Aan de orde is de voorzetting van het debat over de regeringsverklaring.

Minister Balkenende:

Mijnheer de voorzitter. Ik was gebleven bij het onderdeel volksgezondheid.

In deze Kamer is vaak gesproken over de noodzaak van de herziening van ons stelsel van zorg. We weten dat het gaat om de overgang van aanbodsturing naar vraagsturing, om een stelsel van zorg waarin de bekostiging plaatsvindt op basis van herkenbare prestaties. Er moet meer concurrentie in het systeem komen en daarbij hoort een nominale premiestelling. Het moet ook een stelsel zijn waarbij sprake is van een sociale waarborg, met als eerste pijler dat de verzekering binnen publieke randvoorwaarden wordt uitgevoerd, zoals een acceptatieplicht voor verzekeraars en geen risicoselectie. De tweede pijler is de zorgtoeslag, die moet dienen als een financieel vangnet voor burgers voor wie de zorgkosten te hoog worden.

De afgelopen jaren heeft zich in de zorg een explosieve kostenontwikkeling voorgedaan. De volumegroei van de zorguitgaven, die in de periode 1995-1999 gemiddeld 2,5% per jaar bedroeg, is opgelopen naar 9% in 2002. Anders gezegd: in twee jaar tijd, van 2000 naar 2002, is de zorgquote – het aandeel van de zorguitgaven in het bruto binnenlands product – gestegen van 8,5 naar 9,5%. Voor een belangrijk deel ging het daarbij om een nodige inhaalslag. In dezelfde periode zijn de wachtlijsten flink afgenomen, terwijl tevens tegemoet kon worden gekomen aan een stijgende vraag naar gewenste kwaliteitsverbetering. De komende vier jaar zullen de zorguitgaven nog steeds sneller stijgen dan het BBP, het bruto binnenlands product. De zorgquote zal dus blijven stijgen, zelfs na verwerking van de voorgenomen maatregelen. Net als in andere landen is dat aanleiding om goed te kijken naar de houdbaarheid van de zorguitgaven op de korte en de lange termijn. Er is dus alle reden om de uitgavengroei in de zorg te beteugelen. Maar we moeten niet doen alsof de sector nu ineens tot op het bot wordt uitgekleed. Internationale vergelijkingen onderstrepen de hoge kwaliteit van de Nederlandse zorg. Het kabinetsbeleid is erop gericht, de zorg hoogwaardig en betaalbaar te houden.

Ik constateer dat niemand in deze Kamer ontkent dat de zorgkosten in de komende jaren zullen stijgen en dat de burger daarvan de lasten zal moeten dragen. Van de heer Bos mogen wij dat niet "tegenvaller" noemen. De vraag is dus niet of er meer betaald moet worden voor zorg, maar hoe. Hierover bestaan verschillen van mening in deze Kamer. Het is duidelijk dat mevrouw Halsema en de heren Bos en Marijnissen er de voorkeur aan geven de kostenstijging in de ziektekostenpremies door te berekenen. Het kabinet kiest daar niet voor. De ziektekosten stijgen namelijk snel. Het is in dit tempo niet op te brengen. De zorgkosten eten de koopkracht van de burger op. We moeten daarom proberen de groei af te remmen, door de efficiency in de zorg te vergroten, maar ook door de eigen verantwoordelijkheid van burgers meer in beeld te brengen, door eigen betalingen en pakketverkleining. Eigen betalingen vormen een rem op ongebreidelde zorgconsumptie. Daarom voert het kabinet een eigen risico in van € 200 per volwassene.

De heer Marijnissen (SP):

Ik weet niet waar ik moet beginnen, want in het zorgdossier heb ik heel wat appeltjes met de minister te schillen. Laat ik beginnen met de efficiency in de zorg.

De minister geeft in de regeringsverklaring aan dat het personeel moet worden geprikkeld om efficiënter te gaan werken. Hij heeft het zelfs over het introduceren van marktverhoudingen in de zorg. Daar hebben wij al redelijk wat ervaring mee. In hun wijsheid hebben eerdere kabinetten immers al bedacht dat ziekenhuizen en ziekenfondsen met elkaar moeten gaan concurreren. Ik was van de week in een ziekenhuis hier vlak in de buurt. Daar werd mij door de commercieel directeur, die net op een bijeenkomst met Zorgverzekeraars Nederland was geweest, verteld dat het ziekenhuis door de marktwerking en de onderhandelingen die tussen de verzekeraars en de ziekenhuizen moeten worden gevoerd, vijf mensen extra in dienst moest nemen, bijvoorbeeld voor het bewerken van DBC's. Het ziekenhuis moet daarvoor zelfs een professionele onderhandelaar in dienst nemen. Met andere woorden: de bureaucratie en de administratieve lasten in de zorg lopen als gevolg van de door meer partijen bepleite marktwerking dus totaal uit de klauwen. De minister heeft vanmorgen gepleit voor het terugdringen van de administratieve lasten. Ik wijs hem op deze tegenstrijdigheid. Daar wil ik mee beginnen.

Minister Balkenende:

Het is inherent aan een wijziging van het stelsel door meer marktwerking, dat wij de zaak op een andere manier gaan financieren en dat andere partijen daar een nieuwe rol in gaan vervullen. Ik onderstreep wel het pleidooi van de heer Marijnissen dat wij moeten proberen om de bureaucratie, een overdreven regelgeving en een teveel aan nodeloze procedures uit te bannen. Dat is een algemene doelstelling waarover wij het eens zijn. De efficiency moet worden bevorderd.

Wij weten dat de diagnose-behandelcombinaties (DBC's) op zichzelf goed vallen in het veld, en ook wel nodig zijn. Wij zien dat het systeem van aanbodfinanciering zoals dat op het ogenblik functioneert, moet veranderen, omdat er problemen zijn ontstaan. Het zorgstelsel moet op een andere leest worden geschoeid. Dat betekent meer marktwerking en meer aanbieders.

Ik geef graag toe dat het formalisme beperkt moet worden, maar het is wel belangrijk dat er meer marktelementen komen. Ik denk niet dat wij een alternatief hebben. Langzamerhand heeft ook in de Sociaal-economische raad het idee postgevat dat het zorgstelsel op een andere manier moet worden georganiseerd. Ik zou het bestaande systeem niet intact willen laten.

De heer Marijnissen (SP):

Hoe kan deze minister-president zo ziende blind en horende doof zijn, als hij gewoon de kranten leest en met mensen praat? Er zit wel wat in dat het wordt bijgehouden met DBC's, maar het is helemaal doorgeslagen. Ik lees in de krant dat specialisten erover denken om hun salaris te verdrievoudigen tot € 220 per uur.

Als gevolg van de marktwerking zijn de ontwikkelingen ontzettend doorgeslagen. Om een ander voorbeeld te geven, huisartsen moeten tegenwoordig onderhandelen met twintig verschillende ziektekostenverzekeraars. Huisartsen zijn er om mensen beter te maken. Waarom al dit wantrouwen, waarom moet dat allemaal verantwoord worden? Dit kost bakken met geld. Ik ben het ermee eens dat de bureaucratie moet worden teruggedrongen, maar doe het dan ook.

Minister Balkenende:

Dat moet ook, als het gaat om nodeloos formalisme en als er te veel mensen worden ingeschakeld om procedures te volgen. Dat zullen wij moeten beperken. Dat is een technische discussie over hoe het zo efficiënt mogelijk kan worden gemaakt. Maar wij weten ook dat het systeem zoals het nu functioneert, problemen heeft opgeleverd, zoals wachtlijsten en allerlei moeilijke toestanden.

Wij moeten de zorg op een andere manier organiseren. Het is logisch dat er sprake moet zijn van toezicht op de aanbieders van de zorg. Wanneer werkt een marktsysteem? Een marktsysteem werkt alleen wanneer er sprake is van meerdere aanbieders en wanneer er concurrentie is. Als er een monopoliesituatie is, wordt het allemaal niets, dat zie ik ook wel.

Dat wij de zorg op een andere leest moeten schoeien, staat volgens mij als een paal boven water, zie ook de advisering van de Sociaal-economische raad, waarin werkgevers en werknemers één lijn trekken. Langs die lijnen, die in de SER naar voren zijn gekomen, wordt er gedacht over een nieuw stelsel. Dan zullen er wel bepaalde remmen moeten zijn op de rol van verzekeraars. Ik heb zo-even gezegd dat er een acceptatieplicht moet zijn en dat er geen risicoselectie moet worden toegepast. Dat zijn de publieke randvoorwaarden die wij nodig hebben.

De heer Marijnissen (SP):

Ik wil dit graag afsluiten met de vaststelling dat ik hierover hartgrondig met de minister-president van mening verschil. Ik besef dat ik hierover met meerdere mensen van mening verschil. Ik kan u verzekeren dat er in het voorland van Nederland, de Verenigde Staten, niet 9 maar 14% van het BBP wordt uitgegeven aan de zorg, en daar hebben zij al jarenlang marktwerking, terwijl eenderde van de bevolking nog niet eens verzekerd is.

Minister Balkenende:

Ik wil niet toe naar een tweedeling in de zorg, waarin de verschillen tussen groepen in de samenleving veel te groot worden. Dat vind ik een groot risico. Ik ben graag bereid om in de komende jaren het debat aan te gaan over de voorwaarden van de marktwerking, om te voorkomen dat er een situatie ontstaat die tot onjuiste uitkomsten leidt.

Wij zitten nu met de vraag of wij het stelsel moeten laten zoals het is of moeten veranderen. Het kabinet heeft zich op de positie gesteld dat er verandering nodig is. Daarna is de vraag onder welke voorwaarden wij de herziening van het stelsel zullen realiseren. Dat zal de komende tijd aan de orde komen, maar wij moeten wel die kant uit.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

De fractie van GroenLinks is tegen de invoering van een eigen risico. Er wordt gesteld dat dit moet worden ingevoerd om de stijging van de zorgkosten af te remmen. Waar is de stelling op gebaseerd dat de invoering van een eigen risico gepaard gaat met het remmen van de kosten?

Minister Balkenende:

Wanneer burgers een afweging moeten maken of zij wel of geen zorg gebruiken, draagt een stukje eigen verantwoordelijkheid bij aan het kostenbesef en een besef van wat wel of niet nodig is. Daar moet je een rem op zetten. Het wordt beperkt tot € 200 per persoon, maar het is geschraagd door de gedachte dat je burgers mag aanspreken op hun eigen verantwoordelijkheid. Dat is een algemene benadering waarvoor het kabinet kiest, die ook zal gelden in de zorg.

Is dat de enige oplossing? Nee, dat is het niet. Door dat samenstel van maatregelen op het gebied van het pakket, premieverhoging, eigen risico en efficiency proberen wij de zorg goed en betaalbaar te houden. Het eigen risico is een element dat nodig is om de eigen verantwoordelijkheid van de burger te stimuleren.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Het gaat niet om het stimuleren van de eigen verantwoordelijkheid, maar om het remmen van de kosten. Bent u ervan op de hoogte dat onder Balkenende I een notitie is uitgekomen, een zogenaamde bouwstenennotitie van de ministeries van Financiën en VWS, waarin expliciet wordt gesteld dat de invoering van een eigen risico niet bijdraagt aan het afremmen van de kosten? Wil je de kosten remmen, dan zul je eigen betalingen per keer moeten invoeren. Ik neem aan dat u, net als wij, dat asociaal vindt. Het enige wat een invoering van een eigen risico doet, is dat het de duurzaam zieken, mensen die vaak medische hulp nodig hebben op kosten jaagt, zonder dat het de zorgkosten ook maar een klein beetje vermindert. Uw stelling is niet onderbouwd. Ik vraag u om een betere onderbouwing van de stelling dat een eigen risico remgeld is.

Minister Balkenende:

Over de positie van de meest kwetsbaren in onze samenleving, de chronisch zieken en gehandicapten, kom ik straks afzonderlijk te spreken. Daaraan moeten wij ook aandacht besteden.

In de notitie is aangegeven dat het opleggen van een eigen risico een effectief instrument is. Dat is niet alleen in de bouwstenennotitie aan de orde gesteld. Er zijn andere notities en studies waarin nagegaan wordt wat effectiever is: een eigen bijdrage of eigen risico. Daaruit blijkt dat een eigen risico een beter instrument is. Ik ben het niet eens met uw stelling dat een eigen risico niet effectief zou zijn in het kader van kostenbewustzijn. Het staat ook niet in die notitie.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Wij zullen u de passages aanleveren. Ik wijs u erop dat een dergelijke maatregel er vooral toe leidt dat de mensen die kwetsbaar zijn op kosten worden gejaagd zonder dat het u geld op zal leveren.

Minister Balkenende:

Ik zal straks afzonderlijk ingaan op de kwetsbare groepen die ook mij zorgen baren.

De heer Bos (PvdA):

U zegt dat de acceptatieplicht een belangrijk middel is om te voorkomen dat er een tweedeling ontstaat tussen mensen die wel goede zorg kunnen krijgen en mensen die geen goede zorg kunnen krijgen. Ik neem aan dat die acceptatieplicht het basispakket in de zorg betreft en dat mensen voor het verzekeren van dat basispakket niet geweigerd kunnen worden door verzekeraars. Het kabinet presenteert ook plannen om dat basispakket te verkleinen ten opzichte van het huidige zieken fondspakket door bepaalde medicijnen eruit te halen. Geldt daarvoor ook een acceptatieplicht?

Minister Balkenende:

De kwestie van het exacte pakket en de acceptatieplicht zal nader worden bezien. Wij zullen de zaak verder in de steigers zetten. Daarbij wordt rekening gehouden met de mogelijkheid dat het pakket ter discussie wordt gesteld. Als is vastgesteld wat het basispakket inhoudt, dan geldt daarvoor een acceptatieplicht. Wij doen dat om de solidariteit in stand te houden. Binnen het kader van de eigen verantwoordelijkheid past enige mogelijkheid tot differentiatie. Als je bewust kiest voor een eigen pakket met een hoger risico, dan zou dat tot de mogelijkheden moeten behoren. Die technische modaliteiten wil ik eerst nader bezien.

De heer Bos (PvdA):

Ik vroeg niet naar technische modaliteiten, maar naar de principiële keuze of voor de zaken die u uit het basispakket haalt al dan niet een acceptatieplicht bij verzekeraars zal bestaan.

Minister Balkenende:

Voor het basispakket geldt een acceptatieplicht. Wij bekijken of een zekere mate van differentiatie mogelijk is om de eigen verantwoordelijkheid van mensen te stimuleren. Voor dit moment is het voldoende om te zeggen dat voor het basispakket die acceptatieplicht geldt. Het overige zullen wij verder bekijken bij de uitwerking en de nadere presentatie van de plannen.

De heer Bos (PvdA):

Dat is niet voldoende. U geeft gewoon weer geen duidelijkheid. U laat al die mensen die afhankelijk zijn van die medicijnen waarvan u al lang en breed hebt aangekondigd dat zij uit het pakket zullen verdwijnen, in onzekerheid of zij straks wel of niet bij een verzekeraar terecht zullen kunnen.

Als u de medicijnen uit het pakket haalt en er toch een acceptatieplicht zou zijn, waarom haalt u ze dan uit het pakket? Het is toch logisch te veronderstellen dat, als u ze uit het pakket haalt, er inderdaad geen sprake zal zijn van acceptatieplicht? Die mensen moeten dan toch maar afwachten of zij verzekerd kunnen worden en als zij niet verzekerd kunnen worden, zullen zij gewoon opdraaien voor de volle kosten?

Minister Balkenende:

Er komt een afzonderlijke discussie over de vraag wat wel en niet tot het pakket behoort. Wij zullen tevens moeten bekijken wat de effecten zullen zijn voor bepaalde groepen die aangewezen zijn op voortdurende zorg, zoals chronisch zieken. Dat laat onverlet dat er een acceptatieplicht moet zijn, juist vanwege het waarborgen van de solidariteit. Op de uitwerking zullen wij later terugkomen.

De heer Bos (PvdA):

Ik probeer het nog één keer. Die discussie over de vraag of iets wel of niet tot het basispakket behoort of gaat behoren, wordt door u gevoerd, omdat u vindt dat mensen meer moeten voelen van de werkelijke kosten van de zorg. Dat heb ik toch goed begrepen? Als dat zo is, dan betekent dat toch feitelijk dat u zegt dat voor de dingen die u uit dat pakket haalt, er geen acceptatieplicht zal bestaan bij verzekeraars. Immers, als die er wel zou zijn, kunt u ze er net zo goed in laten.

Minister Balkenende:

Als de discussie leidt tot de conclusie dat bepaalde zaken niet tot het pakket behoren, dan vallen die erbuiten. Dat is natuurlijk logisch.

De heer Bos (PvdA):

U bevestigt nu dus hier dat voor de medicijnen die uit het pakket verdwijnen, geen acceptatieplicht geldt. Mensen die daarvan afhankelijk zijn, die geen andere kant op kunnen, kunnen er niet op rekenen dat zij verzekerd worden. Als zij daar niet op kunnen rekenen, moeten zij opdraaien voor de volle kosten. Dat is duidelijkheid!

Minister Balkenende:

Ik heb tegen u gezegd dat de algemene discussie zich nu toespitst op het basispakket plus een acceptatieplicht. De verdere uitwerking zal in het kabinet nader aan de orde worden gesteld. Je moet de precieze consequenties daarvan immers wel in acht nemen. Dat geldt ook voor de effecten daarvan op de verschillende groepen.

Voorzitter. Dit brengt mij bij het punt van de chronisch zieken. Er is door veel Kamerleden aandacht gevraagd voor de gevolgen van de maatregelen met betrekking tot de ziektekosten van chronisch zieken. Dat is ook terecht, want het gaat om een kwetsbare groep. Het kabinet is van mening dat invoering van een eigen risico en een verkleining van het pakket noodzakelijk en ook verantwoord zijn. De opbrengsten van de maatregelen worden teruggegeven aan de burger in de vorm van lagere premies. Zowel maatregel als compensatie vormt onderdeel van het totale koopkrachtbeeld. Juist met het oog op de stijgende zorgkosten is zowel in 2004 als in 2005 sprake van lastenverlichting. Bij de specifieke vormgeving in het kader van begrotingsvoorbereiding zal worden gestreefd naar een evenwichtig koopkrachtbeeld waarin kwetsbare groepen zoals chronisch zieken zoveel mogelijk worden ontzien. Daarop mag men het kabinet te zijner tijd aanspreken.

In de tweede plaats wordt in de vormgeving van de zorgtoeslag in 2006 het eigen risico meegenomen. Dat betekent dat de lagere inkomens straks gecompenseerd worden voor het gemiddelde bedrag aan nominale premie en eigen betalingen voor zover dat uitgaat boven het genormeerd percentage van het inkomen. In de derde plaats worden ook in de vormgeving van de maatregelen kwetsbare groepen zo veel mogelijk ontzien. Bij de overweging om delen van de zorg uit het wettelijke pakket te halen, wordt gewogen op noodzakelijkheid, doelmatigheid en op de overweging of de kosten van de zorg voor eigen rekening van de gebruiker kunnen komen. Fysiotherapiebehandelingen voor patiënten met chronische aandoeningen blijven onderdeel vormen van het ziekenfondspakket. Ten slotte kunnen chronisch zieken gebruikmaken van de bestaande fiscale aftrekmogelijkheden. Daarvoor is in het Hoofdlijnenakkoord extra geld gereserveerd. Dat geldt ook na 2006.

De heer Verhagen heeft gedoeld op een specifieke groep. Wanneer er zicht bestaat op alle koopkrachteffecten, zullen wij daar nader op terug moeten komen. Ik durf de stelling aan dat vanaf 2006 een veel rechtvaardiger verdeling van de ziektekosten totstandkomt dan nu het geval is. Het huidige systeem kent zeer grote verschillen in premiedruk die niet uit te leggen zijn. Afhankelijk van het ziekenfonds of privaat verzekerd, leeftijd, gezondheid en gezinssamenstelling, de overgang rond de ziekenfondsgrens is, wat dat betreft, berucht. In het nieuwe stelsel is alleen het inkomen nog bepalend bij de vraag of je toeslag krijgt of niet, en hoeveel. Dat leidt tot een volstrekt doorzichtige en rechtvaardige verdeling van de premielasten.

De heer Verhagen (CDA):

Dat is helder. Ik denk dat het probleem na 2006 juist door de invoering van de zorgtoeslag voldoende afgedekt is. Ik ben blij met de toezegging dat u nog nader zult terugkomen op de compensatie voor de chronisch zieken en de gehandicapten. In de huidige systematiek zoals die verwoord is, wordt uitgegaan van de verlaging van de tarieven in de eerste en tweede schijf, om daarmee de gestegen AWBZ-premie te compenseren. Het totaal aan lasten dat in het kader van onze voorstellen met betrekking tot de zorg zal ontstaan, is eigenlijk drieërlei. Er is ten eerste die hogere premie. Daarvoor heb je die verlaging van de tarieven. Ik noem ten tweede de pakketverkleining en ten derde het eigen risico. Wij vinden dat eigen risico terecht. Wij vinden het op zichzelf ook terecht dat men meer gaat betalen voor zorg. Maar voor chronische zieken en gehandicapten die hun eigen zorg niet kunnen afremmen, zal er ook compensatie moeten komen. Dat red je dus niet met de formulering zoals die tot nu toe gekozen is. Ik wil het kabinet best enige tijd geven om het uit te werken, maar het moet er bij die uitwerking absoluut voor zorgdragen dat mensen die hun eigen zorgvraag niet kunnen afremmen, die tegelijkertijd het meest kwetsbaar zijn, toch ook gecompenseerd worden, ook al betalen zij bijvoorbeeld niet de AWBZ-premie.

Minister Balkenende:

Ik heb gesproken over de situatie na 2006, maar u doelt met name op de situatie in 2005. Dat betreft één jaar. Ik zeg toe dat wij de door u aangehaalde problematiek nader zullen bekijken, maar het moet ook in samenhang met het koopkrachtbeeld worden bezien. Dat lijkt mij op dit moment voldoende, want je kunt dan aan allerlei systemen met een afzonderlijke compensatie denken. Ik denk ook dat wij even moeten kijken naar het totale koopkrachtplaatje. Dat zal het kabinet doen. Wij zullen u daar nader over berichten.

De heer Bos (PvdA):

U hebt het over het maximeren van de kosten die mensen maken voor zorg. Over welke kosten hebt u het dan eigenlijk, over de premie die ze betalen?

Minister Balkenende:

Ik heb het over het totaal aan zorgkosten. U weet dat wij uitgaan van een normering. U kent de discussie ook uit het Strategisch akkoord van het vorige kabinet. Er wordt met een bepaald percentage gewerkt. De genormeerde zorgkosten komen voor eigen rekening en wat daarboven uitgaat, wordt dan...

De heer Bos (PvdA):

De genormeerde zorgkosten worden bepaald op basis van de gemiddelde premie die mensen betalen voor hun pakket. Het gaat dus niet om een maximering van feitelijke kosten die mensen maken, maar om een maximering van gemiddelde kosten. Wij weten allemaal dat er veel mensen zijn die daar lang niet altijd zelf wat aan kunnen doen. Zij maken geen gemiddelde kosten, maar meer dan gemiddelde kosten en zij zijn dus in ieder geval de pineut.

Ik kom nog even terug op de discussie die wij net hadden. Een grote groep mensen zal in de toekomst de kosten voor de medicijnen bij de apotheek zelf moeten betalen, omdat er medicijnen uit het pakket verdwijnen en er geen acceptatieplicht is voor die medicijnen. Zij worden niet gecompenseerd voor die kosten, omdat ze niet meetellen in die genormeerde kosten.

Minister Balkenende:

Het wezen van de discussie is het aanspreken van de burgers op hun eigen verantwoordelijkheid. Er moet worden nagedacht over de vraag wat wel en niet tot het pakket behoort. Dat hoort bij de overweging om te komen tot beheersing van de kosten. Ik maak daarbij wel de aantekening dat wij zullen kijken wat wij kunnen doen voor de mensen die daar vanwege hun gezondheid op zijn aangewezen. Ik heb al een voorbeeld genoemd. Die discussie zullen wij echter later voeren.

De heer Bos (PvdA):

Ook vandaag kunt u niet hard maken dat de feitelijke kosten voor die mensen gemaximeerd zullen worden. U zegt op z'n best dat u zult proberen om de gemiddelde kosten te compenseren, terwijl u weet dat juist de groep die daar niets aan kan doen meer dan gemiddelde kosten maakt.

Minister Balkenende:

Wij moeten oppassen dat wij niet in de techniek verzanden. De ene vraag is wat tot het pakket behoort en de andere vraag is welke techniek wordt gebruikt voor lastenmaximering. Dat is een kwestie van de genormeerde zorgkosten. Zo'n systeem werkt echter alleen wanneer er meer aanbieders zijn. Er moet ook wat te kiezen zijn. Je ziet nu ook verschillen ontstaan tussen de aanbieders in de zorg. De pluriformiteit krijgt dus nu al haar beslag.

De heer Marijnissen (SP):

U hebt gelijk dat de kosten voor de zorg in de afgelopen jaren enorm zijn gestegen, maar u zult het ook met mij eens zijn dat dit een inhaalslag is. Dat komt door wat er onder Paars niet aan de zorg is gegeven, terwijl dat wel had gemoeten. Dat is dus helemaal niet zo verbazingwekkend. In internationale vergelijkingen scoort Nederland helemaal niet zo slecht als het gaat om de hoogte van de ziektekosten. Wij hebben een systeem waar wij trots op kunnen zijn. Ik ben echt verontwaardigd omdat u met deze voorstellen voor het pakket en het eigen risico de bijl zet aan de wortel van wat ik solidariteit en beschaving noem. De heer Verhagen heeft net gesproken over de chronisch zieken. Hij is al bang dat er ongewenste gevolgen zullen zijn. Nu gaat een chronisch zieke vaak naar de huisarts, maar andere mensen zijn ook weleens ziek en zij zullen dan ook naar de huisarts gaan. De argumentatie van de heer Verhagen over de chronisch zieken geldt dus ook voor alle andere mensen. Ik snap nog steeds niet waarom u het in uw hoofd haalt om een eigen risico in te voeren, wat in de praktijk betekent dat mensen in januari voor een hoop kosten worden gesteld. Daardoor kunnen zij bijvoorbeeld besluiten om niet naar de huisarts te gaan, terwijl dat op medische gronden echt nodig is. Sterker nog, als mensen dat dan niet doen, dan kan dat later leiden tot meer kosten in de zorg. U bent echt op de foute weg met dit voorstel.

Minister Balkenende:

Wanneer wij de stijgende kosten voor de zorg alleen maar zouden laten weglopen in premieverhoging, dan komen wij er ook niet. Dat wordt te duur. Dit kabinet wil ervoor zorgen dat er een fatsoenlijk stelsel blijft bestaan. Wij krijgen hier geen Amerikaans systeem. Je mag best ook kijken naar de eigen verantwoordelijkheid van de burgers. De eigen betalingen in Nederland voor de zorg zijn traditioneel gering. Zelfs na hetgeen wij nu voorstellen, zitten wij nog niet eens op het Europees gemiddelde. Wij trekken dat nu iets recht, maar wij zitten nog steeds niet op de normen die in de omliggende landen voorkomen. Wij denken dat wij de kosten in de hand moeten houden, want zij nemen behoorlijk toe. Zij nemen sowieso toe vanwege de vergrijzing van de bevolking en omdat wij kwaliteitsverbetering willen. Dan vinden wij het terecht dat wij kijken naar het premie-instrument, naar het eigen risicodeel, naar het pakket en naar de efficiency. Door het samenstel van die vier componenten denken wij dat de zaak beheersbaar is. Het is wat ons betreft een verkeerde manier om het allemaal te laten weglopen in premieverhoging en daar kiezen wij dan ook niet voor.

De heer Marijnissen (SP):

Wat denkt u ervan om niet door te gaan met de marktwerking? Ik heb u net al uitgelegd dat dit veel besparingen oplevert, vooral wat betreft de bureaucratie. Wij hebben nu al een bedrag van 800 mln op jaarbasis becijferd. Waarom wordt er geen prijzenwet ingesteld die verder gaat dan de wet die wij nu hebben? Ik denk ook aan het collectief inkopen van medicijnen. Wij kunnen bakken met geld verdienen, als wij zuiniger zijn met het geld in de zorg. Als wij dan nog tekortkomen, moeten wij het inderdaad in de premiesfeer zoeken. U weet heel goed waarom, namelijk omdat het betalen van de kosten dan naar draagkracht kan gebeuren. Rijk kan dan namelijk solidair zijn met arm. Ik zeg ook iets over de solidariteit van gezond met ziek. Volgens emeritus hoogleraar "Tijdgats" zijn door maagzuurremmers veel sterfgevallen en ziekenhuisopnamen voorkomen in dit land. Waarom zou het kabinet dan een risico nemen door ze uit het pakket te halen?

Minister Balkenende:

Als je burgers aanspreekt op de eigen verantwoordelijkheid, ontkom je niet aan de discussie over het pakket, tenzij er redenen zijn om bepaalde groepen uit te zonderen. Je moet kijken naar de prijzen van geneesmiddelen in apotheken. Toen de heer De Geus minister ad interim was, heeft hij daaraan het nodige gedaan. De suggesties die u doet, laten wij op ons inwerken. Over de maatregelen kunnen wij van mening verschillen, maar het is terecht dat wij bekijken wat er gebeurt in de sector. Dat betekent ook dat je moet overleggen met de sector over de vraag op welke manier de kosten kunnen worden beheerst. Het valt mij weleens op dat veel meer mogelijk is. Ik heb het gevoel dat er in de sector momenteel veel meer creativiteit is. Bezoek maar eens een ziekenhuis en zie hoe men daar precies aankijkt tegen het punt dat u noemt, namelijk de regelgeving. Wij moeten de creativiteit aanboren en de sector aanspreken op het rekenen van lagere tarieven en lagere prijzen voor middelen die via de apotheek worden verkregen. Er is een gemeenschappelijke opdracht om te zorgen dat de kosten worden beheerst. Wat wij de afgelopen tijd meemaakten was voor een deel noodzakelijk, omdat wij te maken hadden met wachtlijsten. Wij ontkomen evenwel niet aan een aantal moeilijke maatregelen. Hoewel je erover van mening kunt verschillen, vinden wij dat het samenstel waaraan nu wordt gewerkt, noodzakelijk en verantwoord is.

De heer Marijnissen (SP):

Voorzitter. Tot slot...

De voorzitter:

Mijnheer Marijnissen, u heeft al een slot gehad.

De heer Marijnissen (SP):

Ik wil hierop reageren. Daarna ben ik klaar met het punt.

De voorzitter:

U kunt het punt behandelen in uw tweede termijn.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

De minister-president maakt een onderscheid tussen chronisch ziek en ziek. Ik vraag mij af of ik hem goed begrijp, onder meer in zijn reactie op de opmerking van de heer Verhagen. Die zegt dat chronisch zieken hun eigen zorgkosten niet kunnen remmen en dat daarvoor misschien iets moet worden geregeld. Het zal overigens goed zijn als dat gebeurt. Volgens de redenering van het kabinet ben je pas echt ziek als je chronisch ziek bent. Tot die tijd kun je schijnbaar je eigen zorgkosten remmen.

