Aan de orde is de behandeling van:

het Rapport over de vuurwerkramp in Enschede (27157).

De beraadslaging wordt geopend.

Mevrouw Wagenaar (PvdA):

Voorzitter!

  • "Daar waar het vol van kinderen was,

  • Verschillend van geloof en ras,

  • Maar in hun spel gelijkgezind,

  • Loopt nu geen enkel kind".

De dichter Willem Wilmink weet als geen ander treffend aan te geven hoe er op 13 mei vorig jaar een grote leegte ontstond op de plek van een woonwijk in Enschede. Er vallen 22 doden, bijna 1000 gewonden, vaak met blijvend letsel en 1250 mensen raken dakloos – velen van hen zijn in één klap al hun bezittingen kwijt – en bedrijven worden van de kaart geveegd. Het debat van vandaag en morgen gaat over deze mensen: slachtoffers, nabestaanden en betrokken hulpverleners. Bovenal gaan onze gedachten en medeleven nu naar hen uit.

Het was een onhollandse ramp, een ramp die ieders voorstellingsvermogen tartte, een ramp die het vertrouwen van burgers in de overheid zwaar op de proef stelt. Immers, in veel gemeenten is het zo dat als je een conifeer in je tuin wilt kappen, je daarvoor een pietluttige vergunningsprocedure moet door lopen. In ieder geval is dat het geval in de gemeente waarin ik woon. Eenzelfde pietluttigheid verwacht die burger van de overheid als het om zijn veiligheid gaat. Dit debat gaat over het terugwinnen van dat vertrouwen en het nemen van verantwoordelijkheid voor het verleden.

Vandaag spreken wij over de rol van de rijksoverheid als medeverantwoordelijke voor het ontstaan van deze ramp. Dat laat onverlet de volstrekt onverantwoordelijke wijze waarop het bedrijf SE Fireworks te werk is gegaan en de rol van de gemeente Enschede. In alle scherpte is duidelijk geworden hoe een bedrijf zijn omgeving niet gewoon onveilig wist te maken, nee, die omgeving heeft weten te vernietigen. Juist die keiharde werkelijkheid moet voor de rijksoverheid reden zijn om ook zichzelf aan een grondige analyse te onderwerpen.

Dit debat kun je voeren vanuit een politiek-bestuurlijk perspectief. Dan past een mea culpa en een grote vlucht naar voren als het gaat om een reeks van maatregelen die het kabinet aankondigt. Maar je kunt het debat ook voeren vanuit het perspectief van burgers; burgers, wiens vertrouwen in de overheid door deze ramp ernstig is geschaad. Centraal in het debat staan dan het terugwinnen van vertrouwen en het nemen van verantwoordelijkheid voor het verleden.

De commissie-Scheltema stelt in haar rapport "Steekhoudend Ministerschap" heel duidelijk dat een minister verantwoordelijk is voor het goed functioneren van zijn departement, ook al zijn er problemen ontstaan ten tijde van zijn voorganger. De PvdA kiest ervoor om dit debat te voeren vanuit het perspectief van de burger met inachtneming van de noties van de commissie-Scheltema over ministeriële verantwoordelijkheid. Vanuit dat perspectief zullen we aan het einde van het debat de balans opmaken.

Veiligheid is een onderwerp dat zich niet leent voor een poldercultuur. Veiligheid is een onderwerp dat geen compromissen duldt. Het een is probleem dat om glasheldere en glasharde oplossingen vraagt. Bureaucratische antwoorden en oplossingen horen dan ook niet thuis in dit debat. Dit debat vraagt om zeer concrete maatregelen van het kabinet. Hoofdpunten voor de PvdA zijn daarbij een concreet aanvalsplan veiligheid en handhaving en het met concrete maatregelen tegengaan van de verkokering binnen de rijksdienst. Het kabinetsstandpunt biedt ons op die punten nog onvoldoende houvast.

Gelukkig is het denken over rampen sterk veranderd. De lessen uit Culemborg zijn, hoe treurig ook, nergens getrokken. In die tijd werd het afgedaan als een bedrijfsongeval, een geïsoleerd incident. Nu, ruim tien jaar later, zijn wel alle voorwaarden gecreëerd om het lerend vermogen van de overheid op het gebied van rampen te activeren, in plaats van het te doen verstoppen, zoals Oosting over Culemborg zo treffend formuleert.

Via de lessen van de parlementaire enquête Bijlmerramp en het eerste onafhankelijke integrale onderzoek naar een ramp, dat van de commissie-Oosting, zijn we aangeland bij een Nationale Onderzoeksraad naar rampen en zware calamiteiten. Oosting heeft gelukkig ook zonder wettelijke basis zijn werk goed kunnen doen. Hij heeft op voorbeeldige wijze slachtoffers bij de voortgang van zijn onderzoek betrokken. Maar juist om dat lerend vermogen van de overheid blijvend te activeren is veel meer nodig. Om lessen voor de toekomst en daaruit voortkomende maatregelen goed in de gaten te kunnen houden, moet de onderzoeksraad de wettelijke taak krijgen om deze lessen en maatregelen permanent te monitoren en daarover permanent, bijvoorbeeld jaarlijks of halfjaarlijks, te rapporteren.

Er ligt nu het rapport van een integraal onderzoek. Daarin wordt uitvoerig ingegaan op de rol van de verschillende overheden. Echter, één ding ontbreekt: aandacht voor de positie van controlerende organen van diezelfde overheden. Ook wij moeten naar onszelf kijken. In de Kamer is Culemborg nooit aan de orde geweest. Als controlerend orgaan zijn wij in dat opzicht te kort geschoten. De fractie van de Partij van de Arbeid trekt het zich aan dat ook wij daaraan hebben bijgedragen.

Voorzitter! Ik wil vervolgens iets zeggen over de verkokering. Al in 1980 constateert de commissie-Vonhoff in het rapport "Elk kent de laan die derwaarts gaat" dat, gelet op de verkokering, het met het rijksbeleid slecht is gesteld. "Integratie is meer een restpost dan een centrale pijler van het regeringsbeleid. (_) Beleid komt tot stand in sterk gespecialiseerde eenheden, in overleg met een eveneens verkokerd maatschappelijk veld. De politieke greep is zwak en incidenteel", aldus Vonhoff. Een tekst met deze conclusies zou je ook in het rapport van de commissie-Oosting kunnen plakken, twintig jaar later. Oosting rapporteert keer op keer over departementen die niet met elkaar communiceren. Ook tussen de verschillende overheden was nauwelijks communicatie op dit dossier. De verantwoordelijke politici ontging het vrijwel geheel dat er rondom veiligheid en vuurwerk wel eens iets loos zou kunnen zijn.

Ook andere zaken uit het verleden, zoals de paspoortenquête, laten zien dat er veel ellende ontstaat door bureaupolitiek gedrag. Bij de Bijlmerenquête is al uitvoerig geconstateerd, dat de verkokering belemmeringen opwerpt voor een zorgvuldige afhandeling. Wat is er op dat punt met de lessen van de Bijlmerenquête gebeurd? De commissie-Van Rijn zegt het in andere termen: het kan sneller, beter, systematischer en productiever. Zij legt grote nadruk ook op kennismanagement. Kennis delen in plaats van wegstoppen, zoals naar aanleiding van Culemborg is gebeurd. Samenwerkende departementen in plaats van ministeries die elkaar tegenwerken. Toch worden in het kabinetsstandpunt naar aanleiding van de vuurwerkramp weer allemaal maatregelen per departement genomen. Het geheel oogt versnipperd en biedt dan ook geen enkele waarborg, dat de zo gewenste cultuuromslag eindelijk eens zal plaatsvinden, zoals de minister van Binnenlandse Zaken zo graag wil. Ik wil hem dan ook vragen, welke waarborgen hij de Kamer kan geven dat juist op het gebied van veiligheid de verkokering wel kan worden doorbroken. En ook breder gesteld: ziet hij 21 jaar na dato mogelijkheden om de cultuur die door Vonhoff terecht aan de kaak is gesteld, te doorbreken? Wat nodig is, is een plan van aanpak met concrete maatregelen en halfjaarlijkse rapportages daarover aan de Kamer. Geen vage noties over een cultuuromslag, maar een concrete aanpak en concrete maatregelen: daar hebben we wat aan.

Uit het kabinetsstandpunt naar aanleiding van het rapport van de commissie-Oosting blijkt, dat de vele voorgestelde maatregelen worden gekenmerkt door verkokering. De ministeriële verantwoordelijkheid wordt ook hier kennelijk weer niet breder gezien dan departementale verantwoordelijkheid. En dat, terwijl het "ieder voor zich"-opereren door Oosting nu keer op keer als medeoorzaak van alle ellende wordt aangemerkt. Er worden maar liefst zes nieuwe instanties in het leven geroepen. Een paar daarvan, zoals de taskforce, zijn een typisch product van onze poldercultuur. Een vlucht naar voren met allerlei maatregelen is prima, maar wel moet duidelijk zijn waar deze maatregelen landen. Onderlinge samenhang, uitvoerbaarheid, tempo en financiering ontbreken grotendeels. Als je Nederland daadwerkelijk veiliger wilt maken, moet je boter bij de vis doen. Het kabinet zal een aantal van de voorgestelde maatregelen veel concreter moeten invullen wil het niet bij symboolbeleid en onderling gepraat blijven. Ik kom daar straks op terug.

Oosting constateert een dilemma als het gaat om handhaving. Op dit moment is de roep groot om een optredende overheid in plaats van een terugtredende overheid, maar tegelijkertijd zal een verticale benadering niet evengoed aansluiten bij de wijze waarop burgers, bedrijven en overheid vandaag de dag met elkaar omgaan. Het kabinet stapt nogal makkelijk over dit dilemma heen. Als wij handhaving hoger op de agenda willen zetten – en de PvdA-fractie wil dat – is het zaak dat burgers daarbij worden betrokken. Transparantie en duidelijke verantwoordelijkheden voor alle betrokkenen zijn dan ook onontbeerlijk. "Glashard" gaat alleen in combinatie met "glashelder". Het kabinet zal moeten aangeven hoe het de rol van burgers en bedrijven ziet in relatie tot een streng en eenduidig handhavingsbeleid. Maar de burger moet straks weer weten waar hij bij de overheid op kan rekenen en daarvoor is het nodig dat het kabinet in dit debat duidelijk aangeeft hoe het de eigen verantwoordelijkheid ten aanzien van handhaving omschrijft, hoe het die invult, welke verantwoordelijkheid nu precies bij gemeenten ligt en wie wat zal gaan betalen, want anders dreigt het gevaar dat deze vragen ergens in dit debat tussen Rijk en gemeenten blijven hangen, terwijl de burger toekijkt. Het kabinet maakt geen keuze tussen risicodenken en effectdenken. Het debat daarover schuift het voor zich uit. Toch zal in dit debat moeten worden aangegeven welke keuzes het kabinet voorstelt te gaan maken en op grond van welke criteria, bijvoorbeeld andere criteria voor luxe goederen zoals vuurwerk dan voor economisch noodzakelijke goederen. Het kabinet zal ook moeten aangeven hoe afhankelijk ook dit beleid zal zijn van de benodigde financiering. Moet er bijvoorbeeld geen fonds voor de planschade komen?

Voorzitter! Ik kom op het punt van de verantwoording over de medeverantwoordelijkheid voor het ontstaan van deze ramp, waarbij ik mij om te beginnen richt tot de staatssecretaris van Defensie. Het Bureau adviseur milieuvergunningen opereerde immers onder zijn verantwoordelijkheid. De gemeente Enschede is blindgevaren op de adviezen van Defensie. Bij dit bureau ontbrak het echter nogal aan militaire precisie. Het Bureau adviseur milieuvergunningen was het vertrouwen niet waard, aldus Oosting, alleen wist Enschede dat niet. Sterker nog, Oosting stelt dat de gemeente Enschede, als deze club zijn werk beter had gedaan, de zaak wellicht grondiger had aangepakt. Dat is een spijkerharde conclusie. Verwijtbaarheid is hier dan ook aan de orde en de vraag is hoe de staatssecretaris de verantwoordelijkheid voor dit ernstige gegeven invulling denkt te geven. Had het anders en beter gekund? Was deze taak elders wellicht beter vervuld dan bij Defensie? Het bureau was op de hoogte van het TNO-onderzoek naar Culemborg en dus van de problemen met classificaties. Waarom is daar niets mee gebeurd? In deze kabinetsperiode ging het bergafwaarts met het Bureau adviseur milieuvergunningen. Er werd bezuinigd zonder relatie tussen taak en middelen, zo meldt het kabinet in de schriftelijke beantwoording. Was dat uitgangspunt wel verantwoord? Er was geen contact tussen de leiding en het bureau. Klachten van medewerkers over onderbezetting en het niet kunnen waarmaken van de taak werden ter zijde geschoven; waarom en onder welke politieke prioriteitsstelling? In 1999 klaagt de VNG al dat de adviezen niet altijd even adequaat zijn, maar maatregelen blijven uit tot na de ramp in Enschede. Welke politieke verklaring heeft u hiervoor?

Ik kom bij VROM. Terecht heeft de minister van VROM meer aandacht gevraagd voor handhaving, maar waarom ontbrak vuurwerk daarbij? Terecht ook is het overleg met de branche over een erkenningregeling stopgezet, maar waarom is er toen geen enkel tempo gemaakt met het opstellen van regelgeving? Welke politieke prioriteit lag daaraan ten grondslag? VROM en Verkeer en Waterstaat hebben op het vuurwerkdossier lang en langzaam met elkaar gebakkeleid. Uit de schriftelijke beantwoording blijkt ook dat de departementen het op ambtelijk niveau niet met elkaar eens waren. Waarom is er toen op ministerieel niveau niet eerder een knoop doorgehakt? Daar bent u toch voor? Welke waarborgen zijn er dat het ambtelijk onthaasten de inhoud van potentieel beleid niet wederom in zijn greep krijgt en daarmee tempo en effectiviteit het onderspit delven? Waar was trouwens de Inspectie milieuhygiëne? Het lijkt alsof die de handen van vuurwerk heeft afgetrokken. Welke keuze ligt daaraan ten grondslag?

In 2003 moet de inventarisatie van gevaarlijke stoffen, objecten en risicosituaties gereed zijn. Waarom kan dat niet eerder? Bekendmaking, transparantie, via internet en andere media, bijvoorbeeld de huis-aan-huisbladen, is essentieel. Burgers dienen te worden geïnformeerd over de veiligheid van hun omgeving. Als zij iets willen weten over de veiligheid van hun omgeving, moeten zij ook weten waar zij terecht kunnen. Dat moet helder zijn. Burgers in Enschede zijn op dit moment bij uitstek gevoelig als het om de veiligheid van hun omgeving gaat. Dat is begrijpelijk. Ik wil daarom dan ook aan de minister van VROM vragen de verplaatsing van de vuurwerkfabriek Haarman met de hoogst mogelijke prioriteit te bejegenen.

Ik kom bij Verkeer en Waterstaat. Door de eigen inspecteurs zijn kanttekeningen geplaatst bij de gehanteerde classificaties van vuurwerk. Men vroeg zich terecht af, zo blijkt achteraf, of producenten wel altijd de juiste classificatie op de verpakking zetten. Waarom is met dit signaal nooit iets gebeurd binnen de RVI? Welke politieke keuzes lagen ten grondslag aan het feit dat het toezicht van de RVI op vuurwerk werd afgebouwd? Hoe kon het dat de Directie transportveiligheid op de hoogte was van het bestaan van het rapport over Culemborg, maar dat nooit heeft opgevraagd? Ook hier geldt net als bij VROM: waar zijn de waarborgen dat ergens op het departement of in het contact tussen departementen iets wat de veiligheid van burgers zo direct raakt bij het stellen van beleidsprioriteiten niet meer wordt genegeerd?

Ook voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid heb ik een paar vragen. De CPR heeft bij gebrek aan middelen en menskracht nooit tot volle bloei kunnen komen. Welke politieke overweging lag daaraan ten grondslag? Waarom moet deze club nu worden opgeheven? Waar zullen nu vraagstukken terechtkomen op het raakvlak van veiligheid en arbeidsvraagstukken?

Ik kom bij de rampenbestrijding. Een belangrijk gedeelte van het kabinetsstandpunt wordt in beslag genomen door het uit de doeken doen van het beleid inzake rampenbestrijding. Daarom wil de PvdA graag enige opmerkingen maken in de richting van de staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksaangelegenheden, te beginnen met de rol van de gemeenten. Daar wordt de uiteindelijke verantwoordelijkheid voor de rampenbestrijding neergelegd, maar tegelijkertijd blijft onduidelijk welke mogelijkheden en middelen zij krijgen. Ook is onduidelijk op welke verantwoordelijkheid de Kamer de staatssecretaris kan aanspreken als het gaat om zijn verantwoordelijkheid voor de rampenbestrijding. Ik nodig de staatssecretaris uit om dit nu eens concreet te formuleren in dit debat, want stimuleren alleen is veel te mager. Wat niet mag gebeuren, is dat het aangekondigde beleid jarenlang ergens tussen Rijk en gemeenten blijft hangen zonder dat er echt wat gebeurt aan de verbetering van veiligheid en handhaving.

Ik kom op het geld. Toen het kabinetsstandpunt uitkwam dacht de PvdA eindelijk van het gezeur af te zijn. Er kwam extra geld voor de rampenbestrijding. Daarmee zou eindelijk uitvoering kunnen worden gegeven aan het zo noodzakelijke project versterking brandweer (PVB). Voor preventie, professionalisering en oefenen, want daar gaat het project over, was immers nog 50 mln gulden nodig bovenop het eerder toegekende geld. En daarmee zou ook uitvoering zijn gegeven aan de in 1998 Kamerbreed aanvaarde motie-Wagenaar waarmee de regering werd gevraagd de benodigde 145 mln gulden beschikbaar te stellen. Tussentijds heeft de Kamer bij herhaling bij de staatssecretaris aangedrongen om ervoor te zorgen dat al het geld er ook echt zou komen.

Maar dan komt plotseling de schriftelijke beantwoording van het kabinet. Daarin lezen wij dat de gemeenten dit geld al hebben opgehoest en dat daarmee het PVB is uitgevoerd. Ik hoop dat ik dit mag zien als een misverstand. Immers, wij allen weten dat de gemeenten zelf de afgelopen jaren al honderden miljoenen hebben bijgedragen aan de rampenbestrijding, maar dat ze voor de volledige financiering van het PVB een beroep deden op het Rijk, met steun van de gehele Tweede Kamer. Bij het uitkomen van het kabinetsstandpunt heeft de PvdA het wrang genoemd dat de ramp in Enschede nodig was om het ontbrekende geld voor het PVB beschikbaar te krijgen. Ik hoop echt dat in de schriftelijke beantwoording sprake is van een misverstand, want het zou wel heel merkwaardig zijn als de staatssecretaris juist in het kader van dit debat het zwartepieten tussen Rijk en gemeenten weer op de agenda heeft weten te zetten. In ieder geval is het hem weer gelukt, blijkens de reacties van de VNG en de brandweer, om totale verwarring te creëren.

Ook uit de tussenrapportage van de commissie-Alders blijkt dat er op het gebied van brandveiligheid een gigantische inhaalslag moet worden gemaakt. Een actieplan brandveiligheid spreekt mijn fractie bijzonder aan. In feite zou het daarbij gaan om een vervolg op het project versterking brandweer. Maar ook daarvoor zijn middelen nodig. Als een van de oorzaken voor het niet controleren op brandveiligheid voeren veel gemeenten aan dat er onvoldoende middelen zijn en dat ze zitten te wachten op de uitvoering van het PVB. Dat is natuurlijk iets te gemakkelijk. Gemeenten moeten ook zelf hun verantwoordelijkheid nemen. Een van de goede dingen van het onderzoek van Alders is dat duidelijk is geworden dat er gemeenten zijn waar het wél lukt. Mijn fractie concludeert dat de opstelling van de staatssecretaris in ieder geval niet bijster motiverend is geweest in de richting van de gemeenten. Het blijft volstrekt onduidelijk welke rol de staatssecretaris belast met brandveiligheid voor zichzelf ziet weggelegd bij het hoger op de agenda zetten van veiligheid en de handhaving daarvan.

Door het kabinet wordt gezegd dat er meer moet worden geoefend. Dat kunnen wij van harte onderschrijven, maar wij praten er al jaren over. Waarom geen financiële prikkel op oefenen ingebouwd in de nieuwe financieringssystematiek van de brandweer?

Wat ook al jaren blijft hangen in het interdepartementale overleg is de invoering van een veiligheidseffectrapportage (VER). Er moet een einde komen aan de experimenteerfase en een datum worden afgesproken waarop deze wordt ingevoerd. Ik vraag u in uw beantwoording daarover duidelijkheid te verschaffen.

Ik rond af op dit onderwerp. Er is een aanvalsplan veiligheid en handhaving nodig. Veiligheid mag daarbij niet verzanden in touwtrekken tussen gemeenten en Rijk. Van meet af aan zullen verantwoordelijkheden, tempo, financiering en concrete doelen duidelijk moeten zijn. De PvdA vraagt de staatssecretaris voor de rampenbestrijding zo'n plan met grote voortvarendheid op te stellen en nog voor de zomer aan de Kamer te sturen.

Ik rond af met de nazorg. Voor de slachtoffers is de ramp nog lang niet afgelopen. Dagelijks zien zij zich met de gevolgen van de ramp geconfronteerd. Dat betekent dat de nazorg voor ieder die dat wenst zo lang als nodig is beschikbaar moet blijven. In de organisatie van de nazorg zijn de lessen van de Bijlmer geleerd en de gemeente Enschede en de minister van VWS verdienen een compliment voor de aanpak daarvan. Veel slachtoffers kampen ook nog met problemen op financieel gebied. Het is dan ook zeer te ondersteunen dat het kabinet laat onderzoeken of de financiële regelingen voor slachtoffers toereikend zijn en of ze wel aan hun doel beantwoorden. Er komt een commissie. Ik ga ervan uit dat de commissie financiële afwikkeling die al veel werk heeft verricht, tijdelijk nieuw leven wordt ingeblazen voor deze opdracht. De commissie moet ook kijken naar vervolgschade, zoals letselschade. Ook op dat punt zijn diepe wonden geslagen. In het algemeen komen discussies over schadevergoeding trouwens keer op keer terug. Te denken valt aan discussies over MKZ, legionellaslachtoffers of het fonds voor de slachtoffers van de Bijlmerramp. Het zou daarom goed zijn, als een zware commissie zich eens ten principale over deze problematiek zou buigen in relatie tot de Wet tegemoetkoming schade bij rampen en in relatie tot de rol van de verzekeraars. Nu wordt iedere keer weer een ad-hocbeleid gevoerd.

De heer Poppe (SP):

Is de PvdA-fractie het met mij eens dat het heel goed zou zijn, een schadefonds in te richten waaruit vlot en gemakkelijk uitgekeerd kan worden? Dan is er niet een ellenlange lijdensweg om voor materiële en immateriële schade te putten uit andere fondsen.

Mevrouw Wagenaar (PvdA):

De PvdA-fractie is dat niet met u eens, want in een schadefonds zit maar een beperkte hoeveelheid geld en dat raakt uiteindelijk uitgeput. De PvdA-fractie is voorstander van goede regelingen. Die zijn er nu al, ook voor Enschede. Er moet echter gekeken worden naar meer regelingen of een uitbreiding van die regelingen, bijvoorbeeld voor vervolgschade. Ik teken daarbij onmiddellijk aan dat immateriële schade heel slecht te meten is. Wij denken dan ook dat je die kant niet moet opgaan, maar wel ruimhartig moet zijn bij letselschade. Ik heb meer vertrouwen in goede regelingen, omdat die geen einde kennen. Als 100 mensen geld nodig hebben, krijgen alle 100 het. In een fonds zit maar een bepaald bedrag en daardoor kunnen er mensen buiten de boot vallen. Een fonds willen wij alleen, als er echt niets anders is. Het liefst zien wij evenwel goede regelingen waar een ieder recht op heeft. Dan behoeven wij ook niet te kijken of het fonds het wel toelaat.

De heer Poppe (SP):

Wij zien in Enschede dat mensen een jaar later nog tussen wal en schip vallen, nog hun geld niet hebben en nog steeds getraumatiseerd zijn, omdat zij nog steeds bezig zijn met de financiële afhandeling van hun schade. Dat is zeer ernstig. U zegt dat een schadefonds maar een bepaald bedrag bevat, maar dat kunnen wij natuurlijk verder vullen. Dat is een kwestie van politiek besluiten wat voor fonds het moet zijn qua inhoud. Het moet er echter op neerkomen dat zo'n ellenlange weg niet meer nodig is. Daarom pleiten wij voor een schadefonds. Waarom steunt u dat niet?

Mevrouw Wagenaar (PvdA):

Wij hebben van het begin af aan, ook in de debatten over de afhandeling van de ramp in Enschede, gepleit voor regelingen, zoals die er bijvoorbeeld waren voor de afhandeling van de waterschade. Wij vinden het namelijk van de gekke dat mensen in Itteren en Borgharen van wie de kelder was volgelopen, wel geld kregen uitgekeerd, maar dat de mensen in Enschede van wie de kelder was weggevaagd, moesten afwachten of er geld in een fonds zat. Wij zien regelingen waar iedereen een beroep op kan doen, als een betere mogelijkheid, omdat wij denken dat daar uiteindelijk meer mensen gebruik van kunnen maken. Wij vinden dan ook dat het die kant op moet. Ik ben het wel volstrekt met u eens dat er tempo mee moet worden gemaakt. Ook ik ken de trieste verhalen van al die mensen die nog steeds op dingen zitten te wachten, die problemen hebben met de afhandeling van zaken en die geen duidelijkheid hebben.

De heer Poppe (SP):

Ja, er moet tempo worden gemaakt, maar wij zijn inmiddels bijna een jaar verder. Er is dus geen tempo gemaakt. De huidige regelingen brengen kennelijk zoveel problemen met zich dat zij een snelle afhandeling belemmeren. Daarom pleit ik voor een fonds waarmee de eerste nood snel gelenigd kan worden. Ik wil niet de regeling die na de watersnoodramp in 1953 is getroffen, want dat is kennelijk geen goed instrument.

