Aan de orde is de voortzetting van het debat over:

de Staat van de Europese Unie (28604).

De voorzitter:

Nogmaals, met excuses aan de europarlementariërs, nodig ik de woordvoerders die een motie willen indienen, uit om dat te doen. Mevrouw Karimi heeft mij in de schorsing gevraagd om iets te mogen zeggen wat ik niet kan onthullen. Ik geef haar daarvoor toestemming, zonder dat zij een motie indient. Het is uiteraard correct ten opzichte van de woordvoerders die geen moties indienen dat de woordvoerders die dit wel doen, niet ook nog een betoog houden.

De heer Verhagen (CDA):

Voorzitter. Ik dank de bewindslieden voor de uitvoerige beantwoording. De maidenspeech van de staatssecretaris in dit Europadebat belooft veel voor de toekomstige debatten. Ik wil desalniettemin een tweetal moties indienen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de grondrechten van Europese burgers jegens de Europese overheid een stevige verankering behoeven;

overwegende dat dit kan worden bereikt door de Europese Unie als partij te laten toetreden tot het Europees Verdrag voor de rechten van de mens;

voorts overwegende dat de mogelijke rechtsvragen zoals de dubbele rechtsgang bij de Hoven van Luxemburg en Straatsburg oplosbaar zijn en aan de principiële keuze om de Unie toe te laten treden tot het EVRM niet in de weg mogen staan;

verzoekt de regering, binnen en buiten de Conventie de toetreding van de Europese Unie tot het EVRM te bevorderen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Verhagen, Th.C. de Graaf, Palm, Melkert, Karimi en G.M. de Vries.

Zij krijgt nr. 4(28604).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat competitie tussen Raad en Commissie op het terrein van het externe beleid niet gewenst is en het optreden van de EU verzwakt;Verhagen

als haar oordeel uitsprekende dat:

- de functie van hoge vertegenwoor diger op korte termijn ondergebracht hoort te worden bij de Europese Commissie;

  • - tot die tijd een gezamenlijk initiatiefrecht van de hoge vertegenwoordiger en de Commissaris voor externe betrekkingen zou moeten gelden;

verzoekt de regering, hiertoe initiatieven te ontplooien,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Verhagen, Palm en Karimi. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 5(28604).

De heer Verhagen (CDA):

Voorzitter. De andere moties waaraan ik namens mijn fractie steun zal geven of die ik mee zal indienen, worden uiteraard ingediend door de eerste ondertekenaar. Ik kan daar helaas nu niets over zeggen, omdat u mijn spreektijd beperkt heeft.

De heer G.M. de Vries (VVD):

Voorzitter. Ik dank de bewindslieden voor hun beantwoording. De minister van Buitenlandse Zaken heeft op een voor mij belangrijk punt nog niet gereageerd. Als hij dat alsnog kan doen door middel van een toezegging, dan hoef ik daar geen motie over in te dienen. Het is mijn verzoek om een stellingname van de regering over de effectiviteit van de Euromediterrane akkoorden, met name als het gaat om hun bijdrage aan het vergroten van de kwaliteit van bestuur, de rechtsstaat en het respect voor de rechten van de mens. Dat is een belangrijk punt. Ik wil de regering vragen of zij een nader standpunt daarover aan de Kamer kan doen toekomen.

De heer Melkert (PvdA):

Voorzitter. Ik wil de regering graag dankzeggen voor haar beantwoording, zij het dat het luisteren en kijken en verder nog eens richting zoeken, zoals de staatssecretaris dat tot uitdrukking bracht rondom de notitie over de Conventie iets te vrijblijvend is en niet het publieke debat stimuleert en entameert dat wij hier graag zouden willen hebben.

Voorzitter. In het verlengde van de figuur die Gijs de Vries maakte, dien ik geen motie in – maar het had een motie kunnen worden – over de heer Van Mierlo. Ik wil namens mijn fractie zeggen dat wij zeer erkentelijk zijn voor het werk dat hij heeft gedaan in de Conventie en het buitengewoon betreuren dat hij niet voortgaat met dat werk. Vanwege het gebrek aan ambitie dat wij hier hebben besproken in de opstelling van de Nederlandse regering, kan ik mij iets voorstellen bij de conclusie waartoe hij is gekomen.

