Aan de orde is het debat over:

de Staat van de Europese Unie (28604).

De voorzitter:

Ik heet onze gasten bij dit debat, de leden van het Europees Parlement, hartelijk welkom. Zij zullen ook het woord voeren.

Er is om een aantal redenen een lange sprekerslijst. Ik heb daarom de plicht om, zoals mijn voorgangster het altijd noemde, het rechtvaardige, vriendelijke doch strenge vergaderregime toe te passen. Dat wil zeggen dat ik u er op gepaste momenten aan zal herinneren dat u vooral in debat bent met de regering en niet met elkaar. Dat geldt voor de leden van de Tweede Kamer, omdat voor de leden van het Europees Parlement weer andere interruptieregels gelden.

Ik deel mee dat ik, op mijn initiatief, met de minister-president heb afgesproken dat wij ons, indien hij dit wenst, houden aan de geschatte eindtijd van het debat. Dat is uiterlijk 17.00 uur. De minister-president heeft na dat moment namelijk andere verplichtingen.

De heer Verhagen (CDA):

Voorzitter. Aan de vooravond van de uitbreiding, waarover wij nog nader van gedachten zullen wisselen, is het debat over de Staat van de Europese Unie naar de mening van de CDA-fractie van groot belang. Terecht heeft de Nederlandse regering ook in dit verband extra aandacht voor de Europese Conventie en de verdragswijziging die dat met zich mee zal brengen.

De Europese Unie bevindt zich op dit moment in wezen op een kruispunt van wegen. Het gaat er niet alleen om, te constateren dat de Europese Unie een succes is. Wij realiseren ons dat de Europese integratie heeft geleid tot welvaart, vrede en democratie in een continent dat eigenlijk werd gekenmerkt door wantrouwen, oorlogen en vijandigheid. Het gaat er ook om, de vraag te beantwoorden hoe Europa de antwoorden biedt op de uitdagingen van de toekomst, de vraag te beantwoorden hoe de waarden die Europa samenbinden, vrijheid, vrede, democratie, mensenrechten, solidariteit en duurzaamheid, werkelijk voor geheel Europa kunnen gelden. Het gaat er ook om hoe Europa zich daadwerkelijk inzet voor de aanpak van de problemen van de burger. Het gaat dan om de vraag hoe de geloofwaardigheid van de Europese Unie kan worden versterkt door het ontwikkelen van effectief beleid ten aanzien van grensoverschrijdende vraagstukken als drugs, criminaliteit, het asielvraagstuk, voedselveiligheid en milieu. Het gaat ook om de vraag hoe de Unie na de uitbreiding kan functioneren als effectief samenwerkingsverband. Het gaat om vraagstukken als de legitimiteit van Europa en de betrokkenheid van de burger.

Wat dat laatste betreft, de geringe betrokkenheid van zeker de Nederlandse burger, variërend van onverschilligheid tot afkeer van en vijandigheid en weerstand tegen Brussel, baart de CDA-fractie zorgen. De tijd is voorbij dat de politiek van bovenaf kon bepalen wat goed is voor de mensen. Zonder voldoende publiek draagvlak komen de voortgaande integratie en de uitbreiding onder druk te staan. Wij moeten dus allereerst helder en eerlijk schetsen wat de gevolgen zijn en ook hier zeggen wat wij doen en doen wat wij zeggen. Dat betekent het nakomen van regels: criteria zijn criteria, een gele kaart is een gele kaart en fraude is fraude. Eerlijk schetsen wat de gevolgen zijn, betekent ook dat wij erop kunnen vertrouwen dat de gegevens die het kabinet verstrekt reëel zijn. In dit verband is het vreemd dat wij enerzijds van de minister van Financiën horen dat de uitbreiding van de Unie een kostenstijging van 20 mld euro zou betekenen en anderzijds van de Europese Commissie horen dat dit fel overdreven is. Hoe zit dit nu? Wie heeft gelijk? Op basis van welke aannames zijn die berekeningen gemaakt? Is de brief van de minister van Financiën afgestemd met de minister van Landbouw en de minister van BZK? Kunnen wij op korte termijn, en ik doel op het debat over de uitbreiding, de contraberekening van de EC ontvangen? Als de minister van Financiën overtuigd is van zijn gelijk, waarom heeft hij dit dan niet geagendeerd voor de komende Ecofin-raad? Als dit van zo groot belang is, wacht je niet tot bijvoorbeeld de top om de minister-president dan de kolen uit het vuur te laten halen.

Om de kosten in een reëel perspectief te plaatsen is het daarnaast goed om te weten wat de voordelen voor de economische groei in Nederland zijn ten gevolge van de vergroting van de interne markt. Je moet immers voor het bedrijfsleven de kosten tegen de baten afwegen. Ik spreek hierbij nog niet eens over de baten op het punt van vrede, veiligheid en stabiliteit in heel Europa.

Dit laat onverlet dat volgens de CDA-fractie de uitbreiding behoort plaats te vinden op basis van criteria. Dit betekent dat voor elementen die van wezenlijk belang zijn voor het goed functioneren van de interne markt geen lange overgangstermijnen mogen gelden. Dat leidt immers de facto tot een halfslachtig lidmaatschap in de trant van: artikel 1 van het Toetredingsverdrag luidt dat land X lid wordt, terwijl in artikel 2 staat dat geen enkele regel voorlopig van toepassing is. Op de punten van voedselveiligheid en eerlijke concurrentieverhoudingen kun je geen concessies doen, ook niet tijdelijk. Dat is in niemands belang, noch van de toetreder noch van de bestaande lidstaten. Dit betekent ook dat de CDA-fractie ieder kandidaat afzonderlijk wil beoordelen. Het gaat dan om individuele landenrapportages voor 23 oktober en het gaat ook om afzonderlijke toetredingsverdragen na Kopenhagen. Hiermee kunnen wij voorkomen dat problemen met een land leiden tot blokkade voor andere kandidaat-lidstaten.

Het nakomen van afspraken betekent ook het nakomen van het Stabiliteitspact. Terecht wijst het kabinet op het gevaar dat interpretatie van regels om politieke redenen wordt opgerekt. Het kabinet meent dat een strenge en objectieve toepassing van het Stabiliteitspact gerealiseerd moet worden onder andere door een sterkere rol van de EC. Het is de vraag of de gekozen constructie die in de notitie Europa in de steigers staat afdoende is. Kijkend naar de afgelopen jaren moet geconstateerd worden dat de EC, bijvoorbeeld in het verleden, een gele kaart aan Duitsland wilde geven en dat het de ministers van Financiën waren die dat voorstel afwezen. Het probleem zit dus bij de Ecofin-raad. Als wij met zorg constateren dat de stabiliteit van de euro in gevaar komt door bovenmatige begrotingstekorten in Duitsland, Frankrijk, Portugal en Italië moeten wij een mechanisme hebben om in te grijpen voordat het te laat is. Wij kennen sancties maar die worden toegepast als het eigenlijk al te laat is, als er al een groot tekort is. De problemen worden dan met een extra boete alleen maar vergroot, omdat het tekort van de desbetreffende landen daardoor omhoog gaat. De Commissie moet eerder kunnen ingrijpen op basis van dreigende ontwikkelingen. Indien de Commissie tot de conclusie komt dat het economisch en budgettair beleid van een lidstaat niet past binnen de kaders van het Stabiliteitspact, moet zij naar onze mening die lidstaat een dwingende aanwijzing kunnen geven, waarvan de ministers in de Ecofin-raad alleen maar in geval van unanimiteit zouden kunnen afwijken. Je draait het dus om.

Het kabinet meent terecht dat Europa ook een gemeenschap is waarin ontwikkeling en versterking van de democratie, naleving van mensenrechten, solidariteit en duurzaamheid essentiële onderdelen zijn. In dat kader hebben wij in het verleden een discussie gevoerd over grondvesten versus Handvest. Het bevreemdt de CDA-fractie dat het kabinet meent dat door een eventuele toetreding van de EU tot het EVRM het dilemma van de dubbele rechtsgang tussen het Hof van Luxemburg en dat van Straatsburg zou ontstaan. Dat is pas het geval bij een situatie waarin enerzijds het Handvest juridisch bindend is en anderzijds de Unie geen lid is van de EVRM maar de lidstaten wél. Dan krijg je juist de divergentie; de CDA-fractie heeft dan ook voorkeur voor toetreding van de Europese Unie tot het EVRM.

Het draagvlak voor Europa bij de Europese burger heeft ook te maken met een betrouwbare overheid en die moet mede gestalte krijgen binnen de Europese Unie: een overheid moet handhaafbare en transparante regels opstellen. Regels moeten gehandhaafd kunnen worden en dat stelt eisen aan de kwaliteit van de Europese regelgeving. Ook hier geldt: geen overbodige regelgeving en terugdringing van de administratieve lastendruk.

Wij zullen als Kamer in een vroegtijdig stadium op basis van heldere informatie het debat moeten voeren. Een voorbeeld als de Habitatrichtlijn of de Vogelrichtlijn, waarvan wij jaren later, na de vertaling ervan in nationale wetgeving, tot ons afgrijzen de gevolgen ondervinden, is niet voor herhaling vatbaar. Dat vraagt om goede coördinatie tussen de ministeries en om inzicht in de gevolgen.

Het vraagt ook om een goede hantering van het subsidiariteitsbeginsel. De CDA-fractie steunt in dezen de analyse van het kabinet. Wij constateren daarbij overigens dat minister De Hoop Scheffer tegenwoordig geen voorstander meer is van een Europese senaat. Maar dan moeten wij wel anderszins zekerstellen dat de Tweede Kamer een doorslaggevende positie inneemt bij de subsidiariteitsvraag, bij de vraag of iets Europees, lokaal of regionaal bepaald dient te worden of op dat niveau beleid zou vragen. Leidend voor het CDA is dat een hoger bestuursniveau pas mag ingrijpen of zich ermee mag bemoeien, als het lagere niveau niet of onvoldoende in staat is om het vraagstuk aan te pakken.

De heer Melkert (PvdA):

Nu de heer Verhagen constateert dat de heer De Hoop Scheffer inzake de Europese senaat van zijn geloof is gevallen ...

De heer Verhagen (CDA):

Hij is tegenwoordig lid van het kabinet en hij spreekt namens het kabinet.

De heer Melkert (PvdA):

Zeker; het betrof een constatering. Ik mag dan toch hopelijk wel vaststellen dat de CDA-fractie op het standpunt blijft staan dat dit een goed idee zou zijn?

De heer Verhagen (CDA):

Wij zoeken naar een methode om de Tweede Kamer...

De heer Melkert (PvdA):

Het antwoord zou "ja" of "nee" kunnen zijn.

De heer Verhagen (CDA):

Maar, mijnheer Melkert, u weet toch als geen ander dat er in de Kamer een uitspraak over is gedaan. Ik meen dat u daarin zelfs het voortouw had.

De heer Melkert (PvdA):

Vandaar dat ik even kom nagaan of er nog een beetje steun is.

De heer Verhagen (CDA):

De motie is in de Kamer aanvaard dat er géén senaat diende te komen.

De heer Melkert (PvdA):

Het gaat mij om uw standpunt.

De heer Verhagen (CDA):

Wat u aan mij kunt vragen, is dat ik op basis van realiteiten te werk ga. Ik heb geconstateerd dat u alleen stond in de PvdA-fractie en dat de PvdA het in het verkiezingsprogramma niet wenste op te nemen. Ik heb geconstateerd dat ook in het CDA een discussie heeft plaatsgevonden en dat ook dáár geen meerderheid te vinden was, evenmin als in de Kamer, voor een senaat. Je kunt dan wel blijven trekken aan een dood paard, maar dan zeg ik: ga na op welke wijze je de Kamer wél een doorslaggevende rol kunt geven bij de subsidiariteitsvraag. Als u echter het initiatief wilt nemen voor een Europese senaat en daarbij tegenwoordig wel de PvdA-fractie achter u heeft, dan zullen wij opnieuw de discussie voeren. Dat is prima.

De heer Melkert (PvdA):

Als u die steun wilt toezeggen, dan maken wij daar vandaag meteen werk van!

De heer De Graaf (D66):

De heer Verhagen heeft groot gelijk: het is sinds twee jaar niet meer in discussie in deze Kamer, omdat er een duidelijke meerderheid was die de PvdA-fractie steunde. Het betrof, meen ik, een motie van mijn fractie en daar waren twee fracties tegen, te weten die van het CDA en van de PvdA. Ik moet constateren dat u samen geen meerderheid heeft.

De heer Verhagen (CDA):

Zo is dat; zelfs in de huidige verhoudingen is dat niet het geval.

De heer De Graaf (D66):

Zeker ook in de huidige verhoudingen!

De heer Verhagen (CDA):

Zeker ook in de huidige verhoudingen en derhalve lijkt het mij nuttiger om niet langer te trekken aan een dood paard, maar te zoeken naar een methode hoe je de Tweede Kamer wel een doorslaggevende rol kunt geven.

Wil dat mogelijk zijn, dan is het nodig dat de Commissie haar voorstellen rechtstreeks ook aan het nationale parlement stuurt. Wat ons betreft dient het dan ook "moeten" te zijn en niet "kunnen", zoals in de notitie staat. Voorafgaande aan het ontvankelijkheidsdebat in de Raad moet de Tweede Kamer zich dan ook kunnen uitspreken over de vraag of een voorstel wel Europees geregeld zou moeten worden.

De heer De Graaf (D66):

Ik begrijp die redenering op zichzelf omdat ik het met u eens ben dat de nationale parlementen daar óók iets over te zeggen moeten hebben en niet alleen het Europese niveau van de volksvertegenwoordiging. Maar dan krijg je 25 parlementen die er allemaal iets van vinden en vervolgens gaat de grote tombola van de Raad gelden en weten wij nog niet wat de uitkomst is. Zou u niet méér voelen voor de gedachte om bijvoorbeeld eens per jaar een vergadering van vertegenwoordigers van nationale parlementen én het Europese Parlement die fundamentele subsidiariteitsvraag te laten beantwoorden op grond van het jaarprogramma van de Europese Commissie?

De heer Verhagen (CDA):

Dus toch een senaat?

De heer De Graaf (D66):

Nee, dat is geen senaat. U hoort heel goed wat ik zeg.

De heer Verhagen (CDA):

Wilt u de COSAC uitbouwen?

De heer De Graaf (D66):

Dat is bij wijze van spreken een uitbouw van de COSAC. Het is in ieder geval een poging om de nationale parlementen bij elkaar te krijgen plus het Europees Parlement – ook dat heeft een eigen mandaat – en daar de vragen te laten beantwoorden aan het begin van het proces van beleidsvorming. Dan komt er een duidelijke uitspraak van zo'n vergadering. Vervolgens is het aan het Europees Parlement om de concrete voorstellen van de Europese Commissie te beoordelen.

De heer Verhagen (CDA):

Ik ben het met u eens dat het aan het Europees Parlement is om de voorstellen van de Europese Commissie te beoordelen, maar ik zie in de huidige praktijk buitengewoon weinig in de COSAC-variant. Ik vind dat wij hier in de Tweede Kamer verantwoording verschuldigd zijn aan onze kiezers. Wij moeten hier duidelijk aangeven of wij vinden dat iets Europees dan wel nationaal, regionaal of lokaal zal moeten gebeuren. Ik zie uw probleem van 15 nationale parlementen in de huidige situatie, maar dat zij dan zo. Het gaat om een essentiële zaak die de soevereiniteit van de lidstaten in het hart raakt, te weten de overdracht van bevoegdheden. Ik vind dat een nationaal parlement daarop ja of nee moet zeggen. Er kan wel een advies van het Europees Parlement komen. Uiteraard wil het Europees Parlement zoveel mogelijk bespreken. Dat is een logisch gevolg. Maar de vraag of iets nationaal of Europees moet worden geregeld, is een zaak van nationale parlementen omdat het gaat om de overdracht van bevoegdheden van het nationale niveau naar het Europese niveau.

Het begrip subsidiariteit heeft ook betrekking op een andere bevoegdheidsverdeling. Ik doel op de horizontale subsidiariteit, de bevoegdheidsverdeling tussen maatschappelijke organisaties en de overheid. In dat kader ondersteunen wij de gedachte van het kabinet om te komen tot een flankerend adviesforum van sociale partners op Europees niveau. Polderen kan dus ook Europees.

Als er iets Europees geregeld moet worden, is het wel de kwestie van asiel en migratie. Het is bedroevend wat tot nu toe op Europees niveau is bereikt. Effectieve buitengrenscontrole, eensluidende posities inzake het veiligelandenbeleid, realisatie van de Tamperecriteria, terug- en overnameovereenkomsten; alles zit in de min. Wij krijgen de indruk dat de regering zich daarbij neerlegt. Er wordt geconstateerd dat je op dit punt eigenlijk meerderheidsbesluitvorming zou moeten hebben, maar het kabinet constateert tegelijkertijd dat de gouvernementele aanpak het hoogst haalbare is. Wij vragen meer ambitie van het kabinet op dit punt om een effectieve besluitvorming te bereiken. Dat betekent dus meerderheidsbesluitvorming, want anders constateren wij over twee jaar dat wij op al die punten nog steeds in de min zitten.

Ik vind het overigens buitengewoon plezierig dat de VVD inmiddels het licht heeft gezien in de kwestie van het eerder mede door hen opgegeven visumbeleid voor landen zoals Roemenië en Bulgarije. Destijds stond het CDA alleen als een roepende in de woestijn. Ik zal met alle plezier een motie van de VVD tegemoet zien. Die zal er ongetwijfeld komen, gelet op de uitspraken van de heer Zalm op dit punt gisteren in de NRC.

Waarom wordt er ook wat het buitenlands beleid betreft slechts geconstateerd dat er nauwelijks met gekwalificeerde meerderheid wordt besloten? Naar onze mening zal op korte termijn meer gebruik moeten worden gemaakt van de mogelijkheden tot meerderheidsbesluitvorming die nu reeds in het verdrag zijn vervat. Welke initiatieven neemt het kabinet daartoe? Het instrument van de constructieve onthouding zal veel meer moeten worden benut. Dan kan geen enkele lidstaat worden gedwongen om mee te doen en tegelijkertijd hebben wij een Europese stellingname. Dat is beter dan de nu vaak oorverdovende stilte. Willen wij werkelijk effectief kunnen optreden, serieus een rol van betekenis kunnen spelen in bijvoorbeeld het gevecht tegen het terrorisme en onze verantwoordelijkheid kunnen nemen in onze eigen regio, dan kiest het kabinet terecht voor een vereenvoudiging van de externe vertegenwoordiging. Het gaat om een eenduidig gezicht van Europa. Ik wil daaraan wel een consequentie verbinden, te weten een gezamenlijk initiatiefrecht van de hoge vertegenwoordiger en de Commissaris voor Externe Betrekkingen, vooruitlopend op een personele unie van de hoge vertegenwoordiger en de Commissaris. Dat is wat ons betreft een serieuze optie. Het vraagt nu om actie.

Wil Europa een antwoord kunnen bieden op de problemen van burgers, voldoende legitimiteit hebben en effectiever kunnen optreden, dan is het nodig, Europa transparanter en democratischer te maken. Dat betekent dat de Conventie ook op institutioneel gebied veranderingen moet voorstellen. Wat de CDA-fractie betreft, moet het Europees Parlement daartoe medewetgevende bevoegdheden krijgen op die terreinen, waarop met meerderheid wordt besloten in de Raad. Op de gebieden waar de Raad zich buigt over wet- en regelgeving zal dat in openbaarheid moeten geschieden. De voorzitter van de Europese Commissie moet gekozen worden door het Europees Parlement. Het Europees Parlement moet individuele commissarissen naar huis kunnen sturen. Een permanente nationale herkenbaarheid in de Europese Commissie door middel van een commissaris per lidstaat verhoogt naar onze mening ook de legitimiteit van de Commissie.

De heer De Graaf (D66):

Ik kan een hele hoop van wat u aan het slot van uw betoog zegt, zeer goed volgen. Ik herken daarin de authentieke CDA-positie van de afgelopen jaren. Wat vindt u er eigenlijk van dat dit kabinet, onder leiding van CDA-premier Balkenende en met sterke invloed van de CDA-minister van Buitenlandse Zaken De Hoop Scheffer, daar in het geheel niet op ingaat? Ik ben de woorden co-decisie en openbaarheid niet tegengekomen. Over de Europese voorzitter staat alleen maar dat het Europees Parlement een iets grotere rol moet spelen bij de benoeming. Vindt u dat niet buitengewoon teleurstellend?

De heer Verhagen (CDA):

Nee, er zijn tal van openingen geboden in deze notitie. Ik herken op een aantal punten wel degelijk de mogelijkheden die door dit kabinet op dit punt worden geboden. Maar ik wil boter bij de vis. Er worden suggesties gedaan, die ik geconcretiseerd wil zien. Vandaar dat ik dit concreet invul. Ik kan mij overigens voorstellen – dat zal dit debat moeten duiden – dat er verschillende opvattingen leven in deze Kamer over de toekomst van Europa. Dat is overigens niet vreemd, want ik herinner mij het kabinet waarvan uw partij deel uitmaakte, welk kabinet niet de duidelijke keuzes maakte die wij voorstaan. Aangezien wij hier op basis van een kabinetsnotitie van gedachten wisselen, geef ik de richting aan die volgens de CDA-fractie moet worden ingeslagen. Er ligt een aantal varianten op tafel, zoals die in de kabinetsnotitie zijn geschetst. Maar er wordt op die terreinen geen definitieve keuze gemaakt. Vandaar dat ik hier naar voren breng wat de CDA-fractie hiervan vindt.

De heer De Graaf (D66):

Ik dacht even dat we het dualisme weer terugkregen. U kunt niet uit uw mond krijgen dat u de notitie niet goed, zelfs teleurstellend vindt. U heeft het over varianten, maar die termen komen er niet eens in voor. Openbaarheid en co-decisie komen er niet in voor.

De heer Verhagen (CDA):

Ik vind dat het kabinet op dit punt meer initiatieven moet nemen. Dat is de reden, waarom ik die elementen hier noem. Als dat geen dualisme is, weet ik het niet meer.

De heer Van Bommel (SP):

Zijn uw opmerkingen ook bedoeld om te constateren, met de regering en in ieder geval met de SP-fractie, dat het draagvlak in Nederland onder de bevolking voor deze Europese Unie gering is, dat er meer transparantie nodig is in Europa en dat de bevolking meer gevraagd zou moeten worden over de toekomst van Europa? Betekent uw opmerking ook dat de CDA-fractie op deze punten met concrete voorstellen zal komen? U kunt het de regering wel voorhouden, maar wat gaat uzelf doen?

De heer Verhagen (CDA):

Regering regeer! Hoe zij moet regeren en welk beleid zij moet voorstaan, heb ik hier namens de CDA-fractie verwoord. Wij zullen proberen, op dat punt meerderheden te krijgen, opdat het kabinet een steuntje in de rug krijgt. Een thema dat door het kabinet is opgepakt, is dat er transparanter, democratischer en betrouwbaarder moet worden geopereerd terwijl er antwoorden moeten worden gegeven op de problemen die de burger bezighouden. Maar je zult ook het maatschappelijk debat aan moeten gaan. Wat ons betreft, zijn daarvoor in deze notitie suggesties gedaan, suggesties die wij graag ondersteunen. Je zult de burgers meer moeten betrekken, en je zult je niet moeten beperken tot experts meetings. Het publieke debat moet worden gevoerd, ook met de maatschappelijke organisaties. Wij doen daar graag aan mee, maar het zal veel breder moeten worden, anders blijft het een elitaire discussie. Europa zal het debat van de straat moeten worden, niet alleen in negatieve zin, maar ook in positieve zin, niet alleen door het oplossen van de problemen, maar ook door het entameren van het debat. Wij zijn daartoe bereid, maar ik verwacht op dit punt van het kabinet initiatieven.

De voorzitter:

Het woord is aan mevrouw Maij-Weggen, de delegatieleider van het CDA in het Europees Parlement.

Mevrouw Maij-Weggen:

Voorzitter. Als reactie op het interruptiedebatje van zojuist wil ik opmerken dat ik de eer heb om in de Conventie in de werkgroep te zitten die zich bezighoudt met de rol van de nationale parlementen. Ik kan u zeggen dat daar minimale sympathie is en steun voor het idee van de senaat. Ik vind het dus verstandig dat de regering dat niet meer heeft meegenomen in haar nota. Ik kan u wel zeggen dat zowel in de werkgroep subsidiariteit, als in de werkgroep die zich bezighoudt met de nationale parlementen, veel steun is voor het idee om de nationale parlementen niet alleen in te schakelen aan het eind van de rit van de wetgeving, maar ook aan het begin, zodat zij mee kunnen toetsen of wetten überhaupt wel door de Europese Unie zouden moeten worden opgezet of dat de nationale lidstaten zich daarmee zouden moeten bemoeien. Er is een brede steun voor om aan het begin van de rit een subsidiariteitstoets uit te laten voren door de nationale parlementen. Er wordt nog over gesproken hoe dat moet worden ingericht.

Ik wil mij in dit debat vooral concentreren op de regeringsnota over de Conventie. Ik doe dat ook, omdat ik daar actief in mee mag werken namens het Europees Parlement. Die Conventie is op 28 februari volop aan het werk gegaan. In de eerste fase is vooral geluisterd naar elkaar, naar de maatschappelijke organisaties en naar de burgers. Dat is voor de zomer afgerond met een grote hearing van de Europese ngo's en de jongerenconventie. Nederlandse maatschappelijke organisaties hebben daar actief aan meegedaan en ook Nederlandse jongeren hebben zich goed geweerd in die jongerenconventie.