Mevrouw Wagenaar (PvdA):

Ik heb het niet over de watersnoodramp, maar over de waterschade in 1998 en 1999. De heer Poppe weet dat echter ook wel. Onze intentie is volgens mij hetzelfde. Wij willen er beiden voor zorgen dat mensen zo snel mogelijk goed geholpen worden. Wij geloven dat je dit zo breed en zo duidelijk mogelijk moet doen met goede regelingen die voortbouwen op de regelingen die er al zijn en waar door heel veel mensen al op een goede manier gebruik van is gemaakt. En dit debat moet duidelijkheid brengen voor de mensen die nu tussen wal en schip dreigen te vallen.

Ik kom tot een afronding. Bij de Belangenvereniging slachtoffers komen nog steeds berichten binnen van mensen die door de ramp in de knel zijn gekomen, bijvoorbeeld op het gebied van gezondheid. Veel gewonden hebben blijvend letsel overgehouden. Binnenkort is de ramp een jaar geleden. Voor velen betekent dat niet alleen een triest moment om te herdenken, maar ook een intrede in de WAO. De ramp heeft het leven van veel mensen in Enschede op zeer ingrijpende wijze voor altijd veranderd. Voor volksvertegenwoordiging en regering brengt deze ramp dan ook de verplichting met zich mee om blijvend alert te zijn, niet alleen vandaag en morgen, maar ook in de toekomst. Die toekomst is op 13 mei vorig jaar voor heel veel mensen in Enschede heel blijvend heel anders geworden.

De heer Van der Steenhoven (GroenLinks):

U heeft veel gesproken over de verkokering binnen de overheid en over het feit dat we te weinig leren van rampen. Denkt u dat het kabinet in staat is, daarin zelf verandering te brengen? Of moet daarvoor externe druk nodig zijn?

U heeft verder gesproken over de ministeriële verantwoordelijkheid, waarbij u een aantal ministeries heeft genoemd. Vindt u dat er een soort collectieve verantwoordelijkheid is, of valt er verschil te maken binnen het kabinet als het gaat om vertrouwen en verantwoordelijkheid?

Mevrouw Wagenaar (PvdA):

De Partij van de Arbeid verwijst, als het gaat om een externe prikkel, naar die ene raad die er komt. De raad voor het rampenonderzoek moet een flinke externe drukfunctie krijgen. Ik meen dat het wetsvoorstel op dit punt nog voor de zomer naar de Kamer komt; dat zou heel goed zijn. Daarin moet duidelijk worden ingegaan op het monitoren van lessen en de maatregelen die daaruit voortvloeien. Je hebt dan één club waar permanent die expertise zit en die er op een afstand naar kijkt, en niet midden in de waan van de dag staat.

Wat de verkokering betreft, ga ik ervan uit dat het kabinet, waar de minister van BZK voortdurend over een cultuuromslag heeft gesproken, daaraan iets wil doen. Ik heb wel heel concreet aangegeven dat wij vragen om maatregelen op dat punt, in de vorm van halfjaarlijkse rapportages. De conclusies van "Vonhoff" uit 1980 zijn nog steeds van toepassing, en daar moeten we nu eens van af!

De heer Van der Steenhoven (GroenLinks):

Is dat geen teken dat de verschillende kabinetten in de afgelopen twintig jaar er niet in geslaagd zijn, de verkokering te doorbreken? Ook bij de Bijlmerramp hebben we daar uitvoerig over gesproken. Wat geeft u het vertrouwen dat dat de komende tijd wel gaat lukken?

Mevrouw Wagenaar (PvdA):

Ik ben wat dat betreft toch een aartsoptimist. Het vertrouwen moet blijken, als het kabinet naar ik hoop in zijn beantwoording met goede en concrete voorstellen komt. Er moet nu echt wat gebeuren. Cultuuromslag? Dat kun je heel concreet invullen, maar het kan ook heel vaag. Het laatste mag niet gebeuren.

De heer Van der Steenhoven heeft een vraag gesteld over collectieve en individuele ministeriële verantwoordelijkheid. Dat is in het Nederlandse staatsbestel altijd lastig. Aan de ene kant is er de collectieve verantwoordelijkheid, maar aan de andere kant ligt daar de individuele verantwoordelijkheid. Als je kijkt naar het functioneren van en op bepaalde departementen, heb ik vertegenwoordigers van bepaalde departementen daarop aangesproken. Maar in het kabinetsstandpunt neemt men te veel verantwoordelijkheid voor het eigen departement, terwijl dat veel breder ligt. Dat zie je ook bij "Oosting" heel sterk. Juist daar moet de verkokering worden doorbroken. De collectieve verantwoordelijkheid moet ook weer niet zo functioneren dat niemand meer aanspreekbaar is. Er zit een evenwicht in.

De heer Van der Steenhoven (GroenLinks):

Het laatste ben ik zeker met u eens. Als het kabinet collectief verantwoordelijk is, moet dat worden benadrukt. Maar men kan alleen dingen "oppakken" vanuit een ministerie, waar de directe verantwoordelijkheid ligt.

Mevrouw Wagenaar (PvdA):

Daar ligt een directe verantwoordelijkheid. Ik heb daarover een aantal vragen gesteld aan een aantal afzonderlijke ministeries. Ik verwijs naar het jarenlange "getouwtrek" tussen Verkeer en Waterstaat en VROM.

De heer Poppe (SP):

Toen zeven jaar geleden het eerste paarse kabinet aantrad, zou dat een cultuurverandering teweegbrengen. Dat was een verandering in de zin van bezuinigen en in de zin van dereguleren; de rijksoverheid op verdere afstand.

De voorzitter:

Mijnheer Poppe, wat u zelf vindt, hoor ik graag in uw eigen bijdrage. U kunt nu alleen vragen stellen.

De heer Poppe (SP):

Dit was een schets van de verandering die de PvdA nu voorstelt, maar die is al zeven jaar geleden begonnen. Mijn vraag is of mevrouw Wagenaar niet van oordeel is, dat juist dat beleid mede of geheel oorzaak kan zijn van wat er nu gebeurd is wat betreft de nalatigheid van de verschillende departementen.

Mevrouw Wagenaar (PvdA):

Het beleid zoals u dat schetst, herken ik niet. Het enige wat de PvdA hier constateert, is dat ook opeenvolgende paarse kabinetten onvoldoende werk hebben gemaakt van het doorbreken van de verkokering en dat dit kabinet wat dat betreft nu absoluut aan zet is.

De heer Van den Doel (VVD):

Voorzitter! Een aanvankelijk onschuldig lijkend brandje eindigde op 13 mei vorig jaar in een ramp. De grond trilde en de hemel boven Enschede kleurde zich zwart. Na afloop een trieste balans van 22 doden, onder wie 4 hulpverleners, 950 gewonden en meer dan 1000 mensen die dakloos werden. Een materiële schade van meer dan 1 mld gulden. Menselijk leed dat niet te kwantificeren valt. "De stad opnieuw iets aangedaan, dat nooit en nooit voorbij zal gaan", zijn de veelzeggende woorden van de dichter Willem Wilmink. De beelden van die ramp staan op ieders netvlies en vormen een dagelijkse last voor de direct getroffenen. Namens de VVD-fractie gaan ook vandaag de gevoelens van medeleven uit naar die mensen in Enschede die zo abrupt en zonder enige schuld slachtoffer werden van deze ramp.

De VVD heeft veel waardering voor het werk dat de commissie-Oosting heeft verricht. De regering heeft er goed aan gedaan het onderzoek te laten verrichten door een onafhankelijke commissie. Hiermee is de noodzaak nog eens aangetoond van één onafhankelijke onderzoeksraad voor rampen en zware ongevallen. De VVD ziet graag dat het wetsontwerp nog dit jaar de Kamer wordt aangeboden. Het kan dan nog binnen deze kabinetsperiode worden afgehandeld. Wil de regering dit toezeggen?

De commissie-Oosting heeft in haar rapport helder geanalyseerd hoe deze ramp heeft kunnen gebeuren. De gemeentelijke en landelijke overheid zijn tekortgeschoten. Maar deze ramp was nooit gebeurd als de betrokken ondernemers zich verantwoordelijk hadden gedragen. Bij hen ligt de primaire verantwoordelijkheid. De commissie-Oosting zegt daarover: "indien de ondernemers zich aan de regels hadden gehouden een dergelijke brand nooit tot zulke catastrofale gevolgen had kunnen leiden". Ondernemers die de veiligheidsvoorschriften aan hun laars lapten en zich volstrekt onverantwoordelijk hebben gedragen. Juist zij wisten als niemand anders welk vuurwerk was opgeslagen en welke risico's voor de bewoners van de wijk Roombeek daaraan verbonden waren. Het feit dat ook het gemeentebestuur van Enschede ernstig is tekortgeschoten, doet daar niets aan af. Als de overheid de nakoming van bepaalde regels niet actief controleert, is dat geen vrijbrief voor de burger, die regels te overtreden.

De VVD-fractie deelt de conclusie van de commissie-Oosting "dat de gemeente Enschede een aanzienlijke rol in het geheel heeft gespeeld en dat gedurende een periode van tien jaar onvoldoende toezicht door de gemeente is uitgevoerd". De gemeente is het bevoegd gezag voor de vergunningverlening en zij is daarvoor verantwoordelijk, niemand anders, ook niet de adviseur van buitenaf. De controle op de uitvoering en de handhaving van voorschriften ligt primair bij de gemeenten. De gemeente Enschede kan zich op dat punt niet achter Den Haag verschuilen.

De regering heeft de conclusies van het rapport-Oosting overgenomen. Daarmee neemt zij de politiek-bestuurlijke verantwoordelijkheid voor alles wat in de afgelopen 10 jaar, vanaf het kabinet-Lubbers III, verkeerd is gegaan. Zo'n opstelling valt te prijzen, maar wekt tegelijkertijd hoge verwachtingen die dit kabinet en volgende kabinetten zullen moeten waarmaken.

Veiligheid is een kerntaak van de overheid. Maar de overheid kan dat niet alleen. Wat de VVD betreft dienen in dit debat drie vragen centraal te staan. De eerste vraag is die naar de verantwoordelijkheidsverdeling. De tweede vraag is, uitgaande van de verantwoordelijkheid die de rijksoverheid draagt, of door een andere opstelling deze ramp had kunnen worden voorkomen. En de derde vraag is welke structurele lessen voor haar beleid de rijksoverheid uit deze ramp trekt.

Van belang is de verantwoordelijkheidsverdeling tussen overheid en burger. Bij elke ramp of calamiteit wordt al heel snel naar de overheid gewezen als verantwoordelijke voor het aangerichte onheil en als instantie die voor de schade moet opdraaien. Het veronderstelt een recht van de burger om door de overheid tegen elk onheil te worden beschermd. Dat is een onjuiste ontwikkeling. Fractievoorzitter van de VVD Dijkstal heeft in de algemene politieke beschouwingen in 1999 al aandacht gevraagd voor die verschillende verantwoordelijkheden, zowel van de overheid als van de burger. De afgelopen decennia heeft de Nederlandse samenleving een ontwikkeling meegemaakt waarbij de burger steeds mondiger werd, meer vrijheden en rechten kreeg toebedeeld, maar waar tegelijkertijd het beroep op de overheid toenam als er iets misging: de Staat die voor alles zou moeten zorgen; de overheid als kop van jut als het ergens fout gaat; de politie als hulpverlener in plaats van wetshandhaver. Maar vrijheid en verantwoordelijkheid gaan hand in hand. In de praktijk zijn vaak de rechten en plichten van de burger in onbalans geraakt. De VVD-fractie pleit voor een herstel van die balans.

Ook binnen de overheid hebben de verschillende bestuurslagen hun eigen taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden. De positie van de gemeenten is de afgelopen decennia versterkt. Veel rijksbeleid is gedecentraliseerd. De gemeentelijke autonomie is toegenomen. Ten dele geldt dit ook voor de rol van de provincie. Die verschuiving van taken en bevoegdheden kan niet los worden gezien van de verantwoordelijkheid.

Naar aanleiding van de conclusies die de commissie-Oosting trekt over de gemeente Enschede, is ook de VVD-fractie van mening dat er een functiescheiding moet komen tussen beleid, uitvoering en toezicht. Dit is van belang om het corrigerend vermogen van de overheid te versterken en eventuele verstrengeling van belangen te voorkomen. In de veiligheidsketen zijn onvoldoende veiligheidskleppen ingebouwd. Als een orgaan een fout maakt, moet er een ingebouwd controlemechanisme zijn dat dit kan corrigeren. Bij die functiescheiding dient ook te worden bezien welke taken aan de provincie kunnen worden toebedeeld. Wat ons betreft, mag de toezichthoudende rol van de provincie worden versterkt. De VVD ziet graag voorstellen hiervoor op korte termijn tegemoet.

De adviesfunctie van de brandweer op lokaal niveau moet worden versterkt. Deze mag niet beperkt worden tot het milieu of de bouw, maar dient zich uit te strekken tot alle onderwerpen die een relatie hebben met fysieke veiligheid. Uit de Integrale veiligheidsrapportage 2000 blijkt dat slechts 4% van de gemeenten onveilige situaties aan de brandweer voorlegt. Dat moet dus veranderen. De brandweercommandant moet worden gezien als veiligheidscoördinator op het lokale niveau. Dat moet dan wel worden vastgelegd. In schriftelijke antwoorden somt de regering vier wetten op waarin dat zou kunnen. Waarom niet gewoon in één wet? Dat is helderder en duidelijker. De regering stelt ook in de schriftelijke antwoorden dat de capaciteit van de regionale brandweer voor proactie en preventie wordt uitgebreid en dat de specifieke kennis van de brandweer wordt vergroot. Wordt hier gedoeld om het lopende Project versterking brandweer of gaat het om extra maatregelen en hoe vindt de financiering hiervan plaats? Het Rijk kan geen mooi weer spelen met het geld van de gemeenten. Gaarne duidelijkheid hierover.

Bij het beleid inzake de ruimtelijke ordening, zowel lokaal als provinciaal, dient meer rekening te worden gehouden met wonen en risicovolle bedrijven. Daarnaast moet worden voorkomen dat woningbouw oprukt naar risicovolle bedrijven. Ook hier ligt een taak en verantwoordelijkheid voor de inspectie RO. Is deze ramp aanleiding voor de regering om haar beleidsuitgangspunten te heroverwegen?

De regering wil dat op korte termijn in alle gemeenten een integraal veiligheidsbeleid wordt ontwikkeld. Gezien de autonomie van de gemeenten kan dat alleen maar in overleg. Wat zijn de concrete acties en waar denkt de regering aan als zij spreekt over steun van rijksniveau?

Ik kom op de rol van de rijksoverheid. Een aantal ministeries draagt verantwoordelijkheid in het kader van het vuurwerkbeleid. Het eerstverantwoordelijk ministerie is dat van VROM. Dat geldt zowel voor het beleid als voor het tweedelijns toezicht. Het ministerie heeft ook een coördinerende rol. Op welke wijze heeft de minister van VROM zijn coördinerende rol in de afgelopen jaren inhoud gegeven?

De commissie concludeert dat de minister van VROM is tekortgeschoten in de verantwoordelijkheid voor het externe veiligheidsbeleid. Deelt de minister deze conclusie? Waarom hebben de inspecties en met name de inspectie Milieuhygiëne hun taken zo verwaarloosd? Hoe ziet de minister zijn verantwoordelijkheid ten opzichte van de inspecties? Hoe vindt aansturing hiervan plaats? De IMH is, volgens de commissie-Oosting, gaandeweg op de achtergrond geraakt. Was dit bewust beleid, gericht op meer beleidsruimte en verantwoordelijkheid voor de gemeenten? De VVD vindt het merkwaardig dat de commissie in haar conclusie alleen de directie Materieel Koninklijke Landmacht en de Rijksverkeersinspectie noemt van de instanties die zijn tekortgeschoten. Voor VROM en de IMH geldt dit toch ook? Deelt het kabinet onze zienswijze?

Voorzitter! Het heeft ontbroken aan coördinatie, alertheid en urgentie. Dat gold zeker voor de periode direct na de explosie in Culemborg in 1991, maar ook voor de totstandkoming van een nieuwe vuurwerkregeling. Is de minister het hiermee eens? Wat zijn de oorzaken hiervan? Welke maatregelen zijn door de minister van VROM genomen in de organisatie van het departement om herhaling te voorkomen? Wanneer er wel een adequaat vuurwerkbesluit was geweest, zou de ramp dan zijn voorkomen? Wat is de opvatting van de minister hierover?

Het beeld dat de rijksoverheid van Enschede heeft, is dat van een versnipperde, langs elkaar heen werkende overheid. Hoe ziet de minister van VROM zijn interdepartementale coördinerende rol voor het externe veiligheidsbeleid ten aanzien van gevaarlijke stoffen? Coördinatie op zichzelf is een leeg begrip. Wat betekent die coördinatie in de praktijk? Hoe denkt de minister die rol te gaan uitvoeren, gezien de onvervreemdbare taken en verantwoordelijkheden van andere ministers, zoals de regering zelf stelt? Hoe wordt de deskundigheid binnen het departement verzekerd nu de advisering van de directie Materieel Koninklijke Landmacht wordt overgenomen? Hoe wordt ervoor gezorgd dat die deskundigheid ook bij de RVI en bij de provincies wordt opgebouwd? Bij gebrek aan deskundigheid kan er van toezicht en handhaving geen sprake zijn. Gaarne een reactie op deze punten.

De commissie Preventie rampen (CPR) functioneerde niet goed. In plaats daarvan komt nu een adviesraad. De VVD-fractie vindt dat een technocratische oplossing. De afgelopen jaren is er blijkbaar nooit een reden geweest de CPR vanwege disfunctioneren op te heffen. De bijlage bij de schriftelijke antwoorden met de activiteiten van de CPR over de laatste jaren is indrukwekkend. De vraag is wie al die activiteiten van de CPR gaat overnemen? De VVD voelt niets voor de oprichting van een onafhankelijke adviesraad. Waarom kunnen die adviezen niet door het RIVM worden gegeven of door het op te richten expertisecentrum? Het baart de VVD zorgen dat deze nieuwe adviesraad blijkens de schriftelijke antwoorden ook moet dienen om de communicatie tussen de departementen te verbeteren. Als wij in Nederland een adviesraad nodig hebben om departementen beter met elkaar te laten communiceren dan is het droevig gesteld met het overheidsapparaat. Ik neem aan dat de minister dit met mij eens is.

Voorzitter! Ik kom nu bij het ministerie van Verkeer en Waterstaat en dan gaat het met name over de RVI. De VVD deelt de conclusie van de commissie-Oosting dat de RVI niet juist heeft gehandeld. Aan de andere kant is de prioriteitsstelling die de RVI heeft gekozen wel te begrijpen. Er was immers besloten de taken over te brengen naar het ministerie van VROM. Heeft de minister van Verkeer en Waterstaat bij de collega van VROM aangedrongen op meer spoed?

De RVI heeft thans nog onvoldoende mogelijkheid volledig te kunnen controleren. De regering zegt in haar antwoord dat de RVI verder zal bezien hoe dit in de praktijk moet. Welke concrete acties worden ondernomen op het gebied van het nemen van monsters, test- en verbrandingsmogelijkheden? Wat betekent dit voor het huidige optreden van de RVI? Voor het transport van professioneel vuurwerk is geen vergunning vereist, zo blijkt uit de schriftelijke beantwoording. Hoe verkrijgt de RVI dan de informatie om transporten te kunnen controleren? Of gebeurt dit op goed geluk? Wat gaat er gebeuren met de 200 ton vuurwerk die nog steeds bij Defensie ligt opgeslagen?

Ik kom te spreken over het optreden van het adviesbureau van het ministerie van Defensie, het adviesbureau milieuvergunningen (AMV). Dat bureau heeft slecht gefunctioneerd. Daar kunnen wij kort over zijn. De conclusies daarover van de commissie-Oosting zijn glashelder. Toch heb ik er een paar vragen over. Hoe is de afgelopen jaren de relatie geweest tussen het ministerie van VROM en het bureau AMV van Defensie? Die is namelijk onduidelijk. Ik neem aan dat er een functionele relatie bestaat vanuit het vuurwerkbeleid met dat bureau. Wat waren de concrete contacten tussen de inspecties van VROM en het bureau van de directie materieel?

De minister van Defensie wist niet van het bestaan van dit bureau af. Dat neemt niet weg dat ook hiervoor de ministeriële verantwoordelijkheid onverkort van toepassing is. Het onderzoek naar het functioneren van het bureau toont aan dat bezuinigingen, doelmatigheid en afslanking, de personele bezetting en de prioriteiten van de werkzaamheden negatief hebben beïnvloed. Een dergelijke ontwikkeling is begrijpelijk. Als er moet worden bezuinigd, sneuvelen als eerste de activiteiten, die niet tot de kerntaken behoren. Goed te keuren is dat natuurlijk niet. Het staat bovendien los van het functioneren van het personeel zelf.

De fractie van de VVD kan daarom instemmen met het voorstel, de adviesfunctie bij het ministerie van VROM onder te brengen. De vraag is wel hoe de minister van VROM zich heeft verzekerd van voldoende deskundigheid om de adviesfunctie ook waar te kunnen maken.

De commissie-Oosting verwijt het personeel van het adviesbureau niets te hebben gedaan met de kennis van de bevindingen over de vuurwerkexplosie in Culemborg. Uit de schriftelijke antwoorden van de regering blijkt min of meer het tegendeel, namelijk dat de veiligheidsafstanden voor opslag van groot vuurwerk naar aanleiding van de explosie in Culemborg zijn aangepast. Weerlegt de regering hiermee de verwijten van commissie?

Voorzitter! Ik kom nu te spreken over het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, met name in relatie tot de ramp in Culemborg. Over de rampenbestrijding kom ik later te spreken. De brandweerinspectie beschikte over onvoldoende deskundigheid en heeft weinig met de resultaten van het onderzoek naar de ramp in Culemborg gedaan. Dat is te betreuren. Uit alles blijkt dat de vuurwerkramp in Culemborg slechts beperkte ambtelijke aandacht heeft gekregen en geen enkele politieke aandacht, ook niet in het kabinet-Lubbers III. Ik ben het eens met mijn collega Wagenaar dat dit ook voor de Tweede Kamer geldt. Voordat het kabinet-Kok aantrad, was het rapport al in het archief verdwenen.

De heer Mosterd (CDA):

De heer Van den Doel zegt dat de inspectie voor het brandweerwezen over onvoldoende deskundigheid beschikte, waardoor er weinig is gedaan met de resultaten van het onderzoek in Culemborg. Gaat het daar eigenlijk wel om? De inspectie had een rapport van het Prins Maurits-laboratorium waar sommige dingen klip en klaar in stonden. Men had die zo kunnen overschrijven. Het ging om punten waarop men direct actie had kunnen ondernemen. Toch is dat niet gebeurd.

De heer Van den Doel (VVD):

De kritiek van de commissie-Oosting op de brandweer is dat de brandweeropleiding niet is aangepast. De regering weerlegt echter dat er op dat punt onvoldoende deskundigheid was bij de inspectie. Ik ga er voorshands van uit dat dit argument klopt. Als de heer Mosterd daaraan twijfelt, neem ik aan dat hij deze vraag aan de regering zal stellen en daarop een goed antwoord zal krijgen.

Voorzitter! Ik wil nog iets zeggen over de wet- en regelgeving, het toezicht en het handhavingsbeleid. De regering erkent dat zij op het gebied van regelgeving, toezicht en handhaving is tekortgeschoten. De acties die de regering wil ondernemen om de handhaving en het toezicht te verbeteren, hebben onze volle steun. Maar zij gaan de fractie van de VVD niet ver genoeg. De Raad van State stelt dat de kwetsbaarheid van de overheid hierdoor juist toeneemt in plaats van afneemt. De burger is hiermee niet gediend.

De overheid raakt steeds meer verstrikt in haar eigen regels. De hoeveelheid regels heeft de overheid niet slagvaardiger, maar krachteloos gemaakt. Juridisering van de samenleving waarbij alles via de rechter wordt uitgevochten is het resultaat. Een rechterlijke macht die bovendien vaak bestuurders kopschuw maakt. De gedachte dat met meer regels een veiliger samenleving kan worden gemaakt, is een illusie. Er zal een mentaliteitsverandering moeten plaatsvinden bij overheid en burger. Op elke hoek van de straat kan geen agent of ambtenaar staan. Burgers en ondernemers moeten er zich bewust van zijn, dat indien men de regels overtreedt, men zelf verantwoordelijk is. Het gevaar is dat na deze ramp de regelgeving weer wordt uitgebreid. Als de overheid van de burger verlangt, dat de regels worden nageleefd, dan moeten die regels allereerst helder en uitvoerbaar zijn. De fractie van de VVD pleit dan ook voor minder regels die beter worden gehandhaafd. Onvoldoende handhaving leidt tot normvervaging. De pakkans moet worden vergroot en de calculerende burger moet door een effectief sanctieregime worden afgeschrikt. De overheid moet in die regelgeving niet in detail gaan en niet uitputtend beschrijven waaraan ondernemers of instellingen moeten voldoen. Men moet voorschriften maken waarin einddoelen en prestatie-eisen worden gesteld. Mijn fractie stelt de regering dan ook voor, een interdepartementale operatie te starten die rijksbreed de wet- en regelgeving gaat doorlichten. Het toezicht- en sanctieregime moet daarbij worden betrokken. Ook de vereiste deskundigheid moet aanwezig zijn. Een dergelijke operatie – ik noem die Schoon schip – moet zich niet beperken tot de vuurwerkbranche of bouw- en milieuvoorschriften, maar het brede terrein van de veiligheid omvatten. Mevrouw Wagenaar heeft een soortgelijk voorstel geformuleerd, maar zij keek naar de rampenbestrijding. Het gaat mij om het brede terrein van de veiligheid.

Mevrouw Scheltema-de Nie (D66):

Wij maken ons allemaal zorgen om de regels. Hoe stelt de heer Van den Doel zijn voorstel tegenover de MDW-operatie, een soort van dereguleringsoperatie? Ik kan het niet anders zien dan dat hij een nieuwe commissie-deregulering voorstelt.

De heer Van den Doel (VVD):

Het gaat niet om deregulering. Je kunt het min of meer vergelijken met de MDW-operatie. Die strekt zich niet uit tot het brede terrein van de veiligheid. Wij hebben de afgelopen decennia vele regels gemaakt, vaak onderling tegenstrijdig, onduidelijk en niet handhaafbaar. De Raad van State stelt dit in zijn jaarverslag. Op het gebied van de veiligheid moet een operatie worden gestart die al die regels tegen het licht houdt en bekijkt of ze beter, meer helder en handhaafbaarder kunnen worden.

