Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg op 2 april 2003 over het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en de nota "Een veilig land waar vrouwen willen wonen".

De heer De Ruiter (SP):

Voorzitter. De bespreking van de nota Een veilig land waar vrouwen willen wonen was op zichzelf erg interessant, maar heeft naar mijn mening ongeveer nergens toe geleid. De SP pleit voor maatregelen op korte termijn, en voor een plan van aanpak om vrouwenmishandeling echt bij de kop te pakken. Er vallen slachtoffers, de opvang schiet tekort en de regering kijkt toe, maar voor toekijken is geen tijd. Vandaar dat ik een motie indien over de ontbrekende centrale regie en de voorwaarden, waaraan dat plan van aanpak zou moeten voldoen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de centrale regie omtrent de bestrijding en preventie van vrouwenmishandeling ernstig tekortschiet;

overwegende dat het thuisgeweld jegens vrouwen de samenleving jaarlijks een bedrag kost van circa 150 mln euro;

verzoekt de regering, op korte termijn met een plan van aanpak te komen voor de bestrijding en preventie van vrouwenmishandeling, met daarin voorstellen over:

  • - het opzetten van een landelijk meldpunt voor vrouwenmishandeling;

  • - de aanpak van het capaciteitstekort in de vrouwenopvang;

  • - het recht op een zelfstandige verblijfsvergunning voor slachtoffers van vrouwenmishandeling;

  • - het meldrecht van artsen inzake vrouwenmishandeling;

  • - het opstarten van een publiekscampagne tegen vrouwenmishandeling;

  • - het opnemen van het onderwerp vrouwenmishandeling in inburgeringscursussen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden De Ruiter en Tonkens. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 99(28600 XV).

Ik geef het woord aan mevrouw Hirsi Ali, die haar maidenspeech houdt.

Mevrouw Hirsi Ali (VVD):

Voorzitter. De uitkomst van het algemeen overleg is voor de VVD-fractie onvoldoende. De VVD-fractie is diep teleurgesteld in de nota van de staatssecretaris. Een veilig land waar vrouwen willen wonen heet de beleidsarme nota, die niet meer is dan een zoveelste stelling van de Nederlandse regering dat het haar overtuiging is dat bescherming van vrouwen en meisjes tegen alle vormen van geweld een belangrijk onderdeel moet vormen van het veiligheidsbeleid. Het is wrang om die overtuiging uit te spreken, en dat meermalen in plechtige taal in diverse nota's, zonder daaraan een geloofwaardig beleid te koppelen, waarbij die bescherming optimaal kan worden gerealiseerd. In de nota van de regering is geen begin van een oplossing te vinden.

Vanwege onvrede over de gang van zaken van de afgelopen 22 jaar en de lege antwoorden van de staatssecretaris dient mijn fractie een motie in. Gezien de beperkte spreektijd en de lengte van mijn motie zal ik direct overgaan tot het indienen daarvan.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat een samenhangend beleid inzake de preventie en bestrijding van huiselijk geweld enerzijds en geweld tegen vrouwen anderzijds ontbreekt;

constaterende dat er op dit beleidsterrein sprake is van een versnippering van informatie en onderzoek, van versnippering van middelen en expertise over minstens zes departementen en afgeleid daarvan over talloze instellingen en dat er 21 wetsartikelen van toepassing zijn;

van oordeel dat er sprake is van een ernstige situatie waarbij jaarlijks volgens de stukken van de regering:

  • - 200.000 vrouwen mishandeld worden, waarvan 50.000 het slachtoffer zijn van (zeer) ernstig geweld;

  • - 50 kinderen, 70 à 80 vrouwen en 25 mannen overlijden als gevolg van huiselijk geweld;

constaterende dat huiselijk geweld de samenleving jaarlijks een bedrag kost van circa 150 mln euro exclusief de kosten van medische zorg, schoolverzuim, jeugddelinquentie en dadervervolging dan wel behandeling;

verzoekt de regering, voor 1 september met een plan van aanpak te komen waarin in elk geval:

  • - een set van concrete doelstellingen geformuleerd is voor de komende kabinetsperiode als het gaat om Hirsi Alide preventie en bestrijding van huiselijk geweld en geweld tegen vrouwen, met als speerpunten:

  • a. cultureel gelegitimeerd geweld zoals eerwraak en genitale verminking van meisjes;

  • b. internationale vrouwenhandel;

  • c. seksueel geweld, gedwongen zwangerschappen en gedwongen abortussen;

  • d. structureel geweld met ernstige fysieke en/of psychische gevolgen;

  • - in de begroting zichtbaar maken wat zij zal doen om de verwachte resultaten te behalen, voorzien van een tijdpad;

  • - een minister aangewezen wordt die bij de Kamer verantwoording aflegt voor het hele beleid,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Hirsi Ali, Bussemaker, Van Oerle-van der Horst, Kraneveldt, Dittrich en Tonkens.

Zij krijgt nr. 100(28600 XV).

Mevrouw Hirsi Ali, ik feliciteer u van harte met uw maidenspeech. Ik val voor één keer uit mijn strikt neutrale rol door op te merken dat ik al behoorlijk lang weet dat u heel goed kunt spreken, maar dat nu heel Nederland het weet. Ik geef nu de leden gelegenheid om u te feliciteren.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Mevrouw Bussemaker (PvdA):

Voorzitter. Ik sluit mij aan bij de vorige sprekers die hebben aangegeven dat het algemeen overleg over de notitie "Een land waar vrouwen veilig willen wonen" als onvoldoende is beoordeeld en dat er onvoldoende concrete maatregelen aan gekoppeld zijn. Vandaar dat wij de motie van mevrouw Hirsi Ali mede hebben ondertekend. Ook wij vinden dat er meer moet gebeuren, in algemene zin, maar ook in meer specifieke zin. Mevrouw Albayrak heeft in juni 2000 een motie ingediend waarin wordt voorgesteld om vrouwen die een vergunning tot voortgezet verblijf hebben, in een Blijf van mijn huis zitten of met seksueel geweld te maken hebben, recht te geven op een zelfstandige huisvestingsvergunning. Wij krijgen signalen uit het veld dat die motie niet goed is uitgevoerd en dat er nog steeds problemen zijn met de zelfstandige huisvestingsvergunning. Ik vraag de staatssecretaris om daarop te reageren.

