Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:

het wetsvoorstel Wijziging van de wet op de rechterlijke organisatie, de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren en enkele aanverwante wetten in verband met de modernisering van de organisatie en de instelling van een bestuur bij de gerechten (Wet organisatie en bestuur gerechten) (27181);

het wetsvoorstel Wijziging van de wet op de rechterlijke organisatie, de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren en enkele aanverwante wetten in verband met de instelling van de Raad voor de rechtspraak (Wet Raad voor de rechtspraak) (27182)

,

- van:

- de motie-Dittrich c.s. over de Raad voor de rechtspraak in de tekst van de Grondwet (27181, nr. 19).

(Zie vergadering van 6 juni 2001.)

De algemene beraadslaging wordt heropend.

De heer Van Oven (PvdA):

Voorzitter. Wij zijn toe aan de laatste rafels van de onderhavige wetsvoorstellen en het is daarom niet gek dat wij uitkomen bij de nevenvestigingsplaatsen. Toen wij in november vorig jaar over de opheffing van een aantal kantongerechten spraken, namen wij al een voorschot op deze discussie. Het is dan ook een soort rechtvaardiging dat wij na een lang traject terugkomen op hetzelfde onderwerp.

Mijn fractie heeft om heropening van de beraadslaging gevraagd naar aanleiding van de brief van de regering van 7 juni over het amendement op stuk nr. 18. De regering merkt in de brief terecht op dat het amendement beoogt de nevenvestigingsplaatsen in de wet op te nemen met inbegrip van de nevenzittingsplaatsen, dat wil zeggen de kantongerechten die nu feitelijk als nevenzittingsplaats fungeren. In het amendement was geen expliciet criterium opgenomen ter onderscheiding van nevenvestigingsplaatsen en nevenzittingsplaatsen.

Een van de grote problemen van het wetsvoorstel in zijn oorspronkelijke vorm was dat het parlement geen greep had op de regelgeving ten aanzien van wijzigingen inzake nevenvestigingsplaatsen en nevenzittingsplaatsen. Nevenvestigingsplaatsen zouden bij algemene maatregel van bestuur geregeld worden en nevenzittingsplaatsen bij bestuursbesluit. In de nota van wijziging op stuk nr. 7 is deze gang van zaken verbeterd: beiden zouden bij algemene maatregel van bestuur geregeld worden. Ik heb naar aanleiding daarvan het amendement op stuk nr. 18 ingediend, waarop de nota van wijziging op stuk nr. 23 is verschenen. Daarin heeft de regering een criterium opgenomen voor het onderscheid en de voorhang-AMvB. Toen volgde de brief van 7 juni; de minister is kennelijk nog steeds niet tevreden.

Volgens het huidige systeem zouden nevenlocaties bij algemene maatregel van bestuur geregeld worden. Die systematiek is gelijk aan die in het wetsvoorstel. De redenering in de brief gaat voorbij aan de majeure wijziging die in het wetsvoorstel begrepen ligt en die erop neerkomt dat de kantongerechten in de rechtbanken worden geïntegreerd. Daarvoor zijn aparte waarborgen geschapen, zoals de aparte sectie kanton en het bestaan van nevenvestigingsplaatsen, maar toch moet de toegankelijkheid van de nevenvestigingsplaatsen in het oog worden gehouden. In de geest van artikel 116 Grondwet moet de wet de gerechten aanwijzen die behoren tot de rechterlijke macht.

De regering schermt met een onderzoek naar de vraag welke bestaande kantongerechtlocaties als nevenvestigingsplaatsen en welke als nevenzittingsplaatsen kunnen worden aangeduid. Het is gek dat dit onderzoek niet eerder is verricht. Het onderzoek van de Rijksuniversiteit Groningen naar de locaties dateert van april 2000. Mijn fractie is van oordeel dat het geografische onderzoek beter eerder had kunnen plaatsvinden in plaats van een mededeling erover te doen in de laatste fase van besluitvorming.