Als christen-democraten nemen wij ook onze eigen verantwoordelijkheid daarbij. Deze week hebben wij een enquête over vraagstukken die in de Conventie moeten worden opgelost, uitgestuurd naar 80.000 CDA-leden in het hele land. Een proefenquête van begin september onder CDA-leden in het noorden van het land, heeft uitgewezen dat de respons heel erg goed is. Wanneer je dan daarna een bijeenkomst met 250 mensen, die gewoon willen weten wat onze reacties zijn op hun reacties op die enquête, mag bijwonen en daar mag spreken, kan ik u verzekeren – ik zeg dit tegen de minister van Buitenlandse Zaken – dat als u dat aanhoort u veel meer respons zult krijgen dan vaak wordt gedacht. Ik zou dus graag van de minister willen weten hoe hij het aan gaat pakken, die grotere betrokkenheid van de Nederlandse burgers bij het werk in die Conventie. Mijn advies is om te stoppen met elitaire expertmeetingen, waar alleen een klein groepje met elkaar discussieert, en de vraagstukken voor te leggen aan een veel bredere groep van burgers.

Dank ook voor het ideologische accent in de nota van de regering over de Conventie. Het is heel goed dat de regering onderstreept dat het in de Europese Unie niet alleen gaat om de doelstellingen van weleer, het behoud van vrede en stabiliteit en het stimuleren van economische ontwikkelingen, maar dat het ook gaat om de Europese Unie als waardegemeenschap, waaraan ook rechtstatelijke eisen worden gesteld, zoals de ontwikkeling en versterking van de democratie, het naleven van mensenrechten, meer ruimte en respect voor minderheden, solidariteit met medemensen die dat nodig hebben, armoedebestrijding en aandacht voor de Derde Wereld. Een waardegemeenschap is veel ruimer dan een economische gemeenschap. Zou de minister-president nog eens zijn visie willen geven op die kant van de Europese samenwerking die naar ons oordeel veel steviger zou moeten worden onderstreept?

De regering hecht, net als wij, zeer aan de Europese Unie als rechtsgemeenschap Ik begrijp dat de regering daarom positief staat tegenover het voornemen van de Conventie om te komen tot een Grondwettelijk verdrag. Wat ik dan niet begrijp is de terughoudendheid van de regering om het handvest voor de grondrechten daarin te verankeren. Wanneer je de burgers echt het gevoel wilt geven dat die Europese Unie er ook voor hen is, is dat handvest toch een voortreffelijk middel. Wanneer de regering schrijft dat het handvest geen rechtsaanspraken zou moeten hebben en dat de hoven van Luxemburg en Straatsburg moeilijkheden krijgen met een dubbele rechtsgang, denk ik dat zij te pessimistisch is. Uit de recente evaluatie van de wetenschappelijke dienst van het Europees Parlement is gebleken dat het handvest in diverse lidstaten al in de rechtsgang wordt gebruikt. De ervaren rechters en juristen van de Europese hoven in Straatsburg en Luxemburg hebben al constructieve artikelen geschreven over de wijze waarop die twee hoven kunnen samenwerken. Ik heb hier onder andere een artikel van de heer Alber, nog zeer bekend neem ik aan bij de heer Janssen van Raay. De heer Alber is oud-voorzitter van de juridische commissie en nu rechter bij het Europese hof. In dit verband een vraag aan de minister van Buitenlandse Zaken. Laat de regering haar terughoudendheid met betrekking tot het handvest varen als de Conventie tot het oordeel komt dat het handvest wel in het grondwettelijk verdrag moet worden verankerd? Dit wordt namelijk gesteund door de Europese christen-democraten.

Een belangrijke vraag die de Conventie moet beantwoorden, is of wij een communautair Europa of een intergouvernementeel Europa willen. Ik ben heel positief over de keuze van de Nederlandse regering voor de versterking van de communautaire methode. Dat is een goed standpunt, omdat de ervaring leert dat die methode het meest effectief, transparant, succesvol en logisch is. Die methode garandeert ook de grootste betrokkenheid van de kleinere lidstaten. Positief is dat de regering de derde pijler wil onderbrengen in dat communautaire deel van het toekomstig verdrag. Dat strookt met een sterke stroming in de Conventie om, vooral op initiatief van de christen-democraten, die hele pijlerstructuur af te schaffen in het toekomstig verdrag. Tegen die achtergrond is het jammer dat de regering zo pessimistisch is over de mogelijkheid om de tweede pijler, het gemeenschappelijk buitenlands beleid en het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid, meer communautair te maken. Het gebrekkige optreden van de Unie op het gebied van buitenlandse zaken is een van de grootste ergernissen van de burgers ten aanzien van die Europese Unie. Waarom dan toch niet geprobeerd om hier zo veel mogelijk communautair samen te werken? Er zullen altijd aspecten zijn die intergouvernementeel moeten blijven, zoals de inzet van militairen. Dat kan dan bij unanimiteit worden besloten of met een "opt-outregeling" worden geregeld. Maar het hele pakket van het GBVB buiten de bedragen en intergouvernementeel houden, hoeft naar mijn oordeel niet. Ik zou graag de mening van de minister van Buitenlandse Zaken daarover horen.

Ik ben blij dat de regering niet zo veel voelt voor het idee van een president voor de Unie, dus voor een soort super-Solana. Het is dan ook een beetje gevaarlijk om de huidige positie van Solana voorlopig zo te laten of zelfs te versterken. In het Europees Parlement zijn wij helemaal niet zo onder de indruk van de rol van de hoge vertegenwoordiger. Er is een permanente spanning met de rol van de commissaris voor externe betrekkingen. Althans, zo ervaren wij dat als de twee heren optreden in de commissie Buitenlandse Zaken in het Europees Parlement. Zij wekken de indruk van een echtpaar dat nog wel bij elkaar is, dat probeert de schijn op te houden, maar dat intussen thuis de grootst mogelijke ruzie maakt. Is de heer Solana zo succesvol? Waar was hij in de kwestie Afghanistan? Waar was hij in het conflict tussen India en Pakistan? Waar was hij bij de Midden-Oostenproblematiek? Waar is hij bij de Irakproblematiek? De regering schrijft dat op langere termijn de functies van Solana en Patten meer in elkaar geschoven zouden moeten worden, terwijl ons advies is om dat maar zo snel mogelijk te doen. Als dat nog kan in de Conventie – daar is heel wat steun voor – hoop ik dat de regering daar steun aan wil geven.

Voorzitter. Ten slotte nog een opmerking over onze rol in de Conventie. Ik zit daar namens het Europees Parlement, maar ook als Nederlandse afgevaardigde. De christen-democraten hopen en verwachten dat er een nieuw grondwettelijk verdrag komt met een versterkt communautair karakter en dat daarmee een Unie van 25 lidstaten goed kan functioneren. Wij hopen vooral dat onze burgers het gevoel krijgen dat de Europese Unie door het werk van de Conventie en door het nieuwe verdrag begrijpelijker, besluitvaardiger en democratischer zal worden. De Europese Unie moet daarbij vooral een waardengemeenschap zijn, waarbij men zich thuis voelt en waarvoor men waardering heeft. Als dat het resultaat van die Conventie kan zijn, hebben wij en Nederland ons huiswerk goed gemaakt.

De heer Palm (LPF):

Voorzitter. Wij bespreken hier vandaag een belangrijk onderwerp, namelijk de aanstaande besluitvorming over de uitbreiding van de Europese Unie. Het gaat om vijftien lidstaten die al geruime tijd in onderhandeling zijn over een uitbreiding met maar liefst tien kandidaat-lidstaten, ook wel de "big bang" genoemd. Je zou verwachten dat dit bij de burgers van de bestaande Unie veel discussie teweegbrengt. Dat is helaas niet of onvoldoende het geval. Beide vorige sprekers hebben dat ook naar voren gebracht. De politiek is er kennelijk niet in geslaagd, deze discussie onder de burgers op gang te brengen. In de regeringsverklaring staat hierover dat het belang van de Europese Unie voor de Nederlandse samenleving in contrast staat met de geringe betrokkenheid van de bevolking bij de ontwikkeling van de Europese Unie. De aanstaande uitbreiding en de discussie over de toekomst van de Europese Unie zijn ontwikkelingen die niet zouden moeten passeren zonder een levendig maatschappelijk debat. Het kabinet heeft meegedeeld dat het hieraan zal bijdragen door verschillende aspecten van de uitbreiding en de verdieping breed onder de aandacht van het publiek te brengen, zoals de economische voordelen en de mogelijkheden om greep te herwinnen op de grensoverschrijdende vraagstukken zoals migratie, asiel, milieu en veiligheid. Aan de handhaving van het subsidiariteitsbeginsel zal strikt de hand worden gehouden.

Voorzitter. Ik wil graag van de regering vernemen op welke wijze zij dit debat wil stimuleren. Dit onderwerp is voor de LPF erg belangrijk, juist vanwege de noodzaak de burgers hierbij te betrekken en een draagvlak te creëren voor de besluitvorming die in sneltreinvaart op ons afkomt. De Lijst Pim Fortuyn is als regeringspartij op een rijdende trein gesprongen. Er is een strak tijdschema voor de besluitvorming. De mogelijkheden om in alle rust deze belangrijke zaak uitvoerig te bekijken en de bevolking te raadplegen, zijn beperkt. Normaal gesproken zou je zeggen: langzaam aan, dan breekt het lijntje niet. Dat zou een verstandige leidraad zijn.

Uit geopolitiek, sociaal-economisch en moreel oogpunt is een grote en gezonde Europese Unie toe te juichen, een Unie waarin 500 miljoen Europeanen gelijke kansen hebben op ontplooiing en een betere toekomst. Dat is een mooi vergezicht, maar is het ook een realistisch vergezicht? De LPF heeft zich gebonden aan het regeerakkoord. Expliciet staat hierin dat bij toetreding van de nieuwe lidstaten per land scherp wordt vastgehouden aan de Kopenhagencriteria. De Lijst Pim Fortuyn zal dit ook doen. Hierbij is geen sprake van Euroscepsis maar van Eurorealisme. De tijd haalt ons echter in. We zullen alle zeilen moeten bijzetten om tot een weloverwogen en precieze beoordeling te komen.

Voorzitter. Wat is de stand van zaken? Hoe functioneert het huidige verband van 15 lidstaten? Hierbij zijn positieve en negatieve kanttekeningen te plaatsen. Uitgangspunt van de lijst Pim Fortuyn is het zogenaamde subsidiariteitsbeginsel. De LPF is een voorstander van de Europese Unie maar met behoud van eigen identiteit en waar mogelijk soevereiniteit Nederlander, Europeaan, wereldburger, in die volgorde.

Voor de Lijst Pim Fortuyn zijn de volgende punten van belang. Hoe zit het met de Oostgrens? Hoe zit het met de structuur van de rechtsstaat in bepaalde landen? Wat zijn de gevolgen voor de arbeidsmarkt? Waar past de vraag: Welke invloed heeft dat op onze landbouw? De Europese Unie gaat gebukt onder een gemeenschappelijk landbouwbeleid dat haar doel ver voorbij is geschoten. Boeren produceren in grote hoeveelheden producten waar niemand om vraagt maar waarvoor ze wel subsidie krijgen. Na de uitbreiding met grote landbouwstaten als Polen en Hongarije produceren nog veel meer boeren producten waarop niemand zit te wachten, maar waar de Nederlandse belastingbetaler wel voor moet betalen. In de regeringsverklaring staat dat de Structuurfondsen zullen openstaan voor nieuwe lidstaten, maar dat het rondpompen van geld tussen de rijke lidstaten en de Europese Unie moet worden gestaakt. Grensoverschrijdende samenwerkingsprojecten met een toegevoegde Europese waarde blijven mogelijk. De Lijst Pim Fortuyn onderschrijft dit van harte.

Meer aandacht is nodig voor de vraag hoe lidstaten de financiële last van de vergrijzing op verantwoorde en duurzame wijze kunnen opvangen. Daarbij kan in landen met een pensioenomslagstelsel aan verschillende maatregelen worden gedacht, waaronder een extra verlaging van de staatsschuld onder de norm van 60% uit het Verdrag van Maastricht.

Voorzitter. Ik kom bij het institutionele kader van de Europese Unie. In de regeringsverklaring staat dat de bevoegdheden van de instituties van de Europese Unie waaronder het Europees parlement geen doel op zichzelf zijn, maar besproken kunnen worden in het belang van de daadkracht en het draagvlak in de Europese Unie. Het kabinet dient voorstellen terzake zoals die van de Europese conventie op hun merites te beoordelen. Bevordering van de doelmatigheid in de Europese besluitvorming en uitvoering is nodig. Bij de toebedeling van taken aan de Europese Unie moet steeds worden zorggedragen voor een adequate besluitvormingsstructuur met voldoende democratische basis, uitgaande van het subsidiariteitsbeginsel.

Voorzitter. De EU heeft veel bijgedragen aan de welvaart van de lidstaten. Het draagvlak onder de bevolking kan verder worden vergroot door terugdringing van de Brusselse bureaucratie. Het functioneren van het Europees parlement wordt kritisch bekeken. Wij zullen met elkaar moeten uitzoeken hoe de controlefunctie het beste kan worden uitgeoefend. In dit verband vraag ik de minister van Buitenlandse Zaken of de raden van ministers niet ook al een soort senaat zijn.

Wij spreken vandaag ook over de notitie van de regering "Europa in de steigers", waarin de inzet van de regering wordt aangegeven voor de volgende fase van de Conventie over de toekomst van Europa. De notitie geeft in onze ogen nog onvoldoende helderheid over deze inzet van de regering. Wij zullen hier hopelijk in dit debat meer duidelijkheid over krijgen.

De regering stelt dat het moment is gekomen om de Nederlandse inbreng in dit forum – gedoeld wordt op de Conventie – nadrukkelijker te sturen en de voortgang van de werkzaamheden nauwkeuriger te volgen. Dat zal tijd worden! Het gaat hierbij om de uitvoering van de Verklaring van Laken, waarin een aantal punten wordt opgesomd, zoals een nauwkeuriger bevoegdheidsafbakening tussen de Europese Unie en de lidstaten, de status van het in Nice afgekondigde Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, vereenvoudiging van de Europese verdragen, zodat zij begrijpelijker en duidelijker zijn, en de rol van de nationale parlementen.

De twee voorgaande sprekers hebben ook al gezegd dat de Unie democratischer, transparanter en efficiënter moet worden. Dat vindt ook de regering. Wat de LPF betreft: hard snijden in de enorme bureaucratie. Hierover zou naar onze mening een grote subsidiariteitsconferentie van de Europese Unie op haar plaats zijn, waarop de hele Brusselse regelfabriek met al zijn wetten, regels en regeltjes kritisch tegen het licht gehouden kan worden. Uiteindelijk kan daarop besloten worden wat weg kan, wat terug moet naar de landen en wat in handen van Brussel blijft.

De inzet van de regering is er in algemene zin op gericht dat een zich uitbreidende Unie in staat blijft, adequaat te kunnen handelen en besluiten. De regering stelt dat de Europese Unie een steeds onmisbaarder voorwaarde en kader vormt voor het realiseren van de overheidstaak van de lidstaten, niet in plaats van de nationale overheden, maar als complement, een noodzakelijk verlengstuk daarvan. Dit klinkt mooi, maar is dit realistisch? Steeds vaker geldt: in plaats van. Dat vindt de LPF niet juist.

In de notitie stelt de regering verder dat gerichte versterking van de rol van de Commissie wenselijk is bijvoorbeeld op het vlak van de nakoming van het Groei- en Stabiliteitspact. In lijn met het Strategisch akkoord maakt de regering zich sterk voor de strikte handhaving van de afspraken over de nationale begrotingsdiscipline. Dat is een van de punten waar de Lijst Pim Fortuyn zich ernstige zorgen over maakt. Wij hebben gisteren uit de krant kunnen vernemen dat met name Frankrijk afstevent richting 3% begrotingstekort. Ook landen als Italië en Duitsland hebben grote problemen. De regering stelt in dit verband verder dat gebleken is dat het zwaartepunt bij de bepaling of een significante afwijking van de middellangetermijndoelstelling van het begrotingssaldo optreedt, bij de raad ligt. Het gevaar bestaat dan dat de interpretatie van de regels om politieke redenen wordt opgerekt. Een artikel in De Telegraaf van gisteren wees daar enigszins op. Wij maken ons daar zorgen over. Teneinde een objectieve en strenge toepassing van het stabiliteitspact te waarborgen, overweegt de regering de mogelijkheid van een sterkere rol voor de Commissie; een waarschuwing. Gesproken wordt over het afgeven van een zogenaamde early warning aan lidstaten waarin enig buitensporig tekort dreigt te ontstaat. Wat zijn de sancties in dat verband?

De heer De Graaf (D66):

Ik verwachtte eigenlijk een opmerking over het democratisch tekort in Europa en de rol van het Europees Parlement. De oprichter van uw lijst had specifieke opvattingen hierover. Hij ging zelfs zo ver dat hij zei: wat mij betreft kan het Europees Parlement worden afgeschaft. U zegt daar niets over, noch over vermindering van de rol van het Europees Parlement, noch over versterking van de bevoegdheden. Wat is de positie van uw fractie?

De heer Palm (LPF):

Ik zal mij op dit punt in het eerste debat helaas wat zorgvuldig en voorzichtig opstellen. Wij zijn wel degelijk voor versterking van het democratische gehalte van het Europees Parlement.

De heer De Graaf (D66):

Dit roept natuurlijk een nieuwe vraag op. Wat bedoelt u met versterking van het democratische gehalte? Doelt u dan op meer of minder Europarlementariërs, op versterking van de bevoegdheden en op co-decisie? Wat wilt u?

De heer Palm (LPF):

Ik denk dat het nog een beetje te vroeg is om hier een goed antwoord op te geven. Dit debat dient er mede toe om daarover duidelijkheid te krijgen. Ook moet duidelijk worden welke weg het beste bewandeld kan worden. Wat dit betreft, houd ik mij vooralsnog dus even op de vlakte.

De heer De Graaf (D66):

Ik begrijp dat u het aan het kabinet overlaat.

De heer Palm (LPF):

Ja.

De voorzitter:

Het woord is aan de heer Gijs de Vries die vandaag in de hoedanigheid van Tweede-Kamerlid zijn maidenspeech houdt. Ik zie hem enigszins verbaasd kijken, maar dat is het geval.

De heer G.M. de Vries (VVD):

Voorzitter. Ik stel in ieder geval met vreugde vast dat de Lijst Pim Fortuyn niet langer voor afschaffing van het Europees Parlement is.

In november 1989 viel de Berlijnse muur. Het communisme werd weggevaagd, Duitsland werd herenigd. De gevolgen van deze historische omwenteling beheersen sindsdien de agenda van de Unie. Centraal staat de vraag, welke plaats te bereiden aan het machtige Duitsland en welke plaats aan de landen van Centraal- en Oost-Europa. Twee stappen heeft de Unie tot dusverre gezet. De totstandkoming van de Economische en Monetaire Unie en de euro heeft als politiek doel de lidstaten, inclusief Duitsland, nauwer te verbinden. De verdragen van Maastricht, Amsterdam en Nice hadden tot doel, de Unie institutioneel te versterken. Beide initiatieven dienen de Unie voor te bereiden op de derde grote operatie post 1989: de opname van al die landen in Centraal- en Oost-Europa die daartoe bereid en in staat zijn.

De samenloop van deze drie buitengewoon ingrijpende processen trekt een zware wissel op het politieke leiderschap in Europa. Ministers geven niet langer alleen leiding aan hun eigen land. Van hen wordt tegenwoordig ook gevraagd, leiding te geven aan een continent. Leiding geven aan Europa houdt ook in: uitleggen wat men doet in Brussel, actief steun werven voor de besluiten van de Raad van Ministers. Juist aan dit leiderschap ontbreekt het vaak in Europa. Geen wonder dat zoveel mensen onverschillig staan ten opzichte van de Europese Unie. Binnenlandse besluiten hebben vele vaders; Brusselse besluiten zijn bijna altijd wees.

Sinds 1957 is de agenda van de Europese integratie niet zo beladen geweest als nu. Des te belangrijker is het, te zorgen voor voldoende draagvlak onder de bevolking. De "permissive consensus" die de houding van vele Europeanen ten opzichte van de Unie lang kenmerkte, brokkelt af. De Unie loopt gevaar te worden tot een reus op lemen voeten. De minister-president is zich dat bewust, zo blijkt onder andere uit de Troonrede. Laten wij echter niet te veel verwachten van voorlichtingscampagnes door professionele bureaus. Propaganda werkt averechts. Met een kritische houding in en ten opzichte van Brussel is niets mis. Integendeel, zonder kritiek geen democratische debat! Maar cruciaal is wel dat nationale politici openlijk verantwoordelijkheid nemen voor Europese besluiten. Daarom is het goed dat wij vandaag met de regering spreken, inclusief de minister-president, lid van de Europese Raad.

Voorzitter. Tweemaal zal de Europese Raad zich dit kwartaal buigen over de uitbreiding. Er zijn sterke argumenten voor de uitbreiding van de Europese Unie. Uitbreiding komt de politieke stabiliteit en de economische groei op het continent ten goede. Rechtstreeks en indirect draagt toetreding tot de Unie ook bij aan de versterking van de rechtsstaat en de kwaliteit van bestuur in de nieuwe lidstaten. Een grotere Unie legt wereldwijd meer gewicht in de schaal. De betrokken volken hebben zich dertien jaar lang grote inspanningen getroost om de erfenis van het communisme op te ruimen. Toch voldoen nog niet alle kandidaten aan de overeengekomen criteria voor toetreding. Wat mededinging en staatssteun betreft, voldoen Polen, Tsjechië, Hongarije en Slowakije nog niet aan de eisen. Wat het visumbeleid betreft, gaapt er nog een gat aan de oostgrens van Polen. Polen probeert het instellen van een visumplicht voor Rusland, Belarus en Oekraïne zo lang mogelijk uit te stellen. Wat de VVD betreft, moet deze verplichting zijn vervuld voor Polen toetreedt. De Poolse grensbewaking zal pas in 2006 op sterkte zijn. Tot die tijd kan naar de mening van mijn fractie dan ook geen sprake zijn van het opheffen van de controles aan de binnengrenzen van de Unie.

Over een aantal weken zal deze Kamer nog uitvoerig spreken over de uitbreiding. Over de financiële aspecten wil ik daarom kort zijn. De regering verzet zich conform het Strategisch akkoord tegen infasering van inkomenssteun voor de landbouwsector in de nieuwe lidstaten. In dit verband is van groot belang welke onderhandelingsmandaat de Europese Raad in Brussel vaststelt. Als de infasering onverhoopt deel zou uitmaken van het mandaat zou Nederland een belangrijke slag verloren hebben. Nu moet het mandaat eenstemmig worden vastgesteld. Nederland kan het dus blokkeren. De VVD-fractie vraagt de regering, het in Brussel zonodig hard te spelen.

De notitie Europa in de steigers bevat een aantal voorlopige gedachten van de regering en mijn fractie kan zich in de hoofdlijn vinden. Wel vraag ik de regering nader uit te werken hoe men de bescherming van grondrechten precies in het verdrag wil verankeren. De notitie is daarover niet uitgesproken duidelijk.

Twee elementen heb ik in de notitie gemist, ten eerste wat de Nederlandse minimumpositie op institutioneel gebied precies is. Wat wil de regering in ieder geval realiseren en wat in ieder geval verhinderen? In de Conventie wordt zichtbaar dat de grote lidstaten streven naar versterking van het Raadsvoorzitterschap en de Europese Raad. Nederland heeft juist belang bij het goed functioneren van alle instellingen, inclusief de Commissie. Aantasting van het initiatiefrecht van de Commissie dient in ieder geval te worden voorkomen. Tegelijkertijd zou Nederland prioriteit moeten geven aan het communautariseren van de derde pijler. Waarom lezen wij overigens niets over de Nederlandse stem in de Europese Centrale Bank? Hoe denkt de regering over de Nederlandse zetel in het bestuur van de ECB na de uitbreiding?

Een tweede element dat ik in de kabinetsnotitie mis, is aandacht voor de bilaterale betrekkingen. In veel gevallen loopt de kortste weg naar Brussel over Berlijn. Juist in Duitsland spelen zich echter ongunstige ontwikkelingen af. De werkloosheid is al bijna 10% en de economische groei, net als vorig jaar, minder dan 1%. Hervormingen op de arbeidsmarkt blijven uit. Duitsland is een gebarricadeerde samenleving, schreef Die Zeit onlangs. Deze Duitse "Reformstau" is ronduit slecht voor Nederland. Is de minister-president al op bezoek geweest bij zijn Duitse ambtgenoot? Is hij bereid de bondskanselier indringend te spreken over het Nederlandse belang bij Duitse hervormingen? Politiek is Duitsland niet meer de motor van de Europese samenwerking. Tekenend is dat Duitsland op de Europese Conventie geen noemenswaardig verzet biedt tegen de pogingen van de Britten en anderen om het intergouvernementele karakter van de Unie te versterken. Steun krijgen die pogingen overigens ook niet. Eigenlijk is er geen duidelijke Duitse lijn, maar zonder Duitse steun komt Nederland niet ver. Wat is de Nederlandse inzet?

In de derde plaats neemt de steun van de Duitse bevolking voor de Unie zienderogen af. Minder dan de helft van de Duitsers ouder dan 25 jaar vindt de EU nog een goede zaak, maar 38% vindt dat Duitsland profijt heeft van de Unie en maar 30% vindt het spijtig als de Unie helemaal zou worden opgeheven. Dat zijn schokkende cijfers. Wat betekent dat voor Nederland? Wat denkt de regering te ondernemen om dit tij te helpen keren?

De Europese integratie heeft twee gezichten. Enerzijds is de Unie een inspirerend en grotendeels succesvol experiment in multinationaal bestuur. Anderzijds is het een creatie gebleven van politieke elites die weinig behoefte hadden aan democratische verankering. Daardoor is de Unie brozer dan zij schijnt. De Europese integratie is niet onomkeerbaar. Zij vergt een bewuste keuze van elke nieuwe generatie in en buiten de politiek. Ik vraag de leden van het Nederlandse kabinet, die keuze actief uit te dragen, ook in de bilaterale betrekkingen.