Ik kom op het zelfstandig verblijfsrecht voor vrouwen die te maken krijgen met geweld, waarover al vaker in deze Kamer is gesproken. Het is een oude, lang bestaande wens van mijn fractie om vrouwen die te maken krijgen met geweld een zelfstandig recht op verblijfsvergunning te geven. Daarover dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat vrouwen die op basis van gezinsformatie of -hereniging naar Nederland komen en die slachtoffer zijn van (seksueel) geweld binnen de relatie bescherming behoeven;

overwegende dat deze vrouwen op basis van het ondervinden van (seksueel) geweld binnen de relatie alleen, geen voortgezet verblijf wordt toegestaan na verbreking van hun relatie;

van mening dat het aantoonbaar ondervinden van seksueel geweld binnen de relatie zo ernstig is dat de mogelijkheid moet bestaan voor het slachtoffer om op zelfstandige verblijfstitel verder te kunnen leven in Nederland;

overwegende dat de regering kenbaar heeft gemaakt dat vrouwen die het slachtoffer zijn van geweld alleen, in alle vrijheid daarvan aangifte kunnen doen als er geen dreiging van verblijfsbeëindiging boven hun hoofd hangt vanwege de afhankelijke verblijfstitel;

vraagt de regering om het beleid met spoed zodanig aan te passen dat het aantoonbaar slachtoffer zijn van (seksueel) geweld binnen de relatie een zelfstandige verblijfsgrond wordt voor personen die hun relatie beëindigen;

verzoekt de regering, daartoe de eerder beloofde notitie met daarin de nodige criteria voor verlening van een zelfstandige verblijfsvergunning voor 15 juni aan de Kamer te doen toekomen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Bussemaker, Adelmund, Hirsi Ali en Tonkens. Naar mij blijkt wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 101(28600 XV).

Mevrouw Bussemaker (PvdA):

In het dictum wordt verwezen naar een notitie die minister Nawijn op verzoek van mijn collega Adelmund in de herfst van vorig jaar heeft toegezegd.

De heer Dittrich (D66):

In de motie staat dat "de mogelijkheid moet bestaan voor het slachtoffer om op zelfstandige verbijfstitel verder te kunnen leven in Nederland". Is er ook een afwegingsmoment? Is het ook mogelijk dat iemand die kort in Nederland woont, een relatie heeft en wordt mishandeld, ook weer terug kan keren naar het land van herkomst? Het lijkt nu dat men alleen in Nederland kan blijven leven. Je kunt je afvragen of er geen categorie vrouwen is die beter af is met terugkeer naar het land van herkomst.

Mevrouw Bussemaker (PvdA):

Om antwoord te krijgen op die vraag, hebben wij in de motie de passage opgenomen over de criteria. Dit betreft de notitie die al eerder door minister Nawijn is toegezegd. Dat punt kan dan worden betrokken bij de definitieve invulling van het zelfstandig verblijfsrecht.

Mevrouw Van Oerle-van der Horst (CDA):

Voorzitter. Een veilig land waar vrouwen willen wonen, daar zijn wij natuurlijk allemaal voor. Zeer teleurgesteld zijn wij over de coördinerende activiteiten van de staatssecretaris. Die hadden een toegevoegde waarde kunnen hebben voor het emancipatieperspectief. Wij voelen dat als een gemis. Om die reden dienen wij de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de coördinatie van beleid van geweld tegen vrouwen ontbreekt en dat de toegevoegde waarde vanuit het emancipatieperspectief daardoor niet zichtbaar wordt;

constaterende dat hulpverlening pas na het geweldsmisdrijf (huiselijk geweld) in beeld komt;

verzoekt de regering, preventie en bestrijding van geweld als uitgangspunt te kiezen van de in voorbereiding zijnde wet Daderaanpak huiselijk geweld en daarbij aan te geven hoe deze aanpak daadwerkelijk effect zal hebben,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Oerle-van der Horst, Tonkens, Bussemaker, Dittrich en Kraneveldt.

Zij krijgt nr. 102(28600 XV).

Mevrouw Van Oerle-van der Horst (CDA):

De verzoeken aan de regering, gedaan door mevrouw Hirsi Ali ondersteunen wij.

De motie van mevrouw Bussemaker betreft partners van mannen die op de vlucht zijn. De vrouwen zelf hebben geen gegronde vrees voor vervolging. Deze vrouwen kunnen in Nederland blijven op grond van het feit dat hun partner een status heeft. Wel zijn zij de eerste drie jaar voor hun verblijfsstatus afhankelijk van de relatie met hun man. Voorop staat dat wij geweld tegen deze vrouwen bestraft willen zien, maar wij vinden het niet goed dat vrouwen met een status worden beloond als hun echtgenoot geweld gebruikt. Dat werkt ook misbruik in de hand. Veel beter is het om de man beter te straffen en/of aan te pakken.

De motie van de heer De Ruiter steunen wij niet, omdat de CDA-fractie geen voorstander is van een landelijk meldpunt en om de zojuist genoemde reden geen voorstander is van het status verlenen aan vrouwen wier echtgenoot zich misdraagt. Bovendien bestaat al de mogelijkheid dat artsen hiervan melding maken.

