Aan de orde is de behandeling van:

het verslag van een algemeen overleg met de indieners van de initiatiefnota, de leden Koopmans en Jager, en met de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over de initiatiefnota Natuurbeleid; een onnodig groeiend ongenoegen (30690, nr. 5).

De beraadslaging wordt geopend.

De heer Polderman (SP):

Voorzitter. Uiteraard hebben wij respect voor de energie en de tijd die de initiatiefnemers in dit product hebben gestoken. Het verdient altijd waardering dat Kamerleden zelf hun ideeën aandragen. Dit laat echter onverlet dat wij het met de inhoud van de initiatiefnota volstrekt oneens zijn. Tijdens het algemeen overleg heb ik dat ook al uitvoerig kenbaar gemaakt.

Het gedachtegoed waar de nota op steunt, is niet het onze, maar hiervoor was wel een meerderheid in de vorige Kamer. De samenstelling ervan is echter door en na de verkiezingen gewijzigd. Gelukkig, voeg ik eraan toe. Om het natuurbeleid nu te kwalificeren als een onnodig groeiend ongenoegen is, naar ik hoop, niet de beleving van de huidige meerderheid in de Kamer. Wij zullen het overigens zien.

Hoe nu verder met deze nota? Met alle respect voor de moeite die er in is gestoken, kan die wat ons betreft het archief in. Ik snap wel dat het CDA moeite heeft zich te realiseren dat de oude, in mijn ogen natuuronvriendelijke meerderheid van LPF, VVD en CDA er niet meer is. Dat was overigens een meerderheid die, als ik het goed gevolgd heb, ook niet altijd werd gesteund door de vorige minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, de huidige voorzitter van Vereniging Natuurmonumenten. Misschien zou men het advies van de voorzitter van Vereniging Natuurmonumenten over deze notitie nog eens moeten vragen. Ik kan mij niet voorstellen dat hij dit stuk zou omarmen.

Voorzitter. Het was niet mijn wens om hierover een VAO aan te vragen maar nu wij hier toch staan, lijkt het mij goed om ons als Kamer uit te spreken. Ik dien daartoe de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de initiatiefnota "Natuurbeleid; een onnodig groeiend ongenoegen" veel raakvlakken heeft met de reeds geagendeerde evaluatie van de Natuurbeschermingswet, de Flora- en faunawet, de Boswet en de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn;

constaterende dat de aanbevelingen in de nota tevens veel raakvlakken hebben met de lopende aanwijzingsbesluiten in het kader van het Natura 2000-project;

verzoekt de regering, in afwachting van de evaluaties van de verschillende natuurwetten geen gevolg te geven aan de aanbevelingen uit de initiatiefnota "Natuurbeleid; een onnodig groeiend ongenoegen",

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Polderman en Thieme. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 6(30690).

De heer Atsma (CDA):

Weet de heer Polderman wanneer de initiatiefnemers met hun eerste pennenvrucht zijn gekomen? heeft hij er ook over nagedacht wie er toen op het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit de eerstverantwoordelijke was?

De heer Polderman (SP):

Ja, als ik het goed heb begrepen, is deze nota voorbereid in de vorige periode, dus toen de heer Veerman als minister nog de scepter zwaaide over natuur- en milieubeleid.

De heer Atsma (CDA):

Weet u ook wanneer die nota is ingediend en wie toen de minister was?

De heer Polderman (SP):

Was dat niet de heer Veerman?

De heer Atsma (CDA):

U herinnert zich ook wat u zojuist heeft gezegd, namelijk dat de CDA-fractie of de indieners de heer Veerman in zijn nieuwe functie om een reactie zouden moeten vragen? Dat is toch onzin? Hij heeft de nota toch gezien en hij heeft er toch al een reactie op kunnen geven?

De heer Polderman (SP):

Mijn verzoek aan u is nu juist om de voorzitter van Vereniging Natuurmonumenten om advies te vragen. Dat zou ik u aanraden. Ik kan mij niet voorstellen dat hij dit in zijn functie van voorzitter van Natuurmonumenten een goede nota vindt.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Voorzitter. De Partij voor de Dieren voelt niets voor een nota die de belangen van dieren en de natuur ondergeschikt maakt aan de economische belangen van de mens op korte termijn. Mijn fractie steunt daarom het voorstel van de SP-fractie om geen gevolg te geven aan de aanbevelingen uit de initiatiefnota van de heren Koopmans en Jager. De minister heeft in reactie op de nota gezegd dat zij een wetsvoorstel tot wijziging van de natuurbeheerwet naar de Kamer zal sturen. Met dit wetsvoorstel wordt het vergunningvereiste voor niet-significante verstoringen geschrapt. Uit het debat bleek dat onduidelijk is wat significante verstoringen precies zijn en dat heldere juridische afbakening van het begrip "significant" ontbreekt. De minister geeft dat zelf toe maar lijkt voornemens om desalniettemin het vergunningvereiste voor niet-significante verstoringen te schrappen. Ik dien daarom de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de regering voornemens is, het vergunningvereiste voor niet-significante verstoringen van soorten te schrappen;

constaterende dat het begrip significant niet eenduidig is gedefinieerd en daardoor kan leiden tot verwarring en velerlei uitleg met ongewenste verstoring van soorten als gevolg;

verzoekt de regering, het vergunningvereiste voor niet-significante verstoringen te handhaven totdat meer duidelijkheid is verkregen over de juridische definiëring en afbakening van het begrip "significant",

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Ouwehand en Thieme. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 7(30690).

