Handeling
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2001-2002 | nr. 44, pagina 3179-3202 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2001-2002 | nr. 44, pagina 3179-3202 |
Aan de orde is de behandeling van:
de Integrale Beleidsnota Biotechnologie (27428);
de nota Toepassing van genetica in de gezondheidszorg (27543).
(Zie notaoverleg van 21 en 28 januari 2002.)
De beraadslaging wordt geopend.
Mevrouw Swildens-Rozendaal (PvdA):
Mevrouw de voorzitter. Na twee volle dagen debat over biotechnologie hebben wij vandaag een eerste afronding daarvan. Er zal in dit huis namelijk nog vaak over dit onderwerp worden gesproken. Er zijn drie nota's aan de orde: de integrale nota Biotechnologie, de nota Kennisinfrastructuur genomics en de nota Genetica in de gezondheidszorg.
Biotechnologie kent vele aspecten en diverse invalshoeken en al dan niet toekomstige toepassingsmogelijkheden. Het is dus een veelzijdig onderwerp en dat is de reden dat bij dit debat vijf ministers aanwezig zijn, te weten de ministers van VROM, VWS, EZ, LNV en OCW. Verder is de minister voor Ontwikkelingssamenwerking in gedachten en op papier aanwezig. Het is dan ook een uiterst belangrijk, ingrijpend onderwerp, namelijk een technologie die de natuur een handje helpt op een wijze en tot resultaten leidend waartoe de natuur zelf na zoveel jaren evolutie niet in staat bleek. Daarbij worden onder andere soortgrenzen doorbroken met onbekende effecten op de langere termijn. Verder botst deze technologie met, in ieder geval raakt zij aan de intrinsieke waarde van biodiversiteit – biodiversiteit is immers de basis van alle leven op aarde –, van duurzaamheid, van het leven zelf.
In reactie op de nota stelde mijn fractie een heldere analyse te missen van de problemen die met behulp van biotechnologische toepassingen bestreden zouden kunnen worden. Daardoor ontbreekt immers ook een sociaal-economisch en technologisch, maar vooral ethisch afwegingskader dat het mogelijk maakt om de positie van biotechnologie met andere mogelijkheden te vergelijken. Dat is belangrijk voor het aansturen van wetenschappelijk onderzoek en een voorwaarde voor een zorgvuldige afweging en beoordeling van risico's. De vraag die steeds beantwoord moet worden, is dan ook: waarom gebruik maken van deze technologie? Het publiek, daartoe uitgenodigd door de commissie-Terlouw, gaf duidelijk aan dat ten aanzien van voedselproductie de nut- en noodzaakafweging – in feite een ethische afweging – hardop gemaakt dient te worden.
Ook met betrekking tot toekomstige toepassingen in de gezondheidszorg is de vraag aan de orde of toekomstige verwachtingen gerechtvaardigd zijn en op welke wijze wij daarmee moeten omgaan. Ook bij het aansturen van wetenschappelijk onderzoek is een dergelijk afwegingskader noodzakelijk, zeker bij het ontrafelen van het genoom van mens, dier en plant. Enerzijds ontstaat een begin van zicht op de mogelijkheden, anderzijds wordt de complexiteit zichtbaar, die tot grote voorzichtigheid maant. Niet alles wat kan, moet ook daadwerkelijk kunnen. Minister Pronk heeft in dit verband gezegd: niet alles moet kunnen worden toegepast, maar alles moet wel kunnen worden geweten! Kennisontwikkeling is van het grootste belang, juist om risico's beter te beoordelen ten behoeve van contra-expertise en het ontwikkelen van voor de commercie onaantrekkelijke alternatieven. Bij het bepalen van onderzoeksprioriteiten in het kader van het strategisch plan van aanpak genomics is naast de normale verantwoordelijkheid van de overheid en de democratische controle, de maatschappelijke inbreng van groot belang. Het is dan ook bevredigend dat er is afgesproken dat er een maatschappelijk adviesorgaan aan het regieorgaan wordt toegevoegd.
Voorzitter: Terpstra
Mevrouw Swildens-Rozendaal (PvdA):
Communicatie en transparantie zijn ook onontbeerlijk voor de legitimatie van beleid. Bij het maken van de nut- en noodzaakafweging wordt immers een politiek-ethische afweging gemaakt die per definitie een verbetering ten aanzien van de bestaande situatie moet inhouden. Deze afweging is slechts verantwoord te maken door een zeer consciëntieuze toepassing van het voorzorgbeginsel. Minister Pronk heeft indringend aan de hand van negen criteria het afwegingstraject geschetst, waarmee de contouren van een afwegingskader duidelijk werden afgetekend. Ik denk hierbij aan de intrinsieke waarde van biodiversiteit, van duurzaamheid en van leven. Hij gaf aan dit integrale afwegingskader, daartoe uitgenodigd, nader te willen beschrijven. Mijn fractie hecht daaraan waarde en om die reden zal zij het aannemen van de motie die door mevrouw Ross namens de CDA-fractie wordt ingediend, van harte ondersteunen. Voor mijn fractie kan op deze wijze sprake zijn van een zorgvuldig vooruit ten aanzien van het kansen bieden voor gezondheidszorg, milieu en voedselproductie door middel van biotechnologie. Verstandig en voorzichtig voorwaarts waarbij de solidariteit vooropstaat, binnen de gezondheidszorg, met ontwikkelingslanden en met volgende generaties; solidariteit met het respecteren van autonomie en keuzevrijheid van mensen.
Kennisvermeerdering is een groot goed. Het bevredigen van de wetenschappelijke nieuwsgierigheid is niet de enige drijfveer bij life sciences. Genetics waaronder bio-informatica zijn zeer kostenintensief. De financiële banden van onderzoek met toepassingen zijn een gegeven geworden. De trend van het snel publiceren van resultaten is verschoven naar het snel patenteren. Of het heil dat van deze technologie wordt verwacht op deze wijze voor iedereen bereikbaar zal zijn, is vanuit de solidariteitsgedachte een punt van zorg en dient een punt van blijvende aandacht te vormen. Wij zien momenteel het effect daarvan bij de eerder aan de orde gestelde problematiek van het borstkankergen. Ik dien in dit verband de volgende motie in.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat het Amerikaanse bedrijf Myriad Genetics octrooien betreffende het BRCA1-gen, de gensequentie en daaruit voortvloeiende diagnostische tests om weefselmonsters te onderzoeken, ter vaststelling van aanleg voor borstkanker of eierstokkanker, ook voor Europa heeft verkregen, respectievelijk aangevraagd;
van oordeel dat het honoreren daarvan zeer negatieve gevolgen zal hebben voor (potentiële) patiënten die dergelijke tests behoeven en voor onderzoekers in ons land;
dringt er bij de regering op aan, bij het Europees Octrooibureau tijdig oppositie in te stellen tegen verleende, respectievelijk aangevraagde octrooien,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Swildens-Rozendaal, Feenstra, Terpstra, Udo, Ross-van Dorp, Dittrich, Hermann, Stellingwerf, Poppe en Van der Vlies.
Zij krijgt nr. 12(27428,27543).
Mevrouw Swildens-Rozendaal (PvdA):
Voorzitter. Ik rond mijn bijdrage af in de wetenschap dat het debat over dit onderwerp in dit huis, maar ook met en in de samenleving nu pas goed is begonnen en voorlopig absoluut niet zal zijn afgerond.
De heer Feenstra (PvdA):
Mevrouw de voorzitter. Voorzichtig vooruit, zorgvuldig vooruit; zo luidt onze politieke lijn voor dit onderwerp. Daarmee sluit de PvdA ook aan bij de uitkomsten van het publieksdebat van de commissie-Terlouw waarin nut en noodzaak, een vergelijking met alternatieven en het vertrouwen centraal werden gesteld. Ik doel daarmee op vertrouwen in de overheid, de wetenschap en het bedrijfsleven. De burger kent in zijn eigen voedselketen niet meer direct de producent en de verwerker. De boer, bakker en slager van Jorwerd zijn nu grensoverschrijdende producenten en verwerkers in de Global Village geworden. De burger stelt hoge eisen aan product en productiewijze, allereerst aan producent, verwerker, transporteur en supermarkt, maar vervolgens óók aan de toezichthoudende overheid. Wat kan de overheid doen om het vertrouwen bij de burger te versterken?
Voorzitter. Ten eerste moet de overheid niet alleen scherp toezien op de toelating van producten en productiewijzen, maar ook op de mogelijke langetermijneffecten van ons voedselgebruik, of dat nu uit biologische, gangbare of biotechproducten bestaat. Integrale monitoring moet het publiek de zekerheid bieden dat al ons voedsel veilig is, vandaag én morgen.
In de tweede plaats gaat het om kennisopbouw. Voor de toelatingsbeoordeling én voor de monitoring is een versterking van de fundamentele kennis over ecologie en de werking van het bodemsysteem van groot belang. In het zesde Europese onderzoekskader, in de Europese strategie voor de Raad van Barcelona en in de genomicsprogrammering wordt hiervoor aandacht gevraagd. Wij verlangen dat de ecologische kennis verder wordt uitgebouwd, met name waar het gaat om het bodemsysteem. Vandaar dat ik twee moties indien.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat met betrekking tot transgene voedingsgewassen reeds is voorzien in een systeem van toelatingsbeoordeling, toezicht en handhaving;
overwegende het belang van integrale monitoring na het doorlopen hebben van de toelatingsbeoordeling, zowel met betrekking tot de beoogde resultaten als met betrekking tot mogelijke onvoorziene effecten;
overwegende dat een dergelijke integrale monitoring van korte- en langetermijneffecten voor mens en milieu bij alle voedingscategorieën wenselijk en noodzakelijk is;
constaterende dat in het Europese strategiedocument integrale monitoring als taak van de Voedselautoriteit wordt gezien (actiepunt 23);
verzoekt het kabinet, een dergelijk systeem van integrale monitoring als taak van de Nederlandse Voedselautoriteit voortvarend op te zetten,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Feenstra, Swildens-Rozendaal, Ross-van Dorp, Dittrich, Hermann, Stellingwerf, Poppe en Van der Vlies.
Zij krijgt nr. 13(27428,27543).
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de commissie-Terlouw aanbeveelt, de fundamentele kennis van ecologische processen en de werking van het bodemsysteem te vergroten;
overwegende dat de beoordeling vanFeenstra toelatingsaanvragen ook gediend is met het verder vergroten van ecologische kennis;
constaterende dat aan de verdere opbouw van ecologische kennis prioriteit wordt gegeven in het Zesde Europese kaderprogramma voor onderzoek en in de genomicsprogrammering;
verzoekt het kabinet, binnen de genoemde prioritering te voorzien in de verdere opbouw van fundamentele kennis van ecologische processen en van het bodemsysteem,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Feenstra, Swildens-Rozendaal, Terpstra, Udo, Ross-van Dorp, Dittrich, Hermann, Stellingwerf, Poppe en Van der Vlies.
Zij krijgt nr. 14(27428,27543).
De heer Feenstra (PvdA):
Mevrouw de voorzitter. Het wereldvoedselvraagstuk is zeer omvangrijk, schandelijk en urgent; we kunnen ons niet permitteren biotech als oplossingsrichting op voorhand terzijde te schuiven. Hier geldt voor ontwikkelingslanden keuzevrijheid om kansen met betrekking tot voedselzekerheid en -veiligheid te benutten en om bedreigingen in de sfeer van economische afhankelijkheid en patenten te verminderen. Wij bepleiten niet het economisch voordeel en het intellectueel eigendom van weinigen; het zijn onzes inziens de kansen op duurzame ontwikkeling voor velen die centraal moeten staan.
De heer Udo (VVD):
Voorzitter. Wij hebben een tweetal maandagen gedurende meer dan twintig uur intensief over drie nota's inzake biotechnologie gesproken. Daarbij zijn alle positieve en negatieve nuances naar voren gekomen. Uniek was in ieder geval dat wij het debat hebben gevoerd met maar liefst vijf bewindslieden die allen alles uit de kast hebben gehaald om alle vragen van de Kamer te beantwoorden en om goed beleid neer te zetten. Het kabinet verdient hiervoor een compliment. Het is ook opvallend dat het kabinet als één blok een duidelijk standpunt kon vertolken. Deze Kamer zal vanmiddag ook proberen dit zo complexe onderwerp zoveel mogelijk gezamenlijk te duiden. De moties die vandaag worden ingediend, zijn bedoeld als piketpalen voor toekomstig beleid.
De VVD-fractie is van mening dat de biotechnologie als een sleuteltechnologie een belangrijke plaats heeft in onze maatschappij, vooral ook internationaal. Het is noodzakelijk, de ontwikkeling van biotechnologie in Nederland de ruimte te geven, omdat er op verschillende terreinen, zoals landbouw, volksgezondheid, medicijnen, voeding en industriële innovatie, waardevolle toepassingen mogelijk zijn. Daarbij gaat het erom dat wij in Nederland onze positie innemen en dat wij onze internationale achterstand in kennis en innovatie inhalen. De VVD-fractie gaat nadrukkelijk uit van het beginsel "verantwoord vooruit". Wij zijn enthousiast, omdat wij de overtuiging hebben dat de biotechnologie ons vele voordelen kan brengen. Dat moet echter wel onder belangrijke randvoorwaarden gebeuren, bijvoorbeeld veiligheid, keuzevrijheid voor de consument, ethische toetsing en bescherming van de menselijke waardigheid, alsmede dierenwelzijn en milieu.
De overheidscommunicatie en de communicatie door het bedrijfsleven zijn niet altijd even goed geweest. Daarom zijn wij van mening dat de consument te allen tijde recht heeft op volledige en juiste informatie omtrent ingrediënten en risico's van bijvoorbeeld voedsel. Hieraan wordt in ieder geval gewerkt, maar de Kamer zal hierop in de toekomst scherp toezien. De maatschappelijke discussie heeft door de commissie-Terlouw een extra push gekregen die navolging verdient. Het publiek is en blijft hierbij de centrale actor. De kern is voor de VVD-fractie om bij genetische modificatie de toepassingen af te stemmen op maatschappelijk relevantie en internationale context. Zeker nu de Europese Commissie haar actieplan heeft gepubliceerd, zal Nederland nog meer internationale harmonisatie moeten nastreven.
Hiernaast kan de biotechnologie een bijzondere rol spelen in het wereldvoedselvraagstuk, omdat er langs deze techniek productiemogelijkheden ontstaan in ontwikkelingsgebieden die te nat, te droog of te zout zijn. Wij zullen de ontwikkelingslanden in ieder geval in staat moeten stellen om zo optimaal mogelijk te profiteren van de voordelen van toegankelijke en betaalbare biotechnologie.
Bij de medische biotechnologie leveren de wetenschappelijke ontwikkelingen meer mogelijkheden op voor preventie en behandelmethoden van ongeneeslijke ziekten. Ongewenste consequenties, zoals die zich thans aftekenen rondom het ongewenste monopoliseren van het borstkankergen, dienen met kracht bestreden te worden.
Ook hebben wij de hoop en verwachting dat de plantaardige biotechnologie alternatieven kan opleveren voor dierproeven. Hiervoor zal het grootschalige genomicsproject een extra handvat kunnen zijn.
Op grond van het zelfbeschikkingsrecht heeft eenieder het recht, zelf te bepalen of hij overgaat tot genetisch onderzoek en wat hiermee gedaan wordt. Vroege kennis is vaak zeer waardevol maar het recht op weten kan gemakkelijk botsen met het recht op niet-weten in familieverband. Grenzen zijn niet eenduidig te trekken. De voorspellende geneeskunde kan belangrijk zijn voor individuele patiënten maar misbruik moeten wij voorkomen, zowel in werkverband en als in relatie met de verzekeringswereld.
Het is van het grootste belang dat wij de positie van de patiënt centraal stellen. Hij of zij heeft recht op een lang en duurzaam bestaan, waarbij de kwaliteit van leven richtsnoer is. Het gaat hierbij met name om gezondheidswinst en zeker niet om het streven naar perfectie. Dit alles gezegd zijnde, herhaal ik mede namens mijn medewoordvoerster Erica Terpstra dat de VVD hecht aan een integraal toetsingskader dat uitgaat van respect voor leven, de menselijke waardigheid, de beschermwaardigheid en een individuele keuzevrijheid.
Voorzitter, ik zal thans een aantal moties indienen.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat het kabinet in de integrale nota BiotechnologieUdo aangeeft, verantwoord met biotechnologie te willen omgaan;
overwegende dat een meer transparant proces voor de verlening van vergunningen bijdraagt aan een zorgvuldig overheidsbeleid;
van mening dat het voor de Tweede Kamer en vergunningaanvragers van groot belang is tijdig geïnformeerd te worden over beleidsveranderingen;
verzoekt de regering, ervoor zorg te dragen dat de betrokken minister:
- bij verandering van het beleid voor vergunningverlening de Tweede Kamer en vergunningaanvragers hierover tijdig en adequaat informeert;
- een zo groot mogelijke mate van transparantie bevordert, daar waar het gaat om het al of niet afgeven van een vergunning, en onder welke aanvullende voorwaarden,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Udo, Terpstra, Feenstra, Swildens-Rozendaal, Dittrich, Van der Vlies en Ross-van Dorp.