Minister Balkenende:

De groep mensen die geen alternatief meer hebben, de chronisch zieken, is voortdurend aangewezen op medische ondersteuning. Dat is een andere groep dan die van mensen voor wie de ziekte een tijdelijk karakter heeft. Je moet opkomen voor de meest kwetsbaren. Wij weten allemaal dat wanneer de vraag aan de orde is op welke manier je tegen een stelsel aankijkt, je oog moet hebben voor de meest kwetsbaren, zoals gehandicapten en chronisch zieken. Dat heeft ook gevolgen voor de pakketdiscussie. Ik heb het voorbeeld van de fysiotherapiebehandelingen genoemd. De vraag is of je een maatregel in dat verband voor iedereen moet laten gelden dan wel of de voorziening moet worden gehandhaafd voor bepaalde groepen. Dat is een kwestie van rekening houden met de meest kwetsbaren. Het kabinet wil daarvoor openstaan. Dat is een van de criteria bij de pakketdiscussie. Ik denk eerlijk gezegd dat er niets mis is met het maken van een onderscheid voor chronisch zieken en gehandicapten, juist om de meest kwetsbaren terzijde te kunnen staan.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Ik bestrijd niet dat chronisch zieken en gehandicapten de meest kwetsbaren zijn, maar wel dat anders zieken niet kwetsbaar zouden zijn, zoals in uw redenering het geval is. U zegt namelijk eigenlijk dat voor hen de eigen verantwoordelijkheid geldt. Daartegen heb ik een groot bezwaar. Als je namelijk in Nederland ernstig ziek bent en behoefte hebt aan hulp, medicijnen en zorg, moet je niet eerst worden terugverwezen onder verwijzing naar de eigen verantwoordelijkheid. De criteria die u nu plotseling hanteert, vind ik uitermate arbitrair en discutabel. Ik vraag u dan ook om daarover na te denken. Eigenlijk zegt u dat je pas echt ziek bent als je chronisch ziek bent.

Minister Balkenende:

Vanochtend heb ik gezegd dat de overheid een schild voor de zwakken moet zijn. Als je praat over de veranderingen in het zorgstelsel, is het logisch dat je in discussies over het pakket acht slaat op de vraag wat de meest kwetsbare groepen zijn en wie met de maatregelen niet zomaar kunnen worden bereikt. Om die reden zijn er in sommige gevallen uitzonderingen. Met de vier punten die ik heb genoemd, heb ik aangegeven op welke manier wij aankijken tegen de inkomenspolitieke kant ervan, op welke manier wij aankijken tegen de pakketmaatregelen en hoe het zit met de fiscale aftrek. Het totaal moet op die manier worden beoordeeld. Je mag best aan mensen vragen om ook op hun eigen verantwoordelijkheid te letten. Eigen risico is daarbij een factor. Dat gebeurt ook in andere landen. Mevrouw Halsema moet niet doen alsof wij iets bijzonders doen! Internationaal gezien blijven wij achterlopen. Elders worden andere bedragen en percentages genoemd. Mevrouw Halsema mag niet suggereren dat wij iets doen wat niet verdedigbaar is.

De voorzitter:

Nog een keer kort, mevrouw Halsema.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Voorzitter. Ik vind een internationale vergelijking volstrekt oninteressant. Wij verdedigen hier een Nederlands beschaafd stelstel. Onder verwijzing naar situaties elders in de wereld kunt u hier van alles wel introduceren. Wij hebben iets te verdedigen, namelijk een solidair stelsel. Ik wil graag dat de heer Balkenende consequenties trekt uit zijn eigen woorden. Als hij een schild voor de zwakken wil zijn zoals hij zegt, dan kan hij niet zeggen dat mensen met een bepaalde ziekte niet ziek zijn, maar hun eigen verantwoordelijk hebben. Dat is wat hij nu zegt.

Minister Balkenende:

Als u beweert dat het stelsel waar wij voor kiezen, waar wij nu plannen voor ontwikkelen, niet beschaafd zou zijn, dan verschillen wij fundamenteel van mening.

De heer Verhagen (CDA):

Voorzitter. Is de minister-president het met mij eens dat het hier gaat om het verschil tussen verzekerbare risico's en onverzekerbare risico's? Ik denk dat daar ook het grote verschil met mevrouw Halsema ligt. Juist bij chronisch zieken en gehandicapten is er sprake van onverzekerbare risico's. Daar zul je dus extra maatregelen voor moeten treffen.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Daar hoort wel de vraag bij hoe mensen met een minimuminkomen zich moeten verzekeren tegen het risico van ziekte.

Minister Balkenende:

Ik wil mijn betoog vervolgen door in te gaan op een opmerking van de heer Van Aartsen. Hij verwees naar de motie-Wilders over de vraag hoe de wachtlijsten zullen worden teruggedrongen. Als doelstelling van het beleid geldt dat de wachttijden worden teruggebracht tot binnen de zogenaamde Treeknormen. Deze normen zijn voor zorgaanbieders en zorgvragers praktische ijkpunten bij het terugdringen van wachtlijsten. Door extra productie in de zorg te stimuleren en te betalen, zijn al belangrijke resultaten geboekt in het terugdringen van wachtlijsten. Met extra geld voor de zorg is ook extra productie geleverd. Zo blijkt bijvoorbeeld uit het "Jaarbeeld zorg 2002" dat sinds de invoering van de wachtlijstaanpak in 2000 aan ruim 29.000 mensen met een verstandelijke of lichamelijke beperking extra zorg is geboden. Ook in de sector verpleging en verzorging is tussen 2000 en 2002 het aantal mensen in de zorg met ongeveer 100.000 toegenomen. In het Hoofdlijnenakkoord staat dat de aanpak van wachtlijsten in de zorg een aandachtspunt van dit kabinet blijft. Het tempo waarin deze ontwikkeling kan doorzetten, is van twee zaken afhankelijk. Enerzijds willen wij de zorguitgaven in hun totaliteit binnen het budgettair kader houden, anderzijds zal de vergroting van de doelmatigheid in de sector zelf de wachtlijsten moeten verminderen.

De heren Marijnissen en Verhagen wezen terecht op de noodzaak van het terugdringen van de bureaucratie in de zorg. In de begroting van VWS zal worden aangegeven in welke mate er verdere vooruitgang kan worden geboekt bij de terugdringing van wachttijden.

De heer Marijnissen (SP):

Voorzitter. Ik heb een vraag ten aanzien van wachtlijsten bij levensbedreigende ziektes. Kan de minister-president een uitspraak doen over de vraag binnen welke termijn deze wachtlijsten in ieder geval tot het verleden zullen behoren?

Minister Balkenende:

U weet dat mij dat zeer ter harte gaat, maar dat geldt voor iedereen in deze Kamer. Het oogmerk moet zijn om de wachttijden voor mensen met zo'n ziekte zo snel mogelijk terug te dringen. Er zijn weleens termijnen genoemd van een of twee jaar. Ik stel nu voor dat wij ons in ons beleidsprogramma nader hierover zullen uiten. Wij zullen de terugdringing van wachttijden bij levensbedreigende ziektes met kracht ter hand nemen. Ik hoor vanuit de sector zelf dat men mogelijkheden ziet. Er moet een gemeenschappelijke wil zijn om dit grote probleem terug te dringen. Dat veronderstelt creativiteit en prioriteitstelling. Ik denk dat er mogelijkheden zijn. Ik zeg u in antwoord op uw vraag graag toe dat wij hierop nader zullen ingaan in het beleidsprogramma.

De heer Van Aartsen (VVD):

De minister-president heeft het erover dat het binnen de kaders en binnen de budgettaire mogelijkheden moet. Uiteraard onderschrijf ik dat. Toch was de motie die de Kamer destijds heeft aanvaard, net een streep concreter. Daarom wil ik aan de minister-president vragen of het kabinet – dat hoeft niet nu, want het kan uitstekend bij de rijksbegroting 2004 – kan aangeven wat binnen de genoemde kaders de kwantitatieve en kwalitatieve doelstellingen zijn. Dan kunnen wij in de komende jaren in alle openheid en transparantie met het kabinet daarover praten. Het terugdringen van wachtlijsten is immers één van de punten waar wij het allemaal over eens zijn. Daar moeten wij nu echt iets aan doen. Volgens mij hebben wij daarvoor een dijk van een minister.

Minister Balkenende:

Uw concrete vraag is of het kabinet bereid is in de eerstvolgende begrotingsbehandeling hierop terug te komen. Ik zeg u dat graag toe.

De heer Van Aartsen (VVD):

Ik heb liever dat u zegt: wij voeren de motie gewoon uit.

Minister Balkenende:

De strekking van de motie is duidelijk. U wilt dat de doelstellingen nader worden aangegeven en u vraagt het kabinet op dit punt terug te komen in de begrotingshoofdstukken. Ik zeg u graag toe dat wij dit zullen doen. Wij doen dit natuurlijk niet met de intentie dat wij er eens naar zullen kijken: wij hebben de intentie van de motie goed begrepen.

De heer Van Aartsen (VVD):

U voert de motie dus uit.

Minister Balkenende:

U hebt mij niet horen zeggen dat wij de motie niet uitvoeren. Ik kijk nu even naar de heer Zalm!

De heer Van Aartsen (VVD):

Dat kennen wij!

De heer Bos (PvdA):

Ik hoorde de heer Balkenende net zeggen dat de precieze mate waarin wachtlijsten teruggedrongen kunnen worden, ook zal afhangen van de budgettaire kaders, de hoeveelheid geld die beschikbaar is. Betekent dit dat wij vandaag een andere Balkenende horen dan de Balkenende die hier verleden jaar triomfantelijk verkondigde dat er nu recht op zorg bestaat? Het zou niet meer onder zijn verantwoordelijkheid voorkomen dat iemand in januari wel geopereerd kan worden maar in oktober niet meer omdat het budget op is.

Minister Balkenende:

Verleden jaar spraken wij over recht op verzekerde zorg. Dat is logisch. Als je daarvoor verzekerd bent, moet die zorg ook geleverd kunnen worden. Tegelijkertijd hebben wij te maken met budgettaire beheersing van het een en ander. De vraag is omstreden of door middel van het samenstel van maatregelen dat het CPB heeft aangegeven de zaak beheersbaar kan worden gehouden. In het verleden moest binnen plafonds worden gewerkt. Getracht wordt, dat te voorkomen.

De heer Bos (PvdA):

U geeft net aan dat dit plafond nog onverminderd bestaat. Eigenlijk zegt u vandaag iets heel anders dan een jaar geleden. Een jaar geleden zei u dat u het niet kon verkopen dat mensen in januari wel geholpen konden worden en in oktober niet omdat het geld op is. Vandaag zegt u dat u dit wel verkopen kunt.

Minister Balkenende:

Ik herinner mij zeer goed het debat over de regeringsverklaring van verleden jaar. Toen hebben wij steeds gesproken over recht op verzekerde zorg. Tegelijkertijd moesten afspraken worden gemaakt over de budgettaire kaders. Met inachtneming van beide elementen moet naar een oplossing gekeken worden. Zo ligt het. Wat ik nu zeg is niet anders dan toen aan de orde was.

De heer Bos (PvdA):

Wij zullen de tekst erbij pakken op het moment waarop u met uw concrete doelstellingen komt. Ook verleden jaar schetste u dat moeilijke evenwicht, maar de keuze die u toen maakte was heel duidelijk. U zei verleden jaar dat u het niet kunt verkopen dat iemand aan het begin van het jaar wel geholpen kan worden en aan het eind van dat jaar niet. Op zo'n moment zei u het lot van de patiënt belangrijker te vinden dan het budgettaire kader. Die keuze hebt u vandaag verlaten.

Minister Balkenende:

Dat is onzin. Verleden jaar heb ik ook over een solide financiering gesproken. Het blijft ook voor dit kabinet een opdracht om ervoor te zorgen dat de zaak goed gefinancierd blijft.

Ik kom bij het volgende onderdeel en dat betreft veiligheid.

De heer Bos (PvdA):

In eerste termijn stelde ik over de zorg twee vragen die nog niet beantwoord zijn. Op de avond van de beëdiging zei minister Donner dat het invoeren van een eigen bijdrage en een eventuele pakketverkleining geen probleem is voor mensen met een laag inkomen, omdat hun kosten gemaximeerd worden. Ik heb gevraagd of de minister-president het daarmee eens is, omdat dit feitelijk impliceert dat een eigen bijdrage en een pakketverkleining niet ingevoerd worden voordat de kostencompensatie wordt ingevoerd. Zo staat het echter niet in het Hoofdlijnenakkoord. Wat gaat er nu gebeuren?

Minister Balkenende:

Wij spreken over een eigen risico dat ingevoerd wordt vanaf 2005. Ik heb in mijn antwoord aangegeven dat dit eigen risico meegenomen wordt in de bepaling van de kosten die iemand heeft in de sfeer van de zorg. Dan speelt verder de discussie over de vraag wat er gebeurt in 2005. De heer Verhagen maakte daarover een opmerking. Ik heb toen geantwoord dat wij dat punt betrekken bij het generieke koopkrachtbeeld en dat wij daar nog op zullen terugkomen.

De heer Bos (PvdA):

Garandeert u wat de heer Donner heeft gezegd? Hij zei dat bij de invoering van het eigen risico de feitelijke kosten voor mensen in kwetsbare situaties – een laag inkomen bijvoorbeeld – niet boven een bepaald percentage uitkomen. Of garandeert u dit op dat moment niet?

Minister Balkenende:

U krijgt hetzelfde antwoord als de heer Verhagen die ook naar deze situatie vroeg. Ik heb gezegd dat wij hierop terugkomen. Nu zouden wij alleen over het eigen risico en de compensatie spreken. Ik wil dit betrekken bij het algemene koopkrachtbeeld en dan zullen wij de effecten bezien.

De heer Bos (PvdA):

Ik vind dat uitstekend, maar dan neemt u nu afstand van de woorden van de heer Donner die daarmee valse hoop gewekt heeft. Ik vind dat in dit soort zaken te betreuren. Ik heb verder gevraagd of u bereid bent toe te zeggen dat u niet verder zult gaan met marktwerking bij de invoering van het nieuwe verzekeringsstelsel totdat u een toezichthouder heeft die ook in staat is bij elke stap op dat pad, te beoordelen of dat in het belang van de patiënt is en of voldoende toezicht is op alle dan actieve marktpartijen.

Minister Balkenende:

Wanneer wij marktwerking introduceren moet er sprake van toezicht zijn. Daarover hebben wij met elkaar ook al eens gesproken.

De heer Bos (PvdA):

Hoe beoordeelt u in dat licht de uitlatingen van het CPB dat het buitengewoon onwaarschijnlijk is dat u in 2006 reeds een toezichthouder heeft die in staat zal zijn de situatie in de markt te beoordelen en de betreffende partijen in toom te houden?

Minister Balkenende:

Dat is dan een punt voor nader beraad in het kabinet. Het is een inschatting die u nu verwoordt. Ik denk op dit moment te kunnen volstaan met de opmerking dat wanneer wij spreken over marktwerking, het toezicht adequaat geregeld moet zijn.

De heer Bos (PvdA):

De voortgang van de marktwerking zal dus ook volgens u ondergeschikt moeten zijn aan de capaciteit die wij met elkaar weten te organiseren om ervoor te zorgen dat die markt ook echt in het voordeel van de patiënt zal werken?

Minister Balkenende:

De formulering ondergeschikt klinkt mij nu net wat te definitief in de oren. Het toezicht op de marktwerking moet adequaat geregeld zijn. Het is een opdracht voor het kabinet om daaraan vorm en inhoud te geven.

Voorzitter. De urgentie om de veiligheid te verbeteren, is voor dit kabinet onverminderd. De problemen ten aanzien van veiligheid zoals besproken rondom het Strategisch akkoord, zijn er nog steeds. De doelstelling de onveiligheid te verminderen, is niet veranderd. De heer Bos heeft gevraagd, waarom er niets over staat in de regeringsverklaring. Het antwoord is tamelijk eenvoudig. Een omvangrijk pakket aan maatregelen is reeds aan de Kamer aangeboden en aanvaard. In deze Kamer is een aantal malen over dit onderwerp gesproken. In het Hoofdlijnenakkoord wordt duidelijk gezegd dat dit plan van aanpak zal worden uitgevoerd en aangevuld. Wij hebben aangegeven waar het nog effectiever kan en welke verbreding van de aanpak het kabinet voorstaat. Voorts zijn er extra middelen toegevoegd om nog bestaande knelpunten op te lossen. In de eerste voortgangsrapportage is aangegeven dat dit nodig is. Het kabinet vindt dat met deze extra middelen het plan voldoende basis heeft om succesvol te zijn.

Sprekend over de financiën, heeft de heer Bos gevraagd hoe het zit met de bezuinigingen met betrekking tot rechters en het OM. In 2003, het jaar dat nog betrekking heeft op het Strategisch akkoord, was het meegenomen in de efficiency. In 2004 is dit uitgezonderd. De middelenverdeling voor justitie voor 2003 is uitvoerig besproken bij de begrotingsbehandeling in december vorig jaar. Daarbij is de verdeling van de extra middelen uit het Strategisch akkoord aan de orde gesteld. Terecht heeft de heer Van Aartsen gewezen op de vastgestelde investeringen, ook voor rechters en politiesterkte, voor de komende jaren. Ook de heer Verhagen en de heer Dittrich hebben hiervoor aandacht gevraagd. Er zit inderdaad extra geld in de pijplijn. Dat is ook de expliciete boodschap van het Hoofdlijnenakkoord: extra geld voor het OM, de rechterlijke macht en cellen en geen bezuinigingen voor deze diensten zodat hiermee de keten in balans kan worden gebracht. Op dit moment wordt hard gewerkt aan een optimale toedeling van extra middelen uit het Hoofdlijnenakkoord aan de diverse ketenpartners. De ketenconsistentie is daarbij het uitgangspunt, alsmede een benadering die primair is gericht op het oplossen van knelpunten in de keten. Het kabinet zal bij de Miljoenennota 2004 met een voorstel komen voor de inzet van middelen.

De heer Dittrich (D66):

Wij hebben allemaal kunnen lezen dat de rechters de noodklok luiden dat zij rechters in opleiding hebben genomen doch deze niet definitief kunnen aanstellen omdat zij geld te kort komen. De minister-president zegt dat het kabinet daarmee aan de slag gaat bij de Miljoenennota 2004. Is het dan niet te laat? Een heleboel rechters in opleiding raakt al af en stapt over naar het bedrijfsleven, terwijl deze mensen wel de interne opleiding hebben gedaan. Op die manier wordt het paard achter de wagen gespannen. Kan dat naar voren gehaald worden?

Minister Balkenende:

U weet, mijnheer Dittrich, dat in het Hoofdlijnenakkoord juist is gesproken over het belang van de keten. Het extra geld – 350 mln – is met name bestemd voor het deel van de keten dat losstaat van de politiecapaciteit. Daarmee heb ik in feite een antwoord gegeven op de zorgen die vorig jaar naar voren zijn gebracht.

De heer Dittrich (D66):

Maar u heeft geen antwoord gegeven op mijn vraag. Die rechters in opleiding dreigen nu weg te gaan. Als zij er niet meer zijn, kunnen die strafzaken niet behandeld worden. De rest van de keten kan dan misschien mooi op elkaar aansluiten, maar er ontstaat aan het einde daarvan een zwart gat omdat die zaken niet behandeld worden, de slachtoffers in de kou staan en verdachten niet berecht kunnen worden. Dat is een slechte gang van zaken. Daarom vraag ik of dit niet naar voren gehaald kan worden en er een verzekering gegeven kan worden aan de rechterlijke macht dat die rechters inderdaad aangesteld kunnen worden.

Minister Balkenende:

Uw suggestie over het naar voren halen moet in het kabinet worden bekeken, echter wel tegen de achtergrond van de precieze cijfers. Er worden verhalen verteld over ombuigingen en mogelijke tekorten, maar een en ander blijkt in de praktijk toch vaak iets anders te liggen. Ik stel voor dat ik met de minister van Justitie bespreek, hoe het precies zit met de financiële middelen en dat wij in dat kader nog eens kijken naar de mogelijkheden.

De heer Dittrich (D66):

Ik ga ervan uit dat u dat nog aan de Kamer laat weten.

Minister Balkenende:

Ja.

De heer Bos (PvdA):

Als u dat gesprek dan toch aangaat, bent u dan ook bereid om ervoor te zorgen dat de dip in de politiesterkte die ons voor de komende jaren wordt voorgehouden, niet zal plaatsvinden en de belofte dat de politiesterkte de komende jaren minstens gelijk blijft en zo mogelijk zelfs stijgt – wij hebben ons daar allemaal sterk voor gemaakt – wordt waargemaakt?

Minister Balkenende:

Het is goed om nog eens op te merken dat in het Veiligheidsplan wordt gesproken over 4000 agenten erbij. Dat is in ieder geval het doel van het beleid. De minister van BZK heeft de Kamer op 3 juni een prognose toegezonden van de politiesterkte op weg naar 2010. Bij die politiesterkte speelt een aantal factoren een rol, zoals werving en opleiding en de doorrekening van de efficiencymaatregelen. Verder zijn het de korpsbeheerders die individueel vaststellen in welke mate zij personeel zullen werven. Dit zal mede afhankelijk zijn van zaken als ICT, intensiveringen en andere materiële componenten. Gegeven het feit dat het benoemingsbeleid op een decentraal niveau ligt, is het lastig om daar nu definitieve uitspraken over te doen. U kent de algemene inzet om te komen tot 4000 extra agenten. U weet ook dat de minister van BZK intensief overleg met de verschillende korpsen heeft om te komen tot een betere, beheersmatige praktijk. Wij maken ons namelijk zorgen over de ontwikkelingen. In dat kader zal ook het gesprek over de politiesterkte gevoerd moeten worden. Mede aan de hand van de contacten met het veld zult u nader over de politiesterkte geïnformeerd worden in de miljoenennota.

De heer Bos (PvdA):

Ik vind het prima dat u erop wijst dat allerlei andere mensen ook een verantwoordelijkheid hebben. Mijn vraag aan u is evenwel waar u zich nu voor gaat inzetten.

Minister Balkenende:

De inzet is gericht op de afspraak in het Veiligheidsplan om te komen tot 4000 agenten erbij. Dat is lopend beleid van het kabinet. Verder heb ik echter ook te maken met decentrale verantwoordelijkheden. Daar kan ik niet zomaar in ingrijpen. Wij zullen evenwel proberen om datgene wat wij met elkaar afgesproken hebben in het Veiligheidsplan, na te komen. Zoals gezegd, zal ik u hierover nader informeren.

De heer Van der Vlies (SGP):

Het is natuurlijk heel belangrijk dat het Veiligheidsplan overtuigend en daadkrachtig wordt uitgevoerd. De minister-president zei dat dit uitgevoerd en aangevuld zal worden. Later had hij het ook nog over het naar voren halen van voorziene middelen.

Minister Balkenende:

In antwoord op een vraag van de heer Dittrich heb ik gezegd dat wij willen proberen te voorkomen dat er problemen met de keten ontstaan. Tegen die achtergrond is gekozen voor een bepaalde toedeling van middelen waardoor de keten wordt versterkt. Ik doel hierbij op de tweede envelop die is neergelegd in het Hoofdlijnenakkoord. Voor de rest heb ik gezegd dat ik nog zal nagaan hoe het precies zit met de financiële armslag binnen de keten, met name voor de rechterlijke macht.

De heer Van der Vlies (SGP):

Dat heb ik ook zo begrepen. In het overdrachtsdossier van Justitie heb ik evenwel gelezen dat er in de kringen van het OM en de zittende magistratuur überhaupt twijfel is over de haalbaarheid binnen de beschikbare financiële kaders van de ambities van het Veiligheidsplan. Hierdoor zou een discussie aangezwengeld moeten worden – dit is een meer principiële financieel-technische vraag, ook ten aanzien van de in het Veiligheidsplan voorziene termijn – over de vraag of het überhaupt met deze middelen kan of dat er een schepje bovenop moet. Ik begrijp heel goed dat het laatste moeilijk is in de huidige financieel-economische omstandigheden – ik wil hier ook niet goedkoop over bezig zijn – maar wij zouden die vraag wel eerlijk onder ogen moeten zien.

Minister Balkenende:

Wanneer wij praten over zaken als haalbaarheid, dan moeten wij het ook hebben over zaken als creativiteit, het vinden van nieuwe oplossingen, anders werken, gebruik van ICT en dergelijke. Dat is een andere kant van het verhaal. Je mag je dus niet alleen blind staren op de input aan geld, want het gaat er ook om hoe het hele proces is georganiseerd. Welnu, dat is logischerwijze een punt van grote aandacht voor het kabinet en voor het veld. Het is duidelijk dat je daar een efficiencyslag zult moeten maken.

De heer Van der Vlies (SGP):

Het is dan evenwel op zijn minst een kwestie van en/en en niet van of/of. Het OM en de zittende magistratuur zien die aspecten van efficiencyverbetering enz. namelijk ook wel.

Minister Balkenende:

U hebt gelijk dat het gewoon en/en is.

De heer Van Aartsen (VVD):

Ik wil nog even terugkomen op de rechters en de politie. Wat de rechters betreft, wil ik graag nog een schepje doen op het verzoek van de fractievoorzitter van de collega liberale zusterpartij, om het zo maar te zeggen. De minister-president wil de problemen van de rechters oplossen en heeft aangegeven dat daar ook geld voor in de pijplijn zit. Welnu, dat geld kan er dus uitkomen. De minister zei dat hij hier nog op terugkomt. Mijn vraag is of hij dat in tweede termijn kan doen.

Minister Balkenende:

Als het gaat om feitelijke informatie zal ik kijken wat ik voor u kan doen, maar als het gaat om beleidsbeslissingen heb ik iets meer tijd nodig. U weet als geen ander hoe dit soort processen werken.

De heer Van Aartsen (VVD):

Ik heb echter al gezegd dat er een dijk van een minister van VWS zit, maar ook een dijk van een minister van Justitie. Er is enige tijd en daarom wil ik toch aan het kabinet vragen om te proberen een eind te komen bij het antwoord in tweede termijn. Ik zie de heer Donner nu wat vriendelijker kijken dan zojuist.

Mijn tweede punt gaat over de politie. Dat is op verzoek van de VVD in december van het afgelopen jaar tot groot project gemaakt. Wat wij nu graag willen hebben, is een jaarlijks overzicht – dat kan bij zo'n groot project, want daar zijn ooit afspraken tussen en kabinetten over gemaakt – waarin exact wordt aangegeven hoe het verloop is in de komende jaren. Ik doel dan op dingen als de extra aanname van agenten en extra blauw op straat. Wij hebben dan een doel in 2007. Wij willen allemaal extra blauw op straat. Dat was hét punt in de verkiezingscampagne van verleden jaar en die van dit jaar. Wij kunnen het niet maken dat wij hier nu niet echt werk van maken. Daarom wil ik daar graag inzicht in. Ik zag een brief van de minister van Binnenlandse Zaken, waarin een overzicht werd gegeven tot 2010. Ik zou het echter graag van jaar tot jaar willen weten, vooral ook omdat ik vermoed dat er hier toch nog wel een aantal problemen zijn. Ik denk hierbij aan het met verlof gaan van agenten en agenten die ziek thuis zitten. Wij moeten het met zijn allen realiseren.

Minister Balkenende:

U maakt een heel goed punt. Wij zitten met de VBTB-machinerie. Dat is een kwestie van doelstellingen en aangeven wat er gebeurt. In het kader van rapportages is ook logisch om te weten hoe zaken zich afspelen. Je kunt niet praten over perspectief voor meerdere jaren als je onvoldoende inzicht hebt in wat er in de tussenliggende jaren gebeurt. Verder willen wij op tal van fronten bij de politieorganisatie meer resultaten boeken. Ik begrijp uw argument dus goed en neem die mee naar het kabinet.

De heer Van Aartsen (VVD):

Dan zeg ik u toe dat ik in mijn tweede termijn u een concrete suggestie op dit punt aan de hand zal doen.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Ik hoor de VVD zich al weer warm draaien om het zoveelste blik agenten open te gaan trekken. Daar wil ik een vraag over stellen. Ik ben overigens uitermate benieuwd hoe dat allemaal betaald gaat worden en ten koste van wat het zal gaan. Mijn vraag is echter van een andere aard. Het budget van de politie is de afgelopen jaren gemiddeld met zo'n 17% toegenomen. Ze zijn dus niet onderbedeeld geweest. De opsporingsprestaties van de politie namen met ongeveer hetzelfde percentage af. Veel interessanter dan de vraag hoe wij weer meer politie kunnen krijgen, is de vraag hoe u ons kunt garanderen dat de opsporingsprestaties van de politie verbeteren. Met andere woorden: waar kunnen wij u aan gaan houden?

Minister Balkenende:

Er is voorzien in een evaluatie, waarschijnlijk in 2005. Daarin zal worden ingegaan op de vragen hoe de politie functioneert en hoe het staat met de organisatie. Ik ben met u van oordeel dat wij steeds meer moeten gaan werken aan doelgerichtheid, aan betere prestaties. Dat stond verleden jaar in het Strategisch akkoord en dat geldt onverminderd in het huidige beleid. Wij willen dat er beter wordt gepresteerd. Je kunt echter niet zomaar zeggen dat dat betekent dat er geen geld bij zou moeten. Wij zullen ook naar de politiesterkte moeten kijken. Als er geld bij komt, kun je kijken hoe de efficiency kan worden verbeterd. Dat is trouwens een notie die wij iedereen voorhouden, de ambtelijke organisatie, de zorg en ook de politie.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Ik stel de vraag niet voor niets. Verleden jaar is namelijk ook de belofte gedaan dat er doelstellingen ten aanzien van de politie en het functioneren van de politie opgenomen zouden worden en dat de Kamer de regering daarop zou kunnen controleren. Dat is echter allemaal niet uitgekomen. Daarom vraag ik nu precies van u of er een heldere doelstelling van de regering komt – ik ben dan niet geïnteresseerd in een evaluatie in 2005, want daar kunt u in zetten wat u wilt – ten aanzien van de opsporingsprestaties, bijvoorbeeld de opsporingspercentages, die de politie jaarlijks moet halen en waar wij u jaarlijks op kunnen controleren. Dan weten wij ook of wij waar voor ons geld krijgen bij dat telkens uitdijende budget.

Minister Balkenende:

Het is een beetje een herhaling van zetten. Wij hebben in het veiligheidsplan de nodige zaken aangegeven. U vraagt mij nu naar de doelstellingen van deze periode. Dan kan ik eigenlijk hetzelfde antwoorden als ik al op enkele vragen van u heb geantwoord, namelijk dat dit nu juist in het werk past dat de komende weken moet worden verzet. Het resultaat ervan zal worden neergelegd in het beleidsprogramma. Ik noteer uw verzoek om doelstellingen graag, want dat is logisch. Ik onderschrijf de door u naar voren gebrachte notie van wat beter presteren is. Voor de vorm en de inhoud daarvan verwijs ik naar het beleidsprogramma met betrekking tot de komende periode, waarop de Kamer het kabinet mag afrekenen.

De heer Herben (LPF):

Net als de heer Van Aartsen ben ik heel benieuwd naar de doelstellingen van het kabinet ten aanzien van de politie. Zijn voorstel om jaarlijks te rapporteren lijkt mij een stap terug. Ik dacht dat het kabinet-Balkenende I nu juist had toegezegd om halfjaarlijks te rapporteren. Ik hoor graag in tweede termijn of mijn geheugen mij nu in de steek laat of dat van de heer Van Aartsen hem. Het gaat mij echter vooral om duidelijkheid en daadkracht, hetgeen uw geliefde woorden zijn. Kiest dit kabinet voor de lijn-Leers of de lijn-Cohen? Wat is het standpunt van het kabinet? Hoe gaat het kabinet dit aanpakken? Het is van belang dat de politieman op straat zich gesteund weet door zijn korpschef en, hogerop, door de ministers, door het kabinet. Dan krijg je namelijk de gewenste duidelijkheid en daadkracht.