Voor de regering is het bepalend of de griffie meer dan zes uur per dag geopend is. Dat criterium is kennelijk ontleend aan artikel 68 van Reglement I. Dit maakt extra waakzaam, want blijkbaar kon het al voorkomen dat kantongerechten feitelijk als nevenzittingsplaats werden gebruikt en het aantal uren van opening minder dan zes per dag was. Hoe verhoudt zich dit tot de wet houdende de nieuwe vaststelling van het rechtsgebied en de zetels, de rechtbanken en kantongerechten van 10 augustus 1951? In het geval van een feitelijke nevenzittingsplaats is er geen sprake meer van een zetel van een gerecht. Blijkbaar hebben de kantongerechten zich informeel, wellicht zelfs illegaal, veroorloofd om die wet te negeren. Welke verantwoordelijkheid draagt de minister van Justitie in dezen?

Erger maakt de regering het nog door zich wat betreft het onderscheid tussen nevenvestigingsplaats en nevenzittingsplaats op voorhand te baseren op de bestaande openstelling. In de brief staat dat aanvaarding van mijn amendement zou betekenen, dat de huidige praktijk moet worden teruggedraaid en de griffies volledig moeten worden bezet. Het nadeel van het amendement zou dus zijn, dat de uitgangssituatie van de nieuwe wet gelijk zou zijn aan de situatie die op basis van de huidige aan de nieuwe situatie voorafgaande regelgeving zou behoren te bestaan. Fraai voor de eerste wethouder van ons land!

De fractie van de PvdA is praktisch en constructief van aard. Wij hebben een groot aantal bezwaren van de regering in een nieuw amendement ondervangen (stuknummer 28). In het amendement wordt naar het criterium voor nevenvestigingslocaties en nevenzittingsplaatsen verwezen. Wij hebben ons neergelegd bij de in de praktijk bestaande situatie wat betreft de openstelling van griffies. Dat is een duidelijke uitgangssituatie, geënt op de praktijk.

Nevenvestigingsplaatsen van hoven komen feitelijk niet voor, zodat de verwijzing daarnaar in artikel 2.4.1.2 kan vervallen. De term "gerechten" is vervangen door: rechtbanken. De hoofdplaatsen van de arrondissementen zelf zijn als nevenvestigingsplaatsen vervallen. De kern van het amendement is, dat de wetgever zelf greep houdt op de aanwijzing als nevenvestigingsplaats, tot garantie door de wetgever zelf van de toegankelijkheid van de rechtspraak voor de burger.

Over het tweede onderwerp kan ik aanmerkelijk korter zijn. De Kamer heeft een brief gekregen van de presidentenvergadering over de titel "president", zoals die was verwerkt in het amendement op stuk nr. 24, van de collegae Van Wijmen en Vos en mijzelf. Daarover is commotie ontstaan, omdat de titel president voor de bestuursvoorzitter zou vervallen. Het amendement was overigens een reactie op eerdere kritiek uit het veld op de term "voorzieningenrechter", die in het wetsontwerp was opgenomen. Het verlies van de term president voor de voorzitter van het bestuur weegt kennelijk zwaarder. Vandaar, dat collega Vos en ik na ampele overweging zijn gekomen tot het formuleren van een nieuw amendement (op stuknr. 29, herdruk). Op grond daarvan wordt de situatie van het oorspronkelijke wetsvoorstel hersteld. De voorzitter van het bestuur heet president, maar vanwege de bezwaren tegen de benaming "voorzieningenrechter", vooral in kortgedingzaken, wordt aan de voorzieningenrechter ter terechtzitting het recht gegeven zich "president in kort geding" te doen noemen. In die zin wijkt het amendement af van het amendement op stuk nr. 16 van collega Dittrich. Daarin wordt de ongebruikelijke term "kortgedingrechter" geïntroduceerd. Er wordt kennelijk gehecht aan de term "president in kort geding".

Dit breng overigens met zich dat de amendementen op de stukken nrs. 24, op de Wet organisatie en bestuur gerechten, en 31, op de Wet Raad voor de rechtspraak, worden ingetrokken.

De voorzitter:

Aangezien de amendementen-Van Oven c.s. (stuk 27181, nr. 24 en stuk 27182, nr. 31, herdruk) zijn ingetrokken, maken zij geen onderwerp van beraadslaging meer uit.

De heer Vos (VVD):

Mijnheer de voorzitter. In eerste instantie werd gesproken over de titel van de rechter die in kort geding recht spreekt en over de rol van de voorzieningenrechter. Ik vind de voorzieningenrechter als zodanig geen ideale keuze. Ik vind het wel de second best oplossing dat wordt toegevoegd, dat de voorzieningenrechter die in kort geding recht spreekt wordt aangeduid als president. Ik stem daar volkomen mee in.

