdinrichting een indicatie voor een jaar krijgen? Als dat zo is, dan hebben wij daar een probleem mee. Als een kind uit een jeugdinrichting komt, gaat het blijkbaar goed met dat kind. Daar speelt de school ongetwijfeld een belangrijke rol in. Het kind verliest dan evenwel de indicatie voor die school. Wij willen dat het kind, zonder de hele indicatiemolen door te gaan, na een jaar min of meer automatisch een nieuwe indicatie krijgt. Misschien kan de staatssecretaris dit dadelijk nog even uitleggen.

Wij vinden het heel goed dat dingen die regionaal kunnen, regionaal geregeld worden. Wij willen daar echter wel over geïnformeerd worden. Daarom dien ik op dit punt de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het landelijk voorgeschreven aanmeldingsformulier leerlinggebonden financiering wordt losgelaten;

constaterende dat er hierdoor vrijheid ontstaat voor de verdere invulling van het nieuwe aanmeldingsformulier per regio;

overwegende dat dit kan gaan resulteren in grote verschillen in aanmeldingsformulieren en dossieropbouw op regionaal niveau;

overwegende dat dit kan leiden tot grote administratieve lasten en onduidelijkheid in het geval van verhuizing naar een andere regio;

overwegende dat dit ook problemen op kan leveren voor scholen die in het grensgebied van regio's opereren;

overwegende dat het niet zo mag zijn dat door het loslaten van het voorgeschreven indicatieformulier kinderen tussen wal en schip terechtkomen;

verzoekt de regering, goed te evalueren wat de gevolgen zijn voor ouders, scholen en kinderen van het overlaten van de invulling van het indicatieformulier aan de verschillende regio's;

verzoekt de regering, de Kamer hiervan op de hoogte te houden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Ferrier, Kraneveldt-van der Veen en Slob. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 10(30956).

De heer Slob (ChristenUnie):

Mevrouw de voorzitter. Ik dank de staatssecretaris voor haar beantwoording in eerste termijn. Zij heeft terecht aangegeven dat wij nog lang niet uitgesproken zijn over dit onderwerp. Op 5 juli zullen wij met elkaar verder spreken, naar ik hoop aan de hand van een stevige brief, en ook daarna zullen er nog veel debatten komen over dit onderwerp. Wij zijn wel blij met de stappen die nu met dit wetsvoorstel gezet worden.

Ik heb wel aangegeven dat wij op een aantal punten nog wat bedenkingen hebben. Deze hebben ermee te maken dat wij vinden dat er uitermate zorgvuldig gehandeld moet worden bij besluitvorming en het maken van keuzes. Dat betreft allereerst de flexibele toekenning van de leerlinggebonden financiering op basis van leerlingkenmerken. Dat is heel ingrijpend, zeker als wij nog niet eens weten wat die leerlingkenmerken precies zullen zijn. Het is wel een discussie die behoorlijk fundamenteel is voor het stelsel van de leerlinggebonden financiering die wij in het kader van het onderwerp passend onderwijs verder zullen moeten voeren. Ik heb de staatssecretaris goed gehoord. Zij wil de desbetreffende mogelijkheid hebben als zij experimenten op dat punt zou willen toepassen. Zij heeft heel nadrukkelijk uitgesproken dat zij de Kamer bij het vervolg zal betrekken en dat zij niet buiten de Kamer om hierin stappen zal zetten. Ik ga ervan uit dat dit ook geldt voor het onderwijsveld dat ook met de staatsecretaris over dit onderwerp in discussie is. Als zij de kan-bepaling met name linkt aan experimenten op dit vlak in samenspraak met veld en Kamer, dan zal ik mijn amendement op dit punt niet indienen en accepteer ik de desbetreffende wijziging die op het laatste moment wordt ingevoegd.

Over de financiering hebben wij mijns inziens met elkaar een goede afspraak gemaakt. De staatssecretaris zorgt ervoor dat er binnen een aantal dagen een brief komt over de wijze van financiering van de vso-afdelingen van de so-scholen. Onze sterke wens is om die al vanaf 1 augustus 2007 in te laten gaan. Tevens maakt de staatssecretaris inzichtelijk wat de kosten zijn voor de mg-leerlingen als die er bij zouden komen. Bovendien zal zij in de brief ingaan op het aspect van de rechtsongelijkheid. Op basis van die brief zal ik ons verder handelen bepalen. Als de staatssecretaris niets van ons hoort, kan wat ons betreft komende dinsdag het wetsvoorstel en alles wat daarbij ingediend is, in stemming worden gebracht.