Minister Balkenende:

U begrijpt dat u nooit van een kabinet zult horen dat het voor de ene of voor de andere burgemeester kiest of voor de invulling die deze of gene aan het regeringsbeleid geeft. Wij hebben in Maastricht natuurlijk wel gezien dat het belangrijk is niet langer te gedogen en zaken aan te pakken. Dat is decentraal beleid; dat is het mooie ervan. U moet ons aanspreken op onze visie op de gedoogcultuur, op de normen en waarden in de samenleving en op de bevordering van veiligheid. U moet ons niet vragen om een oordeel te vellen over de praktijk op decentraal niveau of over een bepaalde burgemeester. Dat is namelijk niet direct aan ons. Natuurlijk kan de minister van Binnenlandse Zaken wel overleggen met de korpsbeheerders. Ik kan zeggen dat in het algemeen geldt dat regels nageleefd moeten worden. Het voorkomen van gedogen is een belangrijke notie, die wordt gesteund door dit kabinet.

De heer Herben (LPF):

Ik dank u voor uw toelichting, maar het feit dat u de burgemeester niet noemt, is niet helemaal juist, want u kiest hem soms zelf. Maar goed, dat is een ander verhaal.

Ik wil dat de minister erop zal toezien dat het daadkrachtige beleid van het kabinet niet gaandeweg, naar beneden toe, zwakker wordt door allerlei sluis- en filterwerkingen. Ik zie minister Remkes al instemmend kijken, dus ik begrijp dat hij dit zal doen. Ik ben op dit punt dan ook gerustgesteld. Het gaat namelijk niet om de persoon van de heer Leers of van de heer Cohen, maar om hun respectieve beleidslijnen.

De heer Dittrich (D66):

Voorzitter. Ik kom terug op de woorden van de minister-president over de prestaties bij de politie. Ik heb in mijn eerste termijn namelijk naar voren gebracht dat de fractie van D66 het op zichzelf een goed idee vindt dat er prestatiecontracten zijn. Toch wil ik hem erop wijzen dat niet alles te meten is en dat een belangrijk deel van het politiewerk bestaat uit het zichtbaar aanwezig zijn op straat. Dit kan niet worden geturfd en gemeten. Als er te veel wordt gemikt op prestaties, vrees ik dat dit waardevolle element van het politiewerk verloren dreigt te gaan of op de achtergrond raakt. Ik wil de minister-president eigenlijk meegeven dat hij bij het maken van plannen niet alleen let op het meten en op het leveren van prestaties, maar ook op het behoud van het andere belangrijke deel van het politiewerk.

Minister Balkenende:

U spreekt een heel waar woord. Niet alles is te vatten in getallen, percentages en dergelijke zeer kwantitatief geformuleerde doelstellingen; het heeft ook te maken met andere zaken. Dat betekent ook dat men zich bij het geven van een oriëntatie in een beleidsprogramma bewust moet zijn van hetgeen zich al dan niet leent voor formulering als doel in de zin van geld, percentages en concrete getallen. Daar neem ik kennis van. Dat betekent dat ik uw notie graag meeneem bij de formulering van het beleidsprogram.

De heer Dittrich (D66):

Maar dat geldt ook voor de politiemensen die de opdracht krijgen om te presteren, te meten en te rapporteren. Het andere werk kan in het gedrang komen, omdat zij zo druk bezig zijn met het leveren van die prestaties. Dus het moet niet alleen hier in Den Haag een bekende notie zijn. Juist voor de mensen die het werk moeten doen, moet duidelijk zijn dat het andere werk ook gedaan moet worden.

Minister Balkenende:

Dat veronderstelt dat er een goede mix moet zijn tussen zaken die zich niet zo maar lenen voor een kwantitatieve formulering als doel en de notie waar u op doelt. Dat bepaalt wel wat op een gegeven moment als concreet materieel doel kan worden geformuleerd. Daar heeft u terecht een opmerking over gemaakt.

Voorzitter. Dit kabinet vindt dat er spanning is ontstaan in de uitvoering van de fundamentele taken van de overheid die voortvloeien uit de rechtsstaat, die de regering heeft te dienen. Deze spitst zich toe op de bescherming van de persoonlijke levenssfeer enerzijds en de bescherming van de burgers en de samenleving als geheel tegen crimineel gedrag anderzijds. Het CDA heeft in dat kader apart aandacht gevraagd voor het openbaar vervoer. De chipkaart kwam trouwens vanochtend al aan de orde. Vertrouwen hebben in onze rechtsorde betekent ook dat onze maatschappij antwoord moet kunnen geven op de dreiging van internationaal terrorisme. Terroristische daden en voorbereidingen daartoe dienen hier berecht te kunnen worden. Een aantal leden heeft hiervoor terecht aandacht gevraagd. De uitspraak van de rechtbank te Rotterdam stemt tot nadenken over de vraag of opsporing en vervolging voldoende zijn toegerust om adequaat in Nederland verblijvende terroristen of hun medewerkers te kunnen aanpakken. De minister van Justitie bereidt een nota voor die de Kamer binnenkort zal worden toegezonden. Dit kabinet maakt ernst met terrorismebestrijding en ondanks tegenslagen werkt de AIVD hard aan dit onderwerp.

De heer Verhagen (CDA):

Prima. Ik ga ervan uit dat in de notitie – die wij zeer verwelkomen – eindelijk ook een reactie komt op de breed door de Kamer aanvaarde motie van het CDA waarin het verbieden van terroristische organisaties en het strafbaar stellen van het lidmaatschap ervan bepleit wordt.

Minister Balkenende:

Ik denk dat de heer Donner u op dit moment aandachtig aanhoort en dit zeker zal betrekken in de notitie die ik zojuist noemde.

Voorzitter. Het kabinet stelt een wonderlijke tegenstrijdigheid vast. De overheid heeft enerzijds vele jaren een omvangrijk pakket maatregelen getroffen om inbreuken op het terrein van de persoonlijke levenssfeer van burgers zo goed mogelijk tegen te gaan. Anderzijds is het moment gekomen om vast te stellen dat een andere taak van de overheid, namelijk om burgers te beschermen tegen crimineel gedrag, te sterk in het gedrang is gekomen. Ook de heer Herben heeft hiervoor de aandacht gevraagd. Maatregelen zijn inderdaad geboden. Dit kabinet wil in de komende vier jaar opnieuw de rechtsstaat in balans brengen langs twee hoofdlijnen. De eerste is een verdere versterking van opsporing en vervolging. De tweede is een versterking van beleid waardoor criminaliteit kan worden voorkomen, bijvoorbeeld door een betere jeugdzorg, meer toezicht en controle en een effectieve aanpak van verloederde achterstandswijken. Dat kwam vandaag eerder aan de orde. Dit laatste heeft in dit regeerakkoord meer aandacht gekregen, omdat wij zien dat een preventieve aanpak essentieel is in een veiliger Nederland. In de hoofdlijn staat vast dat extra investeringen zullen worden gedaan in cellen, politiemensen, officieren van justitie en rechters – ik noemde al de bedragen van 800 mln en nog eens 350 mln – en de reorganisatie van de handhavingsketen, zodat deze weer in balans wordt gebracht. De diensten moeten efficiënter gaan werken. Van iedere organisatie op het terrein van veiligheid zal worden gevraagd om beter te presteren. In een aantal gevallen zal de al te sterk uitgegroeide rechtsbescherming beter worden gestroomlijnd. Wetgeving bij criminaliteitsbeheersing zal in balans gebracht moeten worden met de vorm van criminaliteit waarvoor zij zich gesteld ziet. De Kamer zal voorstellen en wetsontwerpen toegezonden krijgen die hierop zijn gericht. Ik denk hierbij aan de privacybescherming, een efficiëntere rechtsgang, verruiming van opsporingsbevoegdheden en dergelijke. Het kabinet vraagt de Kamer om deze voorstellen vanuit dit perspectief te willen bezien, namelijk het herstel van de balans in onze rechtsstaat.

De tweede hoofdlijn, de preventie, vraagt om een actieve burger, op straat en in de buurt. De invulling van de enveloppe ten aanzien van jeugdzorg moet nog plaatsvinden. Ik zeg echter in antwoord op een vraag van de heer Herben dat "Glen Mills" op dit moment al kan groeien van 75 naar 100 plaatsen. Het betreft daarbij de gelden van de motie-Rietkerk. Het gaat verder om een gemeentebe stuur dat actief de strijd aanbindt met de handel tegen softdrugs waardoor wijken ook verloederen. Ook daar heeft de heer Herben over gesproken.

De heer Herben (LPF):

Ik begrijp uw opmerking van 75 naar 100 plaatsen bij de Glen Mills-school. De motie van de heer Rietkerk van het CDA is nog niet uitgevoerd. Dat baart mij zorgen. Mijn informatie komt van de directeur van de school en dateert van 22 mei. De school kan naar 180 plaatsen groeien maar heeft daarvoor extra geld van de minister van Justitie nodig. De school draait al. Ik wil dus liever niet wachten op prinsjesdag. Het zou mij een lief ding waard zijn als de minister-president nu toezegt dat het geld voor die school er komt. De lijn van het regeerakkoord is duidelijk. U draagt die school een warm hart toe. Als u nu die toezegging doet, bespaart u mij het indienen van een motie in tweede termijn.

Minister Balkenende:

Ik moet dit even laten nagaan. Ik zal hier in tweede termijn op terugkomen.

Voorzitter. De aanpak die ik zojuist schetste is duidelijk. We nemen maatregelen die zorgen voor meer toezichthouders in straten en verhoging van controles. We zullen langs deze integrale weg de problemen aanpakken.

Voorzitter. Ter afsluiting wil ik nog een enkele vraag beantwoorden. Dit kabinet zal wat de sanctietoepassing betreft starten met meer mensen op een cel, ook in huizen van bewaring.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Ik begrijp dat de minister hiermee het onderdeel preventie afsluit. Wij onderschrijven het belang dat aan preventie wordt gehecht. Het verbaast mij wel dat hij in dat verband de maatschappelijke opvang niet heeft genoemd. Ik wil daarover graag meer duidelijkheid, en wel op twee onderdelen. 1. In het Hoofdlijnenakkoord wordt alleen opgemerkt dat gemeenten moeten zorgdragen voor een goede maatschappelijke opvang gedurende 24 uur per dag. Gaat de regering zelf ook iets doen? 2. Komt er geld beschikbaar? Het grote probleem bij de maatschappelijke opvang is immers het tekort. Dat tekort zou direct weggewerkt zijn als voor de maatschappelijke opvang het principe van boter bij de vis werd gehanteerd. Men krijgt dan wat nodig is en daarover wordt verantwoording afgelegd.

Minister Balkenende:

Aan de 24-uursopvang wordt op het ogenblik gewerkt. Ik denk hierbij trouwens ook aan de maatregelen die al zijn voorzien in het beleid van staatssecretaris Ross. Ik heb verder zojuist gezegd dat de financiële invulling nog moet plaatsvinden. Op dat punt moet ik dus terugkomen. Ik heb goed genoteerd wat mevrouw Halsema over deze maatschappelijke opvang heeft gezegd.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

De minister verwijst direct naar staatssecretaris Ross. In het Hoofdlijnenakkoord staat alleen dat de gemeenten daarvoor moeten zorgdragen. Wordt de verantwoordelijkheid daarmee helemaal overgedragen, zonder dat er bijvoorbeeld extra geld bij komt? Of investeert de regering ook zelf in een uitbreiding en versterking van maatschappelijke opvang? Het is immers een van de belangrijkste middelen van preventie.

Minister Balkenende:

Ik herhaal dat de invulling van de middelen voor de jeugdzorg nog moet plaatsvinden. Als gemeenten voor zaken moeten zorgen, hebben zij daarvoor een eigen verantwoordelijkheid. Verder verwijs ik naar mijn opmerking over de financiële aspecten.

Het kabinet zal starten met meer gedetineerden in één cel. Gedacht wordt aan 300 plaatsen eind 2003. Dit is een voorzichtige aanpak, om ervaring op te doen en ter waarborging van de veiligheid van personeel en gedetineerden. Het is niet de bedoeling om de straftijd te verminderen van tweederde naar de helft van de opgelegde straf. Het mag duidelijk zijn dat wij geen lagere straffen opgelegd willen zien worden.

Het WODC verricht op het ogenblik een vergelijkend onderzoek naar minimumstraffen in een aantal omliggende landen, zoals België, Frankrijk, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk. Dat onderzoek zal deze zomer worden afgerond.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Neemt dit kabinet wel degelijk minimumstraffen in overweging?

Minister Balkenende:

Het vorige kabinet heeft aangegeven de minimumstraffen te bekijken aan de hand van de Europese ontwikkelingen. Er is immers sprake van een internationale dimensie. Dat was toen het aanknopingspunt. Ik heb het onderzoek van het WODC al genoemd. Daarover zullen wij onze gedachten laten gaan. Ons standpunt over regelgeving of ideeën in Europese kring zullen wij nader bepalen. Ik weet dat het een heel gevoelig onderwerp is waarover de meningen in dit land verdeeld zijn. De discussie over de minimumstraffen gaan wij met een open vizier aan. Daarbij letten wij vooral op de internationale context. In sommige situaties is de minimumstraf in andere landen bijna even hoog als onze maximumnorm. Dat kunnen we op grond van de internationale benadering niet langer hebben.

De heer Herben (LPF):

Ik ben verheugd over deze toezegging. Kunnen wij dit rapport al met prinsjesdag tegemoetzien, of zoveel eerder als het klaar is? Waarschijnlijk is het al eerder klaar. De minister mag het ook al in augustus opsturen. Het gaat om het fenomeen strenger straffen. Ik heb daarover gisteren al een interruptiedebatje gevoerd met de heer Dittrich. Strenger straffen hangt samen met het automatisme van het vervroegd kwijtschelden, of dat nu een derde is, of de helft. Gelukkig gaat dat laatste niet door, maar ook een derde is nog steeds een probleem. "Een moordenaar krijgt 18 jaar en zit die periode uit", klinkt heel anders dan "een moordenaar krijgt 18 jaar, maar wordt na 11 jaar vrijgelaten". Wil de minister dat bij zijn overwegingen betrekken? Wij zien zijn reactie graag tegemoet.

Minister Balkenende:

Het gaat mij te ver om daarover in dit debat van gedachten te wisselen. Dit onderwerp komt ongetwijfeld terug bij de behandeling van de begroting van Justitie.

De heer Van der Vlies bracht een ander punt naar voren. De regering is voornemens de vervroegde invrijheidstelling te vervangen door een voorwaardelijke invrijheidstelling. Het is de vraag of het penitentiair programma daarin moet worden geïncorporeerd. Bij een penitentiair programma verblijft een gedetineerde in de maatschappij onder voorwaarde van het volgen van een reïntegratieprogramma. De heer Van der Vlies kan gerust zijn met de vaststelling dat ook de reïntegratie van ex-gedetineerden een onderdeel vormt van gerichte sanctietoepassing. Hiermee ben ik gekomen aan het eind van het onderdeel veiligheid.

Dan ga ik over naar de Europese Unie en het buitenland. Ik heb gisteren in de regeringsverklaring nadrukkelijk aandacht besteed aan de positie van Nederland in de wereld. Er zijn onder meer vragen gesteld over een eventueel referendum over de Conventie en over het beleid inzake ontwikkelingssamenwerking.

Gisteren zei ik dat Nederland geen eiland is, maar dat lijkt een open deur. Dat willen wij immers ook niet zijn. Veel van onze nationale belangen zijn verbonden met de wereld om ons heen. Een actief buitenlands beleid is dus noodzakelijk. Het is goed om te beseffen dat het buitenland ook graag een actief Nederland ziet. Door onze internationale instelling hebben wij veel te bieden: expertise, opvattingen, mondiale aanwezigheid, vriendschap met veel landen en een goedgevuld OS-budget. Ik wil hiervan gebruikmaken. Nederland mag gezien worden en wij zullen ons ook laten zien.

Een actieve Nederlandse opstelling past ook in de uitdagingen waarvoor de internationale gemeenschap zich geplaatst ziet, zoals terrorismebestrijding, vermindering van de migratieproblematiek, niet alleen hier, maar ook elders, armoedebestrijding, de aids-problematiek, het milieu en een rechtvaardige toegang van alle landen tot de wereldhandel.

Een actieve opstelling is ook nodig, omdat wij werken aan een nieuw Europa, met nieuwe lidstaten. Dat heeft gevolgen voor het gemeenschappelijk landbouwbeleid en onze nettopositie, maar er worden ook kansen gecreëerd door een grotere afzetmarkt zonder handelsbelemmeringen en niet te vergeten een grotere interne veiligheid.

Het kabinet kijkt ook over de Europese grenzen. Het vredesproces in het Midden-Oosten heeft na de topontmoetingen van vorige week een impuls gekregen, waar wij blij om zijn, waarbij de road map door zowel Israël als de Palestijnen is aanvaard als basis voor duurzame vrede. Helaas zijn wij de afgelopen dagen weer getuige geweest van vreselijke aanslagen en veel doden. Wij zullen via de EU en de Verenigde Naties, in samenwerking met de Verenigde Staten en Rusland, alles in het werk stellen om het vredesproces door te zetten.

Bevordering van de vrede kent veel instrumenten, die het kabinet zoveel mogelijk integraal zal inzetten. Als het nodig is, ontloopt het kabinet zijn verantwoordelijkheid niet om actief militair op te treden. De inzet van Nederlandse soldaten in Afghanistan en de beoogde inzet van onze militairen in Irak moeten zorgvuldig gebeuren, met oog voor de risico's die daarbij bestaan. De aanslag op de Duitse ISAF-militairen maakt duidelijk dat deze risico's niet denkbeeldig zijn. Ik heb de Duitse bondskanselier de gevoelens van ontzetting en medeleven van de Nederlandse regering en de Nederlandse bevolking overgebracht over het verlies van de Duitse soldaten.

In dit verband wil ik nadrukkelijk openlijk steun geven en dankzeggen aan de bijna 2400 Nederlandse militairen die op dit moment zijn uitgezonden naar crisisgebieden. Zij doen geweldig werk en zijn een toonbeeld van wat Nederland te bieden heeft en kan bijdragen aan vrede en veiligheid.

De heer Bos heeft gevraagd naar de mening van het kabinet over het initiatiefvoorstel van PvdA, GroenLinks en D66 om te komen tot een raadplegend referendum over de IGC, waaraan ook anderen, zoals de heer Marijnissen, hebben gerefereerd. Gisteren is er uitgebreid met beide Kamers over de Conventie gesproken.

Laat ik beginnen met de reactie die ik gisteren heb gegeven. Een referendum over de resultaten van de Conventie zou onduidelijk en onbepaald zijn. Wij kennen de teksten nog niet en wij weten niet wat er vervolgens mee gebeurt in de IGC. Een referendum over de resultaten van de Conventie is daarom ontijdig, ongericht en weinig zinvol.

Over het initiatiefvoorstel voor een referendum over de IGC zullen wij het advies van de Raad van State en de behandeling in deze Kamer afwachten, alvorens een reactie te geven op de vraag of het kabinet tot bekrachtiging zal overgaan, zoals ik gisteren ook heb gezegd. Ik heb daaraan toegevoegd dat het de vraag is of de institutionele vraagstukken bij de toekomst van Europa zich lenen voor een "ja of nee". Daarover valt te twisten.

Gesteld dat er op een referendum "nee" volgt en wij dat "nee" hebben drie weken voor het begin van het Nederlands voorzitterschap, dan is dat een probleem. Dat neemt niet weg dat ik eerst het oordeel van de Raad van State en de gevoelens van de Kamer afwacht, voordat het kabinet hierop terugkomt.

De heer Marijnissen (SP):

Ik kan mij voorstellen dat iemand zegt dat de vertegenwoordigende democratie hem aan het hart gaat en dat hij die referenda niet ziet zitten. Dat was gisteren de lijn van de heer Verhagen. De SP is er altijd voorstander van geweest om een referendum te houden over belangrijke beslissingen rond Europa, omdat het kwesties van to be or not to be betreft, zoals de euro en de grondwet. Ik kan mij dus voorstellen dat mensen zeggen niets te zien in directe democratie en een referendum, maar wat de minister-president nu zegt, kan helemaal niet! Hij zegt namelijk: straks is er een referendum, maar stel nou eens dat drie weken voordat het erop aankomt, de bevolking "nee" zegt, dan hebben wij een probleem. Nee, dan hebben wij geen probleem, maar een uitspraak van de bevolking die naar mijn mening door de minister-president gerespecteerd behoort te worden.

Minister Balkenende:

Ik kom niet met een finaal oordeel. Wij doen dat procedureel zuiver. Wij wachten eerst het advies van de Raad van State af en dan de gevoelens van deze Kamer. Daarna bepalen wij onze positie. Ik heb wel een opmerking gemaakt. Gesteld dat de Nederlandse bevolking "nee" zegt aan de vooravond van een Nederlands voorzitterschap van de Europese Unie, dan maak ik mij enigszins zorgen over de internationale positie van Nederland. Ik heb die opmerking gemaakt om te wijzen op de koppeling tussen het referendum en het voorzitterschap van Nederland. Onze finale positiebepaling komt op een later moment.

De heer Marijnissen (SP):

In deze tempel van de democratie moet ik echt de minister-president terecht wijzen. Hij moet dat terug nemen. Hij kan het niet maken om te zeggen dat als de bevolking een uitspraak heeft gedaan, ongeacht de uitkomst van die uitspraak, hij een probleem heeft. Dat kan echt niet. Als deze minister-president bang is dat de Nederlandse bevolking de SP zal steunen en tegen die grondwet zal stemmen, dan moet hij dat gewoon zeggen. Ik zou zeggen: laat hij zijn werk eens doen en proberen die mensen te overtuigen, dan gaan wij dat ook doen, maar respecteer de uitspraak van de bevolking.

Minister Balkenende:

Als er een uitspraak komt, dan respecteer ik die altijd. Dat is logisch. Ik wijs op een discussie die wij vorig jaar hebben gehad over de positie van Nederland in Europa. Er zijn toen kritische kanttekeningen geplaatst waarbij de volgende vraag aan de orde was. Stel dat de Europese Unie wordt uitgebreid en er komen nieuwe landen bij, moet je die uitbreiding dan onderwerpen aan een referendum? Mijn standpunt was dat dit geen goede zaak leek. Ik ga niet graag naar de Europese Raad om te zeggen dat Nederland voorstander van de uitbreiding is, waarbij ik een voorbehoud moet maken dat dit volgend jaar anders kan zijn. Ik heb niets anders willen zeggen dan dat ik de uitkomst respecteer. Je kunt natuurlijk verschillen over de vraag hoe je aankijkt tegen het fenomeen referendum. Dat debat is vaak in deze Kamer gevoerd. Een afwijzing van de Nederlandse bevolking aan de vooravond van een voorzitterschap van Nederland zegt niets over de democratische legitimiteit of over de uitspraak. Ik wijs erop dat de positie van Nederland ten opzichte van andere landen misschien wel iets gecompliceerd zou kunnen worden.

De heer Dittrich (D66):

Het belang van zo'n referendum is dat de regering en trouwens alle politici in de Tweede Kamer de bevolking proberen te overtuigen waarom zo'n grondwet zo belangrijk is, of juist niet. De SP is ertegen, wij zijn ervoor. Er ontstaat dan een debat in de samenleving. De uitslag zou inderdaad kunnen zijn dat de meerderheid van de bevolking ervoor blijkt te zijn of ertegen. Dat is inherent aan zo'n democratisch middel. De argumentatie van de minister-president vind ik niet erg overtuigend. Ik kan mij voorstellen dat hij zich zorgen maakt, maar hij moet het ook als een uitdaging kunnen zien om aan de Nederlandse samenleving uit te leggen hoe belangrijk Europa en de Europese grondwet zijn.

Minister Balkenende:

Daarom is het goed dat wij dit debat hervatten als het advies van de Raad van State er is en de gevoelens van de initiatiefnemers van deze Kamer bekend zijn. Dan is het kabinet aan zet.

De heer Dittrich (D66):

U zegt eigenlijk dat u er open voor staat, wellicht afhankelijk van de argumentatie van de Raad van State.

Minister Balkenende:

Over een referendum wordt door de partijen die dit kabinet steunen, verschillend gedacht. Laten wij elkaar niets wijsmaken. Dat is nou eenmaal zo. Mij gaat het om een ordentelijke behandeling van dit voorstel. Het zou niet goed zijn als het kabinet nu al met een oordeel kwam, terwijl het advies en de reactie van de initiatiefnemers nog niet binnen zijn. Wij zullen dat procedureel goed behandelen.

De heer Dittrich (D66):

Daarmee ben ik het eens. Die argumentatie begrijp ik. Ik haakte aan bij wat u daarvoor zei, maar dat hebt u nu duidelijk gemaakt.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Ik wil de minister-president confronteren met een uitspraak uit de eigen regeringsverklaring. Ik citeer. Een vitale democratie bestaat bij de gratie van betrokken burgers. Velen hebben het idee dat hun opvattingen onvoldoende doorklinken in het overheidsbeleid. Dat leidt tot onverschilligheid. Het kabinet wil laten zien dat het de moeite waard is, je stem te laten horen. Einde citaat.

Minister Balkenende:

Dat is ook zo.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Nou is er een vormend moment in de geschiedenis van Europa. Wij vinden het allemaal zorgelijk dat burgers onvoldoende betrokken zijn bij Europese besluitvorming, juist omdat de Europese Unie meer macht krijgt. Wat zegt de regering? Geen referendum, want dat zou weleens slecht kunnen zijn voor de internationale verhoudingen! Dan neem je burgers toch niet serieus?

Minister Balkenende:

Je neemt de burgers altijd serieus. Dat hoort een politicus te doen, dat hoort een kabinet te doen, dat hoort de Kamer te doen. De door u aangehaalde passage leidt nog niet één op één tot de keuze voor een referendum. Ik herinner mij heel goed de gedachtewisseling van gisteren tussen de heren Verhagen en Bos. Er werd gezegd: laat politici het land in gaan. De vertegenwoordigde democratie heeft zich wat aan te trekken van de bevolking. Wij gaan zaken veranderen met een ander kiesstelsel. Dat zijn elementen waar wij ons sterk voor maken. De betrokkenheid van de burger bij Europa moet worden versterkt. Ik zie ook in het voorzitterschap van Nederland een geweldig aanknopingspunt om die betrokkenheid te versterken. Maar de passage die u heeft voorgelezen, is nog niet een één-op-één-argument pro referendum. De vertegenwoordigde democratie heeft net zo goed veel te doen in de richting van die burger.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Dus u zegt met andere woorden: alles best, wij willen best dat burgers meer gehoord worden, maar alleen via de volksvertegenwoordiging? Rechtstreekse inspraak willen wij niet.

Minister Balkenende:

U verbindt er een verkeerde conclusie aan. Ik heb aangegeven dat de drie partijen die dit kabinet vormen, niet eenduidig denken over het fenomeen referendum. Dat is ook zo. Wij hoeven geen meningsverschillen te verdoezelen. Het is nu niet het moment om definitief ja of nee te zeggen ten aanzien van dit concrete geval. Ik heb wel gezegd dat de passage die ik heb voorgelezen in het kader van de regeringsverklaring, nog niet een één-op-één-relatie impliceert met het fenomeen referendum. Dat wil ik graag onderlijnd hebben.

De heer Herben (LPF):

Voorzitter. Ik denk dat de minister-president hiermee een hypotheek legt op de toekomst, op het vertrouwen van de burger. Het probleem dat de burger niet genoeg betrokken is bij Europa, hebben wij vorig jaar reeds onderkend. Ook toen kwam de Lijst Pim Fortuyn met het voorstel om een referendum te houden. De minister-president heeft toen toegezegd dat de voor- en nadelen van de Europese uitbreiding actief over het voetlicht zouden worden gebracht. Ik noem de voor- en nadelen voor het asielbeleid, het economische beleid en de criminaliteitsbestrijding. Een man een man, een woord een woord. Er is vorig jaar zelfs in de troonrede op teruggekomen, maar het is er door allerlei ontwikkelingen helaas niet van gekomen. Het gevolg daarvan is dat wij nu in de fase van een Europese uitbreiding en conventie verkeren, terwijl de voorlichting in de richting van de burger niet voldoende uit de verf is gekomen. Nu kan de minister-president zeggen: ga de straten op, de wijken in. Hij zegt dat tegen de heren Bos en Verhagen. Heel gezellig! Wij hebben de Schilderswijk gehad. Ik ben zelf geboren in Molenwijk. Daar gaat het echter niet om. Het gaat erom dat er tussen het meetmoment nu, het moment waarop men de wijken in moet gaan, en het moment waarop over vier jaar weer verkiezingen plaatsvinden, over het onderwerp Europa al besluiten zijn genomen. Als wij over vier jaar verkiezingen hebben – en dat gun ik de minister-president – zit de burger met een kater: hij heeft wel met de heer Bos of met de heer Verhagen over dit onderwerp in de kroeg kunnen praten, maar hij heeft geen invloed kunnen uitoefenen. Het veranderingsmoment is voorbij. Daarom vraag ik de minister-president om met een hernieuwde blik naar het houden van een referendum te kijken. Het bespaart hem wellicht een kater over enkele jaren.

Minister Balkenende:

Ik heb eigenlijk niets toe te voegen aan mijn eerdere woorden. Ik ken de opvatting van de heer Herben op dit punt. Wij hebben vaker met elkaar over dit onderwerp gesproken. Hij is heel consistent in zijn opvatting op dit punt. Ik hoop dat hij ook bij mij enige consistentie aantreft.

Voorzitter. Er is door verschillende afgevaardigden gesproken over het budget voor ontwikkelingssamenwerking.

De heer Van der Vlies (SGP):

Voorzitter. Nu de minister-president overgaat naar een ander onderwerp binnen de sector buitenlands beleid en het onderwerp Europa als het ware verlaat, wil ik nog een vraag stellen. Ik heb een uitspraak van de heer Dittrich in Elsevier aangetroffen die mij erg ongerust heeft gemaakt. Hij heeft gezegd dat het kabinet-Balkenende I met zijn rug naar Europa stond en Balkenende II natuurlijk niet. Toen dacht ik: hoe moet ik mij dat nu voorstellen? Kunnen de heer Balkenende op de Eurotop, de heer De Hoop Scheffer in zijn contacten en de heer Nicolaï in zijn werkdomein zich die omslag binnen zo'n korte tijd wel eigen maken? Heeft de minister-president daar een visie op?

Minister Balkenende:

Het lijkt mij dat het kabinet wat terughoudend moet zijn in de exegese van de opmerkingen van de heer Dittrich over Balkenende I en Balkenende II met betrekking tot Europa. Ik heb helemaal niet het gevoel dat ik vorig en dit jaar als minister-president met de rug naar Europa heb gestaan. Ik vind de uitbreiding van de Europese Unie van groot belang. Ik heb meermalen gezegd dat de toekomst van Nederland in Europa ligt. Ik heb gesproken over Europa als waardegemeenschap. Ik ben direct na mijn aantreden als minister-president ook Europa in gegaan om contacten te leggen met collega's, omdat ik ook wel weet dat Nederland het niet kan zonder andere landen en dat een Nederlandse regering ook niet kan functioneren zonder goede contacten met andere landen. Wat mij betreft, is er dus nooit sprake van met de rug naar Europa toe gaan staan.

De heer Van der Vlies (SGP):

Mijn ongerustheid is vooral ingegeven door de gedachte dat het kabinet-Balkenende II niet al te enthousiast mag worden op dit punt.

Minister Balkenende:

Dat is ook zo. Dat beoordeelt de kiezer dan ook na vier jaar. Wij moeten gewoon ons werk doen. Wij onderstrepen het belang van Europa, economisch, politiek en als waardengemeenschap.

De heer Verhagen (CDA):

Mag ik constateren dat u net zo enthousiast over Europa bent als tijdens de vorige kabinetsperiode?