Ik zou graag nog een laatste oordeel van de minister horen over het gewijzigde amendement op stuk nr. 18. Ik voel wel sympathie voor het amendement in zijn huidige vorm, omdat het enige vaste ankers biedt. Er staat namelijk dat nevenzittingsplaatsen bij amendement worden aangewezen en nevenvestigingsplaatsen in de wet worden vastgelegd. Dat weten wij tenminste zeker. De flexibiliteit ontstaat dan door de nevenzittingsplaatsen. Wij weten nog niet precies hoe de besturen van de gerechten in de toekomst precies gaan functioneren. De VVD heeft van het begin af aan waarde gehecht aan het behoud van de kantonrechtspraak, dicht bij de burger. In die lijn is het te verdedigen, dat de nevenvestigingsplaatsen in de wet blijven.

De heer Van Wijmen (CDA):

Mijnheer de voorzitter. Ik kan kort zijn. Tot het laatst toe blijven wij bezig met plus- en minpunten. Ik vind het amendement van de heren Van Oven en Vos over de president een vooruitgang, maar ik heb zelf een iets verderstrekkend amendement. Als mijn amendement het niet haalt, zal ik dat andere amendement wel volgen. Ik blijf hechten aan zowel de benoembaarheid van de president voor het leven als aan de titel aan het begin van de wet voor alles wat hij doet. Ik vind dat wij verwarring zaaien door het anders te willen.

Inmiddels hebben wij ook een nieuw feit gezien. In talloze andere wetten komen artikelen voor, waarin wordt verwezen naar de president die allerlei functies heeft bij beslagen, arbitrageprocedures en wat dies meer zij. Het is een bladzijde vol. Ik vind het een absurde constructie om te zeggen dat hij bestuursvoorzitter is als hij bestuurt en dat hij president of president in kort geding is, als hij rechtspreekt. Ik zie het liefst dat de man altijd president is en voor het leven benoemd. Ik wil dit toch nog eens, al is het maar voor de Handelingen, stipuleren.

De heer Dittrich (D66):

Mijnheer de voorzitter. Het amendement op stuk nr. 28 betreft de kwestie van de nevenvestigings- en nevenzittingsplaatsen. De fractie van D66 heeft toch wel met enige bevreemding naar de discussie op dit onderdeel van het wetsvoorstel geluisterd. Dit komt eigenlijk doordat het amendement, ook zoals het nu luidt, gevoelens oproept van te veel greep vanuit Den Haag willen houden op wat er lokaal gebeurt. Het heeft iets dirigistisch en centralistisch. De fractie van D66 wil ook wel vertrouwen geven aan gerechtsbesturen om op een goede manier dat te doen wat in het arrondissement nodig is. Ik moet zeggen dat dit een verbetering is ten opzichte van voorgaande amendementen, maar ik ben ook heel erg benieuwd naar de reactie van de minister op dit amendement om een eindoordeel daarover te kunnen vellen.

Het amendement op stuk nr. 29 (herdruk) van de heren Van Oven en Vos betreft de aanspreektitel van degene die een kort geding doet. In dit amendement is dat de president in kort geding geworden. Ik kan mij heel goed voorstellen dat er commotie vanuit het veld was. Ik neem aan dat wij allemaal wel gebeld zijn door presidenten. Dat komt ook doordat in eerdere amendementen van de collega's Van Oven en Vos de president eigenlijk een beetje uit het wetsvoorstel was gehaald. Dit amendement is een terugdraaien van eerdere amendementen. Ik heb het gevoel dat als dit debat nog een keer heropend wordt, de heren Van Oven en Vos helemaal op de lijn van D66 komen te zitten. Als ik het amendement goed lees, is de voorzitter van het gerechtsbestuur president. Nu wordt het zelfs zo dat de voorzieningenrechter die een schikking doet, de aanspreektitel van president in kort geding krijgt. Dat gaat al heel erg in de richting van de amendementen die ik heb ingediend. Ik vind dit dus een aanmerkelijke verbetering. Wat dat betreft is het ook goed dat men vanuit het veld bij de heren Van Oven en Vos heeft aangeklopt. Wat mij betreft staat niets een snelle stemming over dit wetsvoorstel in de weg. Het lijkt mij erg belangrijk dat met name de Eerste Kamer de gelegenheid krijgt alle stukken die inmiddels verschenen zijn, goed te bestuderen, zodat op 1 januari 2002 beide wetsvoorstellen in werking kunnen treden.