De heer Cramer (ChristenUnie):

Ik vraag mevrouw Ouwehand graag wat de relevantie is van deze motie. De minister heeft immers al toegezegd om ernaar te kijken en langs die lijn te handelen. Het is dan toch overbodig om daarover een motie in te dienen?

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

De minister Ouwehandheeft aangegeven te willen kijken naar een verdere juridische definiëring. Zij is echter voornemens om in de tussentijd het vergunningvereiste alvast te schrappen. Mijn fractie vindt dat zij dat vanuit het voorzorgprincipe moet laten.

Ik dien nog een motie in die ik omwille van de tijd niet inleid.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de regering voornemens is, het vergunningvereiste voor niet-significante verstoringen van soorten te schrappen;

constaterende dat door cumulatie van niet-significante verstoringen van soorten uiteindelijk wel een significante verstoring van soorten kan ontstaan;

verzoekt de regering, het vergunningvereiste voor niet-significante verstoringen te handhaven totdat meer duidelijkheid is verkregen over de mogelijke cumulatieve effecten van verstoringen van soorten en de wijze waarop daarmee rekening gehouden dient te worden in het wel of niet stellen van vergunningvereisten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Ouwehand en Thieme. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 8(30690).

Mevrouw Jacobi (PvdA):

Voorzitter. Ik dank de initiatiefnemers Koopmans en Jager voor hun nota en voor het werk dat zij daarvoor hebben verzet. Voor de PvdA is natuur een genoegen – gelukkig maar – en geen ongenoegen. De initiatiefnota slaat echter helaas een negatieve toon aan over het werken met natuurwaarden. De titel suggereert negativiteit. De PvdA-fractie vindt in de initiatiefnota weinig terug van de punten duurzaam, groen en samen die in het coalitieakkoord centraal staan. Zo-even werd al opgemerkt dat dat natuurlijk te maken heeft met de tijd waarin de nota geschreven is, maar het algemeen overleg heeft niet geleid tot aanpassingen op dat punt.

De PvdA-fractie kan één punt zeer wel inhoudelijk ondersteunen, namelijk dat van het mogelijk maken van het ontwikkelen van tijdelijke natuur. Reeds in het algemeen overleg sprak onder meer de PvdA-fractie zich uit voor het uitvoeren van enkele pilots voor tijdelijke natuur binnen de bestaande wettelijke kaders. Die zijn wenselijk omdat op dit moment projectontwikkelaars en eigenaren met braakliggende terreinen nogal eens de gifspuit, shovels en allerlei andere zaken gebruiken om de vestiging van zeldzame soorten te voorkomen. Dat is jammer en eigenlijk is dat een pervers effect van de wetgeving op dit terrein te noemen. Het is allereerst jammer voor de biodiversiteit die wordt nagestreefd in Nederland. De PvdA-fractie dient daarom een motie in waarin de regering wordt gevraagd om tijdelijk ontheffing te verlenen op de Flora- en faunawet voor te bebouwen, enige tijd braakliggende terreinen. Mijn fractie wil dat niet bereiken door de Natuurbeschermingswet te wijzigen, want die betreft gebieden. Bij braakliggende terreinen is het probleem vaak het beschermen van de soorten. Volgens ons moet dit via de Flora- en faunawet geregeld worden. Ik stel daarom de volgende motie voor.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat om problemen met zeldzame soorten te voorkomen, projectontwikkelaars bij braakligging er alles aan doen om de vestiging van bijzondere soorten te voorkomen;

overwegende dat ook tijdelijke vestiging van bijzondere soorten bijdraagt aan de biodiversiteit;

verzoekt de regering, via tijdelijke ontheffingen van de Flora- en faunawet het vestigen van tijdelijke natuur mogelijk te maken,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Jacobi, Van Gent en Ouwehand. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 9(30690).

De heer Atsma (CDA):

Ik vind het fijn dat mevrouw Jacobi ook oog heeft voor de belangen van projectontwikkelaars. Ik vraag mij echter af wat een dergelijke tijdelijke ontheffing precies inhoudt. Leidt dit niet tot veel bureaucratische rompslomp? Wie moet dat regelen, de gemeente, de provincie of het Rijk? Is het niet veel eenvoudiger om de korte route te volgen die in de initiatiefnota is aangegeven? Op die manier wordt ook de nodige discussie vermeden. Ik denk dat veel fracties de in deze motie voorgestelde weg absoluut onwenselijk achten.

Mevrouw Jacobi (PvdA):

De Natuurbeschermingswet wordt in 2008 geëvalueerd. Wij hebben ingestemd met het voorkomen van langdurige bureaucratische processen. In het AO hebben wij uitgebreid gesproken over tijdelijke natuur. Het blijkt dat er na twee of zelfs vijf jaar procederen uiteindelijk toch wordt gebouwd. Ik ben niet voor of tegen projectontwikkelaars, maar het gaat mij nu om de natuurwaarden. Ik wil voorkomen dat er ongewenste maatregelen worden genomen, zoals het spuiten met gif. Een ontheffing op grond van de Flora- en faunawet is volgens mij een veel kortere weg dan wijziging van de Natuurbeschermingswet. Wij kennen de effecten van dergelijke ontheffingen niet. Daarom pleit ik voor een pilot. De resultaten daarvan kunnen bij de evaluatie van de Natuurbeschermingswet betrokken worden. Uiteindelijk is mijn doel een beter en minder bureaucratisch proces.

