Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Wijziging van de Wet arbeid vreemdelingen in verband met het vergroten van de effectiviteit van de uitvoering en de verbetering van de handhaving van die wet (27022).

De algemene beraadslaging wordt geopend.

De heer Kamp (VVD):

Mijnheer de voorzitter! De VVD-fractie is verheugd dat de regering uit de evaluatie die is ingesteld van de Wet arbeid vreemdelingen, de conclusie heeft kunnen trekken dat dit een adequate wettelijke regeling is die conform de doelstelling restrictief wordt uitgevoerd. Dat ligt niet voor de hand, want deze wet regelt het moeilijke spanningsveld tussen aan de ene kant werkgevers die in hun personeelsbehoefte willen voorzien en aan de andere kant de overheid die wil dat de beschikbare arbeidsreserve wordt ingeschakeld.

Die beschikbare arbeidsreserve wordt gevormd door een aantal groepen die onze bijzondere aandacht hebben en ook verdienen. Ik denk aan de mensen in de WW, de mensen in de bijstand en de allochtonen die voor een onevenredig groot deel werkeloos zijn. Aandacht verdienen ook de ouderen boven de 55 jaar, waar nog maar een op de drie mensen werkt, de herintreders en herintreedsters en de gedeeltelijk arbeidsgeschikten. Wij willen dat al die groepen worden ingeschakeld in het arbeidsproces en dat roept de vraag op of wij andere groepen voor willen gaan. De voorwaarden waaronder die andere groepen mogen worden ingeschakeld, worden in de Wet arbeid vreemdelingen geregeld.

De VVD-fractie stemt in grote lijnen in met het wijzigingsvoorstel dat door de regering aan de Kamer is voorgelegd. Dit wijzigingvoorstel beoogt een aantal verbeteringen in de WAV aan te brengen. Het eerste element van het wijzigingsvoorstel dat op onze instemming mag rekenen, is de mogelijkheid die wordt geschapen om aan de tewerkstellingsvergunning het voorschrift te koppelen dat de werkgever moet meewerken aan scholing of omscholing van prioriteitgenietend aanbod. Het lijkt ons verstandig dat dit voorschrift wordt gekoppeld aan de tewerkstellingsvergunning.

Wij kunnen ook instemmen met de nieuwe facultatieve weigeringsgrond die wordt ingevoerd. Deze grond maakt het mogelijk om werkgevers die zich schuldig hebben gemaakt aan illegale tewerkstelling van vreemdelingen, een tewerkstellingsvergunning te weigeren. Wij vragen ons wel af wat de betekenis is van die facultatieve weigeringsgronden. In het systeem van de wet zijn een aantal imperatieve weigeringsgronden die moeten worden toegepast en een aantal facultatieve weigeringsgronden die toegepast kunnen worden, opgenomen. Onlangs al die weigeringsgronden is het aantal aanvragen voor een tewerkstellingsvergunning snel gestegen. Tot 1997 schommelde het aantal aanvragen rond de 10.000 per jaar. In 1998 is dit aantal tot 18.000 gestegen en in 1999 tot 24.000. Dit jaar komt dit aantal vermoedelijk zelfs uit op zo'n 30.000. Het overgrote deel van die aanvragen, 86%, wordt gehonoreerd.

Of de Wet arbeid vreemdelingen echt restrictief wordt uitgevoerd, wordt vooral bepaald door de mate waarin de facultatieve weigeringsgronden worden toegepast. Kan de minister de Kamer hierover informeren? Kan hij aangeven waaruit het beleid voor de toepassing van die weigeringsgronden precies bestaat? Welke voorschriften en richtlijnen worden toegepast en hoe worden die uitgevoerd door de arbeidsvoorziening?

Er is bijzondere aandacht nodig voor de handhaving van de Wet arbeid vreemdelingen. De Rekenkamer heeft vorig jaar namelijk vastgesteld dat die handhaving ernstig tekortschiet. De inspecteurs van de arbeidsinspectie geven aan dat hogere straffen voor overtreders van de WAV-bepalingen nodig zijn. De rechters en de officieren van justitie stellen daarentegen dat hogere straffen slechts dan effect hebben als de handhavingsactiviteiten van de inspecteurs worden verbeterd en de pakkans groter wordt. Wij denken dat zij allebei gelijk hebben: de straffen moeten verhoogd en de pakkans moet vergroot. Volgens de regering gaat dit ook gebeuren. Wij vragen de regering om de Kamer een jaar na de invoering van de wetswijziging te informeren over dit voor de effectiviteit van de handhaving essentiële punt, het punt ook waar de ernstige kritiek van de Rekenkamer zich op richtte.