De heer Van den Berg (SGP):

Mijnheer de voorzitter. Ik wil mij eveneens beperken tot de twee kwesties die nu nog, via de ons voorgelegde amendementen, aan de orde zijn. Dat betreft in de eerste plaats de kwestie van de kantongerechten en de nevenzittingsplaatsen.

Ik heb in vorige instanties duidelijk gezegd dat voor de SGP-fractie het waarborgen van de verworvenheden van de kantonrechtspraak van eminent belang is bij het geheel van de reorganisatie van de rechterlijke macht. Gelukkig was dat in het wetsvoorstel al op redelijke wijze voorzien, maar een verdere versterking van die waarborgen zagen wij in het feit dat bij wet de plaatsen zouden worden aangewezen waar de nevenvestigingen zouden zijn. Dat was eerst verankerd in het amendement van collega Van Oven op stuk nr. 18, waar ik destijds al mijn instemming mee heb betuigd. Ik heb begrip voor de bezwaren die de minister daartegen heeft aangevoerd, waar het betrof de redactie en een aantal juridische aspecten. Ik ben blij dat nader overleg ertoe heeft kunnen leiden dat er nu een gewijzigd amendement op stuk nr. 28 voorligt, waaraan ik ook graag heb bijgedragen door medeondertekening. Ik vind het erg belangrijk dat wij nu toch tot een oplossing komen die garandeert dat er een goede regeling in de wet zelf vastligt, waarbij ook de wetgever op de juiste wijze bij de besluitvorming over dit belangrijke onderdeel van onze rechtspraak zal worden betrokken. Ik hoop derhalve dat dit amendement een meerderheid zal kunnen verwerven.

Wat het amendement op stuk nr. 29 betreft, merk ik op dat de bekende uitspraak van Shakespeare, "What's in a name", kennelijk in ieder geval niet geldt voor de rechterlijke macht. Ik begrijp er wel iets van, want het heeft niet alleen te maken met status, maar ook met het gezag en de positie van de rechterlijke macht, wat toch een belangrijk element is in het totaal van onze rechtspraak en het gezag van de overheid als zodanig. Ik heb daar dan ook best begrip voor. Het begrip "president" is zodanig ingeburgerd dat we dit ook niet te gemakkelijk door allerlei andere termen moeten vervangen. Het liefst, zo zeg ik eerlijk – maar ik heb dit al eerder gezegd – zag ik de term "president" in de breedte gehandhaafd met ook waarborgen voor het benoemen voor het leven, zoals collega Van Wijmen zojuist heeft aangegeven. Ik zal zijn amendementen die er op dat punt nog liggen, dan ook steunen. Het amendement op stuk nr. 29 is voor ons evenwel een redelijke oplossing voor het probleem, waarmee in ieder geval aan een aantal vragen vanuit de praktijk wordt tegemoet gekomen. Dit amendement zullen wij derhalve als next best steunen.

Minister Korthals:

Voorzitter. Wij naderen het einde en het zou het mooiste zijn, als de minister van Justitie zegt dat hij nu gelukkig is met de nieuwe amendementen die voorliggen op de stukken nrs. 28 en 29. Helaas is dat niet het geval.

Ik begin met het amendement op stuk nr. 28, inzake de nevenlocaties. De heer Van Oven heeft hiermee een gewijzigd amendement ingediend, ter vervanging van het amendement op stuk nr. 27 met betrekking tot de nevenlocaties. Laat ik beginnen met te zeggen dat ik er blij mee ben dat de heer Van Oven het met de regering eens is, dat het onderscheidend criterium tussen nevenvestigingsplaatsen en nevenzittingsplaatsen de openingstijden van de griffie zijn. Ook zag ik dat de technische onvolkomenheden uit zijn eerdere amendement zijn verdwenen. Niettemin heb ik nog steeds bezwaren tegen dit gewijzigde amendement.

