Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Wijziging van artikel 45 van de Politiewet 1993 in verband met het stellen van regels ten aanzien van het vermogen van de regio's (27039).

De algemene beraadslaging wordt geopend.

Mevrouw Scheltema-de Nie (D66):

Voorzitter! Het voorstel tot wijziging van artikel 45 van de Politiewet is in omvang omgekeerd evenredig aan de impact ervan. Het wetsvoorstel beoogt de minister te machtigen om bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels te geven betreffende vermogen van de politieregio's. Als een regio niet aan die regels voldoet, kan de minister besluiten tot vermindering van de algemene bijdrage aan het korps. Het kabinet stelt een ruime, vrijwel blanco delegatie voor en vraagt daarmee om een groot blijk van vertrouwen dat de verevening van vermogens bij of krachtens algemene maatregel van bestuur goed geregeld zal worden. Over de wijze waarop worden in de memorie van toelichting en in de nota naar aanleiding van het verslag wel enkele tipjes van de sluier opgelicht, maar er zullen ongetwijfeld nog vele keuzes moeten worden gemaakt. Hoe een en ander in concreto zal uitpakken, blijft in de schoot van de toekomst verborgen. Dat een concrete uitwerking wel eens tot onaangename verrassingen kan leiden, bleek al eerder. In een overleg met de minister in november 2000 over de aanbevelingen van de Stuurgroep implementatie politiezorg kwamen ongewenste krimpeffecten van het nieuwe budgetverdeelsysteem aan de orde. Limburg-Zuid en Gooi en Vechtstreek waren daarvan de dupe. De minister zegde toen toe, regiospecifieke omstandigheden als grensoverschrijdende criminaliteit en waterrijkheid nader onder de loep te zullen nemen. Heeft hij dat al gedaan en wat zijn de uitkomsten?

Alleen al omdat de effecten zo verschillend kunnen zijn, kan ik instemmen met het verzoek van de fractie van de PvdA om van de algemene maatregel van bestuur een voorhang-algemene maatregel van bestuur te maken. Ook wij willen graag de vinger aan de pols houden, zeker ook om te zien hoe het proces van verevening van vermogens zich voltrekt en welke gevolgen het voor de regio's heeft. Onvermijdelijk zullen ook bij de uitvoering problemen rijzen. Dat vinger aan de pols houden, kan het beste gebeuren aan de hand van een rapportage over de uitvoering van de algemene maatregel van bestuur, want aan een droge technische opsomming van hetgeen in die maatregel staat heb je natuurlijk niet zoveel. Het gaat erom te weten wat de knelpunten in de praktijk zijn. Kan de minister toezeggen, ons te rapporteren over de uitwerking van de algemene maatregel van bestuur op de diverse regio's?

Voorzitter! Het spreekt de D66-fractie aan dat er eindelijk iets wordt gedaan aan de grote verschillen in vermogen tussen de politiekorpsen. Niet voor niets drongen wij daar al in 1996 in de motie-De Graaf op aan. Wij zijn blij dat er nu echt iets wordt gedaan. Ook is het goed dat er regels zullen worden opgesteld voor vermogensbeheer en dat daarbij wordt aangesloten bij hetgeen daarvoor onlangs voor alle lagere overheden is geregeld. Korpsen beheren publiek geld dat voor politiezorg is bedoeld en niet voor beleggingen, laat staan voor riskante beleggingen.

Het is goed dat wordt geprobeerd om de vermogensposities van de korpsen op een gelijk niveau te brengen. Over de wijze waarop dit is gedaan, heb ik echter nog een aantal vragen. Het mag dan zo zijn dat op grond van de aanbevelingen van de STIMP zal worden gewerkt, er resteren nog steeds wat onduidelijkheden.

De korpsen krijgen tot 2003 de tijd om hun vermogens op peil te brengen, dat wil zeggen: te brengen binnen de bandbreedte van 12% boven en 12% onder het toegestane percentage van 48% van de activa die met eigen vermogen mogen worden gefinancierd. Kan de minister aangeven of bij het vaststellen van dat percentage van 48 rekening is gehouden met de forse extra investeringen die het project C2000 met zich zal brengen? Overigens kunnen ook de andere ICT-kosten roet in het eten gooien. Als daarmee geen rekening is gehouden, kan dat betekenen dat het percentage van 48 moet worden verhoogd.

Als korpsen een te groot vermogen hebben, moeten zij, volgens het plan van aanpak, ervoor zorgen dat dit teveel aan vermogen voor 2003 wordt aangewend voor de dagelijkse politiezorg. Uit de nota naar aanleiding van het verslag blijkt dat de minister een belangrijke stem in dat plan van aanpak heeft. Hoever gaat de invloed van de minister en blijft er nog wel beleidsruimte voor de korpsen over? Mij is nog niet geheel duidelijk wat er gebeurt met de gelden die op een eventuele politiebegroting worden gekort als een korps zich onvoldoende aan de regels houdt. Blijven die gelden wel beschikbaar voor de dagelijkse politiezorg? Worden die gelden soms toebedeeld aan een ander korps dat in grote problemen zit? Welke maatstaven worden gehanteerd bij de verdeling van dat geld dat in beginsel is bedoeld voor de politiezorg?

Er zijn grote verschillen tussen de vermogens van de korpsen. Deze verschillen zijn in belangrijke mate het gevolg van de reorganisatie. De uitgangspunten van de korpsen waren zeer verschillend. Ik denk dan in het bijzonder aan huisvesting, leeftijdsopbouw en boventalligheid. Die verschillen zullen voor een deel zijn opgelost. Ik betwijfel echter of zij geheel zijn opgelost. Wat gebeurt er als een korps de reorganisatie is ingegaan met slechte huisvesting, eerst zijn personele organisatie op orde heeft gebracht en geld heeft gereserveerd om tot 2006 forse bedragen in nieuwbouw te kunnen investeren? Wordt zo'n korps de dupe van zijn bedachtzame beleidsvoering? Wordt het gekort en moet het nog langer met die slechte huisvesting genoegen nemen? Dat kan toch zeker niet de bedoeling zijn?

Wat gebeurt er als de gunstige vermogenspositie van een korps voor een belangrijk deel wordt veroorzaakt door regiospecifieke omstandigheden, zoals een voortdurende uitstroom van net opgeleide agenten naar andere korpsen gecombineerd met structurele problemen bij de werving? Die korpsen kampen met een voortdurende onderbezetting en bouwen daardoor ongewild vermogen op. Dat deden zij in het verleden ook al, maar ondertussen kampen zij nog steeds met gigantische personeelsproblemen. Vooral bij een aantal randstedelijke korpsen doet deze problematiek zich voor.

Mijn fractie pleit al langer voor de mogelijkheid van een randstadtoelage. Dit zou korpsen in de randstad in de gelegenheid stellen om via de arbeidsvoorwaarden, bijvoorbeeld de vergoeding van reiskosten en extra woonlasten, maatregelen te nemen die het mogelijk maken om personeel aan te trekken en te behouden. Door hun ruime vermogen konden zij daar tot nu toe zelf geld voor vrijmaken. Maar door de nu in gang gezette verevening van die vermogens wordt die ruimte aanzienlijk minder. Sterker nog, uit de brief van de minister over de situatie van het regiokorps Amsterdam-Amstelland blijkt dat dit soort beleid niet meer zal worden geaccepteerd, omdat het een structureel bezoldigingseffect heeft en de minister van mening is dat dit maar binnen de normale politiebegroting van dat korps moet worden opgevangen. Dat betekent dus wel dat het ten koste gaat van de dagelijkse politiezorg. En dat in regio's die verhoudingsgewijs toch al met grote problemen te maken hebben.

D66 vindt dat het zo niet kan. Er zijn extra maatregelen nodig om de politiezorg van die problematische randstedelijke korpsen op peil te krijgen en te houden. Natuurlijk, de minister heeft gelijk als hij stelt dat dit structureel zal doorwerken. Maar dan moet deze ruimte op een andere manier aan die korpsen ter beschikking worden gesteld. Een zo structurele problematiek bij een aantal korpsen dient ook structureel te worden verdisconteerd. Als dat te veel gevraagd is, omdat immers niet de gehele toekomst kan worden voorzien, zou toch ten minste een dergelijke aanvulling op het budget van die korpsen voor een aantal jaren moeten worden toegekend. Ik verzoek de minister heel nadrukkelijk om een structurele bijdrage van het Rijk, bovenop het normale politiebudget, aan de randstedelijke korpsen, die te maken hebben met een grote uitstroom en die moeilijk mensen kunnen aantrekken. De situatie in die steden is erg lastig. Naar ons oordeel gaat het niet aan dit soort regiospecifieke problemen geheel voor rekening van de korpsen te laten komen en tegelijkertijd de korpsen te dwingen het door hun problematiek opgebouwde vermogen af te bouwen.

De heer Rietkerk (CDA):

Voorzitter! De CDA-fractie stemt in met het stellen van regels voor het vermogen van politieregio's. De vermogensposities van de verschillende regio's zijn al een aantal keren aan de orde geweest. Wij hebben een tijd gewacht op het huidige wetsvoorstel. Ik zal mij beperken tot een aantal hoofdlijnen en een aantal actualiteiten. Een aantal regiokorpsen is helaas in het nieuws gekomen in de afgelopen jaren door het vermogen te beleggen. Dat beleggen valt op zich nog te verdedigen, maar het ging vaak om risicovol beleggen en dat valt niet te verdedigen. Risicovol beleggen staat haaks op het beeld dat in een aantal steden bestaat, namelijk dat er te weinig agenten zijn. Er moet veel meer gedaan worden aan het aantal agenten dan aan het bankieren. Ik ben blij dat de minister destijds in het geval van het regiokorps Amsterdam-Amstelland direct gereageerd heeft en dat hij de Wet FIDO ook van toepassing heeft verklaard op de politieregio's.