Minister Balkenende:

U hoeft zich geen zorgen te maken.

De heer Dittrich (D66):

Ik voeg daaraan toe dat er nu twee europarlementariërs in de ministersbanken zitten, de heer Brinkhorst en mevrouw Peijs.

Minister Balkenende:

Daar zijn wij ook erg blij mee.

Voorzitter. De 0,8% voor ontwikkelingssamenwerking betreft middelen voor structurele armoedebestrijding in ontwikkelingslanden en wij houden ons aan onze internationale afspraken over ODA. Daarmee tonen wij internationaal continuïteit en betrouwbaarheid. Het belang daarvan mag niet worden onderschat. De jarenlange zichtbare voorhoederol van Nederland, de Scandinavische landen en inmiddels ook België en Luxemburg met betrekking tot het ODA-volume vindt na de Monterey-conferentie langzamerhand steeds meer navolging door grote landen, zoals de Verenigde Staten en Frankrijk. Natuurlijk betekent 0,8% van een krimpend BNP helaas een krimpend OS-budget. Wij komen er niet onderuit om keuzen te maken. Een aantal prioriteiten staat reeds vast: Afrika, vanwege de omvang van de armoede op dit continent; onderwijs als sleutel voor ontwikkeling op de lange termijn; aids-bestrijding, omdat aids maatschappelijke structuren wereldwijd ontwricht en duurzame ontwikkeling, opdat wij met economische vooruitgang geen hypotheek op de toekomst leggen. Over het landenbeleid zal in het kader van de huidige financiële situatie een debat met de Kamer worden gevoerd over de landen waar Nederland bilateraal actief is. De minister voor Ontwikkelingssamenwerking zal de Kamer op korte termijn een brief sturen over de te volgen procedure. OS is echter meer dan hulp alleen. Ik heb het in de regeringsverklaring al gezegd. Dit kabinet streeft een integraal en coherent beleid na.

Diverse leden hebben vragen gesteld over de reservering van 300 mln voor schuldenkwijtschelding. Verwacht wordt dat er in de komende jaren meer schulden van ontwikkelingslanden worden kwijtgescholden dan tot nu toe geraamd. Het hiervoor jaarlijks geraamde bedrag is 300 mln euro. Zoals in het Hoofdlijnenakkoord vermeld, leidt dit tot een algemene budgettaire verlichting. Ten aanzien van deze schuldkwijtscheldingen zullen de bestaande toerekeningssystematiek en richtlijnen van de OESO gehanteerd worden. Voor alle duidelijkheid: de 0,8% ODA wordt gehandhaafd. De minister voor Ontwikkelingssamenwerking zal hierop uiteraard uitgebreid terugkomen tijdens de behandeling van de begroting voor OS.

De heer Bos (PvdA):

Budgettaire verlichting betekent dus gewoon een bezuiniging op al die andere dingen waarvan u net zei dat ze zo belangrijk waren.

Minister Balkenende:

Nee, ik heb gezegd dat wij kiezen voor 0,8. Daar houden wij aan vast en wij doen dat volgens de ODA-criteria.

De heer Bos (PvdA):

Dat heb ik allemaal begrepen. U had het over budgettaire verlichting en volgens mij is dat een bezuiniging van 300 mln.

Minister Balkenende:

Nee.

De heer Bos (PvdA):

Legt u dan maar uit wat het wel is.

Minister Balkenende:

Wij hanteren de regel van 0,8%. Het moet gaan volgens de ODA-criteria en daar zullen wij niets aan veranderen. Uw vraag is of dit op het budget in mindering wordt gebracht. U hebt ook al gezegd dat er 10% minder uitgegeven kan worden aan echte ontwikkelingssamenwerking, maar die redenering gaat voor een deel mank. De schuldenkwijtschelding betreft schulden van Afrikaanse landen, zoals Burkina Faso en Ghana. Kwijtschelding betekent niet dat de betrokken landen plotseling vrijelijk kunnen beschikken over extra geld. Besteding van de middelen die eventueel vrijkomen, is gebonden aan stringente regels, ook langs de DAC-normen. Die middelen moeten worden besteed aan duurzame armoedebestrijding. Dat is de lijn die ook volgens de internationale spelregels wordt gehanteerd. Onze uitspraak dat wij de kwijtschelding hieronder brengen, is in internationaal verband mogelijk en ook behoorlijk. Dat betekent dat niet wordt getornd aan het budget voor ontwikkelingssamenwerking.

De heer Bos (PvdA):

Ik bestrijd niet dat dit kan, er kan namelijk enorm veel. Het gaat erom of je het wilt. U hebt net gezegd dat Nederland altijd terecht trots is geweest omdat er structureel een hoog niveau aan middelen vrijgemaakt werd voor structurele ontwikkelingshulp en armoedebestrijding. Ik constateer dat u met deze maatregel bezuinigt. U noemt hem een budgettaire verlichting, maar hij is gewoon een bezuiniging, want hij staat in het lijstje maatregelen dat 300 mln oplevert. Bovendien gaat de maatregel ten koste van alle zaken waarvan u zojuist zei dat u ze zo belangrijk vond. Ik noem bijvoorbeeld zoals de hiv/aids-bestrijding waarover in de Kamer nota bene één of twee jaar geleden een motie is aangenomen. Daarin werd gesteld dat het bedrag dat wij daaraan besteden juist moet worden verdubbeld. U voert de motie dus gewoon niet uit.

Minister Balkenende:

Wij houden ons aan onze internationale afspraken. Het onder ODA brengen van kwijtschelding gebeurde trouwens ook onder het paarse kabinet.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Wij kunnen hierover heel ingewikkeld doen en ons afvragen of alles kan en of het conform de DAC-normen is. Dat is allemaal waar. Bijna een jaar geleden spraken wij echter over de vraag of in het destijds nieuwe kabinet een minister voor Ontwikkelingssamenwerking moest worden opgenomen en of de 0,8% moest worden gehandhaafd. Kan de minister-president bevestigen dat de stelling van de CDA-fractie toen was dat zij liever de 0,8% had dan een minister voor Ontwikkelingssamenwerking en dat het haar om het budget ging? Klopt het dat het kabinet die stelling naderhand bevestigde? Is de minister het ermee eens dat wat nu gebeurt met de 300 mln een verslechtering is voor de hulp aan de allerarmste landen ten opzichte van de toenmalige situatie, waarin de uitspraken werden gedaan?

Minister Balkenende:

Ik verwijs naar wat de heer Verhagen hierover gisteren heeft opgemerkt. Zojuist heb ik opgemerkt hoe je de criteria moet zien. De CDA-fractie heeft inderdaad gezegd de 0,8% het belangrijkst te vinden, maar het liefst ook een minister voor Ontwikkelingssamenwerking te hebben. Wij hebben nu beide. Ook met de maatregelen die wij nu nemen, handhaven wij onze inzet, namelijk dat 0,8% voor ontwikkelingssamenwerking wordt bestemd.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Het gaat niet alleen om de 0,8%, maar ook om de vraag waar het geld naartoe gaat. U moet aangeven hoe het gaat met de exportkredieten. Het gaat om het Nederlands bedrijfsleven; het is allemaal zinnig en ik begrijp de redenering. Maar een en ander vermindert de hulp voor de armste landen. Daar kunnen wij niet omheen. Ik zie dat het volgens de DAC-normen en van de OESO best mag, maar het is een verslechtering ten opzichte wat vorig jaar werd verdedigd.

Minister Balkenende:

Ik heb net aangegeven hoe de regels zijn. Kwijtschelding betekent niet dat de betrokken landen plotseling vrijelijk kunnen beschikken over extra geld. Besteding van middelen die eventueel vrijkomen, is gebonden aan stringente regels, onder meer door de DAC-normen. De middelen moeten worden besteed aan duurzame armoedebestrijding in het land. Dat zijn de feiten. Daarom kunt u niet zeggen dat wij op deze manier tornen aan het percentage van 0,8.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Ik ben het met beide vragenstellers eens dat wel wordt getornd en niet alleen door kwijtschelding. In het Hoofdlijnenakkoord staat volgens mij dat u bij de OESO wilt bepleiten dat de kosten van vredesoperaties en van het klimaatbeleid ten laste komen van de ontwikkelingsgelden. Als u bij de OESO uw zin krijgt, komt er nog minder geld beschikbaar voor zuivere hulp aan de allerarmste landen. U kunt dan toch niet staande houden dat u de 0,8% in stand houdt?

Minister Balkenende:

Er is volgens mij veel voor te zeggen om vredesmissies onder de ODA-criteria te brengen. In OESO-verband moeten wij daarover overleggen, dat is duidelijk. Het is voor de betrokken landen van grote betekenis dat de hulp wordt verstrekt. Wij zullen de vredesmissies internationaal onder de ODA proberen brengen, zoals in het Hoofdlijnenakkoord staat. Voor de landen waarmee ontwikkelingsrelaties bestaan, kan het weleens van belang zijn dat vredesmissies erbij worden betrokken. U wilt toch ook niet het belang van vredesmissies ontkennen?

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Dat wil ik niet en ik ontken al helemaal niet het belang van klimaatbeleid. Beide onderdelen zijn zo belangrijk, dat ze niet afhankelijk mogen worden gesteld van het geld voor ontwikkelingssamenwerking. Dat doet u namelijk. U hoopt uw zin te krijgen bij de OESO om de vredesmissies vervolgens in rekening te kunnen brengen bij mevrouw Van Ardenne. De kosten voor vredesmissies worden aldus afgewenteld op het geld voor ontwikkelingssamenwerking. Daarmee geeft u aan de vredesmissies en het klimaatbeleid niet zo belangrijk te vinden.

Minister Balkenende:

Het is geen kwestie van afwentelen. Het kan af en toe nodig zijn om je verantwoordelijkheid te nemen voor een buitengewoon moeilijke situatie. Ik zie nu zelf hoe lastig het is om te praten over de financiering van missies in Irak. Dat hangt samen met het feit dat het financieel niet goed gaat. Daarom is er veel voor te zeggen om vredesmissies en ontwikkelingsrelaties niet van elkaar te scheiden. Natuurlijk houden wij ons aan spelregels. Wij zullen bekijken hoe het gaat. Tegelijkertijd doen wij een appèl op andere landen om ook te voldoen aan de verplichtingen en te komen tot de 0,8%. Er is in dat verband nog heel wat te doen. In ieder geval voldoen wij gewoon aan onze verplichtingen, namelijk de 0,8%.

De heer Herben (LPF):

0,8% is prima, maar het gaat mij minder om het bedrag dan om wat je ermee doet. Overigens zeg ik over het dekken van de vredesoperaties het volgende. Volgens de media ziet India af van 80 mln euro. Daar kun je een aardige operatie mee dekken. Maar goed, u heeft zojuist lof toegezwaaid aan de 2400 militairen die vredesoperaties uitvoeren. Dat is terecht. Het kan zo zijn dat deze mensen terugkomen uit Afghanistan en horen dat hun baan bij Defensie verdwenen is. De inzet voor vrede en veiligheid is de eerste taak als men een land wil helpen stabiliseren en ontwikkelen. Dan pas kan de ontwikkeling beginnen. Ik doe daarom een klemmend beroep op het kabinet om de ODA-criteria goed te blijven bekijken. Het is ook voor de derdewereldlanden van groot belang dat ontwikkelingshulp mede wordt gesteund door de sterke arm van Defensie.

Minister Balkenende:

Ik denk dat dit aansluit bij wat ik zonet heb gezegd over de relatie tussen ontwikkelingssamenwerking en vredesmissies.

Voorzitter. Ik kom tot afronding van mijn betoog. In de regeringsverklaring wordt aangegeven dat Nederland op een kruispunt staat. Nemen wij de weg naar herstel of raken wij verder achterop? Het kabinet neemt stevige maatregelen en vraagt offers. Ik wil eerlijk zijn, dat behoort bij het herstel van vertrouwen in politiek en overheid. Ik heb daar in het begin van mijn betoog het nodige over gezegd. Het kabinet vraagt offers en neemt maatregelen in de overtuiging dat zij de weg naar herstel vormen. Ik heb dat in mijn betoog uitvoerig onderbouwd. Het kabinet heeft vertrouwen in de kracht en in het perspectief van Nederland. De wereldeconomie toont tekenen van hogere groei. De G8-top te Evian heeft dat onderlijnd. Nederland heeft in het verleden bewezen via de route van loonmatiging volop te kunnen profiteren van hogere groei van de wereldeconomie. Nederland profiteert van een sterke positie als onderdeel van de Europese Unie en van de uitbreiding van de EU met tien nieuwe lidstaten. Ook de internationale samenwerking, ontwikkelingssamenwerking, handel, vredesmissies, ondersteunen de open economie van ons land.

Kenmerkend voor de kracht van de Nederlandse samenleving is dat zij nooit defensief is, maar altijd blijkt te kunnen vernieuwen, te kunnen meegaan in de ontwikkeling van de tijd. Het Hoofdlijnenakkoord investeert in structurele vernieuwing op tal van fronten: onderwijs, onderzoek en kennis, duurzaamheid en het oplossen van knelpunten in mobiliteit, een effectiever ruimtelijk beleid, nieuwe vormen van sociale voorzieningen zoals het levensloopbeleid, verbetering van het zorgstelsel, van de veiligheidsketen en van het openbaar bestuur en de rijksdienst, vooral mét en door minder regels. Deze structurele verbeteringen zullen hun vruchten afwerpen. Zij zullen de toenemende economische groei versnellen en meer duurzaam maken. Er zal structureel meer werk komen. Het Hoofdlijnenakkoord investeert ook in de samenleving door aan te spreken op plichten en door ruimte te geven aan het eigen initiatief van burgers en organisaties. De vitaliteit, de samenhang en saamhorigheid van onze samenleving is hiermee gediend. Iedereen kan meedoen.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Voorzitter. Nu de minister zijn betoog afrondt, heb ik nog een meer algemene vraag. De heer Terpstra van de CNV zei gisteren dat hij zo graag zou willen weten of het Hoofdlijnenakkoord ruimte biedt voor onderhandeling, ruimte om te komen tot een inhoudelijk vergelijk. Ik geleid deze vraag maar even door. Ik kan mij dat voorstellen rond het ongedaan maken van de bezuinigingen op de reïntegratiebudgetten, de herkeuringen van WAO'ers, de ontkoppeling. Er zijn nogal wat thema's. Eerder heeft de heer Zalm gezegd dat er nul onderhandelingsruimte was. Nu wil ik graag een reactie van het kabinet, al is het maar de theoretische mogelijkheid van onderhandelingsruimte.

Minister Balkenende:

Voorzitter. Deze vraag had vanochtend gesteld moeten worden toen ik het had over het sociaal-economisch beleid. Ik heb gesproken over het contact met de sociale partners. Ik heb ook eerder gezegd dat loonmatiging niet moet worden gezien als een beleidsdoel van het kabinet. Het is een maatschappelijk belang. Loonmatiging moet er niet komen omdat de overheid iets te bieden heeft. Mijn laatste opmerking is dat wij op 3 juli met werkgevers en werknemers gaan praten. De kwestie van onderhandelingen zal daar besproken moeten worden. Dat is een zaak van het kabinet die zich niet leent voor discussie hier.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Voorzitter. Volgens mij kan de inzet van een kabinet altijd voorwerp zijn van publieke discussie. Dat behoort zelfs zo te zijn als wij geen achterkamertjespolitiek willen. De vraag is heel algemeen. Ik hoef het op dit moment niet precies te weten, want de minister-president heeft inderdaad al op meerdere momenten gezegd dat hij op al die onderdelen geen antwoord geeft. Wel wil ik weten of hij de theoretische mogelijkheid openhoudt dat het Hoofdlijnenakkoord op onderdelen verandert.

Minister Balkenende:

Daar ga ik uiteraard niet op in. U vraagt naar een onderhandelingsinzet en ik verdedig nu, bij de bespreking van de regeringsverklaring, waar dit kabinet voor staat. Het gesprek met werkgevers en werknemers is nog niet gestart. Ik begin er niet aan om voorafgaand daaraan nu al te spreken over het loslaten van het Hoofdlijnenakkoord. Verleden jaar hoorde iemand vanuit de vakbeweging dat een politieke partij iets zei over inzet voor contacten met sociale partners. Men zei toen onmiddellijk: dat hebben wij alvast binnen, nu kijken wat er nog meer in zit. Nogmaals, daar begin ik niet aan. Ik sta hier om het Hoofdlijnenakkoord te verdedigen en aan te geven waar dit kabinet voor staat. Wij zullen kiezen voor een open gesprek met de werkgevers en werknemers. Het eerste gesprek zal plaatsvinden op 3 juli. Ik meen dat wij nu niet moeten ingaan op de onderhandelingen en de besprekingen.

De voorzitter:

Hiermee zijn wij gekomen aan het einde van de eerste termijn. Ik heb de diverse fracties naar hun wensen omtrent een schorsingsduur gevraagd en ik schors de vergadering voor een uur.

De vergadering wordt van 15.25 uur tot 16.30 uur geschorst.

De voorzitter:

In de tweede termijn is de spreektijd eenderde deel van de spreektijd in eerste termijn, te weten vier minuten, inclusief eventueel in te dienen moties.

De heer Bos (PvdA):

Voorzitter. Ik dank het kabinet en de minister-president voor alle antwoorden op de vragen. Om nu te zeggen dat wij na al die antwoorden weten waaraan wij toe zijn, of dat de mensen in het land weten waaraan zij toe zijn, dat is niet echt het geval. WAO'ers die herkeurd gaan worden, weten nog steeds niet wat er gaat gebeuren. Mensen met een chronische ziekte of een handicap weten dat er een nieuw verzekeringssysteem aankomt, maar niet wat dat voor hen betekent. Rechters in opleiding weten niet of er straks een baan voor hen is. Politieagenten weten niet of er straks rechters zijn om de aangiften te behandelen. Gaat er nu wel of niet verder bezuinigd worden op stadsvernieuwing? Is er nu wel of niet genoeg geld voor de natuur? Wat gaan wij doen als loonmatiging niet mogelijk blijkt? Hoe gaat het geld van het kwartje van Kok verdeeld worden? Welke medicijnen gaan er wel of niet uit het pakket? Hoe wordt dat gecompenseerd?

Ook na de debatten van deze dagen weten wij dat allemaal nog steeds niet! We hebben te horen gekregen dat wij het straks op prinsjesdag bij de presentatie van het beleidsprogramma misschien allemaal wel zullen weten. Ik hoop dat het waar is. Het blijft echter een moeilijke en merkwaardige situatie. Het gaat bij een regeringsverklaring immers wel om de vraag, of het nieuw aangetreden kabinet ook het vertrouwen geniet van het parlement. Vertrouwen geef je niet alleen op blauwe ogen en mooie voornemens, vertrouwen geef je vooral op concrete doelstellingen en op het inzicht dat ons geboden wordt in de vraag of die wel of niet gehaald zullen worden. Dat inzicht ontbreekt.

Er is vandaag en gisteren het nodige gezegd over een aantal zaken die samenhangen met internationale politiek, Europa, het referendum. Wij zien daar beweging, zeker naar aanleiding van hetgeen daarover door de minister-president en door de fractievoorzitter van de VVD gezegd is. Om maar te spreken in inmiddels bekende termen: het is een deur die niet op slot zit en kennelijk zelfs niet dicht is. Met dat vonkje hoop laten wij die zaak op dit moment graag even voor wat zij is en hopen dat er inderdaad een reële discussie over de merites van het voorstel mogelijk blijkt.

Die discussie lijkt helaas niet mogelijk als het gaat om de bezuinigingen op ontwikkelingssamenwerking. Er kan niet ontkend worden dat hier de facto sprake is van een bezuiniging die andere uitgaven op dit gebied verdringt. Zelfs als het kwijtschelden van dit soort schulden gerekend wordt tot ontwikkelingssamenwerking, dan nog is er sprake van een bezuiniging. Ook de vraag of wat hier gebeurt nu echt mag, staat open. De OESO-definitie biedt inderdaad de ruimte om het kwijtschelden van dit soort schulden te rekenen tot ontwikkelingssamenwerking. Het is echter ook zo dat dit alleen mag als er een reële verwachting is dat er een schuldenovereenkomst komt met het desbetreffende land. Het land dat hier voor ongeveer 150 mln tot 200 mln ter discussie staat, is Nigeria. Elke reële verwachting dat Nigeria door de OESO gerekend gaat worden tot de landen waarmee inderdaad dat soort schuldenovereenkomsten mag worden afgesloten en de kwijtschelding gerekend mag worden tot de OESO-definitie van ontwikkelingssamenwerking, is buitengewoon voorbarig. De bezuiniging wordt gewoon ingeboekt en of dat ooit goedgemaakt wordt als het kabinet bot vangt bij de OESO, blijft de vraag.

De heer Verhagen (CDA):

Dit is echt onzin. Als de OESO bepaalt dat de schulden worden kwijtgescholden, dan valt dit bedrag onder de ODA-criteria en kan het worden ingeboekt. De minister-president heeft evenwel heel helder aangegeven – dat staat ook in het regeerakkoord – dat 0,8% BNP conform de ODA-criteria gehandhaafd blijft. Dat betekent dat, als de OESO niet bepaalt dat de schulden worden kwijtgescholden, wij dat geld dan hebben voor waterputten of HIV/aids-projecten. Zo simpel is het. U kunt dus gewoon niet zeggen dat wij iets inboeken wat vervuiling is van ontwikkelingshulp.

De heer Bos (PvdA):

Het enige wat ik zeg, is dat u door dat nu tot de ontwikkelingssamenwerking te rekenen, andere uitgaven verdringt. Het lijkt mij dat daar geen speld tussen te krijgen is. Verder zeg ik – die discussie zullen wij ongetwijfeld ook nog bij de voorjaarsnota en de andere begrotingen hebben – dat u dit bedrag bij voorbaat inboekt, terwijl het bedrag nog niet vaststaat en dat ook nog niet vaststaat of de OESO ermee akkoord zal gaan dat het hier bijvoorbeeld om Nigeria gaat. Wij zullen zien hoe die discussie loopt. U gaat er echter bij voorbaat al van uit en boekt daarmee bij voorbaat die verdringing in.

De heer Verhagen (CDA):

Als de OESO het niet bepaalt, dan blijft dat geld conform de bandbreedtesystematiek die wij hebben, beschikbaar voor andere zuivere ontwikkelingsuitgaven. Alleen als dit als een zuivere ontwikkelingsuitgave gezien wordt, wordt het onder ODA geschreven. Wij houden ons daar gewoon aan.

De heer Bos (PvdA):

Wij zullen zien hoe die discussie afloopt en wij zullen u houden aan uw woorden over zuivere ontwikkelingshulp en wat daar wel of niet onder behoort te vallen.

De heer Verhagen heeft op het laatste CDA-congres over de WAO gezegd dat er niet getornd mag worden aan bestaande rechten. De heer Balkenende heeft in zijn rol als fractievoorzitter van het CDA enkele weken geleden gezegd dat herkeuringen niet zullen leiden tot bijstand, omdat mensen een redelijke compensatie dienen te krijgen. De heer Dittrich heeft gezegd dat er fatsoenlijke maatregelen moeten komen. Ik denk dat het tegenover de mensen in kwestie redelijk is om vandaag met elkaar af te spreken dat wij de mooie woorden die wij daarover spreken, gaan inzetten als iets wat waargemaakt moet worden, en dat wij met elkaar zullen bekijken of het fatsoen dat hier aan de orde is, zwaarder weegt dan de bezuinigingsdoelstelling. Ik heb daarom een motie van de heer Marijnissen ondertekend waarin wij iedereen die deze mooie woorden vandaag en gisteren gebruikt heeft, vragen om deze uitspraken zwart op wit vast te leggen en als een opdracht mee te geven aan het kabinet.

In het licht van de vraag hoe sociaal verantwoord het pakket maatregelen is dat het kabinet heeft voorgelegd, is ook het nodige gezegd over de maatregelen in de zorg. Ik noem eigen risico, pakketverkleining, de vraag welke medicijnen wel en welke niet vergoed worden, de vraag of er een acceptatieplicht moet komen, de vraag wat er wel en niet gecompenseerd moet worden en de vraag wat er met de wachtlijsten gedaan moet worden. Op dat punt is ons weinig concreets meegegeven. Wij zullen dus moeten wachten tot, naar ik hoop, september en wie weet nog veel langer. Een ding is wel duidelijk geworden, namelijk dat het idee dat door de heer Verhagen met veel tamtam naar voren is gebracht in kranten en in het debat van gisteren, geen cent meer compensatie oplevert voor chronisch zieken en gehandicapten. Het gaat enkel en alleen om een technische oplossing om ervoor te zorgen dat mensen die geen belasting betalen, ook kunnen genieten van de compensatie waar zij recht op hebben. De cruciale vraag of mensen die meer dan gemiddeld ziektekosten maken en daar helemaal niets aan kunnen doen, niet ook op dat niveau gecompenseerd moeten worden in plaats van op dat gemiddelde niveau, is echter niet door de heer Verhagen beantwoord. Zijn idee is daarmee vooral veel gebakken lucht gebleken.

Het heeft mij genoegen gedaan dat de hele Kamer zich verontrust heeft getoond over wat de voorstellen van het kabinet nu precies wel of niet betekenen voor de veiligheid en de doelstellingen die wij op dat punt hebben voor wijken en steden. Er is het nodige gezegd over de politiesterkte en rechters en officieren van justitie. Ik heb geconstateerd dat de heer Van Aartsen en de heer Dittrich daar bezorgd over zijn. Ik zeg hier wel bij dat je, als je voor Balkenende II tekent, dan kennelijk ook voor Balkenende I tekent. Wij hebben het namelijk over bezuinigingen van Balkenende I die nog hun doorwerking hebben. Ik heb vandaag evenwel geconstateerd dat beide heren vinden dat de effecten die ons op dat punt voorgetoverd worden, eigenlijk niet aan de orde mogen zijn. Daarom dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat criminaliteit en onveiligheid voortvarend moeten worden bestreden;

overwegende dat uit de brief van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties van 3 juni 2003 blijkt dat de opleidingscapaciteit voor politiemedewerkers niet ten volle wordt benut en dat de effectieve sterkte van de politie de komende jaren zal teruglopen;

overwegende dat zekerheid moet worden geboden op de sterkte van de politie in de komende jaren;

voorts overwegende dat bij de verwerking van strafzaken geen stagnatie mag ontstaan;

verzoekt de regering, te bewerkstelligen dat:

  • - de politiesterkte in de komende jaren niet daalt maar groeit;

  • - alle officieren van justitie en rechters die in 2003 hun opleiding afronden, direct kunnen worden benoemd en aan de slag kunnen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Bos, Halsema en Marijnissen. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 34(28637) (gedrukt onder28963, nr. 1).

De heer Bos (PvdA):

Voorzitter. Door de hele Kamer is gezegd dat de realisatie van de ecologische hoofdstructuur in 2018 niet voor niets in het Hoofdlijnenakkoord staat en dat dat dan ook geregeld moet worden en dat het geld dat daarvoor nodig is ook beschikbaar moet komen. Ik neem dan ook aan dat iedereen die zich daar verontrust over heeft getoond, inclusief de heer Dittrich, gaarne de volgende motie zal ondersteunen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat in het Hoofdlijnenakkoord is vastgelegd dat de realisatie van de ecologische hoofdstructuur (EHS) in 2018 gereed zal zijn;

constaterende dat in het Hoofdlijnenakkoord een bedrag van 700 mln in vier jaar tijd wordt gereserveerd voor "EHS en reconstructie";

constaterende dat de minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij zelf duidelijk aangeeft in een brief van 21 februari 2003 dat voor de realisatie van de EHS in 2018 in deze kabinetsperiode minimaal 100 mln per jaar nodig is;

verzoekt het kabinet om bij de precieze verdeling van de extra gelden die zijn vrijgemaakt voor "EHS en reconstructie" minimaal een bedrag van 100 mln per jaar te oormerken voor de "realisatie van de ecologische hoofdstructuur",

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld Bosdoor de leden Bos, Halsema en Marijnissen. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 35(28637) (gedrukt onder28963, nr. 2).

De heer Bos (PvdA):

Voorzitter. Mijn laatste motie gaat over nog een onderwerp waarover iedereen in deze Kamer zich bezorgd heeft getoond. Iedereen heeft gezegd dat het slecht gaat met de economie en dat, als je mensen wilt vragen om in te leveren, je dat moet doen terwijl je ze perspectief biedt dat het beter zal gaan met de economie en dat er meer banen komen in plaats van minder banen. Wij hebben op dat punt een concreet voorstel.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat algemeen wordt gewenst dat meer mensen aan het werk worden geholpen;

overwegende dat de loonkosten voor lager betaalde banen niet moeten worden verhoogd door de bestaande premievrijstelling voor MKB-bedrijven te schrappen;

overwegende dat het lonend moet zijn om aan het werk te gaan;

overwegende dat verlaging van de OZB (1,2 mld euro) niet leidt tot banengroei omdat die wordt gefinancierd uit lastenverzwaring elders en daarenboven leidt tot het opdrijven van de huizenprijzen;

spreekt uit dat de verlaging van de OZB beter kan worden omgezet in fiscale loonkostenvoordelen voor laagbetaalde banen in het MKB en in de collectieve sector, in verhoging van de arbeidskorting en in bevordering van kinderopvang,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Bos, Halsema en Marijnissen. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 36(28637) (gedrukt onder28963, nr. 3).

De heer Bos (PvdA):

Voorzitter. Er is vandaag en gisteren veel gepraat over het sociale gezicht van dit kabinet. Wij hebben de laatste tijd het een en ander tot ons mogen nemen uit de kranten over de nieuwste technieken van gezichtstransplantatie. Daaruit heeft eenieder kunnen leren dat je gezichten kunt overplaatsen, maar dat, omdat het bottenstelsel hetzelfde blijft, je daarmee geen ander mens wordt. Een sociaal gezicht trekken door te tekenen voor dit Hoofdlijnenakkoord en ondertussen mooie woorden spreken over heel kleine, marginale veranderingen, maakt je inderdaad nog niet tot een andere partij of een ander kabinet.

De heer Verhagen (CDA):

Voorzitter. Ik dank de minister-president voor zijn buitengewoon heldere beantwoording. Ik denk dat hij heel goed heeft weergegeven waar dit kabinet de komende vier jaar voor staat. Enerzijds wil het kabinet niet weglopen voor de moeilijke boodschap en wil het mensen aanspreken op hun eigen verantwoordelijkheid; anderzijds moet de overheid ook zelf haar verantwoordelijkheid nemen om perspectief te kunnen bieden en om te komen tot een structurele verbetering van de economie en tot herstel van de concurrentiekracht, om te streven naar enerzijds minder overheid, maar anderzijds wel een betere overheid. Ik denk dat met name de reactie hierop toonde dat dit kabinet moed en durf heeft om in deze moeilijke omstandigheden de noodzakelijke maatregelen te nemen.

De elementen indachtig die de CDA-fractie in de eerste termijn naar voren heeft gebracht, waarbij zij speciale aandacht heeft gevraagd voor de komende periode, constateer ik dat de minister-president in zijn beantwoording op al die zogenoemde piketpalen is ingegaan. Hij zegt dat er blijvend aandacht zal zijn voor het herstel en de overdracht van waarden en normen. Hij heeft toegezegd dat hij op dit punt niet wil blijven steken in een theoretisch debat, maar dat er in de komende periode concrete maatregelen worden genomen om werkelijk te komen tot de overdracht van waarden en normen.