Voorzitter. Ik wil ten slotte graag nog een motie indienen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat een grotere betrokkenheid van de kiezers en hun vertegenwoordigers bij de samenstelling van de Europese Commissie gewenst is;

verzoekt de regering, initiatieven te nemen opdat voortaan de voorzitter van de Europese Commissie zal worden gekozen door het Europees Parlement en de commissarissen individueel het vertrouwen behoeven van het Europees Parlement,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Melkert, Verhagen en Karimi. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 6(28604).

De heer Melkert (PvdA):

Voorzitter. Ik wil u en al mijn collega's dankzeggen voor de vriendelijke woorden aan mijn adres.

Mevrouw Karimi (GroenLinks):

Voorzitter. Ik dank u dat u mij toestaat om nog enkele zinnen uit te spreken. Mijn fractie hecht er groot belang aan om tijdens dit debat nog enige woorden aan het adres van de heer Melkert te spreken. Al zijn wij het misschien vaak niet eens geweest met zijn politiek beleid, hebben wij grote waardering voor zijn werk als minister van Sociale Zaken en als kamerlid. Hij heeft vandaag een scherpe analyse gegeven en ook een scherpe inbreng gehad. De fractie van GroenLinks zal de heer Melkert en zijn inbreng missen. Wij wensen hem veel succes in zijn nieuwe functie.

(applaus)

De heer Van Bommel (SP):

Voorzitter. Ik dien een motie in over de bevoegdheidsverdeling tussen het Europese en het nationale. Wij zijn van mening dat zij wel duidelijker wordt door een ontvankelijkheidsdebat en de instelling van een gele kaart. Dat is noodzakelijk, maar onvoldoende. Vandaar de volgende motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat in verschillende lidstaten van de EU het gevoel bestaat dat Europa zich te veel en te gedetailleerd bemoeit met zaken die beter door of binnen de lidstaten zelf kunnen worden opgelost;

van mening dat het subsidiariteitsbeginsel een goed uitgangspunt is voor de afbakening van bevoegdheden tussen de lidstaten en de Europese instellingen;

constaterende dat de regering het Duitse voorstel ("Kompetenzkatalog") tot een limitatieve opsomming van de bevoegdheden van de Europese instellingen afwijst;

verzoekt de regering, zich in te zetten voor een limitatieve opsomming van de bevoegdheden van de Europese instellingen die bepaalt dat alle bevoegdheden die niet toekomen aan de instellingen, behoren bij de lidstaten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Bommel. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 7(28604).

De heer De Graaf (D66):

Voorzitter. Laat ik mij, niet voor de eerste keer maar hier wel voor de laatste keer, aansluiten bij de woorden van collega Melkert betreffende de heer Van Mierlo.

Ik dien drie moties in. De eerste betreft de democratische structuur en de vergroting van de transparantie van besluitvorming binnen de Europese Unie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de komende uitbreiding noodzaakt tot versterking van de democratische structuur en vergroting van de transparantie van besluitvorming binnen de Europese Unie;

voorts overwegende dat een verdere versterking van de bevoegdheden van het Europees Parlement en een grotere openbaarheid van de Raden, de Europese Raad in het bijzonder, bijdragen aan zowel de politieke controle als het democratisch draagvlak onder Europese burgers;

verzoekt de regering, bij haar inbreng in de Conventie uit te gaan van het principe van co-decisie van het Europees Parlement bij meerderheidsbesluitvorming en van zo groot mogelijke openbaarheid van de vergaderingen van de Raden, inclusief de Europese Raad,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Th.C. de Graaf, Verhagen, G.M. de Vries, Melkert, Karimi, Palm en Jense.

Zij krijgt nr. 8(28604).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat een meer democratisch en meer slagvaardig Europa alleen kan worden bereikt door versterking van de communautaire structuren en dus van de positie en de legitimatie van de Europese Commissie, daarbij inbegrepen een volledige verantwoordingsrelatie met het Europees Parlement;

van oordeel dat het hiervoor wenselijk is dat:

  • a. de voorzitter van de Europese Commissie een democratische legitimatie verkrijgt;

  • b. eurocommissarissen een individuele verantwoordingsrelatie en een individuele vertrouwensrelatie hebben met het Europees Parlement;

  • c. de Europese Commissie op zoveel mogelijk terreinen het initiatiefrecht verkrijgt, al dan niet in samenwerking met de Raad;

  • d. de Europese Commissie een grotere rol speelt in het externe beleid en veiligheidsbeleid met als consequentie dat de functie van hoge vertegenwoordiger wordt geïntegreerd binnen de Commissie;

verzoekt de regering, deze voorstellen in te brengen in de Conventie en de verwezenlijking daarvan te bevorderen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Th.C. de Graaf, Melkert en Karimi. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 9(28604).