Mevrouw Scheltema-de Nie (D66):

Hoe verdraagt zich dit met de taskforce en de MDW-operatie? Is het een operatie ernaast of neemt die een beetje over?

De heer Van den Doel (VVD):

Ze staat los van de MDW-operatie. De taskforce is gericht op het lokale niveau: milieuvoorschriften en bouw- en woningtoezicht. Ik wil het breder zien. Later dit jaar gaan wij spreken over de eindrapportage van de commissie-Alders over Volendam. Ik denk dat wij dan tegen hetzelfde aanlopen. Enschede kan niet losgekoppeld worden van Volendam als het gaat om de regelgeving en de handhaving. Er moet echt iets gebeuren. Wij zien dat soms regels over veiligheid in negen verschillende wetten zijn ondergebracht. Het is geen wonder dat mensen het spoor bijster raken en de handhaving tekortschiet.

Mevrouw Wagenaar (PvdA):

De heer Van den Doel legt toch een relatie tussen minder regels en meer veiligheid. Ik zie die relatie niet direct.

Uit de tussenrapportage van de commissie-Alders blijkt, dat er gemeenten zijn die het wel lukt. Hoe verhoudt die praktijk zich tot zijn stelling? Kan hij voorbeelden geven van regels die elkaar bijten waardoor veiligheid op lokaal niveau in het gedrang komt? U bent niet concreet.

De heer Van den Doel (VVD):

Ik wil wel met concrete voorbeelden komen, maar ik denk dat dit niet het debat ervoor is om met typische praktijkvoorbeelden komen.

Mevrouw Wagenaar (PvdA):

Ik wil wel boter bij de vis.

De heer Van den Doel (VVD):

Als mevrouw Wagenaar voorbeelden wil, kan zij die krijgen. Wij moeten het niet verengen tot alleen vuurwerk. Wij moeten dit breder zien. Daar is dit debat ook voor. In Volendam is bijvoorbeeld gebleken dat op de arbodienst andere eisen stelt dan bijvoorbeeld bouw- en woningtoezicht en dat de milieudienst van de gemeente andere eisen stelt voor brandveiligheid dan de brandweer. De brandweer zegt dat de deuren van de nooduitgang naar buiten moeten opengaan, maar van bouw- en woningtoezicht mogen zij alleen maar naar binnen opengaan. Kortom, de regels zijn vaak onderling niet consistent. Ondernemers en burgers weten dan vaak niet waar zij aan toe zijn. Het is de eerste taak van de overheid om ervoor te zorgen dat er heldere regels komen. Als mevrouw Wagenaar zegt dat minder regels niet meer veiligheid opleveren, ben ik heb met haar eens. Meer regels ook niet. Het gaat erom dat wij heel zorgvuldig bekijken of al die dikke voorschriften echt noodzakelijk zijn. Ook de ambtenaren die het moeten uitvoeren, hebben vaak onvoldoende deskundigheid en tijd om daar kennis van te nemen.

Mevrouw Wagenaar (PvdA):

De heer Van den Doel legt nu wel de vinger op de zere plek. Gaat het niet veel meer om de wijze van uitvoering dan om de regels? Hoe verklaart de heer Van den Doel anders het feit dat het in de Noordoostpolder wel goed gaat?

De heer Van den Doel (VVD):

Mevrouw Wagenaar zegt dat zo, maar ik weet niet of het daar goed gaat en waar men naar gekeken heeft. In het overzicht kwam men er heel goed uit. Nogmaals, elke situatie is anders. Als het in de ene gemeente goed verloopt, kun je niet zeggen dat het dus wel goed zit. Het moet beginnen bij de wetgeving. Daar ligt dus ook een taak voor de Tweede Kamer. Vervolgens moeten de departementen, op het moment dat zij dit uitwerken in de besluit- en regelgeving, daarmee rekening houden. Dat gebeurt nu onvoldoende. Wij zijn daar zelf als Tweede Kamer ook vaak schuldig aan door steeds regeltjes te maken en te denken dat het dan beter wordt.

De heer Poppe (SP):

Ik hoorde de heer Van den Doel zeggen dat de ambtenaren onvoldoende tijd en onvoldoende deskundigheid hebben. Hij komt daarvoor met het argument dat de wet- en regelgeving te complex, te ingewikkeld, te tegenstrijdig en niet handhaafbaar is. Zijn echter de bezuinigingen op de publieke sector niet mede de oorzaak voor het feit dat én de brandweer én de provincies én de gemeenten te weinig kennis in huis hebben en de ambtenaren te weinig tijd hebben. Is daaruit niet dat gedoogbeleid voortgevloeid? Is dit niet een van de belangrijkste oorzaken? Het moge overigens duidelijk zijn dat wij in de toekomst over verbetering van de regelgeving zullen moeten praten. Het gaat nu om wat er gebeurd is. Het Besluit risico's zware ongevallen bestaat. Regels voor brandpreventie bestaan, maar als je die niet handhaaft, gaat het fout. En dat is er gebeurd. Is de heer Van den Doel dat met mij eens?

De heer Van den Doel (VVD):

Ik ben het volstrekt niet eens met de heer Poppe. Allereerst is er niet minder geld naar de publieke sector gegaan. Als hij het overzicht heeft gezien van wat de afgelopen jaren is geïnvesteerd in veiligheid en in rampenbestrijding, ook op lokaal niveau, dan zijn die bedragen alleen maar fors toegenomen. Op dat punt slaat hij dus de plank mis. Vervolgens gelden er binnen gemeenten ook prioriteiten. Ik weet niet of de heer Poppe ooit op gemeentelijk niveau actief is geweest, maar je ziet vaak dat bij gemeenteraden het veiligheidsbeleid een heel lage prioriteit heeft. Men denkt vaak niet eens aan rampenbestrijding. Het is triest, maar juist door Enschede en Volendam is iedereen in Nederland wakker geschud. Dit moment moeten wij als Tweede Kamer, maar ook de gemeenten gebruiken om een keer door te bijten en een omslag te maken als het gaat om verbetering van de veiligheid van de burger.

De heer Poppe (SP):

Bij de politie zijn 25 mensen beschikbaar voor rampenbestrijding. Dat is toch wel erg weinig. Alle brandweercommandanten horen wij klagen dat zij te weinig tijd en te weinig geld hebben en te weinig mogelijkheden voor een effectieve training. De provincies horen wij zeggen dat zij veel te weinig deskundigheid in huis hebben om die rol te kunnen gaan spelen. Er is misschien geld bij gekomen, maar alles is ingewikkelder geworden en er komen meer risico's al naar gelang er meer stoffen worden gebruikt en de economie aantrekt. Dit geeft toch aan dat er een enorme achterstand is opgelopen onder dit kabinet bij een publieke zaak die door de gemeenten en de provincies, maar ook door het Rijk zelf uitgevoerd moet worden?

De heer Van den Doel (VVD):

De heer Poppe heeft misschien niet goed geluisterd naar wat collega Wagenaar zei. Er zijn gemeenten waar het wel goed loopt. Het is vaak ook een kwestie van prioriteitsstelling binnen gemeenten. Nogmaals, wij moeten ook niet de illusie hebben dat wij vanuit Den Haag de veiligheid in Groningen of Maastricht kunnen regelen. Dat is een zaak van lokale autonomie. Wij moeten hier de voorwaarden daarvoor scheppen, maar wij moeten niet de illusie hebben dat wij voor hen van hieruit die veiligheid kunnen garanderen.

De heer Poppe (SP):

Zou het niet zo zijn, mijnheer Van den Doel, dat op het moment dat lagere overheden zich niet meer door de rijksoverheid op de vingers gekeken voelen bij de uitvoering van de regels, de gedoogsituatie ontstaat die u schetst en die ook mevrouw Wagenaar heeft geschetst? Zou het niet zo zijn dat dit komt doordat de inspecteurs milieuhygiëne, de inspecteurs van Defensie en andere overheidsinspecteurs jarenlang, onder Paars, achter het bureau hebben gezeten en niet hebben gehandhaafd?

De heer Van den Doel (VVD):

Paars heeft er niets mee te maken, mijnheer Poppe. Waar het om gaat, is dat op lokaal niveau de verantwoordelijkheid wordt genomen. Daar moeten de prioriteiten worden gesteld. Het gaat niet om een gedoogsituatie die ontstaan is, want dat is het verkeerde woord. Men heeft niet gehandhaafd en men heeft op de regels die men zelf voorgeschreven heeft en vastgelegd heeft in de vergunning, geen toezicht uitgeoefend. Het eerstelijnstoezicht is een verantwoordelijkheid van de gemeenten zelf. Daar zijn zij zich ook van bewust en dat heeft niets met het Haags beleid te maken.

De heer Poppe (SP):

Als vastgesteld kan worden dat het eerstelijnstoezicht, door allerlei omstandigheden, niet deugt, onvoldoende is, niet adequaat is en niet efficiënt is, dan is er toch een rijksoverheid om erop toe te zien of de lagere overheden de regels die hier gesteld zijn, uitvoeren?

De heer Van den Doel (VVD):

We hebben ook een tweedelijnstoezicht. Deels is daar de inspectie milieuhygiëne voor verantwoordelijk en de inspectie ruimtelijke ordening; daar is dus ook het Rijk voor verantwoordelijk. Daarom ga ik ervan uit dat het kabinet op al de vragen die uit de Kamer op dit punt komen, zal reageren.

Voorzitter! Ik kom tot een afronding met betrekking tot de wet- en regelgeving. Wij vinden dat het kabinet verder moet gaan dan de voorstellen. Het roer moet om en de overheid is nu op dit punt aan zet.

De vuurwerkramp heeft ook laten zien dat het aan coördinatie van het veiligheidsbeleid binnen de overheidsorganen ontbreekt; het betreft zowel het Rijk, als de provincies en de gemeenten. Ook dat moet veranderen. Integrale aanpak is noodzakelijk. De voorstellen van het kabinet overtuigen de VVD er niet van dat dit probleem wordt opgelost. Als elke minister zijn deelterrein zit te verdedigen, is er de vraag wie verantwoordelijk is om over de departementale schotten heen te kijken. Ook na de vuurwerkramp blijkt dat veiligheid in het kabinet in nieuwe situaties niet integraal wordt aangepakt. Als er in een aantal provincies een discussie ontstaat over het vervoer van chloor per trein, dan is het de minister van VROM die daar alleen mee aan de slag gaat. Dat geldt blijkbaar ook voor het vuurwerkbesluit. Het roept geen beeld op van een overheid die een structurele les heeft getrokken. Veiligheid is gediend met nauwe samenwerking en een integrale benadering. Hoe ziet de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zijn coördinerende rol als systeemverantwoordelijke in dit verband en hoe denkt hij die uit te voeren? Wordt het niet hoog tijd voor een wat strakkere regie?

De heer Van der Steenhoven (GroenLinks):

De heer Van den Doel heeft het over het feit dat er werk gemaakt wordt van het probleem van het chloortransport. Daarvan zegt hij dat dit kennelijk niet thuishoort bij VROM ...

De heer Van den Doel (VVD):

Nee, ik zeg dat er een integrale aanpak moet komen. Het moet zich niet alleen beperken tot VROM. Het moet breder getrokken worden, want het heeft ook relaties met andere terreinen. Ik mis dat tot nu toe in de aanpak van het kabinet.

De heer Van der Steenhoven (GroenLinks):

Hoe stelt u zich Van den Doeldat voor? Welke minister heeft dan het voortouw en welke andere bewindslieden moeten daarbij betrokken worden in dit geval?

De heer Van den Doel (VVD):

De minister van VROM heeft in de voorstellen van het kabinet een duidelijke coördinerende rol gekregen, als het gaat om het externe risicobeleid en het vuurwerkbeleid. De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is systeemverantwoordelijke; dat betekent ook iets. De minister van Verkeer en Waterstaat is betrokken bij het vervoer per spoor en over de weg. Nu heb ik al drie ministers opgenoemd die in feite met elkaar zouden moeten communiceren en waar dan één goed plan van aanpak uit komt.

De heer Van der Steenhoven (GroenLinks):

Maar dan is het voor mij onduidelijk wie nu de verantwoordelijkheid heeft om het op te pakken en er met de Kamer over in debat te gaan. Geldt dit voor alle drie?

De heer Van den Doel (VVD):

Het gaat mij hier niet om de aantallen. Het gaat mij erom dat er een duidelijk integraal kabinetsbeleid is waarin ook de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zijn systeemverantwoordelijkheid heeft waargemaakt.

De heer Mosterd (CDA):

De heer Van den Doel heeft het over de systeemverantwoordelijkheid en coördinerende verantwoordelijkheid van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Als ik hem zo beluister, heeft hij het met name over de toekomst in de voorbeelden die hij zonet noemde. Zou dat, terugkijkend, ook niet uitgediept moeten worden? De heer Van den Doel is zo nadrukkelijk op allerlei andere aspecten ingegaan, maar ik heb hem niet gehoord over de systeemverantwoordelijkheid en de coördinerende verantwoordelijkheid van BZK.

De heer Van den Doel (VVD):

Ik kom daarop terug als ik ga spreken over de rampenbestrijding. Daarvoor ligt immers een specifieke verantwoordelijkheid bij Binnenlandse Zaken.

Ondanks het bestaan van inspecties is er geen follow-up gekomen van de vuurwerkexplosie in Culemborg. De inspecties hebben zelf onderzocht waarom dit niet is gebeurd. Hier heeft de slager zijn eigen vlees gekeurd! Bij de vuurwerkramp heeft de inspectie milieuhygiëne onderzoek gedaan naar haar eigen falen. De vraag is, of de onderzoeksrol en adviesrol niet beter kunnen worden waargemaakt door de op te richten onderzoeksraad en de landelijke expertisecentra. De inspectie zou zich dan kunnen beperken tot toezicht op en handhaving van het rijksbeleid. Ook de VNG heeft in haar commentaar dit standpunt ingenomen. De regering stelt voor de capaciteit van de inspecties uit te breiden. Als dit is voor het toezicht, dan zijn wij akkoord. Wij willen echter toch een nadere discussie over de rol van de inspecties en vragen de regering om een kritische evaluatie van de taken en het functioneren van de huidige inspecties. Mijn fractie vraagt de regering ook het regeringsstandpunt over het rapport van de commissie-Borghouts snel naar de Kamer te sturen en tegelijkertijd in te gaan op de rol die de regering in de toekomst ziet voor de inspecties, een en ander in relatie met de nieuwe ongevallenraad. Wil zij dit toezeggen?

Bij elke ramp lopen zaken anders dan gedacht. Ook uit deze vuurwerkramp zijn veel lessen te trekken. Dat neemt niet weg dat wij onze grote waardering willen uitspreken voor al die hulpverleningsinstanties en hulpverleners die met veel inzet en motivatie onder moeilijke omstandigheden hun werk hebben gedaan. Dat geldt ook voor de spontane hulp die vanuit de Duitse gemeenten in de grensstreek is geleverd. De VVD wil ook vandaag de aandacht van het kabinet vragen voor de nazorg van slachtoffers en hulpverleners.

Op het gebied van de rampenbestrijding lopen naar aanleiding van de beleidsnota 2000 tal van projecten en inventarisaties. Als gevolg van de vuurwerkramp is deze lijst nog uitgebreider geworden. Kan de staatssecretaris van BZK de Kamer een integraal overzicht verstrekken van alle lopende acties en het daarbij behorende tijdpad?

Deskundigheidsopbouw bij brandweer en rampenbestrijdingsorganisaties is van groot belang. Naar de mening van VVD zou de faciliteit rampenbestrijding waarvoor de regering een voorstel doet, kunnen worden ondergebracht in een landelijk expertisecentrum veiligheid. Ofschoon rampenbestrijding een gemeentelijke taak is, kan men niet verwachten dat de gemeente de kwaliteit van de eigen brandweerorganisatie test. De inspectie brandweer ziet dat ook niet als haar taak zoals blijkt uit de schriftelijke beantwoording. Kortom, kwaliteitstoezicht voor hulpverleningsorganisaties ontbreekt maar is wel gewenst. Gaarne een reactie van het kabinet.

Ook in Enschede hebben wij gezien dat er bij de rampenbestrijding gewerkt is met eigen organisatiemodellen. Zou de regering willen bezien, of er niet één landelijk model kan worden ingevoerd dat als basis dient. Nu is elke regio bezig het wiel uit te vinden. Wellicht kan er vanuit het Rijk advies en steun worden gegeven?

De commissie-Oosting stelt dat er nodige schort aan de ambulancecapaciteit. In de reguliere ambulancecapaciteit wordt geen rekening gehouden met calamiteiten. Ik heb sterk de indruk dat de ambulancecapaciteit het stiefkindje is bij de rampenbestrijding. Er dient altijd een zekere basiscapaciteit te zijn. Kan per regio een studie gemaakt worden naar de noodzakelijke basiscapaciteit bij rampen? Het resultaat daarvan kan worden gevoegd bij de inventarisatie van de reguliere hulpverlening.

Communicatie is vitaal zeker tijdens rampen. In Enschede viel de communicatie uit. Hoe wordt voorkomen dat een situatie als die in Enschede zich weer voordoet? De regering verwijst naar de invoering van C-2000, maar dat is pas in 2004 operationeel.

De commissie-Oosting zegt ook het nodige over de meldkamers. Zouden haar opmerkingen daarover niet moeten leiden tot de conclusie dat moet worden gekomen tot een min of meer verplichte integratie van de verschillende meldkamers? Overigens is de VVD teleurgesteld over de voortgang die is geboekt met de opzet voor een nieuwe opleiding voor centralisten, functionarissen die een cruciale rol spelen in de eerste uren van de rampenbestrijding. Dat traject is in 1996 opgestart en heeft blijkens de schriftelijke antwoorden voor politie en CPA nog weinig concreets opgeleverd. We zijn vijf jaar verder. Wie bewaakt eigenlijk dat dergelijke afspraken voortvarend worden geïmplementeerd?

Voorzitter! Ik wil vervolgens iets zeggen over de nazorg. Gebleken is dat een ramp met een omvang als die in Enschede de gemeentelijke capaciteit met betrekking tot nazorg, medische en sociale hulpverlening te boven gaat. De provincie heeft eigenlijk geen rol gespeeld. De steun van de rijksoverheid was hierbij van groot belang. De rol die het ministerie van VWS heeft gespeeld, verdient lof. De Tweede Kamer is regelmatig geïnformeerd over de voortgang van de nazorg en de afwikkeling na de ramp. Terwijl de overheid te kort is geschoten bij de handhaving van de regelgeving, heeft zij bij de nazorg en de afwikkeling wel de lessen uit het verleden toegepast. Vereist is dat verantwoordelijkheden duidelijk blijven. Het Rijk kan steunen met middelen en adviezen maar zij moet niet op de stoel van de gemeente gaan zitten.

De commissie-Oosting stelt vragen bij het nut en de noodzaak van een gezondheidsonderzoek. Inmiddels wordt de nut-en-noodzaakdiscussie gevoerd. Afgelopen weekeinde hebben wij de resultaten gekregen. Zij weken niet af van wat in de tussenrapportage is vermeld. Mijn vraag aan de minister van VWS is of bij een dergelijke ramp het doen van een gezondheidsonderzoek een automatisme is of dat per keer een afweging plaatsvindt.

De heer Van der Steenhoven (GroenLinks):

Mevrouw de voorzitter! Inderdaad ontstaat over het nut en de noodzaak van het gezondheidsonderzoek discussie, maar is het niet wijsheid achteraf als wij constateren, dat het gezondheidsonderzoek niets significants heeft opgeleverd? In mijn ogen is dit absoluut geen argument om zo'n onderzoek niet te doen.

De heer Van den Doel (VVD):

Voorzitter! U heeft in die zin een punt, dat toen het onderzoek werd aangekondigd, ook mijn fractie ermee heeft ingestemd. Nu hebben wij echter te maken met de evaluatie in verband met de ramp. De commissie zet vraagtekens bij het onderzoek. Zij zegt dat op basis van de metingen op de avond zelve en in de dagen daarna is gebleken dat de concentraties niet hoog waren en dat de toegestane norm niet is overschreden. Moet je dan alsnog zo'n onderzoek verrichten? Ik meen dat dit een legitieme vraag is en ik vind dat de rijksoverheid voor dergelijke situaties een beleid moet hebben geformuleerd. Ik had mij heel goed kunnen voorstellen dat in het geval de normen wel waren overschreden, wij automatisch een onderzoek hadden laten verrichten. Dan hadden wij dat ook gewild. Ik leg nu mijn vraag voor aan de minister van VWS, omdat ik besef dat het onderzoek in Enschede discussie heeft veroorzaakt. Een aantal mensen heeft er bewust niet mee aan gedaan en een aantal mensen weer wel. Kortom, wat wordt de lijn? Om die vraag gaat het nu.

De heer Van der Steenhoven (GroenLinks):

U vraagt dit niet zomaar. U heeft er zelf ook een mening over. Ik wijs erop, dat het onderzoek is verricht juist vanwege de ervaringen opgedaan bij de Bijlmerramp. De effecten kunnen per keer verschillen, maar de waarde van het onderzoek zit in het feit dat je iets kunt constateren, terwijl dat niet meer mogelijk is als het onderzoek niet wordt uitgevoerd. Ik snap eigenlijk niet waar u precies heen wilt.

De heer Van den Doel (VVD):

Ik constateer dat ook de commissie-Oosting hierover een aantal kritische opmerkingen maakt. Ik weet ook dat er in de gemeenschap van Enschede weerstand was. We zijn nu met een evaluatie bezig en mijn vraag aan de minister is slechts: hoe moeten wij bij een volgende ramp te werk gaan? Gaan wij de afwikkeling op dezelfde wijze doen en zeggen wij: baat het niet, het schaadt ook niet? Is dat het uitgangspunt van de regering? Of zeggen we: op basis van de conclusies naar aanleiding van deze ramp moeten we het beleid bijstellen. Ik meen dat dit legitieme vragen aan de minister zijn waarmee eenieder, ook u, zijn voordeel kan doen.

Voorzitter! Volgens de planning zal de langetermijnnazorg tot 2005 worden geboden. Mijn fractie heeft al eerder zorgen geuit over de manier waarop die zal worden gegeven. Er is sprake van een conglomeraat van instanties en organisaties. De gemeente Enschede en het ministerie van VWS hebben hun bedenkingen geuit. Door een ondoorzichtige structuur, een zichzelf generende bureaucratie en een onduidelijke vastlegging van verantwoordelijkheden dreigt de patiënt aan het kortste eind te trekken. Hoe staat het er op dit moment mee? Mijn fractie is voorstander van financiering op basis van output, het aantal behandelde patiënten. Mag ik ook een reactie van de minister op het voorstel van de Belangenvereniging slachtoffers vuurwerkramp om de slachtoffers die onder medische behandeling zijn een persoonsgebonden budget te geven, waardoor zorg op maat kan worden bevorderd?

In de afgelopen maanden zijn wij door de regering regelmatig geïnformeerd over de financiële afwikkeling. Er zijn echter ook signalen vanuit Enschede dat die niet voorspoedig verloopt. Uit de schriftelijke beantwoording blijkt dat er nog 19 aanvragen in behandeling zijn en dat er heel beperkt voorschotten zijn uitgekeerd. Ik wil uitdrukkelijk van de regering horen hoe het staat met de afhandeling, niet alleen voor particulieren, maar ook voor ondernemers.

Ik kom bij de rol van de overheid bij rampen en calamiteiten. Rampen zullen zich altijd blijven voordoen. Ze kunnen ontstaan door menselijk of technisch falen, door onheil van buitenaf en door de kracht van de natuur. De overheid heeft als taak waar mogelijk rampen te voorkomen en deze te bestrijden wanneer ze zich voordoen. Over deze taak van de overheid bestaat geen misverstand. Elke ramp is echter anders, zowel in materieel als in immaterieel opzicht. Het optreden van de overheid bij de diverse rampen in de afgelopen jaren wekt wel verwachtingen voor de toekomst. Het moet helder zijn wat de burger wel en niet van de overheid kan verwachten. Een consistent overheidsbeleid moet het uitgangspunt zijn. Mijn fractie ziet graag een notitie van de regering tegemoet waarin op dat vraagstuk wordt ingegaan en waarbij wij op basis van de ervaringen in het verleden een beleid kunnen uitstippelen voor de toekomst.

De regering heeft veel actiepunten geagendeerd, maar de VVD is er nog niet van overtuigd dat die allemaal tot het gewenste resultaat zullen leiden. Voor mijn fractie is van belang dat dit debat leidt tot de brede overtuiging dat de overheid de regels moet handhaven en haar beleid intern beter moet afstemmen en tegelijkertijd dat veiligheid niet het exclusieve domein van de overheid is. Dat vereist een radicale wijziging van het gedrag en normbesef, zowel van de overheid als van de burger. De ramp in Enschede heeft aangetoond dat onverantwoordelijk gedrag van enkelen dramatische gevolgen kan hebben. Voor veel inwoners van Enschede heeft hun leven na 13 mei vorig jaar een andere wending gekregen: gehandicapt, psychisch beschadigd, het gemis van een familielid. De samenleving mag deze mensen, die zonder enige schuld slachtoffer werden, niet in de kou laten staan. De VVD-fractie gaat ervan uit dat, wanneer er aanvullende steun nodig is voor schrijnende gevallen waarin de huidige regelingen niet voorzien, een beroep kan worden gedaan op bestaande fondsen, zoals het rampenfonds. In tweede instantie zal de gemeente op sociaal gebied specifiek maatwerk moeten leveren voor schrijnende individuele gevallen. Indien dit de gemeentelijke capaciteit overstijgt, kan zij natuurlijk altijd aankloppen in Den Haag.

De heer Van der Steenhoven (GroenLinks):

U spreekt over de verantwoordelijkheid van enkelen die heeft geleid tot deze ramp. De commissie-Oosting spreekt over een keten van verantwoordelijkheden. Kunt u dat verduidelijken? Ik heb het gevoel dat er toch meerdere verantwoordelijkheden liggen dan u nu zegt.

De heer Van den Doel (VVD):

Ik ben aan het begin van mijn betoog ingegaan op de conclusies die Oosting trekt, dat deze ramp nooit had kunnen gebeuren als de ondernemers zich aan de regels hadden gehouden. Daar is het begonnen, op het moment dat ondernemers de regels aan hun laars lappen en zich onverantwoordelijk gedragen. Er staat geen politieagent of ambtenaar achter elke ondernemer. Natuurlijk hebben ook andere overheden, in eerste instantie de gemeentelijke overheid, een verantwoordelijkheid, maar ik heb eerder gezegd dat het aspect van veiligheid en verantwoordelijkheid niet beperkt is tot de overheid.