Herstel van vertrouwen vergt dat de Unie doet wat is beloofd. Misschien moet de Unie minder beloven en meer waarmaken van wat voor de burger de hoofdzaken zijn. Ik noem het versterken van de concurrentiekracht. De Europese Raad in Lissabon heeft ambitieuze doelen gesteld. De VVD-fractie waardeert dat, maar dan moeten de lidstaten die afspraken binnenlands wel waarmaken. Duitsland doet helaas het omgekeerde. Het besluit tot behoud van de staatsinvloed bij Volkswagen en de 400 mln euro staatssteun voor het failliete MobilCom vervalsen de concurrentie in Europa.

Het begrotingsbeleid van de drie toonaangevende eurolanden is in strijd met eerdere afspraken. De heer Verhagen heeft daar al op gewezen. Grote lidstaten moeten door Raad en Commissie aan dezelfde regels worden gehouden als kleine. Gebeurt dat niet, dan dreigt ernstige schade aan het draagvlak van de euro en van de Unie als geheel. Ook wij moeten nog extra inspanningen leveren. Om de doelstelling van de Europese Raad in Barcelona te halen, moeten in zes maanden nog 54 richtlijnen in nationale wetgeving worden omgezet. Ik vraag de aandacht van de minister-president en van de kamervoorzitter voor de werkafspraken die hiertoe nog moeten worden gemaakt tussen Kamer en regering. De uitvoeringswetgeving inzake de interne markt heeft voor de VVD prioriteit. Welke besluiten heeft de regering overigens genomen om te voldoen aan de afspraak dat in 2010 overheid en bedrijven in elk land 3% van het BBP aan onderzoek en innovatie zullen uitgeven?

Als de mensen in Europa ergens Europees optreden dringend nodig vinden, dan is dat op het terrein van asiel en criminaliteitsbestrijding. Toch is in de JBZ-raad de voortgang op deze terreinen traag en onvoldoende, met uitzondering van de bestrijding van terrorisme. De VVD vraagt de regering om zich sterk te maken voor besluiten over welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielaanvraag, over het opstellen van een repatriëringsprogramma en over de bestrijding van mensensmokkel.

Het buitenlandseveiligheidsbeleid van de Unie is nog vooral een kwestie van vorm boven inhoud. De Unie mist focus, machtsmiddelen en leiderschap. Meer draagvlak voor de Unie onder de bevolking vergt ook hier meer effectiviteit. Ik vraag in dit verband aandacht voor de verhouding met de Verenigde Staten. Amerika blijft onmisbaar voor de Europese veiligheid. De EU doet er goed aan om meer oog te hebben voor de Amerikaanse behoefte aan veiligheid na 9-11. De kloof in militair vermogen tussen de Verenigde Staten en de Europese bondgenoten groeit en is een potentiële bron van spanning. Vijftien of meer lidstaten, met vijftien krijgsmachten, met elk meestal drie krijgsmachtsdelen: het kost te veel en levert te weinig op. Het is nodig om de verspilling terug te dringen door een betere samenwerking en taakverdeling. Voor de Unie geldt ook hier: minder woorden, meer daden. De VVD pleit voor een scorebord van de Unie ten aanzien van de uitvoering van het Europees Capability Action Plan. Maak duidelijk welk land zich aan de afspraken houdt en mobiliseer peer pressure.

Ik maak nog een opmerking over het buitenland beleid. Het belang van de relaties tussen de Unie en de moslimstaten neemt toe, gezien de immigratie uit die landen en het effect van 9-11. De Unie mist nog een duidelijke lijn in de betrekkingen met moslimstaten, in het bijzonder Noord-Afrika. Het belang van Europa vergt de ontwikkeling van de economie en rechtsstaat in die landen. De Unie dient de associatiebetrekkingen meer te richten op kwaliteit van bestuur en respect voor de mensenrechten, inclusief de persvrijheid. Ik vraag de regering daarom te onderzoeken hoe de effectiviteit van in het bijzonder de euromediterrane akkoorden op deze punten kan worden vergroot.

De voorzitter:

Mijnheer De Vries, van harte gefeliciteerd met uw maidenspeech!

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

De voorzitter:

Het woord is aan de heer Maaten, de delegatieleider van de VVD in het Europees Parlement.

De heer Maaten:

Voorzitter. Vandaag is een historische dag. Twaalf jaar geleden werden de twee Duitslanden een. De Duitsers grepen hun kans om de breuk, ontstaan in de Koude Oorlog, te helen. Eén Duitsland, ingebed in een Europese Unie waarin democratie, respect voor de rechten van de mens en één markt zonder binnengrenzen het fundament zijn voor een diepe samenwerking.

Nu staan wij voor een vergelijkbare uitdaging. Twaalf landen uit Oost- en Zuidoost-Europa willen lid worden van die democratische Europese familie. Ik verwelkom dat, maar ik maak mij er ook zorgen over. De regels die wij hebben opgezet voor de interne markt zijn streng. De berichten uit Oost-Europa over corruptie, maffiapraktijken en dergelijke zijn nog niet verstomd. Het is nog maar de vraag of de Conventie en de volgende Intergouvernementele conferentie tot eenvoudiger, inzichtelijker en democratischer besluitvormingsprocessen voor de Unie komen. Natuurlijk moeten kandidaten die er klaar voor zijn, er zo snel mogelijk bij. Wij moeten evenwel bereid zijn, te accepteren dat het er misschien maar een paar of in ieder geval geen tien zullen zijn.

Een tweede voorwaarde is een harde opstelling in monetaire en financiële zaken. Dat is terecht. Alle EU-landen hebben gezamenlijk beloofd, een gebalanceerde begroting neer te zetten, nu en in de toekomst. Daaraan moet iedereen zich houden en elk land dient daarvoor zijn best te doen. Afspraak is afspraak. Immers, een stabiele, op verantwoorde wijze uitgebreide Unie is in ieders belang en zeker ook in het belang van de toetreders zelf. Nu hebben zij nog met die aardige meneer Verheugen te maken, maar straks komen commissarissen Bolkestein en Monti ze aan de gemaakte afspraken houden. Ga er maar aan staan.

Wij moeten dus sterk staan voor het belang van onze burgers. Hen is niet helder wat "Europa" betekent. Stel je voor, je bent een kleine ondernemer in een rustige buitenwijk onder de rook van de grote stad, trotse eigenaar van een winkeltje, afhankelijk van de buurtbewoners voor de handel. Met wat medewerkers houd je de toko draaiende. Wat heb je dan met Europa te maken? Meer dan je denkt en minder dan je zou willen, is het tegenstrijdige antwoord.

Europa doet veel zaken goed, zoals de bescherming van consumenten, het bewaken van de interne markt, het bevorderen van mededinging en de bescherming van mensenrechten. Maar het imago is anders en daar is een reden voor. Europa straalt niet uit dat het burgers en bedrijven de mogelijkheid tot ontplooiing biedt, maar daarentegen steeds meer dat het een verstikkende deken van regelgeving aan het breien is. Als die regels er eenmaal zijn, blijven zij er ook, zelfs als politieke smaken en inzichten veranderen. Denk aan de Vogelrichtlijn, die zoveel ellende veroorzaakt voor gemeenten en provincies in dit land.

De eerder genoemde winkelier zit midden in de interne markt, dat abstracte begrip. Laat er geen misverstand over bestaan: die interne markt is een zegen voor die winkelier en zijn trouwe klant. De Europese Commissie gaf in 1996 aan dat in de vier jaar daaraan vooraf gaand, sinds het opzetten van de interne markt, de handel tussen de lidstaten met 20 tot 30% was gestegen. Sindsdien heeft de interne markt zich natuurlijk verder ontwikkeld. Succesvol was recentelijk bijvoorbeeld het gevecht om betalingen voor grensoverschrijdende banktransacties te verminderen. Keuzevrijheid leidt tot lagere prijzen en betere dienstverlening, dus tot voordelen voor de burger. Helaas, bijna tien jaar na dato zijn er nog steeds grote barrières voor die ene interne markt. De energiemarkt, de postdiensten en de markt voor financiële diensten zijn onvoldoende vrij. Vooral Frankrijk ligt op veel terreinen dwars.

En wat te denken van de stroom van regels die een soepele werking van de interne markt in de weg staat? Het bureaucratische gehalte van Europa en van veel lidstaten is in ieder geval veel te hoog.

De Europese Raad als regelgever – dat zijn de lidstaten – begeeft zich te vaak in de allerkleinste details. Overigens is dat helaas ook maar al te vaak het geval waar het Europees Parlement en de lidstaten medewetgevers zijn. Je kunt je afvragen wat de meerwaarde is van Europese regelgeving. De zwemwaterrichtlijn is een veel gehoord voorbeeld. Er is al helemaal geen zicht op of de Europese regels gehandhaafd worden. De milieuwetgeving is hiervan een sprekend voorbeeld.

Ik heb drie concrete suggesties die een verbetering van de situatie kunnen opleveren. Op nationaal niveau zijn er al te veel regels die burgers belemmeren. In Europa is dit helaas net zo. De EU zou een orgaan moeten installeren analoog aan het in Nederland in 2000 opgezette adviescollege toetsing op administratieve lastendruk, het ACTAL. Toekomstige Europese regels moeten langs de volgende meetlat worden gehouden. Wat zijn de gevolgen voor consumenten, het bedrijfsleven en het milieu? Hoe zit het met de handhaafbaarheid? De Europese wetgever – de lidstaten en het EP – heeft aldus een beter inzicht in de gevolgen van haar eigen beslissingen.

In alle Europese regels moet voortaan standaard een zogenoemde "avondroodclausule" worden opgenomen. Na bijvoorbeeld 20 jaar vervalt de wetgeving, tenzij een nieuwe maatregel wordt opgezet. De wetgever wordt zo gedwongen haar regels bij de tijd te houden.

Nationale parlementen dienen zich een oordeel te kunnen vormen over de noodzaak van Europese wetgeving voordat zij wordt voorgesteld. Als niet kan worden aangetoond dat het opzetten van Europese regels een meerwaarde heeft, bijvoorbeeld omdat het om grensoverschrijdende problematiek gaat of omdat er voordelen van schaalgrootte zijn, hoeft die wetgeving helemaal niet te worden voorgesteld.

Zo is Europa, meer dan je denkt, betrokken bij de problemen van alledag en, zoals duidelijk is, toch minder dan je zou willen. Elke Europese aanpak moet gericht zijn op het scheppen van ruimte voor mensen. Dan heeft EU-regelgeving een meerwaarde en dat komt de winkelier achter de kassa en de consument in de straat ten goede. Dat is dus hoe het hoort!

De heer Melkert (PvdA):

Ik wil allereerst collega De Vries gelukwensen met zijn maidenspeech. Hij is na zijn omzwervingen door de Antillen weer thuis, in Europa. Zijn bijdrage klonk als een klok, zij het dat de klok wat beter gelijk kan worden gezet met wat ook door de regering wordt voorgesteld.

Ik waardeer het dat de regering ervoor heeft gekozen om de Staat van de Europese Unie opnieuw aan het parlement voor te leggen, daarmee voortbordurend op de traditie die in de vorige periode op ons initiatief is ingezet. Ik ben ervan overtuigd dat dit debat in de toekomst steeds belangrijker zal worden en misschien ooit kan concurreren met het debat over de miljoenennota als het echt gaat om het uitzetten van de lijnen voor de toekomst.

Kijkend naar de inhoud van wat geboden is in de Staat en de notities over de uitbreiding en de conventie, ben ik helaas minder positief gestemd. Ik vind wat op veel onderdelen wordt voorgelegd halfslachtig en ik vind het in het algemeen een bewijs van de verdwenen consensus in Nederland over de toekomst van Europa, juist op het moment waarop leiderschap nodig is. Het schaadt Nederland als dat leiderschap niet wordt geboden.

In een vijftal aanbevelingen wil ik een bijdrage leveren om enige richting te geven en het voor de mensen in Nederland, en onze positie in Europa, duidelijk te maken waar wij staan. Mijn eerste aanbeveling is: geef meer ruimte aan idealen. Wees duidelijker over onze belangen. Europa staat aan de vooravond van wat de idealisten van het eerste uur voor ogen stond. Eén ongedeeld continent van vrede en welvaartsgroei. Daarbinnen past een Nederlandse opstelling die uiteraard uitgaat van behoud van eigen identiteit. Wat dat betreft: letten op de centen. Dit ligt dicht bij ons en dat moeten wij zeker doen. Daarbinnen past het niet om mensen in Nederland op het verkeerde been te zetten en dat dreigt te worden gedaan als met een heleboel voorbehouden wordt gewerkt naar wat in de komende weken vermoedelijk de gang van zaken zal zijn. De regering zegt dit nota bene zelf. Het is te verwachten na al die gedegen voorbereidingen dat de Commissie met een positief oordeel komt over de toetreding van tien nieuwe lidstaten, maar niettemin wordt van de kant van de regering gesuggereerd dat er nog voorbehouden zouden kunnen worden gemaakt. Zelfs wordt van de kant van de VVD gezegd dat het hard moet worden gespeeld; het woord "blokkade" lijkt dichtbij. Maar waar hebben wij het over? Over structuurfondsen, over de landbouw en over de kosten mag natuurlijk gesproken worden. De vraag is alleen wanneer daarvan ook een uitkomst kan worden verwacht. Het is onrealistisch om dat op dit moment mogelijk te achten.

De heer Verhagen (CDA):

Dit verbaast mij toch enigszins. Ik herinner mij dat de heer Timmermans enige weken geleden hier op hoge toon namens de PvdA-fractie eiste dat het vetorecht gehanteerd zou kunnen worden ten aanzien van de landbouwhervormingen en dat hij woorden gebruikte als "brokkenpiloot" enz. ten aanzien van uitspraken die u nu hier herhaalt. Het is van tweeën één: de PvdA-fractie spreekt met één mond in het parlement...

De heer Melkert (PvdA):

Ja.

De heer Verhagen (CDA):

U kunt echter niet zeggen dat het onrealistisch is te verwachten dat de landbouwhervormingen niet nu kunnen plaatsvinden en tegelijkertijd mijnheer Timmermans als verbijsterd en schande roepend opvoeren. Met welke PvdA hebben wij hier te maken?

De heer Melkert (PvdA):

U heeft vandaag met mij te maken en daar zou ik het dan maar even mee doen. De heer Timmermans heeft zijn redenering opgebouwd binnen het kader van wat door de regering en ook door de regeringspartijen zelf is aangegeven.

De heer Verhagen (CDA):

Ik constateer dat de PvdA-fractie in ieder geval bij monde van de heer Timmermans alleen maar goedkope oppositie bedrijft en dat wij hier dus blijkbaar te maken hebben met het standpunt van de PvdA.

De heer Melkert (PvdA):

Ik vind dat de heer Verhagen er beter aan zou doen om eens even met mij mee te denken over wat er de komende weken gaat gebeuren. Ik richtte mij trouwens ook meer – dat had de heer Verhagen misschien nog niet begrepen – tot de heer G.M. de Vries en de VVD-fractie dan tot de CDA-fractie. Ik ga er namelijk van uit dat christen-democraten – ik heb dit ook bij mevrouw Maij beluisterd – wel degelijk weten hoe het in de komende weken zal gaan en wat voorop dient te staan. Wat voorop dient te staan, is het belang van de uitbreiding, mits uiteraard de Commissie tot de conclusie komt dat aan de daarvoor gestelde criteria is voldaan. Als dat zo is, dan is mijn stelling dat Nederland gehouden is, vanuit het grote historische belang van Europa en vanuit ons eigen economisch belang, om voorstander te zijn van de toelating van tien nieuwe lidstaten. Als er daar omheen een soort van rookgordijn wordt opgetrokken in de zin van "Nederland gaat er nog eens even stevig tegenaan" dan is dat laatste voor de komende jaren weliswaar uitermate belangrijk – het betreft zaken als financiën, landbouw en structuurfondsen, waarbij wij vanzelfsprekend geen carte blanche geven – maar op dit moment staat het moment van de uitbreiding voorop. Ik vind dat de regering daarover eerlijk naar de mensen zou moeten communiceren.

De heer G.M. de Vries (VVD):

Staat de heer Melkert nog achter de woorden van de heer Timmermans, hier gesproken in het debat dat wij zojuist hebben aangehaald?

De heer Melkert (PvdA):

Ik sta achter mijn eigen woorden die ik hier namens de PvdA-fractie naar voren breng. Wat er verder in het verleden allemaal is gedaan of gezegd, kan mij helemaal niets schelen. Laten wij dit debat nu eens voeren over de argumentatie die ik hier naar voren breng in plaats van allerlei politieke zijweggetjes te bewandelen die niets te maken hebben met de kern van het debat. Drie weken voordat Europa gaat beslissen over de uitbreiding, zitten wij hier te miezemauzen over dit soort dingen in het parlement: wat is dat voor debat?

De heer G.M. de Vries (VVD):

Ik meen mij te herinneren dat het de heer Melkert was die het onderwerp in polariserende zin ter sprake bracht, zodat ik hem graag even van repliek dien. Ik stel vast dat hij in ieder geval dit debat al geestelijk aan het ontstijgen is, want kennelijk is er binnen de PvdA-fractie sprake van een verwoed debat over de koers op dit punt. Het is mij in elk geval nog niet duidelijk of de heer Melkert nu wel of niet onderschrijft wat de heer Timmermans hier heeft gezegd, namelijk dat de Nederlandse regering moet inzetten op hervorming van het landbouwbeleid en dat dit een belangrijke prioriteit is die parallel aan de uitbreiding moet worden nagestreefd.

De heer Melkert (PvdA):

Ik tart u om namens de VVD-fractie hier te zeggen dat de VVD bereid is om de uitbreiding met tien nieuwe lidstaten te blokkeren. Gaat u daar eens op in.

De heer G.M. de Vries (VVD):

Dat heeft de VVD nooit voorgesteld. De VVD heeft altijd in het midden gelaten, zoals de staatssecretaris in een eerder debat heeft gedaan, hoe moet worden omgegaan met het uiteindelijke Nederlandse standpunt. De vraag hier is wat het standpunt is van de PvdA-fractie. U bent er in drie instanties niet helder over geweest.

De heer Melkert (PvdA):

Ik ben er buitengewoon helder over. Dat is uw probleem; u bent niet helder. U heeft gezegd dat de regering het hard moet spelen. Ik neem aan dat de regering graag wil weten wat "hard" betekent in de ogen van de VVD als coalitiepartner. U ontwijkt vervolgens de invulling daarvan. Het is dan een loze kreet. Dat lijkt mij een buitengewoon onduidelijk signaal in de richting van Nederland om aan te geven wat nu echt het zwaarste weegt. Dat ondermijnt het draagvlak in ons land voor Europa.

De heer G.M. de Vries (VVD):

De heer Melkert vraagt naar de hem reeds bekende weg, maar ik wil hem graag nog een wegwijzer aan de hand doen. Het standpunt van de VVD-fractie was en is dat het kabinet moet inzetten op de afspraken in het Strategisch akkoord en zich met kracht sterk moet maken voor het niet faseren van inkomenssteun aan de landbouwsector in de toetredende landen en wel voor en op de komende Europese top.

De heer Melkert (PvdA):

Ik heb het nu over de door het kabinet uitgesproken verwachting dat de Commissie straks positief zal besluiten over de toetreding van tien nieuwe lidstaten. Ik tart u om, ook als de Commissie een positief besluit neemt over de toetreding van tien nieuwe lidstaten, tegen de regering te zeggen: u dient te blokkeren op het moment dat u niet uw zin krijgt op het punt van landbouw, structuurfondsen en toekomstige financiering. Ik vind het overigens prima in orde dat de regering daarover discussieert en een positie voor de toekomst probeert te markeren. Maar mijn stelling is dat wat het zwaarste is nu het zwaarste moet wegen. Nederland kan en mag het zich niet veroorloven daarin te blokkeren.

De heer De Graaf (D66):

Ook het vorige kabinet heeft zijn kaarten niet laten zien om de onderhandelingspositie rond de hervorming zo sterk mogelijk te houden. Dit kabinet heeft dat bij monde van de heer Veerman wel laten zien. Daarover werd door uw fractiegenoot terecht de staf gebroken, omdat je niet over het eindspel moet praten als je er nog niet bent. Bent u dat met mij eens? Waarom spreekt u nu wel over dat eindspel?

De heer Melkert (PvdA):

Ik ben toch een beetje verbaasd over het gouvernementele karakter van uw vraag. Wij zijn hier in het parlement bezig om te zeggen waar wij staan en wat naar onze mening in het belang is van de mensen in Nederland, waarvan wij hopen dat de regering dat straks representeert. Men moet vooral zelf weten hoe men dat doet en aanpakt. Daarvoor is men ook aangesteld, maar wij moeten zeggen wat voor Nederland het belangrijkste is. Dat doe ik.

De heer De Graaf (D66):

Gouvernementeel of niet, ik ben graag consistent. Ik hoopte dat de PvdA-fractie dat ook was. Zij heeft het vorige kabinet tot in de zomer gesteund om die kaarten niet te laten zien en de mogelijkheid van het harde eindspel overeind te houden. U bent nu van opvatting veranderd. Dan moet u niet zeggen dat ik gouvernementeel ben, maar u moet kennelijk aangeven dat u nu zuiver oppositioneel bent.

De heer Melkert (PvdA):

De tijd is voortgeschreden. Wij hebben het over drie, vier maanden geleden. Wij staan nu aan de vooravond van de besluitvorming. Je kunt heel lang met de kaarten tegen de borst zitten, maar dan komt er een buitengewoon serieus probleem. Dan wordt hier gesuggereerd dat Nederland er nog eens hard tegenaan gaat en dat de uitbreiding misschien helemaal niet doorgaat. Als je op een gegeven moment moet kiezen – het leven is kiezen – wat weegt dan het zwaarst? Laten wij er in dit debat openlijk over discussiëren. Ik hoop dat de regering hierop wil ingaan. Mijn stelling is: het allerzwaarste weegt ons economisch belang en het belang van de mensen in Oost-Europa, omdat zij erbij komen en erbij horen. Dat is altijd de ambitie van de oprichters van de Europese Gemeenschap geweest. Laten wij daar helder over zijn.

De heer De Graaf (D66):

Ik herken u niet meer terug, mijnheer Melkert. U weet toch bij uitstek dat je tot het laatst van de onderhandelingen alle posities moet openhouden. U zegt nu tegen de regering: geef een positie maar alvast vrij, want dat maakt het gemakkelijker om over de andere posities te spreken. Je weet dan zeker dat je wat de landbouwhervorming betreft de zaak verliest.

De heer Melkert (PvdA):

Ik herinner mij nog dat u wel eens geklaagd heeft over mijn onderhandelingstechniek. Nu doe ik het anders, maar dan is het weer niet goed.

De heer De Graaf (D66):

Daarom zeg ik: ik herken u niet meer terug.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Ik ben het zeer met de heer Melkert eens dat het gaat om de zaken die de komende weken van belang zijn. Ik ben ook inhoudelijk zeer gelukkig met de bijstelling van de koers van de PvdA-fractie, want nog maar een paar weken stond ik tegenover de heer Timmermans. Nu sta ik tegenover de heer Melkert, maar heb ik toch het gevoel dat wij naast elkaar staan. Ik heb een vraag over het nieuwe geluid dat u nu laat horen, waarmee ik blij ben. Ik mag er toch van uitgaan dat dat op 23 oktober nog steeds de inzet van de PvdA-fractie zal zijn, ook als de heer Timmermans weer het woord voert? Dat is namelijk van belang, ook met het oog op die landen, waarvan wij beiden willen dat zij toetreden.

De heer Melkert (PvdA):

Ik garandeer u dat.

Mijn tweede aanbeveling is, nu een plaats voor de toekomst te bespreken. Nu blokkades opwerpen, lijkt mij niet in de rede liggend, om de door mij genoemde redenen. Wel obstakels opwerpen naar de komende tijd, als het gaat om de Conventie. Nederland moet daarbij in de komende tijd echt zijn tanden laten zien, veel meer dan wat in de notitie gebeurt. Dat is namelijk een "melktandennotitie". Er wordt een beetje in- en uitgepraat en niet duidelijk is, waar ons land staat. Een ding is wel goed, namelijk dat de Van Aartsendoctrine over de Conventie – het waait wel over – is verlaten.

Maar het gaat nu om de hoofdkeuzes die ook Nederland duidelijk moet aangeven. Wat willen wij nu? Wij willen meer communautair, staat in de notitie. Maar waarom dan niet het buitenlands beleid? Ik vond dat mevrouw Maij-Weggen daarover verstandige opmerkingen maakte. Waarom niet het Handvest in het Verdrag, of de toetreding tot het Europees verdrag voor de rechten van de mens? Waarom niet helder gesproken over de verkiezing door het Europees Parlement van de voorzitter van de Europese Commissie? Waarom niet het binnenlands beleid van de Unie, de migratie en justitie niet volledig in gemeenschappelijk verband, namelijk in de eerste pijler ondergebracht? Het houdt in zijn formulering allemaal net op voordat wordt doorgebeten. Dat is niet helder in die notitie.

Er zijn ook andere kansen gemist om de zichtbaarheid naar de burger te vergroten. In de kabinetsformatie is ervoor gekozen, in Nederland geen minister van Europese Zaken aan te stellen. De heer De Hoop Scheffer, die veel aankan – dat weet ik van hem – heeft tegelijkertijd Ontwikkelingssamenwerking op zijn schouders genomen, en blijft eerstverantwoordelijk voor de binnenlandse coördinatie van Europese zaken. Zoals bekend, ging het altijd om het onderscheid tussen wat je binnenlands coördineert en wat je buitenlands doet. Dat is een gemiste kans, overigens net zoals onder het vorige kabinet in Brussel een kans is gemist om een raad van ministers van Europese zaken daadwerkelijk de voorbereiding van de Europese Raad in handen te geven, en daardoor ook meer aanspreekbaar, meer zichtbaar voor de mensen te worden. Wij moeten die kloof overbruggen! Dat gebeurt niet op de wijze, zoals nu wordt voorgesteld.