Zij krijgt nr. 15(27428,27543).
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de kwalitatieve en kwantitatieve voedsel- en gezondheidsvraag vanuit de ontwikkelingslanden groot is en in de toekomst alleen nog maar groter zal worden;
van mening dat met behulp van biotechnologie (genetische modificatie) de ontwikkelingslanden mogelijk kunnen profiteren van nieuwe gezondheids- en landbouwmethoden;
van mening dat kennis over biotechnologie toegankelijk en tegen een redelijke prijs beschikbaar moet zijn;
verzoekt de regering, door middel van een programma biotechnologie binnen het ontwikkelingssamenwerkingsbeleid aandacht te besteden aan de mogelijkheden die biotechnologie biedt,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Udo, Terpstra, Dittrich, Feenstra, Swildens-Rozendaal en Ross-van Dorp.
Zij krijgt nr. 16(27428,27543).
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat de extra impuls voor genomics zou kunnen leiden tot een ongewenste stijging van het gebruik van proefdieren;
van oordeel dat een extra stimulans voor onderzoek naar alternatieven voor dierproeven ook binnen de genomicsprogramma's gewenst is;
verzoekt de regering, vanuit het extra budget voor genomics een bedrag van € 900.000 te reserveren voor onderzoek in het kader van het genomicsprogramma, gericht op alternatieven voor dierproeven,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Udo, Terpstra, Swildens-Rozendaal, Feenstra, Ross-van Dorp, Dittrich, Hermann, Stellingwerf, Poppe en Van der Vlies.
Zij krijgt nr. 17(27428,27543).
Mevrouw Ross-van Dorp (CDA):
Voorzitter. Mijn bijdrage aan deze plenaire afronding van het overleg over de integrale beleidsnota Biotechnologie, de nota Toepassing van genetica in de gezondheidszorg en de nota Kennisinfrastructuur genomics begin ik met de opmerking dat ik het bijna twintig uur durende overleg als zinvol en interessant heb ervaren. Zinvol, omdat ik raakvlakken heb kunnen vinden tussen de opstelling van het CDA en die van de collega's van andere fracties; zinvol ook, omdat de bewindslieden uitgebreid zijn ingegaan op de inbreng van mijn fractie, zodat zorgen deels weggenomen zijn en deels duidelijk hun bevestiging hebben gekregen. Interessant, omdat bij behandeling van deze materie steeds weer blijkt dat ontwikkelingen in de biotechnologie zeer breed ingrijpen in de samenleving, waardoor wij gedwongen zijn om niet alleen met het heden maar ook met de toekomst bezig te zijn. Dit vraagt om duurzaamheid, om rentmeesterschap in optima forma.
Voor het feit dat de regering ernaar streeft om te komen tot een daadwerkelijk integrale benadering van de ontwikkelingen met betrekking tot biotechnologie, spreek ik namens mijn fractie waardering uit. Het daadwerkelijke gehalte van de integraliteit in besluitvorming door de diverse departementen voldoet echter nog niet aan de wensen van mijn fractie. Daarnaast heb ik gewezen op de dominantie van het marktdenken in de integrale beleidsnota Biotechnologie, hetgeen onder meer onderstreept is door de opvatting van de minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij dat de keuzevrijheid van de burger voor voedsel dat vrij is van genetisch gemodificeerde organismen, zover reikt als de marktwerking toestaat. Mijn fractie wil een actieve opstelling van de overheid, daar waar die keuzevrijheid in het gedrang komt en steunt daarom ook de motie die daartoe strekt van collega Van der Vlies.
Daadwerkelijk integraal beleid zal eerst dan tot stand komen, wanneer verbindende waarden in een ethisch toetsingskader zijn neergeslagen. Voor mijn fractie is een dergelijk kader voorwaarde voor het instemmen met een voorzichtige voortgang van de ontwikkelingen in de biotechnologie. Het is belangrijk om de bijzondere posities te benoemen van de intrinsieke waarde van leven, ecologische duurzaamheid en biodiversiteit. Niet in de laatste plaats omdat deze ook internationaal zijn ingebed in grondrechten en regelgeving. Alle fracties hebben benadrukt te hechten aan een ethische afweging bij de toetsing van ontwikkelingen in de biotechnologie. Dat verheugt mijn fractie buitengewoon. Ik ben er dan ook van overtuigd dat, hoewel iedereen vanuit zijn eigen politieke achtergrond aan dit ethisch toetsingskader een specifieke invulling zal willen geven, er een gemeenschappelijke basis zal blijken te zijn die voor eenieder een belangrijk referentiekader zal vormen. Het betoog van minister Pronk, de eerste ondertekenaar van de integrale beleidsnota Biotechnologie, heb ik gezien als een belangrijke aanzet tot verdere verdieping, die noodzakelijk is om te komen tot een integraal ethisch toetsingskader waardoor het mijn fractie mogelijk wordt vertrouwen in de voortgang van de ontwikkelingen te stellen. Hij heeft de handschoen opgepakt en met het indienen van de volgende motie, die medeondertekend is door alle collega's behalve de heer Poppe van de SP, wil ik hem aanmoedigen spoedig te komen tot het opstellen van een integraal toetsingskader voor biotechnologische ontwikkelingen.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat bio- en gentechnologie weliswaar kansen kan bieden voor een betere volksgezondheid, een schoner milieu en kwalitatief goede voedselvoorziening, maar dat ongewenste ontwikkelingen moeten worden voorkomen;
constaterende dat een integraal ethisch toetsingskader voor biotechnologische ontwikkelingen uitgaande van de intrinsieke waarde van leven, ecologische duurzaamheid en biodiversiteit nog niet expliciet is geformuleerd;
verzoekt de regering, een integraal toetsingskader voor biotechnologische ontwikkelingen op te stellen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Ross-van Dorp, Swildens-Rozendaal, Feenstra, Terpstra, Udo, Dittrich, Hermann, Stellingwerf en Van der Vlies.
Zij krijgt nr. 18(27428,27543).
Mevrouw Ross-van Dorp (CDA):
Voorzitter. Er zijn, zoals ik al zei, zorgen door mij en meerdere fracties uitgesproken die vandaag leiden tot moties die scherp richtinggevend zijn en waaraan de CDA-fractie ook steun heeft gegeven. Het mag namelijk niet zo zijn dat door octrooiering van het menselijk gen door een Amerikaans bedrijf diagnostiek en therapie uitsluitend in handen van de commercie komen. Ook moet onafhankelijk onderzoek een gegarandeerde positie innemen naast het onderzoek dat geïnitieerd en gefinancierd wordt door het bedrijfsleven. Detectie van genetisch gemodificeerde organismen door de hele voedselketen heen zal zekerheid moeten bieden aan producenten en consumenten, en patiënten moeten geïnformeerd worden over het misleidend karakter dat informatieverstrekking op internet over geneesmiddelen en biotechnologische toepassingen in de gezondheidszorg kan hebben. Over dit laatste punt wil ik namens alle collega's die aan het debat hebben meegedaan, de volgende motie indienen.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
van oordeel dat aanbod van en informatieverstrekking over geneesmiddelen via internet op dit moment plaatsvindt en dat deze informatie misleidend en zelfs gevaarlijk kan zijn, ook daar waar dat om biotechnologische toepassingen handelt;
constaterende dat maatregelen om de burger hierover te informeren noodzakelijk zijn;
van oordeel dat deze informatie laagdrempelig te verkrijgen moet zijn bij onder meer huisartsen en apotheken;
roept de regering op, dergelijk informatiemateriaal te doen ontwikkelen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Ross-van Dorp, Swildens-Rozendaal, Feenstra, Terpstra, Udo, Dittrich, Hermann, Stellingwerf, Poppe en Van der Vlies.
Zij krijgt nr. 19(27428,27543).
Mevrouw Ross-van Dorp (CDA):
Voorzitter. Het CDA wil wetenschap en technologie niet blokkeren, maar wel normeren. De overheid past dan ook geen terughoudende opstelling waar het de biotechnologische ontwikkelingen betreft. Deze gaan snel, zeer snel. De invloed van de voorspellende geneeskunde zal zich doen gelden in de sfeer van verzekerbaarheid en aansprakelijkheid. Ross-van DorpIk ben minister Borst erkentelijk voor het feit dat zij ons een brief zal doen toekomen over de solidariteit met mensen met een al dan niet behandelbare ziekte. Ik herhaal nogmaals dat het CDA vindt dat er geen tweedeling in de samenleving mag komen tussen behandelbare en niet-behandelbare zieken met uitsluiting tot gevolg.
Tot slot, voorzitter: het CDA is voorzichtig positief gestemd, maar het zal de ontwikkelingen zeer kritisch blijven volgen. Er blijven immers vooralsnog grote dilemma's die om een zorgvuldige afweging vragen. Biotechnologie kan kansen bieden voor mensen met een erfelijke ziekte, maar zij kan ook leiden tot selectie op eigenschappen. Biotechnologie kan planten resistent maken tegen ziekte, maar ook zorgen voor onomkeerbare gevolgen voor ons ecosysteem en de biodiversiteit. Biotechnologie bij dieren geeft de mogelijkheid om in laboratoria de effecten van klinische toepassing van geneeswijzen bij mensen te voorzien, maar biotechnologie kan het aantal proefdieren doen toenemen, en dat roept op zijn beurt om alternatieven. De dilemma's waarmee wij tot in de verre toekomst geconfronteerd zullen worden, vragen om een overheid die haar verantwoordelijkheid wil nemen. Vandaag ronden wij het debat af, maar dat mag niet het einde betekenen van dit debat en van het publieke debat. Er moet permanent aandacht blijven voor een zo breed mogelijk publiek debat met individuen en maatschappelijke organisaties en voor informatieoverdracht. Het voorzorgbeginsel is er niet voor niets. Er is sprake van risico en dat vraagt om helder risicomanagement en heldere informatieverstrekking. Een totaalbarrière opwerpen, wil de CDA-fractie niet. Wel moet er een ethisch toetsingskader komen waarbinnen de overheid waarborgen biedt voor duurzaamheid, keuzevrijheid en solidariteit.
De heer Dittrich (D66):
Voorzitter. Een paar weken geleden is het rapport van de commissie-Terlouw uitgekomen. Daaruit blijkt dat veel Nederlanders gereserveerd staan tegenover nieuwe toepassingen van biotechnologie met name met betrekking tot de voedselproductie. Mensen vragen van de overheid stevige garanties opdat er geen onomkeerbare ontwikkelingen worden toegelaten waar wij later spijt van krijgen. De D66-fractie neemt de aanbevelingen van de commissie-Terlouw ter harte en wij zijn tevreden dat de regering bijna al die aanbevelingen overneemt. Het is van groot belang dat het publiek betrokken raakt bij debatten over biotechnologie.
Wij steunen de regering in het opzetten van de Nederlandse Voedselautoriteit. Een goede etikettering kan het publiek de nodige duidelijke informatie geven. Het is van groot belang dat de consument keuzevrijheid behoudt. Als iemand in de supermarkt voor de schappen staat, moet hij kunnen kiezen tussen voedsel dat wel of niet uit een ggo-vrije keten komt. Ik vraag de regering daarom toch nog eens alles uit de kast te halen om die keuzevrijheid te realiseren. Dit moet niet gebeuren door bijvoorbeeld het creëren van staatsplantages of een staatswinkelketen met biologische producten, maar door gerichte maatregelen zoals het stimuleren van biologische landbouw en veeteelt.
De algemene houding van de D66-fractie ten opzichte van biotechnologie is positief. Wij zijn enthousiast over de kansen die biotechnologie biedt, maar willen ons niet als een kip zonder kop in allerlei toepassingen storten. De risico's moeten zorgvuldig worden afgewogen. Biotechnologie wordt vaak gepresenteerd als een toekomstgericht onderwerp. Daarbij wordt wel eens vergeten dat wij deze sleuteltechnologie al jarenlang kennen, bijvoorbeeld op het gebied van de medische biotechnologie. Daar staan wij nu aan de vooravond van grote ontwikkelingen.
Wij moeten oppassen dat wij in de samenleving geen sfeer krijgen dat mensen met een ziekte of een handicap minder mee gaan tellen. Werkgevers en verzekeraars mogen geen ongerechtvaardigd onderscheid maken. Solidariteit in de gezondheidszorg moet het uitgangspunt zijn. Uit iemands genenkaart kan bijzonder veel informatie worden afgelezen. Mensen hebben het recht op weten maar ook het recht op niet-weten. Soms zullen die rechten in familieverband met elkaar botsen. Verzekeraars moeten hiermee zorgvuldig omgaan. Namens alle woordvoerders dien ik een motie in.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat er door de ontwikkelingen in de medische biotechnologie steeds meer bekend wordt over erfelijke aandoeningen;
overwegende dat patiënten en hun familieleden het recht hebben om te weten of zij mogelijk aan een bepaalde ziekte (kunnen gaan) lijden, maar dat zij ook het recht op niet-weten hebben;
overwegende dat verzekeraars soms vergaande vragen stellen over de gezondheidstoestand van de patiënt en/of diens familieleden;
verzoekt de regering, erop toe te zien dat het recht op weten en het recht op niet-weten niet in het gedrang komen bij af te sluiten verzekeringen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Dittrich, Ross-van Dorp, Van der Vlies, Udo, Swildens-Rozendaal, Feenstra, Stellingwerf, Hermann en Poppe.
Zij krijgt nr. 20(27428,27543).
De heer Dittrich (D66):
In dit kader wil ik de minister van VWS vragen om straks te reageren op de brief van het Nederlands verbond van verzekeraars, waarin wordt ingegaan op de antwoorden die minister maandag gegeven heeft.
Wij steunen het voorzorgbeginsel en wat eerder is gezegd over het ethisch toetsingskader, dat per toepassing overigens kan verschillen. Wij signaleren echter dat er erg veel adviesorganen op het gebied van de biotechnologie werkzaam zijn. Zij beoordelen de aanvragen die op hun gebied worden ingediend. Sommige adviesorganen hebben een overlap in werkzaamheden. Aanvragers moeten bij soms bij meerdere adviesorganen langs gaan om hun vergunning te krijgen. Wij hebben het gevoel dat die werkzaamheden beter op elkaar kunnen worden afgestemd om doublures te voorkomen. Namens alle woordvoerders dien ik daarom een motie in.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat er op diverseDittrich terreinen van de biotechnologie adviesorganen werkzaam zijn die ieder op het eigen terrein aanvragen bekijken op onder meer maatschappelijke, ethische en juridische aspecten;
overwegende dat er in de praktijk sprake is van een overlap van werkzaamheden;
verzoekt de regering, te stimuleren dat de bestaande adviesorganen met behoud van hun specifieke taken en deskundigheid de werkzaamheden zodanig op elkaar zullen afstemmen dat genoemde overlap wordt voorkomen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Dittrich, Swildens-Rozendaal, Feenstra, Terpstra, Udo, Ross-van Dorp, Hermann, Poppe, Stellingwerf en Van der Vlies.
Zij krijgt nr. 21(27428,27543).
De heer Dittrich (D66):
De commissie-Terlouw staat huiverig tegenover proefvelden met genetisch gemodificeerde gewassen in Nederland. De commissie vindt Nederland daarvoor te klein, terwijl het gevaar van uitkruising erg groot is. Het kabinet heeft in de beantwoording duidelijk gemaakt, onderscheid te maken naar soorten gewassen en op de strenge toelatingsprocedures te vertrouwen. Wij zien dat biotechnologie een positieve rol kan spelen bij de voedselproductie in en voor ontwikkelingslanden. Denk daarbij aan maïs, soja en katoen. Er moet goed worden gekeken naar de behoefte van het land zelf en naar de gevolgen voor de biodiversiteit. De belangen van de kleine boer moeten niet uit het oog worden verloren, en de ontwikkelingslanden mogen geen vrijstaat worden voor proeven met biotechnologie, die in het Westen niet zouden zijn toegestaan.
Wij ondersteunen de regering in het stimuleringsprogramma voor genomics. Het is belangrijk dat er een bundeling van krachten in Nederland komt. Fundamenteel onderzoek moet zijn autonome plaats blijven houden, maar wij zien ook in dat samenwerking met het bedrijfsleven de impact van genomics kan verhogen. Het budget moet niet te veel worden versnipperd over allerlei gegadigden die zich aanmelden om mee te doen. Het regieorgaan kan daarin een goede rol spelen. De regering moet wel stimuleren dat de animo bij leerlingen toeneemt om een studie in de bio-informatica te kiezen. Wij horen graag van de minister van OCW een reactie op dit punt.
D66 wil de kansen van biotechnologie op alle terreinen benutten. Tegelijkertijd pleiten wij echter voor behoedzaamheid.
De heer Stellingwerf (ChristenUnie):
Ik keer terug naar het vrijhouden van voedselketens van ggo's, een doelstelling van u. U verwees naar de alternatieve teelt van de biologische landbouw. Hoewel dat mooi is, vraag ik mij af of u beseft dat ook niet de niet-biologische landbouw – 98% van de productie – ggo-vrij wil blijven.