Ten aanzien van de WAO heb ik namens de fractie van het CDA aangedrongen op een fatsoenlijke overgangsregeling. Ik heb weliswaar onderstreept dat het noodzakelijk en beter is om te streven naar meedoen in plaats van naar uitsluiten, maar dat je de ongewenste effecten van herkeuring moet voorkomen en mensen moet tegemoetkomen indien loonsuppletie ontbreekt. Het antwoord was helder: er komt een overgangsregeling en er zal een publieke regeling komen ten aanzien van de loonsuppletie. Ik ben met name blij dat de voorzitter van de VVD-fractie, de heer Van Aartsen, in zijn reactie heeft aangegeven dat hij bereid is hier met een "open oog" naar te kijken, zoals hij dat formuleerde. Dat biedt in ieder geval perspectieven voor de nadere uitwerking van die regeling. De CDA-fractie heeft aangedrongen op een goede en snelle invoering van de levensloopregeling voor gezinnen en alleenstaanden om de arbeidsmarkt te flexibiliseren en om de mogelijkheid te bieden om arbeid en zorg te combineren. Wij hebben met name aangedrongen op het voortvarend invoeren hiervan, zodat er naast het spaarloon een volwaardig systeem van fiscaliteit conform de eerder aangenomen motie-Verhagen ontstaat, dat van kracht wordt vanaf 1 januari 2004. Ook dat heeft de minister-president toegezegd. Ik ga er dan ook van uit dat dit met name gericht is op het bundelen van de bestaande verlofregelingen.

Ik dank de minister-president voor de bereidheid om te onderzoeken of mensen die chronisch ziek of gehandicapt zijn, die niet in aanmerking komen voor een eventuele fiscale regeling in het kader van het verlagen van het tarief in de eerste en tweede schijf, kunnen worden ontzien. Wij willen, vooruitlopend op de kostenmaximering van 2006, een compensatie hebben op dat punt. De minister-president verwees daarbij in zijn antwoord naar een probleem dat hij onderkende voor het jaar 2005. Het gaat naar mijn mening ook om het jaar 2004, aangezien in het komende jaar al bepaalde maatregelen genomen zullen worden. Dus het gaat over die twee jaren. Bij de gezondheidszorg gaat het niet alleen om de betaalbaarheid van de zorg en om de herziening van het zorgstelsel, bijvoorbeeld in het kader van de private uitwerking die op dat punt is afgesproken in het regeerakkoord; het gaat natuurlijk ook om een actieve opstelling van het kabinet ten opzichte van Brussel om niet bij voorbaat op dat punt door de schaderichtlijn in de problemen te komen. Ik ken minister Hoogervorst als een daadkrachtig persoon. Dus ik ga ervan uit dat hij in Brussel voortvarend zijn werkzaamheden op dit gebied zal inzetten.

Zoals ik al zei, gaat het bij de gezondheidszorg niet alleen om de elementen efficiency, terugdringen van bureaucratie en dergelijke. Het gaat ook om de toegankelijkheid van de zorg, een zaak die door het kabinet Balkenende I is ingezet. Dan heb ik het over de bereikbaarheid in z'n algemeenheid van de ziekenhuiszorg en de huisartsenzorg, elementen die blijvend aandacht moeten krijgen.

Ik heb genoteerd dat de minister-president sympathiek staat ten opzichte van de invoering van de OV-chipkaart en de mogelijkheid om daar eventueel een klein deel van het kwartje van Kok aan te besteden. Wij verwachten daarvoor concrete voorstellen bij de miljoenennota. Voorstellen voor een goed openbaar vervoer en een goede veiligheid zijn naar onze mening noodzakelijk. Hetzelfde geldt voor de spoorwegpolitie, waar ik de minister-president niet over gehoord heb. Wij gaan ervan uit dat in de 15% van de veiligheidsenveloppe die beschikbaar is voor het oplossen van knelpunten bij de politie aandacht geschonken wordt aan de spoorwegpolitie. Wij zullen hiervoor anders nadere voorstellen doen.

De heer Herben vroeg aandacht voor de problematiek rond de Glen Mills-scholen. Hij verwees daarbij naar een amendement dat eerder door collega Rietkerk van de CDA-fractie is ingediend en dat is aangenomen. Ik heb de brief van de directeur van de Hoenderlo-groep, waar de Glen Mills-scholen onder vallen, van de heer Herben gekregen. Ondanks het feit dat er vele aanvragen zijn tot plaatsing van veelplegers, een categorie mensen die wij harder willen aanpakken, blijkt door Justitie te zijn meegedeeld dat het amendement-Rietkerk er niet toe zal leiden dat de beschikbare gelden ter beschikking komen van de Glen Mills-scholen. Ik wil de heer Herben ondersteunen in zijn verzoek uitvoering te geven aan de wens van de Kamer.

Ik sluit af met een opmerking over het buitenlandbeleid. De minister-president heeft terecht aangegeven dat het kabinet zich actief wil opstellen richting Europa en een naar buiten gericht buitenlandbeleid voorstaat, gecoördineerd door de minister van Buitenlandse Zaken. De huidige ontwikkelingen in het Midden-Oosten, waarbij wij vorige week duidelijk hoop bespeurden door de overeenkomst van Bush, Abbas en Sharon, zijn daarbij van belang. Door de enorme geweldsexplosie van deze dagen dreigt die hoop weer te vervliegen. De zelfmoordaanslagen maar ook de aanvallen van het leger richting Hamas-leiders zijn niet de manier om de roadmap tot een succes te maken. Ik hoop dat de minister van Buitenlandse Zaken zich in de Europese Unie zal inzetten om gezamenlijk met de Verenigde Staten op te trekken om de roadmap tot een succes te maken.

Wij hebben buitengewoon veel vertrouwen in dit kabinet. De toezeggingen die zijn gedaan op de verschillende punten, maken dat de CDA-fractie de miljoenennota en de algemene beschouwingen met veel spanning tegemoetziet. Er zijn toezeggingen gedaan. Omdat wij, gelet op de heldere beantwoording van de minister-president, de verwachting hebben dat hiermee concreet rekening gehouden zal worden, zien wij vol vertrouwen de miljoenennota en de behandeling van de begroting tegemoet. Wij zullen om die reden geen moties indienen. Wij gaan ervan uit dat wij het kabinet bij de miljoenennota op zijn daden kunnen toetsen. Wij komen dan zo nodig op een dualistische wijze terug op toezeggingen die nu gedaan zijn en die door de CDA-fractie helder gemarkeerd zijn.

Wij verwachten veel van het kabinet, niet alleen qua perspectief maar ook op basis van een goede samenwerking met de CDA-fractie in de Tweede Kamer.

De heer Marijnissen (SP):

Voorzitter. Zal ik maar zeggen dat we hier nu de vierde termijn hebben van eenzelfde debat? Ik heb na afloop van het vorige debat al gezegd dat ik er niet aan moest denken na drie weken weer twee dagen te moeten debatteren. Ik heb dat nu achter de rug. Ik meen de opmerking over een vierde termijn serieus. Ik ben van mening dat het debat van vandaag weinig meerwaarde heeft gehad – met respect voor alle deelnemers inclusief mezelf – boven dat van vorige keer. Dat is buiten de schuld van iedereen. We hadden dat op enigerlei wijze ineen moeten schuiven. Er komen gelukkig binnenkort voorstellen van het presidium om dit te voorkomen.

Ik heb persoonlijk iets meer begrip dan de heer Bos voor de minister-president als hij zegt dat hij de begroting nog moet maken en in dit stadium niet op alle vragen exact antwoord kan geven. Ik vind dat niet zo'n probleem. Het probleem zit ook niet zozeer in de beantwoording. Dat zie ik op de derde dinsdag van september wel. Het probleem zit in het feit dat wij een soort debat in vier termijnen hebben gehad, maar het zij zo. Ik zal die nu van mijn kant netjes afsluiten.

Een ding is in ieder geval zeker: Nederland heeft vanaf nu weer een kabinet. Dat is een hele opluchting. De signatuur van het kabinet is niet de mijne en niet die van mijn partij. Dat mag duidelijk zijn. Wij zullen hier fel oppositie tegen moeten voeren, maar het is een geruststelling voor het land en veel mensen in het land dat er eindelijk weer een regering zit. We hadden natuurlijk wel een regering, maar deze regering kan zich niet meer verschuilen achter haar demissionaire status als het gaat om het niet oplossen van problemen. De regering wordt nu geacht die echt te gaan oplossen. Dat is in ieder geval winst.

Dan kom ik op de inhoud en de wezenlijke kritiek van mijn fractie op de maatregelen van het kabinet. In de regeringsverklaring zegt de minister-president dat ons land op een tweesprong staat. Dat is dan een soort T-splitsing. We kunnen naar links of naar rechts, maar het is het laatste geworden. Bij de keuze tussen socialer of liberaler heeft het kabinet niet voor socialer gekozen. De heer Zalm zit er nu ook bij. De vorige keer zat hij nog in de Kamer, maar nu zit hij triomfantelijk in de regering. Het kabinet is dus niet socialer, maar wel liberaler geworden, in ieder geval in mijn ogen.

Ik heb bij diverse gelegenheden gezegd dat ik een aantal maatregelen ronduit asociaal vind. Dat geldt met name voor de maatregelen die het kabinet heeft bedacht in het kader van de sociale zekerheid. Ik vind het onvoorstelbaar dat wij in ons land gaan besluiten mensen die gedeeltelijk arbeidsongeschikt zijn en daardoor moeilijk aan een baan komen helemaal van de WAO uit te sluiten. Dat vind ik onaanvaardbaar. Het kabinet heeft ook bedacht mensen die reeds nu in de WAO zitten onder het nieuwe regime te brengen. Ik noem dat dubbel asociaal. Dat kan echt niet. Om die reden dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat als de huidige WAO'ers jonger dan 45 jaar zullen worden herkeurd naar het criterium dat alleen diegenen aanspraak kunnen maken op een arbeidsongeschiktheidsuitkering die volledig en duurzaam ongeschikt zijn, velen van hen na korte tijd zullen zijn aangewezen op een bijstandsuitkering;

overwegende dat voor deze groep niet de mogelijkheid zal bestaan zich te verzekeren tegen de gevolgen van arbeidsongeschiktheid, omdat deze arbeidsongeschiktheid reeds bestaat;

verzoekt de regering, voor deze groep mensen een publieke inkomensvoorziening te houden die inkomensachteruitgang voorkomt,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Marijnissen, Bos en Halsema. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 37(28637) (gedrukt onder28963, nr. 4).

De heer Marijnissen (SP):

Voorzitter. Ik had de minister-president een vraagje gesteld waarvan hij heeft beloofd die in tweede termijn te beantwoorden. Het ging over de woningnood. De woningproductie in dit land ligt op slechts 50.000 woningen per jaar, terwijl er alleen al voor het bijhouden van de groei 80.000 nodig zijn. Ik heb het dan nog niet eens over de vervanging. Dat betekent dat wij een dijk van een probleem krijgen als wij niet snel iets doen aan de woningnood, met name voor mensen met een kleine beurs.

Centraal in mijn termijn stond het woord "vertrouwen". Mijn stelling is ook na gisteren en vandaag dat het verrouwen van de bevolking in de regering, de politiek en de democratie niet zal toenemen. Dat is een spijtige vaststelling, zeker na wat wij het afgelopen jaar hebben meegemaakt. Om te illustreren hoe dat volgens mij komt, verwijs ik naar Marie Antoinette. Marie Antoinette was de vrouw van Lodewijk XVI. Zij stond bekend vanwege haar losbandigheid en spilzucht. Zij werd eens rondgereden in een rijtuig door de straten van Parijs. Toen zag ze al die arme mensen honger lijden. Haar commentaar was: Als ze geen brood hebben, waarom kopen ze dan geen taart? Met dit kabinet is het een beetje hetzelfde. Ik heb het gevoel dat het een raar beeld van de werkelijkheid heeft. Het kabinet laat zich volledig in beslag nemen door woorden, cijfers, het Centraal planbureau, het financieringstekort en de staatsschuld. Dat zijn natuurlijk belangrijke zaken, maar het wezen van de politiek is dat het kabinet moet bijdragen aan het totstandkomen van zodanige omstandigheden dat iedereen met een redelijke kans zijn eigen geluk kan najagen. Bepaalde maatregelen in de sociale zekerheid en in de zorg dragen daar zeker niet aan bij. Sterker nog, het kabinet doet daar afbreuk aan. Uit de grond van mijn hart zeg ik: u moest eens weten wat voor reacties ik allemaal gehad heb op de plannen van het kabinet. Dat is echt onvoorstelbaar. Alleen al de angst van mensen dat die maatregelen ook echt genomen worden, leidt tot slapeloze nachten.

De metafoor om dit te onderlijnen is het voorstel met betrekking tot het ziekenfonds, maar eerst zeg ik nog iets over de marktwerking. Wij gaan totaal de verkeerde kant op als wordt doorgegaan met het introduceren van marktwerking in de zorg, het onderwijs en waar al niet. Overal zien wij de nadelen ervan. Ik roep het kabinet op om tot inkeer te komen, want het is de verkeerde weg ingeslagen.

Ik ben er trots op dat wij een systeem hebben waarin het verschil tussen rijk en arm en tussen gezond en ziek geen enkele rol speelt. Op het moment dat je ziek wordt, wordt er voor je gezorgd. Ik snap niet dat een achteruitgang als een vooruitgang betiteld kan worden. Wij winnen niets met € 400 per gezin. Er wordt wel gezegd dat dit een soort "remgeld" is waardoor mensen sneller zullen afzien van zorg. Ik hoop juist dat men dit niet doet. Ga alstublieft naar de huisarts als u denkt dat dit nodig is! De huisarts zal wel uitleggen of dit gezien uw klacht terecht is of niet. Het is niet aan de politiek om mensen af te remmen om naar de huisarts te gaan. Overigens gaat het sowieso al heel slecht met onze huisartsen, maar daar komen wij een andere keer wel op terug.

De sociale zekerheid wordt meer en meer onzekerheid.

De voorzitter:

Kunt u zonder bril het lichtje op de katheter zien branden?

De heer Marijnissen (SP):

Ik zie geen lichtje. Ik zet wel even mijn bril op om de volgende motie te kunnen voorlezen.

De voorzitter:

Daarna moet u afronden.

De heer Marijnissen (SP):

Na de motie heb ik nog een kort slotwoord.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

van oordeel dat de voorgestelde verkleining van het ziekenfondspakket en de invoering van het eigen risico leiden tot een aantasting van de solidariteit in de zorg tussen gezonden en zieken en tussen armen en rijken;

keurt deze plannen van de regering af,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Marijnissen en Halsema. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 38(28637) (gedrukt onder28963, nr. 5).

De heer Marijnissen (SP):

Voorzitter. Alle journalisten bespringen mij met de vraag hoe de heer Balkenende het gedaan heeft. Het schijnt dat ik de vorige Marijnissenkeer nogal hard over de minister-president heb geoordeeld omdat hij mijn vragen niet had beantwoord. Het is natuurlijk niet aan mij om het optreden van de minister-president te beoordelen, maar het zou flauw zijn als ik er nu niets over zeg. Ik vind dat hij zich redelijk van zijn taak heeft gekweten. Op de vragen die hij vandaag niet kon beantwoorden, zal bij de algemene beschouwingen teruggekomen worden.

Essentiëler zijn echter de vragen naar het beleid en de stijl. Wij hebben harde noten gekraakt over het beleid. Dat zullen wij ook bij de algemene beschouwingen en daarna doen. Over de stijl het volgende. In de regeringsverklaring heeft de minister-president gezegd dat hij heel graag naar de mensen wil luisteren. Bij de vorige regeringsverklaring heeft hij gezegd dat hij graag met de Kamer wil discussiëren. Daar zal ik hem aan houden. Ik voorspel dat er de komende jaren heel wat los komt uit de bevolking en uit de Kamer. Ik zal hem houden aan zijn uitspraak dat hij altijd bereid is om de discussie aan te gaan en de argumenten te laten prevaleren boven de simpele machtsvraag of hij een meerderheid in de Tweede Kamer heeft.

De heer Van Aartsen (VVD):

Voorzitter. Ik dank de minister-president voor zijn beantwoording. Hij heeft samen met zijn ploeg een goede start gemaakt. Het vertrouwen waarmee wij gisteren zijn kabinet hebben begroet, is vandaag waargemaakt. Ik ben een poosje – helaas nog te kort – lid van de commissie Werkwijze van de Kamer geweest. In die commissie is erop gewezen dat het van belang is dat er minder moties worden ingediend. Dat is een van de redenen waarom mijn fractie bij dit debat geen moties zal indienen. Wij hebben op dit moment geen moties nodig om de emoties die wij hebben tot uitdrukking te brengen. Ik denk ook dat het goed is, het motie-instrument in de Kamer weer terug te laten keren naar de tijden van Oud.

Ik heb gisteren gezegd dat de grootste fout is het ontkennen van de periode van de crisis na de crisis. Als wij dat zouden doen, Kamer en kabinet, kan dat ernstige consequenties hebben. Wij moeten niet denken dat onze democratie dermate superieur is aan die van anderen dat Nederland bestand is tegen ernstige ontsporingen. Het is dan ook belangrijk dat hetgeen wij afspreken met het kabinet – in het Hoofdlijnenakkoord en in de regeringsverklaring ligt veel vast – concreet tot resultaten kan leiden. Ik heb daar gisteren het nodige over gezegd. In projecttermen gaat het om het gegeven: wat is er klaar als het klaar is?

Ik kijk heel even vooruit naar prinsjesdag in september van dit jaar. Zeker, wij kennen de VBTB-operatie, managementoverzichten en de hoofdlijnen van het regeringsbeleid. Die documenten worden altijd overgelegd naast de begroting op prinsjesdag. Eigenlijk is er nog iets extra's nodig. Ik geef de minister-president dan ook in overweging om zijn ministers in de komende periode veel aandacht te laten besteden aan de dialoog met uitvoerders, met ambtenaren en gemeenten en om te komen tot een "doen en daden-index", die wat mij betreft toegevoegd kan worden aan de hoofdlijnen van het regeringsbeleid. Voor onze fractie moet die "doen en daden-index" vooral gaan over onder meer de zorg. Ik dank de minister-president overigens dat hij heeft gezegd dat de motie-Wilders wordt uitgevoerd. De index moet uiteraard ook gaan over de veiligheid, over het bestrijden van de inactiviteit in ons land en over de vermindering van de regeldruk. Wat dat betreft hebben wij veel verwachtingen van vice-premier Zalm. De index moet ook gaan over het belangrijke thema van de integratie en over het onderwijs. Probeer op al die onderwerpen, die voor ons allemaal van groot belang zijn, tot zo'n "doen en daden-index" te komen!

Bij het thema veiligheid kom ik te spreken over de politiesterkte. Het moet mogelijk zijn om in die index op te nemen hoe over de komende vier jaar het verloop bij de politie zal zijn, hoe de opleidingscapaciteit in elkaar zit en wat daar het volume in de komende periode van is. Zo kan per juli van elk jaar vastgesteld worden hoe de sterkte van de politie toeneemt. Dat de sterkte van de politie toeneemt, heb ik immers goed begrepen uit het betoog van de minister-president. De groei mag ook betrekking hebben op administratieve medewerkers, die vervolgens agentenwerk kunnen vervangen zodat die agenten weer naar de straat kunnen. Ons doel in het jaar 2007 is meer blauw en meer agenten op straat. Ik ga ervan uit dat het mogelijk moet zijn om een zodanig inzicht aan de Kamer te geven. Ook dat hoeft niet morgen. Het hoeft ook niet over twee weken. Neem het op in die "doen en daden-index". Als de minister van Binnenlandse Zaken zou zeggen dat hij daarvoor de steun van de regiokorpsen nodig heeft, dan zou ik zeggen: dat klopt. Als hij wat dat betreft meer bevoegdheden nodig heeft, zou ik zeggen: mijnheer de minister, gebruik de ruimte die u in het Hoofdlijnenakkoord is gegeven. Naar ons oordeel mag er wat dat betreft best sprake zijn van iets meer centralisme in Den Haag.

Ik ben benieuwd naar het antwoord van de minister-president op het punt van de rechters waarover wij een interruptiedebat hebben gehad.

Ik dank het kabinet voor datgene wat er is gezegd over de inhoud en de achtergronden van het sociaal akkoord. De minister-president heeft Lissabon genoemd. Ik hoop dat hij de gedachte overneemt die uit mijn fractie is gekomen om in de loop van de komende jaren te streven naar deelakkoorden met de sociale partners.

De heer Bos (PvdA):

Voorzitter. De heer Van Aartsen heeft uitgelegd waarom hij zelf geen moties indient. Dat vind ik prima. Over werkwijze en debat zullen wij het nog hebben. Hij heeft uiteraard nog wel met zijn fractie een stem wat de door anderen ingediende moties betreft. Hij heeft gisteren een heel nummer opgevoerd over de politie en de rechters. Er is zonet een motie ingediend waarin de regering slechts wordt verzocht om te doen wat hij gisteren zelf heeft bepleit, namelijk ervoor zorgen dat de politiesterkte niet afneemt maar toeneemt en dat rechters en officieren van justitie die in opleiding zijn straks gewoon het werk kunnen gaan doen waarvoor zij worden opgeleid. Gaat hij die motie steunen?

De heer Van Aartsen (VVD):

Wat ik in eerste instantie ga doen, is luisteren naar het antwoord van de minister-president op een aantal suggesties die ik heb gedaan, want ik heb vragen op het punt van de politiesterkte. Ik neem aan dat ik daar vanavond een helder antwoord op krijg. Hetzelfde geldt voor die rechters. Ik heb samen en in vereniging met de heer Dittrich gevraagd om een antwoord van de minister-president daarop in tweede termijn. Ik hoop en verwacht eigenlijk dat er een antwoord op komt dat in onze richting gaat. Daarna gaan wij de rekening opmaken.

De heer Bos (PvdA):

Prima, maar ik weet niet of wij naar een ander debat hebben geluisterd. De minister-president heeft volgens mij antwoord gegeven. Hij heeft gezegd dat er inderdaad door bezuinigingen van het vorige kabinet een probleem is inzake de politiesterkte, de capaciteit op de scholen en de beslissingen die korpsbeheerders nemen. Hij heeft ook gezegd dat er een probleem is bij de rechters en de officieren van justitie en dat hij in overleg zal treden met alle betrokkenen om te bekijken wat daaraan kan worden gedaan. Het enige wat ik u nu vraag, is om al uw prachtige woorden over het belang van veiligheid, het belang van politie, rechters en officieren van justitie nu ook kracht bij te zetten door met ons de regering te verzoeken om ook tot inzet van al die gesprekken te maken dat de politiesterkte niet afneemt maar toeneemt en dat die rechters en officieren van justitie na hun opleiding ook aan het werk kunnen.

De heer Van Aartsen (VVD):

Dat heb ik al in alle duidelijkheid gezegd. Ik heb het gisteren gezegd, ik heb het in het interruptiedebat gezegd dat wij vanmiddag hebben gehad en ik heb het nu opnieuw naar voren gebracht. De minister-president heeft in zijn antwoord aangegeven dat er groei in de politiesterkte zit. Ik wil van het kabinet weten hoe jaar voor jaar de groei van de politiesterkte in de komende vier jaar precies zal zijn. Ik verwacht daar een antwoord op van de minister-president. Datzelfde geldt voor het probleem van de rechters. Er zit, zoals de heer Dittrich en ik hebben aangegeven, geld in de pijplijn. Het gaat met name om problemen die zich in het jaar 2003 voordoen. Het moet toch mogelijk zijn om die met enige inventiviteit op te lossen? Dat hebben wij gevraagd. De heer Dittrich wilde het kabinet nog iets langer de tijd geven. Ik heb de minister-president gevraagd het antwoord in tweede termijn te geven en ik reken erop dat hij dat doet.

De heer Bos (PvdA):

Er zit niet alleen geld in de pijplijn, er zitten ook bezuinigingen in. Ik reken erop dat de heer Van Aartsen, als het antwoord van de minister-president nog helemaal openlaat of de politiesterkte zal toenemen en of die rechters en officieren van justitie in opleiding aan het werk zullen kunnen, niet zal aarzelen om een motie te ondersteunen waarin de regering wordt aangespoord dat alsnog te regelen.

De heer Van Aartsen (VVD):

Ik vind dit zo ouderwets, mijnheer de voorzitter. Dit gaat allemaal weer om de vraag: steunt u nu wel of niet de motie die ik op dit punt heb ingediend? Waar het om gaat, is dat mijn fractie bij dit debat concreet antwoord krijgt op een aantal vragen die zij heeft gesteld. Op een aantal fronten is dat het geval geweest. Ik ben, zoals gezegd, zeer blij met de concrete toezegging van de minister-president om de motie-Wilders uit te voeren. Op het punt van de politiesterkte en van die rechters verwacht ik een antwoord, mede naar aanleiding van datgene wat namens mijn fractie nu is gezegd. U begint weer vooruit te rennen. Dat heeft u gisteren ook gedaan. Dit lijkt een beetje kippendrift en die is nergens voor nodig.

De heer Bos (PvdA):

Weet u wat ouderwets is? Het is ouderwets om een nummer te maken over veiligheid en weg te lopen zodra de daad bij het woord moet worden gevoegd.

De heer Van Aartsen (VVD):

Ik zal niet herhalen wat ik al heb gezegd. Ik vind dit niet de manier waarop wij in deze Kamer de dialoog moeten voeren.

Ik wil nog een korte opmerking maken over het moslimextremisme en -fundamentalisme. De minister-president is hierop niet ingegaan in zijn antwoord. Binnenkort is er een overleg van de betrokken commissies met de ministers van Binnenlandse Zaken en van Justitie. Wanneer kan de Kamer de integrale notitie over het moslimextremisme tegemoet zien die is toegezegd tijdens het debat in december 2002?

De minister-president heeft vanochtend veel dynamiek in zijn betoog gelegd. Hij heeft duidelijk gemaakt dat dit kabinet de recessie en de werkloosheid wil bestrijden en ervoor wil zorgen dat jongeren weer aan het werk komen. Als ik het antwoord op deze punten goed heb beluisterd, ben ik van mening dat men het programma van dit kabinet geen obsessie van boekhouders of van kille financiers kan noemen. Dit programma en de wijze waarop de minister-president dit heeft toegelicht, brengen mij ertoe om te zeggen: u bent toch eigenlijk het kabinet van de arbeid.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Voorzitter. Ik zou graag nog een ouderwetse opmerking maken. "Het kabinet van de arbeid", zegt de heer Van Aartsen. Dit is een regelrechte provocatie, weliswaar niet aan mijn adres, maar ik ga hier graag toch even op in. Wil hij zeggen dat dit kabinet arbeid schept?

De heer Van Aartsen (VVD):

Ja.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Kan hij mij ook aangeven hoe?

De heer Van Aartsen (VVD):

Wij gaan dit debat nu voor de tienduizendste keer overdoen. Er is een groei van de werkgelegenheid in de overheidssector, in de collectieve sector. In 2007 zijn er 64.000 extra banen in de zorgsector. Het CPB-rapport bevat een negatieve marge van 10.000 banen in 2007. Indien het komt tot loonmatiging en het mogelijk is op een moderne manier met de vakbeweging om te gaan – volgens mij kan minister De Geus dit best – ben ik ervan overtuigd dat ook in de marktsector in 2007 extra banen zijn geschapen. Alle maatregelen die het kabinet neemt, zijn nodig om in de komende jaren de werkloosheid niet te laten oplopen. Als mevrouw Halsema ervoor kiest om de zaak op zijn beloop te laten, vind ik dit niet sociaal.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Op zijn beloop laten, dat zou ik ook helemaal niet sociaal vinden. Daarover zijn de heer Van Aartsen en ik het eens. Wij hoeven die discussie niet opnieuw te voeren, maar ik wijs erop dat volgens het Centraal planbureau er alleen sprake zal zijn van groei van de werkgelegenheid als er een sociaal akkoord komt. Dit sociaal akkoord heeft hij net als niet belangrijk van de hand gewezen. Voorlopig zie ik dus maar twee extra banen in de collectieve sector, namelijk in de ministersploeg.

De heer Van Aartsen (VVD):

Ik ben ervan overtuigd dat dit kabinet in staat zal zijn om met de sociale partners tot een akkoord te komen, ook met de plannen die het heeft om arbeid te scheppen.

De heer Herben (LPF):

Voorzitter. Ik dank de minister-president voor de plezierige wijze waarop hij de dialoog met de Kamer is aangegaan. Ik dank hem ook voor zijn toezegging dat onze vragen over bijvoorbeeld de tweede Maasvlakte zullen worden meegenomen in de overwegingen voor de miljoenennota. Ik heb een hoge pet op van de creatieve boekhouders van dit kabinet, dus wie weet.

Ik heb nog een klusje. Naar aanleiding van mijn opmerking in de eerste termijn over de magneetzweeftrein stelde de minister-president dat mogelijke besparingen pas na 2010 beschikbaar zouden komen. Dat is niet het geval. Voor de zweeftrein is in de periode 2008-2016 2,7 mld euro gereserveerd. Indien er wordt besloten om deze fasering door te schuiven tot na 2010 of om van de reservering af te zien, levert dat al vanaf 2008 een ruimte op van een kleine 0,5 mld euro. Op basis van het beschikbaar komen van dit bedrag, zouden er zaken kunnen worden voorgefinancierd. Ik verzoek het kabinet om die voorfinancieringsmogelijkheden te bestuderen. Wij hebben het infrastructuurgeld namelijk in deze kabinetsperiode al nodig voor onderhoud van het spoor en voor de tweede Maasvlakte. Er moet hierbij ook worden gekeken naar mogelijke besparingen op grond van de bevindingen van de parlementaire enquêtecommissie bouwfraude.

Ik heb geen reactie gekregen op mijn verzoek om de teruggave van het kwartje van Kok niet af te blazen, maar uit te stellen tot er betere economische tijden aanbreken. Moet ik hieruit concluderen dat de beslissing van het kabinet definitief is of wordt hier nog eens naar gekeken in het kader van de meerjarenramingen?

Onze informatie over de Glen Mills-school wijkt af van hetgeen de minister-president vertelde. Justitie heeft nog geen fondsen ter beschikking gesteld voortvloeiend uit het amendement-Rietkerk. De heer Verhagen bevestigde dat zojuist. Bovendien schrijft de school ons in een brief van 22 mei dat men moeiteloos kan uitbreiden tot 180 plaatsen onder de voorwaarde dat er geld komt. Wij weten dat het in de grote steden relatief kleine groepen jeugdcriminelen betreft. Wij moeten deze kans niet laten lopen. Mijn fractie wil niet wachten tot de algemene beschouwingen, want dan is er weer een half schooljaar verloren. Daarom dien ik een motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de regering de aanpak van veelplegers als een van haar prioriteiten benoemt;

constaterende dat de behandeling van jeugdige, zeer ernstig criminele delinquenten zoals die Glen Mills-school vorm heeft gekregen, zeer succesvol is;

constaterende dat er wachtlijsten bestaan voor jeugdige delinquenten die voor plaatsing op de Glen Mills-school in aanmerking komen;

overwegende dat een uitbreiding op korte termijn van de capaciteit van de Glen Mills-school met 55 plaatsen tot 180 plaatsen wenselijk en mogelijk is;

verzoekt de regering om van het verhoogde budget voor preventie en jeugdzorg een zodanig bedrag aan te wenden dat met genoemde uitbreiding van de Glen Mills-school dit jaar kan worden begonnen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Herben. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 39(28637) (gedrukt onder28963, nr. 6).