De heer Van der Steenhoven (GroenLinks):

Ik ben het met u eens dat de verantwoordelijkheid van de desbetreffende onderneming enorm groot is geweest, maar Oosting spreekt niet voor niets over een keten van verantwoordelijkheden. Hij zegt dat, als elke schakel van die keten goed had gefunctioneerd, de ramp misschien had kunnen worden voorkomen. De verantwoordelijkheid wordt dan ook breder gelegd dan u doet.

De heer Van den Doel (VVD):

Ik heb niet de illusie dat wij, als wij hier een regel voorschrijven, vanuit Den Haag kunnen checken of zij nageleefd wordt. Dat is een zaak van de gemeenten. Als individuen, als ondernemers die regels aan hun laars lappen, dan ligt de primaire verantwoordelijkheid bij de gemeenten. Ook als er een vuurwerkregeling zou zijn geweest die klinkt als een klok, zouden wij het niet hebben kunnen voorkomen dat ondernemers deze aan hun laars lappen.

De heer Van der Steenhoven (GroenLinks):

Ik wil niet met u in debat over de algemene regel. Over de vuurwerkramp in Enschede schrijft de commissie-Oosting heel duidelijk dat de ramp misschien voorkomen had kunnen worden als één van de drie verantwoordelijken (bedrijf, lokale overheid en landelijke overheid) haar werk goed had gedaan. U legt het accent alleen bij de ondernemer. Wijkt u daarmee af van de conclusies van de commissie-Oosting?

De heer Van den Doel (VVD):

Oosting heeft het niet zo geformuleerd zoals de heer Van der Steenhoven nu zegt. Oosting heeft het wel gehad over de ketenverantwoordelijkheid. Daar ben ik het mee eens. Het begint aan de bron: daar is het fout gegaan. En bij de eerste schakel daarboven, de gemeente, is het ook fout gegaan.

De heer Van der Steenhoven (GroenLinks):

Ik constateer dat u toch een ander standpunt inneemt dan de commissie-Oosting, die duidelijk spreekt over een keten van verantwoordelijkheden. Doordat geen van de drie partijen haar verantwoordelijkheid heeft genomen, kon de ramp ontstaan. Ik snap best dat de heer Van den Doel het bedrijf heel erg verantwoordelijk noemt, maar daarmee moet hij niet de verantwoordelijkheid van de lokale en landelijke overheid wegnemen. Dat lijkt mij een heel onjuiste interpretatie.

De heer Van den Doel (VVD):

Dat misverstand wil ik gelijk wegnemen. Natuurlijk, er is ook bij het Rijk een verantwoordelijkheid. Die ketenverantwoordelijkheid is er ook. Maar de verantwoordelijkheid ligt wel op elk niveau anders. Ik heb benadrukt hoe ik de verantwoordelijkheid zie. Zij ligt in eerste instantie bij de ondernemer, vervolgens bij de gemeente en ten derde bij het Rijk. Als de gemeente haar werk gedaan had, was men de problemen waarschijnlijk tijdig op het spoor gekomen. Maar als ondernemers niet de juiste gegevens aan de gemeente leveren en de voorschriften overtreden, dan kom ik toch weer terug bij die ondernemer.

De heer Poppe (SP):

Ik ben van mening dat de heer Van den Doel niet ver genoeg gaat als hij zegt dat de bron van de ramp in feite ligt bij een ondernemer die zich niet aan de regels gehouden heeft. Is de bron van het probleem er niet meer in gelegen dat een dergelijk bedrijf, met zo'n explosieve kracht, in een woonwijk lag zonder dat omwonenden dat wisten? Dat is wel degelijk een zaak van de overheid.

De heer Van den Doel (VVD):

Nu haalt de heer Poppe twee dingen door elkaar. Ik heb het ook gehad over de taak van de ruimtelijke ordening als het gaat om woonwijken die oprukken naar risicovolle bedrijven. Ook op dat punt moeten wij in Nederland alert zijn. Stel dat men geweten had wat er in het bedrijf had gelegen. Dan had men natuurlijk wel andere eisen gesteld. Maar de ondernemer had illegaal spul opgeslagen. Dat zou hij, in welke situatie dan ook, nooit aan de gemeente hebben gemeld. Stel dat uw buurman iets illegaals opslaat, er brand uitbreekt en de hele straat getroffen wordt. Dan start de verantwoordelijkheid toch bij die individuele burger?

De heer Poppe (SP):

Ik heb gelukkig niet zo'n buurman, dus daar hoef ik mij geen zorgen over te maken. Maar de bewoners van de wijk in Enschede hadden wel zo'n buurman en dan is het de taak van de overheid die vergunningverlenend en -handhavend is, om vast te stellen dat een dergelijk bedrijf daar niet thuishoort. Is de VVD met mij van mening dat bedrijven die een risico voor hun omgeving vormen, niet in een woonwijk thuishoren?

De heer Van den Doel (VVD):

In principe wel. Risicovolle bedrijven horen niet in woonwijken thuis.

De heer Slob (ChristenUnie):

Ik vind dat de heer Van den Doel aan het eind van zijn betoog de verantwoordelijkheid van de rijksoverheid wel heel erg achter in de rij zet. Ik vraag mij af hoe hij reageert op de conclusie van Oosting, dat als het bureau advisering milieuvergunningen zijn werk beter had gedaan, de gemeente op haar beurt de vergunningverlening aan SE Fireworks misschien wel wat grondiger had aangepakt. Daarmee komt de rol van de rijksoverheid toch iets hoger op de lijst te staan dan de heer Van den Doel aangaf.

De heer Van den Doel (VVD):

Dat is een theoretische inschatting van hoe het wellicht anders had kunnen lopen. Ik heb in het begin van mijn betoog echter al gezegd dat uiteindelijk de gemeente het bevoegd gezag is dat de vergunning verleent. Ofschoon ik niets wil goedpraten van wat er bij dat bureau is fout gegaan, vind ik dat een gemeente zich niet mag verschuilen achter de adviseur.

Mevrouw Scheltema-de Nie (D66):

Voorzitter! Onuitwisbaar is Enschede in ons geheugen gegrift. De indringende filmbeelden bij de presentatie van het rapport van de commissie-Oosting toonden de verwoestende kracht van de explosies, de ravage en de totale ontreddering. De vuurwerkramp op die zonovergoten dertiende mei heeft de Enschedese wijk Roombeek meedogenloos gebrandmerkt. Dat geldt voor de slachtoffers, hun nabestaanden, de bewoners en omwonenden, de hulpverleners en eigenlijk een ieder die er op enigerlei wijze bij betrokken was. Uiteindelijk gold dat voor iedereen. Diep geschokt vragen wij ons allen nog steeds vertwijfeld af hoe het ooit zover heeft kunnen komen in een normaal zo vredig en geregeld land als Nederland.

De ramp werd met veel inzet bestreden. Grote waardering hebben wij evenals de commissie-Oosting en het kabinet voor de mensen en de wijze waarop op alle fronten hulp werd verleend. Natuurlijk werden er fouten gemaakt. De brandweer trok zonder aanvalsplan ten strijde en had geen besef van de enorme risico's. De verbindingen vielen al snel uit. Twee commandoposten naast elkaar is te veel van het goede en de ravage werd zeker vanuit de optiek van de bewoners te snel geruimd. Over het geheel genomen, bestaat evenwel het beeld dat de rampenbestrijding redelijk is verlopen. Hetzelfde kan gezegd worden over de hulpverlening vanuit de gezondheidszorg tijdens en na de ramp. Snel en adequaat kwam een onderzoeks- en nazorgtraject tot stand dat tot de dag van vandaag voortgaat. Zolang er behoefte aan nazorg is – en dat kan nog wel eens heel lang nodig blijken – moet en zal die ook worden geboden. Dat heb ik toch goed begrepen? Mensen moeten gehoor blijven vinden voor hun problemen. Dat is wel het minste wat wij voor hen kunnen doen.

Door de ramp van Enschede is er iets zeer wezenlijk veranderd. Het vertrouwen van de burgers in de overheid als hoeder van de veiligheid werd geknakt. Dat over veiligheid kon worden onderhandeld, dat regels niet werden nageleefd, dat nauwelijks werd gecontroleerd en heel vaak werd gedoogd, is onthutsend en onuitstaanbaar. De commissie-Oosting heeft op niet mis te verstane wijze aangetoond dat op alle fronten ernstige fouten zijn gemaakt. Het kabinet heeft die conclusies onderschreven. Dat gemaakte fouten ruiterlijk worden toegeven, siert het kabinet, maar het poetst de feiten natuurlijk niet weg. Het meest trieste is – ik zeg de heer Van den Doel dat ik nu de woorden van de voorzitter van de commissie aanhaal – dat als een van de schakels beter had gefunctioneerd, de ramp zich niet in deze fatale vorm had kunnen voltrekken.

Er is niet één schuldige aan te wijzen. Alle schakels zijn op de een of andere wijze in gebreke gebleven. Dat geldt allereerst voor de betrokken ondernemers van SE Fireworks, maar daarnaast ook voor de gemeente en de rijksoverheid. Dat maakt de schuldvraag en dus de beoordeling ervan zo complex. De ondernemers van SE Fireworks zullen zich voor de civiele rechter en de strafrechter moeten verantwoorden, en terecht. Van hen mag toch ten minste worden geëist dat zij de noodzakelijke maatregelen treffen en hebben getroffen om de veiligheid in het bedrijf en voor de omwonenden te garanderen. Daar is de ondernemer als eerste verantwoordelijk voor. Die verantwoordelijkheid is niet af te schuiven met de stelling dat de overheid maar beter had moeten controleren. Die eigen verantwoordelijkheid van de ondernemer zal volgens D66 in de regelgeving nadrukkelijker moeten worden geaccentueerd. Ik zal straks een voorstel terzake doen. Ook de gemeente kan veel worden verweten. De vuurwerkopslag werd door de gemeente vooral getolereerd en via vergunningen achteraf gelegaliseerd. Daardoor kon het gebeuren dat te veel en ontoereikend geclassificeerd vuurwerk in ondoelmatige opslagruimten was opgeslagen en dat de brandpreventiemaatregelen te wensen overlieten. Onbegrijpelijk vond ik het dat de burgemeester het bedrijf zelfs niet als belangrijk veiligheidsrisico kende. Eveneens niet goed te begrijpen is het feit dat ambtenaren zo hun gang konden gaan zonder enige politieke sturing. Over het falen van de gemeente is natuurlijk veel meer te zeggen. Maar daarover is overeenkomstig de regels van ons democratisch bestel indringend in het raadsdebat op 19 maart gesproken. Ik spreek er dus verder niet over door.

Het is nu aan de Kamer om de handel, wandel en helaas ook het onwaarschijnlijk achteroverleunen van de rijksoverheid te beoordelen. Daarover gaat dit debat. Voorzitter! Ik kan u op voorhand zeggen: het is geen sinecure. Zovele departementen, met zoveel boter op het hoofd. Met het doorploegen van de vele en dikke rapporten steeg mijn onbegrip. Het groeide uit tot een immens gevoel van ongemak en van schaamte. Plaatsvervangende schaamte dat de overheid zoveel steken heeft laten vallen en dat dit zo binnenskamers kon blijven. Schaamte dat het daardoor kon gebeuren dat de Kamer er zich nooit over heeft gebogen. Het vertrouwen van de burgers in de overheid als hoeder van hun veiligheid werd zo ontluisterend beschaamd. De rijksoverheid is in zijn rol van adviseur, vergunningverlener, toezichthouder en regelgever zo flagrant tekort geschoten. Vuurwerk had gewoon geen prioriteit. En dat ondanks de waarschuwing die van Culemborg had kunnen en moeten uitgaan.

Hoe kon het zover komen? Hoe kon het zover komen dat bij diverse departementen wettelijke taken niet of mondjesmaat werden uitgevoerd zonder dat dat met de politiek verantwoordelijke bewindslieden werd besproken en afgekaart? Een beroep op kerntakendiscussies, reorganisaties en personeelsreducties is volstrekt ontoereikend om de verantwoordelijkheid te ontgaan. Van iedere minister mag worden geëist dat er via het departementale bedrijfsproces op wordt toegezien dat wettelijke taken niet geheel of ten dele in het niets verdwijnen. Kennelijk heeft het daaraan overal geschort. Een externe stimulans om een cultuuromslag niet alleen te bewerkstelligen, maar ook vast te houden, lijkt ons dringend noodzakelijk. Ook daarop kom ik nog terug.

Het heeft er veel van weg dat Defensie het Bureau adviseur milieuvergunningen volledig aan zijn lot heeft overgelaten. Verantwoording werd niet afgelegd, noch gevraagd. Het bureau moest maar roeien met de kleine riemen die het over had. Is die indruk juist? Waarom heeft dit ook onder dit kabinet nog enige tijd kunnen voortduren? Wordt er bij Defensie wel systematisch gecontroleerd op mogelijke belangenverstrengeling, zeker bij functies waarbij regelmatig nauw contact is met het bedrijfsleven, zoals bij het bureau AMV? Graag een reactie van de beide bewindslieden van Defensie.

Hoe kon, vraag ik de minister van VROM, het minimaliseren van het tweedelijnstoezicht van de Inspectie milieuhygiëne door de ambtenaren zo eigenmachtig zonder rechtstreeks medeweten van de minister plaatsvinden? Bij een zo gering toezicht is het toch niet te verwonderen dat nog steeds onaangename verrassingen als de munitiedepots te voorschijn komen? Hoe kon het toch gebeuren dat de zorg voor de opslag van vuurwerk meer dan tien jaren lang tussen VROM en Verkeer en Waterstaat bleef hangen, terwijl er wel wetten tot stand kwamen die tot overdracht aan VROM noodzaakten? Waarom leunde VROM zo achterover? En hoe kon men bij Verkeer en Waterstaat accepteren dat die opslagproblematiek 10 jaar lang bungelde? Pas bij brief van 13 juli 1999 wordt VROM door Verkeer en Waterstaat ambtelijk op termijn gesteld. Rijkelijk laat, zou ik zeggen. De Rijksverkeersinspectie gaf ook in deze kabinetsperiode nog een vergunning af aan de firma Fireworks, terwijl 30 ton vuurwerk te veel lag opgeslagen. Dat blijkt uit de brief van 12 oktober 1999. De minister van Verkeer en Waterstaat moet mij maar eens duidelijk maken hoe dat kon. Wanneer werden de bewindslieden van VROM en VenW zich voor het eerst van deze problematiek bewust? En wanneer precies zijn zij gaan ingrijpen? Wij waarderen het overigens dat er nu vaart achter het vuurwerkbesluit wordt gezet, maar het had natuurlijk veel eerder gemoeten.

De zogenaamde systeemverantwoordelijkheid van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties voor de ongevallen- en rampenbestrijding heeft vooralsnog niet tot zeer daadkrachtig handelen geleid. Waarom wordt nog steeds, zelfs na de ramp, zo terughoudend ingespeeld op de indringende verzoeken vanuit de brandweerorganisatie om versterking en dat terwijl steeds zwaardere eisen aan de brandweer worden gesteld? Ook in Enschede was op die onheilsdag sprake van onderbezetting bij de brandweer. Nog steeds wordt er op de 60 mln gulden beknibbeld, ondanks de Kamerbrede steun voor de motie-Wagenaar. Voorzitter! Voor een dubbeltje zit niemand op de eerste rij. Hier tekent zich een gebrek aan inzicht in de urgentie af. Een urgentie die ook door de tussenrapportage van de commissie-Alders wordt bevestigd.

Het beeld overheerst dat Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties voornamelijk volstaat met het voorschrijven van plannen en regels, zonder zich druk te maken over de mogelijkheden van de decentrale overheden en over de naleving van die plannen en regels. Aan de staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties de moeilijke taak om dit negatieve beeld bij te stellen tot een positief beeld.

En dan de interdepartementale commissie voor preventie rampen, de CPR, met vertegenwoordigers van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, Verkeer en Waterstaat, Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Hoe kan een interdepartementale club bijna veertig jaar onder "vooral procedurele aansturing van SZW" een zo vrijblijvend bestaan leiden en belangrijke signalen zoals het onderzoek naar de ramp Culemborg zo doen versloffen? Waarom heeft Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties de verantwoordelijkheid nooit opgeëist en er iets van gemaakt? Wie heeft de rampenbestrijding in portefeuille? Het is hard nodig dat dit soort interdepartementale commissies eens wordt doorgelicht, op termijn gezet en wordt afgerekend op prestaties. Heeft de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties daarvoor plannen, en zo niet, moeten die er dan niet komen? Wij willen daar duidelijk op aandringen.

Het meest schrijnend is natuurlijk dat de waarschuwing die van het TNO-onderzoek naar de ramp in Culemborg had moeten uitgaan, door geen enkel departement goed is opgepakt. Sterker nog, het werd uiteindelijk in stilte door Justitie gearchiveerd. Voorzitter! Nederland op zijn smalst en het leervermogen uiterst beperkt, zo niet nul.

Die verkokerde, versplinterde, rafelige overheid, met haar onderschatting van de vuurwerkproblematiek, met haar nalatigheid in regelgeving en haar gebrek aan toezicht op naleving van regels, die overheid waarin ambtenaren vaak vrijelijk, losgezongen van de politieke leiding, hun gang kunnen gaan, die overheid vergt inderdaad een culturele revolutie, een cultuuromslag. Zo'n omslag komt niet vanzelf. Met het opvolgen van de aanbevelingen, voorzien van een tijdpad, wordt een goede weg ingeslagen. Mede naar aanleiding van de inbreng van collega Van den Doel zou ik graag vernemen wat het kabinet voor ogen staat bij een taskforce. Ik meen dat het juist de bedoeling is dat door de diverse overheidsinstanties gezamenlijk wordt gewerkt naar een betere regelgeving en een betere afstemming daarvan. D66 vindt dat de Kamer zich tot taak moet stellen over twee jaar of eventueel drie jaar te beoordelen wat er dan in samenhang van terechtgekomen is, evenals dat bij eerdere enquêtes is gebeurd.

Daarnaast wil ik nog met een aantal concrete suggesties komen. De minister van VROM wordt coördinerend bewindspersoon voor de externe veiligheid. Prima. Wij weten echter zo langzamerhand, nadat ettelijke commissies zich met coördinerende bevoegdheden hebben beziggehouden – zoals de commissie-Van Veen in de jaren zeventig, de commissie-Vonhoff begin jaren tachtig, de commissie-Tjeenk Willink halverwege de jaren tachtig en de commissie-Deetman begin jaren negentig – dat het alleen benoemen van coördinatie niet genoeg is om het kruid der verkokering en versplintering te verdelgen. Volgens de D66-fractie moeten er één of meerdere instrumenten aan worden toegevoegd om dat te bereiken. Voor iedere complexe vergunningsverlening op centraal of decentraal niveau moet een minister de politieke eindverantwoordelijkheid dragen. Hij moet zorgen voor uitvoering, samenhang en samenwerking en daarvoor de verantwoordelijkheid dragen. Op die manier kun je naar een meer integraal beleid groeien. Je zult er wel iets voor moeten doen.

Ondernemers die handelen in gevaarlijke stoffen zullen wettelijk moeten worden verplicht om een bedrijfsplan veiligheid op te stellen. Daarin moet duidelijk worden aangegeven hoe de veiligheid in een bedrijf en in de omgeving daarvan wordt vormgegeven. Als het plan niet goed is, moet er geen vergunning worden verstrekt. Dan zijn de gemeenten ook af van het probleem van de bestuursdwang.

De heer Van den Doel (VVD):

Wie moet naar uw mening de politieke eindverantwoordelijkheid dragen? Op gemeentelijk niveau is dat het college van burgemeester en wethouders, op provinciaal niveau is dat de commissaris van de Koningin of het college van gedeputeerde staten, maar wie is er op rijksniveau verantwoordelijk? Wij hebben het over kabinetsbeleid.

Mevrouw Scheltema-de Nie (D66):

Bij rijksvergunningen waarbij gevaarlijke stoffen in het geding zijn, is de minister van VROM de eerstverantwoordelijke. Voor een horecavergunning met allerlei bijkomende vergunningen draagt de minister van Economische Zaken eindverantwoordelijkheid. Afhankelijk van het type vergunning kan afgesproken worden welke minister verantwoordelijk is. Deze ziet er dan op toe dat zijn collega's een en ander kwalitatief goed regelen, zodat er sprake is van een samenhangende vergunningverlening. Dit is in 1980 al bedacht door de commissie-Kaland en daarna hebben veel andere commissies dit geopperd. Het is niet echter nog steeds niet uitgevoerd. Wij zijn er niet met één loket. Daarnaast moet de verantwoordelijkheidsverdeling duidelijk zijn.

De heer Van den Doel (VVD):

Hoe ziet u de systeemverantwoordelijkheid van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties?

Mevrouw Scheltema-de Nie (D66):

Die systeemverantwoordelijkheid betreft de brandveiligheid. Ik noem het voorbeeld van het verlenen van aantal vergunningen op gemeentelijk niveau voor een complexe horecaonderneming. De meest gerede wethouder moet daarvoor de eindverantwoordelijkheid krijgen, zodat hij daarop kan worden aangesproken.

De heer Van den Doel (VVD):

De systeemverantwoordelijkheid beperkt zich niet tot de brandveiligheid.

Mevrouw Scheltema-de Nie (D66):

Bij een horecaonderneming speelt de brandveiligheid ook een rol. De brandweer moet hieraan een goede bijdrage leveren. De wethouder die de eindverantwoordelijkheid draagt, moet controleren of de brandweer die bijdrage ook daadwerkelijk heeft geleverd. Dit doet niets af aan de systeemverantwoordelijkheid. Het is de bedoeling dat de verschillende betrokken disciplines samen een kwalitatief goed eindproduct leveren.

Voorzitter! Met de vele gesignaleerde tekortkomingen in de departementale bedrijfsprocessen kunnen en mogen wij geen vrede hebben. Er moet meer controle op komen, niet alleen intern, maar ook extern. De Nationale ombudsman ziet dat gat terecht, maar het is niet zijn taak om in dat gat te springen. Er moet een externe controle-instantie komen, die de departementale bedrijfsprocessen gaat controleren: een soort Algemene Rekenkamer, maar dan voor bedrijfsprocessen. De WRR noemt het een kwaliteitskamer. De minister van Binnenlandse Zaken kan zich naar ons oordeel zo langzamerhand niet meer aan deze suggestie onttrekken. Hij kan daar niet meer aan voorbijgaan, zeker niet nu de geloofwaardigheid van de overheid moet worden herwonnen.

Het volgende punt betreft de kwestie van het functioneren van het expertisecentrum en een onafhankelijk technisch adviesbureau naast elkaar. Het lijkt vragen om moeilijkheden en ik begrijp ook niet waarom wij voor zo'n moeilijke constructie zouden moeten kiezen. Ik werd helemaal wat achterdochtig toen in de antwoorden werd gesteld dat het technisch adviesbureau de coördinatie tussen de departementen zou bevorderen. Dat is toch bij uitstek een taak van de overheid? Daar heb je toch geen apart onafhankelijk technisch adviesbureau voor nodig? Op voorhand is de fractie van D66 er niet van overtuigd dat dit de meest wenselijke weg is. Daarbij komt nog dat de rijksoverheid naar onze mening haar nu bestaande wettelijke adviestaak inzake de vuurwerkvergunningen niet zou moeten afschaffen. Dat riekt naar ons oordeel te veel naar het afschuiven van verantwoordelijkheden op medeoverheden.

Waarom blijft het kabinet zo vuurwerktolerant? Waarom niet ten minste al het tot 1.1 geclassificeerd vuurwerk verboden? Tijdens de hoorzitting bleek ons dat de branche daar zelf de redelijkheid van inziet. Waarom wij dan niet? Wij zouden moeten onderzoeken hoe tolerant men in het buitenland is.

Dan kom ik bij de financiële afwikkeling. Over het algemeen zijn de financiële vergoedingen redelijk geregeld, maar op onderdelen is nog wel een aanscherping gewenst. Het is goed dat het kabinet daar een onderzoek naar instelt. Ik denk aan de dubbele woonlasten en aan de strakke regels voor beginnende ondernemers. Maar er speelt ook nog een ander punt. Naar ons oordeel is het kabinet te terughoudend waar het de categorische afwijzing van enige vergoeding van immateriële schade en letselschade betreft. Daar zou nog eens kritisch naar gekeken moeten worden. Ik vind niet dat bij voorbaat al afwijzend moet worden gereageerd. Er is te veel ellende geweest en wij zouden daarvoor open moeten staan.

Aan het slot van deze reeks opmerkingen wil ik nog een hartenkreet uiten. Mocht er ooit nog een integraal onderzoek naar een ramp nodig zijn, dan zou ik het prettig vinden als de adviezen van de commissie-Oosting worden gevolgd, zodat wij niet met acht rapporten van acht inspecties moeten werken, maar dat de inspecties in zo'n onderzoeksteam worden geïntegreerd.

Op deze punten zie ik graag de reactie van de bewindslieden tegemoet. Zo nodig zal ik in tweede termijn naar aanleiding hiervan moties indienen.

Voorzitter! Dan ben ik toegekomen aan de politieke beoordeling. Het kabinet erkent met recht dat het voor de geconstateerde fouten en gebreken de volle politieke verantwoordelijkheid draagt, ook als het gaat om gebreken uit het verleden onder andere bewindslieden. De bewindslieden gingen, de gebreken werden overgenomen en de verantwoordelijkheid daarvoor blijft ten volle bestaan. Voor die verantwoordelijkheid is het niet relevant of een bewindspersoon zelf iets kan worden verweten.

Dat ligt anders bij de vertrouwensvraag. Voor de beantwoording van de vraag of de Kamer voldoende vertrouwen heeft in de ministers en de staatssecretarissen is de verwijtbaarheid niet doorslaggevend, maar deze kan wel relevant worden geoordeeld. Doorslaggevend is naar onze mening vooral of de Kamer uiteindelijk het vertrouwen heeft dat de bewindslieden met gezag in eigen huis orde op zaken kunnen stellen en met gezag ook de samenleving tegemoet kunnen treden. Voor het oordeel van de fractie van D66 speelt de beantwoording door de bewindslieden in dit debat een belangrijk rol. Evenzeer speelt een rol het beschadigde vertrouwen van de samenleving in de overheid, een vertrouwen dat moet worden hersteld.

