Aan de orde is de voortzetting van het debat met de regering over het rapport "Bruggen bouwen" van de tijdelijke commissie Onderzoek Integratiebeleid (28689).

De heer Marijnissen (SP):

Voorzitter. Dat niet alle historische momenten ook opwindende momenten zijn, bewijst dit debat. Wij kunnen niet spreken over een opwindend debat. Dat heeft ook te maken met de aard van het onderwerp. Het is zeer breed en historisch beladen, mogen wij wel zeggen. Bovendien gaat het over de toekomst. Dat zijn allemaal redenen waarom het niet het opwindende debat is dat menigeen misschien had verwacht, maar dat maakt het niet minder historisch. Het lijkt mij dat wij met dit debat een keerpunt maken in het integratiebeleid of het vermeende integratiebeleid van de afgelopen decennia, nu de Kamer in volle breedte en het kabinet hebben besloten om een andere koers te gaan varen. Ik herhaal dat de commissie-Blok daarbij buitengewoon goed werk heeft gedaan. Ik vind het ook een leerzame ervaring voor de Kamer – zoals destijds ook het geval was met de commissie-Van Traa – om discussies opnieuw vlot te trekken en partijpolitieke houdgrepen te overwinnen en te kijken of er nieuwe manieren zijn om tegen bepaalde vragen aan te kijken.

Toch hebben wij vreselijk veel tijd verloren bij de integratie van mensen. Het zal dan ook een grote en aanhoudende inspanning vergen om de steven daadwerkelijk richting integratie te wenden en die richting vervolgens ook aan te houden. Daarom kan dit debat niet gezien worden als een eindpunt van het proces Blok, maar moet het gezien worden als het beginpunt van een permanente, vasthoudende interesse bij dit onderwerp, van het kabinet als ook van de Kamer. In deze context heb ik een vraag aan u, voorzitter. Deze Kamer heeft een motie aangenomen dat er een speciale commissie moet komen. Hoe gaat het daarmee verder? Wanneer wordt die commissie geïnstalleerd? Ik zou er echt voor willen pleiten om die commissie op korte termijn in te stellen. Het huidige momentum moet maximaal worden uitgenut. Als die commissie bij elkaar komt, zou ik het buitengewoon op prijs stellen als de heer Blok daar zelf ook deel van zou uitmaken. Dat zou de continuïteit ten goede komen, maar daar ga ik verder niet over. Ik vind wel dat die commissie er erg snel moet komen, om een agenda voor de rest van het jaar te bespreken, vast te stellen en voor te leggen aan de Kamer.

In lijn hiermee vind ik het besluit van het kabinet om geen Onderraad Integratie in te stellen niet verstandig. Ik heb het genoegen dat ik nog nooit in het kabinet heb gezeten, maar weet wel wat verkokering is. Ik heb gehoord dat de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie ook moet spreken over onderwijs en volkshuisvesting. Vanmorgen heb ik natuurlijk naar haar geluisterd en geconstateerd dat zij dat met verve doet. Het is voor mij alleen niet altijd even overtuigend. Ik heb het gevoel dat zij de materie nog niet helemaal beheerst, althans, vanuit het land heb ik heel andere signalen gekregen op tal van punten. Daarop kom ik zo dadelijk terug.

Geïntegreerd beleid is in mijn ogen echt het enige mogelijke en juiste beleid. Als de ministeries van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer of van wat dan ook op al die terreinen langs elkaar heen blijven werken en de integratie uit het oog verliezen, verliezen wij de prioriteit die wij aan dit onderwerp hebben verleend.

In mijn eerste termijn heb ik gezegd dat mijn stelling ten aanzien van de inhoud is: integreren, dat doen mensen zelf. De overheid is verantwoordelijk voor en heeft de dure plicht om maximale omstandigheden te creëren om de integratie een kans te geven. Met betrekking tot het zelf doen, gebruikt het kabinet het begrip eigen verantwoordelijkheid. Daar heeft mijn fractie geen enkel probleem mee; op dat punt zitten wij op één lijn. Wij verschillen van mening op het punt van het creëren van omstandigheden. Ik heb hier twee opmerkingen over. Ten eerste betekent het creëren van omstandigheden inburgering, het leren van de taal, het kennismaken met Nederland. Ik stel vast dat wij qua kwantiteit en kwaliteit niet hoog genoeg zitten. Wij moeten ambitieuzer zijn. Ten tweede kan integratie alleen plaatsvinden als wij samen leven, dus als wij samen naar school en naar het werk gaan en samen wonen.

Ik vind het onbegrijpelijk dat de minister van Vreemdelingenzaken en Integratie voorstelt om het aanleren van de taal aan de markt over te laten. Ik heb haar al gewezen op de huidige misstanden bij de reïntegratiebedrijven. Zij zegt dat misschien wel met die reïntegratiebedrijven kan worden samengewerkt. Dat doel van integreren en werken tegelijk is mooi, maar het middel is verkeerd. Ik verspel u namelijk dat dit niet goed zal aflopen. Dat is iets anders dan de suggestie van de minister dat de SP-fractie vrijblijvendheid steunt. Dat is in het geheel niet het geval. Dat heeft zij nooit gedaan en doet zij nu ook niet. Inburgeren moet namelijk. Dat is onze overtuiging.

Met betrekking tot het tweede moet ik vaststellen dat het kabinet haar lesje niet voldoende heeft geleerd op het vlak van onderwijs en volkshuisvesting. Laat ik eens citeren uit de antwoorden van de commissie-Blok. Ik zal de cijfers er niet bij noemen. De commissie-Blok zegt dat de verzelfstandiging van woningcorporaties heeft geleid tot de verhoging van nieuwprijzen en tot meer bouwen in het dure segment. Dit zeg ik om maar een voorbeeld te geven. Met betrekking tot het niet halen van 30% Woningwetwoningen in de Vinex-lokaties schrijft de commissie: dit percentage wordt Marijnissenniet gerealiseerd omdat de bouw van woningen in dure segmenten meer oplevert. Verder is en blijft huursubsidie een belangrijk instrument om ook mensen in een ongunstigere sociaal-economische positie voldoende goede huisvesting te bieden. De huidige voorraad betaalbare woningen is echter te beperkt om voldoende keuzevrijheid te garanderen. Dat zegt de commissie-Blok. Dat zegt niet de SP-fractie, al neemt zij het graag over. De commissie-Blok zegt dit na onderzoek te hebben gedaan. Uit het algemene beleid van het kabinet blijkt dat het zijn lessen op het vlak van integratie onvoldoende heeft geleerd. De minister van Vreemdelingenzaken en Integratie zegt eigenlijk met zoveel woorden dat zij geen bezwaar tegen zwarte wijken heeft omdat er ook zwarte wijken zijn waar het goed gaat en waar zelfs winkeltjes zijn. De minister slaat de plank mis in het licht van de conclusies van de commissie-Blok. Zij zegt dat het niet gewenst is om zwarte wijken te hebben. Vandaar dat ik de volgende motie indien.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het huidige huursubsidiebeleid en de beperkte beschikbaarheid van goedkopere woningen voor lage-inkomensgroepen segregatie in de hand werken;

constaterende dat het kabinet van mening is dat aanpassing van de woningvoorraad en het bieden van ruimte aan lagere inkomens in de randgemeenten van belang is voor de aanpak in concentratieproblemen;

overwegende dat het kabinet bij de evaluatie Huisvestingswet de mogelijkheden wil nagaan of en in hoeverre het huisvestingsinstrumentarium kan worden ingezet ten behoeve van de differentiatie van wijken, waarmee kan worden bijgedragen aan het tegengaan van segregatie;

verzoekt de regering, met een plan van aanpak te komen om segregatie in wonen tegen te gaan,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Marijnissen. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 20(28689).

De heer Marijnissen (SP):

Voorzitter. Voor onderwijs geldt eigenlijk precies hetzelfde. Als ik goed naar de minister heb geluisterd toen zij sprak over de islamitische scholen, zei zij eigenlijk dat wij er wel komen als wij maar les geven in normen en waarden. Dat is echter niet de les die wij leren. De lessen die wij leren, is samen naar school. Daarom dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de regering streeft naar gemengde scholen om de integratie te bevorderen;

constaterende dat scholen niet verplicht zijn leerlingen met een taalachterstand op te nemen;

verzoekt de regering, een acceptatieplicht in te voeren voor alle basisscholen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Marijnissen. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 21(28689).

De heer Marijnissen (SP):

Voorzitter. Ik sta hier met een gespleten hoofd en hart. Ten eerste ben ik tevreden met de koerswending die nu breed in de Kamer is aanvaard, maar door het algemene beleid van het kabinet zal de integratie in Nederland toch problemen ondervinden. Het is namelijk mijn vaste overtuiging dat een fatsoenlijk bestaan een voorwaarde is om kans te hebben op emancipatie, participatie en daarmee integratie. Wij komen hierover verder te spreken op prinsjesdag.

Ten tweede is het specifieke beleid voor integratie niet voor degenen van wie wij hopen dat zij integreren te vrijblijvend, maar juist van het kabinet en de overheden. Ik heb zojuist al wonen en onderwijs genoemd. Laten wij hopen dat het momentum dat nu gecreëerd is, door de Kamer en het kabinet zal worden benut, zodat wij niet over drie jaar hier staan en moeten concluderen dat wij erover spraken, er nog eens over spraken en dat het eigenlijk hetzelfde is gebleven.

De voorzitter:

U stelde mij een vraag over de Kamercommissie integratie. Er is een voorstel voor een beslissing van de Kamer naar het Presidium gestuurd. Ik verwacht dat daarover wordt beslist in de volgende Presidiumvergadering. Die is over een dag of tien. Daarna wordt het meteen aan de Kamer voorgelegd. Over tien of elf dagen wordt dus een voorstel voor een voorstel aan de Kamer voorgelegd.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Mijnheer de voorzitter. Ik wil als eerste toch ook nog eens de commissie-Blok bedanken. De commissie-Blok heeft hard gewerkt en is dikwijls aan kritiek blootgesteld geweest, heeft het dikwijls moeilijk gehad, ook met de wisseling van leden, en is erin geslaagd naar het oordeel van mijn fractie om in januari een uitermate voldragen en evenwichtig rapport af te leveren. Ik heb in dit debat kunnen vaststellen dat naarmate het rapport langer geleden is verschenen, het rapport meer vrienden krijgt. Voor de commissieleden biedt dit misschien enige verzachting tegenover de lelijkheid die indertijd met name vanuit de VVD-fractie en CDA-fractie over de commissieleden heen is uitgestort.

Vanzelfsprekend dank ik ook de regering voor haar beantwoording in eerste termijn. Ik wil wel de heer Marijnissen bijvallen. In eerste instantie zag ik ook niet zoveel heil in een onderraad. Ik weet niet precies wat daarvan de betekenis was. De antwoorden gehoord hebbende, kan ik mij er zo langzamerhand wel iets bij voorstellen. Ik vind dat de minister speels, leuk en humorvol het beleid verdedigt. Ik houd van haar stijl. Ik vind het echter af en toe veel te vaag, te retorisch en toch met onvoldoende kennis van zaken op allerlei terreinen. Ik moet zeggen dat ik dit ernstig vind op een zo aangelegen maatschappelijk onderwerp. Ik zou het goedvinden als er een onderraad in het leven wordt geroepen.

In mijn eerste termijn heb ik centraal gesteld dat het uiteindelijk om emancipatie gaat. Integratie van allochtonen en autochtonen is een middel om van hen, van iedereen in deze samenleving, vrije mensen te kunnen maken en om te kunnen emanciperen tot vrije mensen, mensen die cultureel vrij zijn, geen dwang in eigen kring ondervinden, geen oneigenlijke staatsdrang ten aanzien van hun moraal, hun levensstijl en gebruiken ondervinden. Het betekent ook dat mensen de mogelijkheid moeten hebben voor sociaal-economische mobiliteit. De centrale vraag die dan moet worden beantwoord, is of dit beleid bijdraagt aan de emancipatie van de mensen. Die vraag heb ik in mijn eerste termijn opgeworpen en ik heb er toen ook al mijn grote twijfels bij uitgesproken. In de hoofdlijnen van dit kabinetsbeleid zitten zeker onderdelen waarmee wij het van harte eens zijn. Het inburgeringsbeleid voor nieuwkomers die hier al aanwezig zijn, heeft in grote lijnen onze steun. Wat niet onze steun heeft, is bijvoorbeeld het feit dat inburgering geheel en al aan de markt wordt overgelaten. Mensen moeten wel een examen doen, maar het is volstrekt onduidelijk hoe zij in de buurt van dat examen komen. Eerlijk gezegd ben ik bang dat het inburgeringsbeleid zoals het nu ontworpen wordt, geen middel voor integratie zal zijn maar een sta in de weg zal vormen. Ook het arbeidsmarktbeleid – beter gezegd de volstrekte afwezigheid daarvan – van dit kabinet is naar mijn idee een sta in de weg.

Ik was nogal geshockeerd door de antwoorden van de minister. Op mijn herhaalde vraag hoeveel banen er gaan komen, kon zij niets anders zeggen dan: Er is werk genoeg. Alsof er geen sprake is van een snel stijgende werkloosheid. Vervolgens zei de minister: Als mensen willen, als mensen mogen, kunnen zij werken. Dat is een volstrekte miskenning van het gebrek aan werkgelegenheid op dit moment, met name voor de laagbetaalde en laagopgeleide mensen in deze samenleving. Zoals wij allemaal weten, maken allochtonen daarvan deel uit. Daarbij wordt de SPAK afgeschaft en houden gesubsidieerde banen op te bestaan. Je kunt zeggen dat dit arbeidsmarkt een sta in de weg is voor integratie en grotere arbeidsmarktparticipatie van allochtonen.

Voor onderwijs geldt hetzelfde liedje. Op het onderwijsachterstandenbeleid wordt bezuinigd. Mogelijkheden die het kabinet zou kunnen hebben om achterstanden te verminderen, worden kleiner. Is de integratie daarmee gediend? Ik vraag het mij af.

Bij wonen en volkshuisvesting is sprake van een sterke concentratie op het wonen in de concentratiewijken in de steden, maar is geen enkel oog voor die andere concentratiewijken in de randgemeenten waar onvoldoende toegang is. Wij hebben al een aantal keren het voorstel gedaan voor een minimum van 30% sociale woningbouw. Daarop wordt niet ingegaan. Scheefwonen wordt bemoeilijkt. De huren gaan omhoog en de huursubsidie gaat naar beneden. Dan weet je dat de keuzevrijheid voor mensen met lage inkomens kleiner wordt. Je kunt gewoon zeggen dat het volkshuisvestingsbeleid een sta in de weg is voor integratie en emancipatie. Ook op de geweldige vrijblijvendheid die dit kabinet aan de dag legt ten aanzien van medeoverheden, corporaties, het bedrijfsleven en randgemeenten valt mij op. Ik vind het jammer dat de slogan "vrijblijvendheid voorbij" alleen gevolgen heeft voor individuele burgers en niet voor de overheid zelf.

Als laatste voorbeeld waar het integratiebeleid van dit kabinet een sta in de weg is voor de emancipatie en de integratie van mensen noem ik de discussie rondom de dubbele nationaliteit. Dat is een ideologische discussie. Dat heb ik ook in eerste termijn beargumenteerd. Ik vind dat dit kabinet getuigt van een benepen moraal. Wij willen allemaal dat mensen zich verbonden voelen met Nederland. Het Nederlanderschap is daartoe een belangrijk middel. Ik snap echter nog steeds niet waarom dat niet gepaard zou mogen gaan met internationalisme; waarom dat niet gepaard zou kunnen gaan met verschillende loyaliteiten; waarom Nederlanderschap betekent dat je niet nog een andere nationaliteit mag hebben. Dat is het ideologische deel van de discussie en wij verschillen daarover hevig van mening. Er is echter nog een ander punt. Het kabinet heeft niet duidelijk kunnen maken welk maatschappelijk probleem ermee opgelost moet worden.

De heer Verhagen (CDA):

Gelet op het hartstochtelijke pleidooi van mevrouw Halsema om op dit punt de dubbele nationaliteit mogelijk te maken, zou ik willen vragen of zij van mening is dat Nederland de handtekening onder het Verdrag van Straatsburg moet weghalen.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Als dat een belemmering vormt voor het handhaven van de dubbele nationaliteit voor mensen hier, moet dat altijd te overwegen zijn. Ik geloof dat de heer Verhagen ook al om aanpassing van een aantal Europese richtlijnen heeft gevraagd, dus niets is heilig.

De heer Verhagen (CDA):

Een verdrag is iets anders. De handtekening van de Nederlandse regering staat onder het Verdrag van Straatsburg dat erop gericht de enkelvoudige nationaliteit zeker te stellen. De discussie ging altijd over de uitzonderingen op dat verdrag. Mevrouw Halsema pleit nu voor opzegging van dat verdrag? Als GroenLinks die lijn in het algemeen wil hanteren met betrekking tot het vreemdelingenrecht, kunnen er nog hele andere discussie komen die GroenLinks wellicht niet goed uitkomen.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Dat kan ik mij voorstellen. Ik zou het verdrag eerst willen lezen, maar volgens mij is het ook in het leven geroepen om te voorkomen dat mensen nationaliteit- en identiteitloos worden.