De heer De Graaf (D66):

Ik heb ten slotte een motie over de inzet van Nederland in de Conventie rond een overtuigend en krachtig buitenlands beleid.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de totstandkoming van een overtuigend en krachtig buitenlands beleid onontbeerlijk is voor de verdere integratie van Europa en het politieke gezag van Europa in de wereld;

verzoekt de regering, alle inventiviteit aan te wenden om binnen de Europese Unie te komen tot een geconditioneerd doorbreken van het unanimiteitsvereiste in het gemeenschappelijk buitenlands- en veiligheidsbeleid in situaties die een krachtige Europese positie vereisen, een en ander onder waarborging van het recht van lidstaten om minderheidsposities in te nemen en binnen de context van voldoende Europese parlementaire controle,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Th.C. de Graaf. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 10(28604).

De heer Rouvoet heeft mij gevraagd, hem te verontschuldigen.

Het woord is aan de heer Van der Staaij.

De heer Van der Staaij (SGP):

Ik wil allereerst mede namens europarlementariër de heer Blokland de regering bedanken voor de gegeven antwoorden. Ik heb nog een motie over een onderwerp waarover in de notitie "Europa in de steigers" een open einde wordt gelaten. Ik meende bij de staatssecretaris echter een welwillende houding te bespeuren.

De motie luidt als volgt.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het naar het oordeel van de regering zinvol kan zijn om te onderzoeken of er in het verleden EU-regelgeving tot stand is gekomen die naar de huidige inzichten thuishoort op het niveau van de lidstaten;

van mening dat de herwaardering van de beginselen van subsidiariteit en proportionaliteit moet leiden tot een concrete positiebepaling ten aanzien van de beleidsterreinen waarop de EU optreedt;

verzoekt de regering, genoemd onderzoek te (doen) verrichten en aan de Kamer te rapporteren welke EU-regelgeving vervangen zou kunnen worden door nationale regelgeving,Van der Staaij

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van der Staaij en Rouvoet. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 11(28604).

De heer Teeven (Leefbaar Nederland):

Voorzitter. Ook onze fractie dankt de regering voor de antwoorden. Ik heb ze zelf niet allemaal kunnen horen, maar ik heb er wel kennis van kunnen nemen. Dat heeft te maken met prioriteitenstelling. Ook onze fractie wil een motie indienen. Het betreft geen oproep aan de regering, maar meer een oordeel met betrekking tot ons eigen functioneren.

De motie luidt als volgt.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de Nederlandse samenleving zeer beïnvloed wordt door de Europese regelgeving;

overwegende dat het voor een optimale behartiging van de Nederlandse belangen noodzakelijk is dat de Kamer reeds in een vroeg stadium over nieuwe Europese regelgeving oordeelt;

constaterende dat de mogelijkheden die de Kamer heeft om haar invloed aan te wenden, momenteel nog niet ten volle en niet tijdig genoeg in het besluitvormingsproces worden benut;

is van oordeel dat het noodzakelijk is bij prioritering van de werkzaamheden te zoeken naar een werkwijze waardoor, bij een volledige benutting van alle haar gegunde mogelijkheden, een zo groot mogelijk rendement voor Nederland kan worden behaald bij onderhandelingen over de nieuwe Europese regelgeving,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Teeven, Th.C. de Graaf, Verhagen, Palm en Van Bommel.

Zij krijgt nr. 12(28604).

De vergadering wordt enkele minuten geschorst.

Minister De Hoop Scheffer:

Voorzitter. Ik dank de Kamer voor de inbreng in tweede termijn. Ik ben een antwoord schuldig aan de heer De Vries. Ik kan hem meedelen dat de Nederlandse regering veel aandacht besteedt en zal moeten besteden aan de relaties met Noord-Amerika en met de islamitische landen meer in het algemeen. Ik weet dat mijn ambtsvoorganger zeer actief was bij die dialoog en wij zijn gaarne bereid die dialoog voort te zetten, bijvoorbeeld in het kader van het Barcelonaproces. Dat geldt uiteraard ook voor de discussies in de Euromed-akkoorden, waar ook sprake is van mensenrechtenclausules, antiterrorismeclausules en terug- en overnameclausules. Met andere woorden, ik ben het met hem eens dat er meer aandacht moet komen voor dit proces. Ik hoop dat hij met deze toezegging kan leven.