Ook als persoonlijke verwijtbaarheid niet in het geding is, kan het vertrouwen van de samenleving toch zozeer zijn ondermijnd, dat het moeilijk, zo niet onmogelijk is dat "zomaar" wordt doorgegaan. De fractie van D66 gaat daar niet op voorhand van uit. Die vraag zal de Kamer zich in dit debat moeten stellen en uiteindelijk ook moeten beantwoorden.

Datzelfde zullen ook de bewindslieden moeten doen, ieder voor zich. Ik nodig hen nadrukkelijk daartoe uit. De centrale vraag in dit debat is immers of en op welke wijze het maatschappelijk vertrouwen en het overheidsgezag weer met elkaar in het reine kunnen worden gebracht.

De heer Slob (ChristenUnie):

Mevrouw de voorzitter! Over een kleine drie weken is het alweer een jaar geleden dat de vuurwerkramp in Enschede plaatsvond. Als gevolg van de explosie bij het vuurwerkbedrijf SE Fireworks kwamen 22 mensen om het leven, waaronder 4 brandweerlieden, raakten circa 950 mensen gewond en werd de stadswijk Roombeek weggevaagd. Ook anderen hebben hieraan gerefereerd.

Woorden schieten tekort om het leed en de schade die deze ramp heeft aangericht in het leven van heel veel mensen te kunnen uitdrukken. Het is niet toevallig dat enkele andere sprekers al hebben gerefereerd aan de woorden van de dichter Willem Wilmink die enkele dagen na de ramp met zijn indrukwekkende gedicht "Enschede huilt" nog enigszins de gevoelens en emoties die deze ramp hebben opgeroepen, heeft geprobeerd te verwoorden.

Ook vandaag, bij dit debat, gaan de gedachten en het meeleven van de fractie van de ChristenUnie uit naar de vele slachtoffers van deze verschrikkelijke ramp. De toon van het debat dat wij vandaag en morgen over de vuurwerkramp zullen voeren, zal naar de mening van onze fractie moeten worden gekenmerkt door respect voor de slachtoffers en de diepe wonden die bij hen geslagen zijn. Dat geldt ook voor de vele hulpverleners die om de slachtoffers heen hebben gestaan.

Daar komt nog dit bij. De explosie in Enschede heeft niet alleen een stadswijk weggevaagd met alle gevolgen van dien, maar ook grote gaten geslagen in het vertrouwen dat veel burgers hebben in de overheid, een vertrouwen dat in onze democratische rechtsstaat cruciaal is voor het functioneren van de overheid. Dit debat en de besluiten die wij nemen, zullen daarom ook in het teken moeten staan van het herstel van verloren gegaan vertrouwen. Daarvoor is nadrukkelijk nodig dat de betrokken bewindslieden tijdens de debatten van vandaag en morgen verantwoording afleggen voor het gevoerde en in een aantal situaties niet-gevoerde beleid van hun ministerie.

Nadat eerst de gemeenteraad van Enschede haar dagelijkse bestuurders om een verantwoording heeft gevraagd – en wij weten allemaal hoe dat is afgelopen – is na de provinciale staten nu als sluitstuk de rijksoverheid aan de beurt. Laat er in dat opzicht geen enkele onduidelijkheid zijn over de vraag waarom wij hier vandaag en morgen bij elkaar zijn.

In het afgelopen jaar is er terecht veel studie verricht naar onder andere de oorzaken van de ramp. Onze fractie wil haar waardering uitspreken voor het vele werk dat daarvoor verricht is. Met name noemen wij de verrichtingen van de commissie-Oosting. Haar bevindingen stemmen mij echter niet vrolijk. De rapporten doornemend, en dat was een behoorlijke stapel, moest ik denken aan de wijsheid van de schrijver van het bijbelboek Prediker: "hoe meer kennis, des te meer ergernis, hoe groter het inzicht, des te groter het verdriet".

De commissie-Oosting concludeert dat de rijksoverheid zowel in haar rol van adviseur, vergunningverlener en toezichthouder als in haar rol van (mede)verantwoordelijke voor de regelgeving met betrekking tot vuurwerk is tekortgeschoten. Als je in volle ernst dit soort conclusies en de onderbouwing daarvan tot je door laat dringen, kan het niet anders dan dat je als bestuurder met verbijstering en een gevoel van schaamte bevangen wordt. Hoe is het mogelijk dat er op zoveel terreinen zoveel fout gegaan is? Naast Enschede denk ik dan ook aan het ontbreken van voldoende bestuurlijke en ambtelijke activiteiten na de vuurwerkramp die in 1991 in Culemborg heeft plaatsgevonden. Hoe is het mogelijk dat er een bestuurscultuur kon ontstaan van laksheid en een groot gebrek aan verantwoordelijkheidsgevoel, een bestuurscultuur die wordt gekenmerkt door het afzien van handhaven? De fractie van de ChristenUnie tilt zwaar aan de kritiek die de commissie-Oosting geuit heeft op het functioneren van de overheid. Aan dit punt wil ik daarom allereerst aandacht besteden. We beperken ons tot de verantwoordelijkheid die de rijksoverheid draagt. Het moge daarbij duidelijk zijn dat veiligheid niet alleen een taak van de rijksoverheid is, maar dat hierbij ook andere overheidslagen betrokken zijn en dat er een eigen verantwoordelijkheid ligt voor burgers, instellingen en het bedrijfsleven. Ook zal duidelijk moeten zijn dat een samenleving zonder risico's een fictie is. De aanwezige risico's zullen wel zoveel als mogelijk geminimaliseerd moeten worden. Naar de mening van de ChristenUnie luistert het daarbij nauw bij het functioneren van de overheid. Dat is inherent aan de taken en verantwoordelijkheden die bij de overheid horen. De overheid staat, zo is onze overtuiging, in dienst van God en zal in haar taakuitoefening het goede voor de burgers moeten zoeken. Een primaire taak ligt er voor de overheid als het gaat om de bescherming van de burgers. In het kader van haar taakuitoefening is de overheid met gezag bekleed. Met het uitoefenen van dat gezag mag niet gemarchandeerd worden. Kijken we naar de vuurwerkramp in Enschede, dan wordt schrijnend duidelijk dat de overheid in haar optreden op cruciale momenten gefaald heeft. Het is niet meer dan terecht dat de commissie-Oosting geen zwaartepunt heeft willen aanbrengen in de verantwoordelijkheden voor de ramp. Dat laat onverlet dat op ieder afzonderlijk bestuurlijk niveau daar wel naar gekeken mag en moet worden. De eerder door mij aangehaalde slotconclusie van de commissie-Oosting met betrekking tot de rijksoverheid was in dat opzicht snoeihard. Zo'n conclusie vraagt om een gedegen verantwoording van de verantwoordelijke bewindslieden.

Om te beginnen over de fouten die er gemaakt zijn met betrekking tot de follow-up na de ramp in Culemborg 1991. Alhoewel we beseffen dat het altijd makkelijker terugkijken dan vooruitkijken is, is het toch niet vreemd om te stellen dat uit een ramp als in Culemborg lessen hadden moeten worden getrokken. Oosting geeft aan dat voor het ontbreken van het trekken van die lessen alle betrokken ministeries verwijten te maken valt. De ramp in Culemborg heeft niet geleid tot aanpassing van de regelgeving ten aanzien van vuurwerk, noch tot intensivering van het toezicht bij de vuurwerkbedrijven. Daar was wel alle aanleiding toe. Het is niet gebeurd. Dat steekt des temeer nu uit het onderzoek naar de ramp in Enschede duidelijk is geworden dat als we beter leergeld voor Culemborg hadden betaald, er nooit een ramp met een omvang als in Enschede had kunnen plaatsvinden. Juist de onbetrouwbaarheid van het classificeren van vuurwerk wordt door de commissie-Oosting aangemerkt als een essentiële verklaring voor de ernst van de ramp. Van dit soort conclusies mogen we ons niet makkelijk afmaken. De eerlijkheid gebiedt te zeggen – ik zeg dit in navolging van mevrouw Wagenaar – dat de Kamer als het om Culemborg gaat ook de hand in eigen boezem zal moeten steken. Voorzover mij bekend, is vanuit de Kamer weinig druk uitgeoefend op de regering om met een follow-up van Culemborg aan de slag te gaan. Ondanks deze kanttekening blijft staan de politiek-bestuurlijke verantwoordelijkheid die de bewindslieden van de betrokken ministeries voor de grote omissies in het beleid met betrekking tot de follow-up van Culemborg dragen. Reacties in de trant dat de ramp in Culemborg werd beschouwd als "een bedrijfsongeval met dodelijke afloop voor twee personen en met verder alleen lokale gevolgen" (beantwoording vragen Tweede Kamer) geeft geen blijk van het vereiste besef van tekortschieten in verantwoordelijkheden.

Niet alleen bij Culemborg vallen diverse ministeries verwijten te maken. De ramp in Enschede heeft eveneens bij een aantal ministeries op een pijnlijke wijze bestuurlijke en ambtelijke zenuwen blootgelegd. In verband met de tijd wil ik er slechts twee benoemen: Defensie en VROM. Wat betreft Defensie, valt met name op de rol die het bureau Adviseur milieuvergunningen, als onderdeel van de directie Materieel van de Koninklijke Landmacht in het geheel heeft gespeeld. Kijkend naar de loop der dingen, zoals Oosting die beschrijft, is dit een cruciale rol geweest. Voor het niet functioneren van dit bureau wordt als argument gegeven dat er sprake was van onderbezetting en dat er een functiescheiding ontbrak. Een deel van deze tekortkomingen wordt ook nog eens in verband gebracht met externe factoren. Het zal allemaal waar zijn. Vrij snel na de ramp heeft het ministerie van Defensie adequaat ingegrepen. Blijft staan de conclusie van Oosting dat als dit bureau zijn werk beter had gedaan, en dat was haar plicht, niet uitgesloten kan worden dat de gemeente Enschede de milieuvergunningverlening aan SE Fireworks, alsmede het toezicht op de naleving van de aan de vergunningen verbonden voorschriften, grondiger had aangepakt dan zij nu heeft gedaan, met alle effecten van dien. Het is een citaat uit het eindrapport. Dit is voor ons een zwaar punt. Graag willen wij daarom een reactie van de minister van Defensie horen op deze conclusie.

Wat betreft het ministerie van VROM valt op het falende optreden van de inspectie Milieuhygiëne en ook het feit dat het zeer lang heeft moeten duren voordat er regelgeving voor professioneel vuurwerk werd ontworpen. Het zijn voorbeelden van een totaal gebrek aan prioriteit voor een onderwerp waar juist wel alle aandacht naar had moeten uitgaan. Met name ook op dit ministerie is men in bepaalde opzichten ziende blind en horende doof geweest. Van de minister van VROM wil ik graag weten welk vertrouwen hij heeft dat juist op zijn ministerie de wissels nu helemaal om zijn. Ik vraag dit met name ook vanwege de beoogde belangrijke rol die VROM in de toekomst met betrekking tot externe veiligheid zal moeten gaan spelen.

Naast terugkijken zullen wij ook vooruit moeten kijken. Door te verwijzen naar de nieuwe beoogde rol voor VROM heb ik daarmee al een begin gemaakt. Ik ben blij met de reactie van het kabinet op het rapport-Oosting. Doordat het kabinet, op een kleine uitzondering na, de analyse en aanbevelingen van de commissie heeft overgenomen, voorkomen wij dat wij in een mogelijk uiterst frustrerend debat terechtkomen over de juistheid van de door haar gegeven analyse. Wij kunnen uit de gegeven reactie van het kabinet opmaken dat de lessen van Enschede goed tot het kabinet zijn doorgedrongen. Ik zeg er nogmaals bij: op hoofdlijnen. De richting die het kabinet nu wil inslaan kan op onze steun rekenen. Zij sluit bijna naadloos aan bij de aanbevelingen van Oosting.

Toch is er bij mij en bij mijn fractie wel enige zorg. Allereerst zullen de nu gesproken en geschreven woorden nog in de praktijk gebracht moeten worden. En met elkaar weten wij hoe weerbarstig die bestuurlijk vaak sterk verkokerde praktijk kan zijn. Daar breek je niet zomaar doorheen. Alleen met goede bedoelingen en voornemens zullen wij het niet redden. Er zal bij bestuurders en ambtenaren een forse attitudeverandering op gang moeten komen. Alders heeft ons gisteren weer duidelijk gemaakt van hoe ver wij daarbij moeten komen. De kloof is groot. Daar komt bij, en nu citeer ik het meest recente jaarverslag van de Raad van State, "dat het slecht functioneren van de overheid niet automatisch wordt opgelost door een pleidooi voor strengere regels, meer coördinatie, betere controle en handhaving en strafbaarstelling van de overheid". De Raad van State heeft ervoor gewaarschuwd het falen van de overheid niet als een incident te beschouwen, maar het te zien als een uiting van meer structurele problemen waarmee de overheid in haar functioneren worstelt. Problemen als het gaat om het waarmaken van het primaat van de politiek, de gebreken die de ambtelijke organisatie vertoont en de soms onduidelijke verhoudingen tussen overheid en maatschappij, tussen politici en ambtenaren en onder politici en ambtenaren. Het zal duidelijk zijn dat het debat over de wijze waarop de overheid invulling aan haar verantwoordelijkheden geeft, de problemen die zich daarbij voordoen en die in de situatie van Enschede zo genadeloos hard aan het licht zijn gekomen, na vandaag en morgen niet zal mogen stoppen. Met betrekking tot de onduidelijke verhoudingen tussen overheid en maatschappij valt bijvoorbeeld op dat aan de ene kant vaak sterk wordt aangedrongen op een wat meer terugtredende overheid, maar dat er aan de andere kant bij calamiteiten als in Enschede eerst en vooral, en niet geheel ten onrechte, naar de overheid wordt gewezen. Daar constateren wij heel duidelijk een spanning, ook in verwachtingen.

Ik begon mijn bijdrage met de slachtoffers en wil ook met hen eindigen. Zeker gezien de tekortkomingen die de overheid heeft getoond, voelen wij een grote verantwoordelijkheid voor de situatie waarin slachtoffers van de ramp zijn terechtgekomen. Bij de dekking van de door hen geleden materiele schade is goede voortgang geboekt. Anders ligt dit bij de letselschade en immateriële schade. Het kabinet geeft aan geen rol te zien voor de overheid in het bevorderen van tegemoetkomingen in andere dan materiële schade. U weet dat dit een strijdpunt is met onder andere de belangenvereniging van slachtoffers van de vuurwerkramp in Enschede. Op dit moment loopt er een studie naar de toereikendheid van de vastgestelde financiële regelingen. Mijn fractie zou graag zien, om de woorden van de commissie-Oosting te gebruiken, dat "als passende uiting van de solidariteit van de samenleving met de getroffenen" de voor betrokkenen vaak schrijnende problematiek van de letselschade en van de immateriële schade daarbij nadrukkelijk wordt meegenomen, hoe moeilijk immateriële schade vaak ook te definiëren valt. Wat ons betreft verdwijnt dat nu nog niet van de bestuurlijke tafel.

De heer Mosterd (CDA):

Mevrouw de voorzitter! De CDA-fractie wil dit debat ook beginnen met aandacht te besteden aan de slachtoffers. Voor ons als buitenstaanders is nauwelijks te bevatten wat zij meegemaakt hebben en nog steeds meemaken. De overheid en de hele samenleving dienen er alles aan te blijven doen om te voorkomen dat sommigen van hen nog tussen wal en schip zouden komen te vallen. Mijn fractie gaat ervan uit dat de regering in dat licht ook de motie van de gemeenteraad van Enschede van 19 maart 2001 beziet en daar uitvoering aan geeft. Tenslotte heeft de premier ook gezegd dat niemand in Enschede slechter van deze ramp zou mogen worden en daar houden wij de regering aan.

Zeer veel hulpverleningsdiensten hebben hulp verleend onder moeilijke omstandigheden en grote stress. De mensen die het werk uitvoerden, verdienen in de eerste plaats ons respect en onze waardering. In het bijzonder gaan de gedachten uit naar de vier brandweermensen die de hulpverlening met hun leven hebben moeten betalen. Zeer vele vrijwilligers, overal vandaan, hebben geweldig hulp geboden. Mijn fractie wil ook voor dat werk van de overheid, na de ramp, lokaal en provinciaal maar ook op rijksniveau, waardering uitspreken. Wij vinden dat tot nu toe de opstelling van de rijksoverheid ruimhartig is geweest. Wij hopen en verwachten dat de regering dit volhoudt bij het oplossen van de laatste knelpunten die er onzes inziens nog zijn. Vanzelfsprekend heeft mijn fractie ook kritiek, waarop ik nu in wil gaan.

Eerst wil ik dan kijken naar de situatie vóór de ramp, want het is misschien helder om eens een scheiding te maken: vóór de ramp, tijdens en na de ramp. De vraag die mijn fractie, maar ook andere fracties, sterk bezighoudt, is: hoe kon ongemerkt zo'n gevaarlijke situatie ontstaan? Hoe is het mogelijk dat binnen het hele overheidsapparaat er niemand was die deze onveilige situatie en wellicht ook andere onveilige situaties onderkende? Waarom had veiligheid zo'n lage prioriteit, vergeleken met bijvoorbeeld milieu? In Enschede was meer aandacht voor de milieugevolgen van een paasvuur in de open lucht dan voor de gevaren van vuurwerkbedrijven. Dit zal mijns inziens in vele gemeenten het geval zijn geweest. Het niet voldoende handhaven wordt Enschede terecht verweten, maar voor de CDA-fractie geldt de vraag: waarom handelde men in Enschede zoals men deed?

Daar kan naar mijn mening maar één antwoord op zijn: men had absoluut niet de veiligheidskennis die nodig was. Dat gold zowel de uitvoerende ambtenaren, als de betrokken wethouders en de burgemeester, die het betrokken bedrijf niet of nauwelijks kenden. Had men die veiligheidskennis wel gehad, dan had men naar onze mening veel hogere prioriteit toegekend aan handhaving bij de zaak rond SE Fireworks. De brandweer, waarvan het meest aannemelijk is dat men daar die kennis wel had, werd niet betrokken bij de vergunningverlening.

De CDA fractie vindt het onjuist dat juist voor gevaarlijke bedrijven als SE Fireworks gebruiksvergunningen ontbraken. Hierin is Enschede, zoals we hebben kunnen lezen, zeker niet uniek in Nederland. Die gebruiksvergunningen had de brandweer moeten toetsen en ook had de brandweer de plicht zelfstandig de risicobedrijven te onderzoeken op grond van de wetgeving: de Brandweerwet, de brandbeveiligingsverordening, de bouwverordening en het bouwbesluit. In Enschede ging het om een vuurwerkbedrijf, maar wie zegt dat voor andere risicobedrijven niet hetzelfde geldt?

Kan de regering aangeven waarom vanuit de rijksoverheid niet is gereageerd op het ontbreken van de gebruiksvergunningen voor risicovolle bedrijven? Waarom is het punt van de gebruiksvergunning en de verantwoordelijkheid daarvoor in het rapport-Oosting niet verder uitgediept? Kunnen de bewindslieden van BZK dit uitleggen?

De CDA-fractie gaat uit van de goede wil en een goede taakopvatting van de brandweer met betrekking tot de veiligheid van burgers in Enschede. Wanneer diezelfde brandweer dan toch niet in actie komt, is er maar één conclusie: men had de kennis niet om het gevaar te onderkennen. En dat is ernstig, zeker omdat Enschede niet op zichzelf staat. Wanneer de overheid niet de juiste kennis bezit, zal de prioriteitsstelling voor veiligheid ook niet deugen. Maar het ministerie van BZK heeft de systeemverantwoordelijkheid voor de rampenbestrijding en voor de brandweer; dat geldt dus de minister maar zeker ook de staatssecretaris die verantwoordelijk is voor brandweer en rampenbestrijding. Kunnen de betrokken bewindspersonen hierop reageren?

Zeker, de zorgtaken liggen bij de gemeenten, maar dat neemt niet weg dat de systeemverantwoordelijke – BZK – moet kijken of dat systeem werkt. En had BZK dat gedaan, dan had BZK gezien dat het systeem niet werkte: zelfs voor gevaarlijke bedrijven géén gebruiksvergunning en een brandbeveiligingsverordening waarop niet gecontroleerd werd of die niet eens werd vastgesteld. De aansturing van de systeemverantwoordelijke miste dus. Ook VROM doorzag niet de gevaren van vuurwerk en stuurde niet door extra regelgeving en controle op handhaving aan. En dat had toch wel verwacht mogen worden van VROM? Het ministerie van Defensie stuurde ook al onvoldoende via zijn rol als wettelijk adviseur. Stel dat Milan Enschede wel goed geïnformeerd had en goed was aangestuurd en gecontroleerd door de minister, welk effect had dat dan gehad? Op welk moment hadden de bewindslieden echt zicht op het functioneren van het bureau Milan? Voor of na de ramp?

Culemborg kon de samenleving veel leren over de gevaren van vuurwerk. Die gevaren zijn onderkend in het TNO-onderzoek van het Prins Maurits Laboratorium. Er wordt zelfs gesteld dat zo'n situatie rond Culemborg zich ook elders in Nederland kon voordoen. Er wordt in het onderzoek gesproken over foutieve etikettering en massa-explosief. Het is werkelijk verbijsterend dat niemand actie heeft ondernomen. Het waren immers deskundigen van de overheid met als taak bewaking van de veiligheid van burgers. Wat hebben de afzonderlijke ministers gedaan naar aanleiding van Culemborg?

Wanneer zo met onderkennen van risico's en het nemen van verantwoordelijkheid wordt omgegaan, stemt dat somber met betrekking tot het algemene veiligheidsbeleid in Nederland. Het geeft het beeld dat in Nederland het veiligheidsbeleid niet gebaseerd is op juiste risicoanalyses en juiste prioriteitstelling. Gelukkig zullen er vele gevallen zijn waarbij dat wel zo is, maar hier dus duidelijk niet. Het heeft veel weg van een beleid dat bepaald wordt door de politieke actualiteit en niet door een zorgvuldige afweging en kennis van gevaren en risico's. Dat stemt ons somber.

De regering wil de commissie Preventie rampen vervangen door een onafhankelijke technische adviesraad. Binnen de CPR voelde niemand zich verantwoordelijk voor het geheel. Hoewel mijn fractie die onafhankelijke raad niet afwijst, willen wij wel stellen dat het wat ons betreft in de samenleving heel normaal zou moeten zijn dat mensen hun verantwoordelijkheid nemen. Voor ons geldt dat voor alle deelnemers aan de CPR, wettelijke status of niet. Verantwoordelijkheid dragen hoort bij een juiste taakvervulling op dat niveau. Het zich niet verantwoordelijk voelen voor het geheel, dus voor het uiteindelijke doel van het werk, zou wel eens een belangrijke belemmering kunnen zijn bij het functioneren van de overheid op vele terreinen. Gebrek aan verantwoordelijkheid leidt tot fragmentatie en heeft te maken met mentaliteit, kennis, niveau en aansturing. Vindt de regering dat er een duidelijke koppeling van de kennis van de onafhankelijke technische adviesraad met de kennis van de top van brandweerzaken van BZK moet zijn? Uiteindelijk zal toch bij de top van brandweerzaken van BZK nadrukkelijk kennis aanwezig moeten zijn.

Voorzitter! Vervolgens wil ik iets zeggen over de situatie tijdens en na de ramp. Opmerkelijk is, dat het functioneren van de overheid dan ineens verandert. Nu wel actief samenwerken, creatief oplossingen zoeken voor problemen en een groot verantwoordelijkheidsbesef. Er is een voor ieder helder doel: mensen helpen.

Er zijn verschillende zaken fout gegaan, maar ook heel veel goed. Gelukkig hebben de fouten niet geleid tot problematische situaties voor de slachtoffers. De afwezigheid van bijvoorbeeld een commandant brandweer op het rampterrein kan niet. Wordt dit in de toekomst voorkomen? Zoiets is in strijd met de voorschriften. De afwezigheid van de commandant kan ook voor de bestrijders van het vuur extra gevaar inhouden.

Toch functioneert de rampenbestrijdingsorganisatie in de praktijk nog lang niet zo goed als de bedoeling was. Er is veel geïnvesteerd in het project versterking brandweer en in het project GHOR. Wat de 85 en 145 mln gulden betreft wil ik mij aansluiten bij wat mevrouw Wagenaar daarover heeft gezegd. De regio's spelen in dit verband een zeer belangrijke rol. Zijn ook duidelijk positieve praktijkresultaten van deze investeringen te melden, met name in het kader van preventie? Voor het CDA is het onaanvaardbaar dat verbindingen plat vallen en meldkamers niet of onvoldoende functioneren. Kan de regering garanderen dat de problemen van de meldkamers en de verbindingen afdoende worden opgelost, zodat zij zich niet bij een andere ramp – en we hopen natuurlijk allemaal dat die zich niet meer voordoet – op dezelfde wijze voordoen? Op welke termijn zijn die problemen opgelost? Hadden veel van deze problemen niet reeds opgelost moeten zijn, gelet op de aanbevelingen naar aanleiding van de Bijlmerrampenquête?

Ik wil nog enkele specifieke vragen stellen. De rol van de burgemeester, van de coördinerend burgemeester en van de vertegenwoordiger van de regio hebben voor verwarring gezorgd. Kan dit alleen met oefenen verbeterd worden of is het systeem niet helemaal goed en zal dat bijgesteld moeten worden? Wordt de brandweer wel voldoende gezien als de leidinggevende organisatie bij rampenbestrijding en kan bij calamiteiten de brandweer overal in Nederland die taak aan? Vindt de regering dat hier aanvullende maatregelen nodig zijn? Opschalen is het uitgangspunt bij de bestrijding van iedere ramp. Juist op dit punt komen de tekorten pijnlijk aan het licht. Is de regering van oordeel dat door de getroffen maatregelen bij opschaling in de toekomst niet soortgelijke problemen zijn te verwachten?

De CDA-fractie heeft waardering voor de hulpverlening aan de slachtoffers door een ruimhartig beleid van het Rijk. Wij hopen en rekenen erop dat dit beleid voortgezet wordt tot de knelpunten voor de mensen zijn opgelost. Premier Kok en minister De Vries hebben dat de bevolking van Enschede beloofd. Ik hoor minister De Vries nog zeggen: Enschede laten we niet in de steek, daar kunt u op rekenen. Daar houd ik hem aan. Graag krijg ik van hem een reactie op de signalering van knelpunten voor particulieren en bedrijven door de gemeente Enschede.