De heer Dittrich (D66):
Onze insteek is dat de consument die keuzevrijheid moet hebben. Wij vragen daarom het kabinet, alles in het werk te stellen om een ggo-vrije keten te behouden voor de consument. Hoever moet dat doorgaan, als de markt om wat voor reden ook geen behoefte blijkt te hebben aan zo'n ggo-vrije keten? Wij vinden dat het kabinet alles moet doen om ervoor te zorgen dat die keuzevrijheid er blijft. Met name aan de vraagkant moeten stimuleringsmaatregelen worden genomen. In het notaoverleg heb ik daarvan een aantal voorbeelden gegeven.
De heer Stellingwerf (ChristenUnie):
U erkent dus dat dat alternatief niet beperkt blijft tot de biologische sector, maar dat dat ook voor de reguliere landbouw een mogelijkheid moet blijven?
De heer Dittrich (D66):
Alle mogelijkheden moeten open blijven. Vanuit het publiek moet er wel vraag naar zijn. De ggo-vrije keten moet natuurlijk niet veel duurder worden, waardoor de consumenten daardoor die producten niet willen kopen en afhaken en de ggo-vrije keten een illusie blijkt te zijn. Daarom moet de overheid wel degelijk een rol spelen bij het in stand houden van de keuzevrijheid.
De heer Poppe (SP):
U sprak over de belangen voor de voedselvoorziening van gentechnologie, waarbij u verwees naar soja, maïs en katoen. Kunt u mij zeggen, waar katoen dient voor de voedselvoorziening? Gaat het hier niet om handelsgewassen, en niet zozeer om de voedselvoorziening van de lokale bevolking?
De heer Dittrich (D66):
Ik moet zeggen dat de vragen mij heel bekend voorkomen. U kent de antwoorden ongetwijfeld ook. Soms hebben door middel van biotechnologie genetisch gemodificeerde gewassen op een veel kleiner oppervlak een hogere oogst. U vraagt dan altijd waar dat is. Wij weten dat dat in sommige delen van Mexico in ontwikkeling is.
Mevrouw Hermann (GroenLinks):
Mevrouw de voorzitter. Na de debatten van de afgelopen twee maandagen, die ruim twintig uur duurden, en, niet te vergeten, het werk dat de tijdelijke commissie biotechnologie het afgelopen jaar verricht heeft, is nu het moment aangebroken om een conclusie te trekken, terug te blikken, maar ook vooruit te kijken. Wat dat betreft hecht de fractie van GroenLinks eraan om te zeggen dat de in het laatste debat gedane suggestie, biotechnologie blijvend als onderwerp van beraad voor een aparte Kamercommissie te hanteren, de volle instemming heeft. Het betreft hier een nieuw terrein, met een grote diversiteit die een groot aantal ministeries raakt. Het is dan ook vandaag geen kwestie van afsluiten; dit is nog maar de startfase.
Op dit brede terrein hecht de fractie van GroenLinks aan de keuzevrijheid van de geïnformeerde burger en aan het voorzorgbeginsel. Mijn collega Femke Halsema begon met een verwijzing naar een actuele publicatie "De wraak van de publieke zaak" en zei: pas op dat je niet vervalt in management by mistake, ijverig vooruithollen en dan merken dat het niet goed gaat om vervolgens de fouten te moeten corrigeren. Ik ben van een andere generatie en citeer dezelfde idee, maar in de vorm van een oude dichtregel: denkt aleer gij doende zijt en doende denk dan nog. Daarmee meen ik dat wij weer bij elkaar zijn gekomen.
De benadering van de regering op onze ideeën is ook een gevarieerde, evenals de benaderingen van de collega-fracties. Het is een groot en nieuw gebied. Het is zeker niet zo dat wij dit gebied niet willen betreden, maar wij plaatsen een en ander wel in een bepaalde context, namelijk die van de ordening van markt, staat, wetenschap, maatschappelijke organisaties en burgers. Zijn er voldoende mogelijkheden voor een effectieve controle voor een risico-inschatting voor de langere termijn? Wij hebben het gevoel dat de bewindspersonen van VROM en van VWS die gefaseerde benadering, die zorgvuldige stap-voor-stapontwikkeling, ook voorstaan. Wij zijn echter wat beducht na de woorden van de minister van LNV dat de markt bepaalt en dat het ophoudt als er geen vraag is. Ook zijn wij beducht als wij de innige verwevenheid tussen het bedrijfsleven, de wetenschap en de praktijk zien waarvan de bewindspersonen van EZ en van OCW blijk hebben gegeven. Wat dat betreft blijven wij gezamenlijk waakzaam en dat zullen wij ook de komende jaren op dit dossier doen.
Voorzitter. Wij hebben gesproken over de aandacht voor de weesgeneesmiddelen. Geneesmiddelonderzoek maakt duidelijk deel uit van het genomicsbeleid. De weesgeneesmiddelen vallen onder een aparte categorie waarvoor wij een speciale verantwoordelijkheid bij de overheid zien, omdat die categorie voor het bedrijfsleven niet interessant is. Het gaat namelijk in de eerste plaats om geneesmiddelen voor patiënten met zeldzame ziekten, dus zal er weinig vraag zijn naar zo'n middel en in de tweede plaats om middelen voor mensen in arme landen waar men zich de aankoop van geneesmiddelen nauwelijks kan permitteren.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de regering met genomics een belangrijke impuls wil geven aan het onderzoek naar en de innovatie van biotechnologie en geneesmiddelen;
overwegende dat voor de bestrijding van zeldzame ziekten in Nederland en de bestrijding van veel voorkomende ziekten in de Derde Wereld meer aandacht voor weesgeneesmiddelen gewenst is;
overwegende dat onderzoek naar en bevordering van de toegankelijkheid van weesgeneesmiddelen slechts in zeer beperkte mate is opgenomen in het genomicsbeleid;
overwegende dat de financiële aspecten van de toelating tot het ziekenfondspakket van geneesmiddelen voor zeldzame ziekten in Nederland nog onduidelijk zijn;
verzoekt de regering, expliciet aandacht te besteden aan de ontwikkeling van weesgeneesmiddelen;
verzoekt de regering voorts, de financiële toegankelijkheid van geneesmiddelen voor zeldzame ziekten in Nederland afdoende te regelen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Hermann, Ross-van Dorp, Swildens-Rozendaal, Feenstra, Van der Vlies, Terpstra, Udo, Stellingwerf en Poppe.
Zij krijgt nr. 22(27428,27543).
Mevrouw Hermann (GroenLinks):
Ik heb nog een laatste woord en dat komt uit de boezem van mijn fractie, die daarbij wordt ondersteund door de fractie van de ChristenUnie. Wij hebben toch wel een speciale zorg op het punt van het landbouwbeleid. Ik sluit dan ook af met de motie die daarop betrekking heeft.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat er onvoldoende garanties zijn tegen de mogelijk ongewenste gevolgen van de introductie van genetisch gemodificeerde organismen in de voedselketen en het milieu, op het terrein van de voedselveiligheid en ecologie;
overwegende dat op dit moment slecht kan worden voorspeld of de mogelijke gevolgen van introductie onomkeerbaar zijn, wat strijdig kan zijn met het voorzorgbeginsel;
verzoekt de regering, het huidige moratorium op de teelt van transgene gewassen, al dan niet in de vorm van proefvelden, op Europees niveau actief te ondersteunen, tot het moment dat harde veiligheidscriteria geformuleerd zijn en aan deze criteria kan worden voldaan,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Hermann en Stellingwerf. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 23(27428,27543).
Mevrouw Hermann (GroenLinks):
Het "bezint eer gij begint" zal ons blijven inspireren in dit debat, dat wij graag te zijner tijd voortzetten.
De heer Poppe (SP):
Voorzitter. Ik ben een kind van de Verlichting en mijn partij is een partij van de Verlichting. Wij hebben dus geen dogma's en geen angst voor verandering en vernieuwing, maar zullen altijd met open vizier kijken naar wat er gebeurt. Wij zullen dat vooral kritisch doen.
De meerderheid van de Nederlandse bevolking heeft na een brede publieke discussie toch laten weten zorgen te hebben over de ontwikkelingen van genetische manipulatie, met name op het gebied van voedingsgewassen.
Mijn fractie onderscheidt verschillende toepassingen van moderne biotechnologie: gezondheidszorg, puur fundamenteel wetenschappelijk onderzoek en toepassingen in de landbouw. Met toepassingen in de landbouw bedoel ik het manipuleren van gewassen naar transgeen door soortoverschrijdende genen van bijvoorbeeld een beest in een plant te zetten, om daarmee bepaalde voordelen te halen. Als wij alle voordelen op landbouwgebied goed bestuderen, zien wij dat zij alleen van puur commercieel belang zijn en niets toevoegen aan de voedselvoorziening in de wereld. Er is ook niet te weinig voedsel in de wereld, het is alleen niet altijd op de plaats waar het moet zijn door alle mogelijke omstandigheden zoals oorlog.
Mijn fractie mist in het regeringsstandpunt een belangrijk punt: een duidelijk onderscheid tussen enerzijds fundamenteel onderzoek ter vermeerdering van de kennis en ten dienste van de nieuwsgierige mens en anderzijds onderzoek dat puur commercieel gericht is en aanstuurt op een commerciële toepassing. Aangezien dat onderscheid zo'n beetje op alle fronten ontbreekt, moeten wij nu al vaststellen dat het biotechnologisch onderzoek en de genetische manipulatie in feite voor het allergrootste deel in handen zijn van commerciële bedrijven die daarmee ook de wetenschap sturen. Juist de nieuwsgierige mens wordt hierin gekort. Het fundamentele onderzoek zal hierin gestuurd worden door commerciële belangen.
De minister van VROM heeft voor de landbouwgewassen in die twintig uur vergadering getracht de zaak te redden door aan te geven met welke criteria en stappenplannen allerlei veiligheden ingebouwd zullen worden. Ik deel de constatering van de fractie van de Partij van de Arbeid dat de integrale beleidsnota Biotechnologie de diepgang heeft van een spoorboekje. Dat waren de woorden die de heer Feenstra gebruikte.
De heer Feenstra (PvdA):
Dit is een vorm van uitlokking. Deze opmerking moet in de juiste context worden geplaatst. Die context was de volgende. Ik las in de integrale nota vooral een positiebeschrijving. Vervolgens werd daarin aangekondigd een paar honderd miljoen te investeren. In de positiebeschrijving stond ook waar men dacht uit te komen. De integrale nota had daardoor sterk het karakter: wij staan op A, wij gaan investeren en komen dan uit op B. Dat vind ik de diepgang van een spoorboekje.
Wij hebben echter ook twee dagen met elkaar gediscussieerd. Ik wil geen van de bewindslieden tekort doen, maar met name minister Pronk heeft aangegeven, impliciet in de nota en expliciet tijdens het debat, wat het morele, ethische en maatschappelijke afwegingskader is. De heer Poppe mag deze opmerking na twintig uur debat niet meer maken zonder de juiste context. Ik heb begrepen dat ook het spoorboekje zijn diepgang heeft, zijn systematiek, afwegingen en complexiteit. De SP heeft niet het monopolie op slogans en one-liners. Hij mag mijn opmerking aanhalen, maar na twintig uur debat moet wel geconstateerd worden dat er meer achter zit.
De heer Poppe (SP):
Ik heb duidelijk aangegeven waar ik het spoorboekje vandaan heb gehaald. Ik heb ook aangegeven wat de heer Pronk in het debat eraan heeft toegevoegd om te trachten de zaak wat binnen uw kaders te krijgen. Ik heb opgemerkt dat een kinderhand gauw gevuld is. Voor mij blijft dat spoorboekje in ieder geval wel bestaan. Gezien acht jaar Paars en NS kloppen in de praktijk de aankomst- en vertrektijden niet. Dat maakt de zaak alleen maar ernstiger.
De heer Feenstra (PvdA):
U hebt het nu over die kinderhand. U doet daarmee geen recht aan de discussie tussen kabinet en althans onze fractie. Misschien mag ik het omdraaien: een veelvraat is nooit tevreden!
De heer Poppe (SP):
Jawel hoor. Een veelvraat is een dier en als hij zijn buikje rond heeft gegeten, gaat hij slapen. Dat klopt niet. U heeft daar geen kennis van. U moet meer studie maken van veelvraten.
Voorzitter. Ik zal nu de volgende motie indienen.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat het de integrale nota Biotechnologie ontbreekt aan diepgang door gebrek aan visie;
overwegende dat toepassingen van moderne biotechnologische aard mogelijkheden bieden, maar tevens grote risico's op de langere termijn kunnen veroorzaken;
overwegende dat moderne biotechnologie grote invloed kan gaan uitoefenen op de voedselproductie, via productie van medicijnen op de gezondheidszorg en op de sociale cohesie van de mondiale samenleving;
constaterende dat de regering zich onvoldoende rekenschap blijkt te geven van mogelijke sociale en ecologische nadelen hiervan;
stelt vast dat de integrale nota Biotechnologie niet geschikt is als uitgangspunt voor beleid,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Poppe en behoeft dus verdere steun. Dat wil overigens niet zeggen dat men dat hoeft te doen.
De heer Poppe (SP):
Ja, ga het een beetje benadrukken.
De voorzitter:
Ik zeg dit ook voor de publieke tribune. Naar mij blijkt, wordt de motie voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 24 (27428, 27543).
De heer Poppe (SP):
Mevrouw de voorzitter. Ik dien thans de volgende moties in.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat er op diverse terreinen van de moderne biotechnologie adviesorganen zijn die de regering van advies dienen;
overwegende dat een al te grote overlap qua personele bezetting en werkzaamheden van deze adviesorganen ongewenst is;
verzoekt de regering, een overzicht op te stellen van de (overlap van) taken en personele bezetting van deze adviesorganen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Poppe. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 25(27428,27543).
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat uitkruising vanuit genetisch gemodificeerde gewassen die zijn toegelaten tot de markt of die tijdens veldproeven mogen bloeien, naar landbouwsystemen die ggo-vrij willen produceren, op kan treden;Poppe
overwegende dat de regering in de integrale nota Biotechnologie stelt dat "het benutten van kansen gepaard dient te gaan met waarborgen voor de veiligheid, de transparantie van de besluitvorming, de keuzevrijheid voor de burger en de ethische aanvaardbaarheid";
overwegende dat de regering deze waarborgen voor keuzevrijheid voor de burger overlaat aan marktpartijen;
van mening dat dit door de regering gevoerde beleid kan leiden tot het verkleinen van het ggo-vrije marktsegment;
roept de regering op, een ggo-vrije voedselmiddelenketen te garanderen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is slechts voorgesteld door het lid Poppe. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 26(27428,27543).
De heer Stellingwerf (ChristenUnie):
Mevrouw de voorzitter. In het najaar van het jaar 2000 werd een motie aangenomen die, met het oog op de revolutionaire ontwikkelingen op het gebied van de biotechnologie, beoogde dit beleidsveld door een bijzondere Kamercommissie te laten doorlichten. De commissie heeft haar werkzaamheden toegespitst op een integrale voorbereiding en behandeling van de drie terzake opgestelde regeringsnota's. In plaats van een versplinterde beleidsdiscussie in zes commissies en met enkele tientallen woordvoerders kon de behandeling nu integraal plaatsvinden in een commissie die zich terdege in de materie heeft verdiept.
Wij vinden dat deze benadering recht heeft gedaan aan het principiële en fundamentele karakter van de problematiek. Met name dat maar ook het feit dat de ontwikkelingen op dit terrein zo snel gaan, brengt mijn fractie tot de conclusie dat wij nu niet simpelweg de nota's kunnen sluiten om vervolgens over te gaan tot de orde van de dag.
Dit proces vraagt om een vervolg. Ik heb de afgelopen maandagen al gesuggereerd dat een Kamercommissie die de komende jaren de biotechnologische ontwikkelingen integraal volgt, wenselijk is. Op die manier kan namelijk de winst van de afgelopen periode worden vergroot en de opgebouwde expertise verder worden benut. Het lijkt mij dan ook goed dat voordat deze tijdelijke commissie wordt gedechargeerd, de voorzitter namens de commissie een brief aan het Presidium richt, waarin deze wens nader wordt verwoord en onderbouwd.
Een integrale behandeling betekent uiteraard niet dat je het in alle opzichten met elkaar eens bent. Ik heb in de beide notaoverleggen voldoende duidelijk gemaakt waar mijn fractie in deze principiële discussie staat. Mijn fractie is van mening dat de toepassing van genetische manipulatie steeds dieper in zal grijpen in de genetische structuur van levende organismen en leidt tot doorbreking van in de schepping gelegde grenzen. Ons past hier dus de grootste terughoudend, dit bovenal uit eerbied voor onze Schepper, de Schepper van het leven. Dit is de reden dat ik zo de nadruk heb gelegd op een integraal ethisch toetsingskader, waarover zojuist een motie is ingediend door de woordvoerder van de CDA-fractie.