De heer Verhagen (CDA):

Nee, het verdrag is expliciet gericht op het voorkomen van dubbele nationaliteit. Gesteld dat je in dienst treedt van een leger en Nederland in oorlog komt met dat land. Dan moet je, omdat je ook de Nederlandse nationaliteit hebt, als Nederlander opeens tegen Nederland vechten. Dat is toch vreemd. Het verdrag is aangepast om in een aantal uitzonderlijke gevallen toch de dubbele nationaliteit toe te staan. De discussie van vandaag is er juist op gericht dat wordt bekeken of die uitzonderingen, die verworden zijn tot regel, hebben bijgedragen aan de integratie. Daarover verschilden wij van mening. Maar als u stelt dat het hoe dan ook beter is, moet u ook het verdrag opzeggen.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Volgens mij is het in Nederland bij wet verboden te dienen in een leger dat in oorlog is met Nederland of met een bondgenoot van Nederland. Daarvoor heb je dit verdrag helemaal niet nodig. Verder heeft het weinig van doen met de dubbele nationaliteit. Ik snap wel dat u alles erbij wilt halen om mensen gedwongen Nederlander te maken en niets anders. Dat vind ik allemaal prima. Laat ik mijn antwoord herhalen. Als het verdrag inderdaad een groot probleem vormt voor het bewaren van de dubbele nationaliteit, moet het heroverwogen kunnen worden. Ik denk dat het verdrag geen probleem vormt, want wij hebben het altijd kunnen combineren met het beleid dat wij tot dusverre hebben gevoerd. Het verdrag dwingt u helemaal niet tot de aanscherpingen die u nu voorstaat. Die zijn politiek en ideologisch gemotiveerd door de benepen moraal.

Het is onduidelijk welk maatschappelijk probleem ermee moet worden opgelost. Niemand heeft kunnen aantonen dat mensen met een dubbele nationaliteit minder geïntegreerd zijn. Sterker, ik denk dat er veel meer te zeggen is voor de omgekeerde redenering dat afname van de dubbele nationaliteit tot integratieproblemen leidt, doordat mensen worden ontmoedigd de Nederlandse nationaliteit aan te nemen.

Omdat er ook onduidelijkheid is over de effecten van de voorgestane beleidswijziging terwijl veel mensen er diep door geraakt zullen worden, dien ik een motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

van mening dat er zeer weinig bekend is over het effect van het eventueel afschaffen van de dubbele nationaliteit op de integratie van nieuwkomers;

van mening dat het verder beteugelen van de dubbele nationaliteit ingrijpend zal zijn voor duizenden Nederlanders;

verzoekt de regering, eerst een onafhankelijk onderzoek – ex ante evaluatie – te laten uitvoeren naar de mogelijke effecten van dit voorstel alvorens zij het wetsvoorstel naar de Kamer zendt,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Halsema en Dittrich. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 22(28689).

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Voorzitter. Er is van alles gezegd over de toon van het debat. Laat ik er ook duidelijk over zijn. Mijn fractie is voor een open debat dat bij tijd en wijle zeer expliciet en hard mag zijn. Het hoeft niet verhullend te zijn. Ik vind wel en hoop dat dit debat ertoe leidt dat politici de verantwoordelijkheid mogen nemen en dragen voor het doen van uitspraken die uitvoerbaar zijn; uitspraken die zij altijd kunnen dragen, niet alleen in de retoriek op de bühne, maar ook hier in de Kamer.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Voorzitter. Ik dank de bewindslieden voor hun beantwoording. Zij zijn ingegaan op alle punten die ik namens mijn fractie naar voren heb gebracht, zij het dat wij het niet op al die punten voor 100% eens zijn. Overheersend is het gevoel dat er niet zo heel veel verschil van mening is tussen de fractie van de ChristenUnie en het kabinet over de grondtonen van het integratiebeleid. Ik heb wel gewaarschuwd voor het doorschieten van bepaald beleid. Daar zullen wij alert op blijven. Ik heb echter geen aanleiding om het kabinet hierover nu met zware woorden de les te lezen. In eerste termijn heb ik erop gewezen dat wij niet te veel het problematiserende voorop moeten stellen, al moeten wij wel oog blijven houden voor de problematische aspecten die zeker verbonden zijn aan de integratie en de positie van de islam in ons land. Die grondtoon heb ik ook bij beide bewindslieden in dit debat geproefd.

Collega Marijnissen heeft gelijk dat het geen opwindend debat was. Nu is dit voor mijn fractie geen doelstelling op zichzelf, al moet ik de heer Marijnissen nageven dat dit wel aantrekkelijker is. Het gevaar is echter dat de opwinding de inhoud naar de achtergrond dringt. Wij hebben nu in ieder geval een aantal belangrijke onderwerpen kunnen bespreken. Ik doel dan met name op het klimaat – of eigenlijk de ideologie – dat lange tijd het debat heeft beheerst. Ik noem ook de rol van religie en de grondrechten. Het was dan wel niet opwindend, maar wel nuttig en goed. Het is goed dat het debat op deze wijze gevoerd is, ook met het oog op de afronding van de werkzaamheden van de commissie-Blok.

De minister-president heeft zijn instemming betuigd met mijn lijn ten aanzien van het karakter van de integratie; geen volledige aanpassing, geen assimilatie, maar wel een inpassing van de medelander met zijn eigen culturele en religieuze identiteit in de Nederlandse rechtsorde. Ik wil zeker geen slogan boven de markt laten hangen, maar ik wijs toch nog op de gedachte van integratie met behoud van identiteit in zekere zin. Daar hoort de erkenning bij dat er grenzen zijn aan hetgeen wij kunnen doen om mensen tot conformiteit aan onze kernwaarden – hoe belangrijk wij die ook vinden – te brengen. In het publieke domeinen kunnen en moeten wij daar heel ver mee gaan, want de wet geldt voor iedereen. De private sfeer is echter veel moeilijker te bereiken. Dat kan frustrerend zijn omdat je soms ontwikkelingen ziet die je tegen zou willen gaan. Het kabinet heeft terecht benadrukt dat het in die gevallen van zeer groot belang is om in gesprek te gaan. De betrokkenen mogen zeker niet aan hun lot worden overgelaten.

De minister-president heeft ten aanzien van de islam gezegd dat wij oog moeten blijven houden voor het dreigende proces van opsluiting in zichzelf en daarmee afsluiting van de samenleving. Dat betekent echter niet dat de beleving van grondrechten aan bepaalde groepen onthouden mag worden. Grondrechten gelden voor iedereen. Als er problemen worden geconstateerd, bijvoorbeeld in het onderwijs, mag zeker niet de reactie zijn dat het ontstaan van islamitische scholen voorkomen moet worden. Met erkenning van eenieders grondrechten moeten wij ons dan richten op het bestrijden van de problemen. Ook op dit punt hebben kabinet en de fractie van de ChristenUnie dezelfde toon. Ik was dan ook blij dat de minister-president zich met zoveel woorden aansloot bij mijn vragend opgeworpen punt dat er ook een positieve relatie kan zijn tussen identiteitsorganisaties en integratie, zonder dat je het meteen hebt over een naar binnen gekeerde zuil. Inderdaad is de parallel met eerdere zuilvorming niet zonder meer te trekken.

Mij is het opgevallen dat de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie in haar inbreng veel nadruk heeft gelegd op resultaatgerichtheid. Mijn fractie kan dat moeilijk rijmen met de maatregelen van het kabinet in het kader van het onderwijsachterstandenbeleid. Ik weet dat dit beleid niet voor 100% samenvalt met het integratiebeleid, maar het is wel een belangrijke component daarvan. Mijn fractie en ook andere fracties zullen bij de algemene beschouwingen zeker terugkomen op de stelling dat het met het oog op de integratie juist zaak is om niet te beknibbelen op het onderwijsachterstandenbeleid. Dat verdraagt zich volgens mij niet met het kabinetsbeleid en zou zich ook niet moeten verdragen met de geneigdheid van deze minister om voortdurend het resultaat voorop te stellen. Je moet je eigen middelen niet zelf uit handen slaan.

Ten aanzien van de naturalisatie herinner ik aan het voorstel van de ChristenUnie in relatie tot de notitie "Kiezen voor Nederland" waar het gaat om de introductie van een loyaliteitsverklaring. De minister heeft daar het hare over gezegd. Bij ons voorstel hebben wij aangehaakt bij de opmerkingen in het kabinetsstandpunt over het rapport-Blok aangaande de meer ceremoniële vormgeving van het moment van naturalisatie. In die richting gingen onze gedachten ook. Wij hebben dat meer concreet vertaald in een loyaliteitsverklaring. De precieze vormgeving wil ik graag aan het kabinet overlaten als het hierin verder zou willen meedenken. Naast het tegengaan van de dubbele nationaliteit vinden wij het van belang om ook in dit opzicht zichtbaar te maken dat er gekozen wordt voor Nederland. Ik heb dan ook de eer hierover een motie in te dienen. Het zou mij overigens een lief ding waard zijn als ik die straks kan intrekken op basis van een positieve reactie van het kabinet.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de regering het toekennen van de Nederlandse nationaliteit aan personen een ceremonieel karakter wil geven;

overwegende dat het moment van naturalisatie bij uitstek een moment van "kiezen voor Nederland" markeert;

verzoekt de regering, zich te bezinnen op de vraag of het een meerwaarde kan hebben de naturalisatieceremonie gepaard te doen gaan met het afleggen van een zogeheten loyaliteitsverklaring om daarmee dit "kiezen voor Nederland" te onderstrepen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Rouvoet. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 23(28689).

De heer Verhagen (CDA):

De in de motie verwoorde gedachte vind ik op zichzelf sympathiek. Ik heb overigens de indruk dat het kabinet ook in die richting dacht, maar wij zullen de reactie van het kabinet op dit punt afwachten. Mijn vraag is nog wel de volgende. Zijn er in uw optiek ook consequenties aan verbonden als nadien blijkt dat men de loyaliteitsverklaring schendt?

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Voor ons is de gedachte over een loyaliteitsverklaring niet gekoppeld aan het uitwerken van een systeem van sanctionering, dit om te voorkomen dat er een juridisch instrument van wordt gemaakt. Wij willen een dergelijke verklaring koppelen aan het meer emotionele moment van het aanvragen van naturalisatie. Dat laatste heeft meer met gevoelens dan met juridische overwegingen te maken.

De heer Verhagen (CDA):

Dus het zou meer een onderdeel zijn van de burgerschapsceremonie zoals het kabinet die op voorstel van het CDA heeft overgenomen?

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Ik heb het niet voor niets daaraan gekoppeld. Voor ons heeft het ook te maken met ceremonie en het markeren van het momentum.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Maar dan is wel de vraag wat de betekenis er nog van is, te meer daar loyaliteit altijd verondersteld mag worden totdat het tegendeel is bewezen, zo lijkt mij.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Wij denken dat het wel meerwaarde kan hebben, met name vanwege de markering van het moment waarop men kiest voor Nederland. Omdat wij kunnen constateren dat het niet altijd helder is of men werkelijk kiest voor loyaliteit aan het nieuwe land en omdat bij allerlei discussies die wij hier voeren rond de meer problematische kant van het integratiebeleid dit element wel in discussie kan komen, brengen wij ons voorstel voor een loyaliteitsgedachte in. Als je het meer ceremonieel wil aankleden, hetgeen wij een prima gedachte vinden, dan mag je ook in het belang van degene die zijn plek in zijn nieuwe vaderland wil innemen, dit moment best markeren in de vorm van een loyaliteitsverklaring.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Wat gebeurt er als betrokkene de loyaliteitsverklaring niet wil tekenen, om welke redenen dan ook? Mag hij of zij dan geen Nederlander worden?

Als u zo'n loyaliteitsverklaring van zo groot belang vindt, waarom legt u die dan niet aan elke Nederlander die 18 jaar wordt voor? Waarom alleen aan allochtonen?

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Als iemand kiest voor naturalisatie, zitten daar een aantal aspecten aan. Als wij ervoor kiezen om een van de aspecten die daaraan verbonden is, het afgeven van een loyaliteitsverklaring te laten zijn, hoort dat bij het instrument en de ceremonie van de naturalisatie. Ik vind dan de vraag "wat als iemand 'nee' zegt tegen de eisen die worden gesteld aan naturalisatie" niet echt zinvol, want dan vraagt hij geen naturalisatie aan. Als het er onderdeel van uit maakt, maakt het onderdeel uit van naturalisatie. Dat is ons voorstel en wij geven dat aan het kabinet mee.

Wij hebben dit voorstel gedaan in het kader van het integratiebeleid, aangezien er een specifiek probleem ligt, omdat mensen met een andere nationaliteit willen kiezen voor de Nederlandse nationaliteit. Dat doet zich niet voor bij de Nederlandse bevolking, op het moment dat men 18 worden. Dat vind ik dan ook een Rouvoetminder voor de hand liggende route.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Als u wilt dat het een gewoon onderdeel wordt van de naturalisatieprocedure, wat zijn dan de onderdelen van die loyaliteitsverklaring? Wanneer ben je loyaal? Wat betekent dat?

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Over de vormgeving wil ik in gesprek gaan. Het gaat ons om het markeren van het moment. Ik heb nu dan ook niet de precieze tekst van zo'n verklaring. Wij willen echter het momentum markeren. Wij hebben daarvoor de term "loyaliteitsverklaring". Het past mijns inziens bij de gedachtegang van het kabinet. Ik heb ook geconstateerd dat het past bij de gedachtegang van een aantal fracties als het gaat om het moment van kiezen voor Nederland. Dat is onze invalshoek bij dit debat. Onze eigen fractienotitie droeg die titel ook. Wij zouden het willen markeren, maar over de precieze vormgeving zullen wij nog spreken. Ik denk niet aan een lange waslijst van rechten en plichten, maar als je kiest voor een nieuw land en vindt dat daar je toekomst ligt, moet dat gemarkeerd worden.

Ik wil nu ingaan op het punt van de criminaliteit. Ik onderstreep de opmerking van de minister als het gaat om het punt dat ik in eerste termijn heb aangevoerd, namelijk het aanknopen bij de groepen die het betreft zelf. Juist vanuit de gedachtegang dat dat ook de groepen zijn die zelf zoveel last hebben van die criminaliteit die in eigen kring in onevenredige mate kan voorkomen, is het van belang om daarbij aan te knopen en het commitment van die groepen erbij te betrekken, om gezamenlijk tot oplossingen te komen. Ik wil de minister blijven aanmoedigen om in de lijn die zij zelf ook aangaf door te gaan en inderdaad die groepen erbij te betrekken. Ik vind dat ongelooflijk belangrijk als wij spreken over het punt van criminaliteit en allochtone minderheden. Ook op het punt van het meer consequent benutten van de mogelijkheden van de Vreemdelingenwet als het gaat om het intrekken, dan wel weigeren van verblijfsvergunningen, heb ik haar toezegging genoteerd.

Mijn slotopmerking betreft de imamopleiding. Ik heb goed geluisterd naar de minister en ik heb op dat punt ook geïnterrumpeerd. Er is een relatie met de motie-Sterk. Er ligt echter wel een knelpunt. Met alles wat wij kunnen zeggen over de komst van buitenlandse imams, waar ik de problemen van zie, ligt er natuurlijk wel een gevoelig punt, namelijk de bemoeienis van overheidszijde met een opleiding gericht op religieuze taken en bevoegdheden. Daarom ben ik zo beducht voor een al te grote bemoeienis van de overheid met de Nederlandse imamopleiding. Ik heb goed gehoord dat de minister heeft gezegd dat er geen sprake is van een wens of een neiging tot inhoudelijke bemoeienis. Wij zitten echter wel op het scherp van de snede. Vandaar dat ik de term "minister van godsdienstzaken" een keer heb gebruikt, niet als een labeling, maar wel als een beeld dat ik in gedachten wil houden op het moment dat wij hierover spreken. Ik zie namelijk het maatschappelijke probleem, maar ik zie ook het meer inhoudelijke probleem. Ik herinner mij dat de heer Nawijn bij de stemming over de motie-Sterk expliciet heeft aangegeven dat het juist vanwege de gedachtescheiding tussen kerk en staat, de LPF-fractie tegenstemde. Dergelijke overwegingen hebben ook wij gehad als het gaat om onze positiebepaling als het gaat om de motie-Sterk. Ik wil de minister oproepen om zeer voorzichtig en terughoudend te zijn als het gaat om een bemoeienis met een imamopleiding, hoe belangrijk wij de totstandkoming daarvan op zichzelf ook vinden. Ook hier is het gesprek wat ons betreft met afstand het eerst aangewezene voor het Rijk en voor de politiek.