De heer Van Oven vindt dat de nevenvestigingsplaatsen door de formele wetgever moeten worden aangewezen. In een toelichting bij het amendement stelt hij dat in verband met de toegankelijkheid de indeling nevenvestigingsplaats/nevenzittingsplaats aan de wetgever behoort te zijn. Ik ben dit niet met hem eens, als het gaat om de concrete aanwijzing van nevenvestigingsplaatsen en nevenzittingsplaatsen. Ook nu is het zo dat de nevenlocaties van het gerecht bij algemene maatregel van bestuur worden aangewezen. Ik heb niet het idee dat daardoor nu ook de rechtspraak ontoegankelijk is geworden. Ik wil dan ook nogmaals een pleidooi houden voor het voorstel van de regering, alhoewel ik weet dat ik in een moeilijke positie zit, nu de heer Van Wijmen, die aanvankelijk zo'n geweldige steunpilaar van de regering was, zich kennelijk heeft bekeerd tot het kamp van de heer Van Oven. Het voorstel van de regering is aangepast omdat wij goed hebben geluisterd naar de bezwaren die in de Kamer leefden op dit punt. De bevoegdheid nevenzittingsplaatsen aan te wijzen is weggehaald bij de gerechtsbesturen. Terecht was er vanuit de Kamer kritiek op dit punt omdat de spreiding van rechtspraaklocaties niet overgelaten moet worden aan het lokale niveau. Ook hebben wij het voorstel van de heer Van Wijmen overgenomen om voor de algemene maatregel van bestuur een voorhangprocedure te laten gelden. Terecht heeft de heer Van Wijmen erop gewezen dat de rol van de Staten-Generaal geformaliseerd diende te worden. De regeling zoals die nu in het wetsvoorstel is opgenomen, voldoet aan alle eisen die daaraan gesteld dienen te worden, zowel vanuit een oogpunt van de justitiabelen als vanuit de wenselijk geachte parlementaire controle. De regeling is ook voldoende flexibel om in te spelen op de ontwikkelingen in de praktijk. Ik denk bijvoorbeeld aan een nevenvestigingsplaats die er zou moeten of kunnen komen op Schiphol. De regeling voldoet ook aan de eisen die daaraan moeten worden gesteld in het kader van de kwaliteit van wetgeving. Vanuit een oogpunt van toegankelijkheid van de regelgeving is het beter om zowel de aanwijzing van de nevenvestigingsplaatsen en de nevenzittingsplaatsen als de regels voor de verdeling van de zaken over de hoofdplaats, de nevenvestigingsplaatsen en de nevenzittingsplaatsen in één regeling op te nemen.

Toegankelijke wetgeving is ook voor de burger van belang. Met het regeringsvoorstel wordt bereikt dat de burger in één regeling kan kennisnemen waar de rechtspraaklocaties zijn en waar zijn zaak behandeld wordt. Bovendien wordt daarmee bereikt dat er flexibel en snel gereageerd kan worden op ontwikkelingen die zich voordoen. Ik noemde reeds Schiphol. Het is van belang dat op die ontwikkelingen zodanig gereageerd kan worden dat de periode waarin een wijziging van de regelgeving totstandkomt niet te lang duurt. Als het gaat om een nieuwe locatie, bijvoorbeeld een nevenvestigingsplaats voor de gerechtshoven of het voorbeeld Schiphol, is dat vervelend, maar als het gaat om het van kleur verschieten, is het ook niet goed. Ofwel er zijn hoge kosten om een griffie alle dagen zes uur per dag open te houden terwijl er niet genoeg werk is, ofwel een locatie zou eigenlijk een nevenvestiging moeten zijn en als zodanig moeten functioneren. Maar dat gebeurt niet omdat de regelgeving nog niet is aangepast.

Neem nu het voorbeeld van Groenlo. De heer Van Oven wijst Groenlo aan als nevenvestigingsplaats, terwijl de griffie daar weliswaar elke dag geopend is maar niet gedurende zes uur per dag. Op grond van het wettelijk criterium moet deze plaats dus als nevenzittingsplaats worden aangewezen. Als het amendement wordt aanvaard en Groenlo blijft aangewezen als nevenvestigingsplaats, moet de griffie daar zes uur per dag open zijn. Op dit moment wordt bezien, of Groenlo wel een nevenvestigingsplaats moet zijn. Het punt is namelijk dat de rechtbank Zutphen – en dat is geen grote rechtbank – op het ogenblik vier nevenvestigingsplaatsen heeft.