Voordat ik enkele moties indien, leg ik de vinger op een onderdeel waartegenover de regering een onverantwoorde houding aanneemt, namelijk daar waar zij zich geheel en al afhankelijk maakt van de marktvraag en de marktwerking. Ik doel op de grote dilemma's rond de introductie van ggo's op het vrije veld en in de voedselketens. Er kan in die situatie niet worden gegarandeerd dat ggo-vrije ketens in stand blijven. Ten principale kan in die situatie evenmin aan de voorwaarde worden voldaan dat de keuzevrijheid van zowel producent als consument in stand blijft. Volgens de regering zijn er met betrekking tot de ggo's geen veiligheidsrisico's voor mens en milieu. Gezien onze beperkte kennis begrijp ik echter niet hoe de regering dat zo stellig durft te beweren.
Mensen zijn niet primair in die risico's geïnteresseerd. Mensen willen gewoon geen ggo-voedsel, nu niet en in de toekomst niet. In ieder geval willen zij voor ggo-vrij voedsel kunnen blijven kiezen. De regering wil het aanbod in dezen niet sturen, maar ggo-vrij heeft niets met aanbodsturing te maken. Als er iets aanbodgestuurd is, is het ggo-voedsel. Niemand heeft daar namelijk om gevraagd; het wordt je opgedrongen. Dat proces wordt in stand gehouden en versterkt, doordat de kosten voor de instandhouding van de ggo-vrije ketens op die ggo-vrije ketens worden afgewenteld. Ggo-vrij is iets anders dan biologisch en het raakt dus wel degelijk aan de hele landbouw. Met het oog hierop dien ik de volgende moties in.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat:
- met het oog op de keuzevrijheid van zowel de producent als de consument ggo-vrije voedselketens in stand dienen te worden gehouden;
- aan deze ketenvereiste ("van de grond tot de mond") niet wordt voldaan, omdat grote hoeveelheden ggo-houdend en ggo-vrij veevoer in ongescheiden stromen in de Europese havens worden aangevoerd;
- deze scheiding op grond van de vigerende en voorgenomen regelgeving niet kan worden afgedwongen;
constaterende dat dit een uitermate ongewenste situatie is;
verzoekt de regering, zowel binnen Nederland als binnen de Europese Unie alles in het werk te stellen waardoor de gescheiden aanvoer van ggo-vrij en ggo-houdend veevoer kan worden verwezenlijkt;
verzoekt de regering tevens, de Europese Commissie uit te nodigen, de regelgeving terzake aan te passen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Stellingwerf, Feenstra, Swildens-Rozendaal, Ross-van Dorp, Dittrich, M.B. Vos, Poppe en Van der Vlies.
Zij krijgt nr. 27(27428,27543).
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat:
- de Kamer reeds in 1997 heeft uitgesproken dat met het oog op de keuzevrijheid van mensen ggo-vrije ketens in stand dienen te worden gehouden;
- de regering van oordeel is dat deze ggo-vrije ketens via de marktwerking in stand zullen moeten blijven;
- de ggo-vrije landbouw vanwege de toenemende introductie van ggo's steeds meer zal worden geconfronteerd met extra eisen die hiervan een gevolg zijn maar waarvan zij niet de veroorzaker is;
- de kosten die noodzakelijk zijn om ggo-vrij te blijven, binnen de huidige kaders voor rekening komen van de ggo-vrije keten en dat de concurrentiepositie ten gevolge daarvan zal verslechteren;
- marktwerking evenwichtige concurrentieverhoudingen veronderstelt waarvan in de toekomst steeds minder sprake zal zijn;
verzoekt de regering, onderzoek te doen naar de financiële consequenties van maatregelen die nodig zijn om een adequate scheiding van ggo-vrije en ggo-houdende ketens in stand te houden;
verzoekt de regering, op basis hiervan voorstellen te doen op grond waarvan gelijke concurrentievoorwaarden tussen ggo-vrije en ggo-houdende voedselketens worden verwezenlijkt,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Stellingwerf, Feenstra, Van der Vlies, Ross-van Dorp, Poppe en Hermann.
Zij krijgt nr. 28(27428,27543).
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat:
- ggo-vrije teelt in Nederland mogelijk moet blijven;
- landbouwgewassen en de wilde flora in Nederland niet genetisch mogen vervuilen door de teelt van transgene landbouwgewassen;
- de commissie-Terlouw in haar eindrapport "Eten en Genen" de conclusie trekt dat "de teelt van genetisch veranderde gewassen in Nederland in veel gevallen onmogelijk is";
verzoekt de regering, door middel van een teeltverbod en/of de eis van mannelijke steriliteit de teelt van uitkruisbare genetisch gemodificeerde gewassen in Nederland niet toe te staan,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Stellingwerf. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 29(27428,27543).
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat:
- voor veel toepassingen van genetische manipulatie alternatieven voorhanden zijn of mogelijk ontwikkeld kunnen worden;
- op dit moment door het kabinet en de onderzoeksinstellingen weinig prioriteit wordt gegeven aan dergelijk onderzoek naar alternatieven voor genetische manipulatie en de ontwikkeling daarvan;
- het zoeken naar en ontwikkelen van alternatieven goed past in de invulling en toepassing van het door het kabinet voorgestane voorzorgprincipe;
verzoekt de regering, 5% van het in het kader van genomics beschikbare budget te reserveren voor onderzoek dat gericht is op het zoeken naar en ontwikkelen van alternatieven voor de toepassing van genetische manipulatie,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Stellingwerf. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 30(27428,27543).
De heer Van der Vlies (SGP):
Mevrouw de voorzitter. Wij hebben een intensief debat gevoerd, gedurende vele uren. Het was de moeite waard. Wij behandelden een complexe materie met mogelijk vérstrekkende gevolgen. Bij dit alles is uiteindelijk voor mijn fractie de vraag beslissend wat ethisch aanvaardbaar is. Tijdens het notaoverleg ben ik uitvoerig ingegaan op de aspecten die rond het vraagstuk van de toelaatbaarheid en de toepassing van biotechnologie voor mijn fractie gelden. Ik noemde daarbij allereerst de erkenning dat God alles naar zijn aard heeft geschapen. Ik noemde ook de Bijbelse noties van bouwen en bewaren. In de discussie over de toepassingsmogelijkheden van genetica in de gezondheidszorg ligt voor mijn fractie dan ook het vertrekpunt in de wetenschap en de belijdenis dat God de Schepper is van alle leven en de mens naar Zijn beeld is geschapen. Dit impliceert dat wij te allen tijde eerbied voor het leven moeten hebben. Dit is voor mijn fractie een onopgeefbaar principe. Daaraan dienen dan ook alle nieuwe ontwikkelingen op het terrein van de menselijke genetica te worden getoetst.
Over dit alles ontstond tijdens het notaoverleg een felle woordenwisseling met minister Brinkhorst. De voorzitter adviseerde vervolgens beide bij deze discussie betrokken personen om een en ander in de wandelgangen uit te praten. Voorzitter. Ik kan de Kamer en allen die daarbij op afstand betrokken zijn geweest, meedelen dat dit inmiddels is gebeurd.
Blijft natuurlijk het feit dat een integraal ethisch kader nodig is. Ook mijn fractie heeft, naast andere fracties, daarvoor aanzetten gegeven. Met overtuiging heb ik de motie van mevrouw Ross-van Dorp op dit punt medeondertekend. Wij zullen zien met welke voorstellen de regering naar de Kamer komt. Ik spreek de wens uit dat enkele fundamentele bouwstenen, aangedragen door mijn fractie en andere fracties, daarin herkenbaar aanwezig zullen zijn.
Voorzitter. Ik heb geen tijd om in te gaan op de moties waaraan mijn fractie waarde toekent en dus mijn handtekening dragen en die inmiddels al zijn ingediend. Enkele andere moties zijn door ons niet medeondertekend. Daarnaast heb ik de eer, twee moties in te dienen, mede namens andere collega's. Ik licht ze nu niet toe omdat ik de indruk heb dat de overwegingen de materie verklaren en het dictum op afdoende wijze inluiden. De eerste motie luidt als volgt.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat tot nu toe terecht grote waarde is toegekend aan het in stand houden van een gegarandeerd ggo-vrije voedselketen met het oog op het principiële motief van de keuzevrijheid van de consument;
overwegende dat weliswaar een grote verantwoordelijkheid daartoe berust bij de diverse marktpartijen die reageren op de vraag naar voedselproducten, maar dat het beschikbaar blijven van een ggo-vrije keten niet uitsluitend aan de markt kan worden overgelaten;
van mening dat ook de overheid een verantwoordelijkheid in dezen heeft en dus niet alleen een afwachtende houding kan aannemen;
verzoekt de regering, fiscale en andere stimulerende en/of regulerende maatregelen te ontwikkelen die zich richten op de instandhouding van een ggo-vrije keten en die overigens eerst ingezet worden als dat onverhoopt nodig is,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Van der Vlies, Ross-van Dorp, Feenstra, Swildens-Rozendaal, Dittrich, Hermann en Stellingwerf.
Zij krijgt nr. 31(27428,27543).
De heer Van der Vlies (SGP):
Dan heb ik nog een motie over de te ontwikkelen kennisinfrastructuur genomics.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat in het kabinetsstandpunt over de versterking van de kennisinfrastructuur genomics een integrale aanpak van de innovatieketen wordt voorgesteld;
constaterende dat er in allerlei opzicht dwarsverbanden lopen tussen fundamenteel en toepassingsgericht onderzoek;
overwegende dat er altijd ruimte moet blijven bestaan voor fundamenteel onderzoek dat onafhankelijk is van de (financiële) aansturing van toepassingsgericht onderzoek;
verzoekt de regering, de innovatieketen zodanig vorm te geven dat dát onafhankelijke onderzoek onbelemmerd kan plaatsvinden,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Van der Vlies, Ross-van Dorp, Swildens-Rozendaal, Terpstra, Udo, Hermann, Stellingwerf, Dittrich en Poppe.
Zij krijgt nr. 32(27428,27543).
Mij is gebleken dat de naam van de heer Feenstra abusievelijk niet onder de motie staat. Die komt er nog bij.
De heer Van der Vlies (SGP):
Dat is uiteraard plezierig. Ik had volstaan met één lid per fractie, maar ik begrijp het helemaal.
De voorzitter:
Ik deel mede dat onder de motie op stuk nr. 22 van mevrouw Hermann c.s. abusievelijk de naam van de heer Dittrich ontbrak. Die is er inmiddels bij gezet. Dat betekent dat die motie nu door alle deelnemers aan het debat is getekend.
De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.
De voorzitter:
Ik herinner de leden eraan dat er geen tweede termijn zal worden gehouden. Tevens zijn na twintig uur debat lange interrupties niet meer nodig omdat eigenlijk alles al gezegd is. Ik zal in dezen streng optreden. De bewindslieden vraag ik om bij behandeling van de moties het nummer en eventueel de naam van de indiener te vermelden.
Minister Pronk:
Voorzitter. Ik begin als eerste omdat ik de coördinerend bewindspersoon was bij de opstelling van de integrale beleidsnota Biotechnologie. Ik zal geen algemene beschouwingen houden. Wij hebben inderdaad de afgelopen twee maandagen zeer uitgebreid van gedachten gewisseld. Collega Jorritsma was graag hier aanwezig geweest, maar haar aanwezigheid is bij een algemeen overleg elders in het gebouw vereist. Namens de collega's spreek ik mijn erkentelijkheid uit voor de wijze waarop de Kamer over de diverse stukken van gedachten heeft gewisseld. Ook wij ervaren deze twee debatten als uiterst zinvol, om de terminologie van mevrouw Ross te gebruiken.
Er zijn zorgen naar voren gebracht die onderling en met het kabinet besproken zijn. Alle zorgen zijn door de gesprekspartners erkend. Het kabinet heeft in bijvoorbeeld het NMP-4 eigener beweging een tekst geproduceerd over de toekomstige ontwikkeling van de technologie die getuigde van inzicht in risico's. De opmerkingen over de biotechnologie passen geheel in dat kader.
Het kabinet, dat met één mond sprak, heeft zelf lang gesproken over de concepten voor de integrale beleidsnota Biotechnologie. Wij zijn tot elkaar gekomen en de nota draagt dan ook ons aller handtekening. Tijdens de debatten hebt u kunnen merken dat wij met instemming van elkaars kanttekeningen hebben kennisgenomen.
Ieder heeft natuurlijk zijn eigen terminologie; dat is een paar keer hier gebleken. Het is echter allemaal een terminologie die voortbouwt op hetzelfde thema van de voorzorg. Bouwen en bewaren, een terminologie die de heer Van der Vlies heeft gehanteerd, heeft daar ook mee te maken. Dit geldt ook voor het benutten van kansen in behoedzaamheid, zoals mevrouw Hermann het heeft geformuleerd. Ik vind dat wat anders overigens dan "management by mistake". Mevrouw Hermann kon natuurlijk niet anders dan daarbij aan te sluiten, maar naar onze opvatting beoogt het benutten van kansen in behoedzaamheid nu juist om "management by mistake" te voorkomen. Als er echter fouten worden gemaakt, zullen deze natuurlijk zo spoedig mogelijk moeten worden geïdentificeerd en hersteld. Herhaling daarvan zal moeten worden voorkomen. Management dat een "management by mistake" zou zijn, zoals de collega van mevrouw Hermann het in eerste termijn definieerde, is iets wat wij nu juist met betrekking tot het technologiebeleid proberen te voorkomen, juist ook door de nadruk te leggen op zeer veel voorzorg.
Ik merk hierbij in de richting van mevrouw Hermann nog het volgende op. Zij zei te hebben geconstateerd dat de nota zoals deze door het kabinet is afgescheiden, werd doordesemd door een dominant marktdenken– quod non. Ik heb erop gewezen – maar mevrouw Hermann was niet altijd aanwezig, omdat ook mevrouw Halsema er was – dat er zeer uitdrukkelijk en expliciet publieke verantwoordelijkheden zijn beschreven in diezelfde nota. De nota is niet doordesemd van een dominant marktdenken; de nota neemt de markt wel zeer serieus, wanneer het gaat om technologische ontwikkeling en om initiatieven om resultaten van technologische ontwikkeling te vertalen in hetzij aanbod, hetzij vraag. Echter, de nota formuleert grenzen waarbinnen technologische ontwikkeling en toepassing van resultaten daarvan, op de markt of buiten de markt in bepaalde sectoren, mogen plaatsvinden. Dat zijn publieke verantwoordelijkheden en dat is een evenwicht. Ik vind dat de nota en ook de vervolgnota's getuigen van een evenwicht, van een poging tot evenwicht. Dit evenwicht is natuurlijk altijd dynamisch, doordat de technologie op zichzelf voortschrijdt, maar de nota's getuigen van behoedzaamheid in dezen.
Voorzitter. Ik stap over naar de moties. Er zijn vele moties ingediend; ik tel er 21. Daarvan zullen de moties op de stukken nrs. 12, 19, 20 en 22 door minister Borst worden beantwoord. De moties op de stukken nrs. 17, 30 en 32 zullen door minister Hermans worden beantwoord. De moties op de stukken nrs. 26, 27, 28, 29 en 31 zullen door minister Brinkhorst worden beantwoord. Zelf zal ik de overige moties van een antwoord voorzien. Ik doe dit niet in de volgorde van indienen, maar in de volgorde van de systematiek die wij ook hebben gehanteerd in het debat van afgelopen maandag. Dat brengt mij – het zal hem niet verbazen – in eerste instantie bij de meest fundamentele motie van alle, de motie op stuk nr. 24 die is ingediend door de heer Poppe.
De heer Poppe zegt dat de nota geen geschikt uitgangspunt is voor beleid. Hij geeft daar overwegingen voor, overwegingen die nogal ver gaan. Wij werpen zowel de overwegingen als de constatering verre van ons. De heer Poppe kan het met onze visie oneens zijn, maar het is niet de stijl van de heer Poppe het kabinet gebrek aan diepgang te verwijten. Ik vind dat een redelijk pejoratieve omschrijving. Ik werp ze dan ook verre van mij. Moties worden ingediend na afloop van debatten. Gelet op wat er in de vierde alinea staat, wijs ik erop dat wij er in de discussies voldoende blijk van hebben gegeven dat wij ons rekenschap geven van mogelijke sociale en ecologische nadelen van een eventuele ongebreidelde toepassing van technologische vindingen op de markt. Om die reden heb ik de publieke verantwoordelijkheid duidelijk omschreven. Overigens, uit het feit dat twintig uur over deze nota is gesproken en uit de moties die de debatten hebben opgeleverd en die hier zijn ingediend, blijkt duidelijk dat de integrale beleidsnota Biotechnologie een goed uitgangspunt voor het beleid is. Dat staat dus vast. Om die reden ontraad ik de aanneming van de motie op stuk nr. 24 gaarne.