Nu wij het toch over het korps Amsterdam-Amstelland hebben, blijf ik even bij de actualiteit. De CDA-fractie heeft opheldering gevraagd over berichtgeving in Het Parool. De minister heeft een brief geschreven aan de Kamer over de vermogensafbouw van het korps Amsterdam-Amstelland. Ik ben overigens blij dat heel duidelijk in de brief staat dat het krantenbericht onjuist is en dat er geen sprake is van een gespannen en kritieke situatie. Het is goed dat er overleg heeft plaatsgevonden. In de brief wordt nog eens nadrukkelijk aangegeven hoe het zit met een aantal knelpunten in de steden in de Randstad, met name in Amsterdam en Rotterdam. Er bestaat een duidelijke relatie met het herbestemmen van de vermogens van deze korpsen. De minister houdt in zijn brief een heldere lijn aan, maar wij hebben wel een vraag. Mevrouw Scheltema heeft er al naar verwezen dat wij een aantal keren in overleggen met oud-minister Peper en met minister De Vries gesproken hebben over de forse problemen in een aantal korpsen. Ik noem even Amsterdam en Rotterdam als voorbeeld. Die korpsen kampen met vacatureproblemen, die volgens de analyse weer te maken hebben met andere forse knelpunten. Mijn fractie heeft aangegeven, niet op de stoel van CAO-partners te willen gaan zitten. Wij blijven buiten het globale CAO-loongebouw. Wij kunnen de minister, als werkgever, suggesties meegeven maar daarover wordt aan de onderhandelingstafel gesproken. Wél hebben wij gevraagd of er niet met betrekking tot de secundaire arbeidsvoorwaarden – daarover wordt in Amsterdam hardop nagedacht – meer ruimte moet worden geboden, zodat er positiever op kan worden gereageerd.

Voorzitter! Duidelijk is dat structurele voorstellen en knelpunten ook in structurele zin moeten worden opgelost. Als men daarvoor incidentele middelen inzet, krijgt men over twee of drie jaar met een structureel dekkingsprobleem te maken. De minister heeft wat dit betreft een punt, maar daarmee zijn wij nog niet van het probleem af. Ik kom hierop later nog terug. Ik vraag de minister welke actie hij heeft ondernomen naar aanleiding van vorige debatten over het vraagstuk van onvervulbare vacatures. Het gaat daarbij om honderden plaatsen in Amsterdam, Rotterdam enz.

De fractie van het CDA vindt het een goede zaak dat voor alle korpsen is aangegeven wat de eigen genormeerde vermogenspositie en de genormeerde omvang van de voorzieningen zouden moeten zijn. Ook is het een goede zaak dat er over de cijfers en de feiten geen verschillen van inzicht bestaan. Tot nu toe is de informatie hierover helder geweest. Voorts merkt men dat de korpsen de voorgelegde cijfers kunnen onderschrijven. Als hierover wél discussie zou bestaan, horen wij het graag van de minister. Vervolgens zijn ook de feitelijke vermogensposities in beeld gebracht. Dat heeft even geduurd, maar ook wat dat betreft hebben wij een prima overzicht ontvangen. Voorzitter, het gaat hierbij niet om een paar miljoen maar om forse bedragen. Het is dan ook terecht dat wij nu, bij de behandeling van dit wetsvoorstel, naar de bedragen kijken die in de komende jaren door de regiokorpsen aan politiezorg zullen moeten worden weggezet.

De fractie van het CDA kan instemmen met de bandbreedte die de commissie-Van der Zwan nog op 25% stelde, maar die door de minister terecht is teruggebracht tot 12,5%. Als er echte knelpunten zijn, kan men ook door middel van arbeidsmarktknelpuntenpotten en andere instrumenten "bijplussen". Deze bandbreedte van 12,5% boven en onder het genormeerde bedrag moet door de korpsen binnen drie jaar worden gerealiseerd. In 2003 moet deze situatie een feit zijn; daaraan zullen wij de minister houden. Wij zien dit als een prima ambitie, maar tegen deze achtergrond zal er nog wel het een en ander moeten gebeuren. Wij zijn het eens met de minister dat in politieland is afgesproken dat de verantwoordelijkheid met betrekking tot de bestedingsvrijheid bij de regio's ligt, maar de minister heeft nadrukkelijk een verantwoordelijkheid waar het om het tempo gaat.

Wij vragen ons voorts af op welke wijze de overschotten van sommige regiokorpsen in de komende drie jaren zullen worden besteed. Gaat dat niet leiden tot een suboptimale besteding of tot potverteren? Heeft de minister hier enig zicht op? Eerder deelde hij de Kamer mee dat bij de begroting voor 2001, eind vorig jaar, alle regiokorpsen hun plannen gereed zouden moeten hebben. Zijn inmiddels al die plannen door de minister beoordeeld en kunnen de korpsen die plannen uitvoeren zodat in 2003 de beoogde financieel evenwichtige positie is bereikt? Wat gebeurt er wanneer dit resultaat in 2003 niet wordt bereikt?

Voorzitter! In relatie met invullingen van regiokorpsen naar aanleiding van de bevindingen van de commissie-Van Rijn – deze commissie houdt zich bezig met de arbeidsmarktknelpunten – heeft de minister in zijn brief over de problematiek Amsterdam-Amstelland nogal wollige formuleringen gebruikt, in de zin van: we zijn bezig en komen met voorstellen. Ik heb daar wel begrip voor omdat deze week bleek dat het rapport van de commissie-Van Rijn er is, maar ik ben meer geïnteresseerd in het kabinetsstandpunt daarover.

Minister De Vries:

Dit is een misverstand. Het rapport van de commissie-Van Rijn is er niet. Ik hoop dat het er de volgende week zal zijn, maar er wordt nog aan gewerkt. Het is mij gebleken dat er inmiddels versies van het rapport-Van Rijn in omloop zijn die, zeer tegen mijn instinct in, gelekt zijn. Dat gebeurt wel eens vaker.

De heer Rietkerk (CDA):

Het rapport-Van Rijn is in wording, maar in de pers heb ik van de week al heel wat gelezen. Het is een prima functie van de pers om ons tijdig te informeren, maar ik heb het liever in een andere volgorde. Ik verzoek de minister, in lijn met dit debat, als het rapport van de commissie-Van Rijn er is snel met een kabinetsreactie te komen en ook met een insteek inzake de politie en de Zalmnorm. Over dit onderwerp hebben wij van de week al van gedachten gewisseld. De minister heeft toezeggingen aan de Kamer gedaan in verband met de knelpunten op de arbeidsmarkt. De Kamer heeft via uw begroting middelen daarvoor gereserveerd. Die moeten nu worden ingevuld.

In hoeverre kunnen gelden uit de vermogens van de politieregio's ingezet worden om een aantal knelpunten op de arbeidsmarkt op te lossen? Wil de minister incidenteel geld gebruiken voor de financiering van de voorstellen van de commissie-Van Rijn? Of zie ik dan sterretjes?

Wil de minister door middel van de gesprekken die hij nu voert een aantal knelpunten met de beschikbare vermogens oplossen? Ik noem de politieopleiding en de knelpunten rondom de vrijwillige politie. Hoe staat het met de reserveringen voor C2000, het communicatiesysteem waardoor de politie heel snel met ambulance, brandweer en Koninklijke Marechaussee kan gaan opereren? In het dikke pak stukken dat wij hebben gekregen, staat een heel overzicht van wat de politiekorpsen voor C2000 hebben gereserveerd. Ik schrik daarvan. Als je ziet welke grote bedragen daarvoor nodig zijn, zie je dat de politieregio's volstrekt verschillend omgaan met de reserveringen voor C2000. Ik verzoek de minister om opheldering daarover.

Wij praten later nog over de prestatiebeloning, dus dat doe ik nu niet. Wanneer vermogende korpsen echter extra gelden kunnen investeren voor gemaakte afspraken, zullen zij als het goed is betere prestaties gaan leveren. Hoe moet ik dat zien in relatie tot de discussie die wij nog gaan voeren?

In het wetsvoorstel is de mogelijkheid opgenomen van een algemene maatregel van bestuur om regels te stellen voor het vermogen van politieregio's. Op zichzelf vind ik dat prima. Het gaat daarbij wel om de vorming, het aanwenden en het aanhouden van het vermogen. Kan de minister, niet en detail maar op hoofdlijnen, weergeven wat voor soort regels hij in zijn hoofd heeft voor die AMvB?

De fractie van het CDA vraagt opnieuw aandacht voor het financieel beheer van de politiekorpsen. Wij hebben een jaar geleden een gedateerd rapport van de Algemene Rekenkamer gehad. Daaruit bleek dat het financiële beheer bij de regiokorpsen absoluut niet op orde is. Gelukkig waren inmiddels al een aantal acties in gang gezet. Na die tijd zijn die acties doorgegaan. Er zijn een aantal stappen voorwaarts gezet. Zeker in relatie tot de mogelijkheden van ICT hebben wij echter onze zorg. Wij vinden dat het goed op orde brengen en het optimaal gebruiken van ICT te langzaam gaat, ook bij het financieel beheer. Ik wil de minister de open vraag stellen of hij tevreden is over de voortgang bij de regiokorpsen met het financieel beheer, ook in relatie tot de ICT-mogelijkheden.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Voorzitter! Mijn fractie staat achter de lijn van de minister. Het is goed dat de minister probeert de "uitwassen" in het vermogensbeheer van de politiekorpsen te beheersen, zodat alle korpsen in de praktijk een normale vermogenspositie zullen hebben. Denkt de minister voor zijn regelgeving straks aan een soort richtlijn voor beleggingspraktijken van politiekorpsen? Ik zeg het omdat ik als woordvoerder onderwijs ook geconfronteerd word met het beleggingspatroon van sommige scholen. Het is publiek geld dat bestemd is voor publieke doeleinden. Dat mag dan ook geen onderwerp worden van allerlei speculaties c.q. beleggingen in aandelen. Het risico daarvan is dat publiek geld via de effectenbeurs naar anderen gaat. Graag verneem ik hierop de reactie van de minister.