Uiteindelijk komt het hierop neer. Ik vind dat een zwaar punt. De heer Nicolaï heeft gezegd, niets te zien in een federaal Europa. Nu kunnen we eindeloos twisten over de woorden "federaal Europa", maar daarin klinkt door dat het belang van multilaterale samenwerking, van met elkaar optrekken, van het overdragen van bevoegdheden onvoldoende is verinnerlijkt. Nicolaï klinkt een beetje als Bolkestein, voordat de EMU tot stand kwam. Maar ja, in een variant op wat Bolkestein wel eens heeft gezegd: ook al zwijgt de haan, de zon komt toch op. Dat zal ook de heer Nicolaï merken.

Mijn derde aanbeveling: laat de EMU meer zijn dan geld alleen. De regering heeft de steun van de Partij van de Arbeid voor de naleving van het Stabiliteits- en Groeipact, dat mag helder zijn. Maar het systeem staat voorop. In het beleid dat daarbinnen door de Europese Commissie wordt gevoerd, zal in de toekomst enige ruimte zitten. Zo bezien had ik het idee dat de president van de ECB, Duisenberg, toch wel goed zag wat er nu rondom het Stabiliteits- en Groeipact gebeurt. Inderdaad, een zeer kritische toets. Het is goed dat Nederland dat doet. Maar laten wij nu als Nederland niet de mensen en de markten heel erg verontrust maken, door zoveel kritiek te hebben op wat nu wordt voorgesteld dat iedereen wel moet vinden dat de EMU-criteria worden doorbroken, wat naar mijn oordeel niet het geval is, ook al is de inzet van de Commissie niet even consistent en sterk geformuleerd. Het artikel dat de heer Wellenstein, een van die mannen van het eerste uur, waaraan onze generatie schatplichtig is, deze week schreef in de NRC over wat de Commissie heeft voorgesteld, is naar mijn mening veel beter dan het commentaar dat ik vanuit de regering heb mogen horen. Waar is de werkgelegenheid? Waar zijn het pensioenvraagstuk en de arbeidsmobiliteit? Dat zijn de vragen die veel meer zijn dan het geld, de munt, de Monetaire Unie. Daar zal Nederland ook met meer vindingrijkheid en inzet een rol in moeten spelen. Wat nu in de notitie is opgeschreven is erg plichtmatig.

De heer G.M. de Vries (VVD):

Is de fractie van de PvdA van mening dat de Europese Commissie terecht heeft voorgesteld het moment waarop de begrotingen in evenwicht zouden moeten zijn op te schuiven van 2004 naar 2006?

De heer Melkert (PvdA):

Wij zijn daar uitermate ongelukkig mee, net zoals de regering. Daar zit geen licht tussen. De vraag is hoe je daarmee omgaat. Je kunt zeggen: men schendt nu eigenlijk alle afspraken. Op het moment dat dat gebeurt, ontstaat er naar mijn mening voor een land als Nederland een onoverkomelijke situatie, want wij hebben onder zeer strikte condities onze monetaire soevereiniteit opgegeven. Ik constateer echter dat van de kant van zowel de Commissie als de president van de Europese Centrale Bank – dat zijn de hoofdautoriteiten in dit proces – wordt gezegd dat het nog net kan, mits wordt voldaan aan een aantal nader gestelde voorwaarden. Dan stel ik aan de regering de volgende vraag. Wat is wijsheid: uitstralen dat wat nu gebeurt absoluut niet kan – dat brengt een enorme ruis teweeg op de markten en dat maakt mensen ook verontrust en zij vragen zich dan af wat er gebeurt met hun, met onze munt – of zeggen dat als de hoofdautoriteiten deze lijn aangeven, wij ons daar nog net in kunnen vinden, zij het dat wij onze kritische houding, naar mijn mening terecht, handhaven? Wij mogen namelijk niet op een glijbaan terecht komen, want dan is straks alles weg.

De heer G.M. de Vries (VVD):

De heer Melkert zegt dat hij het standpunt van de regering steunt, maar hij spreekt ook waarderende woorden uit aan het adres van de president van de Europese Centrale Bank. Acht hij die twee standpunten identiek?

De heer Melkert (PvdA):

Niet in de wijze waarop ze zijn geformuleerd, althans als ik afga op wat ik in de kranten heb gelezen, maar wel in de wijze waarop naar mijn mening ook de regering daarmee om zou kunnen gaan, met handhaving van de eigen uitgangspunten. Dat is precies de vraag die ik hier stel.

De heer G.M. de Vries (VVD):

Dan hoop ik dat de heer Melkert toch meer het accent zou willen leggen op steun aan de zorgen van het kabinet. Ik ben er namelijk van overtuigd dat als landen als Frankrijk en Duitsland niet nu hun begroting op orde brengen, inclusief ruimte bieden voor de vergrijzing, dat straks gaat leiden tot grote begrotingstekorten in die landen, tot het mogelijk opdrijven van de rente en tot schade aan de economische groei in Europa.

De heer Melkert (PvdA):

Nu zitten wij heel dicht bij elkaar. Het gaat inderdaad om de zorgen nu. De zorgen moeten ook blijven. Laat Nederland niet zeggen: wij vinden het allemaal best. Het is namelijk buitengewoon ernstig wat zich ontwikkelt. Maar laten wij ook niet naar de andere kant doorschieten door nu vast te stellen dat wat wordt voorgesteld door de Commissie eigenlijk niet kan, want dan heeft Europa pas echt een majeur probleem. Dan vind ik dat de regering zichzelf de vraag zou moeten stellen of wij nog wel binnen de EMU kunnen blijven. Ik neem aan dat dat op dit moment nog niet aan de orde is. In theorie kan het natuurlijk in de toekomst wel tot dat soort vragen komen. Ik vind dat daarover helderheid moet zijn. De heer Duisenberg heeft naar mijn mening in dat opzicht wel verstandige taal gesproken.

De heer Van Bommel (SP):

Vindt de PvdA het eigenlijk niet heel erg zuur dat Nederland zich wel aan de spelregels heeft gehouden en onder druk van die spelregels tot bezuinigingen is gekomen, wat een kaalslag in de publieke sector heeft veroorzaakt, terwijl er nu ruimte wordt gegeven aan andere landen om die spelregels een tijdje opzij te schuiven?

De heer Melkert (PvdA):

Ik leg niet het verband dat de heer Van Bommel wel legt, tussen de "kaalslag" en de Europese criteria. Er is een verstandig macro-economisch en budgettair beleid gevoerd in de afgelopen jaren. Dat zijn onze eigen keuzes geweest, die naar mijn mening ook wenselijk zouden zijn geweest zonder de Economische Monetaire Unie. Ik ben er dan ook van overtuigd dat landen als Frankrijk en Italië met grotere problemen zitten. Wie nu, zoals in Frankrijk een omvangrijke belastingverlaging doorvoert, komt vroeger of later op de koffie. De heer Chirac hoopt alleen dat dat na 2007 is.

De heer Van Bommel (SP):

Ik neem er kennis van dat de PvdA die bezuinigingen ook graag had doorgevoerd zonder de Europese druk. Dan wil ik een vraag over de toekomst stellen. Meent de PvdA-fractie dat het nu met dit uitstel nog net kan, maar dat daarmee wel de grens bereikt is? Dat is de hamvraag voor de toekomst. Wij praten over grote landen, over een centraal element uit het financieel beleid in Europa. Is daarmee de grens bereikt wat de PvdA-fractie betreft?

De heer Melkert (PvdA):

Het is natuurlijk de kunst om zodanige afspraken te maken, ook met juridische geldigheid, dat er grenzen kunnen worden gesteld aan het optreden van de grote lidstaten. Ik kom daar nog over te spreken. Het Stabiliteits- en Groeipact is een invulling van hetgeen in de convergentiecriteria van de Europese Monetaire Unie was aangeven. Dat heeft dus een zekere beleidsmatige kant. Dat verklaart ook waarom er nu over dat beleid moet worden gesproken. Ik ben er groot voorstander van dat dit in de toekomst nagelvast wordt neergelegd. Ik begrijp ook wel dat de regering daar op die wijze over nadenkt. Alleen helpt dat niet vandaag, want wij zullen vandaag moeten aangeven of het binnen of buiten de criteria valt. Als wij nu tot de conclusie komen dat het erbuiten valt, hebben wij een kanjer van een probleem. Naar mijn mening heeft de heer Duisenberg terecht opgemerkt dat, hoeveel reden tot zorg er ook is – en die zorg moeten wij houden – het nog wel binnen de aanvaardbare bandbreedte is om aan de EMU-doelstellingen te voldoen.

De heer Van der Staaij (SGP):

Voorzitter. Het betoog van de heer Melkert roept bij mij de vraag op in hoeverre het schuiven met de kaders van het stabiliteitspact de geloofwaardigheid van Europa en onze inzet in Europa aantast, terwijl in het verleden, juist op dit punt, zo hard is verkondigd dat hieraan niet getornd mag worden.

De heer Melkert (PvdA):

Ik herhaal: er is reden tot grote zorg. Die vind ik ook bij de regering terug, maar de regering is nu gehouden om daarin de juiste maat te houden, om niet de verkeerde signalen af te geven over wat Europa feitelijk heeft bereikt. Als belangrijke landen – Nederland blijft in monetair opzicht natuurlijk toch een belangrijk land – het signaal afgeven dat hier iets echt niet in de haak is, dan zal dat repercussies hebben die naar mijn mening niet in het belang van Europa zijn.

De heer Van der Staaij (SGP):

U heeft een paar keer nadrukkelijk gesproken over de beeldvorming naar burgers. Bent u het ermee eens dat het relativeren van het schuiven met die kaders het beeld oproept dat als het erop aankomt in Europa alle afspraken toch niet zo heilig zijn en dat zaken weer bijgesteld kunnen worden?

De heer Melkert (PvdA):

Ik zie uw punt dat je wat dat betreft verschrikkelijk moet opletten, maar ik relativeer helemaal niets. Ik probeer alleen de effectiviteit te toetsen van wat de opstelling nu moet zijn en wat wij in de toekomst moeten organiseren om een juridisch geldend kader te hebben, waarbinnen uiteindelijk ook de grote lidstaten op hun plichten kunnen worden aangesproken, met alle stappen die daar eventueel aan vast kunnen zitten. Daarvoor is in het verdrag natuurlijk ook wel een basis gelegd.

Voorzitter. Ik kom tot mijn vierde aanbeveling: speel het buitenlands beleid over de Europese band. Wij hebben naar mijn mening geen poot om op te staan ten opzichte van Engeland, Duitsland of Frankrijk als wij zelf de eersten zijn om in het geval van de betrekkingen met Irak en de mogelijkheid van een oorlog met de VS in zee te gaan. Hoe is het mogelijk dat een aantal lidstaten nu toch bilaterale verdragen afsluiten met betrekking tot het Strafhof? Ik zie wel wat er daarin aan veranderingen is aangebracht, maar er gaat een slecht signaal van uit dat een aantal lidstaten het wel doet en een aantal andere lidstaten het niet doet. Hoe wordt in Europees verband naar eenheid gezocht met betrekking tot Irak? Met andere woorden: het is een Nederlands belang om eerst expliciet die Europese samenwerking te zoeken voordat wij zelf onze positie bepalen, in dit geval in de richting van de Verenigde Staten. Ik kritiseer niet per se wat nu is besloten, maar ik vind de volgorde niet goed. Ik vraag mij af of de ontwikkeling naar een Europees buitenlands beleid niet juist van Nederland vraagt om eerst de Europese kant te zoeken alvorens zelf tot een stelling te komen.

De heer Van Bommel (SP):

Ik vind dat de heer Melkert een opmerkelijk voorbeeld aanhaalt, want juist het punt van het Strafhof is via de Europese band gespeeld en bij de kwestie Irak zijn afzonderlijke lidstaten zelfstandig tot een oordeelsvorming gekomen. Bepleit hij nu dat de Nederlandse regering met betrekking tot Irak had moeten wachten tot er een Europees standpunt was gekomen? Wat had hij daarvan verwacht?

De heer Melkert (PvdA):

Het is in beide gevallen niet goed gegaan. Bij de kwestie van het Strafhof is inderdaad die Europese afstemming gezocht, maar die is niet tot stand gekomen. Zie de positie die afzonderlijke lidstaten nu innemen. Ik ben daar niet tevreden over. Je ziet wel dat de opvattingen dichter bij elkaar zijn gekomen. Ik heb ook waardering voor de inzet die Nederland op dat punt heeft getoond. Ik vind, afgaande op de berichten, het feit dat sommigen nu wel een bilateraal akkoord gaan sluiten en anderen niet, geen teken van sterke Europese coördinatie. Bij Irak was het andersom. Ik vind inderdaad dat Nederland zich eerst had moeten inspannen om in Europees verband zo mogelijk tot een gezamenlijke opstelling te komen. Ik zeg niet dat je daarvoor alles moet inleveren, maar je moet je er wel eerst voor inspannen, omdat dat in de toekomst steeds belangrijker wordt. Nederland was er wel erg snel bij om alvast het Nederlandse standpunt vast te zetten, om dat vervolgens in Europees verband in te brengen. Dat lijkt mij niet de juiste volgorde.

De heer Verhagen (CDA):

Voorzitter. Deze redenering verbaast mij toch. We zien een Europese lijn ten aanzien van het Strafhof, waarvoor het kabinet zich heeft ingespannen. We kunnen over de inhoud van mening verschillen, maar de inzet is een Europese lijn geweest.

Ik heb wat Irak betreft slechts geconstateerd dat uw socialistische vriend Schröder meteen riep dat er een "Deutschen Weg" zou moeten komen, dus een "Deutscher Alleingang". Wanneer een van de grote lidstaten verhindert dat er een gezamenlijk standpunt totstandkomt, kunt u een lidstaat als Nederland toch niet verwijten dat hij zegt: we hebben onze eigen verantwoordelijkheid, gelet op de plichten van de internationale gemeenschap in het kader van de strijd tegen het terrorisme? Ik begrijp uw verwijt niet. U zou uw verwijt moeten richten aan de heer Schröder.

De heer Melkert (PvdA):

U gaat langs mijn punt heen. Ik verwijt dat inderdaad de heer Schröder en ook een andere vriend in Europa de heer Blair. Hij ging ook hartstikke "solo". Wat dat betreft heeft iedereen boter op zijn hoofd. Wilt u dat ik ook nog even met u over Berlusconi ga praten?

Mijn punt is dat juist vanuit Nederland getracht zou moeten worden om wel tegen de grote Europese lidstaten te zeggen: zullen wij het eerst gezamenlijk doen? Als Nederland ook zegt dat het geen boodschap heeft aan wat de anderen doen, dan ontvalt ons het draagvlak om die grote lidstaten aan te spreken. Wij zullen ons wat dat betreft zo consequent mogelijk moeten opstellen, omdat onze positie altijd moeilijker is dan die van de grote lidstaten die vanzelfsprekend meer manoeuvreerruimte hebben.

De heer Verhagen (CDA):

U gaat weer langs de werkelijkheid heen. Voordat hierover in de Algemene Raad gesproken werd, zei Schröder klip en klaar dat hij een "Deutschen Weg" koos.

De heer Melkert (PvdA):

Ik vond dat niet sterk vanuit het Europese perspectief gezien. Ik ben daar heel helder over. We zijn het daar denk ik over eens. Overigens heb ik niet de indruk gehad dat Stoiber zich daar erg van heeft gedistantieerd maar dit terzijde.

Voorzitter. Ik kom bij de vijfde aanbeveling. Speel geen verstoppertje in het Europese binnenlandse beleid ten aanzien van migratie. Uit de notitie die voorligt, wordt niet duidelijk of wordt ingezet op voortzetting van bestaand beleid – in dat geval was wat de afgelopen jaren op het punt van migratie en het asielzoekervraagstuk tot stand gebracht is, kennelijk niet zo slecht – of dat de regering nu met een andere inzet komt. Als we dat in Nederland belangrijk vinden, welke initiatieven zullen er dan in Europees verband genomen worden? Blijft dat beperkt tot het visumbeleid waarbij zowel het CDA als de VVD graag de handel wil vrijmaken voor de Bulgaren en Roemenen, maar niet het personenverkeer? Dat is natuurlijk ook een opvatting over de toekomst van Europa!

Voorzitter. Ik rond af. Het gaat uiteindelijk om twee dingen: idealen en belangen. Nationalisme ligt op dit moment overal in Europa op de loer. Er is ook nog iets anders aan de hand. Ik heb door omstandigheden de afgelopen weken veel gereisd. De leden van het Europees parlement zullen de ervaring met mij delen dat de reputatie van Nederland onder druk staat. Men begrijpt in het buitenland niet waar Nederland staat als het gaat om de toekomst van Europa. Men begrijpt niet wat er in ons land aan de hand is, als het gaat om de coalitie en haar beleid, en de achtergronden die voor en na de verkiezingen uitvoerig in de internationale pers zijn geschetst. Er zijn gezaghebbende uitspraken nodig om boven de rotzooi uit te stijgen. Ik vraag de premier om het voortouw te nemen om die gezaghebbende uitspraken te doen. Als dat niet gebeurt, schaadt dat ons land in Europa en in de wereld. Dat kan niet veel langer zo voortgaan. Er is leiderschap nodig. Dat is er niet geweest de afgelopen weken.

Als het om de toekomst van Europa en de uitbreiding gaat, herinner de mensen dan iedere keer weer aan Spanje, aan Griekenland, aan Portugal en aan Ierland; vier politieke en economische successtory's. Wij hadden destijds dezelfde discussie als nu over de uitbreiding; dat zal wel niks worden. Nederland moet niet het spel proberen te spelen van de grote landen, het toegenomen gezag van de permanente leden van de Veiligheidsraad, de toenemende ambitie van de G7, de begerigheid van de grote landen om zowel de eerste plaats op te eisen, maar ook de intergouvernementele werkwijze vast te houden. Dat zijn allemaal tekenen aan de wand van een nieuwe wereldorde. Die orde dient niet het belang van zestien miljoen Nederlanders. Dát belang is het beste gediend als wij drie dingen doen. Wij zijn trots op wie wij zijn. Dat is onze nationale identiteit. Wij hangen niet aan een kunstmatige soevereiniteit. Dat is niet meer van deze tijd. Wij pleiten voor een verdergaande en zeer vergaande integratie op basis van wet en recht. Want alleen daardoor ontstaat meer evenwicht tussen sterk en zwak.

Wij zullen ons dus duidelijker moeten opstellen ten opzichte van de grote lidstaten en moeten aanvaarden dat een effectieve Unie niet zonder hun permanente bijdrage kan. Daarop mogen de instituties ook best worden ingericht, maar dan wel op voorwaarde dat hun zwaardere rol volledig is ingebed in een communautaire orde waar wet en recht heersen. Alle partijen in Nederland die hierin hun verantwoordelijkheid willen nemen, hebben dan nog maar één keuze: bouwen, niet blokkeren; bouwen aan het Nederlands belang; bouwen aan het Europese ideaal.

De voorzitter:

Los van de inhoud, maar als voorzitter merk ik op dat wij u zullen missen.

Ik geef het woord aan de heer Van den Berg, de delegatieleider van de PvdA in het Europees Parlement.

De heer Van den Berg:

Voorzitter. Ik wil het vandaag graag hebben over het drama Europa. De toekomst van de Europese samenwerking is naar mijn mening in gevaar omdat de Nederlandse burger niet of nauwelijks betrokken is bij wat er speelt in de Europese Unie en wat wij horen uit Den Haag is vaak negatief. Dat is buitengewoon verontrustend, want nu er door onze regering op Europees niveau beslissingen worden genomen over zaken die onze burgers zeer aan het hart gaan, zoals migratie, pensioenen, veiligheid en bestrijding van de criminaliteit, is het toch een drama dat het Nederlands publiek hier niet of nauwelijks iets van afweet. Dat is een drama, omdat zonder draagvlak het voortbestaan van de Europese Unie en haar belangrijkste verworvenheden in gevaar kunnen komen. Dat hebben wij in Nederland recent bij de Tweede-Kamerverkiezingen gezien, maar ook over Europa kan er plotseling een storm opsteken.

Wij staan aan de vooravond van een historische uitbreiding van de Europese Unie met tien landen uit Midden- en Oost-Europa. Brede steun onder de bevolking voor die uitbreiding is onmisbaar. Het is een gebeurtenis die van grote invloed zal zijn op de toekomst van onze Europese continent. Europa wordt herenigd. Je zou dan ook verwachten dat er in alle media en op alle politieke en publieke podia heftig gediscussieerd wordt over deze unieke gebeurtenis, maar niets is minder waar. Dat is mijns inziens de verantwoordelijkheid van ons allen, alle politieke partijen en de regering. Ik mis domweg een scherpe stellingname, het actief opzoeken en uitdagen van tegenstanders. Wij weten dat onder de bevolking gevoelens van onrust leven over de uitbreiding. Er is onrust. Welnu, liever nu een heftige publieke strijd, dan straks de veenbrand van onbenoemde ongenoegens. Momenteel staat de regering erbij alsof zij kijkt naar het proces. De notitie over de conventie is wat mij betreft daarvan een voorbeeld. Er worden geen of eigenlijk uiterst dubbelzinnige posities ingenomen over heel belangrijke onderwerpen, zoals de status van het Handvest van de grondrechten, de vraag inzake intergouvernementeel of communautair, de Europese grondwet. Gezegd wordt dan dat het definitieve standpunt wordt uitgesteld tot ergens in de loop van volgend jaar, terwijl dat debat nu speelt. Het verbaast mij dan ook niets dat Van Mierlo daar niet mee kon leven. Die afwachtende houding kunnen wij ons domweg niet langer permitteren. Zij tast ook rechtstreeks het Nederlands belang aan. Vanzelf gaat het bewustwordingsproces niet. Onbekend maakt onbemind. De regering stelt zich in mijn visie te veel op als een soort facilitair bedrijf van dit debat. Zij zou zelf veel meer de hoofdrol moeten pakken en spelen in dat debat. Ik daag haar daartoe uit en roep haar daartoe op.

Veel mensen zijn bang dat de uitbreiding extra milieuvervuiling zal veroorzaken door kerncentrales in Oost-Europa en dat de criminaliteit nog verder zal stijgen doordat er arbeidsmigratie komt uit landen als Polen. Die angsten moeten en kunnen worden weerlegd, maar dan moet er wel stelling worden genomen. Leg uit dat wij door de uitbreiding in staat zullen zijn om ernstig vervuilde rivieren, zoals de Donau, te saneren, dat wij door politieke en justitiële samenwerking met nieuwe lidstaten in staat zullen zijn om autobendes op te rollen die Nederland al jaren teisteren, dat wij zo de vrouwenhandel en mensensmokkel zullen kunnen aanpakken, dat er van echte arbeidsmigratie alleen in de grensstreken van de Europese Unie sprake zal zijn en dat de uitbreiding meer economische groei en banen en vrede en stabiliteit op het Europese continent betekent. Maar dan moet de regering wel nu haar nek uitsteken in plaats van door te gaan over onhaalbare veto's die de kern van de zaak niet raken.

Ik doe drie voorstellen om het drama Europa aan te pakken. Ten eerste, neem de stap om onderwijs over Europa in het curriculum van lagere en middelbare scholen op te nemen. Zonder basiskennis zal Europees burgerschap nooit kans van slagen hebben. Wij praten in Nederland erg graag over het inburgeren van dit en dat, maar als wij die Europese inburgering niet harder op de agenda zetten, zal er weinig van terechtkomen.

Ten tweede, bestrijd de Europese bureaucratie. Daar is door andere collega's ook al helder over gesproken. De regering accepteert, sterker nog zij draagt soms zelf bij aan die veel te gedetailleerde regeltjes uit Brussel. De Tweede Kamer en de regering zouden veel meer tijd uit moeten trekken om vooraf publiek debat te voeren en een harde lijn neer te zetten in Brussel. Geef Europa terug aan de Burger! Heldere Europese regels en duidelijke afspraken over resultaten zijn prima en nodig, maar laat dan wel veel meer ruimte in de uitwerking voor lidstaten, steden en maatschappelijke organisaties.

Ten derde, de Partij van de Arbeid heeft op 9 september haar plannen voor een modern, federaal, veilig en sociaal Europa bekendgemaakt. De plannen van de regering over dezelfde toekomst van Europa staan daar helaas ver vanaf. Naar mijn mening doet de huidige regering forse stappen terug ten opzichte van de vorige regering. Ik noem een hoofdpunt. De regering pleit niet langer voor een door het Europees Parlement gekozen voorzitter van de Europese Commissie. Zo zet zij naar mijn mening de deur opnieuw open voor intergouvernementele achterkamertjespolitiek en vooral natuurlijk voor de grote lidstaten. Naar mijn mening levert het CDA hier in aan de anti-Europese sentimenten van VVD en LPF. Eindresultaat: de Nederlandse kiezer krijgt minder invloed.

De Partij van de Arbeid vraagt dringend het standpunt van een door het Europees Parlement gekozen voorzitter van de Europese Commissie te handhaven. Dergelijke keuzes verzwaren het belang van de verkiezingen. Dat zal de opkomst ten goede komen. Ik heb eerder het voorstel gedaan om de Nederlandse bevolking op de dag van de Europese verkiezingen de kans te geven, per referendum hun eigen Eurocommissaris voor te dragen. Daar zitten uiteraard allerlei voors en tegens aan die tegen elkaar moeten worden afgewogen. Maar het belangrijkste is dat wij de deur open zetten voor echte democratie: weg van de geslotendeurenpolitiek!