Een opmerkelijke zin in de rapport-Oosting betrof de noodzaak tot het medisch onderzoek. Er werd eigenlijk gesteld dat dit gebeurde omdat de rijksoverheid dat wilde naar aanleiding van de ramp in de Bijlmer. Mijn fractie kan zich goed voorstellen dat zo'n onderzoek geruststellend werkt. Door onderzoekers werd echter gezegd dat bij voorbaat vaststond dat er niets uit kon komen. Graag krijg ik op dit punt een reactie van de minister van VWS.

Het optreden van de EU in dezen werkt bevreemdend en wat mij betreft ook wel eens vervreemdend. Toen wij de EU bij de ramp nodig hadden voor hulp, was men er niet. Nu wij na de ramp hulp willen verlenen aan bedrijven, bijvoorbeeld via Economische Zaken, kunnen wij die op grond van de EU-regels niet eens geven. Zijn die problemen nog steeds actueel? Of zegt de regering: wij komen uit de problemen van bedrijven in Enschede met de Europese regelgeving; daar hoeft u niet bang voor te zijn?

De herbouw van de wijk in Enschede is voor de getroffenen van enorm belang. Ook snelheid is voor hen enorm belangrijk. Grolsch speelt daarbij een grote rol. De kwaliteit van het overheidsbeleid wordt nu afgemeten aan de snelheid ervan. Kan de regering bekijken of de processen rond de verplaatsing van Grolsch kunnen worden versneld? Juist daardoor zal de overheid enorm veel goodwill bij de burger kunnen kweken. Lukt dat niet en blijven het ellenlange procedures, dan wordt het beeld bij de burger herbevestigd van een bureaucratische overheid die niet snel kan handelen.

De term "culturele revolutie" is veelal gebruikt in relatie tot een streng handhavingsbeleid. Het poldermodel moet niet gelden voor veiligheid. Daarvoor gelden regels die gewoon moeten worden uitgevoerd en gehandhaafd. Hoewel het CDA als eerste een streng handhavingsbeleid onderschrijft, is dit onzes inziens zeker niet de gehele zaak. De gemeente handhaaft en de minister van VROM controleert de gemeente hierop via de Inspectie milieuhygiëne. De minister van VROM is in dezen coördinerend minister. Hoe ver is de minister van BZK inmiddels gevorderd met deze culturele revolutie?

In Culemborg vroeg niemand aan de CPR om niet te handhaven. Het ging helemaal niet om handhaven. Het ging erom dat veiligheidsmensen zich verantwoordelijk voelden voor de veiligheid van burgers. De revolutie moet dus ook inhouden dat je je verantwoordelijk voelt voor de doelen van je werk. Als die verantwoordelijkheid goed was uitgeoefend, hadden uitvoerders op gemeentelijk niveau veel beter geweten welke risico's mensen lopen met vuurwerk. Dan had met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid de handhaving bij SE Fireworks een veel hogere prioriteit gehad. Kortom, het handhavingsbeleid heeft voeding met kennis nodig, zodat de juiste prioriteiten kunnen worden gesteld. Een overheid die met kennis de juiste prioriteiten stelt heeft veel meer waardering bij de burgers. Zo'n overheid hoeft zich bij handhaving niet te verschuilen achter regels, maar kan de noodzaak en bedoeling ervan met gezag aan een ieder uitleggen. De CDA-fractie steunt een consequent streng handhavingsbeleid met betrekking tot veiligheid, gebaseerd op een handhavingsplan dat is samengesteld op basis van duidelijke risicoanalyses. Zo krijgen de grootste risico's voor de veiligheid de meeste aandacht bij handhaving en weten mensen waar zij aan toe zijn.

De geboden oplossingen zijn mooi, maar voor de CDA-fractie is het de vraag of de maatregelen het gewenste effect zullen hebben. Welke garanties kan het kabinet daarvoor geven? Veiligheidsbeleid moet bij de gemeenten een hogere prioriteit krijgen. Dat lukt wel, maar de kunst is om dit blijvend te realiseren. De jaarlijkse veiligheidsrapportage aan de raad waarin verslag wordt gedaan over geplande en gerealiseerde handhaving is een goede zaak. Zo komt de lokale veiligheid in de openbare discussie. De meest risicovolle bedrijven voor mensen in hun omgeving komen in kaart. Zo kunnen zij zelf zien of de overheid bij deze risicovolle bedrijven goed handhavend en regelgevend optreedt.

Zwak punt blijft de aanwezige kennis op lokaal niveau: Die moet eenduidig bij het expertisecentrum te verkrijgen zijn en ook via de brandweer bij BZK. De brandweer is leading bij rampenbestrijding en bij veiligheid. Ik mag aannemen dat daar de kennis nadrukkelijk aanwezig is. Het is ons inziens vreemd dat de brandweer, de spil in de rampenbestrijding, vallend onder BZK, niet als expertisecentrum voor gemeenten is te beschouwen. Juist voor preventie, repressie en opleidingen voor brandweerkader is BZK het aangewezen ministerie.

Die landelijke brandweer en het geplande expertisecentrum bij het RIVM moeten ook zelfstandig provinciale en lokale rampenbestrijders en handhavers van kennis voorzien, zodat lokaal handhaving, proactief handelen en preventie met kennis en gezag kunnen worden uitgeoefend. Ziet de regering ook deze rol voor het expertisecentrum en voor de brandweer bij BZK? Welke garantie is er dat de gemeenten nu wel op tijd de meest noodzakelijke veiligheidskennis krijgen aangeleverd, zodat de burger de vereiste veiligheid kan worden geboden? Voor de burger moet duidelijk zijn wat de meest risicovolle objecten in zijn omgeving zijn en dat de overheid de veiligheid op een aanvaardbaar niveau handhaaft.

De heer Van den Doel (VVD):

Ik keer terug naar de opmerking van de heer Mosterd over het expertisecentrum. Ik heb gepleit voor een landelijk expertisecentrum, waarbij alle aspecten van veiligheid worden gebundeld. Het moet niet gaan om een expertisecentrum bij het RIVM, maar om een centrum dat expertise biedt op het terrein van rampenbestrijding, gevaarlijke stoffen en verkeer en vervoer. Ondersteunt het CDA die gedachte?

De heer Mosterd (CDA):

Ik zou van de regering meer duidelijkheid willen over de positionering van het expertisecentrum. Met de heer Van den Doel ben ik van mening dat het gevaar dreigt dat zo'n centrum ergens komt te hangen en dat versnippering van kennis ontstaat, terwijl bundeling wenselijk is. Of het allemaal zo breed moet als de heer Van den Doel voorstelt, weet ik niet, maar ik heb wel dezelfde zorgen. Het moet goed verankerd zijn, naar boven en naar beneden. De kennis moet terechtkomen waar de mensen haar nodig hebben. Uiteindelijk is dat het lokale niveau.

Ik kom op het afleggen van verantwoording en het verantwoordelijk zijn. Verantwoordelijkheid nemen moet heel gewoon zijn, dat is een stelling die mijn fractie wil verdedigen. Wanneer er na de ramp in Culemborg een TNO-rapport verschijnt met duidelijke waarschuwingen voor de veiligheid elders in Nederland:

  • - moet het heel gewoon zijn dat de inspectie voor de brandweer die kennis doorstuurt naar de verantwoordelijke bewindslieden op BZK en naar de gemeenten, met een klemmende waarschuwingsbrief;

  • - moet het heel gewoon zijn dat Defensie zijn wettelijke controletaak waarmaakt, verscherpt en daartoe de bewindslieden inlicht;

  • - moet het heel gewoon zijn dat het ministerie van VROM zelf of in samenwerking met het ministerie van BZK tot aangepaste regelgeving komt.

Aangezien niet één van deze heel gewone acties is ondernomen, zou het naar de mening van de CDA-fractie heel ongewoon zijn wanneer tegen geen van de bij Culemborg betrokken diensten effectieve maatregelen genomen worden. Dit kan naar de stellige overtuiging van mijn fractie niet. Die verantwoordelijkheid moet helder worden in dit debat, ook in de richting van de bewindspersonen. Nogmaals, wat mij vooral is opgevallen in het rapport van de commissie-Oosting, was de zinsnede: als de lessen uit Culemborg goed getrokken waren, dan was _ Toen stopte die zin. Zelf vul ik die aan met de woorden: dan was de ramp in Enschede wellicht niet gebeurd. Dat is een heel ernstige zaak. Daarom hoor ik graag een duidelijk antwoord op mijn vraag over de verantwoordelijkheid van de door mij genoemde bewindslieden.

Mevrouw Scheltema-de Nie (D66):

Het is mij niet geheel duidelijk wat u bedoelde, toen u over verantwoordelijkheid sprak. U zei dat er moet worden opgetreden tegen de diensten die in het kader van Culemborg fouten hebben gemaakt. Moet ik u zo verstaan dat, als de bewindslieden de diensten die fouten hebben gemaakt, of de directeuren daarvan naar huis sturen, de kous daarmee voor het CDA af is? Of bedoelt u iets anders?

De heer Mosterd (CDA):

Ik ben daarmee begonnen en ik heb het vervolgens doorgetrokken, ook naar de politieke verantwoordelijkheid van de betrokken bewindslieden.

Mevrouw Scheltema-de Nie (D66):

Ik stel u een vraag. U zei eerst dat er iets met die diensten moest gebeuren en daarna begon u direct over die verantwoordelijkheid. Daarom heb ik u concreet gevraagd wat u daarmee bedoelt. Vindt u het een goede zaak, als er tegen die diensten wordt opgetreden en is de kous daarmee voor u af? Of is dat niet de strekking van uw betoog?

De heer Mosterd (CDA):

Ik wil het antwoord van de regering op de vragen die ik hierover gesteld heb, afwachten. Ik heb willen aangeven dat ik het heel belangrijk vind dat er opgetreden wordt tegen die diensten. Die diensten hebben in onze ogen namelijk gefaald. Ik denk echter ook dat er een verantwoordelijkheid bij de bewindslieden ligt. Daarom heb ik hen gevraagd hoe zij die beleefd hebben. Het is dus niet zo dat, als zij zeggen dat zij tegen die diensten hebben opgetreden, het andere verhaal niet meer geldt.

De heer Van den Doel (VVD):

De heer Mosterd stelt de politieke verantwoordelijkheid aan de orde. Wij hebben het over Culemborg in 1991. Toen zat hier het kabinet-Lubbers III. Uit het onderzoek dat uitgevoerd is, kan opgemaakt worden dat het rapport over Culemborg in het prille voorjaar van 1994 helemaal van de agenda gehaald is en in het archief is verdwenen. Hoe ziet de heer Mosterd de politieke verantwoordelijkheid van dit kabinet voor iets wat in die periode is gebeurd?

De heer Mosterd (CDA):

Een en ander is na 1991 doorgelopen tot het moment van de ramp. In de tussentijd is bar weinig gedaan met al die zaken. Bovendien weet u dat het een opeenvolgende verantwoordelijkheid is. Ik wil ook niet zeggen dat de bewindslieden persoonlijk verantwoordelijk zijn. Het gaat mij over hun verantwoordelijkheid in hun functie.

De heer Van den Doel (VVD):

Over de ministeriële verantwoordelijkheid hebben wij hier geen discussie. Ik ben het met u eens dat die gewoon doorloopt. Wij hebben het nu echter even over de gebeurtenissen in 1991 en het feit dat het rapport in maart 1994 in het archief verdwenen is. De vraag is hoe u dat aan dit kabinet toerekent.

De heer Mosterd (CDA):

Ik denk dat ik daar al op geantwoord heb. Ik heb al die diensten net genoemd, evenals de bijbehorende ministeries. Als ik nu iemand zou willen aanspreken op het feit dat die brief in het archief van Justitie is verdwenen, dan zou ik mij tot de minister van Justitie moeten richten. Ik ben in het verleden ook niet weggelopen voor dat verhaal. Ik wil nu weten hoe de huidige bewindslieden hun verantwoordelijkheid in deze beleven.

Het vertrouwen van de burgers in de overheid die de veiligheid in de samenleving op een verantwoord niveau behoort te garanderen, moet teruggewonnen worden. Dat lukt niet met alleen woorden en goede voornemens. De burgers moeten de overheidsmaatregelen begrijpen, al zijn zij soms voor een individuele burger zwaar. Men moet het nut ervan inzien, en zien dat die regels gehandhaafd worden. Een slordige handhaving werkt vertrouwenondermijnend. Maar hetzelfde geldt voor in de ogen van burgers soms zinloze of zeer uitbundige regelgeving. Ik noem een voorbeeld. In een tijd dat de overheid de mond vol heeft over deregulering en basale regels met betrekking tot veiligheid niet nageleefd of gehandhaafd blijken te worden, presenteert de overheid zich ten opzichte van een gewoon agrarisch bedrijf op het terrein van milieu, welzijn en gezondheid met 15 verschillende regelingen, verdeeld over vier bestuurslagen en acht controlerende instanties. Wij vragen van het bedrijf zelf een integrale benadering. Ik ben voor een duidelijke handhaving en voor een duidelijke prioritering in de regelgeving, met als het kan een vereenvoudiging daarvan.

Het Vuurwerkbesluit stelt voor professioneel vuurwerk afstanden van 800 meter. Prima, als dat nodig is, moeten we daaraan niet morrelen. Maar nu de consequentie. Handhaven en snel saneren van die situaties die niet aan de normen kunnen voldoen. Maar is berekend of dit uitvoerbaar is, zowel juridisch als financieel gelet op de beschikbare bedragen? Nu reeds horen we namelijk geluiden uit Enschede dat dit zo niet uitvoerbaar is.

De CDA-fractie vindt het van eminent belang dat de burger via een gemeentelijk register duidelijk inzicht heeft in de risico's in zijn/haar woonomgeving, dat de gemeente voldoende expertise heeft gebruikt bij het samenstellen van die lijst, dat de gemeente jaarlijks en in de openbare raad een handhavingsplan bespreekt en tevens daar verantwoording aflegt over het gevoerde veiligheidsbeleid inclusief handhaving over het afgelopen jaar, dat de rijksoverheid via controle en toezicht zich ervan vergewist of het gemeentelijk veiligheidsbeleid op adequaat niveau is en zonodig maatregelen neemt en dat de Kamer halfjaarlijks van de regering – wij denken door de minister van BZK – hoort wat de vorderingen van het veiligheidsbeleid zijn. Het CDA vindt dat helder moet zijn dat de primaire verantwoordelijkheid voor het veiligheidsbeleid via de brandweer bij BZK ligt. Dan kom ik in problemen met het ministerie van VROM, dat daarbij een coördinerende verantwoordelijkheid heeft. Komen die twee zaken met elkaar in botsing of niet?

Ten slotte: heldere verantwoordelijkheidsverdeling, verantwoordelijkheid nemen, voldoende veiligheidskennis, goede handhaving en transparantie moeten de voorwaarden zijn voor het herwinnen van het vertrouwen van de burger in het veiligheidsbeleid van de overheid. Afhankelijk van de antwoorden van de regering zal de CDA-fractie zijn uiteindelijke standpunt bepalen.

De vergadering wordt enige minuten geschorst.

De heer Van den Berg (SGP):

Voorzitter! De vuurwerkramp in Enschede met alle ingrijpende gebeurtenissen daaromheen, ligt alweer bijna een jaar achter ons, maar voor degenen die rechtstreeks bij deze ramp betrokken waren, de slachtoffers, de hulpverleners en zeker de nabestaanden van omgekomenen, zullen de gevolgen telkens opnieuw voor ogen komen; ze zullen ze nooit meer kwijtraken, zo moeten wij vrezen. Om hen in het bijzonder gaat het toch in dit debat. Vanaf deze plaats wil de SGP-fractie haar meeleven met hen nogmaals betuigen. In dit verband wil ik een woord van waardering uitspreken richting de commissie-Oosting voor de vormgeving van het rapport. Het heeft mij bijzonder getroffen dat in dat rapport op diverse bladzijden foto's van bewoners uit de wijk waren opgenomen. Daarmee werd ons iets getoond van de mens achter deze gebeurtenissen. De menselijke factor die daarbij altijd een rol speelt, werd daarbij wel op bijzonder pregnante wijze in beeld gebracht. Het getuigt van invoelend vermogen en meeleven dat zij dit heeft gedaan. Ook inhoudelijk is er bij ons grote waardering voor het werk van de commissie, hetgeen ook wel uit mijn conclusies zal blijken. De extra tijd die de commissie zich heeft moeten gunnen, vinden wij buitengewoon goed besteed.

Ik stel voorop – dat is voor ons een van de belangrijkste, misschien wel de belangrijkste conclusie – dat de gebeurtenissen van de vuurwerkramp in Enschede en de rapportages die voor ons liggen, ons in de eerste plaats moeten brengen bij een aantal opmerkingen over de taak en de functie van de overheid. Ik zou een pleidooi willen voeren voor functieherstel van de overheid. In de afgelopen decennia zijn termen in zwang geraakt als de "onderhandelende overheid", "de overheid als partner" en de "overheid als bedrijf". De SGP-fractie heeft nooit veel gezien in dat soort modieuze benaderingen. Van belang is dat wij de overheid zien vanuit haar eigen verantwoordelijkheid. De overheid is dienaresse Gods – dat staat voor ons voorop – en heeft van daaruit een ordenende taak in de samenleving die zijn weerslag vindt in het geven en het handhaven van regels, die transparant en eenvoudig moeten zijn, die chaos en wanorde moeten voorkomen en die publieke orde en gerechtigheid dienen te bevorderen. De overheid dient hierop te allen tijde aangesproken te kunnen worden. Het gaat hier om een kerntaak. Daartoe behoort zeker de ordening wat betreft de veiligheid in de samenleving. Vanuit die notie passen zaken als verwaarlozing van handhaving en structureel gedogen absoluut niet. Het gedogen, zeker het structureel gedogen, is een ondermijning van de rechtsstaat. Het rapport van de commissie-Oosting maar ook de tussenrapportage van de commissie-Alders wijzen ons op een aantal pregnante gebreken op het punt van het functioneren van de overheid. Laat dat toch vooral de les zijn.

Dan de vraag naar de verantwoordelijkheid voor de ramp in Enschede. Dat is helder: de primaire verantwoordelijkheid lag en ligt bij het bedrijf zelf. En daarvoor loopt een strafrechtelijk traject, waarin wij hier nu niet kunnen treden. Vervolgens ligt er een grote verantwoordelijkheid bij de gemeente Enschede. Ook daar is sprake van falend overheidshandelen. Wij behoeven dat hier overigens niet uitgebreid te gaan reproduceren; de raad als eerstverantwoordelijke heeft daarover een eigen debat gehad. De lessen uit de rapportages over de gebeurtenissen zijn ook relevant voor ons beleid hier. Ik noem het niet controleren van het naleven van de bouwvergunning door vuurwerkfabriek Smallenbroek, later SE Fireworks, als een soort structurele, bestendige lijn tot op de dag van de ramp. Ook zijn vergunningaanvragen in behandeling genomen die niet voldeden aan de elementaire eisen die de Algemene wet bestuursrecht stelt. De afgegeven milieuvergunningen waren in strijd met vigerende wetgeving. Ook is van belang dat het bedrijf telkens verder ging dan de vergunningen toestonden, terwijl de gemeente de vergunningen dan aanpaste aan de nieuwe situatie; een legalisatie van onrechtmatig handelen van het bedrijf.

Dit beleid is ter plaatse beoordeeld en heeft ook geleid tot politiek-bestuurlijke conclusies. Daar moeten wij niet in treden. Het is wel terecht dat daar conclusies zijn getrokken. Wij hebben, gezien hetgeen jarenlang in de gemeente heeft plaatsgevonden, meer respect voor de eindafweging van burgemeester IJsselmuiden van Volendam, dan voor die van burgemeester Mans. Dit laat onze bewondering voor de wijze waarop de laatste het crisismanagement ingevuld heeft, onverlet. Het gaat hier om het trekken van de noodzakelijke conclusies uit verantwoordelijkheden en bestuur lijke aansprakelijkheden. Zoals gezegd, daar treden wij niet in, maar ik wilde deze opmerking toch gemaakt hebben.

Het falen van de gemeente komt voort uit onvoldoende bestuurlijke aansturing van de ambtenaren en een verkeerde bestuurlijke prioriteitsstelling. Dit is echt niet beperkt tot de gemeente Enschede. Ik denk aan Volendam en op veel andere plaatsen zal dit helaas ook het geval zijn. Een oplossing daarvoor kan slechts gevonden worden in een omslag in bestuurscultuur, die alles te maken heeft met bestuurlijke en ambtelijke ethiek. In het kabinetsstandpunt wordt hieraan te weinig aandacht besteed. Slechts in antwoord op een schriftelijke vraag onzerzijds komt er een zwakke erkenning: "Afzien van handhaving kan ook samenhangen met prioriteitsstelling door overheden, waarbij de mogelijkheid bestaat dat onder andere bestuurlijke en ambtelijke ethiek hierin een rol kunnen spelen." Dat is nogal zwak uitgedrukt. De regering zegt geen garanties te kunnen geven dat niet weer fouten gemaakt zullen worden. Dat is helder. Laten wij het er met elkaar over eens zijn dat de bestuurlijke en ambtelijke ethiek, de bestuurscultuur, weer hoog op de agenda moet staan, mede in het licht van de kerntaak die ik zojuist noemde.

Naast de lokale ligt er een verantwoordelijkheid op rijksniveau bij diverse organen. Mij ontbreekt de spreektijd om alle betrokken organen langs te lopen. Collega's hebben dit terecht wel gedaan. Ik sluit mij aan bij de opmerkingen die over Defensie zijn gemaakt. Ik noem ook de Rijksverkeersinspectie, de arbeidsinspectie en de inspectie milieuhygiëne. Kortom, tal van overheidsorganen hebben gefaald. De SGP-fractie waardeert het dat de regering ruiterlijk toegeeft dat de rijksoverheid, in casu de rijksinspecties hier gefaald hebben. Hier is dus sprake van volledige politieke verantwoordelijkheid, zo concluderen wij.

Van bijzonder belang is de follow-up van de vuurwerkexplosie in Culemborg. De rol van de ministeries van VROM en van Justitie vragen onze bijzondere aandacht. Het OM in Utrecht had opdracht gegeven aan TNO om onderzoek te doen naar kracht en oorzaak van de ramp. Het TNO-rapport was aanleiding voor een ambtsbericht dat doorgestuurd is aan de minister van Justitie met een verzoek om tot nadere actie te komen. In plaats van tot actie te komen, heeft Justitie het ambtsbericht keurig gearchiveerd! Ook de inspectie milieuhygiëne van VROM is nalatig geweest. Zij had in contact moeten treden met het OM. De inspectie heeft zelfs geen contact gehad met het eigen ministerie over Culemborg. Een ambtenaar van BZK die zitting had in de interdepartementale commissie Preventie rampen met gevaarlijke stoffen (CRP) heeft een notitie aan VROM doen toekomen, waar dit laatste ministerie, verantwoordelijk voor toezicht op naleving van de Hinderwet, niets mee gedaan heeft. Ook hadden BZK, VenW en Defensie in actie moeten komen om afstemming te zoeken met andere ministeries. Verkokering was ook daar volop aan de orde. Last but not least heeft ook de Kamer als controleur niet adequaat gefunctioneerd.

Het is ons te kort door de bocht om te concluderen dat de ramp in Enschede niet was gebeurd als de explosie in Culemborg de goede follow up had gehad. Ook zuiver menselijk geredeneerd, kan dit niet. Het bestuurlijk falen van de Enschedese gemeentelijke overheid kon hierdoor niet voorkomen worden. De terugblik op Culemborg toont wel aan dat de rijksoverheid in die zin rechtstreeks gefaald heeft dat zij van controle op vuurwerk en totstandkoming van regelgeving geen prioriteit gemaakt heeft en daarmee de ernst van het signaal miskend heeft. Wij vinden dat de rijksoverheid een zware verantwoordelijkheid heeft vanwege het niet onderkennen van de ernst van Culemborg en het uitblijven van enige actie: dus geen totstandkoming van goede regelgeving. Hier ligt een politieke verantwoordelijkheid. Wij vragen het kabinet, helder aan te geven hoe het die verantwoordelijkheid zelf beoordeelt en op een juiste wijze denkt te nemen. Wij vinden dat hier een bijzondere verantwoordelijkheid ligt bij het ministerie van VROM vanwege ernstige missers in het vuurwerkdossier in de sfeer van coördinatie, regelgeving, toezicht en inspectie.

Voorzitter! De fractie van de SGP is in hoofdlijnen tevreden met de kabinetsreactie op het punt van de regelgeving, zoals blijkt uit de standpuntbepaling naar aanleiding van het rapport van de commissie-Oosting. Die conclusies zijn tamelijk nuchter en ook terughoudend: vuurwerkregelgeving moet worden herzien, alsmede classificatie. Het gaat na Enschede om heldere regels en misschien ook minder regels – in ieder geval simpeler regels – gecombineerd met een goede handhaving. Ik wijs in dit verband op de hartenkreet van professor Hennekens in het jongste VNG-Magazine. Die hartenkreet was echt op zijn plaats. In dit licht is de oprichting van een taskforce een goede zaak. Het is ook nodig om te bezien of regelgeving op het gebied van vergunningverlening en handhaving vereenvoudigd en meer op elkaar afgestemd kan worden. Hier ligt een uitdaging.

Wij zijn zeer positief over het feit dat de regering nu eindelijk de noodzaak van een onafhankelijke ongevallenraad met een brede taakstelling – een integrale ongevallenraad – onderkent en met een wetsvoorstel komt. Wij zijn helaas wel enigszins teleurgesteld als het gaat om het tijdpad. De Kamer heeft verschillende keren op spoed aangedrongen. Uit het antwoord op de schriftelijke vragen blijkt dat de regering eerst met een notitie wil komen en dat het wetsvoorstel pas in januari 2002 aan de Raad van State zal worden voorgelegd. Dat betekent een parlementaire behandeling die zich tot ver in de volgende kabinetsperiode uitstrekt. Dat betreuren wij. Kan dat niet sneller?

Ook bepalen deze gebeurtenis en het rapport van de commissie-Oosting ons bij de noodzaak van versterking van controle en toezicht bij gemeenten, ook gestimuleerd door het Rijk. Sommigen hebben gesproken over een plan van aanpak op dat punt. Dat steunen wij. Gemeenten moeten meer capaciteit hebben voor handhaving. Dat is ook hun eigen prioriteit, maar dat moet wel gestimuleerd worden van rijkswege.

