Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg op 8 april 2004 over de scheepsbouw.

De voorzitter:

Het woord is aan de heer Blom, die zijn maidenspeech zal houden.

De heer Blom (PvdA):

Voorzitter. Het is een kort debat. Dat doet mij genoegen, want het is de eerste keer dat ik hier sta. Dat betekent dat ik waarschijnlijk de kortste maidenspeech in de parlementaire geschiedenis ga houden. Dat vind ik helemaal niet erg, want dat past prima bij de manier waarop ik mij over het algemeen zowel in het leven als in de politiek beweeg. Kort maar krachtig: dat is de laatste tijd ook het devies van de PvdA-fractie.

Wij hebben in november jongstleden een algemeen overleg over de scheepsbouw gehad. De aanleiding daartoe waren de problemen bij de werf Van der Giessen-De Noord. Wij hebben onze zorgen geuit over het voortbestaan van de scheepsbouw en wij hebben geconstateerd dat de overheden in Europa op verschillende manieren met scheepsbouw omgaan. Er zijn landen in Europa die door subsidieregelingen of anderszins zowel direct als indirect de scheepsbouw ondersteunen. Wij deden dat vorig jaar ook met de Tijdelijke regeling ondersteuning scheepsbouw, de TROS, oftewel de 6%-regeling. Naar aanleiding van dat AO heeft de heer Slob tijdens het debat in de Kamer een motie ingediend, waarin hij de regering verzocht om die tijdelijke regeling te verlengen, maar die motie kreeg geen meerderheid in de Kamer.

Tegelijkertijd waren er onderhandelingen in de Europese Commissie over het weer instellen van dezelfde defensiemaatregelen in Europa. Die maatregel maakte het de EU-lidstaten mogelijk om de scheepsbouw te steunen, maar daar deed de Nederlandse overheid niet aan mee. Sterker nog, onze minister van Economische Zaken heeft een aantal weken geleden nog uitgesproken dat hij niet zoveel zag in steun voor de scheepsbouw en dat hij niet van plan was om de scheepsbouw op welke manier ook steunen. Gelukkig is de minister inmiddels bijgedraaid, getuige een aantal uitspraken hier in de Kamer en daarbuiten. Hij vond eigenlijk dat Nederlandse scheepsbouwers dezelfde concurrentiepositie moesten krijgen als andere Europese scheepsbouwers. De minister heeft aangekondigd dat hij in het voorjaarsoverleg zijn best zal doen om financiële middelen los te krijgen om toch weer tot subsidiëring van de scheepsbouw te komen en dat juichen wij toe. Alleen gaat het volgens de PvdA-fractie niet ver genoeg. Wij willen eigenlijk dat de minister het overleg ingaat met een kamerbreed gesteunde uitspraak. Daarom zal ik een tweetal moties indienen.

De Kamer,Blom

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de Europese Commissie heeft besloten het tijdelijk defensiemechanisme ten behoeve van de scheepsbouw te verlengen tot 1 april 2005 en dat Nederland hier geen gebruik van maakt;

overwegende dat de Nederlandse scheepsbouw hierdoor op achterstand zal komen;

verzoekt de regering, de tijdelijke regeling ondersteuning scheepsbouw, oftewel de 6%-regeling, alsnog te verlengen tot 1 april 2005,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Blom, Gerkens, Van As, Vendrik en Slob.

Zij krijgt nr. 2(29505).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat binnen Europa geen sprake is van eerlijke concurrentie doordat andere Europese landen de scheepsbouwindustrie ondersteunen met onder meer garantie- en financieringsregelingen;

overwegende dat de concurrentiepositie van de Nederlandse scheepsbouw door het uitblijven van een dergelijke Nederlandse regeling verder wordt aangetast;

verzoekt de regering, zo spoedig mogelijk tot een garantie- en financieringsregeling voor de scheepsbouwindustrie te komen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Blom, Gerkens, Van As, Vendrik en Slob.

Zij krijgt nr. 3(29505).

Ik feliciteer u van harte met uw maidenspeech. Met deze maidenspeech heeft u bewezen dat het in het leven uiteindelijk om kwaliteit gaat en niet om kwantiteit. Hierbij teken ik wel onmiddellijk aan dat ik geen uitspraak doe over de politieke inhoud van uw toespraak.

Ondanks het feit dat wij vandaag nogal gehaast zijn, wil ik toch even de vergadering schorsen om de aanwezigen de gelegenheid te bieden om de heer Blom te feliciteren met zijn maidenspeech.

De heer Blom (PvdA):

Voorzitter. Ik heb mijn fractie uitdrukkelijk gevraagd om niet tot de gebruikelijke feestelijkheden over te gaan. Ik vind namelijk dat het gaat om de Partij van de Arbeid en niet om Luuk Blom.

