Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Wijziging van de Wet op de Geneesmiddelenvoorziening en de Wet op de economische delicten in verband met de aanwijzing als economisch delict van illegale handel in de geneesmiddelen, zulks mede ter verbetering van de bestrijding van doping in de sport (27261).

De algemene beraadslaging wordt geopend.

De heer Atsma (CDA):

Mevrouw de voorzitter! Net als elders worden ook in Nederland op grote schaal legale en illegale geneesmiddelen vervaardigd, in de handel gebracht of uitgevoerd door onbekenden. Voor een deel worden deze middelen gebruikt ter verhoging van een sportprestatie, zowel in de wedstrijdsport als in de recreatieve sport. Ook worden deze middelen wel gebruikt voor, noem het maar, het bereiken van een cosmetische doelstelling. Er zijn sterke aanwijzingen dat de handel in – de illegale handel, zo men wil – en het gebruik van doping toeneemt en dat er sprake is van een toenemende invloed van de criminaliteit.

Een van de problemen is dat de omvang van het totale illegale circuit niet duidelijk in beeld is gebracht. Via de reguliere dopingcontroles, die inmiddels binnen alle takken van sport in Nederland worden gehouden, ontstaat voor een deel een inzicht in de problematiek. Controles zijn wat ons betreft echter ook noodzakelijk buiten het segment van de topsport, met name in de breedtesport en de recreatiesport. Wij hebben hier eerder al eens voor gepleit. Met verwijzing naar het Necedo-onderzoek van enkele jaren geleden kan bijvoorbeeld ook prioriteit worden toegekend aan het controleren in sportscholen en fitnesscentra. Kortom, fundamenteel onderzoek naar handel in en gebruik van dopinggeduide middelen is wat ons betreft noodzakelijk. Wij komen hierop in tweede termijn wellicht nog terug. Aanscherping van de mogelijkheden, met het oog op de Wet op de geneesmiddelenvoorziening en de Wet op de economische delicten, juichen wij dan ook van harte toe. Hierdoor wordt het in elk geval mogelijk dat je een actievere bestrijding van de handel in dopinggeduide middelen krijgt. Waarom is dit zo belangrijk? De sport zelf kan maatregelen nemen tegen dopingzondaars, maar kan niets of nauwelijks iets doen tegen lieden die zich bezighouden met het aanbieden, verstrekken en toedienen van dopingmiddelen. Ook sportscholen en fitnesscentra staan wat dat betreft met de rug tegen de muur. Wij hebben daarom een aantal vragen en suggesties naar aanleiding van het voorstel dat door het kabinet aan de Kamer is voorgelegd.

Het is jammer dat het wetsvoorstel niet betrekking heeft op de illegale handel in en het verstrekken van diergeneesmiddelen. Bij diergeneesmiddelen kan men denken aan tal van hormonen en anabolen. Ook dit zijn middelen die binnen een aantal takken van sport gretig aftrek vinden.

Een andere optie is dat je probeert, een koppeling te maken met de lijst met dopinggeduide middelen die jaarlijks door het Internationaal Olympisch Comité (IOC) wordt vastgesteld. Kan dit bijvoorbeeld door middel van een algemene maatregel van bestuur waarbij, afhankelijk van de internationale wijziging, jaarlijks aanpassingen worden aangebracht?

Een andere vraag die er naar onze mening toe doet, is de vraag of Justitie na de voorgenomen wetswijziging bereid is, een hogere prioriteit toe te kennen aan het opsporen van dopingnetwerken. Als dat niet gebeurt, moet je heel snel de conclusie trekken dat de voorgestelde wetswijziging in feite voor een deel een lege huls is en dat het een beetje gaat lijken op symboolwetgeving. Daar voelen wij absoluut niet voor.

Als het gaat om dopinggeduide middelen en de aanpak die door het kabinet wordt bepleit, hechten wij er verder aan dat je nog meer streeft naar uniformiteit in beleid binnen de Europese Unie en, nog liever, in mondiaal verband. Het internationaal antidopingbureau (WADA), waar de staatssecretaris regelmatig te gast is, kan een prima platform bieden om dit nog eens nadrukkelijk onder de aandacht te brengen. Het is namelijk een feit, dat op dit punt de wetgeving in alle landen alle kanten uitholt of vliegt, en dat is jammer.

In de schriftelijke ronde hebben wij gevraagd wat de mogelijkheden zijn om iets te kunnen doen aan de handel in de betreffende middelen via internet. Het kabinet is op dat punt optimistisch, maar onze vraag is of dit optimisme wel gerechtvaardigd is. Welke instrumenten zijn er voorhanden als je werkelijk iets wilt doen? Ik doel nu niet alleen op het optreden tegen de internethandel binnen Nederland en wellicht binnen Europa, maar ook op de internethandel die vanuit Amerika en tal van andere landen richting ons land wordt gevoerd.