De fractie van de SGP vindt dat het gedogen als structureel fenomeen, juist op het terrein van de veiligheid, nu echt voorbij moet zijn. Te vaak is handhaving verworden tot een onderdeel van de vrije beleidsmarge. Dat kan niet. Ik wil hier ook het adagium aanhalen "publiek recht is publieke plicht". Het moet dus niet zijn "handhaven kan"; maar "handhaven moet". Het kan niet de bedoeling zijn dat de overheid rechters bij belangenafweging terugfluit alleen om reden dat zij handhaven. Dan moet de wetgeving op dat punt aangescherpt worden.

Voorzitter! Ik heb al gesproken over rampenbestrijding in het kader van de veiligheid. Kortheidshalve sluit ik mij aan bij collega's die hebben gezegd dat het erg triest is dat nog steeds de motie-Wagenaar, die mijn fractie destijds van harte heeft ondersteund, niet eens volledig is uitgevoerd. Deze gebeurtenis en alles wat daarna is gekomen, moet voor ons een voldoende helder signaal zijn dat er meer geld moet komen voor de versterking van de brandweer en van rampbestrijding. Bovendien moeten er meer middelen komen voor grootschalige en complexe oefeningen. Zal dat ook gebeuren?

Dan kom ik bij de concrete situatie in Enschede en de schadeclaims. De gemeente heeft ons daarover dezer dagen een brief doen toekomen, waarin gevraagd wordt om de verschillende soorten schadevergoedingen na te gaan. Nog niet alles is "afgeregeld", zoals in de brief werd gesteld. Ik sluit mij bij het verzoek aan om de royale toezeggingen die destijds zijn gedaan over schadevergoedingen na te komen voorzover dat nog nodig is op dit moment.

Iets anders kijk ik aan tegen de vraag over de immateriële schade. Wij vinden het een stap te ver gaan om te zeggen dat de overheid zich aansprakelijk zou moeten stellen voor immateriële schade. Wij vragen ons af of dat op de weg van de overheid ligt. Dat is meer een zaak waar de burgerlijk rechter over zou moeten beslissen in civiele gedingen ten aanzien van de aansprakelijk te stellen instanties of, in dit geval, bedrijven. Verder mag ik aannemen dat er nazorg zal blijven zo lang als zulks nodig is.

Mijn laatste opmerking betreft het vuurwerkdossier. De commissie-Oosting heeft terecht de aanbeveling gedaan, tot een fundamentele discussie over vuurwerk te komen. Zij rekent opslaan, verkopen en afsteken van professioneel vuurwerk tot "activiteiten die voor de samenleving van zodanig belang worden geacht dat elke kans op een negatief effect van deze activiteiten in de vorm van ernstige schade of aantasting van externe veiligheid op voorhand moet worden uitgesloten". Op pagina 97 van het eindrapport staat dat het standpunt ten aanzien van professioneel vuurwerk vragen oproept van wijdere strekking omtrent de waardering van dit soort activiteiten als maatschappelijke kernactiviteiten. Die opmerking heeft onze hartelijke instemming. Wij vinden dat wie risico's in onze samenleving tot een aanvaardbaar niveau wil terugbrengen – dat is toch een overheidstaak – professioneel vuurwerk dan maar moet uitsluiten. Daarover zou een brede maatschappelijke discussie moeten worden gevoerd, zoals ik al eerder heb bepleit. Zou de regering die consequentie willen trekken en die handschoen willen oppakken?

Op het consumentenvuurwerk zou een milieuheffing moeten komen, zodat de consument meebetaalt aan de milieuschade. Ik herinner minister Pronk graag aan zijn positieve reactie op een suggestie van mijn collega Van der Staaij, eerder in antwoord op schriftelijke vragen.

Voorzitter! Ik moet afronden. Ik zie het antwoord van de regering op mijn vragen met meer dan gewone belangstelling tegemoet. Bovenal vindt mijn fractie dat in de slotconclusies van dit debat heel goed gekeken moet worden naar twee punten, namelijk de visie op de taak van de overheid die ik in het begin van mijn betoog heb geschetst en het op adequate wijze nemen van verantwoordelijkheid voor fouten die in het verleden gemaakt zijn. De conclusies daarover zal mijn fractie in een later stadium van dit debat trekken.

De heer Poppe (SP):

Voorzitter! Namens de fractie van de SP wil ik eerst ons medeleven uitspreken jegens de slachtoffers en de nabestaanden van de vuurwerkramp van 13 mei 2000 in Enschede. Wij spreken ook onze erkentelijkheid uit voor het vele, zware en goede werk van de hulpverleners. Vandaag is sprake van een min of meer afrondend debat over de oorzaken van de ramp. Voor de mensen in Enschede zal het hiermee naar ik vrees nog niet zijn afgelopen.

Rampen komen altijd onverwacht. Oorzaken zitten zelfs in een klein hoekje. Bij het werken met gevaarlijke stoffen en processen kunnen ogenschijnlijk kleine fouten grote gevolgen hebben. Zo gaat het bijna altijd. Daarom is het nemen voor voorzorgsmaatregelen van het grootste belang. De overheid heeft voor bedrijven intern de Arbeidsomstandighedenwet en voor de publieke ruimte rondom bedrijven milieuvergunningen. Daarmee heeft zij ook de eindverantwoordelijkheid voor de veiligheid, tot in de kleine hoekjes zou ik willen zeggen. Het risico van rampen en hun gevolgen moeten tot het uiterste worden beperkt. Dat vereist een overheid met geheugen, die leert van ervaringen, die niet versaagt en haar aandacht niet laat verslappen, een overheid die alert blijft en al naar gelang de risico's en de grootte en het gewicht van de risico's streng of strenger handhaaft.

Vandaag staat de vraag centraal hoe de ramp in Enschede heeft kunnen gebeuren en wat de verantwoordelijkheid van de rijksoverheid daarbij is. De commissie-Oosting velt in haar rapport een snoeihard oordeel. Ik citeer. De rijksoverheid is zowel in haar rol van adviseur, vergunningverlener en toezichthouder als in haar rol van medeverantwoordelijke voor de regelgeving met betrekking tot vuurwerk tekort geschoten. De tekortkomingen bij de rijksoverheid komen zo mogelijk nog duidelijker naar voren uit de follow up van de vuurwerkexplosie in Culemborg op 14 februari 1991. Uit deze explosie kon een aantal belangrijke lessen onder meer ten aanzien van de gevarenclassificatie van vuurwerk worden getrokken. Het TNO-rapport over de Culemborg-explosie heeft evenwel noch tot aanpassing van de regelgeving ten aanzien van vuurwerk, noch tot intensivering van toezicht bij vuurwerkbedrijven en andere gevaarlijke bedrijven geleid. Einde citaat.

Voorzitter! Het kabinet onderschrijft de conclusies en erkent daarmee het eigen falen. Het kabinet erkent dus een niet-lerende, niet-alerte en niet-handhavende overheid te zijn, een overheid die op afstand haar publieke verantwoordelijkheid verzaakte. De ministers hebben veel uit te leggen. Er zijn drie cruciale vragen. 1. Waarin heeft de rijksoverheid gefaald? 2. Waarom heeft de rijksoverheid gefaald? 3. Hoe kan dit falen in de toekomst worden voorkomen?

Waarin heeft de rijksoverheid gefaald? Volgens de commissie-Oosting is het leervermogen van de overheid verstopt. De bewindslieden moeten nu uitleggen hoe het mogelijk is dat de vuurwerkramp in Culemborg is afgedaan als een bedrijfsongeval of arbeidsongeval en dat er geen oog was voor het effect op de omgeving. Waarom is er nooit nader onderzoek verricht naar het explosiegevaar van zwaar en licht vuurwerk dat samen is opgeslagen? Laat de minister van VROM eens uitleggen hoe het kan, dat de risico's van vuurwerkbedrijven ook na Culemborg laag werden ingeschat en daardoor buiten de prioriteitsstelling van het departement van VROM vielen. Hoe kon het gebeuren dat de Inspectie milieuhygiëne – ik citeer minister Pronk – "nauwelijks meer daadwerkelijk en ter plaatse het werk van gemeenten met betrekking tot milieuvergunningen controleerde"? Hoe kan het zijn dat de minister van VROM niet wist dat zijn Inspectie milieuhygiëne ook de controle van vuurwerkopslag in haar pakket had? Leg eens uit waarom vanwege overleg met de vuurwerkbranche nieuwe regelgeving voor vuurwerk vele, vele jaren uitbleef. Leg ook eens uit waarom er niet gecontroleerd werd op de classificatie van vuurwerk, terwijl in Culemborg duidelijk was gebleken dat het vuurwerk vaak zwaarder is dan op de verpakking staat. Kan de minister van VROM uitleggen waarom een bedrijf als SE Fireworks niet onder het Besluit risico's zware ongevallen viel, met de daarbij behorende externe veiligheidsrapportage met informatie naar de gemeenten en de bevolking? Laat de minister van Binnenlandse Zaken eens uitleggen hoe het kan dat zijn ministerie met het door de hoofdinspecteur Brandweerwezen aanbevolen onderzoek naar vuurwerkbedrijven in Nederland nooit iets heeft gedaan? Kan de minister van Defensie uitleggen hoe het mogelijk is dat hij pas na de ramp in Enschede ontdekte dat hij verantwoordelijk is voor adviezen aan gemeenten over de verstrekking van milieuvergunningen aan vuurwerkbedrijven? Leg ook eens uit hoe het kan dat het Adviesbureau milieuvergunningen niet functioneerde?

Voorzitter! Waarom heeft de rijksoverheid gefaald? Het was of is niet duidelijk wie waarvoor precies verantwoordelijk was. Versnippering van verantwoordelijkheden, nu zeer zichtbaar in het regeringsvak door het grote aantal bewindslieden, tussen ministeries onderling, ministeries en inspecties en de rijksoverheid en de lagere overheden was aan de orde. Ik geef een voorbeeld. Mijn fractie heeft de vraag gesteld waaruit het verschil bestaat tussen de taak van het Adviesbureau milieuvergunningen en van de Inspectie milieuhygiëne, als het gaat om advies en toezicht bij vergunningverlening door gemeenten. Het antwoord was nog niet duidelijk. Ik hoop nu een duidelijker antwoord te krijgen. Het was vraag 127.

Uit veel wordt duidelijk dat de ramp mede het gevolg is van jarenlange te krappe budgetten. Advisering aan gemeenten over vergunningverlening en toezicht door het bureau Advies milieuvergunningen faalden door onderbezetting en slechte aansturing. Er vond nagenoeg geen controle plaats door de Rijksverkeersinspectie. Deskundigheid bij de overheid is weggelekt. Door onderbezetting – het gevolg van de krappe budgetten – bij brandweer en politie is er te weinig aandacht voor preventie in het kader van de rampenbestrijding. Er is te weinig training. Ik citeer de heer Veraart, hoofd van de rampenbestrijding, afgelopen donderdag in Trouw: "Slechts 25 politiemensen zijn speciaal met rampenbestrijding belast. De politie is, begrijpelijk druk met andere problemen, maar 25 is wel heel erg weinig." Graag een reactie van de verantwoordelijke bewindspersoon. Uit het tussenrapport van de commissie-Alders naar aanleiding van de cafébrand in Volendam blijkt, dat de gemeentelijke brandpreventie werkelijk een puinhoop is. Graag een reactie hierop van de minister van Binnenlandse Zaken. Overigens moet ik vaststellen dat de heer Alders minister was ten tijde van de ramp in Culemborg.

Dan de vraag waarom de rijksoverheid heeft gefaald. Naar de mening van de SP-fractie kan een dergelijke ramp niet los gezien worden van de terugtredende overheid, deregulering en de nadruk die wordt gelegd op de eigen verantwoordelijkheid van burgers, in dit geval van ondernemers om zelf verantwoordelijkheid te nemen. Het is kenmerkend voor het neo-liberale beleid. Het gevolg is een budgettaire anorexia ten opzichte van de publieke diensten die verantwoordelijk zijn voor controle en handhaving. Vrijheid van ondernemen in combinatie met economische belangen betekent aftasten van de grenzen van wat nog veilig is, zowel in materiële als in personele zin. Ik kan erover meepraten. De voorzitter van de VNG, de heer Van den Berg zegt: "De veiligheid legt het dan nog al eens af tegen andere waarden als overlast, economische voorspoed en werkgelegenheid." De commissie-Oosting spreekt over een bestuurscultuur van afzien van handhaven. Burgemeester Mans spreekt over een sfeer van deregulering: "Niet lastig zijn voor bedrijven in het kader van werk, werk, werk. Dat was in heel Nederland het patroon." De Raad van State zegt het in het jaarverslag 2000 zo: "dat bij rampen de neiging bestaat het falen van de overheid vooral als incident te beschouwen. Onvoldoende wordt beseft dat het falen ook een uiting is van meer structurele problemen waarmee de overheid in haar functioneren worstelt." En vice-president Tjeenk Willink: "Een probleem ontstaat als de eigen afweging wel of niet uitvoeren, wel of niet handhaven niet meer wordt gemaakt of gemaakt kan worden wegens gebrek aan mensen, geld, deskundigheid en tijd."

Het probleem is niet zozeer het gebrek of een teveel aan regels of een gebrek aan goede regels als wel het gebrek aan politieke verantwoordelijkheid voor de publieke zaak. Zo zijn regels verworden tot een administratieve papieren veiligheid. Omwonenden die zich veilig wanen en er terecht op rekenen dat de overheid gewoon haar werk doet, komen dan bedrogen uit en verliezen zo hun vertrouwen in de politiek. Alleen heldere regels, afdoende informatie naar de bevolking over risicobedrijven in hun omgeving en effectieve overheidscontrole op de naleving kan dat vertrouwen geven. Daarin heeft de overheid lokaal en centraal gefaald. Ook na Culemborg, ook na de CMI-brand in Rotterdam, de ATF-brand in Friesland en de Cindu-ramp in Uithoorn; allemaal rampen die veroorzaakt zijn door een heel klein, lullig dingetje, een klepje dat bleef hangen of een verkeerd getypte receptuur.

Hoe kan dit falen in de toekomst worden voorkomen? Volgens de commissie-Oosting is een culturele revolutie in het openbaar bestuur nodig. Nu vind ik dit niet de gelukkigste uitdrukking, maar ik begrijp dat de commissie-Oosting wil dat er fundamenteel iets gaat veranderen. Vindt het kabinet dat ook? Zo ja, hoe stelt het kabinet zich dit dan voor? Delen de bewindslieden de mening van de SP dat het deregulerings- en verzelfstandigingsdenken, zeg: de terugtredende overheid, veel te ver is doorgevoerd? Moet de overheid in plaats van terugtreden niet juist weer gaan optreden door controle op naleving van regels en handhaving als zij worden overtreden? Moet er in plaats van gesnoeid niet juist extra geïnvesteerd worden in publieke diensten en inspecties die verantwoordelijk zijn voor controle, handhaving en preventie? Moet niet weer geïnvesteerd worden in de publieke zaak, een einde komen aan de neo-liberale koers die onder Lubbers III is ingezet en door twee paarse kabinetten voortgezet?

Het kabinet onderschrijft de conclusie van de commissie-Oosting dat een goede overdracht van aanwezige kennis en het op peil houden van expertise zijn bedreigd door reorganisaties, bezuiniging of terugtred. Welke conclusies trekt het kabinet uit die opmerking van de commissie-Oosting? In een interview met De Gelderlander las ik dat de minister van Binnenlandse Zaken altijd al zijn bedenkingen had bij de terugtredende overheid: "Ik pleitte in de jaren zeventig al voor een optredende overheid die keuzes maakt in het belang van de samenleving." Dat is mooi gesproken, maar graag verneem ik of hij deze zienswijze ook bij zijn collega's in het kabinet aantreft. Graag krijg ik een duidelijk antwoord. Zo niet, welke consequenties trekt hij daar dan uit?

Het kabinet doet maar liefst 92 voorstellen voor verbetering in het beleid. Veel daarvan kunnen rekenen op onze steun. Bij een paar plaatst mijn fractie kanttekeningen. Ik zal ze niet alle noemen, want daar is de tijd te kort voor. Dat gaat onder andere over het ontwerpvuurwerkbesluit. Niettemin een aantal opmerkingen.

Wat het bevolkingsonderzoek betreft heeft de overheid duidelijk geleerd van de Bijlmerramp. Chapeau!

Nog steeds blijft er een veelheid aan inspecties betrokken bij de controle op de vergunningverlening en -naleving. Dat moet anders. Dus stop de versnippering, zodat door bureaucratisch afschuiven te veel gedacht kan worden dat een ander het wel controleert, waardoor uiteindelijk niemand controleert. Wat wordt daaraan gedaan? Hoe kan een voorgestelde onafhankelijke technische adviesraad voor gevaarlijke stoffen die de commissie voor de preventie van rampen gaat vervangen, de samenwerking tussen de verschillende ministeries bevorderen, zodat beleid beter wordt afgestemd? Waarom zou zo'n commissie voor de preventie van rampen dat niet zelf kunnen, want die is al interdepartementaal?

Het kabinet wil de vergunningverlening, de controle en de handhaving met betrekking tot vuurwerkinrichtingen overhevelen van de gemeenten naar de provincies. Waarom? Wordt hiermee niet juist een extra bestuurslaag gecreëerd, die het woud van verantwoordelijkheden juist nog onoverzichtelijker maakt? Een woordvoerder van de provincie Groningen merkte over het gebrek aan deskundigheid op: "Wij hebben die deskundigheid niet, laat staan de gemeenten." Provincies leunen zwaar op het inschakelen van externe deskundigen. Waarom niet gezorgd dat juist gemeenten, en ook provincies, genoeg middelen hebben om voldoende mensen en deskundigheid in huis te halen om de kwaliteit van de lokale vergunningverlening en handhaving te kunnen bewaken?

Ik kom bij de financiële afwikkeling. Slachtoffers in Enschede moesten zelf uitzoeken voor welke schadevergoedingsregelingen zij in aanmerking kwamen. De uitbetaling gebeurde relatief laat. Velen bleven langdurig in onzekerheid; bovendien zijn er mensen buiten de boot gevallen. De minister-president beloofde ruimhartig te zijn met steun. Waarom is het kabinet niet bereid tegemoet te komen in andere dan materiële schade? Alle slachtoffers, die toch al zo zwaar zijn getroffen, dient een ellenlange juridische lijdensweg bespaard te blijven. De SP-fractie steunt de gemeenteraad van Enschede erin, dat er alsnog met spoed een schaderegeling voor immateriële schade moet komen. Graag verkrijg ik een reactie hierop van de desbetreffende bewindspersoon.

De SP-fractie heeft van het begin af aan meerdere malen aangedrongen op het instellen van een schadefonds. Waarom neemt het kabinet de aanbeveling van de commissie-Oosting niet over inzake een basisontwerp voor een financiële regeling bij rampen? Waarom is het kabinet niet bereid de Wet tegemoetkoming schade bij rampen en zware ongevallen aan te passen in de richting van de aanbevelingen van de commissie-Oosting? Graag verkrijg ik hierop een helder antwoord.

Op korte termijn moet er een grondige discussie gevoerd worden welke veiligheidsrisico's aanvaardbaar zijn en welke onaanvaardbaar zijn. De minister van VROM is bezig alle risico's in Nederland in kaart te brengen. Die kaart zou er in 2003 moeten zijn. Mijn verzoek is of dit niet volgend jaar kan. Is hij van plan om aan die risicokaart het voorzorgprincipe te verbinden, in die zin dat alle gevaarlijke bedrijven die met deze kaart in kaart gebracht worden, uit woonwijken dienen te verdwijnen? Met het ontwerpvuurwerkbesluit zal dit voor vuurwerkbedrijven al grotendeels gerealiseerd gaan worden. Maar hoe zit het met andere gevaarlijke bedrijven – explosiegevaar, giftige stoffen enz. – in of zeer nabij woonwijken? Dan gaat het om honderden risicovolle bedrijven in Nederland. Ik stel een aanscherping voor van de criteria voor bedrijven die vallen onder het Besluit risico's zware ongevallen, een aanscherping en uitbreiding naar transport over weg, spoor en water. Kan de regering een overzicht geven van het huidige aantal BRZO-bedrijven – ik meen dat het er 149 zijn – waar het betreft de relatie tot hun omgeving? Kan de regering daarbij aangeven of die omgeving ook goed is geïnformeerd over de risico's van deze bedrijven?

Burgers dienen volledig voorgelicht te worden over de gevaren van bedrijven in hun omgeving. Alle gevaarlijke bedrijven moeten wat ons betreft dan ook goed herkenbaar zijn: bewoners moeten geïnformeerd worden en het bedrijf zelf moet herkenbaar zijn. Dit kan bijvoorbeeld door middel van zichtbare tekens, zoals hotels dit doen met één of meerdere sterren. Hier kan het ook op de gevels van die bedrijven, met dezelfde kenmerken die op verpakkingen van gevaarlijke stoffen staan of op vrachtwagens met gevaarlijke stoffen: een doodskopje, een bommetje. Dit dient helder en duidelijk aangegeven te zijn, want dan had de bevolking van Enschede geweten: hier is een gevaarlijk bedrijf. Graag hoor ik van de minister van VROM hoe hij hierover denkt en of hij bereid is hiertoe een systeem te ontwerpen.

Geen woorden, maar daden, voorzitter. Dat is waar iedereen om vraagt. Het mag niet zo zijn dat het rapport van de commissie-Oosting, na een mea culpa van de regering, onder de volgende regering weer in een la verdwijnt. Daarom is het van het grootste belang dat het kabinet als de wiedeweerga aan de slag gaat. Is echter aanscherping van het beleid, na zulk ernstig politiek falen, voldoende om het vertrouwen van de burgers in de politiek te herstellen? De verantwoordelijke wethouders in Enschede vonden van niet en verbonden consequenties aan hun verantwoordelijkheid, of zoals wethouder Buursink het formuleert: "Ik wil laten zien dat het rapport van Oosting ertoe doet."

Bij de presentatie van het kabinet sloot minister De Vries niet uit dat er ministers opstappen. Volgens hem is de ministeriële verantwoordelijkheid totaal, zonder mitsen en maren.

Ministeriële verantwoordelijkheid is niet persoonsgebonden en dat is niet voor niets. Bij het overnemen van een departement is elke nieuwe minister verantwoordelijk voor de erfenis van zijn voorganger, in dit geval zelfs voorgangers. Wat ons betreft moet er een einde komen aan de "sorry"-democratie. Het kan niet met een schuldbekentenis worden afgedaan. Verantwoordelijkheid krijgen is iets anders dan verantwoordelijkheid nemen. Graag zou ik dan ook van alle hier aanwezige bewindspersonen horen, hoe zij hun ministeriële verantwoordelijkheid voor het functioneren van hun departement zien.

Regels moeten aangescherpt en verbeterd worden en er moet een betere coördinatie komen. Dat is allemaal prachtig, maar, zoals ik reeds zei, er is een Besluit risico's zware ongevallen. Als dat wordt aangescherpt en inderdaad toegepast wordt in de praktijk, worden er werkelijke stappen gezet. Op basis van die bestaande regelgeving moeten de omwonenden van gevaarlijke bedrijven immers adequaat geïnformeerd worden.

De heer Van der Steenhoven (GroenLinks):

Mevrouw de voorzitter! Twee citaten van bewoners uit Enschede die de ramp van nabij hebben meegemaakt, hebben mij bijzonder getroffen. Ik wil die hier graag voorlezen. Het eerste citaat is van een moeder van een jong Turks gezin op bezoek bij haar schoonvader aan de Tollenstraat: "Toen kwamen wij erachter dat het de vuurwerkfabriek was die wij dan als papierfabriek kenden. Toen werd de hele straat vol, iedereen kwam om te kijken. Wie zou nou weten dat het einde erg zou aflopen (een grote ramp)? Later kwam de brandweer, politie, ambulance. De hele lucht werd zwart."

Het tweede citaat: "13 mei 2000, een dag om nooit meer te vergeten. De dag dat ik mijn ziel heb verloren en nu bijna een jaar later heb ik hem nog steeds niet terug kunnen vinden. Ik, een vrolijke, altijd in de weer zijnde, actieve maar vooral sterke vrouw, ben veranderd in een lusteloze, liefst thuiszittend, emotioneel persoon, die zich dagelijks moet aanpakken om af te wassen, te stofzuigen of om naar buiten te gaan om boodschappen te doen."

Ook voor mijn fractie blijft het moeilijk te bevatten wat er nu bijna een jaar geleden in Enschede is gebeurd. Voor veel mensen moet het zijn geweest alsof de wereld verging. Als je een bezoek gebracht hebt aan de verwoeste wijk, heb je gezien dat de wereld voor veel bewoners uit Enschede inderdaad vergaan is: 22 doden, 900 gewonden, een compleet verwoeste wijk en duizenden hulpvragen waren het gevolg. Hoe heeft dit kunnen gebeuren? Wie is hiervoor verantwoordelijk? En kunnen we dit soort rampen voorkomen? Dat zijn de vragen waarop iedereen antwoord wil.

De eerste reacties van het kabinet zijn snel en adequaat. Al in de eerste dagen na de ramp komt de minister van Binnenlandse Zaken met het besluit om een onafhankelijk onderzoek naar de ramp in te stellen. Reeds op 26 mei wordt de commissie-Oosting ingesteld. Hier is duidelijk geleerd van de Bijlmerramp. De manier waarop het eindrapport is ontvangen en ermee omgegaan wordt, bevestigen het belang van deze aanpak: één allesomvattend, onafhankelijk en gezaghebbend onderzoek! Ik sluit mij aan bij alle complimenten die door de voorafgaande sprekers aan de commissie-Oosting zijn gemaakt.

De conclusie van de commissie liegt er niet om: Er zijn drie verantwoordelijke: het bedrijf SE Fireworks, de lokale overheid en de landelijke overheid. Zij alle drie hebben gefaald in de bescherming van de bevolking tegen deze ramp. Het kabinet onderschrijft deze conclusie en neemt alle aanbevelingen over. Ook de GroenLinks-fractie is het eens met de analyse en de conclusies van de commissie-Oosting. Waar en bij wie ligt de verantwoordelijkheid? vraagt de commissie-Oosting zich op blz. 222 van het eindrapport af. Vervolgens antwoordt zij: "De korte samenvatting hierboven roept een beeld op waarin velen verantwoordelijk zijn. Als ieder van hen anders had gehandeld op de punten waarop de commissie kritiek heeft gegeven, had dat kunnen leiden tot een situatie waarin de ramp zich niet kon voordoen."