De voorzitter:

U maakt het mij nu wel moeilijk. Moet ik nu zeggen dat de Partij van de Arbeid wordt gefeliciteerd? U wordt van harte gefeliciteerd.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

De heer Kortenhorst (CDA):

Voorzitter. Wij hebben vanmiddag een kort algemeen overleg gevoerd over de scheepsbouw. Naar aanleiding van dit overleg wil ik mede namens mevrouw Snijder de volgende motie indienen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de Nederlandse scheepsbouwsector innovatief, kennisintensief en in haar prestatievermogen zonder meer concurrerend is;

overwegende dat de sector met 25.000 banen in totaal en een jaaromzet van meer dan 3,5 mld euro, waarvan het meeste harde export, een nationaal belang vertegenwoordigt;

overwegende dat de Nederlandse industrie in haar concurrentiepositie echter ernstig op achterstand wordt gezet doordat andere landen hun scheepsbouw steunen door subsidies en faciliteiten zowel ten aanzien van orderkostprijs, financieringen en productinnovatie;

overwegende dat de EU mondiaal dergelijke situaties onderkent en derhalve toestaat dat binnen de EU bepaalde subsidie- en andere faciliteiten door de lidstaten worden ingezet;

overwegende dat de minister van Economische Zaken meermalen uitgesproken heeft zich sterk te willen maken voor faciliteiten die bijdragen aan een effectief level playing field voor de Nederlandse industrie;

verzoekt de regering, naar middelen te zoeken daarbij gebruik makend van de door de EU geboden ruimte voor het nemen van maatregelen om een level playing field te handhaven,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Kortenhorst en Snijder-Hazelhoff. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 4(29505).

De heer Slob (ChristenUnie):

Kan de heer Kortenhorst uitleggen wat het verschil is tussen zijn motie en de motie van de heer Blom?

De heer Kortenhorst (CDA):

Er zit in die zin een faseverschil in dat ik de minister succes wens bij de uitvoering van hetgeen hij heeft toegezegd, namelijk binnen het kabinet zoeken naar geld. Dit is iets ander dan nu al zeggen dat ik pas blij ben als de minister met een 9 van dat examen terug komt. De minister heeft gezegd dat hij zijn uiterste best zal doen. Ik respecteer dit. Het is niet aan de Kamer om op voorhand al een stap verder te willen gaan dan de minister. Het parlement controleert en de regering regeert.

De heer Van As (LPF):

Voorzitter. In het algemeen overleg is al uitvoerig aan de orde gekomen waar mijn fractie voor staat. Ik denk dat de commissie, de Kamer en de minister niet van mening verschillen. Wij willen allemaal hetzelfde: de scheepsbouw de mogelijkheid geven tot eerlijke concurrentie binnen de Europese Unie. De minister wil dit ook en wij vertrouwen erop dat hij hiernaar zal streven. Ik wil toch een motie indienen waarin wij de regering verzoeken om een budget vrij te maken. Dit heeft niets met wantrouwen te maken, maar wij willen dat de minister bij de behandeling van de voorjaarsnota kan zeggen dat de Kamer zich in meerderheid heeft uitgesproken. Dit zal voor het kabinet een duidelijke indicatie zijn waarmee het rekening moet houden. Ik vraag de minister om de motie ook als zodanig te zien.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de Europese Unie de mogelijkheden van innovatiesubsidie tot een maximum van 20% toestaat en dat landen als Duitsland en Spanje hier al grote budgetten voor hebben uitgetrokken;

overwegende dat deze subsidie een kostprijsverlagend en daarmee concurrentieverstorend effect heeft op de sector;

van mening dat een level playing field betekent dat ook Nederland van deze door de EU geboden regeling gebruik moet maken;

verzoekt de regering, een budget vrij te maken in het kader van innovatiesubsidies voor de scheepsbouw,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van As. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 5(29505).

Minister Brinkhorst:

Voorzitter. Ik ben de Kamer erkentelijk dat zij zo veel tijd, aandacht en politieke energie wil besteden aan het vraagstuk van de scheepsbouw.

Ik denk dat in brede kring het gevoelen bestaat dat het een innovatieve sector is, een sector die ook zonder enige subsidie in staat is om te concurreren op de wereldmarkt. Met het oog hierop heeft het kabinet de gedachte van een permanente subsidiëring afgewezen. Daarmee zouden wij namelijk goed geld naar kwaad geld gooien. Op 11 maart jongstleden heb ik mij daarom op de Concurrentiekracht Raad gekeerd tegen een verlenging van het tijdelijk defensiemechanisme tot 1 april 2005. Ik besef overigens natuurlijk heel goed dat in de scheepsbouw heel veel op het spel staat en dat het onwenselijk is dat landen op een ongelijke wijze met elkaar zouden concurreren.