Dat brengt mij bij een reactie op de motie die op stuk nr. 18 is vermeld en die is ingediend door mevrouw Ross. Dat is de motie waarin geconstateerd wordt dat er kansen zijn, maar dat zich ook ongewenste ontwikkelingen kunnen voordoen en dat die dienen te worden voorkomen. Dit is in lijn met de verschillende omschrijvingen die ik zo-even citeerde. Volgens de motie zou het wenselijk zijn te komen tot een integraal ethisch toetsingskader, uitgaande van de intrinsieke waarde van leven, ecologische duurzaamheid en biodiversiteit. Dit toetsingskader is nog niet expliciet geformuleerd. De regering wordt gevraagd dit op te stellen. De motie is door bijna alle participanten van het debat ondertekend.
Voorzitter. Wij zijn van mening dat deze motie logischerwijs voortvloeit uit het debat dat wij hebben gevoerd. De Kamerleden hebben begrepen dat wanneer gesproken wordt over een integraal toetsingskader, dat niet inhoudt een uniform toetsingskader dat exact op dezelfde wijze voor alle beslissingen tot bepaalde coëfficiënten en gewichten kan leiden. PronkHet is daarentegen een toetsingskader waarbinnen ruimte is voor verschillende wegingscoëfficiënten, ook voor de verschillende instellingen die toetsen. Daarbij zullen in een bepaalde fase van de gehele besluitvormingscyclus sommige elementen een belangrijkere rol spelen. Dat is niet weersproken in het debat. Ik acht dit verder in overeenstemming met de uitkomst die de Kamer met dit verzoek aan de regering aan het debat wenst te geven. Wij zullen dit verzoek graag honoreren. Wanneer wij dat zullen doen, kan ik nu niet zeggen. Het is een nogal vergaand verzoek qua diepgang. Ik gebruik dat woord niet voor niets; het is niet op stel en sprong goed te formuleren. Er is enige tijd voor nodig. Ik zou het redelijk vinden als het kabinet nog in zijn huidige samenstelling in staat zou zijn om dat te doen. Dat zal niet meer lukken voor de verkiezingen, maar nog wel in deze samenstelling. Ik heb gisteren in een debat aan de overzijde van het Binnenhof gezegd dat dit kabinet waarschijnlijk nog heel veel tijd gegund zal zijn na de verkiezingen. Het is dan nog in de gelegenheid om een antwoord op deze motie aan de Kamer voor te leggen, zodat wij er nog een keer gezamenlijk over kunnen spreken.
De voorzitter:
De heer Dittrich wil de minister iets vragen, maar ik neem aan dat het niet gaat over zijn voorspelling.
De heer Dittrich (D66):
Nee, dat niet. Ik wil dat de minister bevestigt dat dit geen onderwerp wordt dat door de Kamer opeens controversieel wordt verklaard. Het huidige, dan demissionaire kabinet, wordt daarmee dan buitenspel gezet ten aanzien van het formuleren van een toetsingkader. Met een schuin oog kijk ik bij deze opmerking naar de eerste indiener van deze motie. Het lijkt mij belangrijk om dat vast te leggen.
De voorzitter:
In staatsrechtelijke zin is de nieuwe Kamer de enige Kamer die iets wel of niet controversieel kan verklaren. Dat betekent dat daarover geen toezegging kan worden gedaan door de regering of de indiener van de motie.
Minister Pronk:
Aan mij kan die vraag in ieder geval nooit worden gesteld.
De voorzitter:
Zeker, dat was ook de strekking van mijn opmerking.
De heer Van der Vlies (SGP):
Het is wel bijzonder dat een integraal ethisch toetsingskader door een demissionair kabinet in de Kamer wordt neergelegd. Maar goed, het kabinet kan zijn huiswerk doen. De nieuwe Kamer moet dan maar oordelen.
De voorzitter:
Ook daarin kan ik mij vinden. De enige die daarover uiteindelijk kan oordelen is de nieuwe Kamer.
Minister Pronk:
Wij werken door, maar er is slechts nog zo'n drie maanden tot aan de verkiezingen. Als de Kamer diepgang wil, moeten wij daaraan voldoende tijd besteden. De inspanningsverplichting waartoe ik mij nu bereid heb verklaard, is om met het huidige kabinet, dat nog enige tijd is vergund na 15 mei, een stuk te formuleren. Dat doen wij omdat wij er door nagenoeg de hele Kamer om worden gevraagd. Wat de Kamer daarna met het stuk doet, is uiteraard aan de Kamer.
De motie op stuk nr. 21 van de heer Dittrich en de motie op stuk nr. 25 van de heer Poppe gaan over de adviesorganen die bij dit alles een rol zouden kunnen spelen. De heer Dittrich en velen met hem verzoeken de regering te stimuleren dat bestaande adviesorganen met behoud van hun specifieke taken en deskundigheid de werkzaamheden zodanig op elkaar afstemmen dat overlap – deze is in de overweging omschreven – wordt voorkomen. Wij zijn graag bereid om dat te stimuleren. Ik roep overigens in de herinnering terug dat wij daarover al kort hebben gediscussieerd. Toen hebben wij gezamenlijk vastgesteld dat het wenselijk is dat er verschillende mandaten voor verschillende adviesorganen zijn, juist vanwege de zorgvuldigheid. De heer Dittrich heeft dat ook niet ter discussie gesteld. Hij en zijn medeondertekenaars hebben echter gelijk dat die verschillende mandaten niet tot inefficiency mogen leiden. Zij kunnen echter wel leiden tot verschillen tussen adviezen. In dat geval heeft het kabinet de politieke verantwoordelijkheid om een keuze te maken. Dit moet uiteraard tijdig en op een transparante wijze plaatsvinden.
De heer Poppe heeft een motie ingediend, waarin hij uitspreekt dat een te grote overlap ongewenst is. Hij stelt overigens niet dat die te grote overlap er al is. Dat een te grote overlap ongewenst is, is bijna een tautologie. Te groot is immers ongewenst. In de motie wordt de regering verzocht, een overzicht op te stellen van de taken en de personele bezetting en na te gaan of er een overlap is. Tot dat overzicht is de regering graag bereid. Wij kunnen daarover een oordeel geven en luisteren naar het oordeel van de kant van de Kamer. Tegen deze motie hebben wij geen bezwaar; wij laten het oordeel gaarne over aan de Kamer.
De heer Udo heeft op stuk nr. 15 een motie ingediend over transparantie. Hij verzoekt de regering om, als er achter vergunningverlening een beleidsverandering ligt, de Kamer en de vergunningaanvragers hierover tijdig en adequaat te informeren. Ik kan mij voorstellen dat de heer Udo, die weinig tijd had om hierop in te gaan, ook wil verwijzen naar beleidsveranderingen met betrekking tot lokaties van proefvelden. Wij hebben dat inderdaad onvoldoende gecommuniceerd; dat is onvoldoende terug te vinden in de nota Biotechnologie. De andere beleidswijziging, die te maken heeft met het antiresistentie bioticum, hebben we wel expliciet verwoord in de desbetreffende nota. Iedereen die geïnteresseerd was in dat onderwerp kon dat weten. Wellicht zouden we nog wat extra informatie kunnen geven aan instanties. Wij hebben wat dat betreft dus helemaal geen bezwaar tegen deze motie, die past in de door ons ten toon gespreide transparantie. Het tweede deel van de desbetreffende operatieve paragraaf heeft onze instemming.
De heer Feenstra heeft op stuk nr. 13 een motie ingediend, waarin wordt gevraagd om een systeem van integrale monitoring, zoals beschreven in zijn overwegingen. Hij doelt op korte- en langetermijneffecten op mens en milieu, om dat systeem van integrale monitoring voortvarend op te zetten. Ik heb de motie overigens niet goed genoeg gelezen: het gaat om een integrale monitoring van de Voedselautoriteit. Ik schuif de motie dus door naar collega Brinkhorst.
De heer Feenstra heeft op stuk nr. 14 een motie ingediend over het vergroten van de ecologische kennis, door middel van verdere prioritering in het Zesde EU-kaderprogramma voor onderzoek en de genomicsprogrammering. De heer Hermans zal straks iets zeggen over de genomicsprogrammering. Ik ben, samen met enkele van mijn collega's, in de Europese raden betrokken bij het EU-kaderprogramma. Ik heb zelf vanuit de onderzoeksverantwoordelijkheid die ik ook heb op het terrein van ecologie en milieu, in het debat aangegeven dat er naar mijn mening ook binnen het reguliere onderzoeksbudget, bijvoorbeeld op mijn departement, grote aandacht zou moeten zijn voor de opbouw van fundamentele kennis met betrekking tot consequenties voor de ecologie en het bodem systeem. Vanuit die verschillende invalshoeken kan ik zeggen dat deze motie niet op bezwaar onzerzijds stuit en dat wij het oordeel aan de Kamer overlaten.
Dit brengt mij bij twee laatste moties. In de eerste plaats de motie op stuk nr. 23 die is ingediend door mevrouw Hermann. In die motie staan een tweetal overwegingen. De eerste heeft betrekking op de onomkeerbaarheid van de gevolgen van introductie hiervan. De tweede is dat er onvoldoende garanties zijn tegen de mogelijke ongewenste gevolgen van de introductie voor het milieu, de voedselveiligheid en de ecologie. Met die overwegingen kunnen wij leven. Dat is het element van behoedzaamheid. Wij kunnen echter niet instemmen met de consequentie die daar volgens mevrouw Hermann uit getrokken moet worden, namelijk dat wij ons beleid zouden moeten wijzigen door het huidige moratorium op Europees niveau, dat het resultaat is van de opstelling van een aantal lidstaten in de Europese Unie, actief te ondersteunen. Ik heb in de Kamer uiteengezet dat het moratorium er is en dat wij van mening zijn dat het wenselijk is dat er straks voor iedereen zekerheden bestaan en dat er behoorlijk beleid is en dat dat is gebaseerd op volledige overeenstemming tussen alle lidstaten.
In het debat zullen wij inbrengen de noties van zorgvuldigheid, risicovermindering en zekerheden met betrekking tot consequenties op het terrein van voedselveiligheid, ecologie en milieu. Zolang die zekerheden niet bestaan, zal er op het punt van nieuwe vergunningen en introducties niets gebeuren. Dat is echter wat anders dan officieel eenzijdig een moratorium afkondigen en daarvoor steun gaan krijgen bij andere lidstaten en dan collega-lidstaten voor dat fait accompli plaatsen. Dat vind ik politiek gezien niet de wijze waarop je in de Europese Unie met elkaar om moet gaan wanneer je gezamenlijk probeert tot beleid te komen. Dan overspeel je je hand.
Het moratorium ligt er. De Nederlandse regering heeft gezegd dat zij zich bij dat moratorium neerlegt, maar dat zij hoopt dat zij het moratorium spoedig achter zich kan laten, niet om snel over te kunnen gaan tot de introductie van ggo's op de markt, met alle onzekerheden van dien, maar omdat er dan volledige overeenstemming is bereikt met alle andere lidstaten. Dat is dus precies de omgekeerde manier van redeneren. Eerlijk gezegd vind ik het jammer dat de fracties van GroenLinks en de ChristenUnie deze motie indienen, want verwerping van die motie zou door hen wel eens op een totaal andere manier geduid kunnen worden dan wat wij bedoelden met onze zorg met betrekking tot toepassing van technologische vindingen. Ik verzoek beide ondertekenaars gezien de uitvoerige wijze waarop wij hierover hebben gesproken, niet alleen afgelopen maandag, maar ook in talloze vergaderingen van de vaste commissie voor VROM ter voorbereiding op Brussel, om deze motie in heroverweging te nemen. Overigens heb ik van beide fracties nooit in vergaderingen van de desbetreffende Kamercommissies het verzoek gekregen om een ander standpunt in te nemen in Brussel.
De heer Stellingwerf (ChristenUnie):
Ik kan mij niet herinneren dat de fractie van de ChristenUnie ooit een ander signaal heeft afgegeven dan dat er een moratorium zou moeten zijn of dat wij moeten ondersteunen wat er al is. Ik denk ook niet dat de consequentie die de minister ons voorhoudt logisch is, gezien de aard van het debat tussen regering en Kamer. Moet ik uit het oordeel van de minister over deze motie begrijpen dat de minister het andere lidstaten verwijt dat zij tot een moratorium zijn gekomen of vindt hij het eigenlijk wel gunstig en wil hij er gebruik van maken?
Minister Pronk:
Er kunnen alleen maar introducties plaatsvinden wanneer daar een meerderheid voor is in de Europese Unie. Die meerderheid is er momenteel niet. Het is dus een extra slot. Maar wij hebben dat extra slot helemaal niet nodig. Wij praten in Brussel over de voorwaarden waaraan moet worden voldaan om te komen tot nieuwe introducties. Er is een extra machtsmiddel gebruikt door een aantal lidstaten door het moratorium af te kondigen. Dat vind ik, ook ten opzichte van collega's die evenveel zorg hebben over de introductie van ggo's op de markt, waaraan risico's verbonden kunnen zijn, met het oog op een gezamenlijke besluitvorming in Brussel niet correct van die lidstaten. Het kan namelijk een scheiding veroorzaken tussen landen die zichzelf op de borst kloppen omdat zij kennelijk meer geïnteresseerd zouden zijn in het voorkomen van de risico's van ggo's en andere landen, waar dat niet voor geldt. Ik vind zo'n moratorium dus politiek gezien ongewenst. De Nederlandse regering is echter van mening, evenals de Belgen en anderen, dat er geen onverantwoorde risico's mogen worden genomen bij de introductie van ggo's op de markt.
De heer Stellingwerf (ChristenUnie):
Op dat punt zijn wij het in ieder geval eens. Ik constateer dat het een regulier instrument is in de Europese verhoudingen. Dus hoeft daar naar mijn mening geen negatief oordeel over te worden gegeven. Blijkbaar zijn er verschillen in beleving. Wij zijn het, blijkens de ondertekening van de motie, eens met die zes lidstaten.
Minister Pronk:
Wij zijn het niet oneens met de inhoudelijke overwegingen van die lidstaten. Wij wijzen de politieke constatering af dat een moratorium moet worden afgekondigd net alsof anders de discussie tussen de lidstaten in Brussel niet zorgvuldig zou verlopen.
Mevrouw Hermann (GroenLinks):
Ik denk dat wij het inhoudelijk in grote mate met de minister eens zijn, maar dat wij politiek verschillend oordelen over het gekozen middel. Ik sluit daarom namens mijn fractie aan bij wat collega Stellingwerf zojuist zei door te stellen: bij twijfel niet inhalen, wij maken pas op de plaats. Het lijkt mij een goede zaak om dat ook in Europees verband naar voren te brengen. De Nederlandse regering heeft daar tot nu toe een andere keuze in gemaakt. Dat is uiteraard legitiem, maar bij deze gelegenheid menen wij dit toch nog eens te moeten onderstrepen. Ik zal het uiteraard binnen mijn fractie nog nader in overweging brengen, maar ik denk toch dat de lijn van de GroenLinks-fractie daarin altijd een duidelijke is geweest.
Minister Pronk:
Die interpretatie baart mij juist zorgen. Mevrouw Hermann zegt dat haar fractie van mening is dat bij twijfel niet moet worden ingehaald en dat de Nederlandse regering kennelijk een andere opvatting heeft. Dat is nu juist niet het geval. Dat zijn verschillen van opvatting over doelen, maar in deze discussie ging het over verschillen van opvatting over het politieke middel van het moratorium. Dat is wat anders. Dat gaat het instrument van besluitvorming over de introductie aan de hand van bepaalde criteria voorbij, omdat het iets generiek-politieks wordt. Wij hebben gezegd dat wij het daarmee niet eens zijn. Ik kan dus niet ingaan op een voorstel om dat moratorium actief te ondersteunen. Wij zullen het niet omzeilen, wij zullen het niet ondermijnen. Met de achtergronden van de zorg van een aantal van de collega-lidstaten zijn wij het geheel eens, maar dit politiek-generieke instrument is naar onze mening niet passend en niet nodig.
Mevrouw Hermann (GroenLinks):
De minister sluit telkens af alsof er alleen maar in het dictum staat: "het moratorium ondersteunen". Daarbij staat evenwel: "tot het moment dat harde veiligheidscriteria geformuleerd zijn en aan deze criteria kan worden voldaan". Er is dus wel degelijk een eindigheid, maar wij willen die grens expliciet in beeld hebben. Wat dat betreft, denk ik dat wij lang niet zo ver van elkaar afzitten als de minister het nu doet voorkomen.
Minister Pronk:
Ieder moratorium is per definitie tijdelijk. Een moratorium is nooit eeuwig en daarom is het helemaal niet bijzonder dat mevrouw Hermann in de operatieve paragraaf aangeeft hoe aan zo'n moratorium een einde zou moeten komen. Wij zijn het er uiteraard mee eens dat aan die veiligheidscriteria moet worden voldaan. Dat is het punt niet. De kern van de operatieve paragraaf van deze motie ligt naar mijn mening in het woord "actief". Mevrouw Hermann vraagt van de regering om de houding van andere landen, waarvan ik vind dat die politiek-generiek niet juist is, actief te ondersteunen. Daartoe ben ik geenszins bereid.
De heer Udo (VVD):
Wij hebben in het notaoverleg al eerder met de minister over dit onderwerp gesproken. De minister van Economische Zaken zei toen dat aan de kant van de landen die deze minderheid vormen binnen de Europese Unie, redenen van protectie niet kunnen worden uitgesloten. Kan de heer Pronk daar iets over zeggen? Als dat namelijk zo is, is dat een heel kwalijke zaak.