De heer G.M. de Vries (VVD):

Ik vroeg om een nader standpunt van de regering, dus niet in dit debat, over de effectiviteit van die instrumenten en hoe die kan worden vergroot.

Minister De Hoop Scheffer:

Dan hebben wij elkaar niet helemaal goed begrepen. U zult in ieder geval begrijpen dat de intentie er is en dat wij met een nadere standpuntbepaling zullen komen.

Ik ben nog een antwoord schuldig aan de heer Rouvoet. Hij is nu weg, maar ik zal toch een antwoord op zijn vraag geven voor de Handelingen. Zijn vraag betrof de nettopositie van de kandidaat-lidstaten. Ik herhaal wat ik vanmiddag zei. Pas aan het eind van de onderhandelingen, als alle elementen van het financiële pakket bekend zijn, wordt duidelijk hoe de nettopositie van de toetreders eruit zal zien en dan kan er over eventuele budgettaire compensatie worden besloten. Afgelopen maandag zijn wij het in de RAZEB eens geworden over de technische methodiek waarmee je die nettoposities moet berekenen. Ook dat is nog redelijk ingewikkeld. Op dit moment kan niet worden uitgesloten dat enkele kandidaten nettobetaler worden. Dan gaat het uiteraard om de "rijkere" kandidaten, zoals Slovenië en Cyprus en mogelijk ook Hongarije. De Nederlandse regering is van mening dat nettoposities voor de toetreders waar mogelijk moeten worden voorkomen. Dat is een bevestiging van wat ik in eerste termijn zei. De kern is dat alle lidstaten een faire nettopositie krijgen. Het gaat dan om de werkelijke nettopositie, namelijk de inkomsten minus de uitgaven in een bepaald jaar. Nederland heeft afgelopen maandag niet ingestemd met de positie van de Commissie dat toetreders ook moeten worden gecompenseerd voor verslechtering van de nettopositie ten opzichte van het laatste preaccessiejaar 2003.

De nettopositie van toetreders in het eerste jaar na toetreding wordt inderdaad bezwaard doordat betalingen uit GLB en structuurfondsen langzaam op gang zullen komen. Om hieraan tegemoet te komen heeft het voorzitterschap voorgesteld om te onderzoeken of reeds in 2003 projecten kunnen worden gestart ten laste van de structuur- en cohesiefondsen voor 2004. Wij hebben hier geen bezwaar tegen. Ik zeg er alleen wel bij dat wij in de Raad van afgelopen maandag nog geen overeenstemming over dit punt hebben kunnen bereiken, maar wij gaan daar nog mee door. Voorzover ons bekend heeft de Commissie of het voorzitterschap geen beloften in dit kader gedaan. Dat zou mij ook eerlijk gezegd verbazen.

De heer Melkert maakte nog een enkele opmerking over de positie van de voormalige regeringsvertegenwoordiger. Ik sluit mij aan bij hetgeen de minister-president hierover in zijn eerste termijn zei. Het lijkt me niet zinnig om die discussie over te doen; de heer Melkert kent het standpunt van de Nederlandse regering.

Mij rest het oordeel over een tweetal moties, de overige zal de staatssecretaris behandelen. De motie op stuk nr. 5 van de heer Verhagen c.s. gaat over het gezamenlijk initiatiefrecht voor de hoge vertegenwoordiger en de commissaris voor externe betrekkingen. De Kamer zal uit mijn antwoord in de eerste termijn hebben kunnen optekenen dat ook de regering vindt dat de Commissie meer initiatieven zou moeten kunnen ontplooien op het terrein van het buitenlands beleid. De heer Verhagen heeft mij ook horen zeggen dat er een nauwe relatie moet zijn tussen de commissarissen die verantwoordelijk zijn voor het buitenlands beleid en de hoge vertegenwoordiger en dat de regering zich een gezamenlijk initiatiefrecht goed kan voorstellen. Dat wil dus zeggen dat de regering het oordeel over deze motie aan de Kamer overlaat, maar er positief naar kijkt.