Voorzitter! Het wetsvoorstel richt zich onder meer op het door onbevoegden in bezit hebben en verstrekken van geneesmiddelen. De rol van bevoegden – daarbij kan men denken aan de artsen en de apothekers – blijft bij de verstrekking van doping geduide middelen buiten beeld. Onderzoek door het al eerder genoemde Necedo heeft enkele jaren geleden al duidelijk gemaakt, dat ook binnen de wereld van de artsen nogal bereidheid bestaat om, al dan niet terecht, middelen te verstrekken die eigenlijk niet verstrekt zouden moeten worden. Is de staatssecretaris met ons van mening dat het bij het maken van nadere afspraken wellicht zinvol is te letten op de positie van de sportartsen en meer in het bijzonder op die van de Vereniging voor sportgeneeskunde? Zou je door middel van het toekennen van een certificaat aan een arts niet iets kunnen doen? Deze vraag geldt temeer, daar in het geval van doping de sportwereld zelf met lege handen staat. Zij moet als het ware de handen omhoog steken als bij de doping artsen betrokken zijn. Vaak komt het voor dat die artsen niet zijn aangesloten bij de Vereniging voor sportgeneeskunde. Wat ons betreft is er dan ook sprake van een hiaat en moet op korte termijn aan deze kwestie aandacht worden besteed.

Voorzitter! Op deze vragen zouden wij graag nog een reactie van het kabinet krijgen teneinde het probleem iets kleiner te kunnen maken en de oplossing iets dichterbij te kunnen brengen.

De heer Rijpstra (VVD):

Mevrouw de voorzitter! De bestrijding van doping heeft in Nederland altijd veel aandacht gekregen. Het antidopingbeleid is nog niet af. Ik ga ervan uit, dat in de voor de zomer uit te brengen nota Sport en gezondheid zeker aandacht aan dopingmisbruik zal worden besteed. Voorlichting over doping is van groot belang en zij dient niet allen richting sporters te gaan, maar ook richting de huisartsen, paramedici en begeleiders. Ik zie hier eveneens een belangrijke taak weggelegd voor de sportartsen in Nederland en ik hoop dat de erkenning van sportgeneeskunde tot een klinisch specialisme binnen nu en enkele maanden een feit zal zijn. Hierbij zal men zich zeker gesteund weten door deze Kamer.

Mevrouw de voorzitter! De voor ons liggende wetswijziging heeft onze instemming. Met name het onderbrengen van de overtredingen van de Wet op de geneesmiddelenvoorziening bij de Wet op de economische delicten moet de handel in dopingmiddelen in Nederland – het schijnt daarbij om 150 à 200 mln. gulden te gaan – en de illegale productie daarvan tegengaan. Er zijn tevens aanwijzingen, dat criminele organisaties betrokken zijn bij deze illegale productie en handel. Mijn vraag aan de minister van Justitie is: wordt, als deze wet in het Staatsblad staat, prioriteit gegeven aan de opsporing van illegale geneesmiddelen en aan het oprollen van criminele organisaties? Heeft dit prioriteit bij het OM? Wat is precies de doelstelling van deze wetswijziging? Wanneer kunnen wij resultaat verwachten? Kan hiervoor voldoende menskracht worden ingezet?

Mevrouw de voorzitter! Nederland kan niet alleen de illegale productie van en de handel in doping aanpakken. Het plan van de Europese Commissie om de bestrijding van doping in de sport aan te pakken, is een stap in de goede richting. Er wordt gekozen voor een driesporenbenadering, waarbij het oprichten van een internationaal agentschap voor de bestrijding van doping, maar zeker ook het geven van een communautaire dimensie aan de bestrijding van doping, er uitspringen. Het is van groot belang dat in Europa overal op dezelfde wijze met het dopingvraagstuk wordt omgegaan. Mijn fractie wil zowel bij de minister als bij de staatssecretaris aandringen op het bevorderen daarvan in hun gebruikelijk Europese overleggen.

De derde component is evenwel zeker niet minder van belang. Die betreft de ethische kant van de sport. In het kader van deze wetswijziging voert een discussie daarover te ver, maar ik wil gezegd hebben dat sporters en met name jonge sporters beschermd moeten worden. Wat dat betreft, zijn de aanbevelingen om in contracten met sporters bepalingen over doping en het verbod om doping te gebruiken op te nemen, zeker navolging waard.

Mevrouw de voorzitter! De VVD-fractie is van mening dat Nederland de afspraken op Europees niveau nakomt. Maar er kan meer worden gedaan, al dan niet in Europees verband. Ik noem de intensivering van het onderzoek naar dopingmiddelen, opsporingsmethoden, de gevolgen van doping voor de gezondheid en naar doping als sociaal-economisch verschijnsel. Ook het gebruik maken van programma's op het gebied van onderwijs, scholing en voorlichting moeten die groepen meer kennis over doping geven. Alle mogelijkheden die de programma's voor samenwerking op het gebied van politie en justitie in Europa bieden, moeten gebruikt worden. De voorlichting, met name over de geneesmiddelen, dient geïntensiveerd te worden.

Mevrouw de voorzitter! Ter afronding sluit ik mij aan bij een formulering van de Europese Commissie. Zij stelt, dat Europa een voortrekkersrol vervult in de bestrijding van doping. De werkzaamheden van de EU moeten een versterking en ondersteuning vormen voor deze strijd tegen doping, zodat sport weer haar ware ethische dimensie vindt en een basis vormt voor de waarden waarvoor de sport als instrument voor de maatschappelijke integratie, de verbetering van de gezondheid en als leerschool voor het leven staat.