Voorzitter. Wij zijn toe aan een drastische vernieuwing. Ik wil de regering vragen, helder te reageren op mijn drie voorstellen. Immers, alleen met een heldere stellingname kunnen wij voorkomen dat het drama Europa straks in een keer over ons heen komt.

Mevrouw Karimi (GroenLinks):

Voorzitter. Bij de top van Laken werd over de opdracht aan de Conventie besloten. GroenLinks heeft het belang van de Conventie nooit onderschat. De in Europa onervaren premier heeft bij zijn eerste bezoek aan Brussel meteen al de positie van de Nederlandse regeringsvertegenwoordiger in de Conventie aan de orde gesteld. Op deze manier ontstond een onduidelijke, onwenselijk en eigenlijk onwerkbare situatie. Zo langzamerhand wist niemand meer of de Nederlandse vertegenwoordiger eigenlijk wel namens de regering sprak. Het verbaast de fractie van GroenLinks dan ook niet dat de heer Van Mierlo zijn functie heeft neergelegd. Immers, bovenop die onzekerheid verscheen afgelopen week de regeringsnotitie "Europa in de steigers". Deze notitie loopt niet over van ambitie en dat is nog zacht uitgedrukt. Dat is treurig, want de Conventie is juist bedoeld om gedeelde ambities te formuleren en instrumenten te bedenken om die te verwezenlijken. Uiteindelijk kun je zo verder komen dan de grootste gemene deler van de standpunten van de lidstaten. Met een man als Van Mierlo was dat mogelijk. De vraag is nu wie de nieuwe vertegenwoordiger van de Nederlandse regering in de Conventie zal zijn. Kan de minister-president hierover in dit debat opheldering geven? De Conventie vergadert immers door, ook vandaag.

Op tal van punten is mijn fractie ronduit teleurgesteld in de zwakke inzet van de regering. Ik zal een paar voorbeelden noemen. Een meerderheid van de Conventie is inmiddels voorstander van een bindend grondrechtenhandvest als onderdeel van het nagestreefde grondwetsverdrag en van de toetreding van de EU tot het EVRM. Die twee vormen van grondrechtenbescherming, een interne en een externe, vullen elkaar aan. De regering waarschuwt voor rechtsonduidelijkheid, maar het Europese Hof in Luxemburg heeft al verklaard de jurisprudentie van het mensenrechtenhof in Straatsburg te zullen respecteren. Nederland keert zich nu nota bene tegen beide opties die kunnen verzekeren dat het EU-beleid geen grondrechten aantast. Dat maakt het streven naar verdere versterking van de Unie als waardengemeenschap en rechtsorde tot holle fraseologie. Eigenlijk lees ik tussen de regels door dat Nederland er alles aan doet om het kleinste risico uit te sluiten dat die Europese waardengemeenschap ons op een dag zal dwingen om sociale grondrechten toe te kennen aan illegalen. Kortom, aan Europese normen en waarden heeft dit kabinet lak.

De opdracht aan de Conventie was zich te richten op vier inmiddels bekende hoofdzaken. Een daarvan is de bevoegdhedenverdeling binnen de Unie. Dat het protocol over subsidiariteit bij het Verdrag van Amsterdam niet goed werkt, is een terechte constatering. Subsidiariteit is nu eenmaal geen juridische maar een politieke kwestie. De oplossingen die de regering aandraagt, kan mijn fractie dan ook onderschrijven. Om dan op elke bladzijde van de notitie terug te komen op het subsidiariteitsprincipe is een beetje te veel van het goede. Er zijn belangrijker onderwerpen. Zo bleek al snel dat ook het buitenlands beleid van de Unie in de Conventie aan de orde zou komen en terecht. Het belang van een consistent en gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid kan ik niet genoeg benadrukken. In de huidige internationale machtsverhoudingen heeft GroenLinks hoge ambities: Europa als een civiele supermacht is ons antwoord, ook in het debat met de enig overgebleven militaire supermacht, de Verenigde Staten.

Wie de notitie van de regering leest, vraagt zich af hoe het kan dat de urgentie van het handelen op dit terrein niet bij de regering doordringt. Iedere burger ziet vandaag de dag de enorme verdeeldheid van de EU als het gaat om een van de belangrijkste bedreigingen voor de wereldvrede, namelijk een oorlog tegen Irak. Denkt minister De Hoop Scheffer werkelijk dat de Nederlandse burgers het aannemen als hij stelt dat de EU inzake het Internationaal Strafhof niet voor Amerikaanse druk is gezwicht? Dat gelooft hij toch zelf niet. Veel andere landen kijken in deze zaak naar de EU. Het economisch machtige Europa is akkoord gegaan met het sluiten van bilaterale akkoorden. Dit is triest en valt te betreuren. Ik denk dat vele anderen dit kwalijke voorbeeld zullen volgen en zo, vrees ik, zal de straffeloosheid blijven voortbestaan.

De inzet van de regering op het gebied van het GBVB om vooral op de intergouvernementele weg door te gaan, zal een werkelijk Europese politieke wilsvorming niet bevorderen. In tegenstelling tot de regering constateert de fractie van Groenlinks dat er via de intergouvernementele weg nauwelijks voortgang wordt geboekt. Wil de regering uitvoerig ingaan op de vraag hoe zij denkt op dit dossier voortgang te boeken? Hoe kan de EU besluitvaardig reageren op crises in de wereld als eerst 25 lidstaten het eens moeten worden over de te volgen lijn? Betekent de weigering om tot meerderheidsbesluitvorming over te gaan, om de Commissie een grotere uitvoerende rol te geven en om de controlerende taak van het EP inhoud te geven dat de regering zich er in feite bij neerlegt dat de grote lidstaten onderling het buitenlands beleid gaan bedisselen? Dan zal straks noch in de Tweede Kamer noch in het Europees Parlement, maar alleen in het House of Commons en de Bundestag betekenisvol verantwoording worden afgelegd over het buitenlands optreden van de EU.

Het gevoel voor urgentie ontbreekt bij dit kabinet, ondanks 11 september. Wie zich verdiept in de voedingsbodem voor het door islamitisch fundamentalisme geïnspireerd internationaal terrorisme, kan niet om het Midden-Oostenconflict heen en kan het gebrek aan democratie en schendingen van mensenrechten niet negeren. Armoede, ongelijkheid en analfabetisme maken het voor de Bin Ladens van deze wereld zo gemakkelijk om zieltjes te winnen. Vergeten conflicten zijn de perfecte omgeving voor de groei van gewelddadige groepen en netwerken. Afrika, het Midden-Oosten, Azië, overal zijn brandhaarden die om conflictpreventie en crisisoplossing vragen. Maar wie had gedacht dat deze regering die urgentie heeft begrepen en met ambities komt om als een sterk Europa in de wereld deze enorme uitdagingen te lijf te gaan, komt bedrogen uit.

Tot slot baart de positie van Nederland in de EU mij nogal zorgen. Nederland wordt na de verkiezingen van 6 mei door zowel de EU als kandidaat-lidstaten met argusogen gevolgd. Nederland was traditioneel altijd een voortrekker van Europese integratie, iets wat je nu niet met de beste wil kunt beweren. Ik vraag de christen-democratische premier en minister van Buitenlandse Zaken hoe het in hemelsnaam zo ver heeft kunnen komen. Volgens mij ligt het eraan dat de boekhouders in het kabinet het voor het zeggen hebben bij Europees beleid. Dit komt het duidelijkst naar voren in de harde, geïsoleerde positie die de regering inneemt inzake de uitbreiding. Ik onderstreep dat GroenLinks niet per se tegen een uitgavenbeperking is, mits de lijn van Fischlers mid-term review daarbij wordt doorgetrokken: inkomenssteun alleen uitkeren wanneer aan milieuvoorwaarden wordt voldaan en die terugschroeven ten gunste van subsidies voor groene diensten die boeren leveren.

Ook het opgeheven rechtse vingertje van de minister van Financiën aan de Europese Commissie en de heer Duisenberg is tekenend voor de houding van de regering. De Europese Commissie geeft enkele landen twee jaar langer de tijd om hun begrotingstekort op orde te krijgen. Het voorschrift dat eurolanden hun begroting in 2004 op orde zouden moeten hebben, is niet in het Stabiliteitspact zelf vastgesteld. Het voorstel van de Commissie is een belangrijke politieke aanwijzing dat in de interpretatie en uitvoering van het Stabiliteitspact steeds trendmatiger wordt gekeken naar de tekortenontwikkeling. Ook bankpresidenten als Wellink en Duisenberg lijken daarvoor te voelen. Landen die in een conjuncturele dip zitten, zoals Duitsland, krijgen zo meer tijd om hun begrotingspositie op orde te krijgen. Landen zoals Frankrijk die aansturen op een structurele verslechtering van het tekort door ongedekte cheques met name voor lastenverlichting uit te schrijven, krijgen de gele kaart. Wat heeft deze regering tegen een beleid dat meer recht doet aan de economische realiteit? Heeft de minister-president zijn minister van Financiën geadviseerd om zijn hoge toon te matigen? Het Stabiliteitspact wordt zo niet ten grave gedragen, zoals de minister van Financiën beweert. Nee, zo wordt het juist gered.

Nederland had als een van de founding fathers van de EU traditioneel altijd een sterke rol in het proces van de Europese integratie. Deze rol is Nederland kwijt.

De heer G.M. de Vries (VVD):

Voorzitter. Een vraag aan mevrouw Karimi over het redden van het Stabiliteitspact. Was het jaar 2004 niet geïdentificeerd als het jaar waarin begrotingen in evenwicht moesten zijn? Was dat niet de afspraak?

Mevrouw Karimi (GroenLinks):

Ja, dat was de afspraak, maar een die later is toegevoegd en geen onderdeel is van het Stabiliteitspact. Desalniettemin ben ik het met u eens dat het een afspraak was. Maar we hebben ook met de economische realiteit te maken.

De heer G.M. de Vries (VVD):

Als een belangrijke politieke afspraak onder druk van een aantal grote landen wordt opgeschoven, is het toch zeker in het Nederlandse belang om daartegen stelling te nemen, in Brussel en bilateraal? Waarom spreekt GroenLinks dan geen steun uit voor het optreden van minister Hoogervorst?

Mevrouw Karimi (GroenLinks):

Ik was het zeer eens met de heer Melkert. Daaraan voeg ik toe dat GroenLinks een zeer consistente lijn volgt inzake trendmatig begroten: het gaat om een gemiddeld tekort, niet om een tekort van jaar op jaar. Dat gebeurt nu eigenlijk ook. De Europese Commissie geeft die ruimte juist om te voorkomen dat die belangrijke normen worden aangetast. In plaats van 2004 wordt in 2006 gewerkt aan een evenwichtige begroting.

De heer G.M. de Vries (VVD):

De zorg van de VVD-fractie is dat de Europese Commissie daarmee de facto aanvaardt dat er andere regels gelden voor grote lidstaten dan voor kleine. Dat vinden wij gevaarlijk, vandaar dat wij de minister van Financiën op dit punt van harte steunen.

Mevrouw Karimi (GroenLinks):

Dat kan volgens mij niet worden waargemaakt, omdat er op dit moment geen kleine landen zijn die op die manier in de problemen komen. Het gaat om twee landen: Duitsland en Frankrijk. Ik heb aangegeven waar de problemen liggen. De Duitse situatie is anders dan de Franse. Door het feit dat de Commissie die uitspraken heeft gedaan, kan zij nu met een gele kaart voor Frankrijk komen. Daar kan de heer De Vries toch niet tegen zijn?

De heer G.M. de Vries (VVD):

Zeker. Het valt mij evenwel op dat onmiddellijk nadat de Europese Commissie een versoepelde positie innam met betrekking tot Frankrijk en Duitsland, de Franse regering reageerde door openlijk aan te geven dat waarschijnlijk zelfs 2006 niet wordt gehaald. Tegen dat probleem waarschuwt mijn fractie.

Mevrouw Karimi (GroenLinks):

Ik denk niet dat wij deze discussie nu moeten voeren. De positie van de Europese Commissie wordt juist versterkt doordat zij ruimte creëert om met een gele kaart voor Frankrijk te komen. In die zin heeft de Nederlandse regering met haar opgeheven vingertje naar zowel de heer Duisenberg als de Europese Commissie gewoon een valse toon gezet.

Voorzitter. In plaats van een trekker wordt Nederland een remmer. Als het aan de VVD ligt, worden zelfs verworvenheden van de Europese integratie teruggedraaid. Het kortzichtige kortetermijndenken van de heer Zalm werd geïllustreerd door zijn pleidooi voor het herinvoeren van de visumplicht voor burgers uit Roemenië en Bulgarije. Gaat de VVD misschien ook pleiten voor het opnieuw optrekken van het IJzeren Gordijn? Gaat zij ijveren om met anti-Europese sentimenten politiek te bedrijven? Ik wil het CDA, vooral de premier en de minister van Buitenlandse Zaken, voorhouden om nog eens terug te denken aan de dagen dat christen-democraten de fakkeldragers van het Europese project waren. Dan vraag ik mij af of het CDA die rijke erfenis echt wil overlaten aan de Fischers en de Cohn-Bendits.

De voorzitter:

Het woord is aan de heer Lagendijk, de delegatieleider van GroenLinks in het Europees Parlement.

De heer Lagendijk:

Voorzitter. Ik wil in mijn bijdrage aansluiten bij de bijdragen van mevrouw Karimi en de heer Melkert, met name op het punt van het stijgende onbegrip in Europa voor de opstelling van Nederland. Het gaat in het bijzonder om de koppeling die Nederland aanbrengt tussen de landbouwhervorming en de uitbreiding van de Europese Unie. Dat onbegrip betreft zowel de inhoud als de strategie van Nederland. Nederland als risicofactor.

Ik begrijp dat onbegrip. Laat ik duidelijk zijn, het gaat mij dan niet om de noodzaak van hervorming van het landbouwbeleid. Die is nodig, niet alleen om financiële redenen, maar ook omdat het huidige beleid slecht is voor het milieu en voor de Derde Wereld. Dat onbegrip begrijp ik wel als het gaat om de koppeling tussen landbouwhervorming en uitbreiding. Inhoudelijk is niemand in Europa vergeten dat het juist Nederland was dat in 1999, nog maar drie jaar geleden, in Berlijn de mogelijkheid tot landbouwhervorming heeft weggegeven. Men had liever een korting op de nettobijdrage. Dat is een respectabel standpunt, maar niemand is dat vergeten.

Als het gaat om de opstelling op strategisch terrein is Nederland, of de regering dat nu leuk vindt of niet, in een geïsoleerde positie terechtgekomen. De regering weet dat volgens mij, maar wil dat alleen nog niet erkennen. Ik vond het zelf dan ook moedig van de heer Veerman dat hij wel bereid was om nu de tournure te maken in plaats van zo lang mogelijk te wachten. Ik geef u op een briefje dat de onvermijdelijke ommezwaai dan alleen maar pijnlijker wordt.

Tegen de VVD wil ik over de koppeling het volgende zeggen. Eerlijk gezegd vind ik het een gotspe dat de heer Zalm en de VVD zo hard voor die koppeling pleiten. Juist de heer Zalm heeft als minister van Financiën in 1999 de landbouwhervormingen weggegeven. Nu, als fractievoorzitter van de VVD, hamert juist hij zo hard op die koppeling. Ik zou zo'n beleid niet kunnen verkopen en ik denk dat de regering daar ook grote moeite mee heeft.

Illustratief voor de dominante rol van het ministerie van Financiën in de discussie over de uitbreiding, was de situatie zoals wij die vorige week zagen. Er was de "paniekbrief" van minister Hoogervorst. Toegegeven, dat was een aardig staaltje van "spindoctoring": het opdienen van oude feiten in een nieuw, alarmistisch jasje. Waar was de minister van Buitenlandse Zaken op dat moment? Hij presenteerde in de ministerraad een keurige, zij het wat voorzichtige brief over de uitbreiding. Aandacht in de media: nul komma nul. Mijn vraag aan de minister is: wie heeft de regie over de uitbreiding? Is dat de heer Hoogervorst of is het de heer De Hoop Scheffer?

Dan de kwestie van de mensenrechten in de kandidaat-lidstaten. Er is een groeiend aantal mensen in de Kamer, in het EP, en daarbuiten, die vinden dat vanwege de problemen daarmee de uitbreiding wellicht moet worden uitgesteld. Geen misverstand daarover: op alle tien de kandidaat-lidstaten die straks een positief advies zullen krijgen van de Commissie is iets aan te merken. Dat zal ook blijken uit de rapporten van de Commissie, zoals dat ook de afgelopen jaren duidelijk is gemaakt.

Ik haal hier een voorbeeld uit: de behandeling van de Roma in Slowakije. Dit wordt vaak aangehaald als reden om de uitbreiding misschien maar uit te stellen, maar dan wil ik het hele verhaal horen over de Roma. Ik wil dan ook het verhaal horen van de tegenstanders over de behandeling van Roma in bijvoorbeeld Spanje, Zwitserland of Oostenrijk. Ook wil ik de opvatting van de Roma zelf horen die gezegd hebben dat het niet in hun belang is dat zij in een isolement buiten de Unie blijven. Zij hebben erbij te winnen als zij lid worden van de EU.

Is dit een argument om de waarde van de mensenrechten te relativeren? In het geheel niet. Is het een argument om de uitbreiding maar door te drukken, ondanks de mensenrechten? Helemaal niet. Het is wel een pleidooi om eerlijk en genuanceerd straks naar die rapporten te kijken en hypocrisie – alsjeblieft – te vermijden in het besef dat er geen modellidstaten bestaan en ook geen model-kandidaat-lidstaten en in de wetenschap dat de beste manier om de resterende problemen op te heffen het lidmaatschap van de EU is en geen isolement daarbuiten.

Voorzitter. Politici zijn geen boekhouders en geen bureaucraten. Tot de VVD zeg ik dat het bij deze historische beslissing over de uitbreiding van de EU niet gaat om het berekenen van de voor- en nadelen voor Nederland tot op de laatste eurocent. Het gaat echter ook niet, en dit zeg ik tot D66, om een invuloefening van een soort formulier mensenrechten, waarbij als er in een paar vakjes vraagtekentjes staan, de uitbreiding niet kan doorgaan. Het gaat om een afweging van de voordelen en de nadelen van uitbreiding en de voor- en nadelen van niet-uitbreiding. Dit vraagt om politici met een visie en in Europa vraagt men zich in toenemende mate af of die in Nederland nog bestaan.

Tot slot wil ik mijn bijdrage aan dit debat, ik hoop aan de vooravond van een historische beslissing, afsluiten met een historisch citaat. Het is een deel van een toespraak van president Lyndon B. Johnson uit januari 1964 bij het debat over the State of the Union. In zijn toespraak heeft hij het over de bestrijding van armoede en het belang van de burgerrechten: "Indien wij falen, indien wij deze kans verknoeien en vergooien met onnodig en zinloos geruzie, dan zal de geschiedenis terecht een hard oordeel over ons vellen, maar indien wij slagen, indien wij ons doel bereiken door op dit werelddeel een groter gevoel van eenheid te smeden, dán en slechts dán kunnen wij voldoening putten uit de Staat van de Unie."

De heer Van Bommel (SP):

Voorzitter. Naar de mening van de SP is de Europese Unie ziek, ernstig ziek. Wist u bijvoorbeeld dat van het geld dat de EU jaarlijks aan boeren besteedt, alle 21 miljoen koeien van de EU op wereldreis zouden kunnen gaan met tussenstops in Londen, Sjanghai, Brisbane en Los Angeles? En wist u dat van het bedrag dat jaarlijks aan het gemeenschappelijk landbouwbeleid wordt besteed, diezelfde 21 miljoen koeien een eerste klas vliegreis naar New York kunnen nemen, met een gratis manicure, massage, een knipbeurt en – op de koop toe – een keuze uit 50 verschillende films? De gemiddelde Europese koe heeft een hoger inkomen dan de helft van de wereldbevolking. Als dit geen gekkekoeienziekte is, dan weet ik het niet meer.

Alle gekheid op een stokje: Ook de SP zal de komende maanden in de Tweede Kamer en daarbuiten dieper op de zaak van de uitbreiding van de EU ingaan. De volgende uitgangspunten zullen daarbij ons oordeel bepalen. Wat zijn de gevolgen van de uitbreiding voor de bevolking van zowel de leden in spe als de oude leden? Hoe kan het principe van internationale solidariteit zo gunstig mogelijk worden toegepast?

Democratische procedures alleen zijn niet genoeg voor de Europese Unie. Mijn Europese collega Meijer zal straks refereren aan het van de agenda verdwijnen van het streven naar een sociaal Europa sinds Lissabon 2000. Het streven naar een sociale maatschappij is de inhoud, het wezen en de substantie zoals dit binnen democratische regels moet worden doorgevoerd, maar de sociale emancipatie hoort tegelijkertijd een wezenlijk bestanddeel van de democratie te zijn. Zonder sociale maatregelen geen volwaardige democratie. In het licht van deze afweging richten we ons vandaag op een aantal actuele ontwikkelingen die een rol spelen in de toekomst van de Europese Unie, alsook in onze antwoorden op de vragen die wij de komende weken en maanden allemaal zullen moeten geven, om te beginnen over de structuur van de Unie.

In de notitie "Europa in de steigers" schrijft de regering dat haar inzet er allereerst op is gericht een betere uitvoering van bestaande afspraken en de stroomlijning van procedures te bereiken. Op sommige punten is een versterking van de rol van de Commissie op zijn plaats, schrijft de regering. Maar dit voorjaar al deed Commissievoorzitter Prodi in zijn "Een ontwerp voor een Europese Unie" enkele voorstellen over de bevoegdheden van de Commissie, voorstellen die weinig kans bleken te hebben om aangenomen te worden. Prodi stuitte daarbij vooral op de commissarissen De Palacio en Patten, op de nationale belangen van Spanje inzake het visserijbeleid en op het buitenlandbeleid van Chris Patten dat niet ver achterblijft bij de belangen van Engeland. En dan nu het vorige week aangekondigde uitstel met betrekking tot het Stabiliteitspact, van 2004 tot 2006.

Dit jaar werd opnieuw duidelijk dat de Commissie worstelt met haar positie ten opzichte van de krachten die op de Europese Unie drukken. Nationale belangen blokkeren de ontwikkeling van een krachtige Commissie. Dat is op zich helemaal niets nieuws. Het heeft er alle schijn van dat de nationale belangen door de diverse regeringen juist nu met vergrote kracht worden nagestreefd. Dat betreft niet alleen het landbouwbeleid waarover wij enkele weken geleden al in de Kamer spraken, toen het ging over de gewijzigde opvattingen van minister Veerman.

Dat brengt mij tot de volgende vragen.

  • - Is de regering met mij van mening dat de houding van de Europese Commissie er een is van vlees noch vis?

  • - Is het niet de bedoeling van de regering de invloed op de Commissie te behouden en zelfs te vergroten?

De Europese Conventie onder leiding van Giscard d'Estaing is inmiddels volop aan het werk. Een zestal werkgroepen is aan de slag en zij zullen dezer dagen met hun rapporten komen. Duidelijk is uit de verslagen tot nu toe dat het legitimiteitsvraagstuk door alle discussies heen loopt. Dat is een cruciale kwestie voor het gehele project van de Europese Unie. Ook hier botsen de nationale belangen met de belangen van de Unie als geheel. Hoe denkt de regering nog beter te gaan voldoen aan de te stellen democratische en rechtstatelijke eisen, zoals ze schrijft in de notitie, namelijk grondrechten te beschermen, besluitvormingsprocessen inzichtelijk en navolgbaar te maken en de machten met elkaar in evenwicht te houden? Is het daarom niet veel beter om wel een goed overzicht te verschaffen van de verdeling van de bevoegdheden tussen nationale overheden en de Europese politiek? De regering signaleert wel de problemen maar verwerpt het idee om een zogeheten Kompetenzkatalog op te stellen. De SP-fractie vindt dat onbegrijpelijk.

Minister van staat Van Mierlo wil een sterke Europese politiek omdat we in een cruciale fase van de wereldgeschiedenis verkeren. Van Mierlo is inmiddels met zijn werkzaamheden gestopt en dat leidt ook tot een aantal vragen.

  • - Wat is er in de gesprekken tussen de premier en minister van staat Van Mierlo aan de orde geweest en wat waren de conclusies?

  • - Als dit gesprek niet heeft plaatsgehad, waarom dan niet: de minister-president had dit gesprek toch aangekondigd?

  • - Wat heeft de regering voor met de Nederlandse delegatie in de Europese Conventie?

  • - Wie gaat Van Mierlo vervangen: wordt dat, zoals gesuggereerd door sommigen, de staatssecretaris voor Europese aangelegenheden?

  • - Is de regering van plan de opvolger van Van Mierlo een opdracht mee te geven en, zo ja, welke?

  • - Kunnen de overige Nederlandse leden zonder last of ruggespraak blijven handelen volgens de regering, want zo was de Conventie toch bedoeld?

  • - Wat vindt de regering van Van Mierlo's argumentatie dat Nederland niet ambitieus genoeg is? "De Europese polsstok is voor mij helaas te kort", zei Van Mierlo.

  • - Hoe staat de regering tegenover de analyse dat de grote landen hun macht terugeisen? Deelt de regering die opvatting en wat betekent dat voor de uitbreidingsplannen?

  • - Hoe denkt de regering het democratisch gat, waar iedereen het steeds over heeft en dat ook door de SP-fractie geconstateerd wordt, te dichten?

Dat brengt mij op de euro en het Stabiliteitspact. Ik heb vorige week een brief gevraagd over de plannen van de Eurocommissaris om de normen van het Stabiliteitspact nog met twee jaar uit te stellen. Deze brief is gisteren gekomen en zal ongelukkigerwijs tegelijk met deze vergadering zo dadelijk in een algemeen overleg van de vaste commissie voor Financiën worden besproken.