De heer Atsma (CDA):

Ik maak het concreter. Stel ik Jacobiheb een bouwkavel en op enig moment wordt daarop de witgestreepte blauwrugmug aangetroffen. Wat gebeurt er dan? Moet ik dan ontheffing aanvragen of krijg ik die automatisch omdat dit onderdeel van de wetgeving is?

Mevrouw Jacobi (PvdA):

Als dat beest wordt aangetroffen, hoeft u geen ontheffing aan te vragen. Het gaat mij erom dat in een gebied met beschermde soorten niet de gifspuit of de shovel wordt gebruikt. Dit biedt de kans op effecten in aangrenzende gebieden. U doet alsof ik al iets in de wet wil vastleggen, maar ik vraag alleen om een pilot. Wij moeten de moed hebben om hiermee te experimenteren in de gebieden die al een bouwbestemming hebben. De ontheffing wordt aangevraagd bij de gemeentelijke afdeling die over de vergunningen gaat. Als nu in een gebied een woelmuis blijkt te leven, is dat reden om vijf jaar lang te procederen. Met de ontheffing kan dit dier blijven leven. Wellicht trekt het verder naar een aangrenzend gebied. Bij bebouwing kan ook geprobeerd worden om het te verhuizen. Wij streven hetzelfde na als de initiatiefnemers, maar dan via een andere weg.

De heer Polderman (SP):

Wij vinden dit een sympathiek idee dat wij ook wel kunnen steunen, maar ik heb toch nog de volgende vraag. Is mevrouw Jacobi het met mij eens dat dit eigenlijk een "end of the pipe"-oplossing is? Het echte probleem is dat die gebieden zo lang braak liggen dat de natuur de kans krijgt om zich te ontwikkelen. De oorzaak ligt volgens mij op het terrein van de ruimtelijke ordening.

Mevrouw Jacobi (PvdA):

Ik ben het daarover met de heer Polderman eens. De realiteit is echter dat er veel braakliggende gebieden zijn. Met het oog op de biodiversiteit is dit dan ook een nette en gemakkelijke oplossing. Het gaat om de Flora- en faunawet en om biodiversiteit van tijdelijke aard, met hopelijk een positief effect voor de omgeving of voor andere terreinen bij verplaatsing. Daarmee wordt veel bureaucratisering voorkomen.

De heer Polderman (SP):

Is de PvdA-fractie bereid om iets aan de braakliggende terreinen te doen?

Mevrouw Jacobi (PvdA):

Daarmee gaan wij hierna aan de slag.

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD):

Dit klinkt als een aardige oplossing, die bovendien sneller werkt dan een wetswijziging. Is mevrouw Jacobi niet bang voor verplaatsing van het probleem? De bouwer wil uiteindelijk toch bouwen, ondanks de aanwezige natuur? Hoe lossen wij dat op?

Mevrouw Jacobi (PvdA):

De vooronderstelling van de motie is dat deze ontheffing kan worden gebruikt voor gebieden met een bestemming voor woningbouw of bedrijvigheid. Een eigenaar van zo'n gebied kan dat gebied dan geen twee jaar braak laten liggen. De ontheffing is van toepassing als er sprake is van beschermde diersoorten. De oplossing moet worden gezien in het licht van de evaluatie van de Natuurbeschermingswet. Dit effect kan daarin meegenomen worden. De Kamer is immers voor pilots. De minister heeft daar inmiddels positief op gereageerd. Na de evaluatie kunnen wij een en ander definitief maken. Ik ken overigens, evenmin als mevrouw Snijder, de effecten van de motie, daarom meenemen met evaluatie van de Natuurbeschermingswet.

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD):

In de motie wordt niet gesproken over pilots. Misschien is het goed om die te wijzigen.

Mevrouw Jacobi (PvdA):

Wat ik zo-even heb gezegd, is de achterliggende gedachte.

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD):

Voorzitter. Voor de VVD-fractie staat vast dat waardevolle natuur beschermd dient te worden. De initiatiefnota van de heren Jager en Koopmans gaat niet zozeer over kaalslag in de natuur, maar over uitvoering en hantering van wetgeving en duidelijkheid voor burgers en ondernemers. De vraag is hoe wij zaken moeten inbedden in de natuurwetgeving.

Over aanbeveling 8, over nieuwe natuur, deel ik de mening van beide CDA-woordvoerders. De minister kondigt aan met een oplossing te komen. Er ligt nu min of meer een oplossing van de PvdA-fractie voor. Ik ben echter benieuwd in welke richting de minister een oplossing zoekt voor de nieuwe natuur.

Grote hoeveelheden landbouwgrond zijn inmiddels min of meer aangewezen als nieuwe natuur. Mijn fractie verzoekt de minister om bij de verwerking van de zienswijzen daarmee rekening te houden. Ik vind dat landbouwgronden niet als nieuwe natuur aangewezen dienen te worden.

Ik kom bij de uitleg van artikel 6, lid 3 en het kokkelvisserijarrest. Dit wordt ook genoemd in de notitie van de beide heren. Volgens hen is de Nederlandse praktijk strenger dan nodig als gevolg van de jurisprudentie. Ik vraag de minister om bij de evaluatie van de Natuurbeschermingswet kritisch te bezien of er mogelijkheden zijn om artikel 6, lid 3, zodanig te wijzen dat minder krampachtig kan worden omgegaan met het kokkelvisserijarrest. Naar ons gevoel zijn er meer mogelijkheden op basis van de Vogel- en Habitatrichtlijn die beter aansluiten dan de huidige uitleg.