Mevrouw Bussemaker (PvdA):

Ik schrok een beetje van wat mevrouw Van Oerle zei, namelijk dat vrouwen die te maken hebben met seksueel geweld beloond zouden worden door een status te krijgen. Is zij het met mij eens dat je het ook zo kunt zien dat je die vrouwen de mogelijkheid geeft aangifte te doen, zonder de angst meteen uitgezet te worden? Dat wordt met die motie beoogd. Kan zij zich ook verplaatsen in dat perspectief?

Mevrouw Van Oerle-van der Horst (CDA):

Die vrouwen kunnen aangifte doen. Niets houdt hen tegen om aangifte te doen.

Mevrouw Bussemaker (PvdA):

Zonder verblijfsvergunning zullen zij nooit aangifte doen, want zij zijn altijd bang om uitgezet te worden.

Mevrouw Van Oerle-van der Horst (CDA):

Zij kunnen aangifte doen en zij behoeven niet uitgezet te worden. Zij kunnen een beroep doen op de daderaanpak. Hun partner heeft immers de status. Wij willen dat de man bestraft wordt voor de daden die hij pleegt.

Mevrouw Hirsi Ali (VVD):

Heeft mevrouw Van Oerle de motie wel goed gelezen? In de motie gaat het niet om vluchten, maar om vrouwen die op basis van gezinsformatie of gezinshereniging naar Nederland komen en slachtoffer zijn van geweld dan wel seksueel geweld binnen de relatie.

Weet mevrouw Van Oerle dat deze vrouwen in principe legaal in Nederland zijn en een verblijfsvergunning hebben die afhankelijk is van die van hun partner? Op het moment dat er geweld wordt gebruikt en zij op straat komen te staan, zijn zij voor hun voortbestaan daarvan afhankelijk. De motie handelt dus niet over vluchtelingen of asielzoekers.

Mevrouw Van Oerle-van der Horst (CDA):

Ik herhaal dat zij aangifte kunnen doen, omdat zij legaal in Nederland zijn en Nederland kunnen verlaten. Hun partner wordt bedreigd in het buitenland en heeft een status gekregen als vluchteling. Wij vinden dat de dader bestraft moet worden.

Mevrouw Hirsi Ali (VVD):

De vrouwen die in de motie worden bedoeld, zijn in principe getrouwd met Nederlanders, dus niet met vluchtelingen. Het heeft dus niets met asiel te maken.

Mevrouw Van Oerle-van der Horst (CDA):

Het kan met beide te maken hebben. De partner kan ook asiel hebben aangevraagd.

De heer Dittrich (D66):

Een vrouw met een afhankelijke verblijfsvergunning, die aangifte heeft gedaan Van Oerle-van der Horstvan mishandeling, moet beschikbaar zijn in Nederland om onder andere als getuige te kunnen worden gehoord. Dat lijkt mij de kern van de zaak. In de redenering van mevrouw Van Oerle zou die vrouw echter al naar het land van herkomst teruggestuurd kunnen zijn, waardoor de strafprocedure misschien in gevaar komt. Het lijkt mij dat de vrouw in ieder geval de zekerheid moet hebben dat zij tijdens de procedure in Nederland kan blijven.

Mevrouw Van Oerle-van der Horst (CDA):

Dat is weer een andere vraag. De vraag is nu of echtgenotes van partners die zich misdragen automatisch het recht moeten krijgen om in Nederland te blijven. De minister gebruikt dat meestal als argument om deze vrouwen toe te laten, maar in dat geval is sprake van een recht in een individueel geval en niet van een generiek recht.

De heer Dittrich (D66):

Ik sluit aan bij uw opmerking dat deze vrouwen gewoon aangifte kunnen doen. Aangifte is echter pas het begin van een strafprocedure. Wij willen beiden dat mannen die zich schuldig maken aan mishandeling, gestraft worden. Daarvoor moet die vrouw tijdens de strafprocedure in Nederland blijven. Dus kan het nodig zijn haar een verblijfsvergunning te geven.

Mevrouw Van Oerle-van der Horst (CDA):

Je moet ook naar de dader kijken en daarop richt zich ons voorstel.

Mevrouw Tonkens (GroenLinks):

Iedereen is ervoor dat daders worden gestraft. Nu gaat het erom dat vrouwen met een afhankelijke verblijfsvergunning niet het gevaar mogen lopen het land te worden uitgezet als zij aangifte doen van mishandeling. Ik dacht dat wij het daar vorige week over eens waren. Het is ook niet veel ingewikkelder dan dat. Over de daders gaat het nu even niet.

Mevrouw Van Oerle-van der Horst (CDA):

Daar gaat het wel over. Wij vinden dat de dader aangepakt moet worden. Hij kan ook uit huis geplaatst worden.

Mevrouw Tonkens (GroenLinks):

Daar zijn alle woordvoerders het over eens en de motie is daar ook niet strijdig mee. Het gaat nu om de positie van vrouwen die aangifte doen. Zij lopen het gevaar uitgezet te worden. Dat kan ertoe leiden dat hun huis een gevangenis wordt, omdat hun mannen zeggen: zodra je aangifte doet, moet je het land uit. Die vrouwen hebben dus totaal geen recht van spreken.

Mevrouw Van Oerle-van der Horst (CDA):

Waarom zou je geen bescherming meer genieten als je aangifte doet?

Mevrouw Tonkens (GroenLinks):

Omdat je geen zelfstandige verblijfstatus hebt.

Mevrouw Van Oerle-van der Horst (CDA):

Maar je bent als partner wel legaal in Nederland.

Mevrouw Tonkens (GroenLinks):

Je hebt een verblijfstatus zolang je bij een man hoort. Zodra je niet meer bij die man hoort, is het afgelopen. Misschien moet uw fractie deze motie nog even bestuderen. Ik kan mij niet voorstellen dat u het er niet mee eens bent.