Mevrouw Kraneveldt-van der Veen (PvdA):

Voorzitter. Ik dank de staatssecretaris voor haar beantwoording. Er zit hier een staatssecretaris met hart voor de kinderen over wie wij het hier hebben, maar helaas met wat te weinig zakken geld om het allemaal heel goed op te lossen, maar dat laatste zal wel van alle tijden blijven. Laten wij kijken of wij er op 5 juli toch nog iets moois van kunnen maken.

De staatssecretaris heeft gezegd dat de brief met het oog op het debat op 5 juli over enkele weken komt. Dat baart mij een beetje zorgen. Ik hoop wel dat wij nog voldoende tijd krijgen van haar om met het veld onze gesprekken te voeren, want wie weet welke ingrijpende zaken zij voor ons in petto heeft. Verder ben ik erg nieuwsgierig naar de lijken in de kast die de staatssecretaris van het vorige kabinet heeft aangetroffen, zeker als het gaat om het onvoldoende reserveren van middelen om de explosieve groei op te vangen. Het lijkt mij goed om daarover op 5 juli nader te spreken, teneinde daarover meer helderheid te krijgen.

Dan het toezichtskader van de inspectie. De motie-Eijsink ter zake is twee jaar geleden aangenomen. Nu hebben wij natuurlijk vanwege de val van het kabinet een politieke windstilte gehad, maar waar de staatssecretaris zegt dat het wellicht nog wel een jaar kan duren voordat genoemd toezichtskader er is, vind ik dat toch wel heel erg lang. Natuurlijk moet er zorgvuldigheid in acht worden genomen, maar als het daarbij ook nog snel kan, zou dat heel fijn zijn. Kan de staatssecretaris op 5 juli tevens aangeven waar nog de knelpunten zitten? Een concept had er eigenlijk namelijk al kunnen liggen.

Ik had een motie voorbereid over het experiment met ambulante begeleiding, eventueel zonder gedwongen winkelnering, maar de staatssecretaris heeft toegezegd hierover een standpunt in te nemen op 5 juli. Dus daar wacht ik dan even op. Ik stel de griffier van de commissie OCW alvast voor om maar een uurtje aan het AO van 5 juli vast te plakken, want volgens mij hebben wij die tijd wel nodig.

De voorzitter:

Daar gaat u zelf over in de commissie, dus niet hier.

De heer Van der Vlies heeft zich geëxcuseerd.

Staatssecretaris Dijksma:

Voorzitter. Allereerst ga ik in op de vraag van mevrouw Ferrier naar de gevolgen van de besluitvorming vandaag voor datgene waarmee wij in het kader van passend onderwijs bezig zijn. Het is niet zo dat wij binnen dit wetsvoorstel nu met specifieke voorstellen komen die strijdig zijn met datgene wat er aan ideeën leeft over passend onderwijs. Tegen de heer Slob kan ik zeggen dat wij dit koppelen aan de experimenten. Dat doen wij overigens alleen maar nadat wij er met de Kamer en het veld uitvoerig over hebben gesproken. Ik geloof namelijk dat een nieuw passend onderwijsstelsel alleen maar succes kan hebben op het moment dat wij er met elkaar in geloven. Dat zal niet altijd gemakkelijk zijn. In het veld heeft men veel passie, maar soms is het lastig om altijd alles samen te doen. Wij zullen de neuzen wel één kant op moeten krijgen. Ik hoop dat ik daarbij op de steun van de Kamer mag rekenen. Als wij echt een stap willen zetten, zullen wij soms een doorbraak moeten forceren in het denken. Ik ben ervan overtuigd dat het kan. Niemand zal er immers op tegen zijn om kinderen centraal te stellen.

Gevraagd is naar de termijn waarop de gecombineerde indicatiestelling mogelijk is. Het kader integraal indiceren wordt momenteel landelijk geïmplementeerd. Het streven is om deze uitruil eind 2008 af te ronden. Ik wijs mevrouw Ferrier er naar aanleiding van de door haar ingediende motie op, die mede is ondertekend door mevrouw Kraneveldt en de heer Slob, dat ik daar niet alleen een rol in heb te spelen. Daar zullen ook de minister voor Jeugd en Gezin en in het kader van de WMO en de AWBZ die mevrouw Ferrier aanhaalde nog meer bewindslieden mee aan de slag moeten. Ik laat het oordeel over deze motie aan de Kamer. Ik ervaar het als een steun in de rug om te bezien hoe wij verder kunnen gaan op dit terrein. Ik ben het ermee eens dat het nodig is om voor de wijze van indiceren toe te groeien naar een model waarbij er minder sprake is van "gesleep tussen de indicaties".