Minister Pronk:
Dat weet ik niet. Ik heb deze discussie gevoerd met mijn collega's van milieu in de Europese Milieuraad. Ik heb nooit de indruk gehad dat deze collega's hierbij protectionistische argumenten wensten te hanteren. Ik heb niet meer goed voor ogen wat mijn collega hierover precies heeft gezegd, maar wees heel voorzichtig met protectionistische overwegingen in de schoenen te schuiven van ministers van milieu in andere landen. Dat zou juist op dit terrein in het internationale handelsverkeer bijvoorbeeld door de Amerikanen wel eens verstaan kunnen worden als iets waarmee Europeanen toegeven dat zij, wanneer zij milieucriteria hanteren, eigenlijk iets anders bedoelen. Dat is echt niet het geval en dat is ook niet het geval geweest in de zeer moeilijke onderhandelingen die gevoerd zijn tussen Europa en andere landen in het kader van het Montreal Protocol, het zogenaamde Bio-Safety Protocol. Mevrouw Jorritsma heeft niet bedoeld te zeggen dat die collega-landen dit als overweging hadden. Nu de heer Udo het zo pregnant probeert samen te vatten als iets dat zou moeten worden bestreden, hecht ik eraan om in ieder geval vast te stellen dat ik van mijn collega's op geen enkele manier die indruk heb gekregen; het gaat hen echt om voorzorg en milieuoverwegingen.
De voorzitter:
De minister zegt dat hij het eens is met de overwegingen in de motie op stuk nr. 23, maar het oneens is met het dictum, dat politiek gezien ongewenst zou zijn. Betekent dit dat hij aanneming van de motie ontraadt?
Minister Pronk:
Ik ontraad de aanneming van de motie.
Voorzitter. Dat brengt mij tot slot op de motie op stuk nr. 16 van de heer Udo waarin de regering wordt verzocht, een programma voor biotechnologie op te zetten binnen het ontwikkelingssamenwerkingsbeleid. Dat is er al eens geweest. Zoals de Kamer weet, is in 1985 na uitvoerige gesprekken over biotechnologie onder leiding van prins Claus, waarbij Kamerleden betrokken zijn geweest, een speciaal onderzoeksprogramma voor biotechnologie opgezet. Dat soort speciale onderzoeksprogramma's heeft altijd een tijdelijke, katalyserende werking om meer aandacht te geven aan een specifiek onderdeel in het kader van het totale onderzoeksbeleid. Dat heette toen een speerpuntprogramma.
De fractie van de VVD vond destijds dat er veel te veel speerpuntprogramma's waren, omdat zij moesten worden ingebed in een algemeen beleid en al die speerpunten leidden tot versnippering. Daar is goed naar geluisterd. Tien jaar later concludeerde men dat de katalyserende functie gewerkt had en dat biotechnologie nu een normaal en belangrijk onderdeel is geworden van het onderzoeksprogramma in zijn totaliteit. Er is nu deskundigheid op het departement, aangetrokken van buitenaf. Deze deskundigen zijn gebleven. Het normale landbouwonderzoeksbeleid op het departement is mede onder invloed komen te staan van biotechnologiebeleid. Er is een armoedeonderzoeksbeleid gekoppeld aan biotechnologiebeleid, omdat het biotechnologieonderzoek helemaal gericht is op kleine boeren. Het onderzoek was zeer sterk vraaggestimuleerd. Het was dus niet meer nodig afzonderlijk biotechnologisch onderzoeksbeleid te hebben. Daarover is met de Kamer van gedachten gewisseld. Eigenlijk is het biotechnologieonderzoek op verzoek van de Kamer weer geïntegreerd.
Om die redenen heeft collega Herfkens mij doen weten dat zij consistent wenst te zijn en dat zij op dit moment geen aanleiding ziet om de beslissing van 1985 opnieuw op te nemen. Het beleid heeft destijds goed gewerkt en is nu niet meer noodzakelijk.
De heer Udo (VVD):
Het gaat ons niet om een onderzoeksprogramma over biotechnologie ten behoeve van ontwikkelingslanden. Wij willen alleen in het kader van het ontwikkelingssamenwerkingbeleid goed zicht hebben op wat de regering doet aan biotechnologie. Wij willen niet verbureaucratiseren, maar wij hebben er behoefte aan, te weten wat de mogelijkheden voor biotechnologie zijn in ontwikkelingslanden, wat wij daaraan doen en welke technische mogelijkheden er zijn. Wij hebben de brief van minister Herfkens zorgvuldig gelezen. Daarin is verwezen naar de schriftelijke beantwoording, maar die was enigszins fragmentarisch. Wij willen dus meer duidelijkheid, meer transparantie en meer zicht op de biotechnologie binnen het ontwikkelingssamenwerkingsbeleid.
Minister Pronk:
Die duidelijkheid en transparantie waren er al de afgelopen vijftien jaar. Er zijn regelmatig uitgebreide brieven gestuurd over biotechnologie in het kader van ontwikkelingssamenwerking. Deze brieven zijn afzonderlijk en uitvoerig besproken met de Kamer. Deze voorzitter heeft dat soort gesprekken meer dan eens met de toenmalige minister mede gevoerd. Zij waren zeer transparant, zowel over bedragen, specifieke projecten, concepten, als landen waar de betreffende activiteiten werden uitgevoerd. Het ging zowel over onderzoek als toepassing van het beleid. Mijn collega acht het niet noodzakelijk, een dergelijk programma nu weer afzonderlijk op te zetten, juist omdat zij van mening is dat het niet overal moet worden gecompartimentaliseerd. Zij acht het beleid voldoende transparant. Zij heeft mij gevraagd, de Kamer mee te delen dat zij deze motie ontraadt. Ik zou u dan ook willen vragen dat debat met haar te voeren in het kader van de ontwikkelingssamenwerking
Dit waren de moties die ik van een kanttekening en een judicium kon voorzien.
Minister Borst-Eilers:
Mevrouw de voorzitter. Ik zal kort ingaan op twee opmerkingen die gemaakt zijn door respectievelijk mevrouw Ross en de heer Dittrich. Daarna zal ik de reactie van de regering geven op vijf moties.
Mevrouw Ross herhaalde haar opmerking dat mensen met behandelbare ziekten in brede zin niet anders behandeld moeten worden dan mensen met onbehandelbare ziekten. Ik stel er prijs op te zeggen dat de regering dat volledig met haar eens is.
De heer Dittrich vroeg mij, in te gaan op de brief van het Nederlands verbond van verzekeraars die de Kamer en het ministerie gisteren heeft bereikt. Ik zal dat in het kort doen, mede omdat ook het verbond daar uitdrukkelijk om vraagt. Met zijn eerste punt heeft het verbond gelijk. In mijn beantwoording is inderdaad een tekst gebruikt die niet helemaal correct is. Ik stelde namelijk dat verzekeraars beneden een drempelbedrag niet zullen keuren. Zo is het natuurlijk niet: aspirant-verzekerden hoeven onder een bepaalde grens eerder verricht erfelijkheidsonderzoek niet te melden. Dat is het bekende bedrag van ongeveer 145.000 euro.
Een ander punt dat door het verbond wordt aangeroerd, is het familiair verhoogde cholesterolgehalte. Het verbond stelt dat uit actuarieel oogpunt de kans op overlijden van mensen met de ziekte FH toch nog altijd hoger is dan die van mensen zonder die ziekte, ook al laat men zich goed behandelen. Het is mijn overtuiging dat de verzekeraars te krampachtig omgaan met deze diagnose. De levensverwachting van FH-patiënten die zich volledig aan de doktersvoorschriften houden, is niet geheel gelijk aan die van de gemiddelde bevolking, maar ook weer niet zo laag als de verzekeraars de laatste jaren stellen. Zij moeten gewoon uitgaan van actuele, aanvaarde medisch-wetenschappelijke inzichten. Ik las dan ook tot mijn genoegen in de brief dat het verbond nog steeds overlegt met de patiëntenorganisatie en met de stichting Opsporing hypercholesteroleamie.
Het verbond schrijft in zijn brief verder dat een verzekeraar groepen met een gelijk risico nodig heeft om het risico van een verzekeringsnemer over te kunnen nemen. Als de groep verzekerden groot genoeg is, mag daar best variatie in zitten, want daardoor wordt het wel zo'n beetje uitgemiddeld. Overigens meende ik dat er op deze manier in het verzekeringsbedrijf werd gewerkt.
De verzekeraars gaan ook in op een opmerking van mevrouw Ross over de vraag aan de consument of hij afwijkingen heeft in zijn familie. Het verbond zegt dat de verzekeraars niet vragen of er afwijkingen in de familie zijn, maar dat wel wordt gevraagd naar de gezondheidstoestand van de familie. Onder de vragengrens zou bovendien niet worden gevraagd naar de resultaten van eerder onderzoek. Dat is in de Wet op de medische keuringen overigens ook verboden. Verder zou onder de vragengrens evenmin worden gevraagd naar ernstige onbehandelbare ziekten of ziekten in de familie. Het punt dat het meest in het oog springt, is de gezondheidstoestand en de afwijkingen in de familie. Dit punt sluit aan op het laatste punt dat in de brief wordt behandeld.
Dit laatste punt betreft de verzwijging. Het verbond schrijft dat door de aspirant-verzekerde niets hoeft te worden gezegd over ziekten en aandoeningen waarnaar niet is gevraagd. De aspirant-verzekerde kan later dus niet worden aangesproken op het feit dat hij hierover niets heeft gezegd. Dit punt zal echter ook aan de orde komen in de notitie die ik de Kamer heb toegezegd.
De laatste opmerking uit de brief waarop ik zal ingaan, betreft een opmerking van mevrouw Swildens. Het verbond betrekt daarbij op een correcte manier een aantal citaten uit de Wet op de medische keuringen. Het verbond stelt in dezelfde passage echter ook dat er sprake is van een behandelbare ziekte als er een geneeswijze voorhanden is, als de ontwikkeling door medisch ingrijpen kan worden voorkomen of als de ziekte door medisch ingrijpen in evenwicht kan worden gehouden. De eerste twee gevallen spreken natuurlijk voor zich. Het verbond schrijft echter ook iets waarmee ik het niet eens ben, namelijk dat in evenwicht houden iets anders is dan levensverlenging. Ik denk dat dit niet correct is, want in evenwicht houden betekent dat de patiënt niet uit evenwicht raakt. Uit evenwicht raken is echter hetzelfde als een verslechterende toestand met het overlijden van de patiënt als gevolg. In evenwicht blijven betekent dan ook in leven blijven en in leven blijven betekent volgens mij langer leven.
Ik zal ingaan op een aantal ingediende moties. In de motie op stuk nr. 12 wordt de regering verzocht tijdig oppositie in te stellen bij het Europees Octrooibureau tegen verleende respectievelijk aangevraagde octrooien. Ik heb vorige week reeds aangegeven dat op dit punt octrooirecherche zal worden uitgevoerd. Tenzij die recherche uitwijst dat de zaak totaal kansloos is, zal oppositie worden ingesteld. De motie sluit naar mijn mening dan ook aan bij het beleid van de regering en ik laat het oordeel erover graag over aan de Kamer.
In de motie op stuk nr. 13 wordt het kabinet verzocht om een systeem van integrale monitoring als taak van de Nederlandse Voedselautoriteit voortvarend op te zetten. Ook deze motie beschouwt het kabinet als positief. Collega Brinkhorst en ik achten het onze plicht om samen ervoor te zorgen dat monitoring van de gehele voedselketen plaatsvindt. Ik heb vorige week aangegeven dat monitoring van voedselveiligheid ook na het op de markt brengen absoluut noodzakelijk en gewenst is. In dit verband moeten relevante indicatoren worden ontwikkeld. De Nederlandse Voedselautoriteit zal in dezen een rol vervullen die gelijk is aan de rol van de Europese voedselveiligheidsautoriteit in Europa. Ook de Gezondheidsraad kan met adviezen een bijdrage leveren. Wij zullen met name trachten, in Europees verband zo snel mogelijk indicatoren te ontwikkelen. Ik neem aan dat de heer Feenstra met zijn motie daarop doelde. Wij beschouwen de motie als ondersteuning van ons beleid.
De motie van mevrouw Ross op stuk nr. 19 betreft het laagdrempelig verkrijgen van informatiemateriaal, onder meer bij huisartsen en apotheken. Informatie dient te worden verstrekt over producten die via internet verkrijgbaar zijn, bijvoorbeeld geneesmiddelen en biotechnologische toepassingen. Mevrouw Ross is van mening dat de bevolking op een gemakkelijke wijze van informatie moet worden voorzien over waarheden en onwaarheden van aanbiedingen op internet. Ik beschouw ook deze motie als een ondersteuning van het kabinetsbeleid. Verder is de motie goed uitvoerbaar en een goed idee.
De motie op stuk nr. 20 van de heer Dittrich betreft het recht op weten en niet-weten. De regering wordt verzocht, erop toe te zien dat dit recht niet in het gedrang komt bij af te sluiten verzekeringen. Ook deze motie sluit aan bij het kabinetsbeleid en ik laat het oordeel erover graag aan de Kamer.
In de motie op stuk nr. 22 van mevrouw Hermann wordt de regering verzocht, expliciet aandacht te besteden aan de ontwikkeling van weesgeneesmiddelen. Ik heb eerder aan de hand van bedragen aangegeven op welke wijze daaraan aandacht wordt besteed. Die bedragen zijn naar de mening van mevrouw Hermann bescheiden, maar industrie en universiteiten hebben aangegeven daarmee goed uit de voeten te kunnen. Als er reële verzoeken worden gedaan voor meer geld, met concrete doelstellingen, dan staan wij daarvoor open. Ik verdedig het weesgeneesmiddelenbeleid ook altijd in het kader van de Europese Unie, in de vergadering van gezondheidsministers. Ik beschouw dit als een persoonlijk aandachtspunt. Om die reden beschouw ik de tweede helft van het dictum, namelijk om de financiële toegankelijkheid van geneesmiddelen voor zeldzame ziekten afdoende te regelen, als een ondersteuning van ons beleid.
Minister Hermans:
Voorzitter. Ik zal allereerst reageren op een vraag van de heer Dittrich over bio-informatica. Ik kan hem melden dat bio-informatica inderdaad essentieel is voor de ontwikkeling van genomics. Daarom wordt in het rapport-Wijffels speciale aandacht gegeven aan de ontwikkeling van bio-informatica, met name waar het gaat om de opleidingen, dus ook door het regieorgaan. Dit dient een belangrijk punt te zijn in het strategisch plan dat dit voorjaar op tafel komt. Bio-informatica is een belangrijk onderdeel, hetgeen ook tot uitdrukking zal komen in de beoordeling door het kabinet van het plan van het regieorgaan. Vooruitlopend op dat plan en op de injectie die het kabinet aan de bio-informatica geeft, heeft een aantal universiteiten activiteiten opgezet. Voorts heeft NWO een stimuleringsprogramma bio-informatica van start doen gaan. Er zijn dus initiatieven, maar het lijkt mij goed om in het kader van het genoemde strategisch plan na te gaan of aan deze zaak voldoende aandacht wordt gegeven.
Vervolgens wil ik op drie moties ingaan, allereerst de motie-Udo voorkomend op stuk nr. 17, die betrekking heeft op het oormerken van 900.000 euro voor het budget voor alternatieven voor dierproeven. Voorzitter. Uiteindelijk is het beter om niet tot oormerking over te gaan, maar er zijn mogelijkheden die nader verkend moeten worden door het regieorgaan en organen die verantwoordelijk zijn voor de programma's voor dierproeven. Men kan stellen dat hiervoor al ruimte bestaat, maar het doel van deze motie wordt door het kabinet positief beoordeeld. Daarom laat ik het oordeel over deze motie aan de Kamer over.
Ook de motie van de heer Stellingwerf, voorkomend op stuk nr. 30, voorziet in earmarking, maar dan in een zó grote mate dat ik daartegen bezwaren heb. Het hier gekozen percentage van 5 leidt tot het afkabbelen van de mogelijkheden voor het regieorgaan. Bovendien zal de genomicskennis leiden tot mogelijkheden om genetische modificatie te omzeilen of veel preciezer toe te passen. Daarom is deze motie in mijn ogen overbodig. Ik wijs er voorts op dat bijvoorbeeld fundamenteel levenswetenschappelijk of biotechnologisch onderzoek kan plaatsvinden. Dat zien wij op het moment al bij NWO. Het is mogelijk om dit binnen de eerste geldstroom van de universiteiten aan te pakken. Ik zal nagaan of een bundeling van onderzoeken in het genetische programmakader mogelijk is maar een oormerking, zoals bedoeld in deze motie, vind ik onjuist. Daarom moet ik de aanvaarding van deze motie ontraden.