Mevrouw Ravestein (D66):

Mevrouw de voorzitter! Vanmiddag behandelen wij een klein maar belangrijk wetsvoorstel. Er is sprake van een toenemende illegale handel in dopingmiddelen. Het rapport Handel in doping van het Nederlands Centrum voor Dopingvraagstukken was in dat opzicht alarmerend; het gaat om bedragen van 150 mln. tot 200 mln. gulden. Daar komt nog bij, dat bij die illegale handel steeds vaker criminele organisaties betrokken zijn.

De opsporingsbevoegdheden houden hiermee geen gelijke tred, zo blijkt uit het rapport Opsporing overtredingen Wet op de geneesmiddelenvoorziening. Om die reden wordt de illegale handel en productie van dopingmiddelen strafbaar gesteld in de Wet op de economische delicten en wordt de strafmaat fors verhoogd. De maxima voor boete en gevangenisstraf gaan flink omhoog, zowel voor de overtredingen als voor de misdrijven.

De fractie van D66 steunt dit wetsvoorstel. De onderbrenging van de illegale handel en productie van doping bij de Wet economische delicten vind ik een logisch gevolg van de toename in die handel en de betrokkenheid van criminele organisaties daarbij. De verhoging van de maximale strafmaat is daarom op zichzelf ook terecht. De straffen zoals die nu worden voorgesteld, passen veel meer bij georganiseerde criminaliteit. Ik kan mij voorstellen, dat de huidige ƒ 10.000 boete ingeval van een misdrijf niet echt afschrikt. Belangrijker is wellicht, dat de opsporingsbevoegdheden als gevolg van die verhoogde strafmaat worden uitgebreid. Het is goed, dat verbeurdverklaring, aanhouding buiten heterdaad, het doorzoeken van de woning en het opnemen van telecommunicatie ook ingezet kunnen worden tegen de illegale handel en productie van geneesmiddelen.

Voorzitter! Ik vond de beantwoording door de staatssecretaris van de vraag over de mogelijkheden om de illegale handel via Internet aan te pakken wat aan de magere kant. Handel via Internet is immers bij uitstek mondiale handel. Daarover heb ik dan ook drie korte vragen.

Welke mogelijkheden zijn er om binnenlandse providers aan te pakken die dit soort handel faciliteren? Hoe zit dat in het geval het om een buitenlandse provider en site gaat? Zijn of worden daar internationale afspraken over gemaakt?

De voorzitter:

De heer Atsma heeft deelgenomen aan het schriftelijk verslag. Ik moet dan ook constateren, dat vele vragen die nu gesteld worden eigenlijk in de schriftelijke behandeling thuishoren. Ik hoop, dat de staatssecretaris en de minister straks de Kamer toch van een antwoord kunnen voorzien!

Mevrouw Hermann (GroenLinks):

Voorzitter! De collega's die tot nu toe hebben gesproken, hebben het vooral gehad over de bestrijding van doping. Deze wetswijziging, waar de fractie van GroenLinks zeer positief tegenover staat, duidt de bestrijding van doping aan als "mede", omdat het eigenlijk om de illegale handel in geneesmiddelen gaat. Dat is een onderwerp dat, ook al is de bestrijding van doping belangrijk, toch wat wijdere implicaties heeft. Juist gisteren viel daarover een uitgebreid te lezen in NRC Handelsblad, waarin gerefereerd werd aan een rapport van de International narcotics control board. Dat rapport waarschuwt tegen het groeiende probleem van overconsumptie van medicinale narcotica die verslaving en lichamelijk en mentaal lijden tot gevolg kan hebben. De geneesmiddelenconsumptie neemt mondiaal in hoog tempo sterk toe. Wij zijn daar in Nederland ook mee bezig, omdat wij door de beperking van het aantal geneesmiddelen dat uitsluitend op recept geleverd wordt, in wezen de mogelijkheid voor eigen keuze onder eigen verantwoordelijkheid van mensen stimuleren. Dat is een van de redenen waarom er meer geconsumeerd wordt. Irregulier is dat veel middelen die eigenlijk bij de receptcategorie horen, via internet toch aan de particulier geleverd worden. Daarmee omzeilt die particulier de medische lijnen.

Verder vinden wij het zeer zorgwekkend dat er, internationaal gezien, misbruik gemaakt wordt van het vertrouwen dat mensen in geneesmiddelen stellen. Artsen zonder grenzen meldt regelmatig dat er nepmiddelen gemaakt worden die in geneesmiddelendoosjes gedaan worden en verkocht worden als waren zij echt. Wij steunen dan ook het voornemen om de Wet op de geneesmiddelenvoorziening en de Wet op de economische delicten zodanig aan te passen dat illegale handel in geneesmiddelen wordt aangemerkt als economisch delict. Wij vragen ons echter wel af hoe het in dit verband zit met de handel via internet. Ook willen wij weten hoe het zal gaan met de handhaving en de opsporing van illegale praktijken met geneesmiddelen in internationaal verband.