De heer Bos (PvdA):

Voorzitter. Ik begrijp dat het voor een aantal mensen, in ieder geval voor de heer Verhagen en mevrouw Verdonk, even wennen is dat ook de PvdA lessen geleerd heeft de laatste jaren over hoe zich op te stellen in het integratiedebat en dat alle etiketten die men graag op ons plakt niet meer met hetzelfde gemak op ons geplakt kunnen worden. Maar als ik hier vandaag en een paar dagen geleden een pleidooi ervoor houd dat de politiek zich de realiteit van de veranderingen in de Nederlandse samenleving eigen maakt en als ik er een pleidooi voor houd dat wij geen nieuwe taboes creëren in het integratiedebat, is dat niet om terug te kunnen keren naar alle maatregelen en alle soorten beleid, waarvan wij in het verleden gezien hebben, ook dankzij de commissie-Blok, dat die niet werken. Ik doe dat omdat ik oprecht bezorgd ben dat de integratie op een aantal plekken in de Nederlandse samenleving nog niet hard genoeg gaat. Er zijn ongelooflijk hardnekkige problemen. De manier waarop wij ons met de materie bezig houden, moet vooral effectief zijn. De zorg om de effectiviteit van het debat geeft mij aanleiding om mij zo op te stellen. Ik pleit, met mevrouw Verdonk, voor duidelijkheid, helderheid en soms ook hardheid. Omdat ik wil dat die harde opstelling effect heeft, is het tegelijkertijd belangrijk om in die hardheid evenwichtigheid te betrachten tussen wat we vragen aan mensen en wat we hen te bieden hebben, tussen wat we de ene groep en wat we de andere groep vragen. Ook de toon van het debat is belangrijk. Het gaat er niet om om met zijn allen lekker politiek correct te zijn, maar om ervoor te zorgen dat datgene waar we met zijn allen mee bezig zijn, iets uithaalt. We zijn de vrijblijvendheid voorbij, zoals door velen hier is gezegd. Niet alleen de vrijblijvendheid van de migrant, ook die van de woningbouwcorporaties, de schoolbesturen, de werkgevers, de geestelijk leiders en zeker ook van de politiek. Een mooi symbool daarvan is dat de motie, die ik ga indienen, ondertekend is door alle hier aanwezige collega's. De motie gaat over een terrein dat we allen buitengewoon essentieel vinden voor het doen slagen van de integratie op een plek waar dit nog niet gebeurd is. Dat is de volkshuisvesting. Ook daar zijn we de vrijblijvendheid voorbij.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende het grote belang van het doorbreken van ruimtelijke segregatie in de steden;

overwegende de aanbeveling van de tijdelijke commissie Onderzoek Integratiebeleid dat de woningmarkt in de randgemeenten rond de steden moet worden opengesteld en in deze Bosgemeenten meer betaalbare huur- en koopwoningen moeten worden gebouwd;

overwegende de aanbeveling van de tijdelijke commissie Onderzoek Integratiebeleid dat de diversiteit van het woningaanbod in de grote steden vergroot moet worden om de vlucht van de middenklasse naar de randgemeenten en regio te beperken;

van mening dat ook op dit punt het integratiebeleid de vrijblijvendheid voorbij moet;

verzoekt de regering, zeker te stellen dat:

  • - via zogenaamde prestatieafspraken op regionaal niveau bindende afspraken tot stand komen over een grotere bijdrage van randgemeenten aan de huisvesting van lage inkomensgroepen;

  • - de woningbouwafspraken met de grote steden de doelstelling bevatten dat het woningaanbod in zowel de huur- als de koopsector voor de midden en hogere inkomensgroepen in de achterstandswijken toeneemt,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Bos, Van Aartsen, Verhagen, Dittrich, Halsema, Marijnissen, Nawijn, Van der Vlies en Rouvoet.

Zij krijgt nr. 24(28689).

De heer Bos (PvdA):

Voorzitter. Ik wil nog iets zeggen over de bijdrage van collega's in dit debat. Ik was met onderdelen van het verhaal van de heer Van Aartsen zeer ingenomen. Het kan wellicht aan ons liggen, maar er bestonden in het verleden vaak misverstanden over de wijze waarop de VVD zich wenste te positioneren in dit debat. De heer Van Aartsen heeft er geen misverstand over laten bestaan dat ook de VVD de verantwoordelijkheid neemt voor zowel de successen als de mislukkingen van de afgelopen jaren, dat de VVD niet pleit voor assimilatie, dat de VVD een blijvende plek voor de islam in de Nederlandse samenleving ziet en dat de VVD de gebieden van volkshuisvesting en onderwijs als cruciaal ziet om een en ander te laten gebeuren op gebieden waar het niet snel genoeg gaat met de integratie. Ik geef toe dat ik de werkelijkheid geweld aan doe als ik zeg dat het probleem van de segregatie in het onderwijs alleen een kwestie is van de middelgrote steden. We hadden het daar gisteren over. Ik ben er vandaag ook nog eens op gewezen dat het in een grote stad als Rotterdam kan voorkomen dat in een en dezelfde wijk een volstrekt witte en een volstrekt zwarte school staan. Ik hoop dat we ons de komende tijd kunnen vinden in prioritering voor de plaatsen waar nog steeds segregatie in het onderwijs is, of dit nu in de grote steden of in de kleinere steden is. Waar dit te verhelpen is, moeten we alles in het werk stellen om dat te verhelpen. Als veranderingen in financierings- en bekostigingssystemen daarbij kunnen helpen, staan wij zeer open voor die discussie.

Voorzitter. Ik vond dat de minister-president en de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie oprecht mooie woorden spraken over de wijze waarop de politiek zich zou moeten opstellen ten opzichte van de grote groep, waarover de commissie-Blok heeft gesproken, de mensen die inmiddels wel geslaagd, geëmancipeerd en geïntegreerd zijn in de Nederlandse samenleving. De minister-president zei dat we niet moeten stereotyperen en stigmatiseren. Dat kan niet genoeg onderstreept worden. Ik vond het daarom overigens jammer dat minister Verdonk meende de confrontatie met mij persoonlijk te moeten zoeken. Ik vond het ook een beetje goedkoop om dat te doen met uitspraken die vervolgens niet gestaafd konden worden. De woorden die de minister aanhaalde, waren veel meer gericht tegen de fracties van CDA en VVD en de manier waarop zij zich in het debat in het verleden hebben opgesteld. Zij waren niet primair gericht aan de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie of aan de minister-president. Ik heb juist het afgelopen jaar moeten constateren dat van de kant van het kabinet een zekere matigende invloed op dat debat is uitgegaan. Ik denk bijvoorbeeld aan de manier waarop minister Donner en mevrouw Verdonk zich het afgelopen jaar in de discussie rondom de moskee en moskeeverboden hebben opgesteld. Laat daar geen misverstand over bestaan.

Ik zeg er wel dit bij. De toon van het debat en de manier waarop mensen in de Nederlandse samenleving zich aangesproken en behandeld voelen, worden niet alleen bepaald door wat er wordt gezegd, maar ook door wat er wordt gedaan. Hoe mooi de woorden van de minister-president en de minister ook zijn, als zij tegelijkertijd een wet indienen met de basisgedachte dat elke oudkomer in Nederland verplicht is tot inburgering, geef je die boodschap aan alle mensen, ook aan hen die al lang ingeburgerd zijn in Nederland. De minister van Justitie zegt in een interview dat hij vindt dat er voor Nederlanders andere straffen mogen zijn dan voor allochtonen. Daarmee suggereert hij een onderscheid tussen Nederlanders en allochtonen dat analytisch en op een heleboel andere manieren niet klopt. Dat draagt ook bij aan een verkeerde toon in het debat. Hier wordt gesproken over mensen met een dubbele nationaliteit en er worden allerlei veronderstellingen gedaan over de betekenis daarvan voor hun loyaliteit aan de Grondwet en de toekomst van de Nederlandse samenleving. Nogmaals, de toon van het debat en de manier waarop tal van goed geïntegreerde en geslaagde migranten in Nederland zich door de politiek behandeld voelen, worden niet alleen bepaald door wat wij zeggen, maar ook door wat wij doen.

Ik heb begrepen dat het in de Nederlandse politiek inmiddels gemeengoed is geworden om zo af en toe e-mails voor te lezen. De heer Dittrich heeft dat uitgebreid gedaan. De minister-president was ook een "gewone" burger tegengekomen en ook die werd kwistig aangehaald. Ik zat net in de lunchpauze achter mijn computer en kreeg nog een e-mailtje over het paspoort en het naturalisatiedebat. Ik wil de Kamer dit e-mailtje niet onthouden. Het mailtje was gericht aan mevrouw Verdonk. Ik weet niet of het is aangekomen, maar ik was een van de degenen die een kopie kregen. Het luidde als volgt.

Mevrouw Verdonk. Ik hoor u net zeggen in het commissie-Blok debat in de Tweede Kamer dat er veel werk is voor allochtonen en voor statushouders, bijvoorbeeld bij de politie. Vervolgens hoor ik u zeggen dat u erover denkt om de termijn van naturalisatie misschien op te rekken van de huidige vijf jaar naar zelfs wel tien jaar. Maar wist u eigenlijk dat je, voordat je bij de politie mag werken, eerst de Nederlandse nationaliteit moet hebben?

Dit soort tegenstrijdigheden tussen de feiten in de Nederlandse samenleving en hetgeen wij er, soms met te veel gemak, over te berde brengen, maken het voor een heleboel mensen moeilijk om te zien dat dit kabinet zich in alle opzichten bewust is van de verschrikkelijk complexe realiteit. Een heleboel mensen die naar Nederland zijn gekomen willen niets liever dan op een normale wijze in de Nederlandse samenleving meedraaien. Zij vinden dat dit kabinet eerder barrières opwerpt dan het hen gemakkelijker maakt.

De heer Verhagen heeft in zijn betoog aandacht gevraagd voor de ceremonie bij naturalisatie in Canada. Hij vond dat het handvest navolging verdiende in Nederland. Ik heb het handvest meegenomen. Het is inderdaad buitengewoon interessant. Ik zeg er wel bij dat Canada geen probleem heeft met dubbele nationaliteiten.

De heer Verhagen (CDA):

Canada heeft geen problemen met dubbele nationaliteiten omdat de landen van herkomst, zoals veelal Nederland, degenen die om de Canadese nationaliteit vragen, verzoeken om de oorspronkelijke nationaliteit in te leveren.

De heer Bos (PvdA):

Ook als dat niet gebeurt, is dat geen probleem. Het zit in ieder geval niet in de Canadese wet.

Er is nog iets anders. Beschouwt u dat dan maar als een pesterijtje, mijnheer Verhagen. In het Canadese handvest dat door u zo geprezen wordt, staat een hele paragraaf over multiculturalisme. De Canadese overheid moedigt al haar migranten aan om vooral de oriëntatie op de oorspronkelijke cultuur en het land van herkomst te behouden. De werkelijkheid is ook hier wat complexer dan wij willen doen voorkomen.

Voorzitter. Niettemin zijn ook wij van mening dat het moment van naturalisatie meer ceremonie behoeft en dat er meer gevierd en gezegd kan worden. Er kan afgesproken worden wat wij in de Nederlandse samenleving belangrijk vinden. Om dat te onderstrepen, dien ik mede namens mijn collega Dittrich de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

van mening dat iedereen in Nederland op de hoogte dient te zijn van de belangrijkste normen, waarden en grondrechten, zoals ook verwoord in de Grondwet;

verzoekt de regering, een handvest van burgerrechten op te stellen waarin de belangrijkste normen, waarden en grondrechten een plek krijgen en deze ten minste uit te reiken bij de eerste verstrekking van een Nederlandse verblijfsvergunning, de ontvangst van een certificaat inburgering en de burgerschapsceremonie op het moment van naturalisatie,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Bos en Dittrich. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 25(28689).

De heer Bos (PvdA):

Bij de laatste motie die ik indien, geef ik de volgende toelichting. Er is veel gezegd over paspoorten en loyaliteiten. Ik vond de manier waarop beide een op een aan elkaar werden gekoppeld zelf het minst sterke onderdeel en op punten zelfs aanstootgevend in het betoog van de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie. Het leek alsof het hebben van een dubbel paspoort in elk individueel geval verminderde loyaliteit inhoudt ten opzichte van de samenleving waarin de betreffende persoon woont en werkt. Ik weet niet of de minister zich realiseert dat er volksvertegenwoordigers in deze zaal zitten die trouw gezworen hebben aan de Grondwet en die twee paspoorten hebben. Loyaler kun je volgens mij niet zijn. Toch lijkt de stelling zoals die in het algemeen geponeerd wordt ook op hen betrekking te hebben.

Ik heb gisteren al gezegd dat als wij een probleem hebben met dubbele paspoorten wij er misschien goed aan doen, niet alleen beperkend, bestraffend en verplichtend te werk te gaan, maar soms ook mensen de hand te reiken. Ik heb voorgesteld baby's automatisch de Nederlandse nationaliteit te geven. Ik doe nog een ander voorstel.

Een aantal landen maakt het Nederlandse burgers onmogelijk, ook als zij de Nederlandse nationaliteit hebben, de nationaliteit die zij hadden, kwijt te raken. Zij zijn daarmee behept. Dat hoort bij dat land. Dat is bijvoorbeeld het geval bij Marokkanen. Iemand kan zich niet ontdoen van de Marokkaanse nationaliteit. Ik zou het een hele stap vooruit vinden als wij Nederlandse burgers in ieder geval de keuzevrijheid konden geven als zij zelf geen twee paspoorten willen hebben. Het is niet onmogelijk dat te bewerkstelligen. Er zijn immers onderhandelingen met Marokko aanstaande over een nieuw bilateraal verdrag. Wij weten dat het daarin ook gaat om familierecht. Er kan dan erkenning gekregen worden voor zaken die in Nederland tot stand zijn gekomen, zoals huwelijken en scheidingen. Wij zouden die mogelijkheid in dat verdrag willen opnemen. Wij weten dat het familierecht in Marokko op dit moment gemoderniseerd wordt. Ons lijkt het een uitmuntend moment om in het kader van de onderhandelingen over zo'n verdrag de keuzevrijheid te vergroten voor mensen die in Nederland twee nationaliteiten hebben en dat uit eigener beweging niet wenselijk vinden en niet omdat de minister hen daartoe dwingt. Om dat te bereiken, leg ik de Kamer de volgende motie voor.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat de tijdelijke commissie Onderzoek Integratiebeleid heeft aanbevolen dat de Nederlandse overheid zodanige maatregelen neemt dat Nederlandse staatsburgers geen belemmering ervaren door wetgeving van het land van herkomst voor de integratie in de Nederlandse samenleving;

van oordeel dat het wenselijk is dat het voor Nederlandse Marokkanen mogelijk wordt, hun oude nationaliteit op te geven;

constaterende dat aanknopingspunten gevonden kunnen worden in de recente modernisering van het familierecht in Marokko;

verzoekt de regering, te komen tot Boseen bilateraal verdrag met Marokko inzake het familierecht en nationaliteitswetgeving,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Bos. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 26(28689).

De heer Bos (PvdA):

In heel veel opzichten was voor de fractie van de Partij van de Arbeid dit debat een moment om lessen te trekken, niet alleen uit de werkzaamheden van de commissie-Blok, maar ook uit wat er politiek in Nederland de afgelopen jaren allemaal gebeurd is. Ik trek daar drie lessen uit, waarmee ik mijn betoog afsluit.

1. Als er sprake is van serieuze maatschappelijke problemen hebben wij geen belang bij taboes. Dat heeft ons in het verleden opgebroken en dat zal ons in de toekomst opbreken. Ik zou de oproep willen doen, met elkaar de burgers van Nederland klaar te stomen voor het nieuwe Nederland in plaats van ons krampachtig vast te houden aan een Nederland dat allang niet meer bestaat.

2. De laatste jaren is de Nederlandse politiek door de burger of sommige partijen op een zeer pijnlijke wijze aangesproken op het vermogen, problemen echt op te lossen. Het verkeerde antwoord op dat signaal zou mijns inziens zijn met elkaar te blijven steken in ideologische oplossingen die geen resultaten zullen bieden. Dit probleem is daar te belangrijk voor. Laten wij kiezen voor de oplossingen die resultaten bieden, die werken, anders wordt het cynisme over de politiek alleen maar verder gevoed en daar heeft niemand baat bij.

3. Er moet nog heel veel gebeuren, ondanks het feit dat er al heel veel geslaagd is. De geschiedenis van de Molukse burgers is in het rapport van de commissie-Blok een aantal keren naar voren gekomen als een gebied waarop in het verleden een aantal successen is geboekt. Wij moeten niet vergeten dat, bijvoorbeeld, bij de derde generatie Molukkers in Assen 80% van de jongeren naar het VMBO gaat. Ook daar bestaat nog steeds een enorme achterstand ten opzichte van andere bevolkingsgroepen. Emancipatie, het scholen van mensen, het geven van een plek aan mensen in de samenleving die dat niet van nature kunnen veroveren, is keihard werken. Daarvoor hebben wij iedereen nodig. Ik roep daartoe iedereen op.

De heer Van Aartsen (VVD):

Voorzitter. Ik wil de minister-president en de minister van Vreemdelingenzaken en Integratie danken voor hun beantwoording in eerste termijn. Mijn fractie heeft ook naar aanleiding van deze beantwoording kunnen constateren dat er tussen het standpunt van de fractie van de VVD en het voorgestelde beleid van het kabinet, zeker op de hoofdpunten, geen of weinig licht zit. Dat bleek al uit de brief die het kabinet aan de Kamer heeft gezonden naar aanleiding van het rapport van de commissie-Blok. Het blijkt ook uit de beantwoording van de beide bewindslieden.