Mevrouw Bussemaker (PvdA):

Ik wil twee misverstanden over mijn motie wegnemen. Het gaat niet om vrouwen die sowieso een legale status hebben in Nederland, maar om vrouwen die bedreigd worden met uitzetting bij aangifte. In de tweede plaats strekt de motie er niet toe dat die vrouwen automatisch een verblijfsrecht krijgen. Er moet aantoonbaar sprake zijn van seksueel geweld. Misschien kunt u beide elementen betrekken bij de bepaling van uw stemgedrag.

Mevrouw Van Oerle-van der Horst (CDA):

Okay.

De heer De Ruiter (SP):

Blijft mevrouw Van Oerle van mening dat de motie van de SP zo moet worden uitgelegd dat er een generieke maatregel moet komen voor de vrouwen waar het om gaat?

Mevrouw Van Oerle-van der Horst (CDA):

Ik weet niet waar u het over hebt.

De heer De Ruiter (SP):

Dat is precies het probleem. Het gaat namelijk om afhankelijkheid van de partner. U ziet de SP er toch niet voor aan dat zij een generieke maatregel bepleit nu het van zo groot belang is dat er een zorgvuldige procedure wordt gevolgd? Ook uw opmerking over het meldrecht van artsen vind ik heel onverstandig. De SP heeft heel goed nagedacht over de positie van de arts en de positie van de vrouw waarom het gaat. Bent u het met mij eens dat, als een arts aangifte doet, de betrokken vrouw op z'n minst daarvan op de hoogte moet zijn? Bent u voor of tegen die zorgvuldigheid?

Mevrouw Van Oerle-van der Horst (CDA):

Ik heb gezegd dat het meldrecht al mogelijkheden biedt. Daar wil ik het bij laten.

De heer Dittrich (D66):

Mijnheer de voorzitter. Om te beginnen feliciteer ik vanaf deze plaats mevrouw Hirsi Ali met haar maidenspeech. Wij spreken over een belangwekkend onderwerp en het is mooi dat zij daarbij direct zo'n breed gedragen en verstrekkende motie voorstelt. Ik spreek de hoop uit dat dit voorstel bij de stemming een meerderheid haalt; daar ziet het in elk geval wel naar uit.

Huiselijk geweld is een ernstig probleem, vooral voor vrouwen, maar ook voor kinderen die nog in huis wonen. Soms geldt dat ook voor inwonende ouderen wonen. Het is dan ook van belang dat er een goede, centrale aanpak komt. Volgens de fractie van D66 moet die aanpak niet alleen gericht zijn op uithuisplaatsing van de dader, waarvan wij in het verleden altijd een groot voorstander zijn geweest. Hij moet ook gericht zijn op preventie. In de verschillende moties die aan de orde zijn, wordt dat belicht.

Eén onderwerp is onderbelicht en daarom vraag ik daarvoor de aandacht. Ik doel op vaak Marokkaanse meisjes die verwesterd zijn en willen meedoen in de Nederlandse samenleving, terwijl hun familie dat niet wil. Deze meisjes vluchten vaak uit huis en komen soms in een blijf-van-mijn-lijfhuis. De familie spant tegen hen samen, zelfs door hen te bedreigen met de dood. Het dreigen met ontvoering naar Marokko komt ook voor. Een en ander gebeurt de laatste tijd steeds meer. Wij krijgen daarover brieven. Bovendien hebben wij gesproken met meisjes die dergelijke ervaringen hebben. Het probleem is heel serieus. Heeft de regering ook signalen ontvangen hiervan? Op welke manier pakt zij het aan?

Het is opvallend dat een groot aantal moties is ingediend, terwijl de hele Kamer voorstander is van een stevige aanpak van huiselijk geweld. Helaas valt het onderwerp uiteen in allerlei verschillende onderdeeltjes, die eigenlijk samengevoegd hadden moeten worden in één grote motie van de Kamer gericht aan de regering. Het is jammer dat dit niet het geval is, omdat dat het standpunt van de Kamer wat verzwakt. Ik hoop dat het voorstellen van moties bij volgende VAO's beter gecoördineerd wordt.

Mevrouw Tonkens (GroenLinks):

Voorzitter. Van het AO inzake een veilig land voor vrouwen zijn de fractie van GroenLinks twee dingen bijgebleven. Ten eerste is gebleken dat het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen topprioriteit is van dit kabinet. Ten tweede heeft het kabinet er blijkbaar geen grootse plannen voor, noch heeft het er geld voor over. Hierdoor blijven veel klemmende problemen liggen. Het was inderdaad mooi geweest als de Kamer één motie had ingediend, maar ik had er zelf wel 50 willen indienen. Ik beperk het aantal tot twee, want dat is nu eenmaal de manier waarop een en ander gaat. Beide moties hebben betrekking op een onderwerp dat ik vorige week op verschillende manieren aan de orde heb gesteld, namelijk het perspectief van vrouwen met een onzekere verblijfsstatus. De eerste gaat over slachtoffers van vrouwenhandel.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat preventie en bestrijding van vrouwenhandel voor Nederland door het voorzitterschap van de OVSE hoge prioriteit heeft;

constaterende dat slachtoffers van vrouwenhandel na het doen van aangifte weliswaar een tijdelijke verblijfsvergunning krijgen, maar begeleiding bij het opbouwen van een nieuw leven nagenoeg ontbreekt;

verzoekt de regering, een plan van aanpak voor hulpverlening, begeleiding en scholing voor slachtoffers van vrouwenhandel te ontwikkelen die de weerbaarheid van vrouwen vergroot, ook na terugkeer in het land van herkomst,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Tonkens en Bussemaker. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 103(28600 XV).