De heer Stellingwerf (ChristenUnie):
Er wordt nu 600 mln gulden beschikbaar gesteld voor dit specifieke onderzoeksterrein en je merkt dat er ook in het kader van bestaande budgetten veel geld in die richting gaat. Er wordt steeds meer geld onttrokken aan meer reguliere onderzoeksprojecten, bijvoorbeeld ten behoeve van de biologische veredeling die nog maar in de kinderschoenen staat. Daarvoor is amper geld beschikbaar. Ik denk dat ook voor dergelijke fundamentele ontwikkelingen middelen moeten worden gereserveerd. Of kunt u garanderen dat daarvoor zonder meer voldoende geld beschikbaar blijft?
Minister Hermans:
Ik bestrijd niet dat datgene wat u graag wilt, een belangrijk element is. Echter, ik zou daarvoor niet 5% willen reserveren omdat daarmee mijns inziens onvoldoende recht zou worden gedaan aan alternatieve mogelijkheden. Als zaken goed worden gecombineerd en als het regieorgaan wordt gevraagd om speciaal op dergelijke punten te letten, is deze motie wat mij betreft overbodig. Nogmaals, ik vind in dit verband 5% wel heel erg veel. Als wij op deze manier opereren, kan dat inhouden dat er straks geen ruimte meer is voor het regieorgaan om eigen interpretaties en keuzen te volgen. Nogmaals, ik wil kijken naar afstemmingsmogelijkheden met andere onderzoeksrichtingen die dicht tegen het genomicsonderzoek aanliggen, maar het lijkt mij niet goed om hiervoor al bij voorbaat een percentage te reserveren.
De heer Stellingwerf (ChristenUnie):
Ik constateer dat het een kwestie van beleven is. Als je ervan uitgaat dat 100% 600 mln gulden is, dan blijft er 95% over voor de rest. Dat lijkt mij een heel scheve verhouding, maar dan in een andere zin dan de minister bedoelt.
Mevrouw Swildens-Rozendaal (PvdA):
Ik verval niet in percentages. De resultaten van het onderzoek in het kader van genomics, in feite het blootleggen van het functioneren van de rol van eiwitten en de interactie, kunnen natuurlijk voor een deel aantonen dat modificatie niet nodig is en dat het alleen om kennisvermeerdering gaat. Het lijkt mij daarom ongelooflijk moeilijk om een percentage van die opgedane kennis toe te rekenen aan de ene of de andere kant. Door deze handicap kun je, naar ik meen, eigenlijk geen percentages noemen. Sluit de minister niet uit dat dit de facto wel eens kan uitkomen op een hoger percentage dan 5?
Minister Hermans:
Ik kan zo'n uitzondering maken als er Kamerbreed wordt gevraagd om die 900.000 euro, maar ik heb net aangegeven dat je naar mijn mening sowieso niet moet zeggen dat een type onderzoek speciale aandacht moet krijgen. Het kan best zijn dat u gelijk krijgt en dat er misschien veel meer aandacht aan besteed wordt. Bovendien vindt er ook op dit terrein, naast de genomics, fundamenteel levenswetenschappelijk en biotechnologisch onderzoek plaats. Ik ben het zeer met mevrouw Swildens eens – in mijn eerste reactie aan het adres van de heer Stellingwerf heb ik dat ook gezegd – dat je de komende tijd met genomics in staat zou kunnen zijn om modificaties te omzeilen of veel preciezer toe te passen. Op die manier kun je de risico's, het hele afwegingskader van het kabinet, zodanig reduceren dat je op dit terrein vorderingen kunt maken. Daarom denk ik dat je niet langs deze weg zou moeten opereren. Het spijt mij, maar ik denk dat ik aanvaarding van de motie toch moet ontraden.
Voorzitter. Het is heel lastig om de discussies die wij met elkaar gevoerd hebben en waarin wij naar mijn mening een grote mate van overeenstemming hadden over de positie van fundamenteel onderzoek en de relatie met toepassing, goed in een motie neer te leggen. Ik beschouw fundamenteel en toegepast onderzoek daarbij niet als twee egeltjes, maar elk met een eigen verantwoordelijkheid en een eigen missie. Met dit uitgangspunt heb ik de motie op stuk nr. 32 van de heer Van der Vlies bekeken. Het kabinet vindt dat er altijd plaats moet zijn voor onafhankelijk fundamenteel onderzoek. Dit betekent niet dat dit onderzoek in een ivoren toren plaatsvindt en dat de relaties met toegepast onderzoek daarbij niet aan de orde zijn. Als dat de interpretatie van de heer Van der Vlies is, die hij ook in het debat met mij gewisseld heeft, kan deze motie leiden tot ondersteuning van het beleid.
De heer Van der Vlies (SGP):
Er is fundamenteel onderzoek dat volstrekt onafhankelijk moet kunnen geschieden. Er is fundamenteel onderzoek dat in de innovatieketen een dwarsverbinding heeft met toegepast wetenschappelijk onderzoek. Zo moet de motie worden gelezen. Dat spoort met wat de minister zegt. Zijn interpretatie spoort met die van de indieners, maar wel in die volgorde. Er kan een situatie zijn waarin er behoefte is aan volstrekt onafhankelijk fundamenteel onderzoek. Die mogelijkheid moet er onbelemmerd zijn.
Minister Hermans:
Er is geen verschil van mening. Derhalve is de motie een ondersteuning van het beleid van het kabinet.
De voorzitter:
Onder de motie op stuk nr. 28 van de heer Stellingwerf was abusievelijk de naam van mevrouw Swildens-Rozendaal niet opgenomen. Dat is inmiddels gecorrigeerd.
Minister Brinkhorst:
Mevrouw de voorzitter. Van verschillende zijden is opgemerkt dat wij met een uniek Kamerdebat bezig zijn. Dat is niet alleen zo omdat wij ruim twintig uur hebben gesproken in een speciale commissie, onder uw voorzitterschap, maar ook omdat het debat plaatsvindt na een jaar publiek debat, onder leiding van de heer Terlouw, waarin met name de problematiek van biotechnologie in de voedselketen aan de orde is geweest. Dat heeft aanleiding gegeven tot een groot aantal aanbevelingen, dat het kabinet zoals de Kamer weet grotendeels wil overnemen. Duidelijk blijkt dat met betrekking tot de voedselketen de grootste zorgen aanwezig zijn. Bij voedsel spelen direct aspecten van volksgezondheid en gevoelens van emotie en betrokkenheid een grote rol. Verder staan de directe praktische voordelen voor individuele consumenten in deze fase van ontwikkeling van de biotechnologie niet altijd vast. Dit kan in de tweede of derde generatie plaatsvinden. Collega Pronk sprak al over de noodzaak om de kennisontwikkeling niet in de weg te staan. In het kabinet bestaat geen enkele verdeeldheid over het feit dat de uitgangspunten voor ieder bewindspersoon gelijk zijn. Bij de praktische uitwerking van het beleid zijn dit elementen die bij de behoedzame omgang met biotechnologie een belangrijke rol spelen. De suggestie is gewekt dat er op dit punt verschillende stromingen zijn. Ik merk op dat de integrale toetsing, waarover gesproken is, van groot belang is. Wat mij betreft is de nota Voedsel en groen, naast de integrale beleidsnota Biotechnologie, uitgangspunt van beleid. Niet alleen de markt is een factor. Wij kunnen echter niet ontkennen dat bij productie van voedsel en het functioneren van de voedselketen de vraagsturing een centraal element is. Wij leven in een sociale markteconomie en dat betekent dat de kwestie van vraag en aanbod in de eerste plaats bepalend is. Dit betekent echter niet dat andere factoren niet essentieel zijn. Een- en andermaal wijs ik erop dat de keuzevrijheid van de consument vaak nog onvoldoende is gegarandeerd. Tracering is hierbij van groot belang, een verantwoordelijkheid die ik sterk voel. Ook noem ik etikettering, samen met minister Borst, en de kwestie van transparantie in de voedselketen waar vaak nog gebreken zijn. In het verleden werd te weinig de nadruk gelegd op de centrale rol van de consument en te zeer op de aanbodgerichte benadering vanuit de producent. Vanuit mijn optiek staan garanties voor veiligheid, gezondheid en milieu bij de gehele voedselketen absoluut centraal. Verder is de afgelopen dagen uitvoerig gesproken over mijn verantwoordelijkheid voor de veehouderij. De intrinsieke waarde van dierenwelzijn en biodiversiteit staat hierbij voorop.
Wij moeten open oog hebben voor de mondiale en Europese ontwikkelingen. Nederland staat in een Europese interne markt met open grenzen en sinds 1 januari met één gezamenlijke munt. Dit betekent dat de Europese en mondiale dimensie in grote mate bepalend is geworden voor de mogelijkheden om op nationale basis te opereren. Tegen die achtergrond is het van groot belang dat de Europese Commissie verleden week een belangrijk strategiedocument heeft uitgebracht over biotechnologie. Volgens mij past dit document goed bij de Nederlandse aanpak. Hierbij verwijs ik ook naar de vele zorgen die door de Kamer de afgelopen week naar voren zijn gebracht. Er is uitvoerig gesproken over de ontwikkeling van een ethisch toetsingskader. Ook dit is een zorg van de Europese Commissie. Minister Pronk sprak zojuist over het moratorium in verschillende lidstaten. Dit betekent dat men daar dezelfde zorgen kent. Verder zijn er verschillende initiatieven door de Europese Commissie genomen met betrekking tot het mogelijke voortbestaan van ggo-vrije ketens die door de biologische en conventionele landbouw moeten worden gegarandeerd, naast de mogelijkheden van de landbouw met transgene gewassen. Het is echter evident dat wij praten in een kader – daarop hebben ook de moties betrekking waar ik nu een oordeel over zal geven – dat in sterke mate bepaald wordt door de zorgen die in de samenleving bestaan. Dat sluit aan bij de elementen die in het rapport van de commissie-Terlouw naar voren kwamen en die door uw Kamer sterk zijn vertaald. Dat brengt mij tot de verschillende moties; de achtergrond waartegen ik deze zal beoordelen, heb ik de Kamer zo-even geschetst.
De motie van de heer Poppe op stuk nr. 26 gaat eigenlijk uit van een heel beperkte visie; zij legt althans de nadruk op het feit dat de overheid uitsluitend spreekt in termen van marktpartijen. Ik heb zo-even al aangegeven dat ik geloof dat dit zeker niet het geval is. Het is wel zo dat de overheid niet zorgt voor het aanbod van ggo-vrije en gentechvrije producten. De keuzevrijheid van de consument is een heel belangrijk punt, maar het kan niet anders zijn dan datgene wat de overheid doet – dat hebben wij sinds 1998 ook in sterke mate gedaan – het stimuleren en faciliteren is van maatregelen om andere soorten van ketens tot stand te brengen. Ik heb dit ook in het debat met uw commissie aan de orde gesteld.
Het plan van aanpak voor de biologische landbouw is daarvan een belangrijk facet. Het is daardoor ook mogelijk geworden om een ggo-vrije keten in de varkenshouderij tot stand te brengen. In de Warenwetregeling, daar waar het gaat om de aanduiding "geproduceerd zonder gentechniek", zijn voorwaarden opgenomen voor het vrijwillig gebruik van deze aanduiding. De invulling van die keuzevrijheid houdt in dat het voor ons van groot belang is dat de consument over relevante, betrouwbare productinformatie beschikt en dat de overheid de keuzevrijheid garandeert door etiketteringsvoorschriften. Daarbij dient het tevens zo te zijn dat onafhankelijke publieksinformatie – ook dat element is volop aan de orde geweest – de consument in staat stelt een geïnformeerde keuze te maken. Tegen die achtergrond heb ik dan ook vorige week, in een ander debat, aangekondigd het consumentenplatform in te stellen.
In het licht van dit alles wordt met het woord "garanderen" in het dictum van de motie van de heer Poppe te sterk de indruk gewekt dat de overheid in dezen een feitelijke garantie moet geven. De noodzaak daarvan wordt echter in sterke mate bepaald door de vraag of er een vraag naar zo'n garantie bestaat en of binnen de randvoorwaarden die ik zo-even heb aangegeven, de keuzevrijheid van de consument ertoe leidt dat er ook daadwerkelijk vraag bestaat naar deze middelen. Tegen die achtergrond en ook gezien de algemene benadering van de heer Poppe ten aanzien van het kabinet en de integrale beleidsnota Biotechnologie, moet ik deze motie bepaald ontraden.
De heer Poppe (SP):
De minister zegt in feite dat er op de markt maar concurrentie moet zijn tussen gentechnologisch voedsel en gewoon voedsel. Als wij nu zien dat in de praktijk de multinationals, zeer grote bedrijven, zich bezighouden met transgene gewassen, dan zou het zo kunnen zijn dat de ggo-vrije voedselketen het loodje legt of althans geminimaliseerd wordt. Daarop heeft deze motie betrekking, namelijk op een garantie van de regering dat er altijd in voldoende mate een ggo-vrije voedingsmiddelenketen voorhanden is. Dit heeft ook te maken met andere garanties die de overheid geeft, bijvoorbeeld als het gaat om volkshuisvesting en gezondheidszorg.
Minister Brinkhorst:
Voorzitter. Ik heb mijn oordeel gegeven. De opmerking van de heer Poppe brengt mij niet tot nadere uitweidingen.
De heer Poppe (SP):
Ik vind dit antwoord te gemakkelijk, als wij in de praktijk zien dat door een vrije markteconomie de dingen die wij gewenst achten, onderuit geschoffeld worden. Dan is er immers altijd een overheid nodig om te zeggen: dit willen wij niet. Ziet de minister dit niet in of is hij zo marktfundamentalistisch ingesteld dat hij denkt dat het zo wel goed zal komen?
Minister Brinkhorst:
Ik geloof dat het langzamerhand de 121ste keer is dat wij hierover met elkaar debatteren in de afgelopen periode. De kern waar het om gaat, is dat de heer Poppe altijd de suggestie wekt dat het mij uitsluitend en alleen om de markt gaat. Ik heb regelmatig gezegd: het gaat om alle randvoorwaarden. In de motie waarover mevrouw Borst zojuist een oordeel heeft gegeven, de motie op stuk nr. 13, constateert de heer Feenstra terecht dat bij transgene voedingsgewassen al een systeem van integrale monitoring voor de toelatingsbeoordeling, het toezicht en de handhaving bestaat. De verantwoordelijkheid van de overheid is ervoor te zorgen dat de voedselproductie – daarbij spelen de voedingsgewassen een belangrijke rol – wordt toegelaten onder omstandigheden die met zich brengen dat de volksgezondheid en het milieu niet worden geschaad. Dat is het geval. De heer Poppe moet niet steeds terugkomen op hetzelfde punt en het doen voorkomen dat ik alleen de markt geloof. De Nederlandse en de Europese regelgeving stellen garanties centraal. Er worden thans miljoenen tonnen gewassen transgeen verbouwd. Ik zal de Kamer daarover nadere gegevens verstrekken. Bij deze verbouwing heeft zich nog nooit een probleem met betrekking tot de voedselveiligheid of de gezondheid voorgedaan en het zijn die elementen die centraal staan. Wanneer er echter op een goed ogenblik geen vraag naar een bepaald product is, kan men niet een absolute garantie verlangen voor het tot stand brengen van die vraag. Wij nemen wel stimulerende maatregelen en wij proberen ervoor te zorgen dat die vraag er wel zal zijn. Straks zal ik mijn oordeel geven over een motie die dit punt wat genuanceerder benadert. Dit is het oordeel over de motie van de heer Poppe. In het licht van wat ik zei, ontraad ik aanneming ervan.
De heer Poppe (SP):
Ik heb nog één opmerking, één vraag aan de minister.
De voorzitter:
Ik ga eerst wat tegen u zeggen, mijnheer Poppe. We hebben hierover twintig uur lang gediscussieerd.
De heer Poppe (SP):
Over deze motie?
De voorzitter:
Nee, dit punt was wel een majeur onderdeel van het debat. U hebt op de debatten op de twee maandagen geen bevredigend antwoord gekregen. Het is uw goede recht te proberen dat via een motie wel te krijgen. We hebben u en de minister nu twee keer de mogelijkheid gegeven hierover nog een keer te discussiëren. Als u niet nog een nieuw element heeft, krijgt u niet meer het woord.
De heer Poppe (SP):
Ik heb een nieuw element, anders hoef ik geen vraag te stellen.
De voorzitter:
Het is op zichzelf niet zo verwonderlijk dat ik u dit vraag. Dus u kunt met één nieuw argument komen.
De heer Poppe (SP):
U lijkt me redelijk partijdig zo nu en dan, maar goed.
De voorzitter:
Een punt van orde! Ik vraag u nu dit terug te nemen, omdat ik het niet accepteer dat u mij partijdigheid verwijt. Als ik iemand de ruimte heb gegeven tijdens de afgelopen marathondebatten, dan was u het, mijnheer Poppe. Ik wens dat u dit terugneemt, anders zal ik hiervan op een andere manier aantekening maken.
De heer Poppe (SP):
Ik "meen" dit te signaleren. Wat ik meen te signaleren, dat meen ik te signaleren. Dat hoef ik niet terug te nemen. Dat zou onzin zijn. Ik heb ook niet gezegd dat het zo is. Ik "meen" dit dus te signaleren. Verder vind ik dit onzin.