Een andere zaak is de motie van de heer De Graaf, waarover in het interruptiedebat al is gesproken. Daarmee heb ik moeite en ik zal uitleggen waarom. Ik heb, zoals gezegd, uitdrukkelijk geen moeite met het veel beter gebruiken van het bestaande instrumentarium. De regering acht het doorbreken van de unanimiteitsvereiste geen doel op zich. De formulering van de motie vind ik wat wazig en wollig. In situaties die een krachtige Europese positie vereisen, bijvoorbeeld zaken van oorlog en vrede, zullen de heer De Graaf en ik het eens zijn dat consensus niet alleen wenselijk, maar ook noodzakelijk is. Bij uitvoeringsbesluiten van mindere importantie is meerderheidsbesluitvorming op grond van het Verdrag van Amsterdam nu al mogelijk. Ik kan vanwege haar formulering en de positie van de Nederlandse regering in de notitie niet anders dan deze motie ontraden.

Tot slot wil ik zeggen dat ook voor mij persoonlijk geldt dat ik de heer Melkert zeer zal missen in de debatten in dit parlement. We zullen hem uiteraard blijven volgen aan de andere kant van de oceaan, maar ook vandaag heeft hij weer bewezen dat zijn scherpe analyses, zijn scherpzinnigheid en zijn interrupties lange jaren kleur hebben gegeven aan de debatten in het parlement. Wij kwamen gezamenlijk in de Kamer in 1986. Aan het slot van mijn termijn wil ik de heer Melkert en zijn gezin al het goede toewensen aan de andere kant van de oceaan. Wij zullen hem missen.

Staatssecretaris Nicolaï:

Voorzitter. De meeste exemplaren van de moties zijn ongenummerd, dus ik zal ze inhoudelijk aanduiden. De motie op stuk nr. 4 van de heer Verhagen c.s. gaat over het toetreden van de EU tot het EVRM. Ik denk dat hiervoor voldoende argumenten zijn uitgewisseld, waaronder het bezwaar van de dubbele rechtsgang dat ook in de motie wordt genoemd. Het kabinet heeft geen behoefte aan deze motie, maar wij laten het oordeel aan de Kamer over.

De motie van de heer Melkert c.s. betreft in feite twee verzoeken, namelijk dat de regering het initiatief neemt dat voortaan de voorzitter van de Europese Commissie zal worden gekozen door het Europees Parlement en dat commissarissen individueel het vertrouwen van het Europees Parlement behoeven. Dat laatste punt staat in onze notitie en beschouwen wij als steun van hetgeen wordt voorgesteld. Het eerste punt gaat ons echter een stap te ver. Het past in de lijn van de grotere rol van het Europees Parlement maar wij hebben er bewust voor gekozen om het geen verkiezing door het Europees Parlement te laten zijn. Wij hebben dan ook geen behoefte aan de motie.

Ik kom op de motie-De Graaf c.s. over een democratisch en slagvaardig Europa. Met de onderdelen a. en b. in de motie kan ik instemmen. Die voorstellen zijn ook door ons gedaan. Met onderdeel c. waarin staat dat de Europese Commissie op zoveel mogelijk terreinen het initiatiefrecht moet krijgen, al dan niet in samenwerking met de raad, wordt dezelfde richting als in de notitie gevolgd, behalve als op alle pijlers wordt gedoeld. Als dat niet het geval is, is de vraag wat met de motie wordt toegevoegd aan hetgeen wij reeds betogen. Bovendien wordt er naar onze mening met onderdeel d., het integreren van de hoge vertegenwoordiger in de commissie, een stap te ver gezet.

De heer De Graaf (D66):

Het moge duidelijk zijn dat onderdeel c. niet geldt voor de terreinen waarop de Europese Commissie momenteel het alleenrecht heeft. Het gaat met name om aangelegenheden van de tweede pijler.

Staatssecretaris Nicolaï:

In dat geval is het kabinet niet gelukkig met de motie; het heeft daar nadrukkelijk geen behoefte aan.

De heer G.M. de Vries (VVD):

De staatssecretaris stelt dat hij bezwaren heeft tegen onderdeel d. van de motie, het opnemen van de hoge vertegenwoordiger in de commissie. Dat punt stond echter ook in de motie van de heer Verhagen waar de minister zich voor uitsprak. Is er behoefte aan een nadere reactie van de regering?