De heer Atsma (CDA):

Voorzitter. De fractie van het CDA heeft in het notaoverleg al laten weten dat zij waardering heeft voor het initiatief van de collega's Jager en Koopmans. Wij kunnen ons vinden in het document en in de aanbevelingen. Het kabinet heeft hier uitvoerig op gereageerd en wij hebben hierover uitvoerig gediscussieerd. In die zin heb ik inhoudelijk niets meer toe te voegen aan het debat.

Ik ben wel benieuwd naar bijvoorbeeld de conclusies die mevrouw Jacobi van de Partij van de Arbeid verbindt aan de voorliggende initiatiefnota. Als ik die zo mag verstaan dat zij van mening is dat slechts één probleem dat is aangekaart in de nota moet worden opgelost via de lijn die zij voorstelt, wijs ik erop dat dit probleem al vijf jaar geleden door mevrouw Schreijer naar voren is gebracht in een ander debat. Ik vind het goed dat dit nu handen en voeten krijgt.

Ik wil mijn bijdrage afronden met een motie die als volgt luidt:

De AtsmaKamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de Kamer waardering uitspreekt voor de bijdrage aan de discussie over de invulling van het natuurbeleid in Nederland en de Europese Unie door de leden Jager en Koopmans in de vorm van een initiatiefnota;

overwegende dat de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit in een brief en in het algemeen overleg haar oordeel heeft gegeven over de aanbevelingen;

verzoekt de regering om in het huidige en in het toekomstige natuurbeleid de aanbevelingen uit de initiatiefnota te betrekken, voor zover die in de kabinetsreactie en in het algemeen overleg van 25 april 2007 door de minister en/of door de Kamer zijn gesteund,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Atsma, Snijder-Hazelhoff en Van der Vlies. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 10(30690).

De heer Atsma (CDA):

Voorzitter. Hiermee heb ik impliciet aan de minister gevraagd of zij het dictum van de motie onderschrijft waarmee beoogd wordt om enerzijds waardering uit te spreken voor de initiatiefnemers en anderzijds de minister te vragen om waar het kan, haalbaar en mogelijk is de aanbevelingen te betrekken bij de uitwerking van huidig en toekomstig beleid.

Mevrouw Jacobi (PvdA):

De heer Atsma suggereert dat ik maar aan één probleem aandacht wil besteden. Dit is niet het geval. Veel aanbevelingen van deze natuurnota zijn volgens mijn fractie achterhaald. Verder wordt aan veel aanbevelingen al gewerkt en zijn andere al door jurisprudentie ingevuld. Wij vinden het niet nodig om daarvoor nu opnieuw activiteiten te ontwikkelen.

Het punt over de braakliggende terreinen hebben wij inhoudelijk gesteund, maar wij denken anders over de wetgevende koers dan de initiatiefnemers. In afwachting van de evaluatie van de Natuurbeschermingswet vinden wij het de moeite waard om daar nu achter te gaan staan.

De heer Atsma (CDA):

Ik stel vast dat mijn eerste conclusie juist is dat de Partij van de Arbeid slechts het aspect van de tijdelijke braaklegging een probleem vindt en voor het overige van mening is dat er geen of weinig problemen zijn die moeten worden aangepakt.

Mevrouw Jacobi (PvdA):

Dat is de interpretatie van de heer Atsma en die is niet de mijne.

De heer Polderman (SP):

Als ik het goed hoor, roept de motie op om de aanbevelingen te betrekken bij het beleid. Mag ik aan de heer Atsma vragen wat hij verstaat onder "betrekken"? Dat is toch iets anders dan overnemen?

De heer Atsma (CDA):

De minister heeft bijvoorbeeld gezegd dat nogal wat aspecten zijn die het Europese beleid raken. De minister heeft in ieder geval gezegd dat zij bereid is om bij toekomstige overleggen in Brussel, Straatsburg of waar dan ook aan de orde te stellen waarvoor aandacht wordt gevraagd en waarmee zij het eens is. In die zin moet de strekking van de motie ook worden gelezen. Wij hebben het zo opgevat dat de minister zich sterk zal maken voor een groot aantal aanbevelingen uit de nota waar dat kan, haalbaar is en misschien ook wel betaalbaar is. Dat laatste vergeten wij in dit land vaak.

Wellicht willen de initiatiefnemers daarover zelf ook een aantal opmerkingen maken. Wij zijn inmiddels een aantal maanden verder. Ik heb erop gewezen dat de voormalige minister van LNV al kennis heeft genomen van deze initiatiefnota. Soms raken dingen na verloop van tijd achterhaald. De initiatiefnemers hebben ook geluisterd naar wat in het debat is gezegd. Ik kan mij voorstellen dat de heren De Jager en Koopmans nog op- en aanmerkingen hebben.

De strekking is echter helder: minister, ga aan de slag. De minister heeft gelezen wat de initiatiefnemers hebben geschreven. De Kamer heeft haar oordeel daarover gelezen en wij waren blij met het feit dat zij een flink aantal aanbevelingen heeft overgenomen. Wij waren ook blij met het feit dat de minister heeft gezegd dat zij dit, waar dat kan en haalbaar is, zal betrekken bij de uitwerking van toekomstig beleid.