Ik wil nog slechts aandacht vragen voor één belangrijk punt. Collega Scheltema heeft dat overigens al aangesneden. De minister mag wat mij betreft verder gaan op de door hem uitgestippelde koers, maar mijn fractie wil wel dat de algemene maatregel van bestuur wordt voorgehangen met het oog op het principe dat de regering regeert en de Kamer controleert. Wij willen dus weten wat de minister in de praktijk communiceert met de korpsen.

De heer Rietkerk (CDA):

Als de minister in dit debat de hoofdlijnen van het AMvB aangeeft, hecht de heer Rabbae alsnog aan de voorhangprocedure?

De heer Rabbae (GroenLinks):

Ja.

De heer Kuijper (PvdA):

Voorzitter! Al enige tijd geleden is vastgesteld dat de politieregio's verschillende vermogensposities hebben. Er wordt gezegd dat sommige regio's nauwelijks rond kunnen komen en dat andere een meer dan noodzakelijk of zelfs meer dan verantwoord vermogen hebben. In 1996 heeft de Kamer dan ook terecht een motie aangenomen waarin wordt gewezen op het belang van een meer gelijkwaardige financiële positie van de regio's. De Kamer was toen van mening dat de inmiddels ontstane verschillen een bedreiging zouden kunnen vormen voor de politiezorg in delen van ons land.

Wij zijn met het kabinet van mening dat een mogelijkheid om regels te stellen aan vermogensvorming bij de politieregio's noodzakelijk en gewenst is. Meer dan voorheen dient een belangrijk punt van aandacht de vermogensvorming bij de politieregio's te zijn. Het kabinet heeft naar mijn gevoel in voldoende mate regels gesteld, die het vormen van vermogen door politieregio's aan banden legt en reguleert. Kortheidshalve verwijs ik naar wat hierover in de stukken staat.

Vermogensvorming kan ook voor een politieregio noodzakelijk zijn om de continuïteit en de doelmatigheid van de taakuitvoering te waarborgen. Het geeft de mogelijkheid om rekening te houden met de toekomstige uitgaven, bijvoorbeeld vanwege voorziene verplichtingen of investeringen. Daarenboven kan het inderdaad werken als een efficiencyprikkel, waarbij recht wordt gedaan aan de zelfstandigheid van de politieregio's, als het gaat om het financieel beheer en de uitvoering van taken.

Er kleven echter ook risico's aan zowel omvangrijke als geringe eigen vermogens. Het kabinet heeft dan ook terecht een onderzoek ingesteld naar de vermogenspositie van de politieregio's, enerzijds om een meer gelijkvormige verdeling van het vermogen te bereiken en anderzijds om regels te stellen voor vermogensvorming bij de politieregio's.

De fractie van de Partij van de Arbeid heeft met instemming kennis genomen van het standpunt van het kabinet dat het principieel niet wenselijk is dat collectieve middelen worden gereserveerd voor een ander doel dan de directe financiering van de politiezorg. Het is evenmin wenselijk dat er door cumulatie een reserve ontstaat die een redelijke grens voor vermogensvorming bij een overheidsorganisatie te boven gaat. Het aantrekken van leningen noch het verstrekken van leningen en garanties om daarmee inkomsten te genereren, dus bankachtige activiteiten, behoort tot de publieke taak van openbare lichamen. Mijn fractie is er tevreden over dat er over deze uitgangspunten en de uitwerking van de kaders overeenstemming is bereikt met de korpsbeheerders.

Een belangrijke oorzaak van de bestaande financiële ongelijkwaardigheid tussen de politieregio's is terug te voeren op het verschil in uitgangspunten na de reorganisatie in 1994. Bij die regiovorming was er namelijk reeds sprake van aanzienlijke verschillen tussen de regio's. Het voorstel is om per regio een normvermogen vast te stellen met een bandbreedte van 12.5% naar boven en naar beneden. Dat voorstel wordt gesteund door de Partij van de Arbeid onder de voorwaarde dat de sterktedoelstellingen niet in het gedrang komen. Nu wordt er een correctie doorgevoerd, maar wij moeten wel de zekerheid hebben dat deze herstart in de toekomst geen onevenwichtige verhoudingen tot gevolg heeft. Mijn vraag aan de minister is dan ook of alle politieregio's met dit systeem en het daarvoor beschikbare bedrag van 200 mln. gulden in alle redelijkheid een goede en verantwoorde startpositie hebben. Zijn er regio's waar de nieuwe systematiek leidt tot een onvoldoende startpositie? In dit verband wil ik ook de positie van de politieregio Limburg Noord aanstippen, die aanvankelijk redelijk in de centen zat maar die, omdat zij de beoogde groei niet voor de peildatum heeft doorgemaakt, nu vanwege het hanteren van een peildatum opeens moet bijdragen aan de armere regio's, terwijl zij na de peildatum nog een inhaalslag te plegen heeft. Uit contacten blijkt, dat men op het ministerie dit ongemak ook erkent en zoekt naar een oplossing.

Voorzitter! Mijn fractie is er tevreden over, dat het kabinet haar voorstel heeft overgenomen om voor te schrijven, dat een eventuele vermogensvorming zichtbaar en op een voor benchmarking geschikte wijze moet worden beschreven in de financiële verslaglegging, conform de bepalingen in het Burgerlijk Wetboek, de richtlijnen voor de jaarverslaggeving en de literatuur over de verslaggeving van organisaties zonder winstoogmerk. Op die manier is naar mijn mening gegarandeerd, dat op een aantal belangrijke punten inzicht wordt verschaft in de vermogensvorming.

Met enige verbazing hebben wij kennis genomen van de mededeling in het rapport van de Algemene Rekenkamer, dat de politieregio Amsterdam-Amstelland haar vermogen van 180 mln. gulden heeft geïnvesteerd door onder andere een huurpand te kopen. Past deze besteding naar de mening van de minister in de formulering van het kabinet dat een eventueel surplus moet worden besteed aan concrete politiezorg? Is deze investering in één keer afgeschreven en waar worden de daardoor vrijkomende huurlasten aan besteed?

In de van het kabinet ontvangen stukken is niet duidelijk aangegeven of er regio's zijn, die in het verleden een beleid hebben gevoerd dat heeft geleid tot verspilling of een verkeerde besteding van publiek geld. Een simpel opbouwen van een te groot vermogen behoeft nog niet eens een probleem te zijn; dat wordt nu gecorrigeerd. Wij kunnen echter nu niet bepalen of er regio's zijn die een overmatig risico hebben gelopen of nog lopen. Ik wil de minister dan ook expliciet vragen welke regio's risicovolle activiteiten hebben ontplooid, die een potentiële bedreiging vormen voor het handhaven van het begrotingsevenwicht. Als dat het geval is, zijn er dan minder gelden gereserveerd bij wijze van voorziening om die risico's te kunnen opvangen? Daarnaast wil ik vragen of de regio's die risico's ook hebben beschreven in de risicoparagraaf bij de toelichting op de begroting. Ik vraag daar specifiek naar omdat, een rapport van de Algemene Rekenkamer uit 1998 over het financieel beheer – de heer Rietkerk heeft daar ook al naar verwezen – laat zien, dat het toezicht van de korpsbeheerders of het Regionaal College op het financieel beheer bij de politie duidelijk onvoldoende is geweest. De korpsbeheerders wordt geadviseerd, meer prioriteit en meer aandacht aan het financieel beheer te geven. Met andere woorden: ik vraag mij af of de manier waarop de vermogens in het verleden zijn gevormd en de eventueel daarbij behorende risico's wel overal even inzichtelijk is. Kortom: liggen er nog lijken in de kast?

De heer Niederer (VVD):

Mevrouw de voorzitter! Het wetsvoorstel dat wij vandaag behandelen, is op zichzelf beschouwd even kort als simpel. Artikel 45 van de Politiewet krijgt er een lid bij, waarmee een formele wettelijke basis wordt geboden om bij algemene maatregel van bestuur regels te stellen voor het vermogen van de politieregio's. Voldoet een regio niet aan deze regels, dan kan de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties besluiten om op toekomstige rijksbijdragen te korten.

Zo op het eerste gezicht is dat een logische regel. Een politiekorps moet efficiënt en effectief omgaan met overheidsgelden, die afkomstig zijn van ons allen als belastingbetaler. Men weet hoezeer de VVD-fractie hecht aan een gezonde financiële huishouding en hoe belangrijk het is om daarbij de afgesproken spelregels onverkort na te komen.