De heer Van Oven (PvdA):

Groenlo is nu toch een kantongerecht?

Minister Korthals:

Zeker.

De heer Van Oven (PvdA):

Op grond van nu geldende wettelijke criteria behoort dat toch zes uur per dag open te zijn?

Minister Korthals:

De praktijk wijst uit dat dit niet het geval is, het is minder dan zes uur. In uw voorstel wordt het méér dan zes uur.

De heer Van Oven (PvdA):

Het parlement moet er toch van kunnen uitgaan dat kantongerechten zes uur per dag geopend zijn? De nieuwe wetgeving is nog niet ingegaan!

Minister Korthals:

In de toekomst hoeft Groenlo geen zes uur per dag open te zijn om de doodeenvoudige reden dat daar te weinig werk aan de winkel is. Dat is de situatie. Maar omdat u het nu in de bijlage zet, moet de griffie van Groenlo ten minste zes uur per dag open zijn.

De heer Van Oven (PvdA):

Heeft de minister begrip voor een Tweede Kamer die graag wil dat de hand wordt gehouden aan een wettelijke bepaling en die heeft moeten vaststellen dat dit in het verleden op dit gebied niet is gebeurd?

Minister Korthals:

Ja, daarvoor heb ik zeer wel begrip. Ik vind dat altijd aan een wettelijke bepaling de hand moet worden gehouden. Dat betekent echter weer niet dat u een voorstel moet indienen dat inflexibel is. Bovendien komt het voorstel dat ik heb ingediend tegemoet aan de gerechtvaardigde eisen van de Tweede Kamer. Voor hetgeen bij algemene maatregel van bestuur wordt geregeld, zal een voorhangprocedure gelden. Dat is alleen al goed om de heer Van Wijmen tevreden te stellen. Onze pogingen hebben echter niet geholpen, want helaas staat de naam van de heer Van Wijmen inmiddels onder het amendement van de heer Van Oven. Kennelijk is de heer Van Wijmen wel flexibel. In ieder geval heeft hij begrip voor het feit dat ook de regering flexibel wil zijn.

Voorzitter. Op dit moment wordt bezien of Groenlo wel een nevenvestigingsplaats moet zijn. Het punt is namelijk, dat de rechtbank in Zutphen geen grote rechtbank is, maar wel vier nevenvestigingsplaatsen heeft. Het is de vraag of dat evenwichtig is. Alleen de rechtbank Den Haag – zij is een van de grootste – heeft ook vier nevenvestigingsplaatsen. Thans wordt dus bezien hoe wij moeten handelen met de rechtbank in Zutphen. Er wordt dan gekeken naar de bereikbaarheid, de spreiding van locaties en de kosten. De afweging behoort door de regering gemaakt te worden en de uitkomst zal worden vervat in een algemene maatregel van bestuur.

Ik moet verder de heer Dittrich steunen als hij zegt: houdt het amendement dat nu wordt voorgesteld niet te veel centralisering in? Gaat het hierbij niet om een zaak die je beter aan de regering kunt overlaten, maar met controle van het parlement? Die controle is mogelijk doordat de algemene maatregel van bestuur wordt voorgehangen.

Als dat nodig is wordt ook nog overleg gepleegd met het parlement over de vraag of de regering een goede keus heeft gemaakt bij het bepalen of er wel of niet de nevenvestigingsplaats moet komen. De regering zal in dat geval het oordeel van het parlement zeker ter harte nemen. Als het van mening is dat een goede keus is gemaakt, kan de procedure snel verder doorlopen worden. Het werken met een algemene maatregel van bestuur gaat dan veel sneller dan het regelen met formele wetgeving. Dat is in het belang van de burger, niet alleen met het oog op de toegankelijkheid, maar ook omdat op die manier niet onnodig belastinggeld wordt verspeeld.

Ik zie dan ook niet welke winst te behalen is met aanneming van het amendement van de heer Van Oven. Ik hoop niet dat aan het amendement van de heer Van Oven het idee ten grondslag ligt dat de regering het belang van de toegankelijkheid onvoldoende laat meewegen in haar beleid ten aanzien van nevenvestigingsplaatsen.

De heer Van Oven (PvdA):

Een beetje is dat natuurlijk wel het geval. Moet er geen betekenis worden gehecht aan de ervaring die leert dat de kantongerechten zich tot nu toe niet aan de wettelijk opgelegde openingstijden hebben gehouden?