Ik loop nog een paar inhoudelijke punten langs. Ik heb gisteren, net als een aantal collega's, gesteld dat in het onderwijs voor de komende decennia de slag voor de integratie wordt geleverd. Mijn fractie zal daar in de komende jaren op blijven hameren. Het betoog van de minister-president over de islamzuil in deze context spreekt mijn fractie zeer aan. Het was een helder betoog. Ons beviel dat hij duidelijk stelde dat onze samenleving niet versplinterd moet raken. In wezen hebben wij hier allen op gewezen. Ik heb gezegd dat er 16 miljoen burgers zijn in dit land. Dat is het burgerschap waarop wij allen doelen. De minister-president maakte tevens een helder en zeer aansprekend onderscheid tussen het zuilenstelsel van de tweede helft van de negentiende eeuw tot de jaren zeventig van de vorige eeuw en de situatie zoals die nu is ontstaan ten aanzien van de immigratie van de afgelopen jaren. Dat kan leiden tot opsluiting in de eigen maatschappij. Dat is een van de taboes waarover de heer Bos zojuist heeft gesproken. Het is een heldere constatering van de minister-president. Het is er ook een waarmee wij zeer goed aan de slag kunnen. Wij kunnen daarmee verder. De nieuwe situatie vereist een nieuwe aanpak. In concreto kijk ik naar hetgeen er is gezegd op het punt van het onderwijs. Wij zijn niet geheel content.

Ik heb de aandacht, ook bij interruptie, gevestigd op de bekostigingssystematiek in de context van het achterstandenbeleid. Ik verwijs naar pagina 18 van de nota. Wij zouden op dit punt gewoon nog iets verder willen gaan. Het gaat om de achterstanden. Ik zou de minister-president de volgende gedachte aan willen reiken. In het huidige systeem krijgen scholen achterstandsgeld vanaf een drempel van zo ongeveer 9% van de achterstandsleerlingen. Die systematiek heeft de merkwaardige consequentie dat het interessant kan worden voor scholen om achterstandsleerlingen te hebben. Er moet dan ook behalve het minimum van 9% een maximum komen, bijvoorbeeld gerelateerd aan een ander debat, namelijk de gesegregeerde scholen. Waar wij de 80/20-regeling kennen, moet het maximum op 80% gezet worden. Het is een bijdrage en ook een hulp voor het kabinet om op dit punt een streep verder te komen.

Over het punt van de huisvesting kan ik kort zijn. De heer Bos heeft namens alle collega's hierover een motie ingediend, die ook alle aspecten van de drieslag behandelt, waar ik met de minister voor V&I vanochtend over heb gediscussieerd. Een element is de kwestie van de verhuur aan illegalen. De minister heeft aangegeven dat er een wetsvoorstel komt, waardoor huisjesmelkers harder kunnen worden aangepakt. Dat is uiteraard welkom. Ik heb eergisteren in mijn betoog echter de twee aangenomen moties in herinnering gebracht, waarin de regering wordt verzocht om te kijken wat zij binnen de huidige wetgeving kan doen. De heer Dijsselbloem zal het mij niet kwalijk nemen dat ik vooral naar de motie van de heer Visser kijk. Op basis van het strafrecht kan een pand verbeurd worden verklaard. Het gaat om verbeurdverklaring en niet om onteigening, want dan krijgen wij weer het hele debat over het Grondwetsartikel in dit kader. In het geval van een huisjesmelker wiens pand driemaal gesloten is, zou toch tot verbeurdverklaring moeten worden overgegaan. Dat is een hard instrument en daar zou het OM volgens mij effectief mee kunnen werken. Dat is een gedachte die ik het kabinet aanreik.

De heer Marijnissen (SP):

Ik stel deze vraag mede namens mevrouw Halsema: waarom driemaal?

De heer Van Aartsen (VVD):

Wat mij betreft mag het allemaal nog wel strenger.

De heer Marijnissen (SP):

Roep dat dan.

De heer Van Aartsen (VVD):

Dit sluit aan op het onderwerp waar wij enige tijd geleden over hebben gedebatteerd in de Kamer. Dit sluit aan op de wensen die in aangenomen moties, zowel die van de heer Visser als die van de heer Dijsselbloem, zijn verwoord. Ik denk dat wij hier moeten beginnen, want het kabinet is zover nog niet. Ik probeer het kabinet een beetje te helpen om een streepje verder te gaan. Dat is mijn inzet. Ik ben heel realistisch, mijnheer Marijnissen, net als u. Ik heb tenminste goed geluisterd naar wat u zei over het onderwijsbeleid.

Ons heeft zeer aangesproken wat de minister voor V&I over het ondernemerschap heeft gezegd. Zij gaat een aantal projecten ontwikkelen met Economische Zaken. Zij had het over rolmodellen: de allochtone loodgieter, de allochtone consultant en de allochtone hoogleraar. Dat is zeer belangrijk en de samenleving kan zich daaraan optrekken.

Een punt waar wij niet zo tevreden over zijn, is de beroemde Antillenroute. Ik hoef dat niet nader toe te lichten. Vanochtend zei de minister dat zij daarover zal spreken met de Antilliaanse en de Arubaanse regering. Nog steeds is de Antilliaanse minister-president in het land. Tot zaterdag kan er intensief worden overlegd over dit soort onderwerpen. Ik vind al dat overleg geweldig, maar ik heb het vaker gehoord. In de jaren negentig is er al een paar keer in deze geest over gesproken. Ik heb toegelicht dat de bestuurlijk-financiële verhoudingen met de Antillen zullen veranderen. Als het goed is, zal in oktober het rapport van de commissie onder leiding van de burgemeester van Leeuwarden, Dales, verschijnen. Koppel het debat over de bestuurlijk-financiële vernieuwing nu ook eens aan dit vraagstuk. Kom nu eens tot een toelatingsregeling in dit kader. De collega van het CDA zal naar ik verwacht een indertijd aangehouden motie, waarvan de driemaandentermijn verstreken is, opnieuw indienen. Hij heeft daarvoor alle steun mijnerzijds. Daarin wordt concreet gevraagd om een toelatingsregeling. Welnu, ik hoop dat de minister dit zal willen meenemen in de nota die zij heeft toegezegd op dit punt.

Het laatste punt is de toegang tot de verzorgingsstaat en de sociale zekerheid. Ik dank de minister-president voor de heldere toezegging die hij namens de regering heeft gedaan. Mijn verzoek aan het kabinet is of het mogelijk is om de notitie twee weken voor de behandeling van de begroting van Sociale Zaken en Werkgelegenheid naar de Kamer te sturen. Ik hoop dat ik die toezegging kan krijgen, want dat voorkomt allerlei moties.

De heer Dittrich (D66):

Voorzitter. Als ik terugkijk naar dit debat, ben ik blij dat wij het gevoerd hebben. Ik ben het dan ook helemaal niet eens met diegenen die zeggen dat het misschien mosterd na de maaltijd is. Sterker nog, nadat ik de reactie van de regering heb gehoord, ben ik van mening dat dit debat eigenlijk veel meer aanvoelt als een soort voorgerecht. Wij hebben immers heel constructief met zijn allen gekeken naar de problemen in de samenleving op dit terrein en wij zoeken met zijn allen constructief naar oplossingen. Dit betekent dat ons nog heel wat te wachten staat op dit gebied en mijn fractie kijkt met belangstelling uit naar de maatregelen en de voorstellen die het kabinet de komende tijd zal uitbrengen. Ik denk dus dat dit debat een soort keerpunt is in de discussie over het integratiebeleid. Ik heb nu het gevoel dat wij veel meer met zijn allen proberen om op een pragmatische manier problemen op te lossen. Daarom vond ik het heel goed dat de heer Bos in zijn termijn als het ware wat ideologische veren heeft afgeschud door te zeggen dat het eigenlijk om een heel pragmatische benadering gaat van complexe maatschappelijke vraagstukken. Ik ben dit zeer met hem eens.

Ik kijk nog even terug naar het verleden, want het rapport van de commissie-Blok heeft natuurlijk betrekking op de evaluatie van het integratiebeleid in de afgelopen decennia. Kort samengevat zou je kunnen zeggen dat er in het verleden allerlei goede bedoelingen waren, maar ook dat het beleid ineffectief was. Nu is het beleid gericht op resultaat en ook over het onderwerp zelf, het integratiebeleid, ligt niet langer een sluier. Iedereen kan hier van uit zijn eigen invalshoek frank en vrij over praten zonder dat dit tot allerlei schisma's hoeft te leiden. Ik vind dit winst.

Ik dank beide bewindspersonen voor hun beantwoording. Ik vind dat premier Balkenende heel erg op hoofdlijnen heeft geantwoord en daarin ook heel veel verbindingen heeft gelegd. Ik ben hem daar dankbaar voor. Ik vind het ook heel goed dat hij zei dat hij ook verbindingen wil leggen tussen de verschillende bevolkingsgroepen. Voor minister Verdonk is het een probleem dat zij als coördinerend bewindspersoon ook heel veel moet praten over de beleidsterreinen van andere ministers. Daardoor is de inhoudelijke verdieping van de antwoorden soms iets minder. Toch hebben wij wel een duidelijk beeld gekregen van de richting die dit kabinet inslaat. Ik vind dit belangrijk.

Ik heb iets over sport gemist. Ik heb dit onderwerp naar voren gebracht, omdat sport nu juist een beleidsterrein bij uitstek is waarbij de integratie min of meer vanzelf tot stand lijkt te komen op de sportvelden of waar dan ook. Toch kan dit best nog wel door gemeentelijke overheden en de rijksoverheid worden gestimuleerd. Dit geldt ook voor het vrijwilligerswerk. Ik heb de suggestie gedaan om eens met de KNVB te praten over het maatschappelijk ondernemen van professionele voetbalclubs. Ik krijg daar graag een reactie op. Bij de begrotingsbehandeling zullen wij hier op terugkomen.

Over het onderdeel huisvesting is door andere woordvoerders al uitgebreid gesproken. Mijn fractie vindt het van belang dat er op een gegeven moment iemand is, en dat moet de minister van Volkshuisvesting zijn, die ingrijpt en een interventie pleegt als omliggende gemeenten hun verantwoordelijkheid niet zouden nemen voor de contingenten sociale woningbouw die moeten worden gebouwd. Ik heb begrepen dat dit is toegestaan en dat dit in de wet zal worden opgenomen. Om die reden hebben wij de motie van de heer Bos mede ondertekend.

Ik heb met de minister-president indringend van gedachten gewisseld over de bezuinigingen op het onderwijsachterstandenbeleid die door de drie coalitiepartners zijn afgesproken. Ik heb dit met name gedaan om te kijken of die bezuini gingen niet zodanig uitpakken, dat wij als het ware het paard achter de wagen spannen. De minister-president heeft gezegd dat dit is afgesproken, maar dat hier nog goed naar zal worden gekeken. Ik denk dat wij met zijn allen de plicht hebben om te bezien of die bezuiniging goed terecht komt. Het was immers altijd de bedoeling dat er flink in gemeentelijke bureaucratie gesneden zou worden en dan mag het resultaat van deze bezuiniging natuurlijk niet zijn dat er leraren en leerlingbegeleiders ontslagen worden. Wij zullen dit onderwerp nauwlettend in de gaten houden en er zeker op terugkomen bij de behandeling van de onderwijsbegroting.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

De minister-president verwees in een interruptiedebat met u naar de hierover gemaakte afspraken. U reageerde daarop door erop te wijzen dat er sprake is van nieuwe ontwikkelingen. Ik leid daaruit af dat u zichzelf de ruimte geeft om inhoudelijk over deze bezuiniging te debatteren. Proef ik dat terecht uit uw woorden of moet ik u zo verstaan dat u er alleen maar voor waakt dat deze bezuiniging niet al te gek uitpakt?

De heer Dittrich (D66):

Mijn fractie heeft zich met haar coalitiegenoten gecommitteerd aan de gedachte achter deze bezuiniging. Die is dan ook in het Hoofdlijnenakkoord vastgelegd. Er kunnen zich natuurlijk evenwel maatschappelijke ontwikkelingen voordoen die tot de conclusie moeten leiden dat het geen verstandige keuze was. Als je constateert dat die ontwikkelingen er zijn, moeten de fracties die het Hoofdlijnenakkoord hebben gesloten, natuurlijk bij zichzelf te rade gaan of het niet beter is om deze bezuiniging elders neer te leggen. Een en ander betekent natuurlijk niet dat wij er bij voorbaat van uitgaan dat het debat hierover ertoe leidt dat deze bezuiniging van tafel moet. Een handtekening onder een hoofdlijnenakkoord betekent echter ook niet dat je oogkleppen opzet en je ogen sluit voor de maatschappelijke werkelijkheid.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

U woorden klinken mij als muziek in de oren, maar ik had ook wel verwacht dat u open blijft staan voor maatschappelijke ontwikkelingen. U bent echter nog niet zover dat u nu al kunt zeggen dat er met het oog op de bestaande onderwijsachterstanden alle reden is om deze bezuiniging ongedaan te maken?

De heer Dittrich (D66):

U gebruikt de woorden "ongedaan maken". De minister-president wees er echter ook terecht op dat niet alle problemen met geld alleen opgelost kunnen worden. De houding van de betrokkenen en de vraag hoe efficiënt er gewerkt wordt, zijn hierbij immers ook van belang. Ik ben bereid om nut en noodzaak van deze bezuiniging opnieuw te bezien en daarom heb ik gezegd dat mijn fractie hierop terug zal komen in andere debatten.

Voorzitter. De minister-president stelde dat een school in het bijzonder onderwijs de morele verplichting heeft om de ouders van een allochtone leerling aan te geven waarom hun kind eventueel niet op die school terecht kan. Eerlijk gezegd weten wij uit de praktijk dat dit veel te weinig gebeurt. Mijn fractie vindt het dan ook van groot belang dat de Onderwijsinspectie er een vinger achter kan krijgen waarom sommige bijzondere scholen deze leerlingen weigeren. Registratie van de redenen waarom leerlingen worden geweigerd, is volgens mij een goed middel om de Onderwijsinspectie hierop te laten inspelen. In een ander verband zal mijn fractie hierop zeker terugkomen.

Het moet mij van het hart dat mijn fractie op dit moment net als tien jaar gelden ontzettend veel klachten krijgt over de procedure voor het verkrijgen van een machtiging voorlopig verblijf voor huwelijksmigranten. Deze procedure duurt nog steeds veel te lang. Hierover is met vorige staatssecretarissen en deze minister gesproken. Er ligt verder een motie waarin de Kamer uitspreekt dat deze procedure binnen drie maanden afgerond moet worden. Helaas maakt de bureaucratie het onmogelijk om het binnen die termijn te regelen. Ik doe daarom een klemmend beroep op het kabinet om dit eens en voor altijd te regelen.

Bij huwelijksmigratie is participatie voor mijn fractie het kernwoord. Iemand die in onze samenleving terechtkomt, moet mee kunnen doen. Dat betekent dat je eisen moet kunnen stellen aan mensen die als huwelijkspartner naar Nederland komen. Ik dien hierover de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat er in het kader van huwelijksmigratie migranten bij hun in Nederland verblijvende huwelijkspartners komen wonen die analfabeet zijn;

overwegende dat het gevaar groot is dat deze migranten in een maatschappelijk isolement terechtkomen en dat hun kinderen met een forse leerachterstand hun schoolcarrière beginnen;

overwegende dat het een algemeen belang is, deze ontwikkeling te keren;

verzoekt de regering, de mogelijkheid te onderzoeken in hoeverre het huidige systeem waarbij vooral eisen worden gesteld aan de in Nederland verblijvende partner, vervangen kan worden door een systeem waarbij vooral eisen aan de migrerende partner worden gesteld;

verzoekt de regering, tevens te bezien in hoeverre in dat systeem van migrerende partners tenminste alfabetisering in de eigen taal is gewenst,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Dittrich, Bos, Van Aartsen en Verhagen. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 27(28689).

De heer Dittrich (D66):

Het onderwerp dubbele nationaliteit is klemmend aan de orde geweest. In de tweede termijn hoorde ik de heer Verhagen mevrouw Halsema op dat punt interrumperen. Hij sprak daarbij over het Verdrag van Straatsburg. Het viel mij op dat hij het protocol bij dat verdrag niet noemde, waarin ruimte wordt geboden voor een meervoudige nationaliteit. Het uitgangspunt is inderdaad de enkelvoudige nationaliteit, maar de vraag is: hoeveel uitzonderingen wil Dittrichje daarop toestaan? De D66-fractie wil zoveel mogelijk uitzonderingen omdat wij het een heel gedateerd debat vinden. Wij vinden dat iedereen twee of misschien zelfs drie nationaliteiten zou moeten kunnen hebben: een Europese nationaliteit, de Nederlandse nationaliteit en de nationaliteit van het land van herkomst. In dat licht heb ik de motie van mevrouw Halsema ondersteund.

De heer Verhagen (CDA):

Ik sprak mevrouw Halsema aan op het Verdrag van Straatsburg omdat zij ontkende dat er überhaupt sprake zou moeten zijn van een enkelvoudige nationaliteit. De discussie ging over de uitzonderingen, zoals vervat in het tweede protocol. Op dat punt is er een verschil van mening; mijn fractie vindt dat er meer zou moeten worden ingegrepen en dat er minder uitzonderingen mogelijk zouden moeten zijn. De inhoud van het debat ging echter over het protocol, dus de heer Dittrich moet niet zeggen dat ik het daar niet over heb gehad. Mevrouw Halsema deed alsof er überhaupt geen verdrag was.