Mijn fractie heeft een aantal vragen bij dit wetsvoorstel. Voordat ik deze stel, ga ik terug naar december 1996 toen de motie-De Graaf c.s. in stemming werd gebracht. In deze motie werd de regering verzocht om afspraken te maken over een gelijkwaardiger financiële positie van alle korpsen door middel van een zekere verevening. De indieners meenden dat door de reorganisatie van de politie grote verschillen waren ontstaan in de financiële positie van de verschillende regio's, waardoor er arme en rijke korpsen waren ontstaan. Zoals men weet, heeft de VVD tegen deze motie gestemd. De argumenten die daarvoor toen golden, zijn nu weer min of meer te gebruiken bij de beoordeling van dit wetsvoorstel. Dit voorstel bouwt namelijk op de motie voort. Nu weet ik ook wel dat dit wetsvoorstel ook steunt op een afspraak uit het regeerakkoord, namelijk de afspraak om de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aan de regio's voorwaarden te laten stellen hoe deze moeten omgaan met de aan hen ter beschikking gestelde rijksmiddelen. Men kent de VVD als een solide partner, waar het gaat om onze handtekening, en daarom doe ik aan die afspraak uit het regeerakkoord niets af. Natuurlijk erkennen wij de rol van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties als centrale korpsbeheerder. Natuurlijk moet hij beheersmatige voorwaarden kunnen stellen om daadwerkelijk invulling te geven aan zijn functie van korpsbeheerder. Geef je een bevoegdheid, dan horen daar natuurlijk taken en mandaten bij.

Mevrouw Scheltema-de Nie (D66):

U zegt: een man een man, een woord een woord.

De heer Niederer (VVD):

Zo kent u ons toch?!

Mevrouw Scheltema-de Nie (D66):

Toch stel ik u een vraag. U schaart zich achter het wetsvoorstel. Denkt u dat het goed is of doet u iets waarvan u de zin in het geheel niet inziet? Met andere woorden, bent u ervan overtuigd dat het iets goeds in zich heeft?

De heer Niederer (VVD):

Dit wetsvoorstel of het regeerakkoord?

Mevrouw Scheltema-de Nie (D66):

Dit wetsvoorstel. In het voorstel wordt een meer gelijkwaardige positie in vermogen van de politieregio's geregeld.

De heer Niederer (VVD):

Ja. Ik verklap nu al dat wij zeker pluspunten zien in dit wetsvoorstel. Ik kom er nog op terug in de loop van mijn betoog. Maar goed, geen angst.

Ik kom nu toch tot een wat kritische bejegening van dit wetsvoorstel. De vraag is hoe diepgaand en intensief de interventie van de minister in het financiële management van de korpsen moet zijn. Is de voorgestelde wetswijziging in werkelijkheid slechts een vereveningsinstrument of is zij toch niet meer – waarschijnlijk onbedoeld – een Haags sturingsinstrument op de vermogensvorming van de korpsen? Hoe verhoudt zich dit dan tot het alom gehuldigde principe van "decentraal, tenzij"? Komt Den Haag toch weer niet via het kattenluik de politieregio's binnen, terwijl wij in de structuur van de nieuwe Politiewet toch zoveel mogelijk bij de regiokorpsbeheerders en de regionale colleges willen laten? Ik vraag de minister dan ook of hij wil verevenen of sturen.

Beide politieministers stellen in hun memorie van toelichting dat de regio's de door het Rijk verstrekte bijdragen rechtstreeks moeten aanwenden ten behoeve van de politiezorg en dat de vermogensvorming beperkt moet blijven tot hetgeen nodig is uit het oogpunt van een gezonde bedrijfsvoering. Het eerste, namelijk geld aanwenden voor de politiezorg, lijkt mij evident. Wij wensen uiteraard geen politiechefs die leuk gaan beleggen of allerlei aardige speeltjes aanschaffen die niets met veiligheidszorg van doen hebben. Ik ga ervan uit dat wij dit soort politiechefs niet hebben in Nederland. Zo zij er wel zijn, kunnen zij omzien naar een andere baan.

De tweede passage, dat vermogensvorming beperkt moet blijven tot hetgeen nodig is uit het oogpunt van een gezonde bedrijfsvoering, is lastiger te duiden. Wat verstaat de minister onder "een gezonde bedrijfsvoering"? Erkent hij dat de maatlat anders kan liggen bij een randstedelijk korps versus een korps uit de perifere gebieden? In zoverre meen ik dat, bij het nu eenmaal bestaan van ongelijkwaardige regio's, het schier onmogelijk is om gelijkwaardige financiële posities te creëren. Kan de minister de VVD-fractie op overtuigende wijze laten meedelen in zijn ongetwijfeld meer optimistische kijk op dit vraagstuk?

Ik moet zeggen dat een lovenswaardige geobjectiveerde poging tot verevening wordt gedaan door de Stuurgroep implementatie modernisering politiezorg (STIMP), onder leiding van prof. Van der Zwan. Vanuit de redenering dat er zoveel mogelijk moet worden verevend, is de VVD-fractie het bij zo'n keuze wel eens met het standpunt van de regering om in de wijze van compensatie tussen het feitelijke vermogen en het genormeerde vermogen een bandbreedte aan te houden van 12,5% in plaats van de door stuurgroep voorgestelde 25%. Om de vermogens van alle regio's binnen die gewenste bandbreedte van 12,5% te kunnen brengen, stelt de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties een bedrag beschikbaar van 200 mln. gulden. De belangrijkste dekking wordt gevonden door 1,7% van de algemene bijdrage aan die regio's in te houden voor dit en volgend jaar. Wordt er werkelijk niet aan veiligheidszorg ingeboet? We kennen de commotie die eerder is ontstaan bij enkele perifere korpsen, zoals Limburg-Zuid, Gooi en Vechtstreek en Zeeland. Wil de minister nog eens expliciet bevestigen dat geen enkel korps toelegt op de veiligheidszorg? Vorig jaar hebben wij tijdens de behandeling van de politiebegroting aandacht besteed aan door de minister te voeren gesprekken met de "piepkorpsen", om al dan niet in een overgangsregeling een passende oplossing te vinden. Is de minister daar inmiddels uit?

Natuurlijk wil ook de VVD-fractie geen oppottende of speculerende politiekorpsen. Nu de korpsen geen risico op faillissement meer lopen, hoeven zij volgens de bedrijfseconomie geen groot eigen vermogen meer te bezitten. In zoverre is het voorgestelde vereveningsstelsel te begrijpen en te waarderen. Waar het om gaat, is dat het beschikbare geld efficiënt en effectief wordt aangewend voor de veiligheid. Toch kan het zijn dat korpsen wel geld willen uitgeven, bijvoorbeeld voor meer personeel, maar dat dit door krapte op de arbeidsmarkt en/of te beperkte opleidingscapaciteit bij de opleidingsinstituten, eenvoudigweg niet kan. Wij kennen de voorbeelden van de Randstad, waar veelal jonge agenten met hun gezinnen wegtrekken naar het zuiden of het oosten, waar immers het leven doorgaans wat goedkoper is. Hoe groot is het probleem van deze wegtrekkers? Hoe staat het met de werving van nieuwe mensen in de Randstad? Met andere woorden: gaat de minister in de voorliggende systematiek korten op de rijksbijdrage wanneer een korps boven de bandbreedte komt, uitsluitend en alleen omdat het geen personeel kan werven, maar met de daarvoor beschikbare gelden wel alle mogelijke inspanningen heeft geleverd? Het zou immers wat zuur zijn wanneer er een nieuwe wervingscampagne komt en er is wel potentieel, dat het korps dan onvoldoende middelen heeft om die campagne te kunnen doorzetten.

De stuurgroep-Van der Zwan suggereert vier componenten voor het bekostigingsstelsel: we hebben een basisbekostiging, een regiospecifieke toedeling, een bovenregionale toedeling en een prestatiebekostiging. Zie ik het goed, dat hierin maatwerk besloten ligt? Als voorbeeld noem ik een korps als Amsterdam-Amstellanden, maar ook andere korpsen binnen de Randstad, die vanwege de specifieke personeelsproblematiek dan dus ook een regiospecifieke toedeling krijgen, om door middel van extra toeslagen op het basisinkomen – mevrouw Scheltema had het daar ook al over – het aanwezige personeel binnenboord te houden, en het korps in elk geval aantrekkelijker te maken voor nieuw aan te stellen mensen. De VVD-fractie staat min of meer voor ogen dat de basisbekostiging in de systematiek-Van der Zwan voor heel Nederland dezelfde zou moeten zijn, maar dat je daarna, in de specifieke toedelingen, kunt verschillen naar de mate waarin de korpsen onderling van elkaar verschillen. Dat raakt het punt, zoals eerder betoogd door mijn fractie, van decentrale CAO-onderhandelingen. Ziet de minister in het voorgestelde bekostigingsstelsel een begin van decentrale onderhandelingen? Ik hoop dat de minister het ziet – ik heb daarover zo mijn twijfels – maar ik hoor dat graag in eerste termijn.

Is de regering het voorts eens met de VVD-fractie dat het, hoe je het ook wendt of keert, nooit de bedoeling kan zijn dat goed financieel management wordt afgestraft door kortingen op te leggen? Zeer goed denkbaar is dat juist door een gezonde bedrijfsvoering een betere vermogenspositie ontstaat. Is dat het geval, dan is dat jammer voor het management, want zodra het eigen vermogen 12,5% boven de gestelde norm uitkomt, wordt dat door de onverbiddelijke zeis uit Den Haag weer tot maaiveldhoogte teruggebracht. Ziet de minister het gevaar hiervan in? Vreest hij niet dat er op deze wijze geen prikkels meer zijn voor goed management? Waarom zou het management zich dan nog uitsloven? Men kan redeneren in de trant van: verroer je niet, blijf zitten waar je zit, want de rijksbijdragen komen ieder jaar toch wel, als je maar binnen de bandbreedte blijft. Wordt dat dan niet het na te streven doel voor het management? Het na te streven doel moet echter zijn, met behulp van de ter beschikking gestelde middelen, het nog meer bevorderen van de veiligheidszorg in de regio. Dat is de boeiende uitdaging voor het politiemanagement. Ik vraag de minister of het politiemanagement daartoe in dit voorstel de gelegenheid krijgt.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Voorzitter! Wat is het alternatief van de heer Niederer? Hij vindt het namelijk allemaal te krap.