De voorzitter:

De initiatiefnemers hebben gevraagd om een korte schorsing. Dat is goed, maar ik zeg daarbij dat de moties niet aan hen, maar aan de regering zijn gericht.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

De heer Koopmans (CDA):

Voorzitter. Ik dank de leden die tijdens het AO en vanmorgen hun inbreng hebben geleverd naar aanleiding van onze initiatiefnota. De heer Polderman zei zo ongeveer: er is geen meerderheid meer voor jullie oplossingen. Ik denk dat geen fractie beter weet dan de SP-fractie dat het niet betekent dat er geen probleem is als er geen meerderheid is voor een oplossing. Als initiatiefnemers zijn wij er mede naar aanleiding van een bezoek dat wij hebben gebracht aan Leeuwarden toe gekomen om de problemen die daar werden beleefd bij de bouw van een nieuwe woonwijk, verder uit te benen, ook in juridische zin. Dit bezoek werd geïnitieerd door de GroenLinksfractie van Leeuwarden. Dat was de aanleiding. Wij menen dat deze nota tot meer draagvlak leidt, tot meer samenwerking, tot meer groen en tot meer duurzaamheid. Wij beseffen dat de titel prikkelend is, maar het is nooit onze bedoeling geweest om daarin tot uitdrukking te brengen dat de natuur een groeiend ongenoegen is. Het gaat ons om de regelgeving op dit vlak. In elk geval heeft de nota geleid tot meer discussie. Het is in onze ogen dan ook goed dat het kabinet een aantal aanbevelingen uit het vorige overleg heeft overgenomen.

Relevant voor de verdere behandeling van de nota zijn het wetsvoorstel dat het kabinet onlangs naar de Kamer heeft gestuurd tot wijziging van de Natuurbeschermingswet en het wetsvoorstel met betrekking tot de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht dat bij de Kamer voorligt. Ik noem verder de discussie over de door minister Veerman aangekondigde en door minister Verburg vervolgde evaluatie van de Boswet, de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet. Ten slotte is de nota relevant op grond van het resultaat van de al in werking getreden Wet ammoniak en veehouderij, waarin impliciet de opdracht is vervat aan de regering om met de Europese Commissie te spreken over het begrip "significant".

Er is samenhang tussen de aanbevelingen. Dat hebben wij in het algemeen overleg ook gezegd. Zeker van degenen die zeiden dat deze nota negatief is voor de natuur vestig ik de aandacht op de tweede aanbeveling, waarin staat dat er een meer bindende werking moet zijn van het beheersplan. Dat heeft in onze ogen een versterkend effect op de natuur in de omgeving die in het geding is. Dat maakt van de Natuurbeschermingswet en de wijzigingen die de Kamer daarin in de vorige periode heeft aangenomen een voor de natuur nuttige wet.

De heer Cramer sloeg de spijker op de kop in het algemeen overleg met zijn uitspraak dat het noodzakelijk is om alle aanbevelingen verder uit te werken en in de desbetreffende behandeling van wetsvoorstellen en evaluaties nader aan de orde te stellen. Het was onze bedoeling om die discussie te bevorderen, hetgeen naar mijn mening is gelukt.

De heer Jager (CDA):

Voorzitter. Ook ik dank de leden van de Kamer voor hun bijdrage aan de discussie en voor de inbreng van punten die op te vatten zijn als aanbevelingen en die worden betrokken bij de evaluatie, zoals de minister ons per brief heeft laten weten. Ik ben het met de heer Atsma eens dat wij de aanbevelingen bij het geheel moeten betrekken. Onlangs hebben wij bij een werkbezoek kunnen constateren dat bijvoorbeeld op de Eerste Maasvlakte allerlei projecten worden opgehouden, waardoor mogelijk de werkgelegenheid van vele honderden mensen onder druk komt te staan. Dan moet men niet bepaalde zaken doordrukken ten koste van de natuur – ook ons gaat het om die natuur – maar moet men wel oog hebben voor de problemen en de angst van de mensen om wie het gaat. Juist in deze discussie moeten wij proberen om in de komende periode deze angst weg te nemen, zodat er meer zekerheden ontstaan voor het natuurbeleid en het behoud van werkgelegenheid.

Er zijn vele duidingen mogelijk van het begrip significant. Dat erkent zelfs de Europese Commissie. In de handleiding over de bepalingen van bijvoorbeeld artikel 6 van de Habitatrichtlijn verwijst de Europese Commissie naar Richtlijn 85/337 voor de definitie van een project, waarbij significant kan worden gedefinieerd als een effect groter dan een natuurlijke schommeling, dat in de richtlijn betreffende milieuaansprakelijkheid voor het voorkomen en herstellen van milieuschade wordt gehanteerd. Ook daarin worden aanbevelingen gedaan om te bezien in hoeverre dit begrip iets nader kan worden gedefinieerd, maar een waterdichtheid van 100% kan op voorhand niet worden gegarandeerd. Wij blijven daarbij ook afhankelijk van jurisprudentie.