De SP-fractie heeft de ontwikkeling tot de Monetaire Unie en de introductie van één gemeenschappelijke munt altijd met lede ogen aangezien. Vanaf vandaag worden de munten van de Nederlandse gulden vernietigd. Graag hadden we een referendum over de invoering van de euro gehad. De regering beklaagt zich dan ook onterecht over het gebrek aan belangstelling bij de burger voor de Europese Unie, want daarbij wordt verzwegen dat die Europese burger, de Nederlandse burger, nooit iets is gevraagd. Welke lering trekt de regering daaruit en wat gaat zij daaraan doen? Krijgen we reclamespotjes? Volgens mij is de EU daarmee niet te verkopen.

Ook het stabiliteitspact beschouwen wij als een instrument voor een neoliberaal keurslijf. Met de beslissing deze week van de Europese Commissie dat sommige landen pas in 2006 aan de strenge regels van het pact hoeven te voldoen, wordt de druk op de euro als quasi-harde munt weer vergroot. De vraag is, wat de woedende en teleurgestelde minister van Financiën heeft gedaan om de oorspronkelijke uitgangspunten van het pact te redden. Is deze minister niet juist een leerling van Zalm, die blijkbaar in een Europees isolement komt te staan?

Er zijn nog meer vragen. Betekent dit alles niet dat het project van de Europese eenwording verslapt en dat de grote Europese landen Duitsland, Frankrijk en Italië de rest van de EU naar hun hand kunnen zetten? Was het niet ex-minister van financiën Zalm die enkele jaren geleden Italië hard aanpakte om aan de voorwaarden tot toetreding tot het pact te kunnen voldoen? Wat gaat de regering tijdens de Ecofin-vergaderingen precies voorstellen om aan deze ontwikkeling een einde te maken? Of blijft het bij praatjes voor binnenlands gebruik? Heeft de minister niet al spijt over de vernietiging van de gulden, vandaag ingezet? Wat rest een klein land nog voor mogelijkheden?

In de notitie schrijft de regering: teneinde een objectieve en strenge toepasselijkheid van het stabiliteitspact te waarborgen, overweegt de regering de mogelijkheid dat de Commissie een sterkere rol krijgt om een waarschuwing af te geven aan lidstaten die een buitensporig tekort dreigen te hebben. Denkt de minister dat dit voldoende zal zijn tegen grote landen als Duitsland en Frankrijk?

De Europese Unie is niet alleen ziek, maar ook lachwekkend. De Europese Unie lijkt soms op de circusact met de draaiende bordjes op een flexibele stok. Als een bezetene gaat de circusartiest langs de grote hoeveelheid stokjes om de draaiende bordjes in gang te houden, en zo te voorkomen dat er eentje stukvalt. Het lot van de EU-circusartiest is nu dat het aantal bordjes dat draaiende moet worden gehouden aanzienlijk groter wordt, en dat daardoor de gang van de afzonderlijke bordjes er uitgaat, waardoor de artiest het niet meer redt. Het publiek ziet het met spanning en afgrijzen aan, maar doet natuurlijk niets. Het publiek, dat een duur kaartje heeft gekocht, wil waar zien voor zijn geld.

Dit schouwspel zien we zich al enige jaren afspelen, en de komende maanden wordt het nog doller in de piste. Inmiddels wordt van het publiek verwacht dat het de in moeilijkheden verkerende artiest coulant tegemoet treedt, omdat hij het toch al zo moeilijk heeft. Het publiek moet de lijdende artiest te hulp schieten. Eerst betalen, maar niets te zeggen hebben over de show, en ook niet mogen klagen als het fout gaat. De door de SP aangestipte ontwikkelingen in de Europese Unie leveren een druk op, die vergelijkbaar is met de circusartiest met veel te veel draaiende borden. De Europese Unie kan alleen kans van slagen hebben als zij erin slaagt, de bevolking bij alle processen te betrekken. Dat streven kan alleen een kans maken als er voor alle belangen van de bevolking van Nederland, en de overige Europese landen, gekozen wordt. De weg naar een sociaal Europa moet daarmee vrijgemaakt worden. Democratie is het paradoxale proces van het streven naar open besluitvormingsprocedures en tegelijkertijd eerlijke sociale verhoudingen. Zo ver is het in Europa nog lang niet. Het Europees proces dreigt vast te lopen, en misschien is dat maar beter ook. Europa in de steigers is geen goede omschrijving van de Staat van de Unie. Europa in het slop ware beter geweest!

De voorzitter:

Het woord is aan de heer Meijer, de delegatieleider van de SP in het Europees Parlement.

De heer Meijer:

Voorzitter. Na een halve eeuw van langzaam verder voortsluipende economische en politieke samenwerking in vooral het westen van Europa worden het komende jaar twee reusachtige stappen gezet. Gewerkt wordt aan het vervangen van de verdragen door een grondwet, en aan een geweldige gebiedsuitbreiding naar het oosten, met in eerste instantie 75 miljoen inwoners. Er zijn mensen die daarvan een zone van democratie, mensenrechten, solidariteit, milieubescherming, vrede en eeuwigdurende welvaart verwachten. Als we binnen die zone ook nog kunnen zorgen voor bestaanszekerheid voor allen, minder overmacht van grote internationale ondernemingen en herverdeling van kennis, macht en inkomen en de opbouw van een uitstekende openbaredienstverlening op het gebied van onderwijs, zorg, volkshuisvesting en openbaar vervoer, zijn wij op de goede weg. Europa wordt dan het paradijs op aarde.

Helaas bestaan er serieuze redenen om te twijfelen aan de komst van dat paradijs. Vooral door de manier waarop de Europese Unie, zoals die nu bestaat, functioneert. Die leidt veelal tot dwang, in naam van de vrijheid, dwang op nationale, regionale en plaatselijke overheden om beschermende maatregelen voor arbeid en milieu op te heffen, opdat de economisch sterksten een internationale concurrentiestrijd kunnen winnen. Een sociaal Europa, waarover 50 jaar is gepraat en waarvan de internationale vakbeweging veel verwachtingen had, lijkt na de top van Lissabon in 2000 definitief geen doel meer. Alles wordt nu ondergeschikt gemaakt aan een internationale concurrentiestrijd, waarvan men hoopt dat Europese bedrijven daarin het beste kunnen overleven. Een steeds verdergaande economische groei zou dan vanzelf alle problemen van armoede en tekortschietende voorzieningen moeten oplossen. Veel van de bevoegdheden die de Tweede Kamer inmiddels is kwijtgeraakt, zijn niet terechtgekomen bij het Europees Parlement. Dat mag weliswaar over alles praten, maar heeft geen recht van initiatief en niet het laatste woord over wetgeving, begroting en coalitievorming. Voorzover die beperkingen dienen om de rol van de nationale parlementen te beschermen, heb ik daarvoor alle begrip. Maar ze beschermen vooral de macht van de in beslotenheid beraadslagende raad, die noch door de nationale parlementen, noch door het Europees Parlement naar behoren kan worden gecontroleerd. Dit Europa grijpt, zoals de vorige regering twee jaar geleden terecht in de Staat van de Unie aangaf, steeds dieper in in de binnenlandse besluitvorming, zelfs in projecten van gemeenten en provincies, door middel van het tussen de rijke lidstaten rondpompen van door Brusselse ambtenaren beheerde subsidiegelden. Ook uit de huidige Conventie over de toekomst van Europa zie ik geen constructie ontstaan die even democratisch, openbaar en zorgvuldig is als wij in Nederland gewend waren. Daarvoor is een Europese superstaat te grootschalig en te fraudegevoelig. Verder staat die veel te ver van de mensen af.

Het verbazingwekkende van de huidige Europese Unie is dat die wel een eigen navigatiesatellietsysteem in de ruimte wil brengen, inenten van gezond vee tegen mond- en klauwzeer verbiedt, probeert te dwingen tot privatisering van plaatselijk openbaar vervoer en voelt voor militair ingrijpen buiten de eigen grenzen, maar weinig lijkt te kunnen bijdragen aan een snelle en soepele oplossing van grensoverschrijdende problemen. Bij het goed functionerend gezamenlijk grensoverschrijdend streekvervoer in Zeeuws-Vlaanderen is de samenwerking opgezegd. De Belgische en Duitse grensgemeenten klagen over Nederlanders die met hypotheekrenteaftrek massaal hun nieuwbouwwoningen wegkopen. En mensen die aan een andere kant van de grens werken dan waar ze wonen, hebben nog steeds volop problemen.

Ondanks alle tekortkomingen van de huidige Europese Unie ben ik een tijd lang gevoelig geweest voor de geweldige optimistische verwachtingen die in het oosten van Europa, ook bij links, bestonden over toetreding. Daarvan werd vrede, welvaart en vooruitgang verwacht, minder afhankelijkheid van het Internationaal Monetair Fonds en de Wereldbank, een eind aan het langdurig verval van diensten en bedrijven en hogere normen voor democratie, openbaarheid en milieubescherming. Maar zo langzamerhand krijg ik steeds meer de indruk dat toetreding de tweedeling in Europa niet opheft, maar die in alle opzichten zal versterken. Het oosten wordt het arme achtererf van het westen, zoals Mexico dat is voor de Verenigde Staten. Zij exporteren goedkope arbeid en grondstoffen, importeren dure hoogwaardige technologie en blijven ondertussen arm. EU-subsidies leiden vooral tot autosnelwegen door natuurgebieden en uitbreiding van overlastgevende luchthavens bij de grote steden. Geprivatiseerde fabrieken worden opgekocht door internationale ondernemingen met het doel ze te sluiten. Alleen met een verdere ophoging van landbouwsubsidies en cohesiefondsen kunnen wij die problemen misschien een beetje compenseren. Maar de daarvoor benodigde versterking van de positie als nettobetaler is in Nederland en andere rijke lidstaten geen inzet van beleid. Daardoor groeit de kans dat verarmde mensen in het oosten in het westen werk komen zoeken en dat maakt ze hier niet populair. Het zou mij niet verbazen als in de te houden referenda in het oosten heel wat minder mensen voor toetreding zullen stemmen, dan enkele jaren geleden nog werd verwacht. Als ik Oost-Europeaan was, denk ik dat ik onder de huidige omstandigheden ook steeds meer zou gaan neigen tot tegenstemmen.

De huidige lidstaten zullen de nieuwkomers ruimhartiger tegemoet moeten treden als wij willen voorkomen dat de nadelen van het lidmaatschap groter zijn dan de voordelen en als wij hen in staat willen stellen om snel te voldoen aan het EU-niveau van milieubescherming. Zij verdienen meer ontwikkelingshulp en minder verplichtingen om hun markt open te stellen voor krachten die hen zullen beschadigen.

De heer De Graaf (D66):

Voorzitter. Het is de gewoonte in deze Kamer om leden met hun maidenspeech te feliciteren. Laat ik de vrijheid nemen om Ad Melkert geluk te wensen met zijn farewell-speech. Dat vond ik een voortreffelijk verhaal, al was ik het niet op alle punten met hem eens. In ieder geval toonde het eens te meer aan dat een zeer gezaghebbend en terzake kundig collega ons gaat verlaten. Dat is een gemis voor het parlement en ik zie het dan ook niet als een farewell-speech, maar hopelijk als een au revoir.

Voorzitter. Ik mag hopen dat dit stukje van mijn tekst niet in de spreektijd is inbegrepen.

De voorzitter:

Dat is het geval, maar of het nou aardig is ten opzichte van de heer Melkert om dat zo te vragen, weet ik niet.

De heer De Graaf (D66):

Zelfs als u streng bent, voorzitter, ben ik toch blij dat ik die woorden heb uitgesproken.

Voorzitter. Is er een toekomst voor Europa? Is er een toekomst en wat is daar voor nodig? In de eerste plaats is politieke wil en politieke visie van de leiders in Europa het belangrijkst. Ik maak me daar grote zorgen over. In toenemende mate krijg ik de indruk dat er geen enkele drijvende kracht van enig niveau meer is in de Europese politiek. Het lijkt er steeds meer op dat zich van de nationale politici in Europa een moeheid en misschien wel een zeker defaitisme meester hebben gemaakt. Wie vroeger zich met ambitie en visie sterk wilde maken voor een Europese waardengemeenschap met een democratisch draagvlak en politieke eenheid, een Europa van sterke instrumenten en een krachtige stem op het wereldtoneel, is inderdaad vaak moedeloos geworden. Moedeloos van de scepsis, moedeloos van de bureaucratie, moedeloos van het cynisme waarmee nationale regeringen het Europese toneel gebruiken om eigen belangen veilig te stellen in plaats van grotere belangen te dienen. Het afgelopen jaar kan niemand vrolijk zijn geworden over de eenheid en de kracht van Europa, van het dineetje bij de familie Blair thuis over Afghanistan, met de Nederlandse premier als verrassing bij het toetje, tot de teleurstelling van Sevilla, van de zoveel verschillende opvattingen over Irak dat een Amerikaan er geen wijs meer uit kan worden tot en met de beschamende vertoning van de halfbakken compromissen over het Internationaal Strafhof van de afgelopen week. De politieke eenheid van Europa als rechtsgemeenschap en als waardengemeenschap is ver te zoeken. Cynisme is teleurgesteld idealisme. Dat vormt een grote bedreiging voor de toekomst van Europa.

Idealisme is natuurlijk niet de enige grondstof die nodig is voor de Europese motor, maar ik zou willen dat er meer Europese idealisten zouden zijn, want zij zijn nu meer dan ooit nodig. Zelfs wie geen idealist wil zijn, zelfs wie zich op de borst klopt als pragmaticus of als realo moet zich realiseren dat het Europa van 25 staten en weet ik hoeveel talen en belangen een reus op lemen voeten zal worden, een naar binnen gekeerde moloch, als wij niet nu de fundering leggen voor een echte democratische en politieke eenheid. Idealisme, pragmatisme en realisme; wij zullen die alle drie nodig hebben om te voorkomen dat Europa na Nice, na de eenheidsmunt waar zo veel teleurstelling over is, na de uitbreiding, terugvalt in politieke fragmentatie, in onbegrepen Brusselse bureaucratie, in een wedloop van nationale financiële belangen en in volslagen desinteresse die aan wantrouwen grenst van de Europese bevolking.

Voorzitter. Tegen deze achtergrond kijk ik naar de Staat van de Unie. Een omvangrijk jaarverslag, braaf, wijdlopig en veel voortzetting van bestaand beleid. Dat is zo ongeveer de samenvatting. Voor de uitbreiding van Europa geeft de regering de kaders aan, maar het is op dit moment nog een loze discussie nu de echte toetsstenen pas volgende week voorhanden zijn. Ook nu de commissie een week eerder de rapporten afscheidt, is de tijd natuurlijk absoluut te kort voor een gedegen individuele afweging per kandidaat-lidstaat. Laat staan dat er in die twee weken draagvlak bij de bevolking kan worden gevonden voor de beslissingen die regering en Kamer voor 24 oktober moeten nemen. Ik kan dat de regering niet verwijten – die zit ook vast aan Brussel – maar het blijft ridicuul. Als later onze bevolking, onze kiezers zeggen dat die uitbreiding er doorgedrukt is zonder dat zij het goed en wel wisten, kan ik ze niet ongelijk geven. Tijd is in Europa kennelijk de vijand van de democratie.

Parallel aan de uitbreiding loopt de discussie over de hervorming van het landbouwbeleid. Die hervorming is simpelweg nodig om de landbouw tot een normale en duurzame productiesector te maken en de concurrentievervalsing ten opzichte van derdewereldlanden te beëindigen. Tot dusverre zat Nederland erbovenop. Maar sinds de vrijmoedige Veerman verliest het kabinet kennelijk de touch. Frankrijk en Duitsland doen nu, als ik het goed begrijp, als boeren op de veemarkt aan handjeklap. Het enige dat staatssecretaris Nicolaï weet te zeggen is dat hij hoopt dat het voor Nederland goed afloopt. Kan de staatssecretaris uitleggen wat er gebeurt en waarom Nederland dat laat gebeuren?

De heer Melkert (PvdA):

Voorzitter. Ik wil de heer De Graaf een vraag stellen over de spanning die hij signaleert tussen zoals hij het noemt tijd en democratie. Dat is ernstig als het geval zou zijn wat hij veronderstelt, namelijk dat de bevolking in Nederland er nauwelijks meer aan te pas zou kunnen komen. Maar het is toch zo dat nu bij twee achtereenvolgende gelegenheden door de Europese Raad beslissingen worden genomen en dat vervolgens nationale parlementen wel degelijk de mogelijkheid hebben om zich uit te spreken? Ik geef toe dat het een "ja" of "nee" is, maar het komt wel vaker voor in het leven dat je voor die keuze wordt gesteld. Dat is toch een ordentelijke gang van zaken?

De heer De Graaf (D66):

Ik vind het niet, mijnheer Melkert. De definitieve rapporten waarop wij uiteindelijk onze keuze moeten bepalen en die aangeven hoever de landen met het acquis zijn, hoe het met de politieke en democratische situatie in die landen is gesteld en hoe het staat met de vrije economische markt verschijnen over een dag of vier, vijf. Wij hebben dan als parlement, en wij hebben dat gelukkig onder druk van Nederland al een week weten te vergroten, zegge en schrijven twee weken om de individuele toetsing te maken. Dan beslissen wij. Er vindt op 23 oktober in deze Kamer een cruciaal debat plaats. Als wij dan instemmen met wat de regering ons voorhoudt, laten we zeggen dat we dan instemmen met die 10 landen, dan vindt op 24 oktober in de Europese Raad dat besluit plaats. Daarna is er een uitwerking. De regering heeft echter meer dan eens aangegeven dat op dat moment het politieke besluit is genomen welke landen uiteindelijk een toetredingsverdrag krijgen aangeboden.

De heer Melkert (PvdA):

Voorzitter, met respect, want wie ben ik om de heer De Graaf hier mee te nemen in hoe de verhoudingen liggen in staatsrechtelijke zin en wie wat op welk moment moet doen? Ik denk niet dat het nationale parlement in formele zin beslist in de komende twee weken. Vanzelfsprekend hecht de regering, zoals zij ook heeft gezegd, aan het oordeel van de Kamer. Dat lijkt me juist, maar de regering moet haar verantwoordelijkheid nemen in de Europese Raden. Het Europees parlement moet nog een zeer belangrijk oordeel geven over het geheel. Vervolgens komen de nationale parlementen, ook het Nederlandse, aan de beurt in de goedkeurings- en ratificatieprocedure. Dat staat op zich niet op gespannen voet met de wijze waarop het altijd is gegaan in de loop der jaren. We moeten de rol van het nationale parlement nu niet zo naar voren trekken dat er als het ware niets meer te zeggen valt na 23 oktober. Ik denk niet dat dat het geval is.

De heer De Graaf (D66):

Voorzitter. Wat het nationale parlement – en dat geldt ook voor het Europese parlement – nog te zeggen heeft na de Europese top in Brussel, is alleen nog maar een "ja" of "nee". Dat zou kunnen betekenen, mijnheer Melkert, dat we, als we aarzelingen hebben over een of twee lidstaten, met de vraag geconfronteerd worden of we bereid zijn de uitbreiding ook voor die andere acht lidstaten af te wijzen. Dat is een digitale beslissing die moet worden genomen. Daarom is het zo belangrijk dat wij hier in het parlement maar ook in de discussie met onze eigen kiezers en de bevolking de tijd en de ruimte krijgen om die afwegingen zorgvuldig te maken. Daar zit het probleem tussen democratie en tijd in de komende weken.

De heer Melkert (PvdA):

Het is helder dat er spanning zit, maar dat is een normaal onderdeel van besluiten. Ik denk dat u met mij de politieke kant ziet van het laten uiteenvallen van de groep van tien. Daar zit wel degelijk een toekomstsignaal vanuit Europa aan vast. Je kunt daarvoor of daartegen zijn, maar het is normaal dat die vraag ook aan nationale parlementen wordt voorgelegd Het lijkt me niet juist om nu in de richting van de Nederlandse bevolking uit te stralen dat er iets niet in de haak is met deze procedure. Ik blijf dat bij u beluisteren. Ik vind dat jammer en niet terecht.

De heer De Graaf (D66):

Voorzitter. Wat u uitstraalt, daar gaat u geheel zelf over. Wat ik wil zeggen, is dat ik het buitengewoon betreur dat de vijftien nationale parlementen zo kort de tijd krijgt om met de regering en eventueel met de bevolking via hoorzittingen enzovoorts, te praten over de individuele toetsing. Dat is jammer. Ik ben erg blij dat wij een week extra hebben gekregen. Ik vind dat echter nog niet genoeg.

De voorzitter:

Ik wil, met het oog op de klok, wat vaart maken, maar mevrouw Karimi kan een vraag stellen.

Mevrouw Karimi (GroenLinks):

Dit is mijn eerste interruptie vandaag.

De voorzitter:

Dat is waar.

Mevrouw Karimi (GroenLinks):

Heeft u de afgelopen jaren geen mogelijkheid gehad om met de kiezers, de bevolking over dit belangrijke traject te spreken? Waar was u toen? Ik wijs erop dat u ook nog acht jaar in de regering heeft gezeten. In de laatste twee weken begint u over draagvlak.

De heer De Graaf (D66):

Ik hoef u niet uit te leggen dat ik de afgelopen acht jaar kamerlid ben geweest. Ik heb de regering gecontroleerd en heb er niet ingezeten. Dat is een niet onbelangrijk onderscheid. Daarnaast is het niet de eerste keer dat ik binnen en buiten deze Kamer over de uitbreiding spreek. Mijn probleem is niet dat wij ook voorgaande jaren voortgangsrapportages hebben gekregen, maar dat het nu gaat om de definitieve besluiten op basis van de laatste gegevens. Daar is de tijd kort voor. Ik vind dat wij daardoor in een spanning komen, die eigenlijk niet verantwoord is.

Mevrouw Karimi (GroenLinks):

Ik wil graag weten wat uw voorstel is. Wat is uw boodschap aan de regering? Wat wilt u?

De heer De Graaf (D66):

U vraagt naar de bekende weg. U weet dat ik de afgelopen maand druk heb uitgeoefend, ook op de Nederlandse regering. Zij heeft zelf die weg gekozen. Zij is gelukkig bereid geweest om de druk op Brussel te verhogen om de rapporten eerder te doen verschijnen. Ik heb ook wel gezegd dat als er maar een week tussen zou zitten, ik geneigd zou zijn om de Nederlandse regering te vragen om de top maar uit te laten stellen, zodat Nederland meer ruimte krijgt. Ik realiseer dat dit buitengewoon moeizaam zal gaan. In die zin ben ik even realistisch als u. Ik ben nog steeds niet gelukkig met de beperkte tijd die er is.

De visie van de regering op de belangrijkste vraagstukken van de vormgeving van Europa kwam separaat en twee weken te laat. Er moest kennelijk nog lang aan worden gesleuteld. Je vraagt je af waarom. De notitie heet "Europa in de steigers". Een ondertitel had overigens niet misstaand, zoals: Nederland staat erbij en kijkt ernaar. Ik vind het eerlijk gezegd – ik zeg het maar ronduit – een treurig stuk. Ambitieloos, een visie van pappen en nathouden, lippendienst aan een communautair Europa, maar zonder concrete voorstellen, een geloofsbelijdenis als ritueel, maar zonder geloof. Geen wonder dat de regeringsvertegenwoordiger Van Mierlo zich heeft teruggetrokken. Wat voor zin heeft het om met visie en ambitie naar Brussel te reizen, als het kabinet geen visie heeft en overigens ook geen ambitie lijkt te willen? Dan moet je wel buitengewoon kleurloos zijn om met dit regeringsstandpunt uit de voeten te kunnen. Ik ben daarom erg benieuwd wie het kabinet daarvoor nu weet te strikken. Gaat dit overigens net zo lang duren als, zeg, de benoeming van een willekeurige staatssecretaris?

In dit kabinet speelt over Europa hetzelfde probleem als in het vorige kabinet.

De heer Verhagen (CDA):

Om die zin gaat het precies: hetzelfde probleem als in het vorige kabinet. U stelt dat nu een visie ontbreekt en dat dit ook het geval was bij het vorige kabinet. Was het toen geen probleem voor de heer Van Mierlo?

De heer De Graaf (D66):

Jawel, dan heeft u de afgelopen jaren de debatten over de Staat van de Unie, die uw voorgangers de heer De Hoop Scheffer en vorig jaar de heer Balkenende, kennelijk niet gevolgd. Ik heb namelijk én vorig jaar én het jaar daarvoor de staf gebroken over het ontbreken van een goede, ambitieuze visie, overigens net als u het afgelopen jaar heeft gedaan. Wij vonden elkaar op dat punt. Ik zal straks aangeven waarom ik denk dat dit is gebeurd.

De heer Verhagen (CDA):

Mijn vraag is waarom dit dan geen probleem voor de heer Van Mierlo was.

De heer De Graaf (D66):

Zoals u weet, maar u moet dat overigens aan de heer Van Mierlo zelf vragen, want hij maakt geen deel uit van mijn fractie, heeft het vorige kabinet de regeringsvertegenwoordiger ruimte gegeven, omdat het van mening was dat het niet zozeer een richtinggevende sturende Conventie was, als wel een Conventie waarin allerlei varianten aan de orde kunnen komen. Dit kabinet is van mening dat het veel meer een besluitvormende, richtinggevende Conventie wordt en dat de regeringsvertegenwoordiger moet worden aangestuurd. Ik begrijp dat op zich ook. Ik heb daar ook geen kritiek op. De vraag of Van Mierlo zich in het regeringsstandpunt kon herkennen, heeft hij negatief beantwoord en dat begrijp ik nog beter.

De heer Verhagen (CDA):

Volgens mij heeft hij toen een smoesje gebruikt, aangezien in de notitie wel degelijk de communautaire richting is aangeven, zowel ten aanzien van de tweede als ten aanzien van de derde pijler, terwijl dat ontbrak in de discussies met het vorige kabinet. Het woord "communautair" heb ik nu voor het eerst in deze notitie gelezen. Dat heb ik in de Staat van de Unie van de paarse kabinetten, ieder geval in die van Paars 2, niet gelezen. De heer De Graaf stelt dat er op dit punt een meer gouvernementele weg wordt ingeslagen. Daarmee slaat hij de plank mis.