Tot slot wil ik graag een reactie van de bewindslieden horen op de vier aanbevelingen van de International narcotics and control board. Die aanbevelingen zijn:

  • - apothekers en artsen zouden scherper gecontroleerd moeten worden;

  • - producenten zouden moeten worden gestraft, als zij internationale restricties op direct klantgericht adverteren aan hun laars lappen;

  • - overheden zou wetten moeten introduceren die paal en perk stellen aan illegale verkoop via internet;

  • - burgers zouden beter voorgelicht moeten worden over de gevaren van excessief medicijngebruik.

De heer Oudkerk (PvdA):

Voorzitter! De PvdA-fractie heeft geen vragen gesteld in de schriftelijke voorbereiding van dit wetsvoorstel en dat zal zij nu dus ook niet doen. Ik spreek vast uit dat wij kunnen instemmen met het voorgelegde wetsvoorstel. Er moet mij nu echter een ding van het hart. Ter voorbereiding van dit debatje heb ik gisteravond internet bezocht. Ik zal hier niet alle websites noemen waarop je de meest obsolete, gevaarlijke en in Nederland al lang verboden rommel met het intypen van je creditcardnummer kunt bestellen en vervolgens, althans volgens die sites, binnen 24 uur in huis kunt hebben. Ik weet trouwens niet of dat echt kan, want ik heb het niet uitgeprobeerd. Ik ben echter nogal somber gestemd over een en ander. Wij kunnen in Nederland een hoop doen aan providers. In debatten met de minister van Volksgezondheid hebben wij hier ook al eens over gesproken. De vraag is echter welke hefbomen wij hebben om de zaak internationaal enigszins aan banden te leggen. Wellicht kan de staatssecretaris mijn somberheid een beetje wegnemen.

Staatssecretaris Vliegenthart:

Voorzitter! Ik dank de Kamer voor haar inbreng in eerste termijn. Ik stel vast dat het wetsvoorstel als zodanig niet zoveel discussie oproept. Er zijn vooral veel vragen gesteld en opmerkingen gemaakt naar aanleiding daarvan. Het spreekt voor zichzelf dat de heer Korthals zal ingaan op alles wat betrekking heeft op het opsporings- en vervolgingsbeleid, en dat ik de vragen die op het dopingbeleid betrekking hebben, zal beantwoorden.

Het tegengaan van dopinggebruik is in Nederland een verantwoordelijkheid van de sportsector zelf. Het overheidsbeleid is erop gericht om de sportbonden met subsidieregelingen te stimuleren, hier daadwerkelijk werk van te maken. Bonden dienen een adequaat dopingreglement te hebben en dienen ook een bepaald aantal controles uit te oefenen. Zij leveren ook zelf informatie en geven voorlichting aan de sporters en hun omgeving over het dopinggebruik. De sportbonden worden daarin weer ondersteund door organisaties als het Necedo en Doconed, die weer door de overheid worden ondersteund. Een andere belangrijke pijler in dat antidopingbeleid is de internationale afstemming en samenwerking. Er is gememoreerd dat het WADA een belangrijke stap is voor een effectievere samenwerking in internationaal verband ter bestrijding van het dopinggebruik. Het is ook een unieke samenwerking tussen de sportsector, IOC, bonden en landelijke overheden. In dat kader is het de bedoeling dat dat het nationale antidopingbeleid in de landen, dat inderdaad op een aantal fronten per land verschilt, beter op elkaar wordt afgestemd en dat beter wordt samengewerkt. De nationale bevoegdheden op de verschillende terreinen blijven echter wel intact.

Een tweede belangrijke pijler is de voorlichtings- en educatiepoot. Er moet voor worden gezorgd dat een ieder voldoende geïnformeerd is over alle aspecten die hiermee samenhangen. De inbreng vanuit de EU in het WADA wordt gewaarborgd door de twee bestuurszetels die wij in dat kader hebben. Wij zien ook dat de samenwerking binnen EU-verband op dat terrein verder toeneemt. Dat zal de komende jaren niet anders zijn.

Het andere element in het dopingbeleid is de bestrijding van de handel in doping. Dat is een primaire verantwoordelijkheid van de overheid. Het wetsvoorstel, zoals wij dat vandaag behandelen, draagt daaraan bij. Het is al gememoreerd dat de werkgroep-Vree in mei 1999 met haar rapport heeft aangetoond dat de huidige mogelijkheden tekortschieten en dat aanscherping van het juridische instrumentarium nodig is om te komen tot een effectieve aanpak van de bestaande handel in "dopinggeduide middelen". Overigens heeft het wetsvoorstel een wat bredere strekking. Het gaat namelijk over illegale handel en productie van geneesmiddelen. Geneesmiddelen zijn natuurlijk niet per definitie doping. Bij doping gaat het om stoffen die prestatiebevorderend zijn en die in hun gebruik schadelijk kunnen zijn voor de gezondheid. De reikwijdte van het wetsvoorstel is dus breder dan alleen dopingproducten. Met dit wetsvoorstel geven wij dan ook invulling aan de verplichting uit artikel 4, lid 1, van de Europese conventie, namelijk om, wanneer daar aanleiding toe is, op nationaal niveau ook maatregelen te nemen en regelingen te treffen ter beperking van de beschikbaarheid, het verkeer, het bezit, de invoer, de verspreiding en verkoop, alsmede van het gebruik in de sport van verboden dopingmiddelen en dopingmethoden en in het bijzonder van anabole steroïden. Dat is het kader waarbinnen dit wetsvoorstel gezien moet worden.