Voorzitter! Het gaat om substantiële aantallen: 24.000 tewerkstellingsvergunningen die aangevraagd zijn in het jaar 1999, mogelijk 30.000 vergunningen die dit jaar worden aangevraagd en voor het overgrote deel worden verleend. Je hoort regelmatig pleidooien voor een apart loket in Nederland voor economische migranten. Op die wijze zou het grootschalige oneigenlijk gebruik van de asielprocedure door economische migranten kunnen worden tegengegaan. Wij kunnen met elkaar vaststellen dat het aparte loket waarom wordt gevraagd, er al jaren is. Er wordt steeds meer gebruik van gemaakt. Wat de asielprocedure betreft verandert er helemaal niets. Dit werkt dus niet.

Gelijktijdig met het in werking treden van de gewijzigde Wet arbeid vreemdelingen wil de regering per algemene maatregel van bestuur de mogelijkheden verruimen tot werken voor asielzoekers. Laten wij even teruggaan in de geschiedenis om na te gaan hoe dat is gelopen. Tot medio 1997 mochten asielzoekers geen enkele vorm van werk verrichten, geen vrijwilligerswerk en geen betaald werk. Medio 1997 kregen asielzoekers – mensen die asiel hebben gevraagd en in afwachting zijn van de beslissing op die aanvrage – voor het eerst toestemming om vrijwilligerswerk te verrichten. Conform het regeerakkoord waarin op dit punt een afspraak was gemaakt, kregen in september 1998 asielzoekers die al langer dan zes maanden in de opvang verbleven toestemming kortdurende betaalde werkzaamheden te verrichten gedurende 12 weken per jaar. Bovenop wat in het regeerakkoord is afgesproken en bovenop wat toen is geregeld wil de regering nu toestemming geven voor alle werkzaamheden en dan niet meer voor 12 weken per 52 weken, maar voor 12 weken per periode van 39 weken. Dat is naar de overtuiging van de VVD-fractie onverstandig. Wij zijn helemaal ongelukkig met de voorspelbare pleidooien van sommige organisaties om iedere keer weer een stap te verder te gaan en uiteindelijk de arbeidsmarkt helemaal vrij te geven voor asiel- zoekers. Wij hebben tegen het voornemen van de regering een aantal bedenkingen. Ik noem er zes.

De eerste bedenking is dat het overgrote deel van de asielzoekers geen vluchteling is, maar economische migrant. Een economische migrant gaat het niet om bescherming, maar om verblijf en werk in Nederland. Hoe eerder en hoe meer die economische migranten krijgen wat zij willen, hoe meer van hen zich als asielzoeker zullen melden in Nederland. Dat heet aanzuigende werking. Een asielaanvrage in Nederland geeft kans op een verblijfsvergunning asiel, een verblijfsvergunning regulier, bijvoorbeeld ingeval van verblijf bij een partner, en als het voorstel van de regering wordt gevolgd de mogelijkheid om een halfjaar tegen CAO-loon te werken. Op die rekensom van het halve jaar kom ik nog terug.

Een tweede bedenking is, dat de regering op 1 januari 2001 een nieuwe Vreemdelingenwet in werking wil laten treden. Daarin wordt de zaak zo geregeld dat binnen zes maanden op een asielaanvrage zal worden beslist. Dat betekent dat asielzoekers die dan na zes maanden nog in de opvang verblijven door de IND zijn afgewezen. Daarvan is vastgesteld dat zij geen recht hebben op een verblijfsvergunning voor Nederland. Juist die mensen mogen in een jaar tijd 24 weken werken, zonder enige beperking tegen CAO-loon. Dat is precies het verkeerde signaal.

Nu die optelsom. Het is 13 weken per 39 weken. Dat betekent in de praktijk dat zodra die zes maanden voorbij zijn, men 13 weken gaat werken. Men wacht dan 26 weken. Vervolgens is die periode van 39 weken voorbij. Men kan weer 13 weken gaan werken. In het eerste jaar na die zes maanden heb je in totaal bijna een halfjaar de gelegenheid gehad om te werken.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

De heer Kamp is bang voor aanzuigende werking en misbruik van de asielprocedure door economische migranten. Hij vindt dat daarom arbeid beperkt moet zijn. Nu kennen wij de 48-uursprocedure. In die procedure voorafgaande aan de reguliere procedure wordt uitgefilterd wie economische motieven en wie politieke motieven heeft. Heeft de heer Kamp helemaal geen vertrouwen in die 48-uursprocedure?