Na deze raad heb ik gezegd dat ik mij zou verstaan met andere lidstaten om te zien hoe zij reageren op het voortduren van het tijdelijk defensiemechanisme. In de gesprekken die ik sindsdien heb gevoerd, is mij gebleken dat Duitsland, Spanje en Italië, de landen waarmee wij het meeste concurreren, voornemens zijn om hiervan alsnog gebruik te maken. Dat is een nieuw gegeven en tegen die achtergrond heb ik de Kamer dan ook bericht dat ik mij ervoor zal inzetten dat het gelijke speelveld niet wordt verstoord.

In de eerste considerans van de motie van de leden Kortenhorst en Snijder-Hazelhoff wordt erkend dat de Nederlandse scheepsbouw ook zonder subsidie zou kunnen concurreren. Verder wordt aangegeven dat de scheepsbouw van nationaal belang is en dat hieraan geen schade toegebracht zou mogen worden door ongeoorloofde subsidiëring in andere lidstaten. Dat is terecht, want hiermee zijn 25.000 banen gemoeid en een omzet van 3,5 mld euro. De mondiale dimensie wordt eveneens aan de orde gesteld. Al met al is deze motie bedoeld als een ondersteuning, aangezien ik mij eerder op dezelfde wijze heb uitgelaten. Het dictum is een inspanningsoproep. Uiteraard ben ik mij ervan bewust dat staatsrechtelijk dualisme, dat in de Kamer vaak wordt gehanteerd, geen poging is om op de stoel van de regering te gaan zitten. Daarmee wordt juist controle achteraf mogelijk gemaakt. Ik zie de motie als een steun voor het beleid van het kabinet en als een oproep aan mij om in de komende moeilijke periode rond de voorjaarsnota de middelen te zoeken. Ik reageer daarom positief op de motie.

Het is enigszins anders gesteld met de moties van de heer Blom. In de motie op stuk nr. 3 wordt uitgegaan van de wens dat wij tot een permanente subsidieregeling komen. Dat is in strijd met mijn visie dat wij geen permanente subsidies moeten verstrekken. Daarom ontraad ik aanvaarding van de motie.

De heer Kortenhorst heeft aanvaarding van de andere motie van de heer Blom, op stuk nr. 2, al ontraden in woorden die ik niet kan verbeteren. Hij zegt dat er duidelijk sprake is van een faseverschil: de regering regeert en daarna controleert de Kamer. In de motie staat iets buitengewoon specifieks. Het komt erop neer dat mij als opdrachtnemer van de Kamer wordt gevraagd te handelen. Ik hecht zeer aan het dualisme. Alleen al om die staatsrechtelijke reden ontraad ik aanvaarding van de motie.

De heer Blom (PvdA):

Ik loop nog niet zo lang mee, maar ik weet dat het gebruikelijk is dat een motie wordt geformuleerd zoals die van mij. Het is staatsrechtelijk helemaal niet verkeerd. De Kamer doet een uitspraak en de regering kan die overnemen als er een Kamermeerderheid voor is, niets meer en niets minder.

Minister Brinkhorst:

Het is niet dat ik de heer Blom geen sympathiek mens vind, maar ik moet mij houden aan de staatsrechtelijke gewoonten. Ik ben van mening dat de Kamer en de regering ieder een eigen rol hebben. Door mij met deze opdracht op weg te sturen, kom ik in een door mij ongewenst monisme terecht. Ik zeg het nu even in simpele woorden tegen de heer Blom.

Voorzitter. De laatste motie is die van de heer Van As. Daarin wordt mij een zekere ruimte gegeven. Om die reden is zij mij sympathiek. De regering wordt erin verzocht een budget vrij te maken. Daarmee wordt de regering discretionaire ruimte gegeven om naar bevind van zaken te handelen. Naar mijn gevoel staat in de motie echter een onjuistheid. Het gaat om het begrip "20%". In de regeling van het temporary defense-mechanisme wordt gesproken over 6%. Het lijkt mij niet juist dat de Kamer in twee qua strekking gelijke moties verwarring schept. Hoe sympathiek de motie mij ook is, ik geef toch de voorkeur aan de motie van de heer Kortenhorst en mevrouw Snijder.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor, over de ingediende moties aanstaande woensdag te stemmen.

Daartoe wordt besloten.

De vergadering wordt enkele minuten geschorst.

Naar boven