Minister Korthals:

Natuurlijk moeten wij ons dit ter harte nemen. Wat u doet, biedt echter geen oplossing. Ook bij algemene maatregel van bestuur kan worden geregeld dat een bepaalde locatie een nevenvestigingsplaats is en dan zal men zich daar ook aan de geldende openingstijden moeten houden. Met andere woorden: we zijn het op dit punt geheel eens. Er moet een goede controle zijn, maar het probleem waarop u wijst wordt niet opgelost door hierover een bepaling in de wet op te nemen.

De heer Van Oven (PvdA):

Betekent het feit dat de rechter zich niet aan een in de wet vastgelegde regeling houdt niet dat wij er zeker niet toe over moeten gaan die regeling in lagere regelgeving op te nemen?

Minister Korthals:

Wat dat betreft heb ik toch wel enig vertrouwen in de nieuwe reorganisatie van de rechterlijke macht en in de functie die de Raad voor de rechtspraak zal vervullen. Ik verwacht dat de kwestie op die manier wel wordt opgelost. Misschien kon de rechter zich in het verleden niet aan de wettelijke termijnen houden. Ik denk aan de comparitie bij echtscheiding. Die moest geschieden binnen drie weken na dagvaarding. In de praktijk bleek de rechter zich daar niet aan te kunnen houden. Het streven moet natuurlijk zijn, dat dit wel gebeurt.

De heer Van Oven (PvdA):

Het amendement dient ertoe om daarop een zo goed mogelijke greep te krijgen. Ik hoop dat de minister daarvoor begrip heeft.

Minister Korthals:

Ik vraag me af of uw middel het geschikte daarvoor is.

De heer Dittrich (D66):

Wat is het politieke oordeel van de minister over het zojuist besproken amendement?

Minister Korthals:

Ik ontraad aanneming van het desbetreffende amendement.

Voorzitter. De regering ontraadt ook het aannemen van het tweede amendement. In het wetsvoorstel heeft de regering gekozen voor een strikte scheiding tussen bestuurlijke en rechterlijke organen, bestuurlijke functies en rechtsprekende functies en de aan de functies verbonden titels. In de nota naar aanleiding van het verslag en tijdens het wetgevingsoverleg ben ik uitgebreid ingegaan op de noodzaak om in de wet op deze punten een duidelijk scheiding aan te brengen. Ik ga dat hier dan ook niet allemaal herhalen. Het komt erop neer dat er een duidelijk onderscheid in de nieuwe setting nodig is voor de attributie van bevoegdheden. Het onderscheid is ook nodig om een duidelijke en zuivere scheiding aan te brengen tussen de verschillende geldende regimes; voor het functioneren van het bestuur en voor de relatie tussen het bestuur en de rechter als het gaat om de bedrijfsvoering aan de ene kant en voor het onafhankelijk functioneren van de rechter die optreedt als rechtssprekend orgaan aan de andere kant.

Bij de functieaanduiding heeft de regering aansluiting gezocht bij de taalkundige betekenis. De bestuurlijke functie wordt aangeduid als president. Dit sluit ook aan bij de wens van de presidenten, die nog steeds op dit punt leeft. Het rechtsprekende orgaan wordt in het wetsvoorstel daarentegen aangeduid als "voorzieningenrechter". Dit sluit aan bij de zeer uiteenlopende voorzieningen die dit rechtsprekende orgaan treft, zowel in spoedeisende zaken als in andere zaken. De praktijk is dat de bulk van deze rechtsprekende taken sinds jaar en dag door andere rechters wordt uitgevoerd. Ik sta nog steeds volledig achter de in het wetsvoorstel gemaakte keuze ten aanzien van de titulatuur. Ik heb echter aangegeven dat ik met andere benamingen kan leven.