Ik stel vast dat iedereen de aanscherpingen op dat vlak van harte toejuicht. De heer Atsma heeft nog wel gevraagd hoe het zit met de diergeneesmiddelen. Zoals u weet, is verleden jaar, tijdens de voorbereiding van dit wetsvoorstel, een discussie gevoerd over de vraag of wij moeten wachten op de discussie bij LNV over het onder deze wet brengen van de diergeneesmiddelen. Er was toen echter sprake van een zekere spoed om de aanscherping van de regelgeving op dit vlak tot stand te brengen. Dat is de reden geweest waarom de diergeneesmiddelen erbuiten zijn gebleven. Er zal op dat vlak uiteraard ook actie moeten volgen. Het lijkt mij echter verstandig als de minister van LNV de Kamer verder informeert over de procedures, zoals die gevolgd worden om voor de diergeneesmiddelen striktere regelingen te gaan hanteren. Inhoudelijk verschillen wij niet van mening.

De heer Atsma vroeg ook nog of de IOC-lijst aan deze wet gekoppeld zou kunnen worden, al dan niet in de vorm van een algemene maatregel van bestuur. Dat is een ingewikkelde kwestie. Dat kan niet zo maar. Dit wetsvoorstel is gericht op het bestrijden van illegale handel en productie van geneesmiddelen. Die geneesmiddelen als zodanig zijn geen doping. In sommige takken van sport zijn sommige middelen prestatiebevorderend, in andere takken van sport echter niet. Aan het onder de werking van dit wetsvoorstel brengen van de IOC-lijst zitten allerlei haken en ogen die misschien tot onoplosbare problemen leiden. Dat komt omdat die geneesmiddelen in een aantal gevallen juist toegepast moeten worden, omdat zij genezend werken en een totaal andere functie hebben dan het bevorderen van prestaties. Het is bijna ondoenlijk, aan te geven waarin het verschil zit tussen reguliere, medicinale toediening of doping. In verschillende takken van sport kan de werking bovendien verschillen. Wij weten dat bij sommige preparaten de mate waarin het wordt toegediend, bepalend is voor het prestatiebevorderende effect. De mate waarin het schadelijk is voor de volksgezondheid kan per preparaat verschillen. Daarin zijn bovendien allerlei ontwikkelingen gaande. Het lijkt mij daarom echt ondoenlijk, aan dit wetsvoorstel met zijn zeer specifieke doelstelling, het gebruik van bepaalde middelen via een AMvB te verbinden. De lijst van het IOC is sterk in ontwikkeling en zal vaak moeten worden aangepast. Ook dat leidt tot ingewikkelde situaties.

De heer Atsma (CDA):

Ik heb ook gezegd dat de lijst misschien jaarlijks moet worden bijgesteld. De staatssecretaris zegt echter dat op de IOC-lijst veel middelen staan die daar niet horen. Dat is misschien juist. Maar wat is de inzet van de staatssecretaris binnen het WADA waarin zij pleitbezorger is voor het voeren van campagne om dopinggebruik tegen te gaan?

Staatssecretaris Vliegenthart:

Mijn inzet is, te komen tot een zeer actief antidopingbeleid binnen de sport en dat tegen producten die binnen de betreffende takken van sport prestatiebevorderend zijn, zeer intensief wordt opgetreden, ook vanuit de georganiseerde sport zelf. Men is daar heel nadrukkelijk mee bezig, zoals de heer Atsma weet.

Vorig jaar is tijdens het IOC-congres te Lausanne intensief gesproken over het feit dat wat in de ene tak van sport een prestatiebevorderend middel is, dat in de andere tak van sport niet is. Dat is een van de redenen waarom wij in Nederland de verantwoordelijkheid voor het aanpakken van doping bij de georganiseerde sport zelf leggen. De overheid dwingt hen daartoe, omdat als zij geen eigen dopingbeleid ontwikkelt, zij in de portemonnee wordt gepakt. Dat heeft ertoe geleid dat alle sportbonden een dopingbeleid op poten hebben gezet en intensief controleren. Zo werken wij in internationaal verband. Er is een grote groep landen die de verantwoordelijkheid op deze wijze bij de georganiseerde sport legt. Een aantal aspecten kan in internationaal verband samenhangend worden aangepakt. Dat doen wij ook.

Voorzitter! Deze wet richt zich op het strafbaar stellen van de illegale handel in geneesmiddelen en het vervaardigen en produceren van dergelijke middelen. De reikwijdte van deze wet is veel breder dan wat als doping gekwalificeerd zou kunnen worden. Deze wet en hetgeen de heer Atsma stelt, hebben wel iets met elkaar te maken. De samenhang bestaat uit de doping, maar een dergelijke lijst past niet als een AMvB in deze wet.