De heer Dittrich (D66):

In datzelfde debatje gaf de heer Verhagen een voorbeeld: als iemand in het land van herkomst in krijgsdienst treedt, zou het raar zijn als Nederland met dat land in oorlog komt omdat Nederlanders dan tegenover Nederlanders zouden komen te staan. Dat is zo raar dat de heer Verhagen en ikzelf de wet op dat punt hebben gewijzigd, alweer een jaar of zes geleden. Zijn voorbeeld klopt dus niet. Maar goed, dat even daargelaten.

Ook over de remigratie is met het kabinet van gedachten gewisseld. Op dat punt wil ik de volgende motie indienen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat in het Hoofdlijnenakkoord is afgesproken dat de financiële faciliteiten in verband met remigratie van oudere migranten zullen worden afgeschaft;

overwegende dat aan deze afspraak de aanname ten grondslag lag dat afschaffing van de remigratieregelingen een substantiële besparing op zou leveren;

constaterende dat de precieze financiële effecten voor korte en langere termijn nog niet geheel duidelijk zijn;

verzoekt de regering:

  • - de financiële consequenties voor korte en langere termijn helder in beeld te brengen;

  • - de voorstellen tot afschaffing van de remigratieregelingen op grond daarvan aan te passen dan wel ongedaan te maken,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Dittrich, Verhagen en Van Aartsen. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 28(28689).

De heer Dittrich (D66):

Mijn conclusie over het gehele debat is eigenlijk dat twee onderwerpen eruit springen, waarbij wij alles op alles moeten zetten. Ten eerste is dat onderwijs, dat echt de sleutel is voor maatschappelijke participatie van iedereen in Nederland. Ten tweede natuurlijk arbeidsmarktbeleid. Het is heel belangrijk dat mensen aan werk komen en zo deelnemen aan de samenleving. Dat zijn de gebieden waarop het kabinet de komende tijd met goede voorstellen zou moeten komen.

De heer Lazrak (Groep Lazrak):

Voorzitter. Dat wij de tijd van vrijblijvendheid achter ons laten, daar heb ik geen enkele moeite mee. Sterker nog, het overwegende deel van de mensen waarover het gaat, is het daarmee eens en zal dat ongetwijfeld toejuichen. De mensen zijn bereid en willen graag hun verantwoordelijkheid nemen. Uit alles blijkt dat de mensen die kant op willen. Maar zoals ik gisteren in mijn eerste termijn heb gezegd, is in de plannen van het kabinet het evenwicht zoek tussen de opgelegde verplichtingen en de verplichtingen die het kabinet zelf moet nakomen. Ik heb het kabinet gisteren gevraagd zijn verantwoordelijkheid te nemen. Daarmee bedoel ik niet alleen het scheppen van voorwaarden om het beleid gestalte te geven, maar ook het ontwerpen van wetgeving die uitvoerbaar is. Waarom uitvoerbaar? Ik noem een aantal voorbeelden. Inburgering in eigen land vind ik prima. Ik ben het er volledig mee eens en de mensen ook, want daar moet het beginnen. Het kabinet doet daar echter niets aan en zegt "zoek het zelf maar uit". Dan kunnen wij niet verwachten dat de mensen erin zullen slagen om op het niveau te komen dat het kabinet wil.

Met betrekking tot dat eigen land is herhaaldelijk aangehaald dat 75% van de jongeren in eigen land trouwt. Dat is waar en het klinkt onrustbarend, maar 75% waarvan? Datzelfde percentage van een gulden is ƒ 0,75, maar 75% van ƒ 100.000 is natuurlijk wat anders. Het gaat om 3000 Marokkaanse jongeren die in Marokko trouwen en 3000 Turkse jongeren die in Turkije trouwen. Op jaarbasis gaat het om 6000 mensen en dat aantal is voortdurend aan het dalen. Verwachten wij dat die 6000 mensen de integratie hier in Nederland in de war zullen schoppen? Ik geloof het niet. Waarom is het onuitvoerbaar? Ik geef een voorbeeld. Iemand van mijn leeftijd, namelijk 50 jaar, die meer dan 130% van het minimumloon verdient en een redelijke woonruimte heeft, kan naar Marokko gaan en een dame van 23 à 24 jaar halen. Hem wordt niets in de weg gelegd, maar een jongen van achttien wordt het onmogelijk gemaakt om zijn bruid of bruidegom direct hierheen te halen. Dat zijn de lacunes.

Vervolgens kom ik op de situatie in Nederland. Wij moeten ons realiseren dat de samenleving enigszins dicht is. Disco's zijn min of meer ontoegankelijk voor Marokkaanse jongeren, Turkse jongeren en jongeren van andere nationaliteiten. De scholen zijn zwart. Ik vraag mij af waar een Marokkaanse of Turkse jongen een leuk meisje tegenkomt en andersom geldt precies hetzelfde. Nergens. Scholen zijn zwart, dus daar zitten wij al met elkaar. De kans dat dit in het buitenland gebeurt, is vrij groot. Het gaat tenslotte om 6000 mensen.

Over de dubbele nationaliteit heb ik gisteren gezegd – en ik ben blij dat collega Bos dat vandaag nog een keer uitdrukkelijk heeft gezegd – dat wij er graag vanaf willen, maar dat dit niet kan. Daar moet rekening mee worden gehouden. Als het kabinet zegt dat het dubbele nationaliteit wil ontmoedigen om de integratie te bevorderen, dan zeg ik dat er andere middelen zijn, zoals een loyaliteitsverklaring of het opschroeven van de eisen. Ik zie niet hoe loyaliteit tot uitdrukking zou komen als je de nationaliteit van je oorspronkelijke land terug moet geven.

Ik kom nu te spreken over het NIPO-onderzoek dat in Nederland is uitgevoerd naar de gevoelens van de autochtone bevolking over de islam en moslims. De minister-president heeft daarop gewezen in zijn antwoord vanmiddag. Het klopt dat daaruit blijkt dat 67% van de autochtonen niet veel te maken wil hebben met de moslims hier in Nederland. Er wordt voortdurend gewezen op 1 september als oorzaak. Ik kan ook een ander voorbeeld geven. Spanje heeft te maken gehad met 11 september en 11 maart. Op die laatste datum zijn 200 doden gevallen. Verder staat er een hoge druk op de buitengrenzen van Spanje. Ondanks dat is dit land begonnen met een legaliseringsoperatie van één miljoen in Spanje verblijvende illegalen. Zijn de Spanjaarden verkeerd bezig of zijn wij enigszins krampachtig aan het reageren op de ontwikkelingen?

Op de overlast en criminaliteit onder allochtone jongeren is een aantal keer gewezen. Het kabinet noemt dit ook in zijn notitie. Het gaat om Antillianen, Turken, Marokkanen, jongeren uit Oostbloklanden, jongeren uit een waaier van landen en kinderen van asielzoekers. Er zijn rapporten die erop wijzen dat ook zij slecht zijn. Gisteren hebben de heer Van Aartsen en een aantal collega's er Haïtianen en Dominicanen aan toegevoegd. Ik wil niet ontkennen dat er problemen zijn, maar ik wil wel duidelijk maken dat wij op deze manier stellen dat bijna de hele wereld slecht is en zich schuldig maakt aan criminaliteit. Ik vraag mij af of het geen tijd is om te denken dat wij ook iets verkeerd doen in de wijze waarop wij met die mensen omgaan.

Ik dien geen motie in. Ik verontschuldig mij voor mijn enigszins warrige verhaal. Ik heb geen inburgeringscursus gehad en krijg ook geen mediatraining.

De heer Van der Vlies (SGP):

Voorzitter. Ik wil de bewindslieden dank zeggen voor hun beantwoording. Zij hadden daar allebei een constructief en waardig aandeel in, ook wat de toonzetting betreft.

Dit thema is uiterst relevant omdat het de identiteit en de kwaliteit van onze samenleving raakt. Het raakt ook de woon- en werkomgeving van ons allen als burger van dit land. Het scharnierpunt in het nieuw ingerichte beleid is de vrijblijvendheid voorbij. Dat is terecht, zoals ik in mijn eerste termijn al heb gezegd. Het gaat er nu om dat de inburgeraars op hun eigen verantwoordelijkheid worden aangesproken en dat er verplichtende elementen in diverse beleidsterreinen en aanpakken worden ingebouwd. Daar zitten natuurlijk zeer goed meetbare dingen in, maar ook minder gemakkelijk te meten dingen in.

Ik val de minister-president bij die op een bepaald moment met enige nadruk stelde dat het natuurlijk ook en vooral een kwestie is van houding, over en weer. Het gaat om samen leven. Het cement van een samenleving is het hebben van gedeelde waarden en normen. Het delen van waarden en normen moet je leren. Dat is een proces.

Vanmorgen zijn er tijdens de beantwoording ettelijke waarden en normen genoemd. Ik noem er enkele: vreedzaamheid, verdraagzaamheid, binding en verbinding. In mijn eerste termijn heb ik geborgenheid genoemd en in een eerder debat dienstbaarheid. Ongetwijfeld zijn er veel meer trefwoorden te bedenken die er mee van doen hebben en wij erbij moeten betrekken. Vanzelfsprekend heeft ook onze constitutie ermee te maken.

De minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie die de inburgering direct in haar pakket heeft, zei op een bepaald moment iets wat voor mij zeer herkenbaar was en wat sterk leeft op het grondvlak van de samenleving. Zij zei dat zij een open houding van gastvrijheid en een bereidheid tot appreciatie kan hebben, maar dat het haar daarbij niet altijd gemakkelijk wordt gemaakt. Daar voelde ik mij helemaal bij thuis, want dat dilemma heb ik ook. Ik vond het daarom zeer eerlijk en helder dat zij dat zo zei. Zij maakt zich daarmee namelijk in zeker opzicht kwetsbaar. Maar het is absoluut het gevoelen van veel burgers die een aanhoudende stroom van nieuwsfeiten uit binnen- en buitenland moeten plaatsen en verwerken. Fundamentalistische, extremistische en geradicaliseerde uitingen en gedragingen, niemand praat dat goed. Wij moeten er alles aan doen om dat te redresseren, maar het is een aanhoudende stroom van berichtgeving.

Eén ding op dit punt: die ervaringen, die gevoelens mogen nooit en nimmer leiden tot generalisaties. Ik verwijs naar wat ik in eerste termijn zei over echte naastenliefde. Dat is voor mij uiterst wezenlijk. Tegelijk moeten wij het risico onder ogen blijven zien dat het proces van leren delen van waarden en normen, het zoeken ook naar evenwicht in dat geheel toch nog zal kunnen leiden tot botsingen tussen culturen en godsdiensten. Het is een spanningsvolle mogelijkheid, latent aanwezig. Zo denk ik nog steeds, als ik kijk naar die stadswijk, als ik kijk naar bepaalde gemeenten in ons land en wat zich daar voltrekt. Ik wil daarover ook heel eerlijk zijn. Ook de SGP, mijn fractie hier, de partij en de achterban hebben allerlei spanningsvolle ervaringen op dit punt, van binnenuit. Waar komen die vandaan? Het is ons vanuit ons gedachtegoed, de binding aan bijbelse waarden en normen als voor allen zegenrijk en gezaghebbend, niet mogelijk pluriformiteit en de daarmee gegeven diversiteit als doel, laat staan als ideaal in zichzelf te stellen en zeker niet als dit tot bedoelde of onbedoelde consequentie zou hebben dat godsdienst naar het privédomein wordt verwezen. Tegelijk – ik wil ook met twee woorden blijven spreken – vindt de SGP die werkelijkheid van pluriformiteit om zich heen, accepteert die als werk- en leefruimte en wil daar ook voluit constructief verantwoordelijkheid in dragen. Dit is mijn belijdenis, om zo te zeggen, in dit dossier. Die twee kanten zitten er voor ons echt aan.

Wat artikel 23 van de Grondwet betreft heeft de minister-president het mijns inziens volstrekt terecht geaccentueerd: geen gedwongen spreiding, wel overreding, overleg. Er is al in voorzien in het voornemen tot niet vrijblijvend overleg op lokaal niveau te komen. In een debat dat wij daarover voerden met de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, heb ik mij al met die aanpak akkoord verklaard. De hamvraag daarbij is natuurlijk wel of dat overleg genomen besluiten kan afdwingen bij alle overlegpartners. Dat is weer een volgende laag in dat geheel. En dan stuit je toch op de grenzen en implicaties van artikel 23 van de Grondwet.

Het spanningsveld tussen privé en publiek heb ik al bij interruptie geaccentueerd. Wij zullen dat nog vaak tegenkomen, zeker als je dingen ziet gebeuren met die eigenlijk anders wil, waar je eigenlijk bij zou willen komen maar waar je niet bij kunt komen op rechtmatige wijze. Ook principieel vind ik dat de overheid weliswaar een arm heeft en gebruiken mag, maar wij moeten ons realiseren dat die arm beperkt van lengte is.

Op het gebied van huisvestingsbeleid en alles erop en eraan heb ik met overtuiging de motie van de heer Bos medeondertekend, omdat ook mijn fractie vindt dat daar ook een sleutel ligt tot verandering van allerlei problemen rond segregatie in het onderwijs enzovoorts.

De heer Verhagen (CDA):

Voorzitter. Ik ben blij dat wij dit debat hebben gevoerd en dat zowel het kabinet als de Kamer naar aanleiding van de discussie over het rapport van de commissie-Blok markeert dat er in de Nederlandse samenleving een probleem is dat opgelost moet worden en dat daarvoor een ander beleid nodig is dan het beleid dat in de afgelopen dertig jaar is gevoerd. Meerderen hebben gezegd: wij moeten met name voorkomen dat het probleem escaleert. Op zichzelf gaat het er namelijk niet om dat wij voorkomen dat wij over dertig jaar weer een parlementaire commissie moeten instellen die het beleid gaat onderzoeken. Het gaat erom dat wij de problemen daadwerkelijk oplossen. In 2002 bleek heel duidelijk in de discussies in de samenleving waarom het integratiebeleid dat wij tot dan toe hadden gevoerd niet was geslaagd. Heel heftig bleek dat de samenleving een probleem kende dat zou leiden tot erodering van die samenleving en tot het tegenover elkaar komen te staan van de mensen. Verder bleek dat het beleid zou leiden tot het niet bieden van kansen aan mensen die hier hun toekomst willen opbouwen. Als wij dat probleem niet oplossen moet je niet verwachten dat men zich kan vinden of herkennen in de politiek of in een politieke partij. Ook moet men dan niet verwachten dat wij hier op den duur een samenleving krijgen van mensen die enige verbondenheid met elkaar voelen en die samen de problemen willen aanpakken waarvoor de samenleving staat.

Het probleem zal opgelost moeten worden. Dat was de reden waarom wij blij waren met de schriftelijke reactie van het kabinet op de rapportage van de commissie-Blok en met de reactie van het kabinet hier. Daarin zijn namelijk die notie en het gevoel van urgentie waarmee wij te maken hebben zeer duidelijk naar voren gekomen. Doordat wij hierover al een jaar praten en doordat wij er een debat over hebben gevoerd lijkt het soms dat het probleem is opgelost. De woorden zijn mooi, de beleidsvoornemens zijn mooi, maar nu komt het aan op de uitvoering, het komt aan op de daden. Wij hebben hier ook gesproken over de Rotterdamse aanpak en ook in dat verband kan men al snel denken aan de leus: geen woorden, maar daden. Als wij dus denken dat wij nu het probleem hebben opgelost, omdat wij een beleid accorderen en omdat wij een aantal moties aannemen, slaan wij de plank mis. Wij zullen ook in de praktijk de knop moeten omzetten.

Wat dat betreft meen ik dat de voornemens van het kabinet de goede voornemens zijn. De CDA-fractie kan die van harte ondersteunen. Op een aantal punten is concretisering dan wel aanscherping nodig. De minister-president en de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie hebben gevraagd om tijd voor het vormgeven en het gefaseerd ingroeien van bepaalde elementen in de sociale zekerheid. Verder moet nagegaan worden hoe kan worden omgegaan met een Nederlandse imamopleiding. Ik kan mij op zichzelf wel voorstellen dat hiervoor tijd nodig is, want als je het beleid wijzigt en met wetgeving komt, zul je er zeker van moeten zijn dat dat beleid zoden aan de dijk zet. Echter, wij moeten niet weer eindeloos gaan praten. Daarom interrumpeerde ik de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie toen zij opmerkingen maakte over de Nederlandse imamopleiding. Het gaat mij niet om de vraag of de overheid een Nederlandse imamopleiding moet starten of dat er overleg moet plaatsvinden met CMO of met andere organisaties. Het gaat mij erom dat wij hier imams krijgen die zich verbonden voelen met de Nederlandse normen en waarden, juist omdat de islam een essentiële rol speelt en juist omdat moskeeën een rol spelen. Als in de moskeeën niet sprake is van overdracht op basis van de normen en waarden van de Nederlandse samenleving, creëren wij problemen. Daarom willen wij met de motie-Sterk niet eindeloos ruimte bieden voor de mogelijkheid om in de landen van herkomst imams naar Nederland te sturen. Dat was de reden waarom de motie-Sterk, gesteund door de fracties van de Partij van de Arbeid, D66 en ik meen GroenLinks, stelde dat de regering aan imams die in Nederland gaan werken de voorwaarde moet stellen dat zij een Nederlandse imamopleiding hebben gevolgd. Dat betekent dat je op een gegeven moment moet zeggen: wij willigen het verzoek voor een werkvergunning niet in.