In het ingetrokken amendement van de heer Van Oven op stuk nr. 24 (27181) werd het voor de Nederlandse samenleving vertrouwelijke "president" gehandhaafd voor het rechtsprekende orgaan. Ook heb ik aangegeven dat de kortgedingrechter van het amendement van de heer Dittrich op stuk nr. 16 (27181) de lading van de werkzaamheden van de voorzieningenkamer bij lange na niet dekt. Ik benadruk dat de regering er sterk aan hecht dat er een duidelijk onderscheid bestaat in de aanduiding van bestuurlijke functie en van rechtsprekende functie. Dit werd naar ik meen breed in de Kamer gedeeld. Dat betekent dat ervoor gekozen wordt om de titel "president" te geven aan de voorzitter van het bestuur. De naam kan niet worden gebruikt voor de aanduiding van het rechtsprekend orgaan. Ik vind dat wezenlijk in de opzet van het wetsvoorstel. Ik ontraad daarom ook het nieuwe amendement op stuk nr. 29. Onderdeel II is niet goed geredigeerd.

De heren Van Oven en Vos willen dat de voorzieningenrechter in het civielrechtelijke kort geding in de zittingszaal wordt aangesproken met "president in kort geding". Het is dus kennelijk niet de bedoeling dat boven het vonnis staat: de president in kort geding. Als dat wél de bedoeling is, moet er een aanpassing plaatsvinden.

Wij moeten ervoor oppassen dat wij er geen wirwar van maken met de titulatuur, zodat de burger er uiteindelijk helemaal niets meer van begrijpt. Ik begrijp wel dat men vanuit de Kamer de behoefte heeft om de presidenten tegemoet te komen, maar ik kan de Kamer meedelen dat de presidenten al verschillende malen op verschillende punten tegemoetgekomen zijn.

De heer Van Oven (PvdA):

Over de wenselijkheid van scheiding van de twee kolommen zijn de indieners van het amendement het volstrekt met de regering eens. Er staat: de voorzieningenrechter in kortgedingzaken laat zich ter terechtzitting aanspreken als "president in kort geding". Dat heeft verder geen enkele betekenis voor de gevolgen die aan die betiteling moeten worden verbonden.

Minister Korthals:

Ik vind dat je dat niet in de wet moet regelen. Nu krijgt men misverstanden, bijvoorbeeld door de redactie van dit amendement. Moet er nu boven het vonnis staan "de voorzieningenrechter in kort geding" of "president in kort geding"? Uw bedoeling is "voorzieningenrechter in kort geding", maar hij mag zich laten aanspreken als "president in kort geding". Dat moet wel in het amendement duidelijk gemaakt worden. Ik wil er alleen maar mee aangeven dat wij een wirwar van zaken krijgen, als men al die titulatuur, aanspreektitels en dergelijke door elkaar gaat halen. Uiteindelijk zullen ook de presidenten bij helderheid en duidelijkheid gebaat zijn. De nieuwe titulatuur en de nieuwe wijze van aanspreken zijn een kwestie van gewenning.

De heer Van Oven (PvdA):

Kan de minister de redenering volgen, dat aanspreektitel ter terechtzitting tot die situatie beperkt is, waarvoor dat staat aangegeven?

Minister Korthals:

Ik begrijp uw bedoeling.

De heer Van den Berg (SGP):

De minister zei dat in deel II van het amendement wellicht iets anders zou moeten staan, maar het amendement op stuk nr. 29 dat ik heb, heeft helemaal geen I en II. Ik weet niet of wij over hetzelfde stuk praten. Dat geeft misschien enige verwarring. U heeft wellicht de oorspronkelijke tekst voor u, maar er is een herdruk.

Minister Korthals:

De onderwerpen wisselen zo snel. Ik had de herdruk inderdaad niet. Ik moet er nog even naar kijken. Hetgeen ik over onderdeel II heb gezegd, gaat in ieder geval niet op.

De heer Dittrich (D66):

Ik wil nog een vraag stellen over de herdruk van het amendement. Als een kort geding gehouden wordt en degene die daar de leiding heeft, wordt met president aangesproken, terwijl het kortgedingvonnis heet "de voorzieningenrechter heeft gesproken", kan er, zoals u zelf zegt, verwarring ontstaan. Op de zitting wordt immers iets anders gezegd dan uit het vonnis blijkt. Ondanks de herdruk van het amendement blijft het een belangrijk bezwaar voor u, zodat u het nog steeds ontraadt?

Minister Korthals:

Het was een van de technische overwegingen die ik gaf. Ik blijf natuurlijk tegen dit amendement.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor, aanstaande dinsdag over het wetsvoorstel te stemmen.

Daartoe wordt besloten.

Sluiting 15.50 uur

Naar boven