De heer Niederer (VVD):

Het alternatief ligt besloten in de memorie van toelichting. Daarin staat dat de minister dit middel wil hanteren als een ultimum remedium. De wet is uiteraard de wet, maar het lijkt mij zinnig dat de minister kijkt hoe het komt dat een bepaalde regio boven de 12,5% zit. Dan zou je tot de afweging kunnen komen, specifiek gericht op dat bepaalde regiokorps, dat dit korps weliswaar boven de 12,5% zit, maar dat aannemelijk is gemaakt hoe dat komt en dat er daarom niet wordt geïntervenieerd op basis van het voorgestelde wetsartikel.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Daar ben ik het mee eens. Stel echter dat een korpschef of een korpsbeheerder aangeeft dat er sprake is geweest van goede beleggingen. Moet dat worden afgestraft? Wat vindt de heer Niederer daarvan?

De heer Niederer (VVD):

Er mag geen sprake zijn van beursbeleggingen. De ter beschikking gestelde middelen moeten aantoonbaar zijn besteed aan directe politiezorg en veiligheidszorg. Het gaat erom dat de regio er veiliger op wordt. Nederland moet er nog veiliger op worden. Als je je daarvoor hebt ingespannen, terwijl je door goed financieel management met je vermogen toch boven de 12,5% uitkomt, dan kan het in bepaalde gevallen getuigen van onredelijke hardheid om toch te korten.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Ik heb het niet over vacatures en dat soort kwesties. Die zijn begrijpelijk. Die kunnen legitiem zijn. Ik neem aan dat de minister er ook zo over denkt. De heer Niederer stelt echter dat een korps dat als gevolg van goed financieel management toch boven de 12,5% uitkomt, niet mag worden afgestraft. Dat korps moet daar dan de ruimte voor krijgen van de minister. Daar pleit de heer Niederer toch voor?

De heer Niederer (VVD):

Ik pleit ervoor maatwerk te betrachten bij de toepassing van dat wetsartikel. Ik hoop niet dat de minister dit wetsartikel in die zin opvat dat, zodra een korps boven de 12,5% uitkomt, hij op voorhand moet korten. Ik pleit ervoor dan eerst te kijken hoe dat komt. Ik kan mij voorstellen dat je een bepaalde vermogenspositie hebt opgebouwd, anders dan via beleggingen of rare dingen. Wellicht kun je aannemelijk maken dat het, ondanks dat je boven de bandbreedte zit, onredelijk is wanneer je wordt gekort op toekomstige rijksbijdragen. Dat vereist wel maatwerk.

De vergadering wordt van 14.02 uur tot 14.20 uur geschorst.

Minister De Vries:

Mevrouw de voorzitter! Ik dank de Kamer zeer hartelijk voor haar inbreng in eerste termijn. In de korte schorsing heb ik natuurlijk het meest nagedacht over de vraag die de heer Niederer mij aan het eind van zijn betoog stelde: is de minister van plan, verstandig met dit wetsvoorstel om te gaan? Ik heb besloten om dat te doen. Overigens had de heer Niederer die prudentie ook al kunnen lezen in de tekst van het wetsartikel. Daarin staat niet dat de minister op de automatische piloot of met de zeis zal omgaan met deze wet. Er staat dat hij kan ingrijpen. Uiteraard zal dat alleen gebeuren als daartoe na uitvoerige consultatie en zorgvuldige beoordeling aanleiding bestaat.

De bedoeling van het wetsvoorstel is door alle woordvoerders helder geschetst. De vermogens van de regionale korpsen mogen niet al te hoog zijn. De vermogenspositie mag evenwel ook niet te gering zijn om normaal te kunnen functioneren. Het is de bedoeling dat de vermogens van korpsen in het teken komen te staan van het aanwenden voor politiezorg. De vrees voor speculatie, uitgesproken door de heer Rabbae, is natuurlijk allang achterhaald. In de wet FIDO zijn daarover voortreffelijke regels opgenomen. Ik zal dit de heer Rabbae ook persoonlijk nog even meedelen voor het geval hij anders ongerust blijft op dit punt.

Onderzoek heeft uitgewezen dat er grote verschillen zijn tussen de vermogensposities. De Kamer heeft dat gesignaleerd en op 10 december 1996 de motie-De Graaf c.s. aangenomen, waarin de regering werd verzocht om de mogelijkheden voor meer gelijkwaardige financiële posities na te gaan. Wij zitten in een buitengewoon belangrijk proces. De regiovorming bij de politie heeft allerlei organisatorische complicaties met zich gebracht. Nu moeten wij een verdere ordening tot stand brengen en een aantal problemen die in het verleden zijn ontstaan, recht trekken. Tijdens de regiovorming zijn er verschillen in vermogens ontstaan. Sommige korpsen komen niet op eigen kracht uit de financiële problemen, terwijl andere een behoorlijke tot zeer grote vermogenspositie hebben. De vraag is of die vermogens allemaal voor het juiste doel worden aangewend, namelijk voor politiezorg. Ik kijk met enige dankbaarheid naar het diepgaand overleg dat tussen de verschillende korpsen heeft plaatsgevonden. Ik zeg niet dat het simpel was, maar het heeft wel geleid tot het ontstaan van verschillende convenanten en operaties zoals STIMP. Overleggen, die met veel inzet, verantwoordelijkheidsgevoel en solidariteitsgevoel binnen de politie zijn gevoerd, leiden ertoe dat wij in staat zijn om stapje voor stapje belangrijke zaken op financieel gebied beter te regelen.

De kernvraag, die ook door de Kamer is gesteld, is wat de minister met al deze maatregelen wil. Is hij van plan om in de "drivers seat" te zitten en de korpsen via richtlijnen aan te sturen? Mijn antwoord daarop is: geen sprake van. Wij hebben een gedecentraliseerd politiebestel en de Kamer weet dat ik daar tevreden over ben. Hiermee is echter niet alles gezegd. Het is mijn opvatting – de heer Niederer zal daar zeker naar willen luisteren – dat die decentralisatie alleen maar goed kan functioneren als men bereid is om gezamenlijk tot prestaties te komen. Zo kan ook onze gedecentraliseerde eenheidsstaat alleen maar goed functioneren als er veel respect bestaat voor het centrale en decentrale niveau. Op die manier kunnen commitment en inzet het best georganiseerd worden en kan inzicht gemobiliseerd worden, waardoor er optimaal wordt samengewerkt om de beste resultaten te bereiken. Maar decentralisatie moet niet leiden tot verkokering of het zich niets meer van anderen aantrekken. De politieregio's realiseren zich dat voor goede politiezorg intensieve samenwerking nodig is.

Mijn opvatting over decentralisatie is duidelijk. Een aantal zaken heeft, omdat zij duidelijk korpsoverstijgend zijn, extra zorg nodig. In dat kader is tijdens deze vergadering onder andere ICT genoemd. Er was twijfel over de financiering daarvan. Voorzover wij dit nu kunnen overzien, zijn wij in staat om dit te financieren.

Het communicatiesysteem C2000 valt onder de verantwoordelijkheid van de staatssecretaris. Dat onderwerp kan de Kamer dan ook beter met hem zelf bespreken. Hij staat op het punt om de Kamer te rapporteren over de voortgang van dit project, dat van eminent belang is voor het functioneren van de veiligheidsdiensten in Nederland.

Ter uitwerking van de beknopte wettelijke tekst moet er een AMvB komen. De heer Kuiper is met anderen geïnteresseerd in voorhangprocedures. Ik ben daar zelf geen warm voorstander van, omdat ik het een oneigenlijk middel vind. Het geeft weinig inzicht in de werkelijke voortgang. Wellicht is het beter dat de Kamer voordat de AMvB wordt opgesteld, wordt ingelicht over de mogelijke inhoud en dat daarover gesproken wordt, zodat bij de opstelling ervan rekening kan worden gehouden met de inbreng van de Kamer. Het wordt toch wel een saai, technisch stuk. Vervolgens kan ik, op aanbeveling van mevrouw Scheltema, de Kamer inlichten over de uitwerking, want uiteindelijk gaat het om de praktijk. Met die tweeslag bereiken wij materieel waarschijnlijk meer. Als wij alleen spreken naar aanleiding van de tekst van de AMvB, die allerlei technische implicaties zal bevatten, zal er sprake zijn van gissen en speculeren. Ik kan beter vertellen wat ik van plan ben, te doen. Na afloop kan de vinger aan de pols worden gehouden. Het is overigens mijn bedoeling om de Kamer jaarlijks over deze, ook financiële, materie te rapporteren. Het is van het grootste belang dat de volksvertegenwoordiging zicht heeft op wat er bij de politie gebeurt.

In de AMvB zullen de solvabiliteitsnorm en normen over de totale personeelslasten ten opzichte van de totale baten worden opgenomen. Deze verhoudingsgetallen zijn belangrijk voor de realisatie van een evenwichtige bedrijfsvoering. Verder zullen liquiditeitsnormen worden opgenomen ter beperking van overmatige banksaldi, zodat de passief- en de actiefzijde van de balans enigszins worden genormeerd. Dit zal overigens niet veel afwijken van datgene waarover men in convenanten overeenstemming heeft bereikt. Nogmaals, ik zal de Kamer dus informeren over de mogelijke inhoud van de AMvB, zodat wij daarover kunnen spreken.