De heer Atsma (CDA):

Mij lijkt dat er wel degelijk een relatie is. De memorie van toelichting gaat bijna uitsluitend over als doping beschouwde middelen en de wijze waarop iets aan de handel daarin kan worden gedaan.

Staatssecretaris Vliegenthart:

Het heeft inderdaad iets met elkaar te maken.

De heer Atsma (CDA):

Meer dan zo maar een klein beetje.

Staatssecretaris Vliegenthart:

De kern van het verschil is dat het in het ene geval gaat om het strafbaar stellen van illegale vervaardiging, productie en handel en in het andere geval gaat het om het gebruik door sporters. Dat zijn twee verschillende elementen. Wij hebben in Nederland het gebruik van doping niet wettelijk geregeld. In sommige andere landen is dat wel gebeurd, maar wij vinden dat niet wenselijk. Wij vinden het bestrijden van doping een belangrijke verantwoordelijkheid van de georganiseerde sport. Daarin zit dus het verschil.

Dan kom ik bij het aspect van de artsen en de sportartsen. Bij de beroepsuitoefening van artsen en hun eventuele betrokkenheid bij het voorschrijven van doping zijn de richtlijnen inzake het medisch handelen van belang. Wij weten dat de KNMG daar richtlijnen voor heeft opgesteld. Die richtlijnen gelden voor iedere arts, dus ook voor de sportarts. De positie van de sportarts is dus niet anders dan die van elke andere arts. Zij zijn gehouden aan die richtlijnen en in het geval van het niet respecteren daarvan kan het medisch tuchtrecht daarop van toepassing zijn. In die richtlijnen ligt vast dat men medicijnen alleen maar mag voorschrijven als daar een medische indicatie voor is. Bij het gebruik van doping is er geen sprake van een medische indicatie, maar van het willen bevorderen van de prestatie. Ik denk dat wij met de richtlijnen die wij hebben en het tuchtrecht daaromheen voldoende waarborgen hebben voor het aanpakken van degenen die het voorschrijven, zoals de heer Atsma en de heer Rijpstra zeiden.

Dan is er nog een aantal vragen gesteld over het internet en de handel in doping. Met dit wetsvoorstel pakken wij de strafbare feiten in Nederland aan. Ook handel van Nederlandse handelaren via het internet kan langs die weg aangepakt worden. Dit wetsvoorstel ziet daar ook op toe. Gesignaleerd wordt dat het geen consequenties heeft voor buitenlandse producenten of handelaars die vanuit het buitenland daarin handelen. Dat is natuurlijk de consequentie van het feit dat onze wet- en regelgeving alleen van toepassing is op de situatie in Nederland. De bevoegdheden reiken dus niet verder. Dat wil niet zeggen dat wij niets doen aan het internationale karakter van die handel. Op operationeel niveau werken de verschillende opsporingsinstanties in internationaal verband intensief samen in het kader van het opsporen en vervolgen van de desbetreffende handel. Dat loopt dan alleen via samenwerking tussen die instanties. Ik denk dat de minister van Justitie daar iets meer over kan zeggen in het kader van de samenwerking ter bestrijding van criminele organisaties, want dat loopt eigenlijk naadloos in elkaar over. In ieder geval is er internationaal een "Permanent Forum International Pharmaceutical Crime" waaruit blijkt dat die samenwerking ook daadwerkelijk bestaat.

Dan wil ik nog wat zeggen tegen de heer Oudkerk, die gisteren zijn computer heeft aangezet. Wij hebben bij de hoofdinspectie voor de gezondheidszorg ook een inspecteur die zich specifiek bezighoudt met het verwerken van signalen omtrent de handel in geneesmiddelen op internet. Voor de Nederlandse handel zijn natuurlijk onverkort de bepalingen van deze wet van toepassing. Daarmee wordt natuurlijk ook systematisch gesignaleerd wat er aan ontwikkelingen is en voorzover nodig en mogelijk wordt dat in internationaal verband aangepakt. Het is een thema dat ons op verschillende fronten zorgen baart. De komende jaren zullen wij verder moeten bezien hoe dat soort zaken ook in internationaal verband effectiever kan worden aangepakt.

De heer Rijpstra heeft uitvoerig gesproken over een aantal aanvullende elementen die nodig zijn, waaronder intensivering van het voorlichtingsbeleid. In de nota Kansen voor topsport hebben wij al een intensivering opgenomen voor het antidopingbeleid en in de nota Sport, bewegen en gezondheid zullen wij terugkomen op dopinggebruik in andere situaties. Ik verwacht dat wij ook daar voorstellen voor intensivering van de aanpak zullen kunnen doen.

Mevrouw Hermann heeft gisteren een interessant artikel in de krant gelezen, met een aantal ongetwijfeld zeer belangwekkende zaken die betrekking hebben op het geneesmiddelendossier. Omdat niet al die zaken onder mijn competentie vallen, stel ik mij voor de desbetreffende vragen door te geleiden, opdat bekeken kan worden of wij daar al dan niet schriftelijk op dienen te antwoorden, dan wel of het aansluit bij beleid dat al in gang is gezet op terreinen als geneesmiddelenvoorziening en reclame. Die thema's zijn de afgelopen periode intensief aan de orde geweest.