De heer De Graaf (D66):

Dat heeft u mij niet horen zeggen. Ik heb gezegd dat er lippendienst wordt bewezen aan de communautaire weg, maar dat ik geen concrete voorstellen zie. Zoals de heer Verhagen met mij weet, komt bijvoorbeeld het hele woord "co-decisie" in die belangrijke notitie over de inbreng van Nederland in de Conventie niet eens voor. Dat zegt wel wat!

De heer Verhagen (CDA):

Het feit dat wij ook in de Kamer hebben gezegd dat wij hier zowel de Staat van de Unie als de notitie "Europa in de steigers" bespreken, geeft aan dat het integraal moet worden behandeld. In de Staat van de Unie komt het woord "co-decisie" wel degelijk voor. Daarin komt ook de term "openbaarheid van de Raad" wel degelijk voor. Ik vind derhalve dat u geen recht doet aan de inbreng van het kabinet zoals die ons is gepresenteerd. Ik heb daar ook mijn op- en aanmerkingen over – u heeft mijn bijdrage gehoord – maar u moet niet doen alsof er nu opeens een anti-Europees intergouvernementeel beleid wordt gepresenteerd. Dat kunnen wij allemaal bijsturen. Als u een excuus zoekt om het gedrag van de heer Van Mierlo te rechtvaardigen, is dat uw goed recht, maar dan doet u geen recht aan de werkelijkheid.

De heer De Graaf (D66):

Ik laat de heer Van Mierlo graag zijn eigen oordeel uitspreken en ik voeg daaraan toe dat ik begrip heb voor zijn standpunt. Maar wat de heer Verhagen zegt, is eigenlijk nog erger. Hij zegt: het komt wel in de Staat van de Unie voor. Maar in het regeringsstandpunt over de Nederlandse inbreng in de Conventie zijn die teksten nu juist gesloopt. Dat zegt toch iets over de politieke prioriteit van het kabinet! Dan kunt u niet zeggen dat het er intergraal onderdeel van uitmaakt. De regering heeft twee weken extra voor de notitie genomen, omdat de staatssecretaris er ook nog op wilde studeren. Juist in die notitie waarin het kader van de Nederlandse regeringsvertegenwoordiger in de Conventie wordt geschetst, komen die termen niet meer voor. Wat zegt dat u?

De heer Verhagen (CDA):

Dat is feitelijk onjuist, omdat in ieder geval de CDA-fractie ervan uitgaat dat de nieuwe regeringsvertegenwoordiger de visie zoals die is neergelegd in de Staat van de Europese Unie, ook integraal inbrengt in de Conventie.

De heer De Graaf (D66):

Als u geen belang hecht aan de prioriteitenstelling van het kabinet, dan zegt dat misschien iets over uw opvatting. Ik neem het kabinet, en dus ook de notitie "Europa in de steigers", serieus. Dat is immers het kader.

De heer G.M. de Vries (VVD):

De heer Van Mierlo schrijft in de argumentatie voor zijn terugtreden, dat hij het eens is met het kabinet dat er niet met meerderheid van stemmen in de Raad van ministers kan worden besloten over het uitzenden van troepen. Op dat belangrijke onderdeel van het gemeenschappelijk buitenlands beleid en defensiebeleid is er dus overeenstemming tussen het kabinet en de heer Van Mierlo. Vervolgens zegt de heer Van Mierlo dat hij een grotere rol wil voor meerderheidsbesluitvorming op het terrein van buitenlands beleid en veiligheidsbeleid. Maar als ik dan kijk naar wat het vorige kabinet daarover schreef in zijn notitie over de toekomst van de Unie van 8 juni vorig jaar, vind ik op het punt van de meerderheidsbesluitvorming, over de uitbreiding daarvan ten opzichte van de bestaande verdragen, niets. Dan verbaast mij de argumentatie van de heer Van Mierlo op dit punt.

De heer De Graaf (D66):

Voorzitter. Ik raad de heer De Vries aan om het telefoonnummer van de heer Van Mierlo op te zoeken en hem daarover te bellen. Hij stelt mij een vraag, maar ik kan daar geen antwoord op geven.

De heer G.M. de Vries (VVD):

Ik heb u op dit punt geïnterrumpeerd, omdat u zelf de argumentatie van de heer Van Mierlo ter sprake bracht. Wij kunnen die allebei lezen. Ik beroep mij op zijn letterlijke formulering.

De heer De Graaf (D66):

Voorzitter. Ik heb uit de brief en de persverklaring van de heer Van Mierlo begrepen, dat zijn argumentatie breder is dan alleen het punt van het gemeenschappelijk buitenlands beleid en veiligheidsbeleid en dat hij de terughoudendheid van de notitie een ernstig probleem vindt. Kijk, dat laatste kan ik zeker volgen.

Voorzitter. Ik zei al dat bij dit kabinet met betrekking tot Europa hetzelfde probleem speelt als bij het vorige kabinet: compromissen tussen twee uitersten met als nettoresultaat toch slappe hap. Het lijkt soms alleen maar erger geworden. In Paars 2 stond de VVD vaak op de rem, in dit kabinet heeft de VVD ook de versnellingsbak onder controle, inclusief de achteruit. Sturen wordt dan vanzelf wel een erg relatief begrip, zeg ik dan maar troostend tegen de minister-president.

In het huidige Europa heeft de gematigdheid en zakelijkheid het gewonnen van idealisme, visie en daadkracht. Als het gaat om politieke integratie en federalistische idealen, geeft men niet thuis. Ik citeer hiermee fractievoorzitter Maxime Verhagen van het CDA ruim drie maanden geleden, midden in de formatie van het nieuwe kabinet, in een bijdrage voor de Europese beweging. En, omdat ik zo dol ben uw woorden, mijnheer Verhagen, nog een citaat: Het CDA wil een verandering van houding; dat betekent ook politieke wil tonen om te bouwen aan het Europese huis dat nog lang niet af is. Dat lijkt mij een typisch geval van jammer. De politieke wil van het CDA was in ieder geval in het kabinet niet sterk genoeg. De geest van Bolkestein waart er nog steeds rond, tegenwoordig in de gedaante van Hans Hoogervorst. Het zal dus van de Kamer moeten komen, ook van de CDA-fractie, om de Nederlandse inbreng in de Conventie aan te scherpen. Dat is dringend nodig, want Nederland wordt nu van voorloper in Europa een onbetekenende achterblijver. Als Nederland als klein land al niet meer beseft dat het baat heeft bij sterke communautaire structuren en dus sterke Europese organen, wie dan eigenlijk nog wel?

Ik stip nog kort een paar punten aan waarop Nederland naar het oordeel van de fractie van D66 stevig en duidelijker zou moeten inzetten. In de eerste plaats is dat de Europese eenheid in het buitenlands en veiligheidsbeleid. De regering laat het bij de constatering dat van de mogelijkheden in het verdrag om tot gekwalificeerde meerderheidsbesluiten te komen via de constructieve onthouding geen gebruik wordt gemaakt. Dat is wel erg slap. Moet de inzet van de regering niet zijn om juist die mogelijkheden toe te passen, te verruimen en dwingender te maken, vanzelfsprekend geconditioneerd en met een belangrijke rol voor de Europese Commissie, maar ook voor de hoge vertegenwoordiger? Waarom heeft het kabinet ervan afgezien om zelfs het begin van een visie op dit punt op tafel te leggen? Juist de verlammende werking van het unanimiteitsvereiste en het gebrek aan sturingsmogelijkheden veroorzaakt een non-existent Europa als het er echt op aankomt in de wereld. Zeer teleurstellend vind ik het dat het kabinet zelfs in de verste toekomst de mogelijkheden van communautaire elementen in het defensiebeleid buiten de deur wil houden. Wat nu niet mogelijk is, hoeft toch in de toekomst niet bij voorbaat te worden uitgesloten, zeker niet als zou kunnen worden gegarandeerd dat eigen troepen nooit tegen onze wil in Europees verband kunnen worden ingezet. Het kabinet heeft hier de weidse blik van een mol, zo vrees ik.

In de tweede plaats gaat het om versterking van de Europese organen in het licht van de noodzaak om de terreinen van meerderheidsbesluitvorming uit te breiden. De Europese Commissie zal een "key role player" zijn en moeten zijn en dus op zoveel mogelijk terreinen initiatiefrecht moeten hebben, ook op het buitenlands beleid. Daarom zal de functie van hoge vertegenwoordiger ook moeten opgaan in de Commissie.

In de derde plaats gaat het om de versterking van de democratie in Europa. Ik heb al gezegd dat ik het woord co-decisie niet ben tegengekomen. Het Europees Parlement komt nauwelijks voor, behalve in de dubbelmandaatconstructie – zeer ongelukkig – en het recht van de Commissie om het Europees Parlement te ontbinden. Het laatste is bijzonder onjuist, zolang de Commissie geen volledig gelegitimeerd politiek orgaan is. Alsof ik in Nederland het beraad van secretarissen-generaal het recht zou geven de Tweede Kamer naar huis te sturen. Dat wordt in wezen voorgesteld.

Wat betreft het EVRM sluit ik aan bij eerdere sprekers. De gedachte van openbaarheid van de vergaderingen van de Raden, inclusief de Europese Raad, is helaas in de Conventietekst niet verder gekomen dan het brein van de minister-president die zich daar vorig jaar in een andere functie sterk voor maakte. Waarom eigenlijk niet? Laat de premier voor één keer de slogan van zijn coalitiegenoot overnemen: ik zeg wat ik denk. Laat iedereen het dan horen, ook in wat nu nog het grootste achterkamertje van Europa is: de Europese Raad.

De voorzitter:

Het woord is aan mevrouw Van der Laan, de delegatieleider van D66 in het Europees Parlement.

Mevrouw Van der Laan:

Voorzitter. Deze Staat van de Unie komt op een historisch moment. Voor het eerst in de Europese geschiedenis wordt er in de Conventie in het openbaar vergaderd over een Europese Grondwet. Het eindresultaat zal met unanimiteit bekrachtigd moeten worden. Nederland kan dus, als het wil, een beslissende rol spelen in wat voor soort Europa en dus ook wat voor soort wereld wij krijgen. Wij staan nu voor een essentiële keuze. Kiezen wij de weg van de Amerikaanse president Bush: het recht van de sterkste, unilateraal optreden, uitholling van het Internationaal Strafhof, één sheriff in een wilde wereld van willekeur? Of kiezen wij voor een internationale weg, waarbij regels voorop staan, waarbij niet het recht van de sterkste geldt, maar het recht? Om die visie werkelijkheid te maken, hebben wij een sterk en zelfverzekerd Europa nodig. Dat Europa krijgen wij alleen met hervormde daadkrachtige instellingen. Wie nu niet investeert in Europa, effent de weg voor de eenzijdige Bushbenadering. Wie nu niet kiest voor een besluitvorming in het buitenlands beleid door een gekwalificeerde meerderheid, gooit de Europese visie weg. Ik ben voorstander van onze transatlantische relatie, maar niet ten koste van onze eigen normen en waarden.

De regering wil wel meelopen op het gebied van justitie, maar niet bij het buitenlands beleid: wel migranten weren en boeven pakken, maar geen daadkrachtig optreden in het buitenland. Realiseert de regering zich eigelijk wel dat de enige manier waarop Nederland invloed in het buitenland kan hebben via Europa is? Wil de regering dan geen invloed op het wereldtoneel? Als wij kiezen voor een wereld van regels, dan moeten wij ons ook aan onze eigen afspraken houden. Met het oog op de uitbreiding betekent dat vasthouden aan de al meer dan tien jaar geleden duidelijk vastgestelde criteria van Kopenhagen. De regering wil, net als wij, individuele toetsing per kandidaat. Maar aangaande de cruciale eisen van de rechtsstaat en democratie stelt zij eenvoudig: "Bij het besluit de toetredingsonderhandelingen te openen, voldeden de kandidaat-lidstaten reeds aan de politieke criteria." Heeft de regering niet in de commissierapporten gelezen dat er in landen als Slowakije en Polen nog ernstige problemen bestaan met corruptie en persvrijheid? Vindt de Nederlandse regering werkelijk net zoals GroenLinks dat er geen enkele toetsing meer behoeft of de toetredingslanden voldoen aan de politieke criteria?

Tegen GroenLinks wil ik nog het volgende zeggen. Ook D66 is een groot voorstander van de uitbreiding, maar de politieke vraag daarbij is natuurlijk wel: onder welke voorwaarden? Het is onze taak als politici om te stellen wat wij belangrijk vinden. D66 vindt mensenrechten belangrijk. Eigenlijk had ik gerekend op de steun van GroenLinks hiervoor. Ik vind het heel jammer dat GroenLinks druk en mogelijkheden tot verbetering van de situatie in de lidstaten kennelijk onnodig vindt.

Mevrouw Karimi (GroenLinks):

U maakt echt een karikatuur van het standpunt van GroenLinks. Natuurlijk nemen wij de Kopenhagencriteria serieus en natuurlijk moet ook gekeken worden naar de criteria met betrekking tot rechtsstatelijkheid en mensenrechten. Maar de heer Lagendijk legde net uitvoerig uit dat het om de omstandigheden gaat waaronder de laatste stapjes in de richting van de verwezenlijking van perfecte rechtsstatelijkheid kunnen plaatsvinden: binnen de EU of buiten de EU? Bovendien is het oordeel van GroenLinks over afzonderlijke kandidaten nog niet uitgesproken. U loopt dus veel te hard van stapel.

Mevrouw Van der Laan:

Dat vind ik al een veel genuanceerder verhaal dan dat van de heer Lagendijk. Die zei namelijk dat het belang van de uitbreiding hem ging boven alle detaillistische overwegingen. Als wij samen druk kunnen uitoefenen op die landen om de mensenrechten te verbeteren, dan is dat uitstekend, maar de indruk werd gewekt dat het een al gelopen race is. Dat vind ik heel jammer.

Ook ik maak mij zorgen over het gebrek aan publieke steun voor de uitbreiding. Ik vind het erg interessant dat de regering wil bijdragen aan een levendig maatschappelijk debat. Het is vandaag 3 oktober, op 24 oktober valt het besluit over welke landen klaar zijn voor de toetreding tot de Unie. Hoe gaat de regering in 21 dagen dat brede maatschappelijke debat op gang brengen? Of is het soms de bedoeling om het daarna, als het besluit al is genomen, alleen nog maar aan de burgers te verkopen? Zoals het er nu naar uitziet, krijgt de Nederlander geen enkele stem meer in de uitbreiding. Ik zou het beter vinden als Nederlanders hierover zelf zouden kunnen beslissen, maar ja, dan kunt u beter niet de Referendumwet afschaffen. Wat vindt u van de suggestie van D66 om nu al de onderhandelingsresultaten op internet te zetten, bijvoorbeeld de gesloten hoofdstukken van de gemeenschappelijke posities? Zo kan iedereen zien welke afspraken er zijn gemaakt. Dat lijkt ons veel beter dan de huidige geheimzinnigheid, die averechts werkt.

In onze visie voor een betere wereld is er nog een belangrijk aandachtspunt: afschaffing van het dieronvriendelijke, milieuverziekende en onrechtvaardige Europese landbouw- en visserijbeleid. Boeren en vissers buiten de EU krijgen hun producten niet verkocht omdat zij niet kunnen concurreren met onze gesubsidieerde export. Ze krijgen geen toegang tot onze markten. Dorpen kunnen nauwelijks overleven omdat gesubsidieerde Europese boten hun kustwateren mogen leegvissen. Het beleid is misdadig en in strijd met de normen en waarden van D66. Het is goed dat de regering zich sterk maakt voor het afschaffen van de inkomenssteun. Ik wens haar alle volharding en hoop dat het weggeven van ons veto op dat gebied slechts een eenmalige amateuristische blunder was. Maar afschaffing van de inkomenssteun is maar één aspect. Gaat de regering zich in de onderhandelingen even hard inzetten voor het afschaffen van de exportsubsidies en de handelsbarrières? Kortom, trekt de regering alleen ten strijde voor de Europese portemonnee of ook voor echte normen en waarden?

De regering spreekt regelmatig over het belang van checks and balances. Het is in dat verband verbazingwekkend dat ik zo weinig lees over de versterking van de democratische checks and balances in Europa. Op Nederlands niveau zou het ondenkbaar zijn dat de Eerste Kamer alleen achter gesloten deuren bijeenkomt. Waarom lees ik niet dat de raad consequent in het openbaar moet vergaderen? Welke volksvertegenwoordiging krijgt direct wat te zeggen over de Europese landbouw subsidies, 40% van de begroting? Met belangstelling las ik het voorstel om het subsidiariteitsvraagstuk op te lossen met een ontvankelijkheidsdebat in de raad. Ik zie liever dat gekozen volksvertegenwoordigers vaststellen waar Europa al dan niet in actie moet komen. Ik heb al eerder voorgesteld om een Europese Staten Generaal eenmaal per jaar het recht te geven om het werkprogramma van de Europese Commissie goed te keuren. Geen nieuwe instelling maar samenwerking tussen nationale parlementariërs en Europarlementariërs. Wellicht kan de regering daarover nadenken in plaats van bizarre suggesties te doen over herinvoering van het om vrij goede redenen afgeschafte dubbelmandaat of een volledig overbodige COSAC.

Tot slot stel ik vast dat een krachtige stellingname tegen het krankzinnige en geldverslindende maandelijkse verhuiscircus naar Straatsburg ontbreekt. Wat gaat de regering daartegen ondernemen? Waarom lezen wij daarover niets in de Staat van de Unie?

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Voorzitter. "De Europese Unie is een fuik van eigen makelij." Deze uitspraak van Paul Scheffer in de bundel "Het nut van Nederland" uit 1996 is – zo schrijft hij – voor tweeërlei uitleg vatbaar. Positief, namelijk door bevoegdheden over te dragen, meer lidstaten toe te laten en instituties en verplichtende procedures te creëren waardoor de Europese integratie een onomkeerbaar proces wordt. Negatief, waarbij het accent valt op de politieke tegenstellingen, bestuurlijke wanorde en democratische tekorten, die door de voortgaande overdracht van nationaal naar Europees niet worden opgelost, maar juist verscherpt problematisch worden.

Deze analyse lijkt mij zes jaar na dato nog altijd actueel. Het debat over Europa wordt immers beheerst door enerzijds verbreding en verdieping – de uitbreiding en de Conventie – en anderzijds door het onvermogen van Europa om tot de verbeelding te spreken. In dit verband is niet geagendeerd maar wel relevant voor dit debat, de SCP-verkenning "Leeft Europa wel?" Paul Schnabel stelt daarin dat het antwoord op vragen of er zoiets als een Europese identiteit is en of de gedachte aan de Europese eenwording bij de burgers van de lidstaten leeft, ontkennend moet luiden: "Men is wel positief over de Europese Unie, men beseft ook er profijt van te hebben (...) Tegelijkertijd zeggen velen geen traan te zullen laten als de Europese Unie zou verdwijnen." De heer De Vries had wat dit betreft ook de cijfers van Nederland kunnen citeren in plaats van alleen die van Duitsland, zoveel gunstiger zijn die niet. Politieke en staatkundige loyaliteiten en identificaties blijken zich nog altijd vooral op eigen stad, regio en land te richten, maar aangezien "er geen weg terug is" kenmerkt het gemiddelde Europagevoel zich door een onverschillige berusting: de burger vindt het wel goed.

Dat is wel anders geweest. Zeker in Nederland was er bij sommigen sprake van een grenzeloze "euroforie" en leek Europa veelal een doel op zich. Er is een onmiskenbare verschuiving opgetreden van federalistisch euro-idealisme naar een nuchterder kijk op samenwerking, misschien als gevolg van de ontdekking dat Europa toch geen "groter Holland" bleek te zijn. De term is van Heldring.

De leden van de fractie van de ChristenUnie zijn ingenomen met de veranderde toonzetting, niet omdat zij er behagen in scheppen om als "eurosceptici" te boek te staan, maar omdat nuchterheid en realisme meer zicht bieden op succesvolle samenwerking dan een romantisch euro-idealisme. In het verkiezingsprogramma van de ChristenUnie staat dat de samenwerking allereerst de lidstaten in staat stelt om hun verantwoordelijkheden voor de inrichting van de eigen samenleving beter mogelijk te maken. Dat spoort met Scheffers conclusie dat de finaliteit van de Unie ligt in de bestendiging van de nationale staten als stabiele, democratische rechtsstaten en dus niet in de vorming van een Europese natie die allerlei taken kan overnemen. Hiermee ontstaat ook een andere, positief gerichte kijk op de uitbreiding van de Unie met Midden- en Oost-Europese landen. Daarover komen wij over drie weken uitgebreid te spreken. Ik merk nu echter vast op dat ook hierbij geldt dat het nationale belang bij tijdige hervorming van het gemeenschappelijk landbouwbeleid zeker een zwaarwegend, maar niet het enige belang is. Overigens, de steun voor het principiële verzet van de regering tegen versoepeling van de financiële spelregels van het Stabiliteitspact en de aarzeling van de minister-president afgelopen vrijdag om hier een blokkade te leggen, sterken mij in de verwachting dat dit ook bij de uitbreiding niet aan de orde zal komen. Het is alleen nog de vraag of de regering in Brussel of in Kopenhagen om zal gaan. Ondertussen worden Nederlandse belangen geschaad: onze positie en invloed in Brussel, onze boeren, onze naam in Oost-Europa en daarmee onze exportpositie in de toekomst. Ik vraag de regering nog maar eens met klem, de koppeling tussen de uitbreiding van de Unie en de hervorming van het landbouwbeleid los te laten en dit historische proces niet in de waagschaal te stellen.

Ik heb nog een vraag over de uitbreiding. Kan de regering de belofte van de Deense en de Duitse minister van Buitenlandse Zaken bevestigen dat de nieuwe toetreders in elk geval niet direct nettobetalers worden? Dat zou mijn fractie een goede zaak lijken.

Dit alles gezegd hebbend, wil ik waarschuwen tegen een doorschieten in die andere "eurohouding". Een dichttrekken van de nationale luiken en een vervallen in een in zichzelf gekeerd nationalisme, met een fixatie op grenzen en een overaccentuering van het nationaal eigenbelang, zou onhistorisch zijn en is in niemands belang, gezien de verdiensten van de Europese samenwerking wat vrede en stabiliteit betreft. Ik zeg dat vooral vanwege de geluiden die de afgelopen maanden uit de kring van de coalitiepartijen zijn vernomen: geen uitbreiding, het opzeggen van het Schengenverdrag en het herstellen van grenscontroles. De bezorgde geluiden uit Brussel dat Nederland een risicofactor vormt en van een van de motoren van de Europese samenwerking een handrem lijkt te worden, geven te denken. Het is goed dat er nu een aantal inhoudelijke stukken ligt waarin de visie van de regering nader wordt uiteengezet. De inhoud daarvan heeft ons wel de regeringsvertegenwoordiger in de Conventie gekost, maar ik neem aan dat deze vacature in dit belangrijke gremium zeer spoedig adequaat wordt ingevuld.

Dat brengt mij bij enkele opmerkingen over de inzet van de Nederlandse regering in de Conventie. Ik onderstreep hetgeen de regering schrijft over de EU als waardengemeenschap. Dat leidt wat mijn fractie betreft overigens niet noodzakelijkerwijs tot steun aan de idee van een Europese grondwet of verheffing van het Handvest van grondrechten tot materieel EU-recht. Wat de verhoudingen tussen de Unie en de lidstaten betreft, stem ik van harte in met de accentuering van de beginselen van subsidiariteit en proportionaliteit en noteer ik met tevredenheid dat er zelfs ruimte is voor hernationalisering. Ontvankelijkheidsdebatten in de Raad, het nauwer betrekken van de nationale parlementen bij de Europese besluitvorming en een gelekaartensysteem zijn allemaal prima, al lijkt mij het plan om de commissarissen in 20 tot 25 nationale hoorzittingen subsidiariteitverantwoording te laten afleggen, niet echt realiseerbaar. Ziet de regering iets in een systeem van getrapte besluitvorming in de Raad met landengroepen waarbinnen met gekwalificeerde meerderheid wordt besloten, waarna in de Raad gewone meerderheidsbesluitvorming kan plaatsvinden?

Anderzijds proef ik ook een duidelijke voorkeur van de regering voor een versterking van de communautaire methode, met name in de derde pijler, waarover ik dus beduidend sceptischer ben. En als de Commissie dan moet worden versterkt, moet eraan worden vastgehouden dat iedere lidstaat met ten minste één commissaris vertegenwoordigd is, dunkt mij.

Ten aanzien van het voorzitterschap van de Raad vind ik de suggestie van een duovoorzitterschap beduidend aansprekender dan het Brits-Duitse voorstel voor een gekozen voorzitter voor langere termijn. Laten wij wegblijven bij een Europese Unie van de grote landen.

Wat de derde pijler betreft, vraag ik nog maar eens of wij het er nog steeds over eens zijn dat er geen Europese grensbewaking en geen Europees openbaar ministerie moet komen. Op dit terrein ligt nog wel het punt van de vrouwenhandel en de nu nog illegale prostitutie. Is de regering voornemens, op dit punt vooruitziend beleid voor te bereiden? In hoeverre vormt de afschaffing van het bordeelverbod in Nederland, het typisch Nederlandse prostitutiebeleid, een obstakel voor Europese maatregelen?