Het bedrag van 200 mln. gulden voor de verevening zal naar onze verwachting voldoende zijn. Het is zorgvuldig, tamelijk transparant uitgerekend en met iedereen besproken. Ook over de AMvB zullen wij het veld overigens intensief consulteren, want betrokkenheid maakt het beter mogelijk, het goede te bereiken en eventuele teleurstellingen te verwerken. Spreken over financiële zaken roept altijd spanningen op. Mijn opgave is om daarbij zo objectief mogelijk op te treden en zo billijk mogelijk, gegeven verschillen die er zijn. Dat kan alleen maar gerealiseerd worden als ik dat in de grootst mogelijke transparantie doe. Ik heb geen geheimen voor de korpsen en gelukkig hebben de korpsen die ook niet voor het departement. De eenmalige verevening waaraan nu wordt gewerkt, brengt de korpsen inderdaad in een meer gelijkwaardige positie. De STIMP heeft laatst die grote verschillen geconstateerd. Ik denk dat die de komende jaren op een effectieve manier zullen worden weggewerkt. De vraag is of de korpsen dan allemaal in een gezondere situatie verder kunnen en of wij met elkaar de garantie hebben dat de bedrijfsvoering er inderdaad op is gericht om tot optimale politiezorg te komen, en niet tot beleggingen. Ik zeg nog even tegen de heer Rabbae dat gespeculeer in de Wet FIDO helemaal is geëcarteerd, zodat hij daar geen zorgen over hoeft te hebben.

De heer Rietkerk (CDA):

U bericht positief over de algemene financiële situatie. Ik heb een vraag gericht op de onderhandelingen, zoals ik het maar noem, met het regiokorps Limburg-Zuid en wellicht ook het regiokorps Gooi en Vechtstreek. Denkt u dat u voldoende middelen in dit budget heeft om ook de nog bestaande knelpunten in de onderhandelingen op te lossen?

Minister De Vries:

Misschien mag ik eerst in uw richting aansluitend bij wat ik net zei, opmerken dat het traject om in drie jaar tot de gewenste situatie te komen, heel behoorlijk loopt. Er is goed overleg over. De beoordeling van de plannen die men daaromtrent in de regio's maakt, vindt in goed overleg plaats. Over Amsterdam-Amstelland heb ik de Kamer reeds schriftelijk geïnformeerd. Mijn vermoeden is dus, dat wij dat tijdschema goed kunnen halen.

Bij uw vraag over de regio Gooi en Vechtstreek gaat het om een regiospecifieke problematiek waarvan wij het bestaan hebben geconstateerd. Ik heb al gemeld dat daarnaar onderzoek plaatsvindt. Dat omvat overigens meer dan alleen de regio's Gooi en Vechtstreek en Limburg-Zuid. Er zijn ook andere regio's die van mening zijn dat zij kampen met regiospecifieke problemen die verdisconteerd behoren te worden. Het wordt allemaal goed bekeken. Op basis daarvan zal overleg plaatsvinden. Ik verwacht dat ik dat voor de zomer kan afronden. Dat is overigens zeer tijdig, want zoals bekend doemt de problematiek pas op in 2004.

Mevrouw Scheltema-de Nie (D66):

Voorzitter! Ik neem Amsterdam-Amstelland als voorbeeld. Deze regio wordt geconfronteerd met een continue grote uitstroom en een onderbezetting, wat in randstedelijke korpsen vaker het geval is. Wordt die problematiek meegenomen in het nadere onderzoek naar de regiospecifieke component?

Minister De Vries:

Nee, de regiospecifieke component heeft te maken met bijzonderheden op het gebied van de veiligheidszorg en niet met bijzonderheden van de moeilijke arbeidsmarkt. Ik kom daar nog over te spreken.

Zoals gezegd, verwacht ik dat wij de komende drie jaar het traject goed zullen kunnen aflopen. De korpsplannen met betrekking tot de vermogenspositie die zijn ingediend en in overleg met de korpsen worden getoetst door BZK geven vooralsnog geen aanleiding om te veronderstellen dat wij het niet op een goede manier kunnen oplossen.

Dan antwoord ik meteen maar op de vraag van mevrouw Scheltema over een van haar favoriete onderwerpen. Er is natuurlijk een problematiek in regio's. Het rapport van de commissie-Van Rijn zal worden gepubliceerd onder verantwoordelijkheid van de minister. De minister is er nog een weekje mee bezig. Ik hoop dat het volgende week vrijdag in de openbaarheid komt. Ik moet er nog even met collega's over spreken. In dat rapport zal wel op deze punten ingegaan worden. Een van de problemen is – en dat wordt ook onderkend door de politiebonden – dat het gezien de omvang van Nederland een beetje moeilijk is om precies aan te geven wat een regio is die een specifiek probleem heeft. Je kunt in grote lijnen af en toe wel zeggen dat er hier en daar, bijvoorbeeld in het onderwijs, ook problemen zijn om personeel te krijgen, net als bij de politie. Maar het valt niet mee om dat geografisch af te bakenen. Vandaar dat daaraan aandacht wordt besteed in het lopende CAO-overleg dat overigens heel interessante perspectieven biedt. Wij hopen dat overleg eind april af te ronden. Het heeft natuurlijk ook iets te maken met de besluitvorming in het kabinet over maatregelen in het kader van de Voorjaarsnota en de kaderbrief 2002, die op hun beurt weer geïnspireerd zullen zijn door de besluitvorming over de voorstellen van de commissie-Van Rijn. Ik ben dus niet zo enthousiast over toepassing van dat ene middel. Duidelijk is dat diverse korpsen maatregelen nemen om hun personeelsproblematiek zoveel mogelijk beheersbaar te maken. Ik hoop dat wij in het CAO-overleg in staat zullen zijn, spijkers met koppen te slaan, maar het lijkt mij niet verstandig daarop vooruit te lopen.

Mevrouw Scheltema-de Nie (D66):

Ik wil natuurlijk ook niet treden in CAO-onderhandelingen, maar ik wil wel vragen of een korps woon- en reislasten kan vergoeden of andersoortige secundaire voorzieningen kan creëren om mensen aan te trekken en daarna vast te houden. Als dat niet mogelijk is, gaat de politiezorg in Amsterdam teloor. Dit staat min of meer los van het landelijke CAO-overleg.

Minister De Vries:

Ik ga hier niet al te diep op in, maar er zijn diverse korpsen die al aan dergelijke maatregelen werken. Het kan natuurlijk niet de bedoeling zijn om structurele zaken te financieren met geld aan de besteding waarvan een tijdslimiet is gesteld. Het is niet mijn bedoeling om korpsen van alles en nog wat voor te schrijven, als ze er maar voor zorgen dat ze zich financieel niet in de nesten werken. In die zin laat ik de verantwoordelijkheid bij de korpsen liggen. Het systeem van lumpsumfinanciering draagt eraan bij dat men die verantwoordelijkheid ook moet nemen. Binnen het eigen budget kunnen de korpsen prioriteiten stellen die ertoe bijdragen dat de personeelsproblematiek beheersbaar wordt.

Mevrouw Scheltema-de Nie (D66):

U vindt niet dat de specifieke problemen van de randstedelijke korpsen extra maatregelen rechtvaardigen?

Minister De Vries:

Laten wij die discussie maar bewaren tot het moment waarop de resultaten van het CAO-overleg bekend zijn. Dit probleem moet worden bezien in het kader van de totale bezoldiging van de politie. De werving ziet er nog steeds goed uit, hoewel ik meen dat er in Nederland nog steeds te weinig politiezorg is. Over mijn graf heen kijkend, zeg ik dat ik samen met mijn collega van Justitie de aanbeveling zal doen om door te gaan met het opbouwen van de politiesterkte. Er zijn natuurlijk ook andere middelen die kunnen bevorderen dat er meer politie aan het werk kan zijn. Daar hebben wij heel goede gesprekken over met de bonden, maar daar wil ik nu niet veel meer over zeggen. Uit de door mij overgelegde staatjes blijkt dat er nogal wat verschillen zijn tussen de korpsen. In de randstedelijke regio's beschikken de korpsen door de bank genomen al over meer middelen. Volgens de ingediende plannen moeten de korpsen de komende drie jaar werken aan verevening van de vermogens. De middelen die daardoor vrijkomen, moeten worden gebruikt voor verbetering van de politiezorg. Ik acht het niet uitgesloten dat zij hier en daar toch wat winst weten te boeken die het hun mogelijk maakt om op een betere manier personeel in te zetten. Dat poetst overigens dit probleem, waar alle korpsen in mindere mate en sommige korpsen in meerdere mate mee te maken hebben, niet weg.

Mevrouw Scheltema-de Nie (D66):

Is de minister bereid om op dit punt terug te komen als het CAO-overleg is afgerond?

Minister De Vries:

Ik ben altijd bereid om daarover te discussiëren, maar zeker met mevrouw Scheltema.

Mevrouw Scheltema-de Nie (D66):

Als de CAO is afgesloten, zal de minister dus met de Kamer spreken over een specifieke randstadtoelage?

Minister De Vries:

Mevrouw Scheltema vraagt, een heel beperkte toezegging, want misschien kan ik dan niet meer zeggen dan vandaag. Het lijkt mij echter verstandig om hierover na het CAO-overleg met de Kamer te spreken als de Kamer daaraan dan nog behoefte heeft.