De heer Herben (LPF):

Ik heb nog geen antwoord gekregen op mijn vraag wat ten diepste de inzet is van de minister-president inzake de Europese Conventie en de toekomst van Europa. Wij vinden Europa ook een heel belangrijk doel. Ik onderken het voordeel van de waardengemeenschap, zoals de minister-president dat noemde, volledig. De vraag is echter hoe ver de regering gaat met het overdragen van onze soevereiniteit. Wil men zo ver gaan als kan of zo ver als nodig strikt is? Ik hoop dat de minister-president de ongerustheid bij veel Nederlanders kan wegnemen over het vooruitzicht dat Nederland over bijvoorbeeld 25 jaar niet meer is dan een Europese provincie die wordt gedomineerd door Fransen en Duitsers.

Mijn fractie volgt de discussie over de ODA-criteria met spanning. Het kan niet zo zijn dat militairen die terugkeren van vredesoperaties in ontwikkelingslanden horen dat hun baan is wegbezuinigd. Zoals ons land politie nodig heeft, hebben ontwikkelingslanden de sterke arm van Defensie nodig, inclusief de veldhospitalen en de waterzuiveringsinstallaties die hun gelijken niet hebben.

Wij hebben de discussie over de 250 mln voor natuur, reconstructie en de ecologische hoofdstructuur met verbazing gevolgd. Volgens ons zijn deze zaken nauw met elkaar verbonden. Reconstructie betreft veel meer dan alleen de varkenshouderij. Het gaat erom dat plattelandsgebieden een nieuwe impuls krijgen. Daarmee wordt de basis gelegd voor verdergaande plannen zoals de aanwijzing van natuurgebieden. Wij hebben er verder het volste vertrouwen in dat de ecologische hoofdstructuur in 2018 zal worden voltooid door het kabinet-Balkenende V. Mijn fractie vindt het niet nodig om te wachten op de bevindingen van het Innovatieplatform. Dat gaat immers weer jaren duren. Wij kunnen nu al aan de slag met de aanbevelingen die al zijn gedaan. Het platform kan in de loop van het proces aanhaken. Ook daarover dienen wij een motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het geven van een krachtige en spoedige impuls aan de Nederlandse kenniseconomie en het onderwijs in de bèta- en techniekvakken van groot en urgent belang is om te voorkomen dat de Nederlandse kenniseconomie nog verder achterop raakt in internationaal perspectief;

cHerbenonstaterende dat organisaties zoals AXIS en andere, reeds in maart van dit jaar een manifest hebben gepubliceerd met daarin concrete voorstellen aangaande bèta-onderwijs en techniek;

roept de regering met klem op, de door AXIS c.s. uitgesproken uitdaging aan te gaan en uiterlijk op prinsjesdag 2003 de Kamer een integraal en concreet actieplan bèta/techniek te sturen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Herben. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 40(28637) (gedrukt onder28963, nr. 7).

De heer Herben (LPF):

Voorzitter. Ik zit toch met de kwestie van de hypotheekrenteaftrek. Ik heb er moeite mee om daarover een motie in te dienen, als ik vermoed dat die niet wordt aangenomen. In zijn overweging kan de minister-president evenwel tenminste markeren dat er niet verder wordt getornd aan de aftrek van de hypotheekrente. Ik wil die toezegging graag van hem vernemen. Daarom dien ik toch de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het kabinet voornemens is om de hypotheekrenteaftrek te beperken;

overwegende dat de bedoelde beperking van de hypotheekrenteaftrek een negatief effect zal hebben op de consumentenbestedingen en dus op de economie;

voorts overwegende dat morrelen aan de hypotheekrenteaftrek het beeld van een betrouwbare overheid schaadt;

roept de regering op om de geplande beleidsvoornemens ten aanzien van de hypotheekrenteaftrek achterwege te laten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Herben. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 41(28637) (gedrukt onder28963, nr. 8).

De heer Herben (LPF):

Mijnheer de voorzitter. Zoals ik reeds vermoedde, was deze regeringsverklaring meer een intentieverklaring. Ik kan mij daar uiteraard in vinden.

Het afgelopen anderhalf jaar heb ik de minister-president leren kennen als een integer en deskundig mens, iemand die zijn woorden nakomt. Hij zal het mij echter niet euvel duiden dat wij ons oordeel over deze regeringsverklaring nog even tot prinsjesdag opschorten. Wij willen namelijk graag boter bij de vis.

De heer Dittrich (D66):

Mijnheer de voorzitter. Graag bedank ik allereerst de minister-president voor zijn beantwoording. Vandaag zijn er vanaf 10.15 uur zeer veel vragen op hem afgevuurd. Ik vind dat hij zich daarin kranig heeft geweerd.

Het debat was natuurlijk wel wat typisch. De regeringsverklaring bestaat voornamelijk uit intenties, plannen en aanduidingen van de richting die het kabinet op gaat om de problemen in Nederland op te lossen. Het kabinet zit er nog maar een paar weken. Niemand had dan ook kunnen verwachten dat vandaag hier allerlei concrete plannen uit de doeken zouden worden gedaan. Ik vond het de heer Marijnissen sieren dat hij dat van de zijde van de oppositie naar voren bracht. De heer Bos had daar echter geen begrip voor; hij vond alles al onduidelijk. Volgens hem had alles al meteen moeten gebeuren. Ik vind dat toch echt een irreële verwachting van een kabinet dat er pas twee weken zit.

Ik snap evenwel het ongeduld van de oppositie. Dat hebben wij zelf ook een beetje. Wij willen allemaal in de Kamer dat de problemen in de samenleving opgelost worden. De ene partij kiest daar een andere route voor dan de andere partij. Dat is ook logisch in de politiek. Inderdaad mogen mensen van de politiek verwachten dat problemen worden opgelost. Namens de fractie van D66 zeg ik dan ook dat zij wil dat het kabinet voortvarend aan de slag gaat. Immers, dat is wat mensen in Nederland nodig hebben. Er moet keihard gewerkt worden en er moet niet te veel gepraat worden. Heel veel van de concrete voorstellen ter oplossing van de problemen zullen wij in september rond prinsjesdag tegemoet kunnen zien. Wij van de fractie van D66 zullen heel goed controleren of het kabinet dan met verstandige maatregelen komt.

Het klopt dat de regering nu aan zet is. Wij zullen nuchter beoordelen of de maatregelen ons aanstaan. Heeft de oppositie een goed idee, dan zullen wij dat steunen. Een goed idee brengt je namelijk verder dan een verongelijkte houding c.q. inbreng. Maar alles op zijn tijd. Nu is het kabinet aan zet en daarna komt de Kamer, in haar controlefunctie.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Ik houd van de uitermate dualistische motivatie die de heer Dittrich nu uitspreekt. Het steunen van goede voorstellen van de oppositie begint naar ik aanneem vandaag.

De heer Dittrich (D66):

Ik kom straks op de vraag welke moties ik ga steunen. Ik bespreek eerst nog even een aantal punten dat voor mijn fractie van belang is.

De kenniseconomie gaat om kennis en economie. Wij wachten met belangstelling af waar het kabinet mee komt. Innovatie kan alleen echt tot stand komen door goede samenwerking tussen beide betrokken departementen, OCW en Economische Zaken. Er moet natuurlijk ook goede samenwerking zijn met het bedrijfsleven en de kennisinstellingen. Wij zijn heel benieuwd waar het kabinet in september mee komt.

Wij zijn blij met de toezegging van de minister-president dat wordt bekeken of de veiligheidsgelden goed en snel kunnen worden besteed. Ik had begrepen dat de minister-president de Kamer daarover een brief zou sturen. De heer Van Aartsen wil in tweede termijn het antwoord al hebben. Ik wacht dat natuurlijk met belangstelling af. Hoe dan ook, de aansluiting van de partners in de veiligheidsketen zal goed gerealiseerd moeten worden.

Wij wachten ook op de inzet van het kabinet wat betreft de natuur- en milieugelden. Onze inzet is in eerste termijn in ieder geval duidelijk naar voren gebracht. Wij hebben afgesproken dat de ecologische hoofdstructuur in 2018 gerealiseerd moet zijn.

Hetzelfde geldt voor het achterstallig onderhoud van het spoor. Het openbaar vervoer komt in twee passages in het Hoofdlijnenakkoord aan de orde, bij het kwartje van Kok en de besteding daarvan en bij de herprioritering van het MIT. Wij wachten de voorstellen van het kabinet daarover af.

Ik begrijp dat de advisering van de Raad van State over het referendum van belang is. Ik geef het voorbeeld van Polen. Politici moeten in de democratie risico's nemen. In Polen mocht de bevolking zich in een referendum uitspreken over toetreding tot de Europese Unie. Daar hing voor de Polen heel wat van af. Toch is die beslissing in handen van de bevolking gelegd. Ik vond dat mooi. Je zag dat in Polen iedereen vanwege het referendum over het belang van Europa ging praten. Hoewel wij hier dinsdag de hele dag hebben vergaderd, met de Eerste Kamer, is dat niet een onderwerp dat in de haarvaten van de samenleving leeft. Dat zou echt wel moeten.

Mijnheer de voorzitter. Wij wachten de voorstellen van het kabinet af. Dat betekent dat mijn fractie op dit moment niet met moties komt. Wij vinden september daarvoor het aangewezen moment. Dan moeten er concrete voorstellen liggen, die wij, zoals mevrouw Halsema zegt, op een dualistische manier zullen beoordelen.

De moties die zijn ingediend door de oppositie, zullen wij niet steunen. Ik heb op dit moment geen behoefte aan die moties, maar zeg er meteen bij dat er ook interessante ideeën in staan, die ik graag betrek bij de debatten in september, wanneer wij weten waar de regering mee komt. Laten wij het helder houden. De regering is nu aan zet en moet met voorstellen komen. De Kamer zal die controleren. Als wij het er niet mee eens zijn, zullen wij dat hardop zeggen en natuurlijk ook als wij het er wel mee eens zijn.

De heer Herben (LPF):

Ik heb een motie waarvan ik toch hoop dat u het er wel mee eens bent, namelijk over de kenniseconomie. Ik heb die motie zojuist voorgelezen. Er staat een aantal aanbevelingen in, zoals de uitbreiding van het innovatiearrangement uit het beroepsonderwijs naar het gehele bètaonderwijs. Er is heel veel voorwerk verricht. U gaat ervan uit dat er op prinsjesdag concrete plannen liggen. Dat onderschrijf ik. Dat is de doelstelling van de motie. Ik wil niet dat op prinsjesdag wordt aangekondigd dat men aan de slag gaat, want dan zijn wij weer maanden verder. Daarom geef ik u in overweging het dictum van de motie zorgvuldig te bestuderen.

De heer Dittrich (D66):

Ik heb de tekst van uw motie heel goed gehoord, het is ook een heel interessante en sympathieke motie, maar ik heb behoefte aan plannen, aan voorstellen van het kabinet. Er komt een innovatieplatform waaraan ook de ministers van Economische Zaken en van Onderwijs deelnemen. Die gaan met de kennisinstellingen praten; die instellingen hebben al een heleboel plannen en het is prima als zij die inbrengen, maar het gaat erom dat de regering regeert en voorstellen doet. En het is heel goed mogelijk dat een belangrijk deel van de al bestaande plannen in de voorstellen van de regering wordt verwerkt.

De heer Herben (LPF):

Als uw fractie deze motie niet steunt, zal zij het waarschijnlijk niet halen. Dan bent u er verantwoordelijk voor dat wij geen druk op de ketel kunnen houden om ervoor te zorgen dat er op prinsjesdag al een plan ligt. Het een sluit het ander namelijk niet uit; dat de regering aan de slag gaat en haar verantwoordelijkheid neemt, staat los van alle concrete aanbevelingen, acties en genomics van het bedrijfsleven.

De heer Dittrich (D66):

Dat is een omkering van de werkelijkheid. De Kamer debatteert met de regering en de regering moet regeren. Zij is er nu twee weken en zij moet nu voorstellen gaan doen. Die gaan wij allemaal in september bespreken en ik vind het dan ook onzin als u zegt dat de motie niet wordt aangenomen als mijn fractie die niet steunt, en dat er dan geen druk meer op de ketel kan worden gezet. De regering is nu aan zet, dat is de hoofdlijn. Dit zou u ook moeten aanspreken, want dit hebt u in de afgelopen jaren vaak gezegd.

De heer Herben (LPF):

Uw standpunt is helder. Helaas komen wij elkaar niet verder tegemoet. Er had op dit terrein iets moois kunnen opbloeien, maar wellicht spreken wij elkaar in september nader over dit onderwerp.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Voorzitter. Het is interessant dat de heer Dittrich nu verwijst naar wat de heer Herben in het afgelopen jaar vaak heeft gezegd. Ik zou hem eraan willen herinneren dat D66 verleden jaar bij het debat over de regeringsverklaring volop moties heeft ingediend, mede ondertekend en gesteund. Het neigt dus wel een tikje naar een gelegenheidsargument, dat er pas in september gecontroleerd zal worden.

De heer Dittrich (D66):

Er is wel één heel groot verschil: D66 maakt nu deel uit van de regering en wij hebben met anderen een Hoofdlijnenakkoord geschreven waarin wij punten uit ons programma herkennen. In dat akkoord geven wij de regering de opdracht, allerlei voorstellen te doen. Verleden jaar was D66 niet in de regering vertegenwoordigd en toen wilden wij dan ook proberen om allerlei dingen op een andere manier geregeld te krijgen. Dat is nu niet nodig, want hier zit ónze regering! En ik heb erbij gezegd dat zij nu aan het werk moet gaan en dat wij elkaar in september weer tegenkomen. Ik beloof u dat wij dan, als er voorstellen zijn waarmee wij het niet eens zijn, gezamenlijk moties kunnen indienen, uiteraard op de punten die niet in het Hoofdlijnenakkoord geregeld zijn. En de heer Verhagen mag meedoen!

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Voorzitter. Ik wil de heer Dittrich alleen maar bedanken omdat hij aantoont dat het inderdaad een gelegenheidsargument is. Ik hoop voor hem dat hij in de komende jaren niet steeds het beeld van "Dit is ónze regering!" zal terugzien.

De heer Dittrich (D66):

Nu hebben wij eindelijk, na vier en een halve maand, een kabinet. De mensen in ons land hebben heel lang moeten wachten tot er een regering zou komen die knopen doorhakt en beleid gaat maken. Daar had u zelf ook behoefte aan, zoals u heeft gezegd. Wel, er is nu een regering en wij zullen ons op een zeer dualistische manier opstellen.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Voorzitter. De heer Dittrich heeft het dualisme zojuist ten grave gedragen, want het is zíjn regering, en die steunt hij. Dat is uitermate duidelijk, maar daar moet hij het dan ook gewoon bij houden.

De heer Dittrich (D66):

Dat doe ik niet, want dat D66 onderdeel van de regering vormt, wil helemaal niet zeggen dat wij maatregelen waarmee wij het niet eens zijn, klakkeloos zouden accepteren. Ik heb gezegd dat wij ons zeer dualistisch zullen opstellen en ik heb u zelfs uitgenodigd om zo nodig samen met ons moties in te dienen. Maar op dat moment rent u weg van de interruptiemicrofoon; het lijkt wel alsof u dat geen leuke boodschap vindt. U zou dit juist met beide handen moeten aangrijpen, want daarmee kunt u invloed uitoefenen op het beleid.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Voorzitter. Het leek mij verstandig om op die laatste provocatie niet in te gaan. Ik ben benieuwd hoe het in september zal gaan.

Laat ik de minister-president danken voor zijn antwoord in eerste termijn. Het was in zekere zin een herexamen over een eerder debat, zo leek het. Ik kan wel instemmen met de woorden van de heer Marijnissen dat wij wellicht eens moeten nadenken over het zo kort na elkaar voeren van twee van zulke debatten.

De heer Balkenende geeft interessante interpretaties van de recente geschiedenis. Het spreekwoord luidt: succes heeft vele vaders. In dit geval is het vrij eenvoudig: het succes van het beleid heeft twee vaders, CDA en VVD, en de mislukkingen zijn verweesd.

Wij hebben vanmorgen een vrij vinnig debat gehad over de tekortkomingen van Balkenende I. Natuurlijk ben ik ook realistisch. Ik zal niet zeggen dat de stijging van de werkloosheid over het afgelopen jaar volledig te wijten is aan Balkenende I. Daarvoor zat men er te kort. Ook de behoorlijke toename van het aantal ambtenaren kan ik niet helemaal in de schoenen schuiven van Balkenende I. Het tegendeel is echter dat je je volledig aan je verantwoordelijkheid onttrekt en eigenlijk suggereert dat er niet is geregeerd. Dan wordt het verleidelijk om toch maar wat te gaan opstapelen. Ik vraag de minister-president heel dringend om verantwoording te gaan nemen, ook voor het beleid over het afgelopen jaar en voor hetgeen mis is gegaan. Deze minister kan natuurlijk niet jaar in, jaar uit alleen maar vooruit kijken zonder rekenschap af te leggen over het regeren in de afgelopen jaren. Terugkijken is een uitermate belangrijk onderdeel van politiek bedrijven.

De minister-president noemde opnieuw politieke vernieuwing. Hij zei daarbij dat dit vooral is zaken bij de naam noemen. Het is dan teleurstellend om vervolgens te moeten vaststellen, dat vrijwel alle verzoeken om duidelijkheid worden doorgeschoven naar het najaar. Zelfs het controleren van het regeringsbeleid wordt doorgeschoven naar het najaar. Je kunt je dus afvragen wat wij hier voor de zomer überhaupt nog staan te doen. Heldere doelstellingen behoren gewoon deel uit te maken van een regeerakkoord en een regeringsverklaring. Over bijstand voor WAO'ers hebben anderen al opmerkingen gemaakt. Het gaat om 100.000 mensen en wellicht meer die weten dat zij geen WAO meer krijgen, maar die niet weten wat zij wel gaan krijgen. Het kan bijstand zijn, het kan meer zijn. Ik vind dat je zo niet met mensen kan omgaan. Ik vind dat hierover wel degelijk helderheid moet worden geschapen. Ik noem verder de gevolgen voor het eigen risico. Welke medicijnen gaan uit of blijven in het pakket? De voorbeelden zijn al door anderen genoemd. Ik noem ook de invulling – ik geloof dat het vooral verdrietig is voor D66 – van het milieu- en natuurbudget. Hoeveel geld gaat er naar de wegen? Hoeveel geld gaat er naar het openbaar vervoer? Nieuwe politiek moet betekenen dat je helderheid schept over dit soort punten.

Waar vaagheid troef is, wordt ongewild wel duidelijkheid geschapen op een hoger abstractieniveau. Wij vinden dat dit kabinet een waterscheiding veroorzaakt. Onmiskenbaar wordt afscheid genomen van de brede verzorgingsstaat in ruil voor een ministelsel van bijstand dat moet worden aangevuld met private verzekeringen, samen met de introductie van de individuele verantwoordelijkheid als leidende ideologie erbij. Dat is het afscheid van de georganiseerde solidariteit als belangrijkste ideologie van het overheidsbeleid van de afgelopen jaren.

Tegelijkertijd zegt de minister-president dat hij het oranjegevoel wil terugbrengen. Je kunt echter niet straffeloos de georganiseerde solidariteit ondermijnen, die ook een van de fundamenten is van de levende gemeenschap die Nederland is. Niet voor niets is de georganiseerde solidariteit ook vastgelegd in onze Grondwet en in de sociale grondrechten. De zorg van de overheid, niet van de individuen, voor voldoende werkgelegenheid, voor een goed milieu en voor gezondheid is geformuleerd als overheidsverplichting. Je kunt de organisatie van de solidariteit niet ondermijnen zonder ook het oranjegevoel, het gemeenschapsgevoel in Nederland aan te tasten. Vanmorgen stond in het hoofdredactionele artikel in Trouw dat het wel helderheid geeft over de ideologische deling in het parlement. Daarmee kan ik het eens zijn, maar het geeft geen vooruitgang, geen maatschappelijke vooruitgang en geen politieke vooruitgang. Is dat dan de weg omhoog? Nee, het is niet meer dan het voorspiegelen van een zak goud voorbij de regenboog. De minister-president zegt dat er versterking van de economische structuur zou komen, maar eerlijk gezegd kan hij op geen enkele manier aangeven hoe de economische structuur van Nederland versterkt zal worden. Dat is sterk afhankelijk van het sociaal akkoord dat met de sociale partners wordt gesloten, maar de minister-president kan niet eens aangeven of er onderhandelingsruimte is. De theoretische mogelijkheid van onderhandelingsruimte wil hij niet noemen, terwijl hij wel degelijk de theoretische mogelijkheid van een loonmaatregel noemt. Dus ofwel de loonmaatregel gaat van tafel, want wij doen niet aan theoretische mogelijkheden, of de minister-president zegt nu dat er wel degelijk onderhandelingsruimte is.

Er wordt geen duidelijkheid geschapen over het arbeidsmarktbeleid. Welke maatregelen creëert dit kabinet? Ik heb zelf een voorstel gedaan en wil een motie indienen om het wettelijk recht op deeltijdarbeid uit te breiden naar de 360.000 bedrijven in Nederland met tien medewerkers of minder. Dat verruimt de mogelijkheden voor deeltijdwerk aanzienlijk. De heer Van Aartsen zal het mij opnieuw niet kwalijk nemen dat ik lekker een motie indien.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de werkloosheid met meer dan tienduizend personen per maand stijgt;

constaterende dat het aantal overuren en de werkdruk onder de zittende werknemers stijgt;

constaterende dat 360.000 bedrijven (de bedrijven met minder dan tien werknemers) niet vallen onder de Wet aanpassing arbeidsduur;

van mening dat uitbreiding van deze wet naar het volledige bedrijfsleven positieve effecten kan hebben op een eerlijker verdeling van het werk;

verzoekt de regering, een onderzoek in te stellen naar de effecten van een dergelijke uitbreiding en de resultaten vóór de begrotingsbehandeling van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan de Kamer te doen toekomen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Halsema. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 42(28637) (gedrukt onder28963, nr. 9).

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Voorzitter...

De voorzitter:

Sorry dat ik u onderbreek, maar het lampje brandt. U moet nu net als iedereen beknopt zijn in de woorden tussen de moties en alleen nog uw moties indienen.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Ik zal het zeer kort houden.

De minister-president zegt een schild voor de zwakken te zijn. Wij vinden dat dit kabinet een zweep voor de zwakken is. Niet voor niets hebben wij de motie-Marijnissen over de WAO ondersteund. Klein en symbolisch is waarschijnlijk de bezuiniging op de stichting Korrelatie. Telefonische hulp voor mensen in nood kost de regering heel weinig. Hier ligt wat ons betreft een collectieve verantwoordelijkheid. Ik dien hierover een motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat Stichting Korrelatie al veertig jaar informatie en advies geeft op het terrein van psychosociale en gezondheidsvraagstukken en dat Korrelatie daarmee een belangrijke laagdrempelige voorziening is;

constaterende dat het ministerie van VWS een subsidie van € 880.000 per 2004 stopzet in afwachting van een nieuwe structuur in informering en advisering;

constaterende dat Stichting Korrelatie daardoor noodgedwongen haar dienstverlening moet stoppen;

verzoekt de regering, in afwachting van de nieuwe structuur een bedrag van € 450.000 als overbruggingsfinanciering beschikbaar te stellen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Halsema, Marijnissen, Bos en Herben. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 43(28637) (gedrukt onder28963, nr. 10).

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Voorzitter. Volgens de OESO is Nederland de vieze man van Europa. Wij lopen achter in het milieubeleid. Door bio-industrie, files en luchtvervuiling is het leefklimaat in Nederland slecht. Rentmeesterschap betekent naar onze opvatting investeren in milieubeleid en in natuurbescherming. Het betekent ook investeren in openbaar vervoer, omdat dat een belangrijke bijdrage levert aan filebestrijding en aan betere omstandigheden in Nederland. Ook hierover dien ik een motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de middelen uit het kwartje van Kok zullen worden ingezet voor weginfrastructuur en onderhoud van het spoornet;

verzoekt de regering, bij de Miljoenennota 2004 uit de opbrengst van het kwartje van Kok voldoende middelen te reserveren voor het beheer en onderhoud van het spoornet,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Halsema, Bos en Marijnissen. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 44(28637) (gedrukt onder28963, nr. 11).

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Voorzitter. Maatschappelijk verzet vinden wij niet iets om je op te verheugen. Het trotseren ervan is evenmin iets om prat op te gaan. Hoe je het ook wendt of keert, maatschappelijk verzet is ook de uitdrukking van breed beleefde onrust en van onvrede. Wij denken dat het met de koers die dit kabinet inzet onvermijdelijk is dat er breed maatschappelijk verzet zal ontstaan. Wij zullen oppositie voeren, hier binnen ook door alternatieven te presenteren, zoals wij recent hebben gedaan met ons maatschappelijk tegenakkoord, en buiten. Ik dank de heer Marijnissen dat hij het grasveld alvast heeft ingezaaid, want ik ben bang dat het een hete herfst zal worden.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Voorzitter. Ik dank de minister-president voor zijn reacties op de betogen uit de Kamer, ook van de fractie van de ChristenUnie. Als ik het debat overzie en ook een beetje kijk naar de weergave ervan in de media, kan gemakkelijk de indruk ontstaan dat wij twee partijen in deze Kamer hebben, namelijk de coalitie, die de verzorgingsstaat sloopt, en de oppositie, die iedere vorm van terugtred van de overheid asociaal en onverantwoord vindt en duidt in termen van "de bijl aan de wortel van de verzorgingsstaat". In die zwart-wit tegenstelling kan mijn fractie zich niet vinden. Ik voel mij daar niet bij thuis.

De ChristenUnie onderkent de noodzaak van ingrijpende maatregelen en zal er ook niet voor terugschrikken om medeverantwoor delijkheid te dragen voor die maatregelen, voor zover ze verantwoord zijn. Maar er is wel een grens. Daar heb ik aandacht voor gevraagd in mijn eerste termijn en die grens wordt bereikt als wij raken aan de kerntaken van de overheid, de dienstbare overheid. Ik heb op psalm 72 gewezen. Dit is in algemene zin door de minister-president onderschreven en ik ben hem daar erkentelijk voor. In het debat is mij echter opgevallen dat iedere keer dat er wordt doorgevraagd over de WAO, over chronisch zieken of over gehandicapten, de minister-president een slag om de dienstbare arm houdt. De mate waarin de overheid schild voor de zwakken kan zijn, laat hij afhangen van beschikbare budgetten, nadere beleidsprogramma's en technische uitwerkingen. Dat is – om een citaat van de heer Verhagen te gebruiken – dienstbaar, mits haalbaar en betaalbaar. En dat voorbehoud, zo zeg ik tegen de minister-president, staat niet in psalm 72. Dat kan ook niet. Betaalbaarheid mag geen randvoorwaarde zijn voor het schild voor de zwakken zijn van de overheid. Het is andersom. Het laatste is een harde randvoorwaarde voor wat de overheid op financieel-economisch gebied mag doen aan bezuinigen en saneren waar het raakt aan de positie van die kwetsbaren. Als het ten koste gaat of dreigt te gaan van de meest kwetsbaren in de samenleving, dan mag het dus niet en dan moet er iets anders worden verzonnen. Dat is de opgave waar een christelijke visie, ook een christen-democratische visie, dit kabinet en deze minister-president voor stelt.

Ik ga het debat over de WAO niet overdoen. Drie weken geleden werd gesproken van een fatsoenlijke regeling. In dit debat is het teruggebracht tot een fatsoenlijke overgangsregeling. Ik heb het citaat van drie weken geleden er nog eens bij gepakt. De heer Balkenende zei als fractievoorzitter en onderhandelaar van het CDA: "Nagegaan moet worden op welke wijze, bijvoorbeeld via een publieke voorziening, ervoor gezorgd kan worden dat het inkomen is gewaarborgd, zodat men niet automatisch in de bijstand komt. Dat punt zullen wij nader bezien." Wij zullen de heer Balkenende daar in zijn nieuwe verantwoordelijkheid aan houden. Wij zullen de CDA-fractie er in de oude verantwoordelijkheid aan houden. Immers, het is toen namens de fractie gezegd.

Ik maak een opmerking over het sociale klimaat. Ontkoppeling, loonmaatregel, dreigementen, ik heb er in mijn eerste termijn bij stilgestaan. Ik heb gesproken van een oorlogsverklaring aan sociale partners. De minister-president sprak van inleidende beschietingen. Als dit de inleidende beschietingen zijn, houd je je hart vast voor wat er nog meer komt. De minister-president zei: dit kabinet wil overtuigen en doet daarbij een appèl op sociale partners. Dat is goed, maar ik houd dit kabinet voor dat dat appèl aan geloofwaardigheid en zeggingskracht wint als het gepaard gaat met specifieke, op werkgelegenheidsbevordering gerichte lastenverlichting. Ik denk aan het verder verlagen van werkgeverslasten. Ik denk ook aan de ouderenkorting, de SPOK. Niet om loonmatiging te kopen, maar om gezamenlijk die moeilijke klus te klaren.

Op de ontwikkelingssamenwerking komen wij terug bij de voorjaarsnota. Er is een principieel verschil tussen het kabinet en mijn fractie als het gaat om de problematiek van de exportkredieten. Volgens ons hoort dat uit de premieopbrengst te worden betaald en niet uit het budget voor ontwikkelingssamenwerking.

Gaan wij in dit debat moties indienen? Ik heb dat drie weken geleden wel gedaan. Ik had toen nog enige hoop dat het Hoofdlijnenakkoord aangepast zou kunnen worden. Die hoop is ijdel gebleken. In dit debat over de regeringsverklaring is op geen enkel punt ook maar enige ruimte geboden voor wijzigingen en zijn zo ongeveer alle concrete vragen en voorstellen van de Kamer doorgeschoven naar prinsjesdag en de begrotingsbehandeling die daarop volgt. Ik zou nu opnieuw moties kunnen indienen op voor ons aangelegen punten, maar ik heb besloten om dat niet te doen. Dat wil niet zeggen dat wij er zoveel vertrouwen in hebben dat het op al die punten waarover ik mijn zorgen heb geuit, wel goed zal komen op prinsjesdag. Dat vertrouwen heb ik, in tegenstelling tot andere fractievoorzitters, niet. Ik vrees echter ook vanwege de opstelling van de coalitiefracties dat moties in dit soort debatten een ritueel zijn, een illustratie van parlementaire machteloosheid. Daar wilde ik maar niet aan meedoen. Misschien wordt dat anders als de bestuurlijke vernieuwing ook de cultuur van deze Kamer eindelijk heeft bereikt.

De minister-president heeft er door alles door te schuiven naar de begrotingsbehandeling, waar ik mij op zichzelf iets bij kan voorstellen, ook voor gekozen om nog geen begin te maken met het verdienen van steun van de ChristenUnie-fractie die verdergaat dan de positief-kritische oppositiehouding die zij altijd heeft. Het wachten is op de daden en het wachten is dus ook op onze steun voor die daden.

Ik kom tot een afronding. De slotzin van de regeringsverklaring luidt: vele handen maken meer werk. 30 jaar geleden besloot een andere nieuw aangetreden minister-president, de heer Den Uyl, zijn regeringsverklaring als volgt: "Ik hoop dat in deze regeringsverklaring iets heeft doorgeklonken van wat de Spreukendichter in het Oude Testament bedoelde met de woorden 'waar visie, waar uitzicht ontbreekt, komt het volk om'." Dat lijkt op het citaat dat ik in eerste termijn van de heer Balkenende gaf uit de Schutte-bundel. In 1973 had toenmalig GPV-Kamerlid Jongeling een probleem, want hij kon het citaat uit het boek Spreuken niet terugvinden in de talrijke vertalingen die hem ter beschikking stonden. Ik heb een soortgelijk probleem met de bewoordingen die deze minister-president heeft aangereikt. Ik vraag hem of hij mij van dat probleem kan afhelpen. Niettemin sloot Jongeling 30 jaar geleden wel aan bij dat citaat uit het bijbelboek Spreuken met het volgende citaat: "Ik wil niet zeggen dat er geen goeds in die regeringsverklaring staat, maar als zij van deze gedachte van die Spreukendichter doortrokken was geweest, hadden wij een betere verklaring gekregen en had ik meer hoop en vertrouwen gehad inzake dit kabinet dan thans helaas het geval kan zijn." Ik maak die woorden graag tot de mijne.