Mevrouw Jacobi sprak over het tijdig gebruik. Ik kan mij daar wel degelijk iets bij voorstellen, want ook wij hebben daarover een aanbeveling gedaan. Je kunt ook denken aan het betrekken in de aanbevelingen van de gedragscode die wij ook kennen bij de Boswet. Je laat de natuur zich tijdelijk ontwikkelen, maar op het moment dat je het bestemde gebied als industrieterrein of woonomgeving gaat exploiteren, verplaats je de aanwezige soorten naar plekken die op dat moment wel haalbaar zijn. Ik kan mij voorstellen dat dit bij de afwegingen wordt betrokken, zonder dat ik daarover nu al definitieve uitspraken doe. Het zou een deel van de pilot kunnen zijn, zoals mevrouw Jacobi bepleit.

Mevrouw Jacobi (PvdA):

Is de heer Jager met mij van mening dat het juist bij dit soort braakliggende terreinen om de soorten gaat en minder of eigenlijk niet om het gebied, en dat de Flora- en faunawet voor deze pilots een betere en gemakkelijker richting is?

De heer Jager (CDA):

Die vraag is terecht. Het gaat in de eerste plaats om het gebied waarop een bestemming ligt. In de ontwikkelingsfase kunnen zich bepaalde soorten ontwikkelen, ervan uitgaand dat er niet hoeft te worden gemaaid en dat de gifspuit niet wordt gehanteerd. Dat is voor de ontwikkeling op langere termijn van het gebied zelf niet goed. Het is wel belangrijk dat, zodra het gebied wordt gebruikt voor de bestemming waarvoor het is bedoeld, de soort die er dan voorkomt, wordt verplaatst, zoals dat ook gebeurt via de gedragscode van de Boswet. Ik geef dit slechts mee in overweging als een van de mogelijke oplossingsrichtingen. In die zin kan ik mij vinden in de beweegreden. Ik zie die als een van de aanbevelingen die worden toegevoegd aan de aanbevelingen die wij al hebben gedaan. Onze notitie zie ik als een lijstje van aanbevelingen dat moet worden betrokken bij de evaluatie. Uiteindelijk spreken wij daarover een oordeel uit als de voorstellen tot wijziging van de wet of van Europese richtlijnen aan ons worden voorgelegd.

Minister Verburg:

Voorzitter. Ik begin met te herhalen wat ik op 25 april jongstleden heb gezegd. Ik spreek mijn waardering uit voor de initiatiefnemers. Welk initiatief je ook neemt, voor een wetsvoorstel of een nota over natuurbeleid, het kost veel inzet en energie en er is veel passie voor nodig, want het is nogal wat om dat allemaal uit te zoeken en de Kamer tegemoet te treden.

Tijdens hetzelfde AO heb ik aangegeven dat de aanbevelingen in de nota grofweg in drie categorieën zijn te verdelen. Er zijn aanbevelingen die ik graag overneem en die ik zie als ondersteuning van het beleid. Soms zijn wij daar zelfs al mee bezig. Sommige aanbevelingen vind ik interessant. Wij gaan bekijken hoe wij die verder kunnen uitwerken in de voorliggende en toekomstige wetsvoorstellen, of voorstellen naar aanleiding van evaluaties. Vanmorgen zijn al voorbeelden genoemd, Natura 2000, de evaluatie van de Flora- en faunawet en de Boswet. Ik ga bezien hoe wij die aanbevelingen kunnen wegen en inpassen. Ik heb zelf ook een afweging te maken, beleidsmatig, maar ook juridisch. Ik heb ook rekening te houden met de Europese context daarvan. Er zijn ook aanbevelingen gedaan die erg moeilijk liggen, omdat die op juridische bezwaren stuiten. Daar kan ik niet omheen.

Na deze opmerkingen ga ik graag in op de ingediende moties en op de vragen die hier nog zijn gesteld.

De heer Polderman en mevrouw Thieme hebben een motie ingediend op stuk nr. 6 waarin de regering wordt verzocht, "in afwachting van de evaluaties van de verschillende natuurwetten geen gevolg te geven aan de aanbevelingen uit de initiatiefnota Natuurbeleid een onnodig groeiend ongenoegen".

Ik heb zojuist en ook tijdens het AO gezegd dat ik werkende weg de zaken meeneem die voor de hand liggen. Ik vind het echter bezwaarlijk om nu alle aanbevelingen uit deze notitie op slot te doen en ontraad daarom aanvaarding van deze motie.

Mevrouw Ouwehand en mevrouw Thieme hebben op stuk nr. 7 een motie ingediend waarin de regering wordt verzocht "het vergunningvereiste voor niet significante verstoringen te handhaven totdat meer duidelijkheid is verkregen over de juridische definiëring en afbakening van het begrip 'significant"'.

De toevoeging van het begrip significant bij de potentiële verstoring van soorten, wil er sprake zijn van vergunningplicht, is in overeenstemming met artikel 6, lid 2 van de Habitatrichtlijn. Juist op dit punt ligt een wetsvoorstel in de Tweede Kamer. De discussie over dit onderwerp dient uitgebreider gevoerd te worden, omdat het gaat om een belangrijk en een complex begrip. Het lijkt mij dan ook beter om die te voeren bij de behandeling van dit wetsvoorstel. In verband met mogelijke problemen bij de toepassing van dit begrip in de praktijk, heb ik tijdens het AO van 25 april jongstleden al aangegeven waarmee wij bezig zijn. Het is een Europeesrechtelijk begrip dat is ontleend aan de Habitatrichtlijn. De nationale wetgever heeft maar heel beperkt ruimte voor nadere invulling of verduidelijking. Een gedetailleerde normstelling kan weliswaar meer rechtszekerheid geven, maar tegelijkertijd als knellender c.q. veel knellender worden ervaren omdat de toetsing minder goed kan worden toegesneden op het concrete geval. Wij hebben tijdens het AO en ook al eerder met elkaar gewisseld dat het vaststellen van de doelen per gebied moet geschieden, waarbij rekening gehouden dient te worden met de specifieke omstandigheden. Als wij dat nu moeten doen, werkt dat enorm belemmerend voor de uiteindelijke vaststelling van de doelen per gebied.