Mevrouw Tonkens (GroenLinks):

Mijn tweede motie betreft eveneens vrouwen met een onduidelijke verblijfsstatus. Op dat vlak moet veel gebeuren, dat is ook eerder al aan de orde geweest. Desondanks is onze motie vrij bescheiden, omdat wij hier nu eenmaal met een demissionair kabinet te maken hebben dat snel zal zeggen: wij gaan nu geen geld uitgeven. Deze motie vraagt om een eerste stap voor deze brede groep, namelijk het opzetten van een helpdesk, zodat de hulpverlening beter gecoördineerd en op gang gebracht kan worden.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat Nederland zich conform het VN-Vrouwenverdrag heeft verplicht tot het beschermen van vrouwen, ook die zonder geldige verblijfstitel;

constaterende dat vrouwen zonder geldige verblijfstitel een beroep doen op de vrouwenopvang;

overwegende dat de vrouwenopvang onvoldoende middelen en deskundigheid in huis heeft om deze vrouwen voldoende te helpen;

verzoekt de regering, de mogelijkheid te onderzoeken om een landelijke helpdesk in te richten ter ondersteuning van vrouwen zonder geldige verblijfstitel in de vrouwenopvang, bijvoorbeeld onder te brengen bij de Federatie Opvang,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Tonkens. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 104(28600 XV).

Mevrouw Kraneveldt (LPF):

Voorzitter. Ik vond het zeer hoopgevend om bij het algemeen overleg van vorige week te mogen constateren dat de verschillende fracties over de meeste punten vrij eensgezind hebben gesproken. Dat belooft wat voor de toekomst. Ik hoop dat wij de komende vier jaar iets moois voor de mishandelde vrouwen in Nederland kunnen bereiken. De staatssecretaris heeft in zijn nota een aantal prachtige beleidsvoornemens geformuleerd. Het is alleen jammer dat het veelal bij beleidsvoornemens is gebleven en dat er weinig concrete zaken in staan. Ik moet daar toch kritisch over zijn. Wij hebben dan ook als fractie de motie van mevrouw Hirsi Ali meeondertekend, die een flink plan van aanpak eist. Dat juichen wij toe. Daarnaast wil de LPF-fractie ook graag weten wat zich zo al afspeelt in Nederland op het gebied van geweld ten opzichte van allochtone vrouwen en meisjes. Daarom dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat een goed overzicht ontbreekt van wat er zich in Nederland afspeelt aan voor allochtone meisjes en vrouwen lichamelijk en psychisch schadelijke traditionele praktijken;

constaterende dat niet of onvoldoende op culturele achtergrond wordt geregistreerd, waardoor, bijvoorbeeld als het gaat om eerwraak of genitale verminking, harde cijfers ontbreken;

van oordeel dat het van groot belang is om harde cijfers omtrent bovengenoemde praktijken boven tafel te krijgen;

verzoekt de regering, in kaart te brengen welke voor allochtone meisjes en vrouwen lichamelijk en psychisch schadelijke traditionele praktijken in Nederland plaatsvinden en hierover aan de Kamer te rapporteren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Kraneveldt. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 105(28600 XV).

De heer Dittrich (D66):

Ik heb een vraag aan mevrouw Kraneveldt over het onderzoek naar genitale verminking. De Kamer heeft daar in het verleden al over gesproken. Er is een motie over aangenomen. Er is een onderzoek van de stichting Pharos geweest naar genitale verminking en ook daarover zijn weer allerlei debatten geweest. Wat voegt deze motie toe aan al hetgeen wij al weten? Wij moeten constateren dat wij er weinig van weten, omdat harde cijfers niet boven water te krijgen zijn.

Mevrouw Kraneveldt (LPF):

In mijn motie worden eerwraak en genitale verminking als voorbeelden genoemd. Ik concentreer mij daar niet specifiek op. Ik denk dat er, gezien de verschillende nationaliteiten van mensen die inmiddels in Nederland wonen, wellicht wat al die praktijken betreft nog veel meer aan de hand is dan wij denken. Juist omdat wij nu nog zo weinig weten, moet dat goed bekeken worden Genitale verminking is daarbij slechts een voorbeeld. Op dit moment worden dit soort praktijken veel te weinig geregistreerd. Ik ben daar niet tevreden over. Ik denk dat wij op dat vlak nog veel te winnen hebben.

Mevrouw Tonkens (GroenLinks):

Er is onlangs onderzoek gedaan naar huiselijk geweld bij allerlei allochtone groepen. Wat wil mevrouw Kraneveldt daaraan toevoegen?

Mevrouw Kraneveldt (LPF):

Dat onderzoek betreft onder andere geweld in Turkse en Marokkaanse gezinnen, maar er zijn veel meer allochtone bevolkingsgroepen woonachtig in Nederland. Veel van deze groepen zijn niet opgenomen in het onderzoek. Ik wil graag een overzicht hebben.

Mevrouw Tonkens (GroenLinks):

Dat onderzoek betrof meer bevolkingsgroepen dan alleen de Turkse en de Marokkaanse.

Mevrouw Kraneveldt (LPF):

Maar daar blijft het niet bij in Nederland.

De voorzitter:

Ik geef het woord aan de staatssecretaris en ik verzoek hem om zich te beperken tot zijn reactie op de moties. Het is niet de bedoeling dat het algemeen overleg wordt overgedaan in de Kamer.

Staatssecretaris Phoa:

Voorzitter. Er is al verschillende malen aangegeven dat er behoefte is aan een plan van aanpak. Ik heb een kritisch geluid gehoord over het beleid inzake geweld tegen vrouwen en meisjes. Het is terecht dat er kritiek wordt geuit. Het is immers afschuwelijk dat vrouwen en meisjes worden vernederd, geslagen, aangerand en verkracht, soms zelfs tot het tot de dood leidt. Dat moeten wij met vereende krachten voorkomen en terugdringen. Toch ben ik niet zo somber over de aanpak van dit probleem als de Kamer lijkt te zijn.

Mevrouw Hirsi Ali (VVD):

Voorzitter. De staatssecretaris zegt dat het allemaal niet zo somber is als de Kamer doet voorkomen. Hij stelt in zijn nota dat 200.000 vrouwen per jaar worden mishandeld, waarvan 50.000 zeer ernstig. Hij noemt sterftecijfers van 25, 80 en 40. Stelt de Kamer het somberder voor dan het in werkelijkheid is of is het echt somber?