De directie van SE Fireworks zal strafrechtelijk worden vervolgd, het bedrijf is als eerste verantwoordelijk voor het ontstaan van de ramp. De lokale overheid heeft haar verantwoordelijkheid geaccepteerd en met name twee wethouders van de gemeente Enschede zijn naar aanleiding van het rapport van de commissie-Oosting opgestapt. Onze fractie wil hier onze waardering uitspreken voor deze beslissing. Het gaat wat ons betreft om het nemen van de politieke verantwoordelijkheid en niet om een persoonlijke schuldbekentenis. Deze stap geeft inhoud aan die politieke verantwoordelijkheid en laat zien, dat het niet-functioneren van delen van de overheid consequenties heeft en deze stap is bovendien een scherp signaal voor alle ambtenaren. Verder kan het opstappen van bestuurders het geschonden vertrouwen in de overheid herstellen en is daarom een belangrijk instrument in onze politieke democratie.

Wat vandaag en morgen in het parlement vooral aan de orde is, is de verantwoordelijkheid van de derde partij: de landelijke overheid. Daarbij gaat het om de rol van de ministers en hun ministeries, het veiligheidsbeleid, het vergunningenbeleid, de handhaving, de controle en de politieke verantwoordelijkheid. Hier kan ook niet voorbij worden gegaan aan de rol van het parlement zelf. Ook de Tweede Kamer heeft naar aanleiding van de ramp in Culemborg geen actie ondernomen en dit tekent de politieke nonchalance ten aanzien van veiligheid.

Dertig pagina's met actiepunten bevat de brief van het kabinet als reactie op het rapport van de commissie-Oosting. Allemaal verstandige en noodzakelijke veranderingen om te herstellen wat in de afgelopen jaren is fout gegaan. Maar betreffen zij ook datgene wat de commissie-Oosting een van de oorzaken van de ramp noemt: de verstoppingen in het leervermogen van de overheid? Hoe kon het gebeuren dat alle informatie over de oorzaken van de vuurwerkramp Culemborg in de archieven en de bureauladen is verdwenen? Dat de twee meest betrokkenen ministeries, Defensie en Verkeer en Waterstaat, die dagelijks te maken hadden met vergunningverlening en de handhaving van vuurwerkopslag en het transport van vuurwerk, in al die jaren geen enkele keer hebben bedacht dat de Culemborgzaak iets te maken had met hun dagelijks werk? Wat is de garantie dat de volgende keer anders wordt gehandeld? Na elke ramp of calamiteit zijn er voornemens, de onvermijdelijke rapporten met aanbevelingen en worden ambtenaren opgezadeld met een gigantische hoeveelheid werk. Maar na een jaar of een half jaar zijn er andere problemen en nieuwe politieke prioriteiten en is het weer back to normal. Kortom, hoe zorgen we ervoor dat er iets structureel verandert, dat er geleerd wordt van fouten, dat de stammenstrijd tussen ministeries en het afschuiven van verantwoordelijkheden stopt, dat ambtenaren beseffen dat ze voor één overheid werken en dat het niet uitmaakt hoe het ministerie heet? Hoe voorkomt de overheid het ontstaan van een vacuüm zoals dit het geval was bij vuurwerkopslag? Daarop zou ik graag een antwoord van de regering hebben? Hoe gaan we dat doen?

Mijn fractie is tot de conclusie gekomen dat cultuur- en structuurveranderingen niet uitsluitend van binnenuit tot stand komen. Wij menen dat daar externe druk voor nodig is. Voor die druk kan de burger zorgen door goed geïnformeerd te worden over vergunningen, bedrijfsprocessen en gevaarlijke stoffen. De overheid moet die informatie op internet zetten of op een andere manier verspreiden, zodat iedereen die kan raadplegen en zonodig vragen kan stellen of actie kan ondernemen. GroenLinks bepleit een wettelijke verplichting voor alle overheden voor het bijhouden van een register met potentieel gevaarlijke bedrijven en instellingen en het daarover actief informeren.

De overheid moet verder responsief worden, reageren op signalen van buiten over veiligheid en risico's en daar actie op ondernemen. Juist het serieus nemen van vragen en klachten door de overheid kan de kloof tussen bureauambtenaren en de praktijk van vergunningverleningverlening verkleinen. Een bewoner in de buurt van de vuurwerkfabriek schreef aan het gemeentebestuur: er klopt iets niet met de opslag van vuurwerk. Hoe wrang is het dan een brief te krijgen waarin staat: uw brief is geen bezwaarschrift en kan daarom niet in behandeling worden genomen? GroenLinks wil dat alle overheden de wettelijke verplichting krijgen een loket te openen waar burgers met hun vragen, suggesties en klachten terechtkunnen, dat toeziet op adequate behandeling van die signalen en daarover actief aan burgers apporteert.

Tot slot kan ook het parlement externe druk realiseren door bijvoorbeeld twee keer per jaar een departement door te lichten op responsiviteit en transparantie. De Nationale ombudsman zou daarbij op verzoek van de Kamer een belangrijke rol kunnen spelen. De ombudsman doet wel vaker onderzoek naar aanleiding van klachten over structurele problemen in het functioneren van de overheid krachtens artikel 15 van de Wet op de ombudsman. De ombudsman zelf heeft onlangs aangegeven dergelijk onderzoek als een van zijn belangrijkste taken te zien. GroenLinks wil dat de ombudsman een stevige basis en voldoende capaciteit krijgt om uit eigen beweging onderzoek te doen naar structurele problemen in het functioneren van de overheid.

Mevrouw Scheltema-de Nie (D66):

Als ik het mij goed herinner, hebben wij indertijd het instituut Nationale ombudsman juist ingesteld voor het behandelen van klachten van burgers. Ik begrijp van u dat het totaal anders moet worden: de ombudsman moet maar departementen doorlichten. De ombudsman zei dat zelf overigens ook. Ik ben het er absoluut niet mee eens. Hoe ziet u dat dan? Moet er voor de klachten van burgers een andere instantie komen?

De heer Van der Steenhoven (GroenLinks):

Ik vind uw reactie wat kort door de bocht. Ik heb helemaal niet gezegd dat de ombudsman moet stoppen met het behandelen van klachten. Vaak zijn klachten van burgers, zeker als die in groten getale komen, een signaal dat bepaalde delen van de overheid niet functioneren. Het heeft dan een structureel karakter. Het is juist goed dat de ombudsman zich dan verdiept in de structurele fouten die in het functioneren van de overheid zijn ontstaan, zodat er een advies kan worden gegeven hoe in de toekomst die klachten van burgers kunnen worden voorkomen.

Mevrouw Scheltema-de Nie (D66):

Dat doet onze ombudsman tot nu toe. Als ik te kort door de bocht gaat, komt dat overigens door uw inbreng. Ik kan het niet anders zien. U zegt: twee keer per jaar moet het parlement een departement doorlichten; de ombudsman kan daarbij helpen. Dat betekent toch een reëel andere taakinvulling van de ombudsman. Is dat uw bedoeling?

De heer Van der Steenhoven (GroenLinks):

In mijn perceptie is het een vervolg op de taken die de ombudsman nu al heeft en voor een deel ook uitvoert. Gevraagd of ongevraagd kan de ombudsman onderzoek doen naar het niet functioneren van onderdelen van de overheid. Ik wil het alleen uitbreiden en er een planmatig karakter aan geven door bijvoorbeeld twee keer per jaar een rapport van de ombudsman te bespreken waarin specifiek wordt ingegaan op de vraag hoe een onderdeel van de overheid functioneert naar aanleiding van de behandeling van klachten van derden, responsiviteit en transparantie van de overheid. Op die manier ontstaat er een externe druk via de Kamer op het ministerie om daar goed mee om te gaan.

Wat de commissie-Oosting naar voren brengt over de rol van de overheid als vergunningverlener en handhaver spoort met de kritiek die te beluisteren is bij de Raad van State. In verschillende bewoordingen wordt in het jaarverslag van de Raad van State gesteld dat door deregulering, privatisering, bezuiniging en het uitplaatsen van overheidstaken de overheid niet meer in staat is om naleving van haar eigen regels en wetten af te dwingen. Daarbij komt dat in de cultuur van de afgelopen tien jaar het bedrijfsleven als hoeder van onze welvaart niet te veel in de weg mocht worden gelegd. Ik citeer het jaarverslag 2000 van de Raad van State: "Het paste in het beleid van de laatste twintig jaar waarin veel problemen binnen de overheid niet werden opgelost maar uitgeplaatst." De grote vraag is hoe dit proces kan worden gekeerd. Die vraag wil ik nadrukkelijk stellen aan de regering. Het is van belang dat de Nederlandse gedoogcultuur daarbij wordt betrokken. De gezamenlijke politieke jongerenorganisaties schreven in een brief aan het kabinet en de Kamer: "Gedogen lijkt een consequente optie om geen beslissing te hoeven nemen. Daardoor verliest de politiek zijn gezag, machtspositie en geloofwaardigheid, en snijdt zij zichzelf in de vingers. Wil de regering en de Kamer oprechte politiek bedrijven, dan gedoogt zij niets meer." Zonder dit laatste advies letterlijk te willen overnemen, duidt de verwording van de gedoogcultuur, of in dit geval het eindeloos polderen, ook in het geval van Enschede en SE Fireworks op de fundamentele misvatting dat overleg en zelfregulering in alle gevallen te prefereren valt boven heldere normering en handhaving. Het gemak waarmee verschillende keren de vergunning in Enschede werd aangepast aan de hoeveelheid vuurwerk waarvan het bedrijf vond dat het er wel bij kon, past in het beeld van vergunning en handhaving waar wij echt helemaal van af moeten.

De kwestie is derhalve: hoe komen wij tot een overheid die de door haar gestelde regels weer controleert en handhaaft? Iedereen is voor minder regels. Ook wat onze fractie betreft zijn er te veel regels van verschillende overheidslagen, die elkaar soms tegenspreken en tegenwerken, bijvoorbeeld de gebruiksvergunning en de milieuvergunning bij SE Fireworks, waardoor beide niet echt goed worden aangepakt en kunnen functioneren. Het langs elkaar heen werken van overheidsdiensten en bestuurslagen heeft ook te maken met de al jaren durende discussie over de bestuurlijke organisatie. Het uitblijven van keuzes over bijvoorbeeld de rol van regiobesturen en de verantwoordelijkheden ten opzichte van provincie en gemeente werkt die onduidelijkheid in de hand. Wie gaat nu wat doen en hoe is de democratische controle gewaarborgd? Voor burgers en bedrijven moeten wij toe naar één loket voor vergunningverlening en -handhaving. Daarachter moeten de verantwoordelijkheden helder geregeld worden. Wat doen de gemeenten? Wat is de rol van de provincie? Wat gaat de inspectie doen? Wij willen daarbij een helder verhaal over de door het kabinet voorgestane taakverdeling en bijbehorende financiën.

Veiligheid wordt steeds belangrijker in een vol land met vele functies en een grote afhankelijkheid van techniek en grootschaligheid. Veiligheid heeft ook in toenemende mate een prijs. Wij krijgen het niet voor niets. Veiligheidsbeleid is daarom een politieke zaak, waarin politieke keuzes belangrijk zijn. Neem Schiphol. Dat gaat de komende jaren verder groeien, als het aan de meerderheid van de Kamer ligt. Maar het wordt wel veiliger, aldus de minister. Een norm voor de kans op grote ongelukken, zoals de Bijlmerramp, een groepsrisico, wordt niet geformuleerd, niet voor het vliegverkeer en niet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor.

De overheid moet eerlijk zijn. Ook veiligheid heeft een prijs. Als wij die prijs als samenleving willen betalen, kunnen wij daarvoor kiezen, maar dan wel met alle informatie op tafel en met open ogen een besluit nemen. Het gaat er dus om wat veiligheid ons waard is. De commissie-Oosting zegt dat wij ons bij vuurwerk moeten afvragen of het economisch nut niet veel te gering is om dergelijke risico's te nemen. Is de regering bereid om vanaf nu deze relatie tussen economisch belang en veiligheidsrisico's beter in beeld te brengen, daar normen voor te formuleren en die te handhaven? GroenLinks wil bij activiteiten als het laten rijden van een chloortrein, vuurwerk en opslag van gevaarlijke stoffen uitgaan van een effectbenadering. Vaak zijn er alternatieven voor stoffen of voor vervoer, of is het economisch nut gering. De GroenLinks-fractie wil dat de nieuwe rampen- en ongevallenraad een inventarisatie maakt van die risico's waarmee onze samenleving geconfronteerd wordt. De raad kan er vervolgens een preventiebeleid op formuleren.

Het kabinet en met name minister Pronk heeft voortvarend gewerkt aan een vuurwerkbesluit. Het ligt bij de Kamer en onze fractie kan zich er in grote lijnen in vinden. Het besluit is in de geest van het rapport van de commissie-Oosting: veiligheid staat voorop en er is dankbaar gebruikgemaakt van de bevindingen over massa-explosiviteit en classificatie van vuurwerk. Er worden echter alweer tegengeluiden waargenomen. Het besluit zou te streng zijn. De branche kan het explosieve 1.1-vuurwerk zelf wel uitbannen. Die twintig meter bij consumentenvuurwerk zijn ook niet nodig. Ook in de politiek worden dit soort geluiden al gehoord. Ik vind het een vreselijke onderschatting van de lessen van Culemborg en Enschede en tekenend voor de foute cultuur rond veiligheid. Ook hier willen wij de prijs niet betalen, laat staan dat wij het aan de burgers willen uitleggen, terwijl dat keihard nodig is. Wat vindt het kabinet en met name de minister van VROM van deze geluiden over het vuurwerkbesluit?

Ik kom op de import van vuurwerk. In China vallen wekelijks doden en gewonden bij de productie van vuurwerk. Vuurwerk wordt geproduceerd op scholen – kinderarbeid dus. Onlangs is nog een school de lucht ingevlogen. Daar komt nog bij dat China weigert om informatie te geven over de classificatie van vuurwerk. Wij willen eerlijk vuurwerk, geen slachtoffers, geen kinderarbeid. Zeker zolang China medewerking weigert aan classificatie-informatie, willen wij naar een importverbod.

Het kabinet komt met tal van maatregelen om de coördinatie te verbeteren, maar geeft geen sjoege op de hamvraag naar de bestuurlijke inbedding. De structuren blijven. Waar de politie regionaal georganiseerd is, de brandweer gemeentelijk-provinciaal en de geneeskundige hulpverlening weer regionaal ontstaat de vrees dat de rampenbestrijding bureaucratiseert in plaats van aan slagkracht wint. De vraag is of de bestaande bestuurlijke inbedding niet tot een versnippering van verantwoordelijkheid, kennis, capaciteit en financiële mogelijkheden leidt, waardoor de afzonderlijke eenheden er niet meer in slagen om hun verantwoordelijkheden in de toekomst te waarborgen. Het NIBRA vreest dat de huidige bestuurlijke inbedding van de brandweer geen garantie vormt voor het afdoende kunnen organiseren van veiligheid in onze samenleving. Is het niet tijd om alles in één bestuurlijke structuur onder te brengen?

Ook als de rijksoverheid haar werk gedaan had zoals verwacht mocht worden, had een situatie kunnen ontstaan waarin de ramp zich had kunnen voordoen. Op het Rijk rust een zware verantwoordelijkheid. Wat is de rol geweest van de verschillende ministeries? In de eerste plaats is er de enorme fout met betrekking tot Culemborg. Zes departementen hebben gefaald om lessen te trekken uit het onderzoek naar de ramp. Het is vooral ongelofelijk dat de ministeries die vaak betrokken waren bij de beoordeling van vervoer en opslag van vuurwerk, Defensie en Verkeer en Waterstaat, de uitkomsten van het onderzoek, de niet deugdelijke classificatie en het massa-explosief zijn van verschillende soorten bij elkaar, niet gebruikt hebben voor bijvoorbeeld de beoordeling van de situatie bij SE Fireworks. Na 1991 zijn er verschillende aanvragen voor vergunningen van dat bedrijf beoordeeld. Het is ook ongelofelijk dat op het ministerie van Justitie de brief aan de top van dat ministerie in het archief verdwijnt, zonder verder actie te ondernemen. Verder hebben het ministerie van VROM, met name het Bureau externe veiligheid, en het ministerie van BZK ook niets gedaan met Culemborg.

Ik kom op de rol van de verschillende ministeries. Het ministerie van VROM heeft jaren gesproken met de vuurwerkbranche om tot een wettelijke regeling te komen. Die regeling heeft veel te lang op zich laten wachten. De branche zelf is met een regeling gekomen die, gezien de inhoud, terecht door het ministerie is afgewezen. Het valt het ministerie echter wel te verwijten dat het toen zelf geen eigen wet of verordening gemaakt heeft, maar de boel de boel heeft gelaten. Het Bureau externe veiligheid en de commissie Preventie rampen hebben behoorlijk zitten slapen. Voor de ramp in Enschede verdwenen de verslagen en de adviezen onder in de la. De advisering en handhaving rond vuurwerk werden in feite overgelaten aan Defensie en AMV, waarmee nauwelijks contacten werden onderhouden. Bovendien ging er een slecht signaal uit van de bezuinigingen op de inspectie. Gelukkig heeft deze minister die bezuinigingen bij zijn aantreden ongedaan gemaakt en handhaving weer tot prioriteit gemaakt.

Ik kom op het ministerie van BZK. De brandweer loopt in het hele land achter de feiten aan. De gebruikersvergunning die sinds 1993 feitelijk voor elk bouwwerk noodzakelijk is en waarop de brandweer haar plannen moet baseren, wordt in de praktijk niet of nauwelijks toegepast, zo blijkt uit het interim-rapport van de commissie-Alders. Preventiebeleid komt niet van de grond, óf door gebrek aan politieke prioriteit óf door geldgebrek. Daarbij speelt ook nog het niet uitvoeren van de motie-Wagenaar om meer geld voor preventie uit te trekken. Hoe bestaat het dat signalen over deze situatie via de brandweerinspectie niet op de tafel van de minister van BZK belanden? Of is dat wel gebeurd en, zo ja, waarom is er dan geen actie ondernomen? De GroenLinks-fractie wil dat het ministerie van BZK zorgdraagt voor de ontwikkeling van een samenhangend kwaliteitssysteem met bindende criteria voor de brandweerzorg. De rol van BZK als verantwoordelijk en coördinerend departement voor veiligheid en rampenbestrijding verdient naar het oordeel van de GroenLinks-fractie aanscherping. Het beeld dat wij nu hebben, is er een van totale versnippering over vele ministeries zonder duidelijke verantwoordelijkheid. De Directie brandweer had de wettelijke plicht om naar aanleiding van Culemborg de gemeenten te adviseren en de nodige richtlijnen uit te vaardigen. De beperkte capaciteit, de kerntakendiscussie, de efficiencyoperatie en de decentralisatie aan het begin van de jaren negentig vormen voor onze fractie een onvoldoende antwoord op de tekortgeschoten systeemverantwoordelijkheid van dit ministerie. Moet het ministerie van BZK niet worden omgedoopt tot het ministerie van binnenlandse zaken en integraal veiligheidsbeleid om aan te geven hoe belangrijk dit beleid voor de toekomst moet worden?

Het ministerie van Verkeer en Waterstaat was, zoals gezegd, direct betrokken bij het toezicht op vuurwerk. Reorganisaties en bezuinigingen hebben er mede voor gezorgd dat de kennis over vuurwerkgevaar niet op orde was. Ook het onderzoek naar het eigen handelen in deze zaak riekt. De RVI heeft een rapport over het eigen functioneren een halfjaar achtergehouden voor de commissie-Oosting. Het rapport van de afdeling HBS over het functioneren van de RVI inzake de controle op Fireworks keert bovendien niet terug in de eindrapportage van de RVI. Hoewel er volgens het kabinet geen feiten zijn achtergehouden, vraagt mijn fractie zich af welke bewoordingen en kwalificaties uit het eindrapport zijn weggelaten. Hoe zit het eigenlijk met het vervoer van andere gevaarlijke stoffen waar dit ministerie de verantwoordelijkheid voor draagt? Als wij daar vragen over stellen, krijgen wij tamelijk nietszeggende brieven terug, terwijl wij tegelijk constateren dat de minister van VenW in de media uitspraken doet over de chloortrein en daarmee het onderhandelingsproces dat de minister van VROM met AKZO voert, openlijk frustreert. Hoe belangrijk vindt deze minister van VenW de zorg voor veiligheid eigenlijk? Schiphol mag groeien, maar de minister belooft meer veiligheid. De discussie over het transport van gevaarlijke stoffen per spoor duurt al veel te lang. Het vertrouwen in de minister wordt zo wel erg op de proef gesteld.

De Dienst materieel KL van het ministerie van Defensie was verantwoordelijk voor de wettelijke taak om de gemeente advies te geven over vuurwerkopslag. Deze dienst haalde die adviestaak, de directe adviezen aan SE Fireworks en de controle daarop jarenlang door elkaar. In 1997 en 1999 is in de vergunningen van AMV aanzienlijk afgeweken van de in de richtlijnen genoemde vereisten ten aanzien van de constructie en de onderlinge afstand tussen de bewaarplaatsen. Het bureau AMV deed concessies ten aanzien van het eigen beleidskader. Zijn adviezen over vergunningen hadden een compromiskarakter en het bureau ging akkoord met de feitelijk afwijkende situatie ten opzichte van de beschikkingen. De commissie-Oosting heeft het hier over belangenverstrengeling, en verwijt het bureau AMV ondeugdelijke adviezen te hebben gegeven. Ook was hier sprake van een bezuiniging van vier naar twee adviseurs, een reorganisatie die de kwaliteit van het werk verregaand heeft aangetast. Dit had ernstige consequenties, want bij dit bureau zat de enige expertise in heel Nederland. Niemand kon dit werk overnemen. Medio 1999 zijn er door de gemeenten, waaronder Enschede, dan ook veel klachten geuit over het functioneren van dit bureau. Hebben die klachten de minister nooit bereikt? Hoe was het in hemelsnaam mogelijk dat de minister niet op de hoogte was van het bestaan van dit bureau, terwijl er wel op bezuinigd kon worden?

De GroenLinks-fractie is van mening, dat gezien de rol van deze vier departementen er een zware bestuurlijke verantwoordelijkheid ligt bij de verschillende ministers en hun voorgangers. Hoe zien de ministers en de staatssecretarissen dit? Hoe zwaarwegend zijn hun verantwoordelijkheden over het gebeuren in Enschede? Niet in termen van schuld, maar bestuurlijk. Is het niet al te gemakkelijk, zich te verschuilen achter bezuinigingen en reorganisaties, efficiencyoperaties of kerntakendiscussies, of het gebrek aan capaciteit op het ministerie van BZK, het geloof in marktwerking en het op afstand zetten van cruciale overheidstaken in de jaren tachtig en negentig? Hoe denken de verantwoordelijke ministers en staatssecretarissen de noodzakelijke veranderingen, de culturele omslag binnen de overheid te bereiken, en het vertrouwen van veel burgers in de overheid, dat door deze ramp ernstig is geschaad, terug te winnen? Wat vinden zij van de mogelijkheden om dit te bereiken? De twee Enschedese wethouders hebben hun conclusies getrokken en zijn afgetreden. Dit is immers één van de mogelijkheden om het vertrouwen in de overheid te herstellen. Hebben de verschillende ministers dit overwogen? Zo nee, waarom niet en zo ja, waarom heeft men daar uiteindelijk toch niet voor gekozen? Is binnen het kabinet gesproken tussen de betrokken ministers over de ministeriële verantwoordelijkheid en de positie van elk van de leden, gezien het feit dat zoveel verschillende ministers een rol hebben gespeeld bij de totstandkoming van de ramp? Is daarbij ook gesproken in de sfeer van zelf te nemen of daaraan te verbinden conclusies? Ik kan mij voorstellen dat die vraag zich bijvoorbeeld heeft voorgedaan bij de minister en de staatssecretaris van Defensie. Als je ziet dat de beide wethouders in Enschede zijn afgetreden, met name omdat zij vonden dat zij verantwoordelijk waren voor het niet-functioneren van de handhaving, die regelrecht te maken had met de adviezen van bureau Milan, is de vraag of dat voorbijgekomen is bij de beide bewindslieden van Defensie, toen zij hoorden van het aftreden van beide wethouders.

Er duiken steeds meer geluiden op, ook in deze Kamer, om de overheid ook strafrechtelijk te kunnen vervolgen. De minister van Justitie laat nu een onderzoek doen naar deze mogelijkheid. Op dit moment verhindert het tweede Pikmeer-arrest dit. Denkt de regering niet dat de roep om strafrechtelijke vervolging van de overheid alleen maar sterker zal worden, naarmate de ministeriële verantwoordelijkheid als democratisch principe minder wordt genomen? Graag een reactie daarop.

Terug naar het begin: de getroffen bewoners en ondernemers. De minister-president heeft gezegd dat niemand in Enschede slechter mag worden van de ramp. Maar het kabinet wil geen letselschade vergoeden aan particulieren die onvoldoende verzekerd zijn. Aan de toegezegde ruimhartige steun is volgens het kabinet voldaan, onder meer door de voorstellen van de commissie-Van Lith de Jeude over te nemen. Het kabinet ziet geen rol in tegemoetkoming aan andere dan materiële schade, en verwijst door naar de bijstand. Verder houdt het vast aan het kader in de Wet tegemoetkoming schade bij rampen en zware ongevallen, waarbij de volledige schade door de aansprakelijke partijen moet worden betaald. Wil het kabinet werkelijk wachten op de rechtszaken tegen SE Fireworks? De gang via de rechter duurt jaren, en leidt tot frustraties en psychische problemen bij veel betrokkenen. Het belang van schadeherstel is groot voor de verwerking van de ramp. Wij ontvangen brieven waaruit naar voren komt dat het nog niet goed zit met de toezegging van het kabinet dat niemand erop achteruit mag gaan. Wij hebben stellig het idee dat nog veel bewoners tussen wal en schip vallen. Wij denken ook dat het kabinet dit niet wil, en dat het de intentie heeft, dit goed te regelen voor de slachtoffers. Maar de praktijk is vaak hard en er zijn vele regels die oplossingen in de weg staan. Wij willen dat het kabinet aangeeft, hoe het deze problemen voor de slachtoffers zoveel mogelijk gaat oplossen.

Als het antwoord niet duidelijk is, overwegen wij in tweede termijn een motie op dit punt.

De beraadslaging wordt geschorst.

De voorzitter:

We zullen morgen na de middagpauze het antwoord van de regering krijgen.

Sluiting 19.25 uur

Naar boven