Mijn vraag aan de minister – want ik ben in debat met de minister – betreft het volgende. Op het moment waarop de situatie dreigt te ontstaan dat door contaminatie of door bulktransport zoveel vermenging optreedt dat er geen ggo-vrije voedingsmiddelenketen is, zal de overheid toch maatregelen moeten garanderen als zij wil dat die keten er wel is. Dat is de eenvoudige vraag van de motie.
De voorzitter:
Dit is geen nieuw element.
Minister Brinkhorst:
Mevrouw de voorzitter. De motie van de heer Van der Vlies op stuk nr. 31 behandelt dit punt. Over die motie kom ik straks te spreken. De motie gaat over het feit dat er een soort noodsituatie kan ontstaan en er bijna een opstand ontstaat omdat er geen ggo-vrij voedsel in Nederland meer is.
Voorzitter. De motie op stuk nr. 28 van de heer Stellingwerf c.s. gaat over een belangrijk punt, namelijk over de vraag: wat zijn de financiële consequenties van een scheiding tussen ggo-vrije en ggo-houdende ketens? De heer Stellingwerf verzoekt de regering in zijn motie voorstellen te doen voor gelijke concurrentieverhoudingen. Zoals bekend, hebben wij de studie van DLV. In het rapport over mogelijke traceerbaarheidssystemen wordt geconcludeerd dat verdiepend onderzoek nodig is om inzicht te krijgen in de kosten die gepaard gaan met de invoering van een traceerbaarheidssysteem dat de scheiding van ggo-vrije en ggo-houdende ketens mogelijk maakt. Ik vind het van belang, vooral met het oog op het publieke vertrouwen, het element dat de afgelopen tijd in ons debat centraal heeft gestaan, dat een dergelijk onderzoek wordt uitgevoerd. Het is namelijk van groot belang, ook voor de positiebepaling in de discussie over de invoering van traceerbaarheidssystemen in de Europese Unie. Uiteraard kan een dergelijk systeem tot nieuwe inzichten leiden. Tegen die achtergrond willen wij dat onderzoek graag tot stand brengen.
In het tweede deel van het dictum wordt gevraagd gelijke concurrentieverhoudingen te realiseren, dus nadat dat onderzoek heeft plaatsgevonden. Ik plaats hier één kanttekening bij. Ik meen dat het iets minder voor de hand ligt met nationale overheidsvoorstellen te komen. De vraag van realisering van concurrentievoorwaarden zal namelijk een kwestie zijn van – het spijt mij dat ik dit door de heer Poppe gehate woord moet gebruiken – marktpartijen. Wij proberen zoveel mogelijk productiemethoden en -kwaliteiten van de markt in de prijzen door te berekenen. Dat element is van groot belang. Bovendien geldt ook daarbij dat Nederland geen eiland is. De Europese dimensie is daar sterk van belang. Ik betwijfel persoonlijk of de Europese regelgeving de ruimte biedt voor de Nederlandse overheid om de kosten te subsidiëren. Met die kanttekening neem ik graag de motie over. Wij zullen dat onderzoek graag verrichten. Het is van groot belang om verdere inzichten te krijgen.
De motie op stuk nr. 27 van de heer Stellingwerf, die in breed verband wordt gesteund, is gecompliceerd. In de motie wordt uitgegaan van een situatie waarover ik het net had. De facto is er wereldwijd in de afgelopen tien tot vijftien jaar een bepaalde situatie gegroeid. De Kamer is daarbij ook betrokken geweest. Het is dus geen normatief oordeel van de Nederlandse overheid. Ten aanzien van de veevoederstromen gebeurt er op mondiaal niveau al buitengewoon veel op dit terrein. In het jaar 2001 werden wereldwijd op ongeveer 50 miljoen ha landbouwgrond transgene gewassen verbouwd. Het gaat dan vooral om maïs en soja in Amerika en Argentinië en om katoen in China. In de Verenigde Staten gaat het voor dat jaar om 30 miljoen ha transgene gewassen, voor dit jaar om naar schatting 35 miljoen ha. Er wordt geschat dat van het wereldwijde areaal soja in het jaar 2000 ongeveer 36% bestond uit transgene varianten. In Europa worden gelukkig minder transgene gewassen geteeld. Wij hebben ook ggo-vrije ketens voor gewassen. Volgens de Verenigde Naties worden wereldwijd in een experimenteel stadium ongeveer 150 tot 200 transgene gewassen ontwikkeld. In dit licht moet deze motie worden gezien, die de Nederlandse overheid oproept tot het trekken van conclusies.
In Nederland is in het jaar 2000 ongeveer 1,6 miljoen ton maïsgluten ingevoerd, een belangrijk veevoeder. Daarvan was ongeveer 1,5 miljoen ton afkomstig uit de Verenigde Staten. Er was verder 10.000 ton afkomstig uit Argentinië en 5000 ton uit Canada. In de Verenigde Staten wordt van dit product ongeveer 25% transgeen geproduceerd. Het gaat om buitengewoon grote hoeveelheden. Tegen die achtergrond geef ik een beoordeling van de motie op stuk nr. 27. Het is nog niet reëel om te stellen dat in Europees verband gescheiden aanvoer van ggo-vrij en ggo-houdend veevoer kan worden verwezenlijkt. Er is een voorstel van de Commissie over de etikettering en traceerbaarheid van ggo's, dat een aanzienlijke verbetering is van de bestaande situatie waar dat onderscheid eigenlijk nog niet bestaat. Als deze Europese wetgeving tot stand komt, moet alle import van voederstoffen in Europa worden geëtiketteerd en moet deze traceerbaar zijn. Dat is een belangrijk stap voorwaarts. De consument kan kiezen als hij weet wat de situatie is. Het gaat daarbij niet alleen om de eindconsument maar ook om de handelaar en verwerkende producent. Deze kunnen reageren op de signalen dat in Europa anders wordt gedacht over ggo-vrije producten dan in de Verenigde Staten.
Met de motie wordt beoogd om uiteindelijk te komen tot een fysieke scheiding. Zolang er geen Europese wetgeving bestaat, is daarvoor de medewerking van de invoerende landen nodig. Verder hebben de Verenigde Staten veel problemen met een verplichte scheiding. Een verplichting is daarom op dit ogenblik praktisch en uit een oogpunt van handelspolitiek niet realiseerbaar. Dat betekent niet dat wij ons er niet voor inzetten, maar het kabinet handelt in een bepaalde realiteit. Bovendien zijn wij afhankelijk van de WTO, de Wereldhandelsorganisatie. Deze toetst of de Europese regelgeving conform de internationale regels is. Tegen die achtergrond vind ik dat het eerste deel van de motie zeer beperkte mogelijkheden biedt voor het kabinet. Wij staan in de voorste rij van degenen die streven naar een ggo-vrije keten. Alles in het werk stellen zal echter geen zaak van vandaag of morgen zijn. Het is van groot belang dat het bedrijfsleven daaraan meewerkt. Mijn informatie is dat het bedrijfsleven probeert, waar mogelijk ggo-houdend door ggo-vrij te vervangen. Maar gezien de enorme massa's waarover ik sprak, denk ik dat het op korte termijn tot stand brengen van een zodanige scheiding niet direct realiseerbaar is.
Regelgeving om dit tot stand te brengen – dat is het tweede deel van het dictum – kan naar mijn gevoel pas aan de orde komen nadat over de traceerbaarheid en de etikettering overeenstemming bestaat. Wanneer Nederland op eigen houtje, voorafgaande aan het nog niet verwezenlijkt zijn in Europees verband, een zo veel verder gaande eis stelt, zijn we nog verder van huis. Ik wil alles doen om de heer Stellingwerf te bedienen, maar ik vraag hem toch zich nader te bezinnen op de vraag, of de motie op de onderhavige wijze moet worden ingediend. Er is dus geen principieel-fundamenteel bezwaar van mijn kant. Het kabinet heeft ook een taak om tegen het realititeitsgehalte van bepaalde moties te waarschuwen.
De heer Stellingwerf (ChristenUnie):
Ik heb op zich begrip voor de moeilijke situatie die de minister schetst. De feiten spreken voor zich. Maar dat laat onverlet dat er nog een gigantische hoeveelheid hectares ggo-vrij wordt geproduceerd, terwijl het er nu juist om gaat, de ook door de minister gesignaleerde scheefgegroeide situatie om te buigen. Daarvoor hebben wij nodig dat de gezamenlijke overheden in Europa de randvoorwaarden scheppen. Wij vragen de minister daarvoor alles in het werk te stellen, wat hij ook wil doen. Daarmee onderschrijft hij de motie.
Minister Brinkhorst:
Wij verschillen hierover van mening. Het kabinet zegt niet dat dit een scheefgegroeide situatie is. Wij stellen de keuzevrijheid van de consument centraal. Ik heb al aangegeven dat de randvoorwaarden en de stimulerende maatregelen door de Nederlandse overheid worden gecreëerd. Dat is wel tegen de achtergrond van de Europese markt, waar de bevoegdheden op handelspolitiek gebied niet meer bij de Nederlandse overheid liggen. Dat punt komt nog onvoldoende aan de orde in het debat. Ik moet u behoeden voor het doen van een uitspraak, op het punt waarvan de lidstaat Nederland niet datgene kan realiseren wat u wenst. Het is de vraag of de zaken die wij wel kunnen realiseren – etikettering en traceerbaarheid – daardoor niet worden geschaad, waardoor de polarisatie binnen de Europese context wordt vergroot. Ik ontraad de aanneming van de motie dus niet in die zin dat ik aangeef dat wij niet ons best zullen doen als de motie wordt aangenomen, maar ik zet wel de door mij genoemde kanttekeningen. De heer Van der Vlies zegt vaak terecht "niet alles wat kan, moet"; ik zeg "niet alles wat moet, kan". Ik functioneer nu eenmaal in de Europese context. Het staat de Kamer vrij om moties aan te nemen. Maar het realiteitsgehalte van deze motie is niet erg groot.
De heer Stellingwerf (ChristenUnie):
Ik vind het jammer dat u het realiteitsgehalte erbij haalt. De realiteitswaarde van deze motie is gewoon groot. Wij hebben bijna met z'n allen geconstateerd dat er bij de aanvoer een probleem zit. Dat is een vorm van scheefgroei die wij misschien te laat hebben onderkend. Daar wordt namelijk niet gescheiden. Je zit dan met het probleem dat uiteindelijk niet kan worden gegarandeerd dat sprake is van een geheel ggo-vrije keten. Wij zeggen ook niet dat Nederland dat maar even alleen moet doen. Wij hebben juist heel bewust gezegd dat binnen de EU alles in het werk moet worden gesteld. Er zit eenheid in dat denken.
Minister Brinkhorst:
Ik begrijp dat. Ik zou in uw ogen veel sympathieker zijn als ik had gezegd dat wij dat met krachtige steun van de hele Kamer gaan verwezenlijken. Het zit hem in het woord "verwezenlijken". Verwezenlijken veronderstelt sancties, handhavingsmogelijkheden en dwangmaatregelen. Dat is echter een mogelijkheid die de Nederlandse overheid in het Europese kader niet meer heeft. Ik realiseer mij dat ik misschien hier een debat met u voer dat zelden wordt gevoerd, omdat het eigenlijk een debat is dat in het Europees Parlement zou moeten worden gevoerd. Het Europees Parlement heeft op dit terrein relatief minder bevoegdheden. De kern van de zaak is echter dat wij het erover eens zijn dat ggo-vrij ketens zeer wenselijk zijn, dat de keuzevrijheid van de consument centraal staat, dat de overheid de traceerbaarheid en etikettering moet bevorderen en dat wij via die weg geleidelijk aan die scheiding krijgen die wij allemaal wensen. Het probleem met deze motie is dat ervan uit wordt gegaan dat deze gescheiden aanvoer op betrekkelijk korte termijn kan worden verwezenlijkt, als wij maar zeggen dat het een ongewenste situatie is dat er op het ogenblik zelfs ggo wordt geïmporteerd. Als de motie wordt aangenomen, zullen wij ons best doen, maar dit zijn elementen die daarbij een rol spelen.
De heer Dittrich (D66):
Ik waardeer het dat de heer Brinkhorst de Kamer voorhoudt wat het realiteitsgehalte is in de visie van de regering, maar in het eerste dictum staat toch heel duidelijk dat de regering een inspanningsverplichting op zich neemt om alles in het werk te stellen om die discussie in Europees verband tot stand te brengen. Als de minister dat zo verstaat, kan de motie toch niet anders dan een forse steun in de rug zijn?
Minister Brinkhorst:
Wij moeten dit punt niet al te zwaar gaan maken. De discussie hierover is volop aan de gang. De motie zal niet vreselijk veel veranderen aan die discussie. Ik sta, wat u betreft, aan de goede kant van de discussie. Sterker nog, de Nederlandse overheid staat voorop als het gaat om het streven naar ggo-vrije voedselketens. Als ik het zo mag verstaan dat wij de discussie nog verder moeten bevorderen, laat ik het oordeel over deze motie graag aan de Kamer over.
Anders ligt het als het gaat om de motie-Stellingwerf op stuk nr. 29. U weet dat met betrekking tot de ggo-vrije teelt er een rapport van het CLM is. Ik ben bezig om te zien of aanvullende maatregelen nodig of gewenst zijn. Het is belangrijk dat hetgeen in de overweging staat in het onderzoek wordt betrokken. Het onderzoek wordt door LNV uitgevoerd en de maatschappelijke partijen zullen worden geconsulteerd. Als wij op dit ogenblik uitspreken dat er een teeltverbod moet komen, zouden wij vooruitlopen op dat onderzoek. Het kan wellicht zo zijn dat dat in de toekomst noodzakelijk is, maar als wij dat nu zeggen, lopen wij vooruit op het onderzoek. Ik meen dat kennisontwikkeling in de Kamer centraal staat. Ik zou daarom niet nu al een teeltverbod in willen stellen. Tegen die achtergrond ontraad ik de aanneming van de motie van de heer Stellingwerf.
Ten slotte wil ik ingaan op de motie van de heer Van der Vlies op stuk nr. 31. De heer Van der Vlies heeft gesproken over het toetsingskader. Vanuit verschillende filosofieën kun je tot de conclusie komen dat een ethisch toetsingskader noodzakelijk is. Ons buitengewoon boeiende debat hierover en ook ons particuliere debat, waarnaar hij heeft gerefereerd, heeft een oplossing gegeven. Wat de praktische uitwerking betreft, is er dus geen verschil tussen hem en mij. Het interessante van het dictum van de motie is dat er staat dat de maatregelen alleen moeten worden ingezet als dat onverhoopt nodig is. Dat is een interessante nuance. Ik heb daardoor een ander oordeel over de motie van de heer Van der Vlies, dan over de motie van de heer Poppe. Hij realiseert zich namelijk dat wij in eerste instantie ernaar moeten streven dat er twee ketens naast elkaar bestaan. Als er onverhoopt iets gebeurt, zullen wij waarschijnlijk met nieuwe maatregelen moeten komen. Die maatregelen kunnen van verschillende aard zijn.
Ik plaats twee kanttekeningen. Het ontwikkelen van fiscale maatregelen lijkt mij vanwege de Europese dimensie buitengewoon moeilijk. U weet dat wij op fiscaal gebied constant moeten zorgen in Europees verband gelijkwaardige posities te houden, maar je komt al spoedig tot ongerechtvaardigde subsidies. Regulerende maatregelen zullen op korte termijn niet kunnen worden verwezenlijkt, zoals ik al naar aanleiding van de motie op stuk nr. 27 van de heer Stellingwerf c.s. heb aangegeven. Stimulerende maatregelen wel. Dat gebeurt momenteel al. Tegen deze achtergrond laat ik het oordeel over de motie op stuk nr. 31 graag aan de Kamer over.
De voorzitter:
Op verzoek van de heer Udo stel ik voor, de motie-Udo c.s. (27428, 27543, nr. 16) van de agenda af te voeren.
Daartoe wordt besloten.
De voorzitter:
Ik deel de Kamer mede dat de aangehouden motie-Stellingwerf/M.B. Vos (26991, nr. 52) over voedselveiligheid aanstaande dinsdag in stemming zal komen bij dit onderwerp.
De heer Dittrich (D66):
Voorzitter. Kan de regering nog een politiek oordeel geven over deze aangehouden motie?
De voorzitter:
Ik verzoek de regering dat schriftelijk te doen voordat de stemmingen van aanstaande dinsdag worden gehouden.
Hiermee zijn wij aan het eind gekomen van een buitengewoon interessante en unieke gebeurtenis, namelijk een marathondebat over de drie nota's inzake biotechnologie. Ik dank de vijf bewindslieden die betrokken zijn geweest bij dit marathondebat zeer hartelijk voor hun inzet en voor de gegeven inlichtingen.
Ik deel de leden mede dat over alle ingediende moties aanstaande dinsdag zal worden gestemd.
De beraadslaging wordt gesloten.
De vergadering wordt van 16.05 uur tot 16.10 uur geschorst.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/h-tk-20012002-3179-3202.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.