Staatssecretaris Phoa:

Ik vind het afschuwelijk en somber. Ik doelde echter op de aandacht die er in Nederland is voor dit vraagstuk en op daadwerkelijke verbeteringen inzake preventie, signalering, melding, opvang, opsporing, vervolging en informatieverzameling. Ik zal aangeven wat er vanuit de verschillende ministeries wordt gedaan. Het pad dat wij zijn ingeslagen, moet worden aangescherpt. Daar kom ik bij de behandeling van de moties op terug. Ik wil echter ook zichtbaar maken welke verbeteringen er feitelijk zijn geweest.

De voorzitter:

Mevrouw Hirsi Ali krijgt het woord, maar ik wil erop wijzen dat het algemeen overleg hier niet moet worden overgedaan.

Mevrouw Hirsi Ali (VVD):

Ik vind dat de staatssecretaris het algemeen overleg overdoet. Hij geeft een samenvatting van zijn nota. De Kamer heeft hem gevraagd hoe groot de afname van het aantal slachtoffers is. Kan hij aangeven waartoe alle inspanningen die in de nota worden genoemd, hebben geleid? Hoeveel geld geeft hij uit aan bestrijding van geweld tegen vrouwen? Hoe groot is de afname van het aantal slachtoffers als gevolg van het regeringsbeleid?

Staatssecretaris Phoa:

Ik zou het liefst zeggen dat het met 50% of 100% moet afnemen. Dat is het streven van deze regering. Wij zien dat de cijfers pas nu tot stand komen doordat er nu pas aandacht is voor vrouwen door het genderaspect in het veiligheidsbeleid. Doordat nu wordt gewerkt aan monitoring en een vrouwenveiligheidsindex komen er cijfers. Wij kennen nu pas een topje van een ijsberg. Vanwege het probleem van het melden en aangifte doen beschikken wij in beperkte mate over cijfers. De kern van de zaak is dat wij met de veiligheidsmonitoring en de vrouwenveiligheidsindex in de loop van dit jaar benoemen wat werkelijk gebeurt. Dat is grote winst voor de komende tijd. Dat is ook een onderdeel van de integrale aanpak.

Mevrouw Bussemaker (PvdA):

Het probleem van geweld tegen vrouwen en het probleem van huiselijk geweld zijn niet nieuw. In het midden van de jaren zeventig zijn al zeer diepgravende onderzoeken verschenen waaruit bleek, dat een op de tien vrouwen te maken had met seksueel geweld. Laat de staatssecretaris nu niet zeggen dat hij iets nieuws doet en aan monitoring doet. Hij moet iets aanpakken. Hij kan wel cijfers op een rij zetten, maar dit kabinet heeft een veiligheidsplan waarin nul euro is uitgetrokken voor concreet gericht beleid voor geweld tegen vrouwen. In de dertig jaar dat wij weten hoe vaak dit voorkomt, zou ik meer verwacht hebben.

Staatssecretaris Phoa:

Ik kan dit geluid en de beleving die erin speelt, slechts tegemoet treden met de bewustwording dat het op gender en op specifiek seksueel geweld registreren nieuw is, nog in de kinderschoenen staat en een grote ontwikkeling nodig heeft.

Op lokaal niveau zijn wij bezig met een uitgebreide ketenbenadering, waarin het melden direct tot hulpverlening en opvang moet leiden.

De heer De Ruiter en mevrouw Tonkens hebben een motie ingediend over het ernstig tekortschieten van het beleid en het ontbreken van een centrale regie, waarin wordt gevraagd om een plan van aanpak. Deze motie lijkt zeer op de motie van mevrouw Hirsi Ali. In de motie van de heer De Ruiter en mevrouw Tonkens wordt gevraagd om op korte termijn met een plan van aanpak te komen. In de motie van mevrouw Hirsi Ali wordt gevraagd om daarmee voor 1 september te komen. Het lijkt mij alleszins gerechtvaardigd dat het beleid dat wij allen zo belangrijk vinden en waarvoor wij ons allen schamen als het geweld tegen vrouwen niet afneemt, wordt beschreven in een plan van aanpak met doelstellingen, met speerpunten en een tijdpad. Als het een beetje mag opschieten met het nieuwe kabinet, is 1 september een mooie streefdatum. Ik kan de motie van mevrouw Hirsi Ali dan ook overnemen.

De heer De Ruiter (SP):

De staatssecretaris heeft blijkbaar meer informatie over het nieuwe kabinet dan wij. Maar goed, neemt de staatssecretaris de motie van mij en mevrouw Tonkens ook over? Hij zegt zelf dat er inhoudelijk weinig anders in staat dan in de motie van mevrouw Hirsi Ali.

Staatssecretaris Phoa:

Dit verwijst eigenlijk naar de opmerking van de heer Dittrich. Een plan van aanpak dat alle aspecten behelst, is een integraal plan. In de motie van mevrouw Hirsi Ali wordt een tijdstip aangegeven. U en mevrouw Tonkens spreken echter over: op korte termijn, terwijl mevrouw Hirsi Ali de datum van 1 september noemt.

De heer De Ruiter (SP):

Ik heb juist gesproken over "op korte termijn" om het u naar de zin te maken. Ik kan namelijk net zo min als u voorzien hoe de informatiebesprekingen zullen verlopen. Dat kunnen wij zeker nu niet meer. Daarom laat ik u zelf de datum invullen. "Op korte termijn" mag een datum zijn voor 1 september, maar ook 2 september. Van dat verschil lig ik echt niet wakker. Echter, de termijn mag niet duren tot volgend jaar, als, zoals het zich nu laat aanzien, weer een nieuwe onderhandelingsronde begint.