De heer Van der Vlies (SGP):

Mijnheer de voorzitter. Ik zeg de minister-president graag dank voor zijn beantwoording. Het karakter van dit debat is inderdaad de vraag of het vertrouwensvotum aanwezig blijkt. De regel is dat dat zo is, totdat het tegendeel blijkt. Vertrouwen en gezag zijn niet vanzelfsprekend, maar moeten worden verdiend en zijn staatsrechtelijk geschonken totdat het tegendeel blijkt. Het kabinet zal nu aan het werk gaan. Veel concretiseringen van het beleid, zoals aangeduid in het Hoofdlijnenakkoord en in de regeringsverklaring, zijn doorgeschoven naar prinsjesdag, dus naar de begroting 2004 en naar het beleidsprogramma 2003-2007. Dat is aan de ene kant begrijpelijk en ook aanvaardbaar. Aan de andere kant voeren wij nu dit debat en daarin zijn dan ook afspraken te maken en uitspraken te doen.

Ik stel met erkentelijkheid vast dat de minister-president zich ook zal inspannen om het debat over waarden en normen te vervolgen. Ik had ook niet anders verwacht. Hij heeft gezegd dat toespitsing en concretisering nodig zijn. Hij heeft ook enkele aangrijpingspunten en thema's genoemd. Dat is prima. Hij krijgt daarvoor de steun van de SGP-fractie, want dit is hard nodig. Dan moet echter ook het voertuig waarmee die discussie in de samenleving wordt gevoerd, geolied blijven. De subsidie voor het daarvoor ingerichte forum moet dan niet aan het eind van dit jaar worden beëindigd. Dat zal in de begroting voor het jaar 2004 anders moeten gaan dan nu is voorgenomen.

Ik heb mij natuurlijk ook de vraag gesteld of ik moties moest indienen. Ik zal er straks één indienen. Ik had bijvoorbeeld van de partnertoets in de WAO een punt willen maken, gezien het vorige regeerakkoord en gezien hetgeen daarover nu bekend is. Ik heb begrepen dat ons deze zomer een ontwerp van een WAO-regeling zal bereiken, mede naar aanleiding van het overleg met de sociale partners op 3 juli aanstaande. De partnertoets zou daar goed in passen. Daarmee zouden verzachtingen kunnen worden aangebracht op die plek waar zich volgens ons een probleem zou kunnen voordoen. Ik neem dus aan dat de partnertoets serieus wordt meegenomen en zie daarom af van de indiening van een motie daarover.

Ik heb van de verkeersveiligheid in eerste termijn een behoorlijk punt gemaakt. Ik had een motie voorbereid, maar de minister-president – hij vond mijn aandacht terecht – heeft toegezegd dat er in de begroting 2004 wordt gekomen met concrete punten, ook qua budgettering, en nieuwe initiatieven. Wij zijn bereid om dit af te wachten.

Dan het veiligheidsplan. In het introductiedossier Justitie 2003 staat op pagina 175 van deel B een passage die onze fractie veel zorgen baart. De passage luidt dat de door het OM en de zittende magistratuur gezamenlijk ingeschatte budgettaire gevolgen van wat is voorgenomen waarschijnlijk te weinig in zich dragen aan beschikbare middelen om de ambities van het veiligheidsplan te realiseren. Dat is een objectief en publiek feit. Ook daarover hadden wij een motie voorbereid, maar collega Bos heeft er al een motie over ingediend. Die ziet op een oplossing voor de kortere termijn, namelijk voor 2003, evenzeer voor politie en rechterlijke macht. Wij moeten elkaar niet in de wielen rijden. Ik dien die motie dus niet in. Ik wacht af hoe de Kamer reageert op de motie van de heer Bos.

De minister-president sprak treffende en warme woorden over het oranjegevoel, dat wij in de politiek een beetje zijn kwijtgeraakt. Ik neem dat met hem waar. Hij refereerde aan iets wat door topsporters op zondag zou zijn gepresteerd, maar daar heb ik niet zoveel mee. Wat betreft het oranjegevoel gaat het bij mij om onze historie, onze identiteit en het Huis van Oranje, alles erop en eraan. Het gaat mij om de affectie met onze geschiedenis, voor de praktijk van nu en niet om sentimenten die tot overgevoeligheden leiden. Het gaat voorts om een stuk beschaving, onze identiteit. Iets wat daar voor ons allemaal niet bij past, is antisemitisme. Daar hebben wij te veel van meegemaakt. Kijk naar de site van het CIDI. Je schrikt je naar. Dat moeten wij niet willen. Daarom heb ik op dat punt de vrijheid genomen om daarover een motie in te dienen. Als de minister-president toezegt wat in het dictum van de motie wordt gevraagd, ben ik de eerste om de motie in te trekken.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat er in Nederland momenteel sprake is van een verontrustende omvang van antisemitische incidenten en uitingen, onder meer op internet;

overwegende dat een daadkrachtige aanpak van het antisemitisme van overheidswege noodzakelijk is;

verzoekt de regering, daartoe een integraal plan van aanpak op te stellen en de Kamer hierover vóór de komende begrotingsbehandeling van Justitie en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties te berichten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van der Vlies. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 45(28637) (gedrukt onder28963, nr. 12).

De heer Van der Vlies (SGP):

Voorzitter. Aan het eind van mijn eerste termijn heb ik het kabinet al wijsheid, volharding en vooral Gods zegen toegewenst. Ik herinner daaraan en ik kan dit nu herhalen. De SGP-fractie zal zich kritisch opstellen als het nodig is, maar ook positief en opbouwend als het even kan.

De vergadering wordt van 18.09 uur tot 20.10 uur geschorst.

Minister Balkenende:

Voorzitter. Ik dank de Kamer voor de inbreng in tweede termijn. Na mijn uitvoerige reactie in eerste termijn, beperk ik mij in tweede termijn tot de door de geachte afgevaardigden nog gestelde vragen. Ik geef uiteraard namens het kabinet ook een reactie op de ingediende moties.

Alvorens ik dat doe, een korte opmerking vooraf. Dit debat is gegaan over een groot aantal onderwerpen. Naast het financieel en het sociaal-economisch beleid is gesproken over het grote stedenbeleid, leefbaarheid en integratie, duurzaamheid, milieu, mobiliteit, vernieuwing in openbaar bestuur en van publieke dienstverlening, zorg, veiligheid, de Europese Unie en het buitenlands beleid. Aan dit debat is een zeer concreet Hoofdlijnenakkoord voorafgegaan. Dit debat zal op prinsjesdag worden gevolgd door de miljoenennota en de begrotingen en de daarbij behorende beleidsprogramma's. Daarin volgt een nadere uitwerking. Daar zullen ook de beleidsdoelstellingen verder worden gespecificeerd. Ik heb dat vandaag verschillende malen aangegeven. In dit debat heeft een aantal fracties luid en duidelijk gemaakt waar zij het niet eens zijn met het kabinet. Dat behoort ook tot een debat als dit. Ik heb echter nauwelijks of niets gehoord over concrete alternatieven. Wellicht kan dat niet worden verwacht. Degenen die nu veel kritiek uiten, wekken de verwachting straks in september, bij de algemene beschouwingen en de begrotingsbehandelingen, concreet te kunnen maken wat zij willen. Dat is ook het evenwicht. Wij komen met nadere doelstellingen. Anderen komen met alternatieven.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Ik zal het de heer Balkenende niet kwalijk nemen dat hij ons maatschappelijk tegenakkoord vergeet. Wij komen altijd met alternatieven. Wij zullen die ook verder uitwerken.

Minister Balkenende:

Over dat akkoord hebben wij een paar weken geleden al gesproken bij het Hoofdlijnenakkoord. Dat is toen ingediend. Dat komt ook terug.

De heer Bos (PvdA):

Ik mag de heer Balkenende op een concreet alternatief wijzen, dat ook in een motie is neergelegd. Ik doel op de motie van de heer Marijnissen, mede ondertekend door mijzelf en mevrouw Halsema, waarin concreet wordt voorgesteld om vandaag iets af te spreken over WAO'ers die hergekeurd worden. Er is helemaal geen gebrek aan alternatieven. Het kabinet kan zich erover uitspreken.

Minister Balkenende:

Dat zullen wij ook doen.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Ook ik spreek mijn verwondering uit over deze zinsnede van de minister-president. Gisteren heb ik een bijdrage gehouden over hoe de zaken eruit gezien zouden hebben als het aan de ChristenUnie lag. Daarvan heeft de minister-president gezegd: hij zal het mij niet kwalijk nemen dat ik het doorschuif naar prinsjesdag. Nu krijgt echter de volledige oppositie te horen dat wij geen alternatieven hebben. Zo kan het natuurlijk niet.

Minister Balkenende:

Ik meen vandaag genoegzaam te hebben aangetoond dat dit juist wel de basis voor herstel is, maar op dat punt zullen wij voorlopig wel van mening blijven verschillen. Ook dat hoort bij het debat in een democratie.

De heren Bos en Van Aartsen en anderen hebben aandacht gevraagd voor het onderwerp politiesterkte. Ik denk dat ik dit onderwerp op dit moment iets moet verbreden tot wat ik zou willen noemen: de keten in evenwicht. Ik betrek er ook de instroom in de rechterlijke macht bij waarover de heer Dittrich een opmerking maakte, de prestaties, waarover mevrouw Halsema sprak, en "Glen Mills" dat door de heer Herben aan de orde is gesteld. Ik neem deze punten hier bijeen, hoewel ik straks nog afzonderlijk terugkom op de politiesterkte.

Die verschillende punten geven precies aan hoe belangrijk het is, tot een goede ketenbalans te komen en welke risico's tot verstoring er zijn. Toezeggingen nú verstoren de opbouw van de goede handhavingsketen die iedereen wenst. Nog meer geld nú voor een van de schakels betekent minder geld elders in de keten. Uitgangspunt is het veiligheidsprogramma dat naast de huidige productie van de politie een extra doelstelling van 40.000 processen-verbaal, de aanpak van 180.000 overtredingen en dergelijke naar voren brengt. Dat is mede de basis voor de extra middelen voor het openbaar ministerie, de rechters en het gevangeniswezen, zonder dat extra investeringen zijn opgenomen in het Hoofdlijnenakkoord. Dat betekent het volgende.

Ik kan de heer Herben mededelen dat het amendement-Rietkerk inzake "Glen Mills" wordt uitgevoerd. Versnellen van de instroom van de rechters in opleiding betekent een inbreuk op de begroting van Justitie voor 2003, dús vertraging elders. Dat is ook niet nodig, want navraag bij de Raad voor de rechtspraak leert dat tot nu toe geen kandidaat-rechters zijn weggestuurd. Dat zal ook niet nodig zijn gelet op de enveloppe. De Raad voor de rechtspraak zorgt voor eventuele herplaatsing indien er tussen gerechten sprake is van verschuiving van de werklast. Dit kabinet zegt toe dat, nadat een goed beeld is verkregen van de evenwichtige opbouw van de keten en de werklast van de gerechten, de beschikbare middelen evenwichtig zullen worden verdeeld. Daarbij zal rekening worden gehouden met de genoemde punten, zoals "Glen Mills" en de uitwerking van de enveloppe. Het uitgangspunt blijft: keten in balans.

De heer Van Aartsen (VVD):

"Glen Mills" is de zaak van mijn collega-fractievoorzitter Herben, maar ik wil nog iets vragen over die rechters. Betekent wat u zegt dat het in 2003 wordt geregeld?

Minister Balkenende:

Ik heb aangegeven wat de mededelingen zijn van de Raad voor de rechtspraak. De raad stelt dat er geen sprake van is dat rechters worden weggestuurd, zoals werd gezegd. Uiteraard nemen wij ter harte wat hier is gezegd. Bovendien komt er ook nog een debat over de voorjaarsnota. Het beeld als zouden er dit jaar grote problemen zijn is in ieder geval niet conform de mededeling die wij hebben gekregen van de Raad voor de rechtspraak.

De heer Dittrich (D66):

Dit betekent dus dat wat mevrouw Erades, de president van de rechtbank in Amsterdam, heeft gezegd, namelijk dat zij rechters niet in 2003 kan aanstellen omdat het geld er niet is, niet klopt met wat de Raad voor de rechtspraak heeft gezegd.

Minister Balkenende:

Ik geef aan welke mededelingen wij hebben gekregen van de Raad voor de rechtspraak.

De heer Verhagen (CDA):

De kwestie is niet of zij worden weggestuurd, maar of zij kunnen worden benoemd.

Minister Balkenende:

Ik ga nu in op de informatie die is gevraagd. Mochten er in het lopende jaar 2003 nog problemen zijn, dan is dat een onderwerp dat kan worden bezien in het kader van de voorjaarsnota. Dat weet u ook. Ik zeg graag toe dat wij dit onderwerp nader zullen bezien en er bij de voorjaarsnota op terug zullen komen mochten er problemen zijn. Het lijkt mij het beste om in dit stadium deze afspraak te maken die ik kan maken.

De heer Verhagen (CDA):

Dat is helder. Wij stellen hier kamerbreed dat de hele veiligheidsketen op een adequate wijze moet worden vormgegeven. Daarvoor hebben wij ook extra geld vrijgemaakt. Dat betekent dat mensen die worden opgeleid ook worden benoemd om daarmee te voorkomen dat het in de keten vastloopt.

Minister Balkenende:

Ik heb gezegd dat wij heel goed luisteren naar wat de Kamer nu zegt. Ik heb een mededeling gedaan over informatie die ons heeft bereikt en ik heb verder aangegeven dat wij zonodig bij de voorjaarsnota hierop terug zullen komen naar aanleiding van opmerkingen die vandaag in de Kamer zijn gemaakt. Ik denk dat dit de beste en meest praktische afspraak is.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Ik blijf het een beetje onbevredigend vinden, want ik ken een kandidaat-rechter die bij de Amsterdamse rechtbank is weggestuurd, omdat men hem daar niet in 2003 kan plaatsen. Ik wil van u de garantie dat dit probleem er niet zal zijn in 2003, want ik heb echt andere verhalen gehoord.

Minister Balkenende:

Ik zal mij op de hoogte stellen van het geval dat u nu noemt. Voor het overige verwijs ik naar wat ik zo-even heb gezegd over de verdere behandeling.

De heer Herben (LPF):

Ik begrijp uit de toelichting van de minister-president dat het kabinet het amendement-Rietkerk zal uitvoeren. Dit amendement beoogt dat het aantal opvangplaatsen bij de Glen Mills-school wordt uitgebreid van 75 tot 125. Wij stellen in onze motie voor om het aantal plaatsen uit te breiden met 55. Valt die uitbreiding onder het ketenverhaal?

Minister Balkenende:

Ik kom straks afzonderlijk terug op die motie.

De heer Bos (PvdA):

Ik begrijp dat de minister-president afgaat op mededelingen van de Raad voor de rechtspraak. Wij hebben tot in de kranten van afgelopen weekend andere berichten kunnen lezen over wat er nu precies moet gebeuren, met name voor de rechters en de officieren van justitie in Rotterdam en Amsterdam. Misschien wil de minister-president toezeggen dat hij de Kamer nog voor de behandeling van de voorjaarsnota definitief inzicht verschaft in de verhouding tussen die berichten en wat hij ons vandaag vertelt? Ik stel voor om de motie over dit onderwerp dan aan te houden tot dat debat.

Minister Balkenende:

Dit is een uitstekende suggestie. Ik zeg graag toe dat wij de Kamer een dergelijke brief zullen zenden, opdat die tijdig kan worden besproken en behandeld in het kader van de voorjaarsnota.

De heer Bos heeft gevraagd op welke aanvullende middelen ik doel als ik spreek over de taallessen voor oudkomers. Minister Van Boxtel heeft vanaf 2000 uit de middelen voor het grotestedenbeleid ruim 20 mln euro per jaar extra beschikbaar gesteld om de wachtlijsten voor de inburgering van oudkomers terug te dringen; nu is structureel 95 mln euro beschikbaar.

Wij hebben vanmiddag lange tijd gesproken over de 0,8% ODA en de schuldenkwijtschelding. Ik wil nog een enkele aanvulling geven op wat vanmiddag is gezegd. Nederland, maar ook andere donoren, pleiten al jaren voor additionele inspanningen om schulden van ontwikkelingslanden kwijt te schelden. Het is van groot belang dat ontwikkelingslanden hun schaarse middelen aanwenden voor duurzame armoedebestrijding en dat hun begrotingsruimte minder wordt belast door hoge schuldaflossingen. Dit is internationaal geaccepteerd ontwikkelingsbeleid en het is bovendien goed ontwikkelingsbeleid.

Nu zijn er wel stringente voorwaarden gesteld voor schuldaflossing, namelijk: een verbeterde macro-economie en het hebben van een armoedestrategie. Ontwikkelingslanden beginnen in toenemende mate aan deze voorwaarden te voldoen. Dit is goed nieuws. Daarom zijn er voor de komende jaren meer middelen geraamd voor schuldaflossing.

Het bedrag van 300 mln euro is een raming. Indien het gehele bedrag in een jaar niet wordt ingezet voor schuldkwijtschelding, zullen de resterende middelen voor andere ontwikkelingssamenwerkingdoeleinden worden aangewend. Ik herhaal dat de 0,8% overeind blijft en dat wij praten over goed besteed geld.

De heer Verhagen heeft gesproken over de positie van chronisch zieken. Zoals gezegd zullen wij in het kader van het inkomensbeleid bij de begroting de inkomenspositie van kwetsbare groepen zorgvuldig bezien. Ik zeg toe dat wij bij die gelegenheid specifiek op de positie van chronisch zieken zullen terugkomen.

Hij heeft verder een belangrijke opmerking gemaakt over het Midden-Oosten en heeft terecht aandacht gevraagd voor de situatie die daar ontstaat. Ik heb in mijn eerste termijn al gezegd dat de regering zich ten volle zal inzetten – in kwartetverband en bilateraal – om de vrede in het Midden-Oosten te bevorderen. De "roadmap" beidt daarvoor de beste basis, hoe moeilijk de situatie op het ogenblik ook is.

Ik ben de heer Marijnissen nog een antwoord schuldig op zijn vragen over de woningbouw. Hij heeft gesproken over getallen van 50.000 en 80.000. In 2002 zijn er 67.000 nieuwbouwwoningen gebouwd, maar de behoefte was 90.000. De getallen liggen dus iets anders, maar hij heeft terecht gewezen op het verschil tussen behoefte en werkelijke bouw. Om de woningbouwproductie op peil te brengen, moeten gemeenten, corporaties en marktpartijen als uitvoerende partij hun verantwoordelijkheid waarmaken. Aedes, de vereniging van corporaties, heeft daartoe voorstellen gedaan. Deze worden verder uitgewerkt en het is duidelijk dat het hier niet om een vrijblijvende inspanning gaat. Het kabinet zal van zijn kant de partijen stimuleren en faciliteren om aan de slag te gaan, nodeloos ingewikkelde regelgeving vereenvoudigen, procedures stroomlijnen, ruimte bieden aan particulier initiatief en ruimte bieden aan gemeenten in het landelijk gebied om te bouwen voor de eigen bevolking. Belangrijk is ook de recent bij de Tweede Kamer ingediende nieuwe Wet op de ruimtelijke ordening die moet leiden tot bundeling en verkorting van procedures. Ik noem tot slot nog de verstedelijkingsafspraken die binnenkort door het kabinet worden gemaakt met de regio's. Ik hoop dat ik de vragen van de heer Marijnissen zo naar behoren heb beantwoord, maar ik wil daarbij wel onderlijnen dat wij er inderdaad naar moeten streven om de productie te verhogen.

De Tweede Kamer wordt al twee maal per jaar geïnformeerd over de ontwikkeling van de sterkte van politie door de minister van BZK. Daarbij wordt aangegeven hoeveel van de extra politiesterkte van 4000 is gerealiseerd. Er wordt tevens een prognose gegeven van de sterkteontwikkeling in de komende jaren. Het is natuurlijk feitelijk mogelijk om bij de sterktebrief voortaan de sterkteontwikkeling niet alleen grafisch weer te geven, maar ook in feitelijke aantallen. Daarbij staat de vraag centraal of de sterktedoelstelling, zoals beoogd in 2010, wordt bereikt. De Kamer krijgt daarmee een maal per jaar meer cijfermatig inzicht in de waarschijnlijk meerjarige ontwikkeling van de sterkte. Daarbij wil ik overigens opmerken dat de cijfers een zekere mate van schijnzekerheid geven omdat het voorspellingen zijn. Daarnaast zijn de cijfers afhankelijk van de informatie die de korpsbeheerders aanleveren. In dit verband zal ook aandacht worden gegeven aan de beheersbevoegdheden van de minister van BZK. Daarover zal naar verwachting aan het eind van dit jaar een wetsvoorstel worden ingediend.

De heer Van Aartsen (VVD):

Op dit punt wil ik de minister-president, voor zover mij dat past, een waarschuwing geven. Ik herinner me een periode waarin een minister van BZK hiermee redelijk in de problemen is gekomen. Dat moeten wij zien te voorkomen. Ik hoor nu weer het jaartal 2010. Ik wil een dringend appèl doen op de minister-president om uit te gaan van deze kabinetsperiode en om per jaar aan te geven hoe het verloop van de politiesterkte is in deze periode. De eindconclusie moet zijn dat er in 2007 meer blauw op straat is. Daar gaat het mijn fractie om. In 2010 zit er een volgend kabinet. Mijn fractie wil gewoon dat er in de komende jaren, met alle problemen die daarbij komen, meer blauw op straat komt. Wij willen dus weten hoe die sterkte zich ontwikkelt.

Minister Balkenende:

Ik heb net gesproken over feitelijke aantallen in het overzicht dat wordt gegeven. Ik heb ook gezegd dat zal moeten worden aangegeven hoeveel van de extra politiesterkte is gerealiseerd. Volgens mij is wat ik heb gezegd precies wat u voorstelt.

De heer Van Aartsen (VVD):

Ik heb u een gedachte aan de hand gedaan over de zogeheten "doen en daden-index", of hoe men dat ook wil noemen. Mijn fractie wil gewoon dat inzicht hebben. Dat hoeft u niet nu te geven, maar wij willen helderheid hebben over die ontwikkeling in de komende kabinetsperiode bij de rijksbegroting 2004.

Minister Balkenende:

Ik heb aangekondigd dat het gaat om cijfermatig inzicht in de te verwachten sterkte. Dan is het logisch dat wordt aangegeven wat er per jaar gebeurt. Volgens mij kom ik daarmee tegemoet aan uw voorstel. Ik heb wel gezegd dat wij afhankelijk zijn van de informatie die korpsbeheerders verstrekken.

De heer Van Aartsen (VVD):

Er staat een prachtige passage in het Hoofdlijnenakkoord die te maken heeft met de bevoegdheden van de minister van BZK. Die moeten in de komende periode worden versterkt. Mijn advies aan u en de minister van BZK is om daar vanaf nu gebruik van te maken. De invloed moet duidelijk worden gemaakt. Er mag wat dat betreft wel wat meer centralisme komen in het politiebeleid. Ik weet dat dit zeer omstreden is, maar het is iets wat Nederland en deze samenleving van u vragen.

De heer Bos (PvdA):

Dit innige verlangen van de heer Van Aartsen stond ook verwoord in de motie die hij nog niet wilde ondersteunen, maar die wij nu net hebben aangehouden. Ik meen dat de heer Balkenende voor de avondpauze zei dat er nog een aantal zaken speelde rondom de precieze politiesterkte en dat er overleg was met een aantal betrokkenen op lager niveau, zoals korpsbeheerders, die daar ook hun eigen beslissingen over nemen. Ik ga ervan uit dat de vragen hierover die nog niet zijn beantwoord, in de komende debatten over de voorjaarsnota worden beantwoord, zodat de vragen over de rechters, de officieren en de politie in samenhang kunnen worden besproken.

Minister Balkenende:

U hebt net al succes gehad met de rechterlijke macht. Ik heb daarover een toezegging gedaan. De heer Van Aartsen doelt echter op iets anders, namelijk op het cijfermatig overzicht. Dat zal op een ordentelijke manier worden gemaakt. Ik kan niet toezeggen dat dit lukt voor de voorjaarsnota. Dat lijkt mij niet correct.

De heer Bos (PvdA):

U hebt voor de avondpauze gezegd dat de precieze vraag of er inderdaad meer blauw zal zijn mede afhankelijk is van beslissingen die door korpsbeheerders en anderen dan ministers worden genomen, bijvoorbeeld beslissingen over hoeveel mensen een opleiding gaan volgen. Er is dus nader overleg nodig om daarin een definitief inzicht te verkrijgen. Het enige wat ik vraag, is om dat nader overleg zo spoedig te hebben afgerond dat de informatie beschikbaar is wanneer wij daarover van gedachten wisselen.

Minister Balkenende:

Ik zal proberen, de informatie zo snel mogelijk gereed te hebben.

De voorzitter:

Op verzoek van de heer Bos stel ik voor, zijn motie (28637, nr. 34, gedrukt onder 28963, nr. 1) van de agenda af te voeren.

Daartoe wordt besloten.

Minister Balkenende:

Voorzitter. De heer Van Aartsen sprak zojuist al van een mix van doen en daden. Hij begon met de suggestie dat ministers veel aandacht zouden moeten geven aan de dialoog met onder anderen uitvoerenden en ambtenaren op de terreinen van zorg en onderwijs. Aan de suggestie over het voeren van dat overleg zullen wij graag gehoor geven. Vervolgens gaat het over het formuleren van concrete doelstellingen. Welnu, dat behoort zijn weerslag te krijgen in het beleidsprogramma en de begroting. Langs deze lijnen kan tegemoet worden gekomen aan de wens van de heer Van Aartsen.

De heer Van Aartsen heeft ook gesproken over het moslimextremisme. In december 2002 heeft de minister van Justitie aan de Tweede Kamer een notitie toegezegd over extremisme en terrorisme. In deze nota c.q. notitie wordt ingegaan op de door hem aangegeven onderwerpen, zoals strafbaarstelling en recrutering voor de jihad, alsmede het al dan niet verbieden van terroristische organisaties. Deze nota is geagendeerd voor het algemeen overleg met de Tweede Kamer op 26 juni aanstaande. Uiteraard streeft het kabinet ernaar om de nota tijdig naar de Kamer te zenden.

De heer Herben heeft gesproken over het kwartje van Kok, mede in relatie tot de magneetzweefbaan en de besparingen in het kader van de bouwenquête. Zoals ik in de eerste termijn al heb gezegd, is de door de heer Herben genoemde herfasering van de magneetzweefbaan geen oplossing voor het extra onderhoud dat nodig is. Ik moet hem evenwel gelijk geven, dat er voor 2010 al een beperkt bedrag is gereserveerd voor de snelle verbinding naar het Noorden, en wel 450 mln. Dat geldt echter, zoals de heer Herben ook al heeft aangegeven, pas vanaf 2008. Dat is veel te laat. Met het kwartje van Kok kunnen wij al vanaf volgend jaar aan de slag. Bovendien is hiermee ruim 3 mld gemoeid in de periode tot 2010. Ingewikkelde voorfinancieringsconstructies zijn zo niet nodig. Wat ons betreft, is dit ook de definitieve aanpak.

Wat de aanbevelingen betreft van de enquêtecommissie Bouwnijverheid zal de komende jaren worden gewerkt aan de verdere professionalisering van de opdrachtgeversrol en de verscherping van handhaving en toezicht. Op voorhand is niet te zeggen of dergelijke maatregelen al dan niet tot besparingen leiden. Het is voor ons in ieder geval te onzeker om dergelijke mogelijke besparingen te zien als dekking voor het noodzakelijk extra onderhoud.

De heer Herben heeft nog een vraag over Europa gesteld. In mijn eerste termijn heb ik al gezegd dat wij eergisteren met de Eerste en de Tweede Kamer zeer uitgebreid hebben gesproken over de Conventie en de toekomst van Europa. Het is bekend dat wij een communautair Europa voorstaan met een evenwicht tussen de instellingen, een Europa met een sterk democratisch gehalte. Op het ogenblik worden de laatste onderhandelingen gevoerd over de Conventie. Volgende week donderdag en vrijdag zullen de regeringsleiders van de Europese Unie in Thessaloniki over dit onderwerp spreken. Daaraan voorafgaand zullen wij in een algemeen overleg hier verder over van gedachten wisselen.

De heer Dittrich is ingegaan op verschillende onderwerpen die ik mijns inziens al behandeld heb. Ik noem de rechtersopleiding en een aantal veiligheidsaspecten.

Mevrouw Halsema maakte mij het verwijt dat ik niet gereageerd heb op haar verwijt dat het kabinet-Balkenende I niet geregeerd zou hebben. Wij zouden de werkloosheid hebben laten oplopen en wij zouden het EMU-saldo hebben laten verslechteren. Ik beklemtoon nogmaals dat economische stagnatie dit jaar en verleden jaar absoluut niet aan het vorige kabinet kan worden verweten. Integendeel. Ik wil haar graag voorhouden wat er zou zijn gebeurd, als het kabinet geen Miljoenennota 2003 had ingediend en als het kabinet geen sociaal akkoord met de sociale partners in het najaar had gesloten. In de Miljoenennota 2003 zijn de effecten van zowel het Strategisch akkoord als het aanvullend pakket van het kabinet verwerkt naar aanleiding van het snel verslechterende economische beeld. In het Strategisch akkoord en het aanvullend pakket zijn maatregelen genomen ten einde de structureel economische problemen waarmee ons land kampt, aan te pakken. Zo is via het sociaal akkoord een knik in de arbeidskostenontwikkeling tot stand gebracht in zowel de publieke als de private sector, ten einde de uitholling van onze concurrentiepositie een halt toe te roepen. Met deze maatregelen was reeds een begin gemaakt met de noodzakelijke pas op de plaats, om weer aansluiting te vinden bij onze concurrenten, de stijging van de werkloosheid een halt toe te roepen en een stevig fundament te leggen voor de komende jaren. Mogelijkheden voor structurele economische groei nemen toe. Het Hoofdlijnenakkoord geeft hieraan een verdere impuls.

Het gunstig structureel effect op het EMU-saldo van het Strategisch akkoord bedroeg 0,3% BBP en dat van het aanvullend pakket 0,2% BBP. Als wij deze maatregelen niet zouden hebben genomen, zou het EMU-saldo 0,5% BBP slechter zijn uitgekomen. Daarmee zou het zicht op structurele overschotten, die nodig zijn voor de schuldaflossing met het oog op de vergrijzing, achter de horizon zijn verdwenen.

Zo kan ik doorgaan met het naar voren brengen van verschillende elementen. Ik kan ook dingen zeggen over het centraal akkoord dat is bereikt. Het is noodzakelijk geweest om tot deze afspraken te komen omdat anders de loonontwikkeling hoger zou zijn geweest dan wat wij nu zien. Wij hebben een verstandig spoor gekozen door het vorig jaar deze maatregelen te nemen. Ik ben het helemaal niet eens met het verwijt dat er niet is geregeerd. Zowel de financiële maatregelen van het vorig jaar als het sociaal akkoord waren stappen die gezet moesten worden.