Ik kom tot slot te spreken over de externe vertegenwoordiging. Het ingewikkelde systeem van wisselende gezichten van de Unie is volgens mij grotendeels onvermijdelijk, in verband met het pijlersysteem en het onderscheid tussen intergouvernementeel en communautair. De discussie rond Irak maakt duidelijk dat de voorstellen over de hoge vertegenwoordiger lastig zijn. Het voorstel tot nauwere samenwerking tussen de hoge vertegenwoordiger en de commissaris voor externe betrekkingen is typisch Europees: eerst wordt een aparte functie gecreëerd en een aantal jaar later wordt geconcludeerd dat kan worden gedacht aan het in elkaar schuiven van de twee functies. Idealistische bespiegelingen over één zetel voor de Europese Unie in de Veiligheidsraad, de Wereldbank en de G8 zijn in het licht van het voorgaande aan mij dan ook niet besteed.

De heer Van der Staaij (SGP):

Voorzitter. Aan de vooravond van de belangrijke beslissingen rondom de uitbreiding van de Europese Unie is het een goed moment voor een beleidsdebat met deze regering over de inzet in Europa. Het stuk De Staat van de Unie biedt daarvoor nog niet zo veel aanknopingspunten. Het is nogal een droge opsomming van de stand van zaken. De later gekomen beleidsstukken die daarvan een integraal onderdeel uitmaken, bieden des te meer aanknopingspunten. Ik denk daarbij in het bijzonder aan het stuk Europa in de steigers. De SGP-fractie is van mening dat de nieuwe regering op sommige punten een realistischer kijk heeft op Europa dan het vorige kabinet. Ik wijs op passages over bijvoorbeeld het EVDB, waarin nadrukkelijk staat dat er geen communautaire elementen in zicht zijn en dat veiligheid en defensie de kern raken van de soevereiniteit van de lidstaten. Positief is ook de aandacht voor het subsidiariteitsbeginsel en het principe van proportionaliteit. Op die laatste aspecten wil ik nader ingaan.

Van het subsidiariteitsbeginsel zegt de regering dat het zorgvuldiger moet worden toegepast. Daar ben ik het helemaal mee eens. De ideeën voor een ontvankelijkheidsdebat in de Raad en een subsidiariteitstoets door de nationale parlementen verdienen het om uitgedragen te worden in de conventie. De subsidiariteitsvraag moet naar onze mening meer van onderaf worden beantwoord, vanaf het niveau van de lidstaten, en niet van bovenaf op Europees niveau. Ik herinner aan de breed aanvaarde motie-Van den Berg/Van Middelkoop bij het debat over het Verdrag van Nice die de regering uitnodigt, voorstellen te doen voor een ontvankelijkheidstoets en om het subsidiariteitsbeginsel te operationaliseren. Hoe staat het met de uitvoering van deze motie? Kunnen wij spoedig concrete voorstellen verwachten waarmee winst kan worden geboekt in de conventie? De inzet moet erop gericht zijn om de rol van ook de nationale parlementen te vergroten aan het begin van het traject van regelgeving. De inzet moet herkenbaar en uitvoerbaar zijn. In de praktijk wordt ons thans tegengeworpen dat wij óf te vroeg zijn, óf te laat als je zinvol wilt interveniëren bij zaken die Europa betreffen.

Intrigerend is de opmerking dat het zinvol kan zijn te onderzoeken of in het verleden EU-regelgeving tot stand is gekomen die naar huidig inzicht op nationaal niveau thuishoort. Een vergelijkbare suggestie staat ook in de Verklaring van Laken. Dit is een belangrijke gedachte, zeker in het kader van de uitbreiding van het takenpakket en reductie van Europese regelgeving. Ik nodig de regering uit dit punt gestalte te geven en het op te pakken.

De notitie noemt ook de kwestie van proportionaliteit. De staatssecretaris heeft enkele malen publiekelijk aangegeven te streven naar terugdringing van de detailzucht van regelgevend Brussel. Ook hier, net als bij het subsidiariteitsbeginsel, komt het aan op de toepassing. Er zijn al veel mooie woorden gewijd aan subsidiariteit en proportionaliteit, maar hoe verzekert de regering dat het deze keer niet bij mooie woorden blijft? Die vraag klemt te meer nu er ook in de notitie wordt gewaarschuwd voor starre bevoegdheidsverdeling. Verder wordt een pleidooi gehouden voor flexibiliteit en dynamiek. Bestaat het risico dat het pleidooi voor een strikte toepassing van het subsidiariteitsbeginsel daardoor wordt ondermijnd?

Er is sprake van de ambitie van een grondwettelijk verdrag. Terecht wordt gezegd dat dit terrein vol voetangels en klemmen ligt. Wij vinden de terminologie in dit verband verwarrend. Wij spreken liever over een basisverdrag. Een onderscheid tussen een volgens normale procedure te wijzigen basisverdrag en een gemakkelijker te wijzigen verdrag met beleidsbepalingen spreekt ons niet aan, onder meer met het oog op democratische controle. Dat onderscheid miskent ook het belang van beleidsbepalingen. Wij menen dat veeleer gestreefd moet worden naar vereenvoudiging en samenvoeging van de belangrijkste verdragen tot één verdrag in dit kader. Wij vinden het geen lovenswaardig streven om over een grondwettelijk verdrag te spreken.

Ik heb aangegeven welke punten wij positief vinden, maar er zijn ook elementen waarbij wij onze wenkbrauwen fronsen, zoals bij de versterking van de communautaire methode en de politisering van de verhouding tussen Parlement en Commissie. Ga ik te ver als ik op dit punt een spanningsveld in de notitie bespeur? Enerzijds wordt ingezet op subsidiariteit en proportionaliteit en anderzijds op versterking van de communautaire methode. Is de les van de geschiedenis niet dat juist in die methode zélf de nodige stimulansen zitten voor een groeiende Europese bemoeienis met regelgeving op allerlei terrein? Ik hoor graag een reactie op dit punt

Ik sluit mij inzake de landbouwhervorming kortheidshalve aan bij degenen die spraken over het belang van deze hervorming maar opmerkten dat het zo langzamerhand duidelijk moet zijn dat het niet realistisch en wenselijk is om het als een absolute voorwaarde voor de uitbreiding te zien. Aan de uitbreiding liggen toch hogere en meer doorslaggevende belangen ten grondslag?

Ik kom tot mijn laatste punt.

De voorzitter:

Een kort laatste punt.

De heer Van der Staaij (SGP):

Dan sla ik één ding over.

De voorzitter:

Hoe kunt u iets overslaan als het al uw laatste punt was?

De heer Van der Staaij (SGP):

Dat was het eerste deel van mijn laatste punt, voorzitter.

Ik beperk mij tot de vaststelling dat het de SGP-fractie ook gaat om een geloofwaardiger Europa. De minister-president heeft een tijd geleden in een boek iets geschreven over het feit dat het elkaar op de vingers tikken voor een falend in Europa "not done" is. Hoe wil de regering ook hierin verandering brengen, opdat afspraken uit het verleden niet zomaar kunnen worden genegeerd? De kwestie rond het Stabiliteitspact lijkt ons daarvoor een aardige testcase.

De voorzitter:

Het woord is aan de heer Blokland, de delegatieleider van de ChristenUnie/SGP in het Europees Parlement.

De heer Blokland:

Mijnheer de voorzitter. Meer nog dan in andere jaren is bij dit debat de vraag hoe Europa er over een jaar zal uitzien. Hoeveel nieuwe leden zullen in het najaar 2003 op het punt staan om toe te treden of zal dit niet aan de orde zijn, omdat de Ieren het Verdrag van Nice afwijzen? Wordt het landbouwbeleid hervormd of blijft alles bij het oude? Komt de Conventie met realistische resultaten? Wanneer wordt de IGC gehouden en zal dat in Rome, Rotterdam of Brussel zijn?

In deze onzekerheid dachten wij één zekerheid te hebben. Dat was de handhaving van het Stabiliteitspact. Al in 1998 waarschuwde de Eurofractie van de ChristenUnie/SGP dat de echte testcase voor dit pact zou komen in een tijd van dreigende recessie. Hoewel men toen onze zorgen wegwuifde, blijkt nu dat de Europese Commissie snel toegeeft. Zelfs de president van de ECB, de heer Duisenberg, kiest eieren voor zijn euro's. Met deze stand van zaken is het krachtige protest dat minister Hoogervorst in de richting van de Europese Commissie organiseert, het enig juiste antwoord. Nakomen van afspraken is immers een kwestie van het houden van normen en waarden.

Met belangstelling hebben wij kennis genomen van de notitie Europa in de steigers. De nadruk op subsidiariteit en proportionaliteit verraste ons positief. Op onderdelen had de notitie van ons terughoudender mogen zijn, maar de nuchtere toon is een verbetering ten opzichte van eerdere jaren. Wel zal het voor de nieuwe Nederlandse regeringsvertegenwoordiger nog een hele klus worden om nu nog een heldere en invloedrijke lijn neer te zetten.

De wens van de regering om de communautaire methode te versterken, is gebaseerd op de gedachte dat die methode veel transparanter, consistenter en evenwichtiger is dan de intergouvernementele. Dat is echter nog maar de vraag. Ook in het communautaire proces treden regelmatig grote vertragingen en blokkades op. Daarbij heeft de regering gelijk als zij stelt dat democratische en rechtsstatelijke eisen niet noodzakelijkerwijs tot één bepaald institutioneel kader leiden. Ook bij de intergouvernementele methode zijn er immers bruikbare mogelijkheden voor parlementaire verantwoording en controle.

Het idee om de voorzitter van de Europese Commissie te laten kiezen door het Europees Parlement is merkwaardig. De verwachting dat dit voor de Commissie een sterkere rol in het Europese krachtenveld oplevert, is niet realistisch. Eén van de belangrijkste voorwaarden voor de Commissie is immers dat zij onpartijdig te werk gaat. Deze voorwaarde komt onvermijdelijk in het gedrang als de voorzitter een gekozen politicus wordt.

De regering wil zich onder andere inzetten voor een versterking van de Europese Unie als waardengemeenschap. Dit voornemen steunen wij. Positief is dat het kabinet daarbij waakt voor overbodige stappen, zoals integratie van het Handvest van Grondrechten in de verdragen. Alles behalve overbodig is echter een verwijzing naar de bron van de Europese waarden. De huidige verdragsteksten ontberen zo'n verwijzing. Het zou heel waardevol zijn als de regering zich wilde inzetten voor opname van een expliciete verwijzing naar het joods-christelijke erfgoed in een nieuw verdrag. Ik verneem hierover graag de opvattingen van de minister-president.

De laatste tijd hoort men meermalen dat uitbreiding een ondemocratisch proces zou zijn. Deze opvatting, die ik vandaag weer hoorde bij de heer De Graaf en collega Van der Laan, lijkt mij niet juist. In het Europees Parlement zijn de toetredingsvorderingen van de kandidaat-lidstaten ieder jaar uitgebreid aan de orde geweest. Bovendien hebben de nationale parlementen ook kansen gehad om daarover met hun regeringen te spreken. Het is nu, in dit stadium, dus vrij laat om met zeer fundamentele bezwaren aan te komen. Nu de uitbreiding haar laatste fase nadert, is meer dan ooit nodig dat wij het proces niet frustreren met kortetermijnoverwegingen. Het uitbreidingsproces gaat in wezen over stabiliteit en vrede in Europa. Hoewel mogelijk uitgesleten, zijn deze woorden daarom nog niet minder waar. Uiteraard is het nodig om in dit proces de financiële belangen van Nederland niet uit het oog te verliezen. Maar daarbij heeft Nederland wel boter op het hoofd. Collega Lagendijk zei dat al. Op de Europese top in Berlijn is, met instemming van Nederland, het probleem van het onbetaalbare landbouwbeleid vooruitgeschoven tot in 2006. De heer Zalm ging daar als minister van Financiën mee akkoord. En dat de financiële compensatie die Nederland in ruil voor dit uitstel kreeg nu te weinig blijkt te zijn, is geen vrijbrief voor het opwerpen van nieuwe struikelblokken. Minister Veerman heeft, wellicht onhandig getimed, verstandige uitspraken over de Nederlandse positie gedaan. Wij staan achter de lijn die de minister destijds verwoordde en verwachten dat dit alsnog het kabinetsstandpunt wordt, zeker na het debat van vandaag.

De Eurofractie ChristenUnie/SGP is verheugd over het tijdelijk embargo op onderzoek met embryonale stamcellen, en hoopt dat deze lijn vastgehouden zal worden. Onderzoek dat in bepaalde lidstaten verboden is, mag niet via de EU gefinancierd worden. Bovendien is menselijk leven beschermwaardig. Dit leven mag niet zodanig instrumenteel gemaakt worden, dat men het slechts als middel en niet als doel in zichzelf ziet. Wat deze regering zeker aan zal spreken, is dat het hier gaat over normen en waarden. De waarde betreft het menselijk leven. Daaruit vloeit de norm voort, niet uit het nut van de toepassingen. Wij verwachten dat deze regering een consistente en integere bijdrage zal leveren in de verschillende Europese raden. Dat dit in het verleden niet altijd is gebeurd, blijkt bijvoorbeeld uit de verslagen van onderzoeksraden: in de Raad van 11 maart 2002 ...

De voorzitter:

Ik moet u dringend vragen, af te ronden.

De heer Blokland:

Voorzitter. Ik ben bezig met de laatste alinea. In de raad van 11 maart 2002 stelde de toenmalige minister van Economische Zaken dat Nederland tegenstander was van het opnieuw agenderen van ethiek in het kader van de specifieke programma's. De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen daarentegen, pleitte in de Raad van 10 december 2001 voor het vooruitschuiven van de discussie over de ethische dimensie naar de besluitvorming over de specifieke programma's van het kaderprogramma. Op deze wijze omzeilt men de normatieve discussie. Wij verwachten dat de nieuwe regering niet alleen voor waarden en normen in eigen land gaat, maar deze ook in Europa uitdraagt! Namens de Eurofractie ChristenUnie/SGP wens ik zowel de Kamer, als de regering bij hun verantwoordelijke werk van harte Gods zegen toe.

De heer Teeven (Leefbaar Nederland):

Voorzitter. Zelfs het voorrecht de laatste spreker in de rij te zijn, is sinds heden niet meer aanwezig!

Je woord breken is minder erg dan je nek breken, moet de staatssecretaris hebben gedacht toen hij een aantal weken geleden in de Telegraaf wat spierballentaal bezigde voor binnenlands gebruik, althans zo heeft onze fractie dat begrepen. Ik ben het namelijk eens met de vorige spreker: de uitspraken van de minister van LNV, politiek misschien onhandig getimed – dat hebben we allemaal wel eens – getuigden van meer realiteitszin. De Europese Unie is een kolos, die doorgaat en doordendert en ook na 1 januari 2004 niet tot stilstand komt.

Onze fractie heeft eens gekeken naar de nota's die zijn geschreven sinds juni, rondom de Europese Conventie. Daarbij is ons een aantal zaken opgevallen, waarvan ik er vier noem. Om te beginnen is dat vereenvoudiging van de inrichting van de Unie en de daarbinnen gebruikte procedures. Ik vat het kortweg samen: kappen in de Brusselse democratie. Moeten er nog meer nationale bevoegdheden worden overgedragen aan de Unie? Kortweg gezegd: gaan we de nationale bevoegdheden op het terrein van Binnenlandse Zaken en Justitie, behoudens uiteraard de grensoverschrijdende problematiek, ook overdragen aan de Unie? Een derde item is dat de democratische legitimiteit van de Unie moet worden versterkt. Kortweg, wat hebben burgers in Europa eigenlijk zelf nog te zeggen over de munteenheid of over de eindeloze geldstromen die na 1 januari 2004 naar de nieuwe lidstaten in het oosten moeten gaan vloeien?

Dit zijn uitdagingen waar de Conventie en de deelnemers van de Conventie – er zijn een aantal deelnemers in deze zaal aanwezig – antwoord op zullen moeten geven. De fractie van Leefbaar Nederland realiseert zich overigens ook wel dat de Europese Unie een voldongen feit is en dat wij mee moeten in de vaart der volkeren. Wij hebben er ten slotte ook economisch voordeel van. Het is echter wel goed ons te realiseren dat Nederland bij het uitvoeren van Europese besluiten niet altijd het beste jongetje van de klas hoeft te zijn en dat de Nederlandse politici en ambtenaren in Brussel niet altijd pro-Europees hoeven te denken, maar ook wel eens, net als vertegenwoordigers van andere lidstaten, wat meer oog kunnen hebben voor het nationaal belang.

Toch moeten wij ook naar onszelf kijken, naar de vertegenwoordigers hier in het nationale parlement. Wij laten in onze eigen Tweede Kamer toch ook steken vallen. Mijn fractie heeft nog geen Straatsburgse geestverwanten, maar je zou je kunnen afvragen of er wel intensief contact is tussen vertegenwoordigers van dit nationale parlement en de vertegenwoordigers in Europa. Kijken wij hier in Nederland niet alleen naar uitvoeringswetgeving? Een beetje navelstaren op besluiten die toch in grote lijnen niet meer kunnen worden veranderd. Wat doen wij in de Tweede Kamer eigenlijk met de fiches die ons vanuit Europa bereiken? Wij zouden die in een vroeg stadium kunnen bekijken, maar wij discussiëren er eigenlijk pas in een heel laat stadium over, als de ambtenaren in Europa al overeenstemming hebben bereikt. Dan kunnen wij er hier alleen met de minister nog een beetje over stoeien. Dat zijn onderwerpen waar wij zelf naar zouden moeten kijken. Dat zijn dan geen uitspraken – wat ik in de stukken van de Conventie wel heb gelezen – van een populistische nationale partij die opkomt voor de eigen cultuur, maar dat zijn gewoon feitelijke constateringen die wij ons aan zouden moeten trekken.

Ik zou de regering willen vragen om, als wij praten over bureaucratie, aan te geven wat zij de vertegenwoordiger in de Conventie gaat opdragen als het gaat om het gebruik van minder talen in de Unie. Wat gaat zij zeggen over het samenvoegen van de bestaande verdragen, het Verdrag van de Europese Gemeenschap en het Unieverdrag? Hoe moet het met de wetgevingshiërarchie binnen de Unie? Moeten er opnieuw Europese instellingen worden opgericht?

Ik kom nu gelijk op het tweede punt als het gaat om de nationale bevoegdheden. Hebben wij eigenlijk wel behoefte aan Europol en Eurojust? Zijn dat niet instellingen gebleken die leuke speeltjes zijn voor Europees gebruik, maar in de praktijk weinig werkbaar? Moet de regering niet inzetten op communautaire wetgeving als het er echt om gaat, als de lidstaten en de Unie daadwerkelijk zelf financieel nadeel hebben? Ik denk dan aan een Europese officier van justitie, die daadwerkelijk haar of zijn strafzaken ook kan aanbrengen bij een strafkamer van het Hof in Luxemburg.

De heer De Graaf (D66):

De heer Teeven stelt een vraag over het bestaansrecht van Eurojust en Europol, maar geeft zelf geen antwoord. Is hij van mening dat wij Europol en Eurojust maar weer moeten afschaffen?

De heer Teeven (Leefbaar Nederland):

Je zou Europol en Eurojust ook onder kunnen brengen in beleidsmatige vergaderingen die in Brussel plaatsvinden. Het gaat erom wat in de praktijk het nut is van Europol en Eurojust. Uit de praktijk blijkt nu juist dat Interpol en bilaterale contacten veel werkbaarder zijn gebleken dan Europol.

De heer De Graaf (D66):

Maar het probleem was nu juist dat Interpol en de bilaterale contacten zich nu juist onttrekken aan enige vorm van waarneming en toezicht. Vandaar Europol.

De heer Teeven (Leefbaar Nederland):

Daar is mijn antwoord op dat dat toezicht in strafzaken nu juist moet plaatsvinden door de rechter en niet door de politiek.

De Unie vraagt om alertheid van de onderscheiden lidstaten. Een Europese cultuur is absoluut niet aanwezig. Daar moeten wij wel met zijn allen aan werken, maar het gaat er ook om dat de nationale identiteit en de goede dingen daarvan worden bewaard. Dat vraagt om alertheid van onze regering. Daarom steunt mijn fractie de voorzichtigheid als het gaat om de overdracht van nationale bevoegdheden. Wij willen echter wel vragen om alertheid als het gaat om het aanpakken van de bureaucratie.

De voorzitter:

Het woord is aan mevrouw De Jong, die haar maidenspeech zal houden.

Mevrouw De Jong:

Voorzitter, geachte medeleden, geachte leden van het Europees Parlement. Het is een eer om op deze historische dag in dit huis te mogen spreken over de geschiedenis van morgen; historisch omdat vandaag de inwoners van Leiden het moedige verzet tegen de Spanjaarden ruim 400 jaar geleden vieren en onze oosterburen de prijs die zij hebben moeten betalen voor het leven in een vrij en ongedeeld Duitsland herdenken.

De Europese integratie begon ruim vijftig jaar geleden. Voor de grote lidstaten was deze integratie een middel om een nieuwe oorlog in Europa te voorkomen. Elke volgende stap bleef voor deze en later ook andere landen steeds een middel om een ander doel te bereiken. De christen-democraten en de sociaal-democraten in Nederland dachten hier geheel anders over. Voor hen was en is Europa een doel op zich.

Begin dit jaar hebben de burgers van Nederland ontdekt waar dat toe geleid heeft. De euro, die volgens de politieke elite voordelen zou hebben, bleek tot verrassing van de onvoorbereide burger vooral nadelen te hebben en er valt niets meer aan te doen.

Hetzelfde gebeurt nu met de uitbreiding van de Europese Unie. Formeel moet elke kandidaatlidstaat aan de strikte eisen van de Europese Unie voldoen. In werkelijkheid is het besluit al genomen. De big bang moet! De Nederlandse bevolking wordt vervolgens afgescheept met een voorlichtingscampagne achteraf over enkel de voordelen, om er over een jaar of twee achter te komen dat zij opnieuw in het ootje is genomen en hier opnieuw niets meer aan kan doen.

Als parlementslid ga je in eerste instantie af op de notities van de regering. Je verkeert in de veronderstelling dat deze een duidelijk beeld geven van de kansen en bedreigingen van de uitbreiding en dat op basis daarvan de regering tot een gedegen afweging is gekomen. In dat opzicht hebben de Staat van de Unie, de notitie Verantwoord uitbreiden en het hoofdstuk in de Macro-Economische verkenningen van het CPB mij ronduit teleurgesteld. De kansen worden breed uitgemeten en de bedreigingen zijn gebagatelliseerd.

Veel gelukkiger ben ik met de brief van de minister van Financiën. Daar wordt klip en klaar in gesteld dat de uitbreiding de Europese burger 20 mld euro per jaar extra zal kosten. Van dit bedrag moet de Nederlandse belastingsbetaler de eerste twee jaar 2,5 mld euro betalen en daarna zelfs 3,5 mld euro. Dat is niet leuk om te horen, maar de burger heeft er wel recht op. In het kader van de vernieuwende politiek doe ik dan ook direct het voorstel om een staatssecretariaat over te hevelen naar het ministerie van Financiën, namelijk dat van Europese Zaken.

Ik maak mij ernstig zorgen om de lageropgeleide werknemers. Zij krijgen in de huidige economische situatie al de hardste klappen en de uitbreiding komt hier vanaf 2004 nog eens bovenop. De sociaal-democraten in dit land hebben gefaald door geen gebruik te maken van de overgangsregeling voor het vrije verkeer van werknemers. Duitsland en Oostenrijk hebben dit wel gedaan en de grote onvoorspelbare stroom legale werknemers zal zich nu op Nederland richten. Voor mij geldt: het is of voor allemaal een overgangsregeling of voor niemand. Duitsland en Oostenrijk hebben een regeling, dus Nederland moet gewoon volgen met een slimme regeling waarmee de mensen die wij nodig hebben, worden binnengehaald, terwijl de rest voorlopig wordt tegengehouden.

Voorzitter. Ik ben op een delicaat probleem gestuit waar ik heel voorzichtig mee om wil springen, maar ik moet het wel aankaarten. In Oost-Europa leven 2 tot 8 miljoen Roma onder mensonterende en discriminerende omstandigheden, het is al eerder gezegd. Het enige wat deze mensen willen, is daar weg te komen. De toetreding van die landen tot de EU biedt een legale mogelijkheid om te vertrekken en deze mensen zullen dan ook vertrekken, vaak een handje geholpen door de lokale autoriteiten. Maar ja, dan komen zij hier en wat dan? Buiten hun schuld hebben zij geen opleiding, spreken de talen niet en kunnen dus alleen maar terugvallen op de criminaliteit. Dit zet de Nederlandse samenleving nog verder onder druk en dat moet koste wat kost voorkomen worden. Wij stellen ons op het standpunt... Pardon de tekst is hier niet goed aangepast. Ik stel mij op het standpunt dat elke kandidaat die zijn burgers op deze wijze behandeld eo ipso niet voldoet aan de Kopenhagencriteria en derhalve niet kan toetreden. Tegelijkertijd heeft de EU de verantwoordelijkheid om het geld dat gereserveerd is voor de verbetering van het lot van de Roma ter plekke effectiever en efficiënter uit te geven. Ik zal dit mijnheer Verheugen op 17 oktober persoonlijk vertellen.

De druk van toetreding in 2004 hebben wij onszelf opgelegd, met alle gevolgen van dien. De vrije geesten in Europa zouden moeten beseffen dat wij die er ook zelf weer van af kunnen halen.

De voorzitter:

Ik feliciteer u van harte met uw maidenspeech.

Ik schors eerst de vergadering om gelegenheid te geven, mevrouw De Jong te feliciteren en vervolgens voor de lunchpauze.

De vergadering wordt 13.50 uur tot 14.35 uur geschorst.

De voorzitter:

De ingekomen stukken staan op een lijst die op de tafel van de griffier ter inzage ligt. Op die lijst heb ik voorstellen gedaan over de wijze van behandeling. Als aan het einde van de vergadering daartegen geen bezwaren zijn ingekomen, neem ik aan dat de Kamer zich met de voorstellen heeft verenigd.

Naar boven