De voorzitter:

Mevrouw Ouwehand heeft een korte vraag.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Ja, mits de minister klaar is met de toelichting op de motie. Ik dacht even dat dit het geval was. Heeft de minister nog aanvullende opmerkingen over de motie?

Minister Verburg:

Ik herhaal wat eerder heb gezegd waarom ik deze motie niet verstandig vind en waarom ik aanvaarding zal ontraden.

Uit de rechtspraak van het Europese Hof van Justitie blijkt al wel enige duidelijkheid over de invulling van de norm. Op mijn ministerie wordt op dit moment bekeken hoe wij binnen de richtlijn en de kaders passende handreikingen kunnen doen, opdat er zoveel mogelijk duidelijkheid ontstaat in de praktijk. Daarbij wordt rekening gehouden met de praktijkervaringen en met de jurisprudentie op dit terrein. Dat laat onverlet dat de discussie en de wensen in en buiten de Kamer voor mij mede aanleiding zijn geweest om te onderzoeken of ik via wetgeving meer duidelijkheid kan geven over de vraag of bepaalde activiteiten significante effecten hebben. Hierbij denk ik aan de mogelijkheid om in een algemene maatregel van bestuur bepaalde categorieën activiteiten te identificeren, waarvan op basis van wetenschappelijk onderzoek vaststaat dat zij eventueel onder nadere voorwaarden en beperkingen geen significante schadelijke effecten zullen hebben. Dan behoeven dergelijke activiteiten geen vergunning. In mijn aanbiedingsbrief bij het Toetsingskader ammoniak en Natura 2000 heb ik aangekondigd te zullen bekijken of bepaalde onderdelen van dit toetsingskader in een algemene maatregel van bestuur verankerd kunnen worden. Ik kijk ook naar andere activiteiten, bijvoorbeeld de recreatiesector, maar ik moet hierbij wel een slag om de arm houden. Ik zal kijken wat het uiterst mogelijke is. Ik ontraad de Kamer deze motie aan te nemen.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Het is een lang verhaal. Wij horen veel woorden waaruit blijkt dat ook de minister een goede definiëring van het begrip "significant" van belang vindt en dat een aantal debatten nog moet worden afgewacht. Ik begrijp niet waarom vanuit het voorzorgsprincipe het vergunningvereiste niet kan worden gehandhaafd totdat er duidelijkheid is. Kunt u vanuit het voorzorgsprincipe toelichten hoe u tot dit standpunt bent gekomen?

Minister Verburg:

In het traject rondom Natura 2000 wil ik alle betrokkenen zo veel mogelijk duidelijkheid geven. Dan heb je het over bestaand gebruik en over het formuleren van nieuwe doelstellingen. Het lijkt mij zuiver om gebieden aan te wijzen, die overigens voor 90% de gebieden in de ecologische hoofdstructuur overlappen. Het is van belang om zo zorgvuldig mogelijk aan te geven wat de doelen zijn en welk beheerplan daarbij past. Het is op voorhand niet verstandig om nu alles op slot te zetten, zoals u in deze motie voorstelt. Het is verstandig om zo zorgvuldig en voortvarend mogelijk de gebieden aan te wijzen en beheerplannen te ontwikkelen, omdat dat duidelijkheid biedt aan iedereen die erbij betrokken is. Dat is mijn redengeving.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Dan kan ik niet anders dan concluderen dat u het voorzorgsprincipe uit de weg gaat om ruimte te geven voor uitbreidingen en economische belangen. Dat vind ik een treurige constatering.

Minister Verburg:

Ik laat deze conclusie aan mevrouw Ouwehand, maar ik stel vast dat die absoluut niet deugt. Het tegendeel is het geval.

Mevrouw Ouwehand heeft mede namens mevrouw Thieme nog een motie ingediend met het verzoek het vergunningvereiste voor niet significante verstoringen te handhaven totdat meer duidelijkheid is verkregen over de mogelijke cumulatieve effecten van verstoringen. Dit is een motie in dezelfde trant. De toevoeging van het begrip "significant" bij potentiële verstoring van soorten, wil er sprake zijn van een vergunningplicht, is in overeenstemming met artikel 6, lid 2 van de Habitatrichtlijn. Per definitie wordt bij de beoordeling van de vergunningplicht gekeken naar de cumulatieve effecten. Op dit punt ligt er een wetsvoorstel bij de Tweede Kamer. Het lijkt mij verstandig dit daarbij te behandelen. Ik ontraad ook aanneming van deze motie.

Ik kom bij mevrouw Jacobi.