Staatssecretaris Phoa:

Ik ondersteun de motie van mevrouw Hirsi Ali. Aan de voorbereiding op de departementen wordt volop gewerkt.

Mevrouw Tonkens (GroenLinks):

Het is mooi dat u de motie van mevrouw Hirsi Ali ondersteunt, maar daarmee hebben wij nog geen duidelijkheid. Wij weten nog niet wat uw opvatting is over de motie-De Ruiter/Tonkens. Zegt u dat de punten die daarin staan onderdeel van het plan worden?

Staatssecretaris Phoa:

Die komen ook in andere moties aan de orde. Op zichzelf stelt u gerechtvaardigde vragen. Na afweging in het kabinet, komt er een plan van aanpak en dan zult u zien welke elementen daarin meer en welke daarin minder worden verwoord.

Mevrouw Tonkens (GroenLinks):

De motie van mevrouw Hirsi Ali hebben wij ook ondersteund. Die is vrij algemeen. Er staat in dat er een plan van aanpak op allerlei fronten moet zijn. De motie van de heer De Ruiter en mij stelt op het punt van vrouwenmishandeling een aantal concrete maatregelen voor. Mijn vraag is nu of u dat rijtje met concrete maatregelen in het plan van aanpak zult verwoorden.

Staatssecretaris Phoa:

Mevrouw Hirsi Ali vraagt om een set van concrete doelstellingen met betrekking tot de preventie en de bestrijding. Daarmee bestrijkt zij het hele veld. U vraagt daarentegen om bij inburgeringscursussen aandacht te besteden aan het tegengaan van vrouwenmishandeling. Er wordt nu bij inburgeringscursussen aandacht besteed aan seksuele voorlichting. De tienerzwangerschappen in Nederland stijgen namelijk. In een integraal plan zal dit aspect zeker aan de orde komen, alsmede het feit dat men zich bewust dient te zijn van de eigen seksuele rechten, dat je dus nee kunt zeggen. Dit zal zeker in het plan aan de orde komen.

De motie-Bussemaker gaat over seksueel geweld binnen een relatie en over de het feit dat er problemen ontstaan met de verblijfstitel na het verbreken van de relatie. De heer Dittrich vraagt zich in dat verband af of in die situatie de vrouw in Nederland blijft. Of moet voorzien worden in een terugkeer naar het land van herkomst? Ik meen dat beide opties in beeld moeten zijn. De wens van de vrouw en haar mogelijkheden spelen daarbij een centrale rol. Immers, we spreken over zelfredzaamheid en keuzevrijheid. Zelfs in een extreme situatie moeten die aspecten het uitgangspunt vormen.

Voor slachtoffers van vrouwenhandel zijn in 2001 122 verblijfsvergunningen verleend. Vaak verkeren die slachtoffers in zeer ernstige situaties vanwege het innemen van paspoorten, intimidatie en geweld. Er wordt ook gebruik gemaakt van fictieve schulden. Dergelijke gevallen verlopen niet identiek aan het voorbeeld van de motie. Het zoeken naar criteria wordt betrokken bij het IND-onderzoek van minister Nawijn. Wat mevrouw Bussemaker vraagt, zal ik betrekken bij mijn besprekingen in het kabinet. De problematiek van het seksueel geweld vertoont namelijk grote overeenkomsten met het seksueel geweld dat zich voordoet in de afhankelijke situatie waarin slachtoffers van vrouwenhandel verkeren. Ik vind dat een zeer gerechtvaardigde wens. Met andere woorden, ik ondersteun de motie. Ik kan echter niet helemaal overzien of ik kan voldoen aan de datum van 15 juni die in de motie wordt genoemd.

Mevrouw Bussemaker (PvdA):

Gesteld dat de motie wordt aangenomen, dan gaan wij ervan uit dat die datum van 15 juni gehandhaafd blijft en dat u eraan kunt voldoen. Die toezegging is ondertussen al een halfjaar geleden door uw collega Nawijn gedaan. Wij gaan ervan uit dat wij dat onderzoek dan echt krijgen, zodat wij snel daarna dat zelfstandig verblijfsrecht kunnen regelen.

Staatssecretaris Phoa:

Ik beschouw deze motie als een ondersteuning van het beleid. De regering moet er voortgang mee maken.

Ik kom bij de motie van mevrouw Van Oerle over preventie en bestrijding als uitgangspunt van de in voorbereiding zijnde wet daderaanpak. De daderaanpak oftewel de Utrechtse methode geeft blijk van de nieuwe kijk op en de nieuwe cultuur in het beleid inzake het voorkomen en bestrijden van vrouwenmishandeling. Wat eerst werd gezien als een relatieprobleem, is nu een misdrijf dat kan worden bestraft. Daarom is het goed dat die strafrechtelijke stok achter de deur staat. Maar in het kader van gedragsverandering en het in stand houden van relaties of repareren van verstoorde relaties blijkt de daderaanpak, waarbij daders onder deskundige leiding met elkaar in gesprek gaan, effectief te zijn. Daarom ben ik van mening dat de motie van mevrouw Van Oerle kan worden ondersteund. Centraal staat dat er bij de daderaanpak nog meer accent wordt gelegd op preventie dan op bestrijding. Ik vind deze motie heel mooi en kan haar dan ook ondersteunen.

Ik kom bij de motie van mevrouw Tonkens over de landelijke helpdesk voor vrouwen zonder geldige verblijfstitel in de vrouwenopvang. Het lijkt mij niet moeilijk om al die vraagstellingen naar één punt te geleiden. Kan zij uitleggen wat zij daarbij voor ogen heeft? Doelt zij op een telefoonnummer dat bekendheid krijgt bij alle betrokken instanties, zoals de politie en hulpverleners?