De heer Marijnissen (SP):

Ik ben het helemaal met u eens, maar heeft u erover nagedacht dat als die opleiding er eenmaal is in Nederland, moskeeën niet kunnen worden verplicht om ook een arbeidsovereenkomst aan te gaan met zo'n imam? Ik kan mij zo voorstellen dat u dat vanuit uw achtergrond een inbreuk vindt in de scheiding tussen kerk en staat.

De heer Verhagen (CDA):

Daarmee bewerkstellig je wel dat je een vergunning om zich hier te vestigen alleen verstrekt aan mensen die in Nederland die opleiding willen gaan volgen, dan wel de opleiding gevolgd hebben. Wie aangesteld wordt in een moskee, daar gaan wij als overheid niet over. Net zo min als de Nederlandse overheid zich zou moeten bemoeien met de aanstelling van een dominee of pastoor.

De heer Marijnissen (SP):

De vraag is dan in hoeverre wij een reële discussie voeren. Als wij uit de recente praktijk moeten afleiden dat die moskeeën blijkbaar de voorkeur geven aan het over laten komen van iemand uit landen van herkomst, lossen wij dat probleem niet op met een opleiding in Nederland. U kunt wel zeggen dat er geen vergunning meer wordt verleend aan imams uit het buitenland, maar je kunt niet tegen moskeeën zeggen: u zult deze imam aannemen.

De heer Verhagen (CDA):

Op dat punt heeft u gelijk, maar het probleem is dat men op dit moment geen behoefte heeft aan het opzetten van een imamopleiding in Nederland. Het land van herkomst heeft namelijk belang bij het sturen van imams uit dat land om een bepaalde invloed te kunnen uitoefenen. Verder is er geen behoefte aan het opzetten van zo'n opleiding, omdat dat geld en inspanning kost van de geloofsgemeenschap, terwijl men heel gemakkelijk imams vanuit het buitenland hier naartoe kan halen. Er is dus geen enkele prikkel om te komen tot een Nederlandse imamopleiding. Vandaar dat de Kamer destijds breed heeft gezegd, dat je aan de werkvergunning de voorwaarde moet stellen dat die imams een Nederlandse opleiding hebben gevolgd. Je draait het dus om. Dat zal automatisch betekenen dat uiteindelijk alle imams die in Nederland werkzaam zijn, in Nederland een opleiding hebben gevolgd.

Een punt waar de minister-president gevoelig voor was en waarvan hij nadrukkelijk aangaf dat er in het kabinet nog nader naar gekeken zal worden, betreft het punt van de sociale zekerheid. Dat is helder. Wij hebben daar suggesties voor gedaan. De minister heeft daar andere suggesties bij gezet. Ik denk wel dat het noodzakelijk is om dat serieus te wegen. Collega Van Aartsen vroeg naar mijn mening terecht om de notitie dan één à twee weken voor de behandeling van de begroting van Sociale Zaken te hebben, want dan kan er een degelijk debat over worden gevoerd. Ik wil collega Van Aartsen dan ook ondersteunen in zijn verzoek.

Als ik het heb over spreken en zeg dat het aankomt op daden, komt het uiteraard ook aan op de uitvoering van moties. Dat geldt ook voor de zogenaamde Antillenroute. Ik vind dat de reactie van minister Verdonk niet geheel aangaf dat er snel resultaten geboekt zouden kunnen worden. Daarom wil ik mede namens de collegae Van Aartsen en Dittrich de volgende motie indienen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat in 1989 in de nota Migratie Antilliaanse jongeren is aangegeven dat een toelatingsregeling voor Antilliaanse jongeren juridisch mogelijk is;

verzoekt de regering, in het toegezegde plan van aanpak Antillianen een voorstel voor een toelatingsregeling voor Antilliaanse jongeren op te nemen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Verhagen, Van Aartsen en Dittrich. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 29(28689).

De heer Verhagen (CDA):

Dit is eigenlijk de motie-Sterk die was aangehouden, maar die door de termijn van drie maanden inmiddels verlopen is. Vandaar ik dat ik haar namens de woordvoerders bij dit debat indien, maar het is in wezen het herleven van de motie-Sterk.

Voorzitter. Ik heb enige zorgen – ik verwijs naar de discussie die ook door collega Dittrich is aangekaart – met betrekking tot het stellen van inburgeringseisen aan degenen die naar Nederland komen. Dan heb ik het over het niveau van de inburgering in het land van herkomst en in Nederland. Men begint met de inburgering in het land van herkomst en men leert dan 500 woorden Nederlands. In Nederland moet men een inburgeringsexamen doen. Op het moment dat men geheel geïntegreerd is, heeft men de mogelijkheid om de Nederlandse nationaliteit te verwerven. Ik moet zeggen dat ik het niveau van die inburgeringscursussen bedroevend laag vind. Ik vraag mij af of men met het behalen van het inburgeringsexamen niveau 2 wel kan participeren in de Nederlandse samenleving. Aan niveau 3 worden hogere eisen gesteld, onder andere meer kennis van de Nederlandse taal. Niveau 3 is de minimumvoorwaarde om toelating tot de arbeidsmarkt op een volwaardige wijze te kunnen realiseren. Ik verzoek het kabinet zich nog eens te buigen over het niveau voor inburgering in het land van herkomst, over het inburgeringsexamen en uiteraard over de nationaliteitseisen. Dat is nodig om een slag te kunnen maken zodat men echt een kans heeft. Niveau 3 is echt het minimumniveau om in aanmerking te komen voor doorgeleiding naar werk. Het geeft toegang tot vervolgonderwijs. Wij stellen ons inburgeringsexamen op dit punt lager. Dat zal op den duur problemen met zich brengen.

Voorzitter. De minister heeft gezegd dat zij met betrekking tot de Leerplichtwet weinig mogelijkheden zag. Dan gaat het om de problematiek die ontstaat wanneer mensen die hier verblijven het basisonderwijs in Nederland volgen, maar de middelbare schoolopleiding of een deel daarvan weer volgen in het land van herkomst. Daarmee wordt de integratie-inspanning die wij willen verrichten, ook door middel van het onderwijs, teniet gedaan. Tegen die achtergrond dien ik, mede namens mijn collega's Van Aartsen en Dittrich, de volgende motie in. Ik vind dat wij op dit punt voor de behandeling van de begroting van Justitie helderheid moeten krijgen om knopen door te kunnen hakken.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat er ouders zijn, die behoren tot de doelgroepen van het inburgeringbeleid, die hun kinderen (een deel van) de middelbare schoolopleiding laten volgen in landen van herkomst;

van oordeel dat dit ernstig afbreuk doet aan de integratie in de Nederlandse samenleving;

verzoekt de regering, maatregelen te treffen waarmee kan worden voorkomen dat ouders die behoren tot de doelgroepen van het inburgeringbeleid hun kinderen in het land van herkomst naar de middelbare school sturen, en de Kamer daarover te informeren vóór de behandeling van de Justitiebegroting 2005,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Verhagen, Van Aartsen en Dittrich. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 30(28689).

De heer Verhagen (CDA):

Voorzitter. Er is veel gesproken over deVerhagen noodzaak om een einde te maken aan de vrijblijvendheid van het te voeren beleid zoals wij dat in het verleden kenden. Er is gezegd dat wij toe moeten naar een beleid dat daadwerkelijk leidt tot integratie van de hier verblijvenden opdat wij ook kunnen blijven samenleven in de Nederlandse samenleving. Dat geeft goede moed. Er moet sprake zijn van verbondenheid met Nederland. Er moet aandacht voor burgerschap komen. Dat kan door kansen te bieden, maar ook door grenzen te stellen. Dat vraagt echter ook consistentie van de politiek.

Tijdens dit debat is veel gezegd over de toon van het debat. Nu is het altijd goed om jezelf een spiegel voor te houden over de toon van het debat, maar mij viel op dat met name van de zijde van de PvdA-fractie in het verleden toen ik de voorstellen deed, die ik ook nu gedaan heb ten aanzien de veranderingen die noodzakelijk zijn in het integratiebeleid, de reactie was: slappe hap, te weinig, te vrijblijvend. De eerste reactie op het rapport van de commissie-Blok was: nog niet ver genoeg gaand, te vrijblijvend. Nu krijgen wij van diezelfde PvdA-fractie, terwijl wij een consistent verhaal houden, het verwijt dat wij een te harde toon hanteren. Ik vind het prima om elkaar aan te spreken op de toon. Dat gebeurt terecht, want wij moeten niet mensen van ons vervreemden die wij juist willen binden. Maar dan mag consistentie van politieke partijen, ook in reacties op andere partijen, gevraagd worden.

De vergadering wordt van 16.40 tot 16.50 geschorst.

Minister Balkenende:

Voorzitter. Toen wij dit debat begonnen, was de vraag: is dit echt nodig? Is het geen mosterd na de maaltijd? Ik meen dat er tot nu toe sprake is van een zeer zinvol debat. Het kabinet heeft zijn waardering uitgesproken voor het werk van de commissie-Blok en wil nu graag zijn waardering uitspreken voor de inbreng van de Kamer in eerste en tweede termijn. De heer Marijnissen nam zelfs het woord "historisch" in de mond, wellicht niet vanwege het opwindende karakter, maar wel vanwege het feit dat wij de wissels willen omzetten. Er is behoefte aan ander beleid en wij moeten elkaar scherp houden. De heer Marijnissen heeft daarvoor indertijd zijn nek uitgestoken en daarvoor heb ik al mijn waardering uitgesproken. De heer Rouvoet zei nog dat opwinding kan leiden tot verlies aan inhoud. Dit was een waardig debat.

Dit brengt mij bij de noodzaak om het integratievraagstuk waardig tegemoet te treden. De heer Bos vroeg aandacht voor de toon van het debat. Ik kan mij daarin vinden. De heer Van der Vlies zei dat wij op een constructieve en waardige toon met elkaar moeten spreken. Ik zeg hem dat graag na. Het gaat ons om versterking van de integratie met als doel een respectvolle omgang met elkaar, om een samenleving die gekenmerkt wordt door respect, vrijheid, solidariteit en meedoen. Ik denk dat iedereen vanuit deze houding heeft gesproken. Je hoeft het niet altijd met elkaar eens te zijn, maar dit debat is wel nodig om de kwaliteit van samenleven in dit land te versterken.

De heer Marijnissen vroeg aandacht voor een ministeriële onderraad die zich met het integratievraagstuk bezighoudt. Het kabinet heeft in zijn reactie op het rapport van de commissie-Blok al aangegeven waarom het dit voorstel niet overneemt. In de eerste plaats heeft het kabinet bij zijn aantreden het stelsel van onderraden herzien. Daarbij heeft de wens, het aantal overlegcircuits terug te dringen een belangrijke rol gespeeld. Minstens van zoveel belang is de visie van het kabinet op de betekenis van coördinatie voor het huidige integratiebeleid, te weten een resultaatgericht beleid, geconcentreerd op een beperkt aantal prioriteiten met actiegerichte sturing door de minister voor V en I. Dit concept van integratiebeleid impliceert dat het accent verschuift van algemene naar specifieke coördinatie. Dit betekent dat andere ministeries in wisselende coalities zal worden gevraagd, mee te doen aan de vormgeving van de prioriteiten van het integratiebeleid. In deze opvatting van beleidscoördinatie heeft een specifieke onderraad voor integratiebeleid dan ook geen meerwaarde. Bovendien komt het integratiebeleid nu aan de orde in een afzonderlijke onderraad, te weten de raad voor de veiligheid en de rechtsorde. Ik kan u verzekeren dat het integratiebeleid in al zijn facetten de volle aandacht heeft van de leden van het kabinet.

Velen hebben gesproken over het onderwijs. De heer Marijnissen heeft een motie ingediend waarin de regering wordt verzocht een acceptatieplicht in te voeren voor alle basisscholen. Dat sluit aan bij de zorgen over de segregatie die hij eerder in het debat heeft geuit. Ik heb al gezegd dat het kabinet van mening is dat artikel 23 van de Grondwet een acceptatieplicht niet toelaat. De minister van OCW is namens het kabinet in een notitie over dat artikel al ingegaan op de acceptatieplicht. Daarin staat onder andere dat de vrijheid van richting mede inhoudt dat leerlingen geweigerd kunnen worden. Dat neemt niet weg dat de algemene toegankelijkheid eveneens wettelijk geregeld is en dat een selectief toelatingsbeleid aan strikte voorwaarden is gebonden. Er is geen reden, het principe van toelatingsvrijheid los te laten. Wel zal er gekeken worden naar de afspraken die gemaakt kunnen worden tussen gemeente- en schoolbesturen. Op basis van reeds eerder aangegeven argumenten moet het kabinet aanneming van de motie dan ook ontraden, maar dat zal de heer Marijnissen niet verbazen.

De heer Marijnissen (SP):

Dat verbaast mij niet, neen. Maar ik breng nu een uitspraak te berde van de Commissie gelijke behandeling naar aanleiding van het beleid in Ede. Een aantal scholen daar had afspraken gemaakt over een percentage aan achterstandsleerlingen van 15. Dat is door de commissie veroordeeld, omdat dit percentage van 15 niet representatief was voor het percentage van de bevolking in de stad of regio. Als nu een aantal scholen zegt: niemand kom erin, bijvoorbeeld omdat men van een ander geloof is, dan blijft dat toch een "Fremdkörper" in het beleid?

Minister Balkenende:

Ik begrijp uw argument en natuurlijk kennen wij de discussie op lokaal niveau en natuurlijk kennen wij de moeilijke situatie en weten wij dat het niet altijd even gemakkelijk gaat. Niet voor niets hebben wij gezegd: laten wij inzetten op het overleg tussen gemeenten en schoolbesturen. Laat dit niet vrijblijvend zijn en laten wij zaken in kaart brengen. Voor ons is het zo dat de acceptatieplicht zich niet verdraagt met ons grondwettelijke stelsel.

Mevrouw Halsema is indringend ingegaan op het effect van beleid en heeft kritische kanttekeningen geplaatst. Wij delen de opvatting dat je integratie moet versterken en de opvatting over de wijze waarop je met mensen moet omgaan, alsmede de opvatting over het tegengaan van discriminatie van vrouwen. Op die punten verschillen wij niet van mening. Zij heeft gezegd: Zal het kabinetsbeleid niet als een sta-in-de-weg kunnen fungeren? In dat kader heeft zij onder andere gesproken over het arbeidsmarktbeleid en daarbij heeft zij gewezen op instrumenten als de SPAK, gesubsidieerde arbeid en dergelijke. Ik ga graag het debat daarover aan. Dit zal niet voor het eerst en niet voor het laatst zijn dat wij over dit punt spreken. Wij moeten echter ook terugkijken, want in het verleden hebben wij die instrumenten gehad. Kunnen wij aan het verleden de zekerheid ontlenen dat dergelijke instrumenten zullen werken? U hebt ook in de kabinetsreactie op het rapport van de Commissie-Blok kunnen lezen dat er sprake is van grote achterstanden. Zijn de instrumenten in het verleden altijd effectief geweest? Daarom lijkt het mij goed om elkaar scherp te houden. Ik heb ook aangegeven dat ik het zeer eens ben met de Kamer dat wij ons beleid zullen moeten evalueren en dan zullen wij zeker terugkomen op de keuze van de instrumenten.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Voor de duidelijkheid: het gaat mij niet om het herstel van alle oude instrumenten. Wij staan zeer open voor nieuwe arbeidsmarktinstrumenten. Zo hebben wij zelf bijvoorbeeld het voorstel gedaan voor de Balkenendebanen. U hebt daarop eerder redelijk positief gereageerd. Ik ga ervan uit dat wij bij de algemene beschouwingen een doorgerekend voorstel van uw hand tegemoet kunnen zien.

Minister Balkenende:

Op constructieve ideeën zullen wij altijd een reactie geven. Wij zijn graag bereid het debat daarover met uw Kamer aan te gaan.