Voorzitter! Er is een vraag gesteld over historisch gegroeide onrechtvaardigheden en wel of het mogelijk is dat een korps wordt gestraft voor zijn zuinige beleid in het verleden, bijvoorbeeld zijn huisvestingsbeleid. Ik sluit dat niet uit. Het is alleen wel zaak om ons voor ogen te houden dat wij alleen maar verder kunnen komen als wij bereid zijn om vooruit te kijken. Wij moeten niet te veel aandacht besteden aan wat er in het verleden allemaal fout is gegaan, want ik kan niet met terugwerkende kracht goed maken wat er in de jaren tachtig en het begin van de jaren negentig verkeerd is gegaan. Ik kan slechts proberen om mede met deze operatie ervoor te zorgen dat er meer gelijkheid komt in de mogelijkheden van de korpsen. Onze blik is naar voren gericht en dat zal ertoe leiden dat na verloop van tijd historisch gegroeide onevenwichtigheden zullen verdwijnen. In eerste instantie zal de onevenwichtigheid in de vermogensposities van de korpsen verdwijnen, maar na verloop zullen de korpsen in hun geheel meer gelijkwaardig worden. Dat is in ieder geval het streven.

Op dit ogenblik wordt bezien hoe de afschrijvingssystematiek van de korpsen kan worden geharmoniseerd. Het is namelijk niet mogelijk om de posities van de korpsen te vergelijken als zij allemaal verschillende methoden hanteren. Ik heb met minister Zalm gesproken over de mogelijkheid van geïntegreerd middelenbeheer. Hij heeft de mogelijkheid geopperd dat korpsen hun vermogens bij hem onderbrengen, omdat dat ons verlost van de problemen rond het vermogensbeheer die er nu zijn. Ik heb hem aangegeven dat ik bereid ben om met de korpsen te spreken over de vraag of zij daar brood in zien. Ik denk dat er positieve kanten kleven aan deze mogelijkheid, maar zoals bekend worden Haagse plannen en in het bijzonder plannen van het ministerie van Financiën al gauw gezien als een poging tot recentralisatie. Dat is echter niet altijd het geval en daarom is het belangrijk dat wij een inhoudelijk goed gesprek voeren voordat er conclusies worden getrokken. Ik hoop dan ook dat deze plannen niet tot een Pavlovreactie leiden bij de korpsen en dat men met een positieve attitude dit gesprek wil aangaan.

In het verleden is naar mijn weten niet risicovol belegd en er is volgens mij geen reden om te vrezen dat wij hiermee in de toekomst in de publiciteit zullen worden geconfronteerd. Ik heb in ieder geval geen signalen ontvangen die daarop wijzen. De heer Kuijper heeft verder gevraagd of er nog lijken in de kast zitten. Als er nog lijken in de kast zouden zitten, had ik ze eruit gehaald. Ik heb samen met de korpsen veel kasten opengemaakt en wij hebben geen lijken aangetroffen. Ik geloof verder dat de open houding die door beide partijen wordt nagestreefd, reden is om aan te nemen dat wij inderdaad geen lijken meer zullen vinden. Zodra ik er een tegenkom, zal ik daar adequaat mee omgaan, want er horen geen lijken in de kast te zitten. Ik heb u al gezegd dat ik van plan ben om u jaarlijks over de beleids- en beheerscyclus en de financiële rapportages in te lichten. De rapportages over Gooi en Vechtstreek, Limburg-Zuid en andere regio's zullen tegen de zomer rond zijn. Ik zal daar zelf tussentijds ook nog wat overleg over voeren. Dan moeten wij maar bekijken hoe dit probleem wordt opgelost, maar ik denk dat wij allemaal beseffen dat wij van jaar tot jaar weer problemen zullen tegenkomen en dat die steeds weer moeten worden opgelost. Wij moeten niet de illusie hebben dat wij het beheer en de aansturing van de politie voor eens en voor altijd goed kunnen regelen. Maar er worden op het ogenblik wel significante stappen gezet. Als deze wijziging plaatsvindt en wij gaan daar met verstand mee om, is een belangrijke stap gezet om samen met de verschillende korpsen ervoor te zorgen dat de financiële randvoorwaarden transparanter worden. Ik zeg dat nogmaals tegen de heer Niederer om hem helemaal gerust te stellen, alhoewel ik wellicht het tegenovergestelde bereik als ik deze geruststelling te vaak herhaal. Ook voor de volksvertegenwoordigers is die transparantie van groot belang.

Wij hebben nu een systeem met verschillende componenten, zoals de basisbekostigingen, regiospecifieke en bovenregionale componenten en de prestatiecomponent. Over die prestatiecomponent is de laatste tijd veel gesproken. Ik weet niet precies wat daar de aanleiding voor was, maar ik zag die berichtgeving ineens in de kranten verschijnen. Ik heb daar met de commissie al eens over gesproken. De korpsbeheerders moeten deze component nog uitwerken. Ik ben vast van plan om dat ook met de Kamer te bespreken, want er zitten natuurlijk nog wat vragen aan vast. Die zijn in de commissie heel open en eerlijk gewisseld. Ik was wat verbaasd om op de televisie en de radio allemaal mensen te horen vertellen wat de prestatiecomponent precies inhoudt. Men sprak over aantallen bekeuringen en dergelijke. Maar zo simplistisch kan het natuurlijk niet zijn. Als wij de politie zouden beoordelen op zulke overzichtelijke parameters, zou de totaliteit van de veiligheidszorg natuurlijk heel slecht aan haar trekken komen. Dus ik ben heel benieuwd wat de korpsbeheerders op dat punt verzinnen. Op zich is het natuurlijk aantrekkelijk om goede prestaties op een bepaalde manier te belonen. Goede prestaties moeten gewaardeerd worden. Er moet een zekere incentive zijn om het iets beter te doen dan een ander. Dat houdt korpsen scherp en dat maakt het leuk om er lekker tegenaan te gaan. Men moet het beste korps van Nederland willen zijn. Als iedereen die ambitie heeft, komen wij een heel eind. Als prestatiebeloning daarbij kan helpen, is dat een buitengewoon nuttig instrument. Maar wij moeten dat in de Kamer nog eens goed met elkaar bekijken, want wij moeten natuurlijk geen averechtse effecten creëren, die gedrag uitlokken waar wij niet op uit zijn.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Ik wil geen gebruik maken van mijn tweede termijn, maar ik wil de minister eraan herinneren dat ik heb gevraagd of hij aan richtlijnen heeft gedacht terzake van het "beleggingsbeleid" van de korpsen.

Minister De Vries:

U was even niet in de zaal toen ik aan de Kamer meedeelde dat onder de Wet FIDO dit soort beleggingen totaal zijn uitgesloten. De politiekorpsen vallen onder de Wet financiering decentrale overheden en daarin is bepaald dat risicovolle beleggingen totaal buiten de orde zijn. De minister van Financiën en ik hebben ons vast voorgenomen om ervoor te zorgen dat wij van dat soort gedoe in de openbare dienst gevrijwaard worden.

Mevrouw Scheltema-de Nie (D66):

Mevrouw de voorzitter! Ik dank de minister voor zijn antwoorden. Het streven naar die meer gelijkwaardige vermogensposities van korpsen vinden wij zeer belangrijk. D66 draagt dit een warm hart toe; dat is bekend.

Voorts ben ik blij met de toezegging van de minister dat informatie zal worden verstrekt vóór de AMvB wordt geslagen. Daarnaast zal er worden gerapporteerd over de uitwerking. Op deze manier kunnen wij de open delegatie, opgenomen in de wet, op voldoende wijze controleren.

Wat de hoogte van het toegestane vermogen betreft, is gekozen voor 48% van de activa die met eigen vermogen kunnen worden gefinancierd. Het is een wat technisch verhaal, maar het gaat dus om 48%. Welnu, van de regio's bereiken mij signalen waaruit blijkt dat geen of onvoldoende rekening zou zijn gehouden met de C2000-problematiek die, zoals wij nu weten, al in de miljarden loopt. Deze kosten zullen over de regio's worden versleuteld. Daarnaast is er nog de ICT-problematiek. Ik doe zelf de debatten met de staatssecretaris over de C2000-problematiek en weet hoe ingewikkeld dat is. Ik ga daar nu niet nader op in, maar wel vraag ik aandacht voor de financiële consequenties van een en ander voor de regio's. Ik verzoek de minister, nog eens na te gaan of dit is vervat in de nu toegestane hoogte van de genoemde 48%.

Met betrekking tot de meer gelijkwaardige vermogensposities van de korpsen stelt de minister terecht dat niet alle korpsen gelijk zijn. Ik schrok wat van zijn reactie op het huisvestingsprobleem dat ik heb voorgelegd. Ik doel op een korps dat heeft geïnvesteerd in goede politiezorg en dat de huisvesting wat heeft opgezouten. Wanneer men nu met de nieuwbouw aan de gang wil gaan, wordt men door de verevening ingehaald en moet men dus op de blaren zitten. De vraag is of dit werkelijk nodig is. Er wordt met betrekking tot deze verevening een overgangsperiode aangehouden van drie jaar. Daarin zit toch enige ruimte om zo'n in ieder geval tot nu toe gerechtvaardigd beleid van een regio een plaats te geven? Ik zou het merkwaardig vinden wanneer een korps als gevolg hiervan tot in lengte van dagen met slechte huisvesting te maken zou krijgen.

Vervolgens vraag ik aandacht voor de problemen van een aantal randstedelijke korpsen. In dit verband wordt gesproken over bonussen en randstadtoelagen. De minister meent dat nu eerst de resultaten van de CAO-onderhandelingen moeten worden afgewacht; wellicht gebeurt er in dat kader iets moois. Voorzitter, dat wil ik natuurlijk graag doen; dit staat of valt niet met een paar maanden. Echter, ik hoop dat de minister het met mij eens is dat dit typisch randstedelijke probleem moet worden opgelost.

Ook ik zie wel de spannende kanten van de prestatiebekostiging, maar ik ben aanmerkelijk meer beducht voor de averechtse effecten. Omdat wij hierover nog uitvoerig komen te spreken, laat ik het hierbij maar ik sta hierover niet te juichen.