Mevrouw Tonkens (GroenLinks):

Ik denk inderdaad aan een helpdesk waar iemand zit aan een telefoon en/of een balie die de problematiek goed kent, kan doorverwijzen en kan signaleren wat er moet gebeuren. Het is nadrukkelijk een eerste stap. Het beleid zit nu een beetje vast: mensen komen in de opvang, maar daarna is er niks. Ik heb de staatssecretaris vorige week gevraagd om geld, maatregelen en middelen. Hij heeft toen steeds gezegd dat hij dat niet kon beloven. Daarom dacht ik: ik ben bescheiden en vraag één ding dat de staatssecretaris misschien wel kan beloven. Dat is dus deze helpdesk.

Staatssecretaris Phoa:

Ik herken uw bescheidenheid in mijzelf. Naar mijn mening is dit goed haalbaar en is er grote behoefte aan om het goed te geleiden naar een punt van waaruit hulp kan worden verleend. Ik zie niet door wie de motie is ondersteund, maar het lijkt mij volstrekt haalbaar en wenselijk.

De tweede motie van mevrouw Tonkens gaat over een plan van aanpak voor hulpverlening, begeleiding en scholing voor slachtoffers van vrouwenhandel. Ik heb er net over gesproken in verband met de 122 verblijfsvergunningen. Als een slachtoffer eenmaal in veiliger handen is, telt een etmaal ook voor haar 24 uur. Het is dan natuurlijk goed als zij enige scholing en begeleiding krijgt om haar weerbaarheid te vergroten. Ik kan mij geen situatie voorstellen waarin die vrouwen in totale ledigheid vervallen. Het lijkt mij dan ook terecht dat de instellingen waar zij zich bevinden, zoeken naar leermiddelen. Die leermiddelen hoeven niet veel geld te kosten en kunnen in het Nederlands of in de eigen taal gesteld zijn.

Wat bedoelt mevrouw Tonkens met de zinsnede in haar motie "ook na terugkeer in het land van herkomst"? Doelt zij op de zelfredzaamheid of de begeleiding als het slachtoffer eenmaal terug is?

Mevrouw Tonkens (GroenLinks):

Ik doel er met name op dat slachtoffers van vrouwenhandel over het algemeen wel terug willen. Zij hebben een tijdelijke verblijfsvergunning en moeten acht à negen maanden, maar soms ook wel zeven jaar wachten op de behandeling van hun proces. Doordat zij in die periode niets te doen hebben, hebben zij geen perspectief en vallen zij snel terug in het circuit van de vrouwenhandel. Daar hebben zij immers hun enige contacten. Ik wil dat er een plan komt om die vrouwen een perspectief te bieden en hen niet te laten verkommeren met als enige optie een terugkeer in de vrouwenhandel.

Staatssecretaris Phoa:

Ik denk dat het inderdaad goed is dat opgevangen slachtoffers van vrouwenhandel aan het leren worden gezet en met elkaar in discussie treden over de vraag hoe zij in het leven kunnen staan, verantwoordelijkheid kunnen leren dragen en assertief kunnen worden. Dat is toch wat mevrouw Tonkens bedoelt?

De voorzitter:

Ik zeg nogmaals dat ik, als er zoveel behoefte blijft aan wederzijdse vragen en uitleg, dit debat naar het algemeen overleg terug zal verwijzen. Ik zeg dit nu niet tegen mevrouw Tonkens, maar naar aanleiding van wat er nu gebeurt. Een debat over een verslag van een algemeen overleg moet een korte afronding met moties zijn. Als dat niet mogelijk is, stuur ik u terug. Ik geef nog eenmaal het woord aan mevrouw Tonkens.

Mevrouw Tonkens (GroenLinks):

De door de staatssecretaris genoemde aspecten "leren" en "met elkaar praten" vormen inderdaad onderdelen van de motie. De strekking van mijn motie is echter breder. Het doel is een plan van aanpak om vrouwen een perspectief te bieden. Ik denk daarbij aan leren, opdoen van werkervaring en onderzoeken hoe zij hun leven weer kunnen oppakken nu zij niets meer hebben.

Staatssecretaris Phoa:

Als wij dit meenemen in het totale plan van aanpak, denk ik dat deze motie overbodig is. Uiteraard houd ik rekening met de intentie en de onderdelen ervan.

De heer Dittrich (D66):

De staatssecretaris noemt de moties op de stukken nrs.103 en 104 goed en wenselijk, maar ook overbodig. De vraag rijst wat het nut is van moties als dit regeringsbeleid wordt. Ik vraag daarom aan mevrouw Tonkens of zij die moties intrekt.

Mevrouw Tonkens (GroenLinks):

Ik wil dat overwegen, maar ik wil dat nu niet toezeggen.

De voorzitter:

Dat is ook niet nodig.

Staatssecretaris Phoa:

Voorzitter. Ik kom op de motie van mevrouw Kraneveldt op stuk nr. 105 (28600-XV). Met deze motie wordt gevraagd om een overzicht van wat zich voor allochtone vrouwen en meisjes afspeelt met betrekking tot schadelijke praktijken. De heer Dittrich heeft verwezen naar de stichting Pharos en eerder onderzoek. Op dit moment loopt bij de VU in Amsterdam een onderzoek getiteld: Strategieën ter voorkoming voor genitale verminking van meisjes en vrouwen in Nederland, bezien in Europese context. In de loop van dit jaar, in de zomer, zal het resultaat van dit onderzoek beschikbaar komen. Er is sprake van breed onderzoek, naar genitale verminking. De motie is dus overbodig.

Hiermee meen ik alle moties behandeld te hebben. Ik sluit af met de opmerking dat ik het kritische geluid van de Kamer zeer waardeer. Het is een ondersteuning van het lopende beleid en een hart onder de riem voor het nieuwe kabinet, wanneer dat ook mag komen.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor, aanstaande dinsdag over de ingediende moties te stemmen.

Daartoe wordt besloten.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Naar boven