De heer Rouvoet heeft behartigenswaardige woorden gezegd over de verhouding tussen de islam en grondrechten. Ik ben blij dat hij het zo scherp heeft geformuleerd. Wij moeten niet weglopen voor de moeilijke vraagstukken, maar tegelijkertijd bezien hoe mensen, behorend tot de islam, in dit land volwaardig kunnen functioneren, gebruik makend van de grondrechten en indachtig de totale cultuur van deze samenleving. Ik geloof niet dat er tussen ons licht heeft gezeten wat betreft deze visie. Eerder in het debat heeft de heer Rouvoet de vraag aan de orde gesteld hoe het feit dat scholen en gemeentebesturen niet-vrijblijvende afspraken moeten maken zich verhoudt tot artikel 23 van de Grondwet, ook in relatie tot de eerdere opmerkingen in de richting van de heer Marijnissen. In het algemeen overleg dat minister Van der Hoeven op 22 juni met uw Kamer heeft gevoerd over de brief Onderwijs, Integratie en Burgerschap heeft de minister onderstreept dat zij het voornemen heeft om wettelijk te regelen dat gemeenten en scholen op lokaal niveau overleggen over de beste manier om te komen tot een evenwichtige verdeling van de achterstandsleerlingen. Een dergelijk overleg is natuurlijk alleen dan zinvol als het ook tot afspraken leidt. Dat was de intentie waarmee de heer Rouvoet zijn vragen heeft gesteld. Ik denk dat dit van scholen gevraagd mag worden. Dit voornemen staat niet op gespannen voet met artikel 23 van de Grondwet. Minister Van der Hoeven heeft opgemerkt dat het kabinet geen voorstander is van het opnemen van sancties in de wet. Ik benadruk dat de wettelijke verplichting het voeren van overleg betreft, en niet de afspraken als zodanig. Wel is het zo dat de Inspectie zal toezien op de gemaakte afspraken. Hierbij moet in het oog worden gehouden dat de inhoud van de afspraken afhankelijk is van de spreiding van leerlingen met een onderwijsachterstand over een bepaalde gemeente. Verwacht mag worden dat men zich niet zal beperken tot afspraken over het aannamebeleid. De niet-vrijblijvende afspraken zullen overigens onderdeel worden van het periodiek overleg met de VNG. Aan de positie van de ouders moet zeker recht worden gedaan in de niet-vrijblijvende afspraken. Zo zullen de ouders goed over deze afspraken moeten worden voorgelicht. Overigens biedt dit gemeenten en scholen de mogelijkheid om de buitenwereld duidelijk te maken wat zij met hun beleid beogen.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Ik heb dit punt inderdaad even aangeroerd. Het was mij natuurlijk bekend dat het overleg met de minister van Onderwijs op dit punt is gevoerd. Hier blijkt een schaduwzijde van het doorgaan van het debat na de publicatie van het rapport van de commissie-Blok. Wij voeren nu echter het debat met de minister-president over het rapport, en daarin wordt gesproken over die niet-vrijblijvende afspraken met gemeenten. Ik vond het belangrijk om dit punt toch even in dit debat aan de orde stellen, kennende de discussie in de vaste commissie voor Onderwijs.

Minister Balkenende:

Dank u zeer. De heer Bos heb ik al aangehaald over de toon van het debat: hoe gaan wij met elkaar om, hoe zijn wij praktisch bezig? Soms moet je verder kijken dan je eigen opvattingen en de dialoog met anderen willen zoeken. Hij heeft ook aangegeven dat wij niet krampachtig moeten vasthouden aan een Nederland dat niet meer bestaat: de realiteit is dat er wel nieuwe moskeeën worden gebouwd en geen kerken. Die nieuwe realiteit is ook voor iedereen kenbaar. Ik kan slechts onderschrijven dat die nieuwe realiteit door ons allen moet worden verstaan, wat behoort te leiden tot adequaat beleid. Het gaat om openhartigheid, dialoog en vooral voorkomen dat er wij-zij-situaties ontstaan.

De heer Van Aartsen was ingenomen met mijn betoog over de verzuiling in relatie tot de islam. De discussie nu is anders dan de traditionele discussie over de verzuiling. Ik dank hem voor zijn waarderende woorden. Hij heeft het belang onderlijnd van het voorkomen van versplintering van de samenleving. Dat is ook mijn opvatting. Tegelijkertijd zullen bij dit alles de grondrechten moeten worden gerespecteerd.

De heer Van Aartsen heeft ook gesproken over het bekostigingssysteem van het onderwijs: het kabinet spreekt over een studie maar zou eigenlijk met concrete voorstellen moeten komen. Ik kom weer even terug op het algemeen overleg dat minister Van der Hoeven op 22 juni heeft gehad met deze Kamer. Daarin heeft zij gemeld dat wordt gewerkt aan een wetsvoorstel waarin de 80-20-regeling, die betrekking heeft op het stichten van nieuwe scholen, wordt vormgegeven. In dat kader zal de nodige aandacht worden besteed aan de uitvoerbaarheid en de effecten op onderwijsachterstanden. Daarnaast heeft minister Van der Hoeven de Kamer op 9 juli een brief gezonden over het toekomstige gemeentelijke onderwijsachterstandenbeleid, dat zal gaan gelden voor alle scholen. Deze brief bevat een uitwerking van de nieuwe gewichtenregeling en een definitie van het achterstandscriterium. De belangrijkste aanpassing is dat etniciteit als zodanig geen rol meer speelt in het criterium van de gewichtenregeling. Het budget zal op grond van individuele leerlingkenmerken worden toegekend. Verder zal een plafond van 80% worden opgenomen, wat betekent dat een school voor niet meer dan 80% van de leerlingen extra geld krijgt. De bedoeling is om zo geen prikkels in te bouwen voor scholen met alleen maar achterstandsleerlingen. Doordat achterstandsleerlingen een hoger gewicht krijgen, komt een school eerder in aanmerking voor extra geld dan in de huidige regeling. Een meer gedetailleerde uitwerking volgt begin 2005. Met deze toezegging, inclusief het plafond, komt het kabinet tegemoet aan de wens van de heer Van Aartsen voor concretisering. Bij de regeling van werkzaamheden is vandaag besloten dat deze brief aan de orde zal komen in een algemeen overleg in oktober.

De heer Van Aartsen heeft terecht gesproken over de verdere discussie inzake de sociale zekerheid; ook de heer Bos heeft hierover opmerkingen gemaakt. Ik heb goed naar de Kamer geluisterd. Er zijn termen gebruikt als "ingroeimodel". Het kabinet zal op korte termijn over dit onderwerp spreken. Het concrete verzoek was om tijdig voor de begrotingsbehandeling van SZW met een notitie te komen; ook de heer Verhagen heeft dit verzocht. Dit zeg ik graag toe. Uiteraard zal ik de minister van SZW op de hoogte stellen van het debat dat wij hierover hebben gevoerd.

De heer Dittrich heeft in de tweede termijn, maar ook al daarvoor, nog eens gewezen op het belang van het leggen van verbindingen en de rol die de politiek, inclusief ikzelf, daarin behoort te spelen. Hij heeft in dit kader een opmerking gemaakt over de sport, waarop minister Verdonk straks nog dieper zal ingaan. Wij zitten allemaal nog een beetje met de gevoelens over de Olympische Spelen. Het was een feest van verbroedering, waarbij viel te zien dat mensen met een verschillende religie, taal, cultuur of historische achtergrond op een goede manier met elkaar kunnen omgaan. Een prachtig voorbeeld van wat verbroedering kan betekenen. De heer Dittrich heeft gewezen op de rol van de sport als integratiekader, en op dat punt ben ik het met hem eens. Er zijn geweldige mogelijkheden, die wij niet onbenut mogen laten.

De heer Dittrich heeft ook gesproken over de weigeringsgronden: hoe gaan de onderwijsinspecties daarmee om? In het al meermalen genoemde overleg van 22 juni heeft minister Van der Hoeven de suggestie van de Kamer, in het bijzonder van fractiegenoot Lambrechts van de heer Dittrich, overgenomen: er zal een registratie komen van negatieve toelatingsbesluiten. De minister heeft aangegeven, het idee dat naar voren is gebracht door mevrouw Lambrechts over te willen nemen. De negatieve toelatingsbesluiten zijn gemotiveerd en worden aan de ouders gezonden. De inspectie kan tijdens haar jaarlijkse bezoek aan de scholen de registratie van negatieve toelatingsbesluiten inzien en de resultaten zullen worden opgenomen in het jaarverslag van de inspectie. Dat lijkt mij tegemoetkomen aan de suggestie vanuit uw fractie.

De heer Lazrak heeft nog eens gesproken over de gevoelens onder moslems. Daarbij heeft hij aansluiting gezocht bij hetgeen ik hierover in eerste termijn heb gezegd.

De heer Van der Vlies – en op dat punt verschillen wij in het geheel niet van mening – heeft gewezen op het belang van de houding over en weer, en dat naar aanleiding van de brief die is geciteerd door de heer Dittrich. De heer Van der Vlies had het ook over het delen van waarden en normen. Natuurlijk vult eenieder dat op een eigen manier in. Hij heeft begrippen gebruikt zoals dienstbaarheid en geborgenheid. Het element van het delen van waarden en normen is essentieel om een samenleving houdbaar te laten zijn, om een perspectief te bieden. Hij heeft ook de opmerking gemaakt dat godsdienst niet naar het privédomein mag worden verdrongen. Dat lijkt mij zeer terecht. Laten wij met elkaar respectvol omgaan. Laten wij ook de rol van godsdienst en levensbeschouwing tot uitdrukking brengen, uiteraard met de bekende uitgangspunten zoals scheiding van kerk en staat, maar dat is heel iets anders dan dat je zegt: pas op dat levensbeschouwing niet alleen naar het privédomein wordt verdrongen.

De heer Verhagen heeft nog eens scherp gesproken over het gevoel van urgentie. Zijn opmerking dat wij veel oog moeten hebben voor de uitvoering onderschrijf ik graag. Hij heeft het woord "daden" gebruikt. Het gaat er immers niet om dat je de mooiste voornemens hebt, het gaat erom dat je die voornemens in de praktijk kunt brengen. Hij heeft praktische voordelen genoemd. Hij heeft ook gezegd dat het kabinet op een aantal punten nog nadere handreiking zou doen en bepaalde activiteiten zou ondernemen. Hij heeft trouwens zelf de nodige suggesties gedaan. Een van die onderwerpen was de discussie over de sociale zekerheid.

Voorzitter. Terugkijkend op dit debat denk ik dat dit debat een bijdrage heeft geleverd aan het succes van het integratiebeleid. Dit debat kende, als ik alles op mij laat inwerken, meer overeenstemming dan verschil van mening. Een breed draagvlak is nodig om een beleid succesvol te kunnen laten zijn. Daadkracht en draagvlak moeten hand in hand gaan. Dat geldt des te meer wanneer ik de discussiepunten nog eens op mij laat inwerken. Een aantal is terug te voeren op verschillen die er op andere terreinen bestaan tussen oppositiefracties in deze Kamer en het regeringsbeleid. Ik denk bijvoorbeeld aan het arbeidsmarktbeleid en het omzetten van aanbodsgerichtheid naar vraaggestuurd beleid. Het zijn discussies die ook zeker zullen terugkomen bij de algemene politieke beschouwingen.

Belangrijker is echter de kern, de diep gevoelde wens van ons allen om versplintering in de Nederlandse samenleving te voorkomen, om nieuwkomers en oudkomers daadwerkelijk deel uit te laten maken van onze samenleving. Daarbij is een samenleving natuurlijk niet een statisch begrip. Een samenleving verandert in samenstelling, veelkleurigheid en daarmee ook in cultuur. En gelukkig maar, want wij zouden ook niet meer in de jaren vijftig willen leven. Dat neemt niet weg dat wij bepaalde waarden nadrukkelijk levend willen houden, voor nieuwe en toekomstige generaties. Ook daarover bestaat in deze Kamer overeenstemming. De een spreekt over burgerschap, de ander over burgerrechten, de derde over de vrije en verantwoordelijke mens, maar het streven is hetzelfde. Nederland als een samenleving waarin oog is voor elkaar en waar er sprake is van respect en tolerantie, waar de mensen zich gewaardeerd en veilig weten. Dat raakt ook aan het derde wat van belang was in dit debat, namelijk het brede besef dat wij door de discussie over de islam niet mensen in een hoek zetten of veralgemeniseren. Integratiebeleid is van achterstandenbeleid veel meer ook cultuurbeleid geworden.

Voorzitter. Wij hebben in dit debat over veel verschillende verplichtingen en wettelijke regelingen gesproken, maar echt slagen doet het integratiebeleid niet door dwang, maar door de zelfgevoelde wens van de mensen in de samenleving. Waar wij wijken en scholen minder zwart willen laten zijn, zullen omgekeerd de witte scholen en wijken zwarter worden en dan begint het pas. Spreidingscijfers zijn immers nog geen garantie voor effectief integratiebeleid. Langs elkaar heen leven kan ook nog als je buren bent. Wat doen wij zelf? Hoe voeden wij onze kinderen op? Juist daarom is het spreken van de Nederlandse taal en de inburgering van zo groot belang, opdat het proces ook juist aan beide kanten kan slagen. Er staat ons dus veel te doen.

Minister Verdonk:

Voorzitter. Ik begin met het onderwerp waar de minister-president mee is geëindigd. Er is vandaag gesproken over een keerpunt in het integratiebeleid. Dat legt een heel zware last op de schouders van het kabinet en daarmee ook op mijn schouders. Ik wil de sprekers afgaan en daarbij de moties en de losse vragen behandelen.

De heer Marijnissen uitte zijn zorg over de markt. Hij dacht dat ik de vrije markt helemaal zijn gang zou laten gaan. Ik ben een overtuigd voorstander van vrije marktwerking, maar ik ben er ook voorstander van om de vinger aan de pols te houden en dat zal ik in dit geval zeker doen. Ik zal monitoren wat er gebeurt met die vrije markt. In de motie wordt gevraagd om met een plan van aanpak te komen om segregatie in wijken tegen te gaan. Ik heb hier net al het een en ander over gezegd en daar wou ik het bij laten. Ik ontraad het aannemen van deze motie.

Mevrouw Halsema heeft een aantal opmerkingen gemaakt. Voor ik inga op de motie, wil ik nog iets zeggen over de dubbele nationaliteit en de naturalisatie. Wij moeten heel duidelijk uit elkaar houden wat middel is en wat doel in de relatie tussen integratie en naturalisatie. In mijn optiek is integratie een middel, een voorwaarde om te naturaliseren. Integratie is een middel en een voorwaarde om dat Nederlandse staatsburgerschap te krijgen. Dat is de hoofdprijs. Ik heb het idee dat in de visie van mevrouw Halsema naturalisatie een middel is om het doel integratie te bereiken.

In haar motie vraagt mevrouw Halsema om een onafhankelijk onderzoek, een ex ante evaluatie, te laten uitvoeren naar de mogelijke effecten van dit voorstel alvorens het wetsvoorstel naar de Kamer wordt gezonden. Ik ontraad het aannemen van deze motie. De reeds bestaande rijkswet is heel helder. Er staat in dat wij in er Nederland tegen zijn dat mensen een dubbele nationaliteit hebben en dat deze dubbele nationaliteiten willen afremmen, tenzij. Het enige dat ik doe is het tenzij verder invullen. Ik onraad het aannemen van deze motie.

De heer Rouvoet heeft een motie ingediend waarin wordt gevraagd of de regering zich wil bezinnen op de vraag of het een meerwaarde kan hebben als de naturalisatieceremonie gepaard gaat met het afleggen van een zogeheten loyaliteitsverklaring om daarmee het kiezen voor Nederland te onderstrepen. Ik onderzoek op dit moment of het mogelijk is om een landelijke richtlijn voor ceremonies op te stellen. Een aantal gemeenten heeft al dergelijke ceremonies. Er is ook een mooi boekje waarin een aantal aanbevelingen staat dat is gemaakt naar aanleiding van de motie die door de Kamer is aangenomen. Wij bekijken op dit moment hoe wij in het bestuurlijk overleg een regeling kunnen maken die voor alle gemeenten geldt. Ik zal mij daarbij op deze vraag bezinnen.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Wat betekent het dat u zich bezint? Ontraadt u het aannemen van deze motie, wordt deze overbodig of neemt u haar over?

Minister Verdonk:

Ik sta positief tegenover deze motie. Ik ben bezig met de invulling van de ceremonie. Ik vraag de heer Rouvoet dus om deze motie even aan te houden.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Kunt u mij dan uitleggen wat een loyaliteitsverklaring is?

Minister Verdonk:

Ik stel mij daarbij voor dat het een soort symbolische verklaring is. Ik ben het met de heer Rouvoet eens dat wij niet moeten denken aan sancties. Wij zijn bezig met het vormgeven van die ceremonie. Ik kan mij voorstellen dat iemand een bepaalde loyaliteit uitspreekt aan Nederland omdat hij het Nederlandse staatsburgerschap wil hebben.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Ik heb een procedurele vraag. De minister zegt dat het kabinet bereid is om zich erop te bezinnen. Dat wordt in de motie ook gevraagd. Ik weet nog niet precies wat die ceremoniële invulling zal worden die het kabinet voorstelt. Daarom heb ik een motie ingediend. Als de minister zegt positief tegenover de motie te staan, kan de Kamer haar ofwel in stemming brengen en is zij een steun in de rug van de minister bij haar bezinning als zij wordt aangenomen, ofwel kan de Kamer zeggen dat de motie overbodig is en dat zij precies gaat doen wat in het dictum staat. Aanhouden is dan niet het meest logisch.

Minister Verdonk:

Ik heb al gezegd dat ik heel positief tegenover de motie sta. Het gaat om een zogeheten loyaliteitsverklaring. Ik heb net al gezegd wat ik mij daarbij voorstel. Ik zou graag nog eens horen wat de heer Rouvoet zich daarbij voorstelt. Ik vind de motie een onderstreping van het beleid. Ik sta er positief tegenover.