Staatssecretaris Nicolaï:

Er is sprake van een misverstand. Onderdeel d. past in de lijn die eerder is aangegeven en in die zin hebben wij er geen moeite mee. Het oordeel over onderdeel c. blijft echter overeind.

De heer De Graaf (D66):

Ik denk dat de heer De Vries toch een serieus punt aansnijdt. In de motie die door minister De Hoop Scheffer zo ongeveer door de regering wordt overgenomen, staat bijna letterlijk dezelfde zinsnede.

Staatssecretaris Nicolaï:

Ik zal het misverstand voor de tweede keer uit de wereld helpen: ik sluit mij aan bij de woorden van de minister en onze bezwaren tegen deze motie hebben dus alleen betrekking op onderdeel c.

De heer De Graaf (D66):

Waarom heeft de staatssecretaris daar bezwaar tegen?

Staatssecretaris Nicolaï:

Daarmee zou ik de discussie herhalen die wij daarover gevoerd hebben. Overigens ontraad ik het aannemen van de motie niet. Het kabinet is er slechts ongelukkig mee en heeft er geen behoefte aan.

Ik kom op de motie-De Graaf c.s. over co-decisie. Als met het begrip "openbaarheid" in de tweede overweging wordt gedoeld op een beperking tot wetgeving, heeft de regering daartegen geen bezwaar. De regering heeft evenwel geen behoefte aan de motie en laat het oordeel daarover over aan de Kamer.

De heer De Graaf (D66):

De staatssecretaris vraagt eigenlijk om een authentieke interpretatie van de motie. Het gaat niet alleen over de wetgevingsfunctie maar over een zo groot mogelijke openbaarheid. Ik heb verwezen naar hetgeen de minister-president daarover vorig jaar heeft gezegd.

Staatssecretaris Nicolaï:

Naar onze mening moet "zo groot mogelijk" betrekking hebben op wetgeving. Aangezien de zinsnede op die wijze wordt geïnterpreteerd, laten wij het oordeel over de motie over aan de Kamer.

Ik kom opnieuw te spreken over de motie-Van Bommel over de competence catalogue. Daarover is goed gediscussieerd en de argumenten behoeven niet herhaald te worden. Het zou een ongelukkige vorm zijn van het vastleggen van het doel van subsidiariteit dat wij allemaal delen. Wij ontraden daarom het aannemen van de motie.

In de motie-Van der Staaij/Rouvoet wordt gesproken over onderzoek doen naar Europese wetgeving. Ik neem aan dat het niet gaat om het doorlichten van alle 80.000 pagina's van het acquis. De motie sluit aan bij hetgeen reeds staat in de notitie, namelijk dat de regering wil dat daarnaar onderzoek wordt gedaan. Met respect voor de goede bedoelingen achten wij deze motie derhalve overbodig.

De heer Van der Staaij (SGP):

Ik sprak over een open einde. In de notitie staat dat het zinvol kan zijn om er onderzoek naar te verrichten, maar daar blijft het bij. Daarom wordt in de motie opgeroepen tot concretisering.

Staatssecretaris Nicolaï:

Het is dan wel belangrijk dat het kabinet de ruimte heeft om te bepalen wat de adequate vorm zou zijn. Als de heer Van der Staaij dat bedoelt met zijn motie, laten wij het oordeel erover graag aan de Kamer over.

Wij juichen de motie van de heer Teeven van harte toe. Zij is evenwel aan de Kamer gericht; derhalve laten wij het oordeel erover aan de Kamer.

Tot slot wil ik mij graag aansluiten bij de waarderende woorden die door iedereen zijn gericht aan het adres van de heer Melkert.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik dank vooral onze gasten uit het Europees Parlement voor hun inbreng en aanwezigheid. Ik wens hun een goede reis naar Brussel, Straatsburg of het Noordeinde toe. Ik heb het vanochtend al gezegd en ik mag het vanaf deze plaats in de komende weken nog eens doen, maar ik zeg graag nog een keer tegen de heer Melkert: het ga u goed.

Ik stel voor, aanstaande dinsdag over de ingediende moties te stemmen.

Daartoe wordt besloten.

Sluiting 18.35 uur

Naar boven