Minister Korthals:

Voorzitter! Uiteraard ben ik verheugd dat alle sprekers het eens zijn met de overheveling van de strafbaarstelling van de illegale dopinghandel van de Wet op de geneesmiddelenvoorziening naar de Wet economische delicten. Dat ligt ook voor de hand, omdat het hier het bedrijfsmatige karakter van een misdrijf betreft en het ook grote economische schade voor de industrie met zich kan brengen. Dit heeft in de eerste plaats een strafverhoging tot gevolg, van zes maanden naar zes jaar. Bovendien kan nu een boete worden opgelegd van ƒ 100.000 in plaats van ƒ 10.000 en ook dat maakt nog wel wat uit. Ik ga ervan uit dat dit een afschrikwekkende werking zal hebben op degenen die zich hier in de praktijk mee bezig zouden willen houden. Bovendien geeft de wetgever hiermee een signaal dat het om een ernstig delict gaat dat dan ook serieus dient te worden bestreden.

Het is goed om nog even in herinnering te roepen wat het belangrijkste gevolg van deze wetswijziging is waar het gaat om het opsporingsinstrumentarium. De verhoging van de maximumstraf tot boven vier jaar gevangenisstraf betekent dat verschillende dwangmiddelen van het Wetboek van Strafvordering ter beschikking komen. Ik denk dan met name aan aanhouding buiten heterdaad, huiszoeking buiten heterdaad en het aftappen van telecommunicatie. Het ontbreken van deze dwangmiddelen is tot nu toe in de opsporingspraktijk een serieuze belemmering voor de bestrijding van de dopinghandel gebleken. Het betekent in de praktijk dat die zaken waar enig redelijk vermoeden is en die ook al bekend zijn, daadwerkelijk langs deze weg kunnen worden opgespoord en bestreden. Het is ook de bedoeling van het openbaar ministerie om dat te gaan doen.

De wijziging van de Wet op de geneesmiddelenvoorziening en de Wet economische delicten is dan ook een belangrijke stap voorwaarts in de aanpak van productie, handel en distributie van dopingsproducten. Het is nu van belang deze wetgeving af te ronden. Zoals al gezegd, zal het openbaar ministerie overgaan tot onmiddellijke opsporing en verdere vervolging van die zaken die min of meer op de plank liggen. Bovendien is het van belang dat het openbaar ministerie een traject aangeeft voor de manier waarop dit gestalte zal krijgen. Prioriteiten stellen is niet altijd even gemakkelijk, maar nu in de wet wordt vastgelegd dat dit zo belangrijk is, mag worden aangenomen dat dit prioriteit zal hebben in het beleidsplan voor 2002. Ik zal hierover nog overleg voeren met het OM. De tussenperiode zal kunnen worden gebruikt voor het opstellen van een analyse van de aard en omvang van de illegale productie en handel. De heer Atsma wees er terecht op dat daarover te weinig bekend is. Het jongste rapport hierover dateert van 1998. Ook toen was er niet een volkomen helder beeld, terwijl de ontwikkelingen daarna erg snel zijn gegaan. Ik verwacht dat die analyse zal duiden op een substantiële problematiek en daarom zal er sprake moeten zijn van een strafrechtelijke aanpak. Hierbij is natuurlijk ook in het geding de capaciteit van OM en de politie. Het resultaat van de besprekingen en de plannen op dit punt zal ik de Kamer doen toekomen.

De heer Atsma (CDA):

Voorzitter! Ik dank de bewindslieden voor de uitvoerige antwoorden. Het is jammer dat het aspect van de diergeneesmiddelen niet is meegenomen, maar ik ben blij dat de staatssecretaris het onder de aandacht zal brengen van minister Brinkhorst. Er zijn relaties met de sport in het algemeen – overigens zijn er nogal wat diergeneesmiddelen die volgens mij niet onder de Wet op de geneesmiddelenvoorziening vallen – maar ook zijn er natuurlijk de problemen in de sector van de dierhouderijen. Ik noem in dit verband het gebruik van hormonen.

Wat betreft de internetproblematiek heb ik vooral gedoeld op derde landen. Dit probleem valt in Nederland en in de andere EU-landen redelijk goed af te dekken. Het is echt een drama wat je allemaal op internet tegenkomt.

Er worden kennelijk nogal wat geneesmiddelen verwerkt in energierepen, sportvoeding en dergelijke, hetgeen heeft geleid tot positieve resultaten van enkele dopingcontroles. Wordt daarop gecontroleerd? Het kan natuurlijk niet de bedoeling zijn dat sporters – amateurs en professionals – als gevolg van voedingssupplementen stoffen in hun lichaam krijgen die verboden blijken te zijn.