Mevrouw Halsema vroeg of het kabinet zelf gaat investeren in maatschappelijke opvang. Het belang van 24-uurscrisisopvang wordt niet voor niets genoemd in het Hoofdlijnenakkoord. Het kabinet vindt dat dit in het belang is van de leefbaarheid in de grote steden. De uitvoering van dit beleid ligt bij gemeenten, in samenwerking met andere maatschappelijke instellingen, zoals woningcorporaties, Leger des heils en dergelijke. Het kabinet heeft 100 mln euro gereserveerd in de enveloppe voor preventie. In welke mate daarvan geld naar maatschappelijke opvang zal gaan, ziet men met prinsjesdag. Daarbij zal ook het komende IBO-rapport over het functioneren van maatschappelijke opvang worden betrokken.

Mevrouw Halsema vroeg naar de VBTB-doelstelling met betrekking tot het presteren van de politie. Meer in het bijzonder wenst zij te vernemen welk minimaal opsporingspercentage de politie gaat bereiken. In mijn eerste antwoord verwees ik al naar de voorstellen die de Kamer zullen bereiken bij de begroting 2004. Daarbij zal het kabinet meer precies ingaan op de doelstellingen. Daarnaast verwees ik naar de prestatieconvenanten die met onder meer de politie worden afgesloten. Ook in deze termijn zie ik dat niet anders. Daarbij komt, zo gaf ook de heer Dittrich aan, dat het niet alleen om cijfers en prestatiedoelstellingen gaat. Daar moet niet rigide mee om worden gegaan. Het gaat er ook om dat de politie op straat is om toezicht te houden en de oor- en oogfunctie te vervullen. Niet alles is te meten en weer te geven in cijfers.

Als mevrouw Halsema vraagt of wij ons moeten neerleggen bij de huidige opsporingspercentages is mijn antwoord helder: nee, het kan beter. Daarom is het vorige kabinet gekomen met het veiligheidsprogramma en streeft ook dit kabinet naar een verbetering van het presterend vermogen van de gehele strafrechtketen. De Kamer zal van mij heden geen percentages horen.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Ik zal daar niet opnieuw op aandringen, maar ik heb nog wel een vraag over de maatschappelijke opvang. Elk jaar opnieuw debatteren wij over de tekorten in de maatschappelijke opvang: de wachtlijsten, te weinig plaatsen, waardoor bijvoorbeeld mishandelde vrouwen, voor wie de maatschappelijke opvang ook bedoeld is, dikwijls geen plek krijgen en in ieder geval niet direct. Dat probleem kan verholpen worden door vraagfinanciering te introduceren voor de maatschappelijke opvang. Dat is een van de weinige hulpverleningsinstellingen die daarvan is uitgesloten. Het is een vraag die ik eerder heb gesteld. Het is vreselijk Haags jargon, maar is het kabinet bereid het principe van boter bij de vis, dat wel wordt gehanteerd voor andere instellingen, ook te introduceren voor de maatschappelijke opvang?

Minister Balkenende:

Dit moment lijkt mij niet het goede moment om de discussie over de vraagfinanciering aan te gaan. Ik zeg toe dat wij bij de verdere plannen die wij ontwikkelen dit element zullen meenemen.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Zou u dan, bijvoorbeeld voorafgaand aan de begroting 2004, kunnen aangeven waarom u, zo dat het geval mocht zijn, niet wilt overgaan tot het principe van boter bij de vis? Het zou ons in één klap af helpen van de terugkerende discussies over de tekorten.

Minister Balkenende:

Het lijkt mij goed dat wij terugkomen op deze discussie. Deze toezegging doe ik.

De heer Rouvoet wees op de uitdrukking "wacht onze daden af" en verbond dat met prinsjesdag. In dat licht heeft hij geen moties ingediend of vragen gesteld. Wij hebben de positief kritische instelling van zijn woorden geproefd. Wij hebben goed naar hem geluisterd. Wij zullen het debat waar nodig voortzetten.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Voorzitter. Er zat natuurlijk wel een vraag in mijn verhaal, met name op het punt van de WAO. Ik heb gewezen op de uitspraken die de minister-president drie weken geleden heeft gedaan. Deze vraag zal ik nu expliciet maken. Kan hij bevestigen dat hij drie weken geleden, toen sprekend namens de CDA, heeft gezegd dat er een publieke voorziening zal komen waardoor de WAO'ers jonger dan 45 jaar, die hergekeurd worden en daarna gedeeltelijk arbeidsongeschikt worden verklaard, niet in de bijstand terechtkomen? Daar wilde hij naar kijken. Als hij dat nu bevestigt, dan heb ik daar wat aan.

Minister Balkenende:

Wij zijn vanochtend uitgebreid bij dit onderwerp stil blijven staan en ik vind het niet nodig om alles wat ik erover gezegd heb, nog een keer te zeggen.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Ik ben het met u eens dat wij de discussie niet moeten overdoen, maar wij hebben gisteren en vandaag gesproken over een fatsoenlijke overgangsregeling. Ik heb u een eenvoudige, feitelijke vraag gesteld. Drie weken geleden konden wij andere uitspraken uit uw mond optekenen, namelijk dat u een publieke voorziening wilde waardoor gewaarborgd zou worden dat die mensen niet automatisch in de bijstand terechtkomen. U hoeft niet te herhalen wat u vanmorgen gezegd heeft, ik wil dat u herhaalt wat u toen gezegd heeft.

Minister Balkenende:

Mijnheer Rouvoet, u bent staatsrechtelijk goed genoeg onderlegd om te weten dat ik nu spreek als minister-president en dat ik nu het kabinetsbeleid verdedig. Als het gaat om de opstelling van de CDA-fractie, dan kunt u daar bij die fractie naar vragen. En wat de inhoud betreft heb ik vanmorgen een- en andermaal aangegeven hoe het kabinet tegen dit alles aankijkt. Het lijkt mij niet goed om alles wat al gezegd is, aan te vullen met herhalingen.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Dan trek ik de conclusie dat u niet ontkent dat u het drie weken geleden gezegd heeft, maar dat u zegt dat u dat toen in een andere rol heeft gezegd. Ik weet inderdaad goed wat uw staatsrechtelijke positie is; ik heb in tweede termijn gezegd dat wij u zullen houden aan wat u drie weken geleden als inzet heeft toegezegd. En wij zullen de CDA-fractie eraan houden dat dit namens het CDA is toegezegd. Maar wij zijn het er dus over eens dat uw stelling toen was: geen overgangsregeling, maar een fatsoenlijke regeling waardoor gewaarborgd zal worden dat deze mensen niet in de bijstand terechtkomen. Als wij het daar maar over eens zijn.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Heeft de confrontatie van de minister-president met de minister van Financiën in de afgelopen weken ertoe geleid dat zijn standpunt van drie weken geleden geen kabinetsbeleid is geworden, geen kabinetsstandpunt?

Minister Balkenende:

Ik heb vandaag duidelijk gezegd dat dit onderwerp zorgvuldig in het kabinet bekeken zal worden en dat wij de Kamer zullen informeren als wij gereed zijn met een standpuntbepaling en besluitvorming. Ik ga dan ook niet in op de verdere contacten die ik heb met de minister van Financiën of met de minister van Sociale Zaken. Die zijn nu niet aan de orde.

Ik dank de heer Van der Vlies voor zijn bijdrage. Ik heb al aangegeven dat ik het een en ander daaruit ter harte zal nemen. Op de motie die hij heeft ingediend, zal ik zo dadelijk ingaan.

Dan ben ik toe aan een reactie op de verschillende moties. De motie van de heer Bos op stuk nr. 34 is aangehouden, dus daar hoef ik nu niet verder op in te gaan.

De motie op stuk nr. 35 gaat over de reconstructie en over het oormerken van 100 mln per jaar voor het realiseren van de ecologische hoofdstructuur. Het is goed om nog eens op te merken dat een debat over de regeringsverklaring anders van aard is dan algemene politieke beschouwingen. De precieze toedeling van de intensivering van 700 mln voor de komende vier jaar voor de EHS en voor reconstructie zal plaatsvinden in de begroting voor 2004. Het kabinet onderstreept de wens van een snelle start van de reconstructie in de zandgebieden. Een bedrag van 100 mln per jaar oormerken voor de EHS zou de flexibiliteit en de inzet van middelen beperken en het zou bovendien betekenen dat er in 2004 geen geld aan reconstructie wordt besteed. Het signaal dat er een goede verdeling moet worden gemaakt, hebben wij goed tot ons laten doordringen. Het kabinet onderstreept het belang van de EHS. Niet voor niets staat er in het Hoofdlijnenakkoord dat realisering van deze structuur in 2018 van vitaal belang is. Gelet op deze argumentatie moet ik de Kamer aanneming van deze motie ontraden.

De heer Bos (PvdA):

Betekent dit nu dat de minister-president eigenlijk afstand neemt van de brief waarin minister Veerman aangeeft dat er 100 mln nodig is om de ecologische hoofdstructuur in 2018 te realiseren? Of neemt hij afstand van deze doelstelling in het regeerakkoord?

Minister Balkenende:

Ik neem daar geen afstand van, ik heb gezegd dat wij de invulling zullen aangeven in de begroting voor 2004. Daarin zal de precieze verdeling van de middelen worden aangegeven. Dat heb ik trouwens vandaag al een keer gezegd.

De heer Bos (PvdA):

Maar u heeft ook gezegd dat het geen 100 mln zal zijn omdat u dan geen geld meer heeft voor andere dingen.

Minister Balkenende:

Ik ga nu niet verder op deze motie in. Ik heb aangegeven dat wij op prinsjesdag nadere plannen bekend zullen maken.

De motie van de heer Bos op stuk nr. 36 heeft betrekking op de OZB. Hij bepleit een andere aanwending van deze financiële middelen. Het kabinet is van oordeel dat het pakket van lastenmaatregelen samenhangend, evenwichtig en adequaat is. De heer Bos stelt nu voor om de lasten van burgers te verzwaren en die van bedrijven te verlichten. Dit zou de koopkracht van burgers verminderen en het zou een evenwichtige inkomensverdeling verslechteren. Om die reden ontraadt het kabinet aanvaarding van de motie.

De motie-Marijnissen op stuk nr. 37 heeft betrekking op de categorie WAO'ers jonger dan 45 jaar en een publieke inkomensvoorziening. Ik heb reeds toegezegd dat een fatsoenlijke overgangsregeling zal worden vormgegeven. De garantie dat geen enkele inkomensachteruitgang zal optreden, kan ik echter niet geven. Het kabinet heeft aangegeven, op korte termijn in het totaal van de WAO-voorstellen met een nadere uitwerking te komen. Op dit moment wil ik daarop niet vooruitlopen. Om die reden moet ik aanvaarding van de motie ontraden.

De motie van de leden Marijnissen en Halsema op stuk nr. 38 heeft betrekking op het ziekenfondspakket en de solidariteit in de zorg tussen gezonden en zieken en tussen armen en rijken. Daarin wordt uitgesproken dat de plannen van de regering worden afgekeurd. De heer Marijnissen wil dat het kabinet afziet van de voorgenomen maatregelen in de zorg, omdat zij afbreuk doen aan de solidariteit. Het kabinet ziet dat toch anders, maar daarover zal hij niet verbaasd zijn. Wie nu oud of ongezond is en een private verzekering heeft, kan bevestigen dat het huidige stelsel helemaal niet zo mooi is voor iedereen. De premies zijn zeer hoog en de mogelijkheid om over te stappen naar een andere verzekering bestaat feitelijk niet. Het nieuwe zorgstelsel is daarentegen buitengewoon solidair. Iedereen kan onder dezelfde condities deelnemen, er is altijd acceptatieplicht en er is geen premiedifferentiatie. Het is jammer dat de heer Marijnissen dit element niet onderkent. Wat de voorgenomen pakketverkleining betreft is er alle reden om altijd kritisch te blijven kijken naar de scheidslijn tussen de collectieve verzekering en de individuele verantwoordelijkheid. Overigens komen alle concrete voorstellen te zijner tijd ter sprake in de Kamer. Het centrale criterium is dan of het maatschappelijk verantwoord is dat mensen een voorziening zelf moeten betalen. Zo ja, dan is het verantwoord om de voorziening uit het pakket te halen. De redenen voor het introduceren van een eigen risico heb ik reeds uiteengezet: meer kostenbewustzijn bij de burger binnen aanvaardbare grenzen. Tegen die achtergrond ontraadt het kabinet aanvaarding van de motie.

De voorzitter:

Ik krijg van leden en met name van fractievoorzitters die het debat nog intensiever volgen, klachten dat de minister-president niet is te verstaan vanwege het geroezemoes in de zaal. Ik vraag iedereen vriendelijk om niet door het debat heen te praten, om ook niet naar de wandelgangen te gaan en gewoon in de stoel te blijven zitten.

Minister Balkenende:

De motie-Herben op stuk nr. 39 heeft betrekking op de Glen Mills-school. Het amendement-Rietkerk wordt uitgevoerd in 2003, zodat dit jaar meer capaciteit beschikbaar komt voor de Glen Mills-school. De handhavingsketen moet in balans blijven. Voorkomen moet worden dat deze door ad-hocwijzigingen op onderdelen uit balans raakt. Zodra een goed beeld is verkregen van een evenwichtige opbouw van de keten, zullen de beschikbare middelen zo evenwichtig mogelijk worden verdeeld. Hierbij zal zeker rekening worden gehouden met de Glen Mills-school. Dat betekent dat het kabinet op dit moment aanvaarding van de motie moet ontraden.

De motie-Herben op stuk nr. 40 bevat het verzoek om te komen met een concreet actieplan bèta/techniek. Het onderwerp bèta/techniek is belangrijk. Op dat punt ben ik het geheel eens met de heer Herben. Het is echter expliciet de bedoeling dat het innovatieplatform zich zal uitspreken over de strategie en aanpak van kennisontwikkeling. Bèta en techniek komt in dat bredere kader vanzelf aan de orde. Daarom lijkt de motie mij op dit moment te vroeg en wil ik aanvaarding ervan in dit stadium ontraden.

De motie-Herben op stuk nr. 41 gaat over het achterwege laten van de hypotheekrentemaatregelen. Het zal de heer Herben niet verrassen, maar het kabinet ontraadt aanvaarding van de motie. De beperking van de hypotheekrenteaftrek is onderdeel van een evenwichtiger verdeling van de lasten. En tot zijn geruststelling: het kabinet heeft geen voornemens tot verdergaande ingrepen.

De motie-Halsema op stuk nr. 42 betreft een onderzoek naar de effecten van de Wet aanpassing arbeidsduur. Als ik het goed begrijp, vraagt mevrouw Halsema naar een reeds lopend onderzoek. Op het moment wordt de Wet aanpassing arbeidsduur geëvalueerd, waarbij specifiek aandacht wordt besteed aan kleine bedrijven. In dat geval is de motie overbodig. Als zij vraagt om extra onderzoek, ontraden wij dat vanwege de extra bureaucratie. Er vindt namelijk al een onderzoek plaats.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Ik wist niet dat het bureaucratie-argument zo onverhoeds kon opduiken. Wij vragen niet om een evaluatie van de bestaande wet, maar om aanpassing van de wet. Het gaat erom dat de 360.000 bedrijven met minder dan tien werknemers, die nu zijn uitgezonderd van de wet, er wel onder vallen. Die medewerkers hebben geen recht op deeltijd. Wij stellen voor de wet uit te breiden en vragen onderzoek daarnaar, omdat het een aanzienlijke uitbreiding is van het recht op deeltijd en mogelijkheden biedt tot een betere herverdeling van arbeid en zorg voor een heleboel medewerkers.

Minister Balkenende:

Ik zal nagaan hoe het zit met de lopende evaluatie. Ik zal ook bekijken of het element dat u aandraagt er deel van uitmaakt. Het lijkt mij dat in het kader van die evaluatie ook kan worden ingegaan op de thematiek die u aan de orde stelt.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Ik weet niet wanneer de evaluatie gereedkomt, maar ik zou het aardig vinden als zij zo kan worden uitgebreid dat zij ook een advies bevat in de richting van ons voorstel.

Minister Balkenende:

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zal ervoor zorgen dat u hierover schriftelijk wordt geïnformeerd.

De motie op stuk nr. 43 van mevrouw Halsema heeft betrekking op de stichting Korrelatie. Het ministerie van VWS subsidieert de stichting Korrelatie structureel voor de telefonische psychosociale hulpverlening. Bovendien ontvangt de stichting een tijdelijke projectsubsidie van het Fonds PGO voor de gezondheidslijn, die met ingang van 1 januari 2004 afloopt. Mede in het licht van de forse maar noodzakelijke subsidietaakstelling van VWS wordt onderzocht of een aantal bestaande subsidies voor informatie en communicatie over gezondheid naar de burger kan worden gebundeld, zodat een meer effectieve inzet mogelijk is. Op korte termijn zal worden nagegaan welke plaats de telefonische verwijsfunctie zoals de stichting Korrelatie met de gezondheidslijn hierbij kan innemen. U mag erop rekenen dat wij er serieus naar kijken, gelet op het sympathieke werk van de stichting Korrelatie. U wordt over de uitkomst geïnformeerd bij de begroting van VWS. Er is dus nog geen acuut probleem. Ik verzoek mevrouw Halsema om die reden om de motie aan te houden tot de begrotingsbehandeling van VWS.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Voorzitter. De coalitiepartijen worden ontzettend blij met het antwoord van de minister-president. Dat maakt mij natuurlijk als vanzelf achterdochtig. Het verzoek betreft een overbruggingsfinanciering. Ik ben best bereid de motie aan te houden, maar dan moet ik wel zeker weten dat de stichting niet al is opgeheven voor de behandeling van de begroting.

Minister Balkenende:

Ik heb gezegd dat er op dit moment geen sprake is van een acute situatie. Er is tijd tot de begrotingsbehandeling om hierop terug te komen. Wij hebben uw signaal goed verstaan. Dat is ook de reden waarom het in dit stadium misschien het beste is om de motie aan te houden tot het moment waarop over dit onderwerp zal worden gesproken.

De motie op stuk nr. 44 van mevrouw Halsema heeft betrekking op het kwartje van Kok en de middelen voor beheer en onderhoud van het spoornet. Zij vraagt om voldoende middelen voor de onderhoudsproblematiek van het spoor. Dit laatste is te beperkt. Het kabinet zal zorgen voor voldoende middelen voor onderhoud. Deze zullen echter niet alleen afkomstig zijn uit de opbrengst van het kwartje van Kok, maar ook uit de herprioritering van het huidige MIT. Om die reden ontraad ik aanneming van deze motie.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Voorzitter. Ik houd de motie op stuk nr. 42 over deeltijdbanen aan totdat ik de brief van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heb ontvangen. Ik neem aan dat dit snel zal gebeuren, in ieder geval voor het zomerreces. De motie op stuk nr. 43 houd ik aan tot de begroting van VWS, zoals de minister-president verzoekt. Daarbij teken ik wel aan dat wij natuurlijk dagelijks de vinger aan de pols houden.

Minister Balkenende:

Dat had ik al begrepen. Ik zou het trouwens niet anders van u verwachten.

De heer Herben (LPF):

Voorzitter. Ik houd de motie op stuk nr. 39 over de Glen Mills-scholen graag aan.

De voorzitter:

Op verzoek van mevrouw Halsema stel ik voor, haar moties (28637, nrs. 42 en 43, gedrukt onder 28963, nrs. 9 en 10) van de agenda af te voeren. Op verzoek van de heer Herben stel ik voor, zijn motie (28637, nr. 39, gedrukt onder 28963, nr. 6) van de agenda af te voeren.

Daartoe wordt besloten.

Minister Balkenende:

Voorzitter. De motie op stuk nr. 45 van de heer Van der Vlies heeft betrekking op een belangrijk onderwerp, te weten de antisemitische incidenten en uitlatingen. De aanpak van antisemitisme kan echter in breder kader worden betrokken bij het nationaal actieplan discriminatiebestrijding, dat uitvoering geeft aan de afspraken die in VN-verband zijn gemaakt. Om die reden achten wij een apart actieplan niet nodig. In het kader van het nationaal actieplan discriminatiebestrijding kan en moet duidelijk aandacht worden besteed aan het onderwerp dat de heer Van der Vlies terecht naar voren heeft gebracht.

Mijnheer de voorzitter. Ik maak enkele opmerkingen tot slot. Dit debat is in de media gekenschetst als een debat tussen links en rechts. De polarisatie in de politiek zou terug zijn. De etiketten links en rechts zijn echter niet meer zo generiek te plakken. Hoewel er nog wel iets over te zeggen valt, heb ik met deze conclusie minder moeite dan met de conclusie dat sociaal staat tegenover asociaal.

Uiteindelijk streven wij als het goed is allemaal hetzelfde doel na: een Nederland dat zich kenmerkt door welvaart en welzijn, het gevoel dat je trots bent op je land. Daar hoort bij dat iedereen met een redelijke kans eigen geluk moet kunnen najagen, zoals de heer Marijnissen terecht stelde. Dat geluk kan zowel materieel als immaterieel zijn. Feit is dat het hebben van werk daar een heel belangrijke rol in speelt, voor degene die werkt, maar ook voor zijn of haar omgeving. Daar hoort net zozeer bij dat er tijd en aandacht is voor elkaar, dat samenleven inderdaad niet iets is wat je alleen doet. Feit is ook dat ons sociale stelsel zich in de wereld en in Europa positief onderscheidt. Van een asociaal stelsel is volstrekt geen sprake. Het gaat er wel om, het stelsel ook in de toekomst in stand te houden. Waar wij verschillen met deze doelen, gaat het om de weg ernaartoe en soms ook om de vraag over wat wel en niet als probleem wordt ervaren.

Dit heeft alles te maken met een mens- en maatschappijvisie. Het tekent echter ook onze democratie in al haar verscheidenheid en pluriformiteit. In al die verscheidenheid moet er wel een eenheid zijn, zoals die eenheid ook moet gelden voor de hele samenleving.

Bij respect over en weer hoort ook het luisteren naar elkaar, in de Kamer en als politici in die samenleving. Wij moeten luisteren om te weten wat er leeft. Wij moeten luisteren om de Haagse werkelijkheid te toetsen aan de praktijk. Dat zal niet altijd betekenen dat je het iedereen naar de zin kunt maken, maar ook eerlijkheid kan met vertrouwen worden beloond.

Vertrouwen van deze Kamer, daar ging het in dit debat om. Vertrouwen moet niet worden verengd tot enkel de inhoud van het beleid, want dan valt al snel de conclusie te trekken dat dat vooral van de coalitiepartijen valt te verwachten. Ik hoop dat vertrouwen kan worden geduid in diezelfde eerlijkheid en het wederzijds respect. Aan ons de uitdaging om de afspraken die wij met de Kamer maken, na te komen om een open en eerlijk debat te voeren. Je hoeft het niet met elkaar eens te zijn om elkaar te vertrouwen. Dit kabinet ziet het als een opdracht om dat vertrouwen te verwerven.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik heb begrepen dat er bij de fracties geen behoefte bestaat aan een lange schorsing voordat wij tot stemmen overgaan.

De vergadering wordt van 21.03 uur tot 21.15 uur geschorst.

De voorzitter:

De heer Van der Vlies heeft mij tijdens de schorsing gevraagd om in de gelegenheid te worden gesteld, heel kort in derde termijn over een specifiek punt het woord voeren. Ik stel voor, hiertoe gelegenheid te geven.

Daartoe wordt besloten.

De heer Van der Vlies (SGP):

Voorzitter. Het gaat over mijn motie op stuk nr. 45. De minister-president zei: de motie is sympathiek, het doel wordt door iedereen wel gezien en gesteund, maar eigenlijk moet je het in een breder kader beoordelen. Op zichzelf heb ik daar wel begrip voor, maar ik wil niet zien gebeuren dat het in de tijd weer wegschuift. Het is namelijk een urgent en actueel probleem. Daarom had ik gevraagd naar een plan van aanpak bij de behandeling van de begrotingen van Justitie en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. De vormgeving is natuurlijk secundair. Als er een brief ligt op het moment dat wij die begrotingen in de Kamer behandelen, is mijn doel bereikt. Ik zou het heel plezierig vinden als de minister-president dat kan toezeggen.

Minister Balkenende:

Voorzitter. De heer Van der Vlies heeft terecht gezegd dat het kabinet met sympathie naar zijn voorstel heeft gekeken. Het gaat hem niet direct om de precieze vorm, maar hij vraagt of het kabinet met een brief komt waarin op deze thematiek wordt ingegaan en wel tijdig voor de behandeling van de begroting van Justitie. Ik ben graag bereid om die toezegging te doen, namelijk dat er een brief komt over het onderwerp waarvoor de heer Van der Vlies aandacht heeft gevraagd. Ik hoop dat ik daarmee ook in zijn geest handel.

De heer Van der Vlies (SGP):

Voorzitter. Het past mij de motie in te trekken, want mijn doel is bereikt.

De voorzitter:

Aangezien de motie-Van der Vlies (28637, nr. 45, gedrukt onder 28963, nr. 12) is ingetrokken, maakt zij geen onderwerp van beraadslaging meer uit.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Aan de orde zouden zijn de stemmingen over de moties die zijn ingediend bij het debat over de brief van het Presidium over de controle op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten (28833). Ik stel u voor om die stemmingen uit te stellen tot aanstaande dinsdag. De reden is dat ik aan het kabinet heb gevraagd om zijn standpunt over die moties te geven. Het betreft uiteraard een volledig interne kwestie van de Kamer, waarover de Kamer, zoals altijd, volledig autonoom kan beslissen. Fracties zijn uiteraard vrij om het standpunt van het kabinet daarbij in overweging te nemen; het is uiteraard niet aan mij om dat te bepalen. In dit geval, waar een wisselwerking bestaat tussen Kamer en kabinet, leek het mij nuttig om het oordeel van het kabinet te vragen. Ik heb dus in mijn eigen verantwoordelijkheid als voorzitter van het Presidium dat oordeel gevraagd.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Voorzitter. Ik vind dit toch een beetje een vreemde gang van zaken. In het debat van vorige week is dit absoluut niet aan de orde geweest. De Kamer stelt haar eigen Reglement van orde vast en daarvoor heeft zij, zeker in het duale systeem, geen adviezen nodig van het kabinet. Ik mag aannemen dat wat u net zei, geen presidiumbesluit is, want in het Presidium is het niet besproken. Uw mededeling komt nu als een duveltje uit een doosje. Ik moet u zeggen dat ik dit echt een vreemde gang van zaken vind. Ik ben het er niet mee eens, dat dit zo gebeurt.

De voorzitter:

Ik herhaal dat dit een beslissing van mijzelf is geweest. Ik neem die als voorzitter van het Presidium ook geheel voor mijn verantwoordelijkheid. Ik heb dit niet besproken met de overige leden van het Presidium. Het leek mij nuttig dit advies te vragen, maar de Kamer is volledig autonoom in deze beslissing over de interne organisatie en uiteraard ook als het gaat om andere beslissingen. Gezien het feit dat de uitkomst van de moties, indien aangenomen – dat staat ook in de brief van het Presidium – gevolgen kan hebben voor het verkeer tussen kabinet en Kamer waar het betreft de inlichtingen- en veiligheidsdiensten, leek het mij nuttig dit oordeel te vragen.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Ik vraag mij toch af welke informatie u wilt hebben. Het lijkt erop dat u de Kamer beïnvloedt door advies van de regering te vragen, terwijl zij hier eigenlijk niets mee te maken heeft. Het gaat om ons Reglement van orde en niet om dat van de regering. Uw soloactie, buiten het Presidium om, vind ik een manier van werken die niet de mijne is. Ik zeg dat als presidiumlid, Kamerlid en lid van mijn fractie. U moet dat op deze manier niet doen. Ik keur dat af.

De voorzitter:

Ik vind dat jammer, Voorzittermaar ik sluit niet uit dat het aannemen van de moties gevolgen kan hebben voor het kunnen controleren van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten, omdat het kabinet daar consequenties aan kan verbinden voor de informatie die wordt verstrekt. Ik acht het nog steeds mijn plicht als voorzitter van het Presidium en als voorzitter van de Kamer om de Kamer te laten weten, voordat over moties wordt gestemd, wat de consequenties ervan zijn. Daarom dacht ik dat ik dienstverlenend bezig was in de richting van de Kamer toen ik om de informatie vroeg. Als dat niet het geval is en als de meerderheid van de Kamer toch wil stemmen, dan doen wij dat.

De heer De Wit (SP):

Voorzitter. Ik stel voor, de moties wel in stemming te brengen. Ik vind namelijk dat wat u nu heeft gedaan, in het debat naar voren had moeten worden gebracht. Ik herhaal wat mevrouw Van Gent heeft gezegd. De Kamer gaat zelf over haar eigen reglement. Uw manier van opereren rechtvaardigt te meer ons standpunt dat wij naar een vaste commissie toe moeten die in alle openheid beslist en die niet wordt geremd door eventuele opmerkingen van het kabinet. Het is onze eigen werkwijze, onze eigen procedure. Daarvoor hebben wij de mening van het kabinet niet nodig.

De voorzitter:

Dat is duidelijk. Dan gaan wij dadelijk over dit voorstel stemmen.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Ik sluit mij aan bij de gevoelens van mevrouw Van Gent en de heer De Wit. In de brief van het Presidium wordt terecht verwezen naar de discussie bij de totstandkoming van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten. Ik heb toen een amendement ingediend om te voorkomen dat de regering zou bepalen hoe in de Kamer vorm wordt gegeven aan de parlementaire controle. Het punt is in het debat van vorige week aan de orde geweest. Ik heb zelf melding gemaakt van eventuele risico's. Dat hebben anderen ook gedaan. Er was toen gelegenheid, ook vanuit vak K, om aan te geven wat men eventueel met de moties zou doen. Daar hadden wij dan over kunnen spreken. Het lijkt mij niet goed om daar achteraf over te beslissen. Ik sluit mij aan bij het voorstel om nu te stemmen.

De heer Van der Ham (D66):

Ik sluit mij aan bij het voorstel om nu te stemmen over deze moties.

De heer Rijpstra (VVD):

Ook mijn fractie heeft geen behoefte de stemming uit te stellen, met alle respect voor uw gedachten, voorzitter.

De heer Verhagen (CDA):

Ik wil in ieder geval voorkomen dat de werkzaamheden van de commissie, waarvan ik voorzitter ben, ongeacht of de stemming vanavond of volgende week plaatsvindt, worden belemmerd door een uitstel. Derhalve stel ik voor, gelet op de mening van de andere fracties, om vanavond te stemmen.

Mevrouw Van Nieuwenhoven (PvdA):

Voorzitter. Ook wij vinden dat er over de moties kan worden gestemd, tenzij u kunt aangeven aan welke minister u denkt als het gaat om het vragen van nadere inlichtingen over hoe er over de moties wordt gedacht. Wellicht kunt u ook aangeven of het over een bepaalde motie gaat, of over alle drie de moties. In bijna alle andere gevallen denk ik dat wij, gezien het debat, beter vanavond over de moties kunnen stemmen.

De voorzitter:

Ik heb vanmiddag in een brief om de mening van het kabinet gevraagd. Ik zal die brief ook aan de Kamer laten toekomen, zodat zij weet wat ik precies heb gevraagd. De brief heeft betrekking op alle moties.

Ik begrijp dat de Kamer er behoefte aan heeft, nu te stemmen. Ik zeg nogmaals dat ik de Kamer van dienst heb willen zijn nadat ik na het debat van het kabinet – zij het informeel – had vernomen dat de uitkomst van de stemming van invloed kan zijn op de mate van informatieverstrekking van het kabinet aan de Kamer. Uiteraard is de Kamer geheel autonoom, maar het leek mij mijn plicht om de Kamer tevoren te doen weten welke consequenties het aannemen van moties kan hebben. Het gaat nu eenmaal om een materie waarbij het kabinet enige mate van vrijheid heeft in het bepalen welke informatie wel en welke niet wordt verstrekt. Uw voorzitter is uw dienaar, ook vanavond, dus gaan wij stemmen.

Naar boven