Mevrouw Ferrier (CDA):

Ik dank de staatssecretaris voor dit antwoord. Ik wil haar laten weten dat zij haar collega op VWS, mevrouw Bussemaker, al mee heeft, want die schrijft in een brief aan de Kamer dat er verschillende pilots van start zullen gaan die moeten aantonen dat de indicatiestelling door zorgprofessionals en zorgaanbieders mogelijk is en wat daarbij de voorwaarden zijn. Voor eind 2007 kan zij de Kamer daarover berichten.

Staatssecretaris Dijksma:

Dat mevrouw Bussemaker dat vindt, verbaast mij niet. Zo ken ik haar ook. De Kamer is ook bekend met wat ik ervan vind. Wij zullen gezamenlijk veel stappen moeten zetten. Het is prettig om te zien dat daar in de Kamer een groot draagvlak voor is.

Mevrouw Ferrier heeft een motie ingediend, meeondertekend door mevrouw Kraneveldt en de heer Slob, over de evaluatie van de aanmeldingsformulieren. Ik kan de nogal pessimistisch gestelde overwegingen van de motie niet op voorhand delen. Zo sta ik niet in het leven. Ik heb de Kamer in eerste termijn toegezegd op verschillende aspecten goed te zullen evalueren. Ook bij de aanmeldingsformulieren zal ik goed opletten dat er niets misgaat. Ik vraag mij dan ook af of het indienen van een motie daarvoor nodig is. Wellicht kan mevrouw Ferrier erin vertrouwen dat ik het systeem goed zal monitoren, ook op dit punt.

Mevrouw Ferrier (CDA):

Als ik dit mag beschouwen als een toezegging om de Kamer op de hoogte te houden van de stand van zaken op het regionale vlak, kan ik overwegen om de motie in te trekken.

Staatssecretaris Dijksma:

Ik zeg dat graag toe. Ik wil het in een wat bredere context bekijken. Naast dit onderwerp zijn er nog een paar zaken die in de gaten gehouden moeten worden. Ik zit er dan ook bovenop.

De voorzitter:

Aangezien de motie-Ferrier c.s. (30956, nr. 10) is ingetrokken, maakt zij geen onderwerp van beraadslaging meer uit.

Staatssecretaris Dijksma:

Er is gevraagd naar de jeugdjustitiële instellingen. Doel is om te voorkomen dat kinderen die uit zo'n instelling komen geen school hebben. Vandaar de indicatie voor een jaar, zodat het op voorhand is vastgesteld. De Kamer heeft daar eerder veel kritiek op geuit. Daar komt het kabinet met dit wetsvoorstel aan tegemoet.

De heer Slob heeft in tweede termijn twee opmerkingen gemaakt. Ik heb in eerste termijn voldoende duidelijk gemaakt niet van plan te zijn om zonder draagvlak te opereren. De door de heer Slob gevraagde brief zal de Kamer met gezwinde spoed bereiken.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik noem de toezeggingen waarbij de Kamer op een later moment schriftelijk wordt geïnformeerd. In de brief voor het AO van 5 juli over het passend onderwijs wordt een aantal vragen schriftelijk beantwoord. In deze brief wordt aangegeven wanneer het concepttoezichtskader wordt toegezonden. Een AMvB zal bij de Kamer worden voorgehangen. De Kamer wordt geïnformeerd over een casus betreffende ouders die geen toestemming geven. De Kamer krijgt de resultaten van het overleg met de VNG over de huisvesting. De staatssecretaris laat voor de stemmingen in een brief aan de Kamer weten hoe het staat met de financiën bij de huisvesting en de meervoudig gehandicapten. In de junibrief wordt nader ingegaan op de bestedingen van de rugzakmiddelen bij de REC's en de experimentenmogelijkheid. De Kamer wordt op de hoogte gehouden van de monitoring inzake de indicatieformulieren op regioniveau.

Afhankelijk van de brief zal volgende week worden gestemd.

De vergadering wordt enkele minuten geschorst.

Naar boven