Voorzitter, de minister krijgt de bevoegdheid om in financiële zin te korten wanneer regio's zich niet aan de regels houden. Waar gaan de desbetreffende bedragen heen? Hoe worden ze verdeeld? Vallen ze in de grote staatsruif? Als deze middelen voor de politiezorg worden behouden, hoe worden ze dan ingezet? Ik meen dat de minister op deze vragen nog niet op deze vragen is ingegaan.

De heer Rietkerk (CDA):

Mevrouw de voorzitter! Ik dank de minister voor de antwoorden. Ik onderstreep dat ook hij uitgaat van een decentrale politieorganisatie, waarbij hij nadrukkelijk wijst op resultaten en prestaties. De prestatiebeloning komt opnieuw ten principale aan de orde in de Kamer. Als de Kamer er positief over oordeelt, nadat het veld is gehoord, gaat zij per 2002 in. In hoeverre worden bij dat debat de vermogensposities van de regiokorpsen betrokken? Naar mijn idee hebben die hun effecten op de prestaties.

De regiospecifieke arbeidsmarktknelpunten hebben alles te maken met het kabinetsstandpunt over het rapport van de commissie-Van Rijn en met de CAO. Ik heb begrepen dat wij eind volgende week een reactie van het kabinet kunnen verwachten. Gaat de minister dan expliciet in op de rol van de politie? Ik ben blij met de toezegging dat hij na de afronding van de CAO-onderhandelingen de Kamer wil informeren, zodat er eventueel een mogelijkheid is om een debat daarover te voeren.

Collega Scheltema sprak al over de plannen waarin iedere politieregio aangeeft hoe zij met het geld omgaat. De minister is van oordeel dat het goed gaat. Er is goed overleg en het geld wordt aan politiezorg besteed. Heb ik dat goed begrepen? Blijft er na 2003 nog wat over of niet? Als er wel wat over blijft, wordt de vraag van mevrouw Scheltema van kracht. Als dat niet zo is hoor ik het graag. Ik ben het uiteraard ermee eens dat ook na het einde van de ambtsperiode van de minister meer politiezorg nodig blijft.

De heer Kuijper (PvdA):

Voorzitter! Ik dank de minister voor de antwoorden. In eerste termijn heb ik al duidelijk aangegeven, dat ik mij bijzonder goed kan vinden in het voornemen van het kabinet om tot een verevening van de vermogensvorming te komen. De randvoorwaarden dragen onze tevredenheid weg.

In eerste termijn heb ik al gevraagd, of het juist is dat na de eerste discussie over een mogelijke verevening met name Amsterdam-Amstelland een deel van haar vermogen heeft geïnvesteerd door een huurpand te kopen. Past dat in de visie van de minister op de besteding van vermogens? Is de investering in een keer afgeschreven? Waaraan worden de vrijkomende huurlasten besteed? Ik wil er enig zicht op hebben of dit soort acties, zo zij hebben plaatsgevonden, passen in de uitgangspunten die de minister heeft geformuleerd.

De heer Niederer (VVD):

Mevrouw de voorzitter! Ik dank de minister voor zijn beantwoording. Over de vier componenten in het bekostigingsstelsel van Van der Zwan, STIMP, zei de minister, dat de regiospecifieke component daarin begrepen moet worden, als te zijn bedoeld voor veiligheidszorg en niet voor de arbeidsmarktproblematiek. Die uitleg kan ik volgen, maar kan hij dan mijn redenering volgen, dat indien men door de arbeidsmarktproblematiek niet meer toekomt aan de gewenste veiligheidszorg en die problematiek regionaal bepaald is, bijvoorbeeld die van Amsterdam-Amstelland, maar ook van andere korpsen in de Randstad, de korpschef, het regionaal college of de korpsbeheerder op regionaal niveau de vrijheid moet hebben, om die regiospecifieke component op te voeren? Kan dat deel van het bekostigingsstelsel dan ook aangewend worden voor de werving en aanstelling van personeel? Kan in dit kleine land dan ook weer maatwerk worden geleverd voor dit specifieke doel?

Minister De Vries:

Mevrouw de voorzitter! Ik heb de instemming van mevrouw Scheltema vernomen met de AMvB. Ik zeg dan ook graag toe dat wij het zullen doen zoals is besproken.

De vraag is nog gesteld of er bij de hoogte van de toegestane vermogens rekening is gehouden met C2000. Dat is niet specifiek het geval. In de stukken is aangegeven dat er is gezocht naar een gemiddelde. Dat is weer omgeslagen naar onder andere de grootte van de korpsen. Daaruit vloeit een en ander voort. Ik kan evenwel niet aangeven in hoeverre C2000 voor alle korpsen op een evenwichtige wijze is verdisconteerd. De verschillende vermogensposities bevatten ongetwijfeld reserveringen voor bepaalde doeleinden. Toch vraag ik de Kamer om hierover en over de financiering van C2000 met de staatssecretaris van gedachten te wisselen. Als ik mij niet vergis, legt hij daar deze dagen de laatste hand aan. Het is overigens bekend dat dit probleem op het ogenblik de grootst mogelijke aandacht heeft. Immers, over niet al te lange tijd moeten wij terzake tot aanbestedingen overgaan.

Het klopt, als er gezegd wordt dat niet alle korpsen gelijk zijn. Dat is echter niet altijd een reden om ongerust te worden. Natuurlijk proberen wij wel om bij alle maatregelen die wij nemen, naar de achterliggende werkelijkheid te kijken. Bovendien kan de opbouw per korps verschillen. De kunst is evenwel om in de loop der tijd een begaanbaar pad te vinden waarop korpsen zich in redelijkheid met elkaar kunnen meten en waarop zij in beginsel over dezelfde mogelijkheden beschikken. Dit is echter niet van de ene op de andere dag te realiseren. Dat is wel gebleken bij de bekostiging van gemeenten: bekostigingssystemen werden voortdurend herzien.

Het voorgaande is ook aan de orde bij de beantwoording van de vraag van de heer Niederer. Ik heb alleen gesproken over de bekostigingscomponent, omdat wij zijn toegekomen aan objectieve vormen van bekostiging. Wij willen namelijk een systeem dat zoveel mogelijk transparant en objectief is. Het is overigens in belangrijke mate de keuze van de regio wat men met het ontvangen geld doet. Dat is natuurlijk niet het geval, als het te gek wordt, maar dat zal niet gebeuren. Die maakt dus de keuze op welke wijze geld wordt ingezet. Er komen verschillende gelden bij elkaar en die kunnen worden ingezet voor de doeleinden die de heer Niederer heeft genoemd.

De heer Kuijper heeft een vraag gesteld over de koop van huurpanden. Welnu, het plan van de regio Amsterdam-Amstelland voor de verevening van het vermogen heeft geen betrekking op de koop van huurpanden, maar wel voor een deel op arbeidsvoorwaarden. Dit plan betrof 113 mln. gulden en het huurpand lag in een heel andere orde van grootte. Overigens is huisvesting een verantwoordelijkheid van de regio en die moet men daar naar de mate van eigen inzicht binnen, uiteraard de grenzen der redelijkheid, zelf invullen. Ik wil dat alles ook absoluut niet tot op de millimeter toetsen.

De heer Kuijper (PvdA):

Mijn vraag was gericht op een mogelijk grotere creativiteit bij korpsen of regio's met een surplus aan vermogen. Misschien wordt daar op een andere manier dan de minister beoogt, dat surplus gebruikt. Als de minister zegt dat er geen relatie is tussen de verevening en de aanschaf van een pand, ben ik gerust gesteld.

Minister De Vries:

Dat is mijn kennis van dit moment. Misschien kunnen wij het als volgt doen. Als ik de Kamer straks informeer over de AMvB, zullen wij proberen om ook nog wat recente kennis over dit proces aan de Kamer over te brengen. Dan kunnen wij de vraag van de heer Kuijper nog eens nader bekijken.

De heer Rietkerk zei dat hij het in belangrijke mate eens is met de filosofie over decentralisatie. Hij vroeg of de vermogenspositie van regiokorpsen niet ook effect heeft op de prestaties. Het is mogelijk dat een korps met grote vermogens in staat is, meer veren weg te blazen dan een ander. Overigens, als dat allemaal bij de politiezorg terecht was gekomen, was het niet zo erg. Het heeft echter ook geleid tot het verhogen van vermogens. Dat is natuurlijk niet de bedoeling. Wij beogen dat, als wij tot prestatietoekenningen aan korpsen komen, ook wordt bekeken vanuit welke positie wij dat doen. Het kan niet zo zijn dat de rijkste altijd wint. Juist de bandbreedtes die er komen, die voor elk korps een redelijke vermogenspositie garanderen en die de korpsen vrijwaren van tegenvallers, schokken en teleurstellingen, geven de korpsen ook de ruimte om vermogen te accumuleren. Het is bedoeld om instrumenteel te zijn ten aanzien van de politiezorg. Ik ben van mening dat die politiezorg er niet onder zal lijden.

Mevrouw Scheltema heeft nogmaals haar opvattingen over de randstadtoelage gegeven. Ik heb al gezegd dat ik er niet zo van overtuigd ben dat het nodig is. Als de CAO voor de politie gesloten is, zal ik graag nog eens verantwoorden waarom ik mij als werkgever op een bepaalde manier heb opgesteld. Ik ga er daarbij wel van uit dat het niet zo lang duurt als bij de CAO voor Defensie!

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

We zullen op een later tijdstip over het wetsvoorstel stemmen.

Sluiting 15.09 uur

Naar boven