De voorzitter:

De motie-Jacobi c.s. (30690, nr. 9) is in die zin gewijzigd dat zij thans luidt:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat om problemen met zeldzame soorten te voorkomen, projectontwikkelaars bij braakligging er alles aan doen om de vestiging van bijzondere soorten te voorkomen;

overwegende dat ook tijdelijke vestiging van bijzondere soorten bijdraagt aan de biodiversiteit;

verzoekt de regering, via tijdelijke ontheffingen van de Flora- en faunawet in pilots het vestigen van tijdelijke natuur mogelijk te maken,

en gaat over tot de orde van de dag.

Naar mij blijkt, wordt deze gewijzigde motie voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 11 (30690).

Minister Verburg:

Ik kan en wil deze motie beschouwen als ondersteuning van mijn beleid. Tijdens het algemeen overleg heb ik al gezegd dat ik bereid ben oplossingen te zoeken voor de problemen met tijdelijke natuur. Ik zal dan ook bekijken wat met de huidige wet- en regelgeving voor de tijdelijke natuur mogelijk is. U hebt gelijk dat die mogelijkheden en ook de begrenzingen zijn vastgelegd in de Flora- en faunawet. Ik zal dat bekijken en ben er ook al mee bezig. Ik kan dat niet alleen hier afwegen, maar ik moet ook in Europees verband aftasten wat mogelijk is. In het najaar zullen, op basis van de beleidslijn die ik ontwikkel, pilots met tijdelijke natuur kunnen worden gestart om juridische zekerheid te creëren, zodat daarin een bestendige lijn kan worden ontwikkeld. Als mevrouw Jacobi met mijn toelichting en reactie instemt, zie ik de motie als ondersteuning van mijn beleid.

Mevrouw Snijder-Hazelhoff heeft gevraagd wat de minister doet om tijdelijk nieuwe natuur mogelijk te maken en landbouwgronden niet als nieuwe natuur aan te merken. Ik denk dat het verstandig is om onderscheid te maken tussen tijdelijke natuur en nieuwe natuur. In de reactie op de motie van mevrouw Jacobi doe ik dat ook.

Mevrouw Snijder-Hazelhoff heeft gevraagd om ruimte in het kader van het kokkelvisserijarrest. Het is een complex vraagstuk. De bepaling dat een passende beoordeling wordt gegeven van elk plan of project dat significante gevolgen kan hebben, volgt rechtstreeks uit artikel 6, lid 3 van de Habitatrichtlijn. Het Europese Hof sluit aan bij die richtlijn. Ik zie geen mogelijkheden om er meer ruimte aan te bieden. Het is niet mogelijk om bij nationale omzetting van de richtlijn het woord kunnen te schrappen.

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD):

Ik verwijs naar de aanbeveling van beide heren. Daarin staat eigenlijk wat ook de VVD-fractie vindt. Ik roep de minister op om dat toch nog eens te bekijken. Wellicht biedt het kokkelvisserijarrest toch mogelijkheden.

Straks zullen de zienswijzen ontvangen zijn. De minister dient zich er rekenschap van te geven dat grote hoeveelheden landbouwgrond die nu geen natuurfunctie hebben, als nieuwe natuur zijn aangewezen. Bij de begrenzingen kan de minister, als de zienswijzen daartoe aanleiding geven, daarmee rekening houden.

Minister Verburg:

Die bereidheid is er altijd. Wij kijken serieus naar de zienswijzen. In dit kader zal ik dat ook zeer zeker doen. Wij weten allemaal dat het een belangrijke en af en toe gevoelige discussie is. Ik wil het hele traject zorgvuldig aflopen. Na het aanwijzen en vaststellen van beheerplannen moet de mensen in de omgeving, zowel natuurliefhebbers als ondernemers, volstrekte helderheid worden geboden.

De heer Atsma heeft mede namens mevrouw Snijder-Hazelhoff en de heer Van der Vlies een motie ingediend waarin de regering wordt verzocht om bij het huidige en toekomstige natuurbeleid de aanbevelingen uit de initiatiefnota te betrekken die door de minister en/of de Kamer zijn gesteund. Het antwoord hierop is een volmondig ja. Ik zie de motie als een ondersteuning van mijn beleid. Een aantal aanbevelingen neem ik over, andere aanbevelingen zal ik zorgvuldig tegen elkaar afwegen, ook in de Europese context. Enkele aanbevelingen kunnen op bezwaren stuiten.

De heer Atsma (CDA):

Als ik goed heb geluisterd, heeft de minister in feite twee moties overgenomen. Ik vraag mevrouw Jacobi of zij haar motie handhaaft.

Mevrouw Jacobi (PvdA):

Daar wil ik nog even over nadenken.

De heer Atsma (CDA):

De minister neemt mijn motie volledig over. Dat betekent dat er geen reden is om de motie in stemming te brengen. Het dictum wordt onderdeel van staand beleid. Wij zijn de minister daar zeer erkentelijk voor. Ik zou in die zin de twee initiatiefnemers willen complimenteren met het feit dat hun nota voor de korte en de middellange termijn deel uitmaakt van het beleid.

De voorzitter:

Daarmee trekt u uw motie op stuk nr. 10 in?

De heer Atsma (CDA):

Inderdaad, want het is niet nodig om erover te stemmen.

De voorzitter:

Aangezien de motie-Atsma c.s. (30690, nr. 10) is ingetrokken, maakt zij geen onderwerp van beraadslaging meer uit.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik dank beide initiatiefnemers, de heren Koopmans en Jager.

Ik stel voor, aanstaande dinsdag over de ingediende moties te stemmen.

Daartoe wordt besloten.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Naar boven