Ik ben zeer ingenomen met de mededeling van de minister dat prioriteit zal worden gegeven aan bestrijding van de handel. Dat zou ik het liefst vooraf willen laten gaan door een onderzoek naar de omvang van de handel en het gebruik van de middelen in de sport. Daartoe dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat er onvoldoende zicht is op het gebruik van dopinggeduide middelen binnen de top- en breedtesport, alsmede binnen de recreatiesport;

van mening dat het gebruik van dopinggeduide middelen ter verbetering van de sportprestatie moet worden ontmoedigd en tegengegaan;

overwegende dat preventieve maatregelen en acties aan kracht kunnen winnen bij meer inzicht in de omvang van het gebruik van dopinggeduide middelen in Nederland;

verzoekt de regering, onderzoek te doen naar het gebruik van en deAtma handel in dopinggeduide middelen in Nederland en de Kamer over de uitkomsten daarvan op korte termijn, bij voorkeur voor het najaarsreces, te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Atsma, Rijpstra en Ravestein. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 6 (27261).

De heer Rijpstra (VVD):

Voorzitter! Namens de VVD-fractie dank ik de minister en de staatssecretaris voor hun antwoorden. Het is duidelijk dat het hun ernst is met de aanpak van de handel in en productie van illegale geneesmiddelen. Het accent lag vanmiddag vooral op de doping. Ik ben blij dat de minister heeft toegezegd dat hij in het overleg met het Openbaar Ministerie zal kijken naar de prioriteitenstelling in het beleidsplan 2002. Hij zal daarbij de capaciteit van het Openbaar Ministerie en natuurlijk ook van de politie bezien. De analyse zal op korte termijn plaatsvinden, zodat er volgend jaar efficiënt gewerkt kan worden. Voor mijn fractie is dat reden om een motie die op dit punt was opgesteld niet in te dienen. De minister heeft immers heel duidelijk aangegeven op welke wijze hij te werk zal gaan. Dat stemt ons tevreden.

Mevrouw Hermann (GroenLinks):

Voorzitter! Ik dank de bewindslieden voor hun heldere uitleg. Ook al heeft de staatssecretaris een toezegging gedaan op dit punt, doe ik haar nog eens expliciet het volgende verzoek. De memorie van toelichting is vooral toegespitst op het onjuist dan wel illegaal gebruik van geneesmiddelen in de dopingcontext. Kan zij ook aandacht besteden aan het verdere gebruik, in het zogenaamde "fun circuit" en in het frauduleuze circuit, ook in internationaal verband? De staatssecretaris was eerder ook al zo vriendelijk om in de marge van haar verhaal op dit onderwerp in te gaan.

Staatssecretaris Vliegenthart:

Voorzitter! De heer Atsma bracht een nieuw element in de discussie, namelijk de kwestie van voedingspreparaten en het al dan niet prestatiebevorderende karakter ervan door bepaalde toevoegingen. Wij kunnen lang en breed hierover discussiëren, maar ik stel voor om eerst over dit onderwerp met de minister van VWS te overleggen. Het betreft een zeer ingewikkeld vraagstuk, omdat de toevoegingen als zodanig absoluut niet schadelijk of prestatiebevorderend hoeven te zijn. In een bepaalde hoeveelheid kan inname van die toevoegingen wel daartoe leiden. Natuurlijk is het verplicht om informatie over de inhoud op de verpakking te zetten. Wij kennen allemaal het voorbeeld van het flesje Natterman. Al jaren is bekend dat dit middel bepaalde effecten heeft en dat men het niet moet gebruiken als men aan wedstrijden meedoet. Toch zijn er nog mensen die Natterman slikken. Er zijn meer van dat soort voorbeelden. Daarnaast zijn er middelen die prestatiebevorderend werken en in bepaalde takken van sport niet worden toegestaan, maar die door burgers gewoon worden geslikt. Ik noem bijvoorbeeld cafeïne. Dagelijks nemen wij dat in grote hoeveelheden tot ons om de dag door te komen. Wij worden daar niet voor gestraft, maar in sommige takken van sport kan dat wel het geval zijn. Deze voorbeelden tonen het ingewikkelde karakter aan van dit vraagstuk. Ik stel evenwel voor dat wij op dit onderwerp terugkomen.

De heer Atsma heeft mede namens een aantal collega's een motie ingediend. Ik was van plan om voor de zomer een nota Sport, beweging en gezondheid uit te brengen. Ik kondigde al aan daarin met een aantal voorstellen te komen, onder meer op dit terrein. Het gevraagde onderzoek komt overeen met een van mijn voornemens in het kader van die nota. Het was mijn bedoeling om het in de nota aan te kondigen. Welnu, bij deze de toezegging dat wij dat zullen gaan doen.

De voorzitter:

Daarmee lijkt mij de motie overbodig te zijn geworden.

De heer Atsma (CDA):

De motie wel, maar het antwoord was niet overbodig.

De voorzitter:

U trekt de motie in?

De heer Atsma (CDA):

Ja.

De voorzitter:

Aangezien de motie-Atsma (27261, nr. 6) is ingetrokken, maakt zij geen onderwerp van beraadslaging meer uit.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Op een later tijdstip zal over het wetsvoorstel worden gestemd.

Sluiting 16.45 uur

Naar boven