Ik ben blij met de toon van het debat. Ik heb de opmerkingen van de heer Bos erover opgepakt. Ik wil even ingaan op het mailtje dat aan mij gericht was. Ik heb vandaag geen tijd gehad om mijn mailbox open te maken. Ik zal er zeker naar kijken.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Ik heb het verkeerd verzonden.

Minister Verdonk:

Dan zal ik zorgen dat u het antwoord krijgt.

Kinderen die in Nederland geboren worden zouden automatisch de Nederlandse nationaliteit moeten krijgen.

De heer Bos (PvdA):

Niet alle baby's.

Minister Verdonk:

In Ierland is de regeling dat ieder kind dat er ter wereld kwam de Ierse nationaliteit kreeg net afgeschaft. De vliegtuigen bleken toen de regeling werd ingevoerd ineens vol te zitten met zwangere vrouwen. Ik neem aan dat de heer Bos dat niet bedoelt.

De heer Bos (PvdA):

Ik heb mij goed verdiept in alles wat met zwangerschap en baby's te maken heeft. Het voorstel betreft echter kinderen van legale, vast in Nederland verblijvend ouders, dus geen ouders die hier tijdelijk zijn, voor even of illegaal.

Minister Verdonk:

Ik stel mij voor dat wij eerst aan de gang gaan met de regeling om allerlei uitzonderingen uit de wereld te helpen. De consequentie daarvan kan zijn dat mensen van de tweede en de derde generatie, dus ook kinderen van ouders die daardoor de Nederlandse nationaliteit krijgen, eveneens de Nederlandse nationaliteit krijgen. Een automatisme vind ik echter een groot risico.

De heer Bos heeft een motie ingediend over het belang van het doorbreken van ruimtelijke segregatie in de steden, die kamerbreed wordt gesteund. De minister van VROM zal de Kamer binnenkort informeren hoe zij de doelstellingen van de motie in de praktijk zal trachten te bereiken. Ik neem dat over.

De heer Bos verzoekt in een motie een handvest van burgerrechten op te stellen waarin de belangrijkste normen, waarden en grondrechten een plek krijgen. Dit zou op een drietal momenten moeten worden uitgereikt: bij het verstrekken van een verblijfsvergunning voor Nederland, bij de ontvangst van het certificaat inburgering en bij de naturalisatie. Ik vind dit een interessante gedachte. Ik weet dat in een aantal Nederlandse gemeenten bij het verkrijgen van de Nederlandse nationaliteit een soort populaire uitgave van de Grondwet wordt uitgereikt. Ik zei al dat ik bezig ben om de ceremonie nader in te vullen. Ik stel voor dat ik dit onderwerp daarbij meeneem. Ik beschouw de motie als een ondersteuning van het beleid en laat het oordeel over de motie aan de Kamer over.

De heer Bos verzoekt de regering per motie, te komen tot een bilateraal verdrag met Marokko over het familierecht en de nationaliteitswetgeving. Ik voer hierover op dit moment volop overleg met de vertegenwoordiger van de Marokkaanse regering in Nederland. Verder weet ik dat er in Marokko nieuwe ideeën leven en dat men daar werkt aan nieuwe wetgeving. Daar gaat men dus langzaamaan op een andere manier over deze kwestie denken. Of dat dat allemaal tot het sluiten van een bilateraal verdrag leidt, moeten wij nog afwachten, maar eigenlijk wordt deze motie al uitgevoerd.

De heer Van Aartsen stelde een vraag waarmee hij refereerde aan de motie-Visser en de motie-Dijsselbloem. Beide moties gaan over het aanpakken van huisjesmelkers. Ik zal nagaan wat de stand van zaken is en of het verzoek in de praktijk vormgegeven kan worden. Binnenkort zal ik de Kamer hierover schriftelijk informeren.

Mevrouw Bibi de Vries (VVD):

Wilt u ons voorafgaande aan de algemene politieke beschouwingen informeren?

Minister Verdonk:

Ja.

De heer Dittrich heeft een vraag gesteld over de functie van de sport. Hij suggereerde daarbij dat ik in overleg zou kunnen treden met de KNVB. De KNVB zet zich reeds zeer actief in voor het bevorderen van integratie van etnische groepen met voetbal. Voetbal is natuurlijk een tak van sport waartoe veel jeugdigen – ik zeg erbij dat dat veelal jongens zijn – uit allochtone groepen zich aangetrokken voelen. De voorbeeldfunctie van het betaald voetbal, waarin veel allochtone voetballers meedraaien, is natuurlijk niet te onderschatten. Als het gaat om de integratiekaravaan zeg ik dat ik zeker met deze mensen in overleg zal treden.

Ik wijs ook nog op het initiatief van het ministerie van VWS. Er is in overleg met de KNVB een masterplan Jeugdvoetbal opgesteld. BZK heeft de ontwikkeling van een blauwdrukaanpak voor voetbalverenigingen in grote steden ondersteund. Er zijns dus heel veel initiatieven. Ik noem ook nog het initiatief van de KNVB om gemeenten in wijken trapveldjes ter beschikking te laten stellen en in te richten. Dat idee sluit goed bij het andere aan. Verder denk ik aan initiatieven van private personen, zoals de Cruijff-foundation. Er is overigens ook de Krajicek-foundation. Er worden in achterstandswijken tennisveldjes aangelegd. Nelli Coomen is heel druk bezig met het interesseren van mensen voor sport. Ook Raayman is op dit gebied heel druk bezig. Ik meen daarom dat er van alles in beweging is. Ik ben het helemaal met de heer Dittrich eens dat sport verbroedert en dat wij daarvan gebruik moeten maken. Overigens, ik hoop dat sport binnenkort ook gaat verzusteren.

De heer Dittrich (D66):

Er zijn damesvoetbalteams die het heel goed doen.

Minister Verdonk:

Maar die zijn er niet zo veel.

De heer Dittrich (D66):

Op een concrete vraag van mij op dit gebied hebt u nog niet geantwoord. Ik heb u namelijk gevraagd contact te zoeken de KNVB en om uit te zoeken op welke manier de professionele voetbalclubs tewerk zouden kunnen gaan als in Engeland gebeurt. Ik heb het boek van Raf Willemsen aangehaald: Kan voetbal de wereld redden? Daarin schrijft hij dat bijvoorbeeld een club als de Glasgow Rangers met asielzoekers werkt en dat Manchester United met andere achtergestelden in de omgeving van Manchester iets doet. Een, twee, drie keer per jaar organiseren zij grote sociale evenementen waar de voetballers komen, de jongens van de straat enzovoorts. Dat werkt in Engeland ontzettend goed. Graag zag ik dat zoiets ook in Nederland werd ondernomen. Het zou goed zijn als het kabinet daarover eens met de KNVB ging praten. De clubs van het betaald voetbal zouden uiteindelijk deze ideeën moeten realiseren.

Minister Verdonk:

Voorzitter. Ik neem deze suggestie graag over. Ik zal haar bespreken met de collega's van VWS en nagaan of wij voor actie kunnen zorgen en of wij tot een gesprek kunnen komen.

In de motie-Dittrich/Bos/Van Aartsen/Verhagen wordt de regering verzocht om de mogelijkheid te onderzoeken in hoeverre het huidige systeem waarbij vooral eisen worden gesteld aan de in Nederland verblijvende partner, vervangen kan worden door een systeem waarbij vooral eisen aan de migrerende partner worden gesteld. De regering wordt voorts verzocht om te bezien in hoeverre in dat systeem van migrerende partners tenminste alfabetisering in de eigen taal is gewenst. Wij hebben dit al onderzocht. Uit dat onderzoek is gebleken dat artikel 8 EVRM, het artikel dat gaat over family life, dit niet toestaat. Ik ontraad dan ook de aanvaarding van deze motie.

De heer Verhagen (CDA):

Ik had dezelfde gedachtegang voordat ik mijn handtekening onder deze motie zette. Ik heb die toch gezet om de doodeenvoudige reden dat ik het kabinet de vraag wilde meegeven of er naast de eisen die wij op basis van het Hoofdlijnenakkoord stellen aan de persoon die in Nederland verblijft, zoals de inkomenseis, de huisvestingseis en de leeftijdseis, analoog aan de inburgering in het land van herkomst niet wat meer gevraagd kan worden van de partij die hiernaartoe komt. In de motie is het ook wat breder geformuleerd, namelijk met de woorden "een onderzoek naar mogelijkheden". Ik wil u dan ook verzoeken om in plaats van aanvaarding van de motie te ontraden, nader te bezien welke mogelijkheden er zijn in het land van herkomst.

Minister Verdonk:

U weet dat wij op dit moment bezig zijn om inburgering in het buitenland vorm te geven. Wij hebben het vandaag steeds gehad over een effectief beleid. Er moet niet te veel onderzoek gedaan worden en het beleid dat in de steigers is gezet, moet nu eerst uitgevoerd worden. Ik stel mij dan ook voor dat ik aan de ene kant doorga met het al ingezette traject inburgering buitenland en dat ik aan de andere kant bezie in hoeverre dit tot de mogelijkheden behoort. Ik wil de indieners daarom vragen, de motie aan te houden en mij eerst de kans te geven om het traject inburgering buitenland vorm te geven.

Ik kom op de motie van de heren Dittrich, Verhagen en Van Aartsen met het verzoek om de financiële consequenties van het afschaffen van de remigratieregelingen in beeld te brengen en de voorstellen ter zake op grond daarvan aan te passen. Ik ben nog steeds van mening dat remigratie een persoonlijke keuze en een eigen verantwoordelijkheid is van mensen. Ik zie dus nog steeds geen reden voor overheidsbemoeienis bij remigratiewensen. Ik heb een aantal onderzoeken laten doen, zoals het SCP-onderzoek en het Regioplan-onderzoek. Het wetsvoorstel tot intrekking van de Remigratiewet is gereed voor mondelinge behandeling. Ik stel voor om hier in het kader van de behandeling van dat wetsvoorstel verder over te spreken.

De heer Lazrak vroeg in zijn betoog aandacht voor discriminatie en het in contact komen van allochtone en autochtone jongeren met elkaar. Ik onderschrijf dat. Het is ook een speerpunt van mijn beleid in 2005 om daar actie op te zetten.

De heer Dittrich (D66):

Ik kom nog even terug op de vorige motie. De minister verwees eigenlijk naar een debat dat gehouden zou kunnen worden over een wetsvoorstel dat hier gereed ligt voor mondelinge behandeling. De bedoeling van de motie is echter om, gelet op de financiële consequenties die het heeft, dat voorstel aan te passen. Aangezien de drie regeringspartijen die ook het Hoofdlijnenakkoord hebben geschreven, deze motie hebben ondertekend, heeft de minister dus voldoende ruimte om te bekijken of het voorstel niet aangepast kan worden.

Minister Verdonk:

Wij hebben een aantal onderzoeken laten doen. U verzoekt om de financiële consequenties voor korte en langere termijn helder in beeld te brengen, maar dat heb ik al gedaan. Verder verzoekt u om de voorstellen tot afschaffing van de remigratieregelingen op grond daarvan aan te passen dan wel ongedaan te maken. Tja, ik kan eigenlijk alleen maar zeggen dat ik klaar ben voor het debat.

De heer Verhagen (CDA):

Maar wij niet! Bij de bespreking van het Hoofdlijnenakkoord is gesteld dat dit een besparing zou opleveren. Naderhand zijn er berekeningen gekomen die aantoonden dat het meer geld zou kosten en dus een gat in uw begroting zou opleveren, waardoor er minder geld beschikbaar zou zijn voor het integratiebeleid dat wij voorstaan. Wij willen de financiële consequenties helder in beeld hebben. Daarom is de plenaire behandeling ook uitgesteld. In deze motie staat nog eens dat wij helder in kaart willen hebben wat de financiële consequenties zijn, op korte, maar ook op lange termijn. Als dat nadelig uitpakt, moet de wetgeving worden aangepast in plaats van tafel worden gehaald, om te komen tot een effectievere regeling.

Minister Verdonk:

Ik zal dan eerst kijken welke informatie u al heeft en zal de Kamer hier schriftelijk over berichten. Daarbij zal ik het financiële plaatje ook kort en krachtig meedelen.

De voorzitter:

Het is misschien nuttig mede te delen dat de intrekking van de Remigratiewet op de agenda van de Kamer van komende week staat.

De heer Verhagen:

Dat was precies de reden waarom collega Dittrich, in onderling overleg met collega Van Aartsen en ondergetekende, deze motie heeft ingediend. Omdat het eraan komt en wij voor die plenaire behandeling meer helderheid willen hebben.

Minister Verdonk:

Ik zorg dat u op heel korte termijn bericht krijgt.

Ik dank de heer Van der Vlies voor zijn steun. Zijn opmerkingen, publiek en privé, geven reden om daar steeds zorgvuldig mee om te blijven gaan.

De minister-president heeft in antwoord op een vraag van de heer Verhagen al gezegd dat het probleem niet is opgelost. Het moet nu worden uitgevoerd en dat gaan wij ook doen.

De heer Verhagen heeft zijn zorg uitgesproken over het feit dat er eindeloos imams naar Nederland komen die hier niet geïntegreerd zijn en die niet weten hoe wij hier in Nederland met elkaar omgaan. Die zorg delen wij. Hij heeft echter ook gezegd dat er voor allochtone organisaties geen prikkels zijn om een Nederlandse imamopleiding te beginnen. Ik kan hem verzekeren dat die er bij een aantal allochtone organisaties wel degelijk is. Zij zien de noodzaak dat imams geïntegreerd zijn in de Nederlandse samenleving. Ik hoop hem daarmee wat gerust te kunnen stellen.

In de motie van de heren Verhagen, Van Aartsen en Dittrich wordt gevraagd om in het toegezegde plan van aanpak Antillianen een voorstel voor een toelatingsregeling voor Antilliaanse jongeren op te nemen. Ik ga binnenkort het plan van aanpak, inclusief een regeling voor Antillianen jongeren, bespreken in het kabinet. Ik adviseer de Kamer dan ook om deze motie aan te houden. Ik zeg wel keihard toe dat die nota er in september zal liggen. Volgens mij wordt die over twee weken in de ministerraad besproken.

Mevrouw Bibi de Vries (VVD):

Begrijp ik goed dat de minister hier wel heel positief tegenover staat?

Minister Verdonk:

Ik sta heel positief tegenover een toelatings-, dan wel een verwijderingsregeling voor Antilliaanse jongeren.

De heer Verhagen (CDA):

U zegt toe dat er een nota komt. Daar gaan wij in deze motie ook van uit. Wij vragen om als die nota komt, daarin op te nemen een toelatingsregeling. Dat is het verzoek. Ik kan die motie dan ook niet aanhouden. Een motie houd ik aan als er nog allerlei dingen gaande zijn en het relevanter is om haar over twee maanden te effectueren. Of u neemt de motie over en zegt dat u het gaat doen en dan kan ik hem intrekken, of u zegt dat u met een nota komt, maar dat u nog geen behoefte heeft om daarin over een toelatingsregeling te praten. Dan geven wij u als Kamer een signaal met deze motie. Die moet u dan uitvoeren, want anders heeft u een probleem.

Minister Verdonk:

Als ik deze motie zo mag verstaan dat het gaat om ofwel een toelatingsregeling ofwel een verwijderingsregeling, wil ik haar overnemen.

De heer Verhagen (CDA):

Het staat de minister vrij om in die nota ook over een verwijderingsregeling te spreken. Of wij daar dan mee instemmen, zien wij bij de bespreking daarvan wel. De indieners van deze motie vragen u echter niets meer en niets minder dan in die nota een voorstel op te nemen over een toelatingsregeling.

Minister Verdonk:

Ik zal deze motie overnemen.

De heer Verhagen (CDA):

Dan trek ik haar in.

De voorzitter:

Aangezien de motie-Verhagen c.s. (28689, nr. 29) is ingetrokken, maakt zij geen onderwerp van beraadslaging meer uit.

Minister Verdonk:

Voorzitter. Dan kom ik bij de motie op stuk nr. 30 van de heer Verhagen c.s. waarin de regering wordt verzocht maatregelen te treffen waarmee kan worden voorkomen dat ouders die behoren tot de doelgroepen van het inburgeringsbeleid hun kinderen in het land van herkomst naar de middelbare school sturen, en de Kamer daarover te informeren voor de behandeling van de Justitiebegroting 2005. Die vraag kwam eergisteren naar voren. Naar aanleiding daarvan is onderzoek gedaan. Ik heb al gezegd wat de mogelijkheden zijn wat betreft de leerplicht. Er is onderzoek gedaan bij de IND om na te gaan of in de bestanden terug te vinden is dat jongeren die het land zijn uitgegaan later weer terug zijn gekomen. Dat geeft op dit moment problemen. Daar is dossieronderzoek voor nodig. OCW heeft aangegeven dat zij kinderen op dit moment niet individueel volgen. Binnenkort wordt er een leerlingvolgsysteem ingevoerd. Dan zal dat wel mogelijk zijn. Ik stel de Kamer voor de ACVZ advies te vragen over de mogelijkheden. Ik onderschrijf de strekking van de motie, maar er is nog wat tijd nodig om een en ander te onderzoeken.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Over de ingediende moties zal volgende week dinsdag worden gestemd.

Sluiting 17.40 uur

Naar boven