De heer Kamp (VVD):

Niet veel. Op dit moment wordt aan minder dan 20% van de asielzoekers een verblijfsvergunning gegeven. Dat betekent dat meer dan 80% economische migrant is. Het aantal mensen dat in de aanmeldcentra wordt afgewezen ligt op ongeveer 15%. Er worden daar veel te weinig afwijzingen gerealiseerd. Het aantal mensen dat wordt afgewezen, moet in de aanmeldcentra drastisch omhoog. Ik vind in ieder geval dat er geen enkele reden is om soepel te zijn als het hierom gaat.

Voorzitter! De derde bedenking die de VVD-fractie heeft tegen dit voorstel tot wijziging van de Wet arbeid vreemdelingen is dat werken leidt tot integreren. Hoe meer iemand deel van de samenleving is gaan uitmaken door te werken des te groter het verzet vanzelfsprekend zal zijn als hij uiteindelijk afgewezen wordt en des te groter de weerzin tegen terugkeer zal zijn. Op dit moment is al een van de grootste problemen die wij in Nederland hebben als het gaat om het asielbeleid dat mensen die afgewezen zijn niet meer weg willen. Hoe krijgen wij hen weg, hoe krijgen wij de beslissing van de overheid geëffectueerd? Wat wij op de voorgestelde manier gaan doen, is dat probleem nog groter maken.

De vierde bedenking is dat nieuwkomers met een verblijfstitel een inburgeringsprogramma van 600 uur krijgen. Men moet zich dat voorstellen. Iemand vraagt asiel of iemand komt hier voor gezinshereniging of gezinsvorming of iemand krijgt regulier om een of andere reden een verblijfsvergunning, en gedacht wordt dat een achterstandssituatie dreigt. Dan bestaat de verplichting om een inburgeringsprogramma van maar liefst 600 uur te volgen. Critici leggen ons iedere keer weer opnieuw uit dat een inburgeringsprogramma van 600 uur nog veel te weinig is om mensen een reële kans op de arbeidsmarkt te geven. Ik vraag mij af: kunnen asielzoekers die nul komma nul uur inburgeringsprogramma hebben gevolgd op de arbeidsmarkt terecht? Natuurlijk niet. Ook als men het meest eenvoudige werk aan de lopende band doet, moet men kunnen luisteren naar de chef, moet men begrijpen wat de veiligheidsmaatregelen inhouden en moet men met anderen kunnen communiceren. Dus zowel de werkgever als de werknemer zal moeten investeren in kennis om het mogelijk te maken dat iemand die in het bedrijf een functie gaat vervullen dit ook daadwerkelijk kan. Dit betekent dat, als er geïnvesteerd wordt door de werkgever en de werknemer op dit punt, er bij beiden nog minder bereidheid zal zijn om als de asielzoeker definitief afgewezen is en het land moet verlaten alles op te geven en te betrokkene te laten vertrekken.

De vijfde bedenking is dat volgens het CPB 60% van de ongeveer 120.000 asielzoekers die in de jaren negentig een verblijfsstatus kregen – mensen die vanaf dat moment als statushouder kunnen worden aangemerkt – afhankelijk is van een uitkering. Hun kansen op de arbeidsmarkt zijn kennelijk erg slecht en verslechteren verder als zij met asielzoekers moeten gaan concurreren.

De zesde bedenking is deze. Op de dag van de arbeid, 1 mei, opende een landelijk ochtendblad met de kop dat een werknemer die in de WAO wil, daar ook inkomt. Dat is voor iedere werknemer een verkeerde verleiding, denk ik. Dat mag absoluut niet zo zijn, natuurlijk. Het is vind ik helemaal niet verstandig om asielzoekers aan die verleiding bloot te stellen. De meeste mensen die in de WAO komen na een ziekteperiode doen dat vanwege psychische redenen. Ik kan mij allerlei redenen voorstellen op grond waarvan juist asielzoekers op dit punt risico's lopen. Men werkt een periode van 12 weken, na een aantal weken wordt men ziek en aan het eind van de ziekteperiode komt men in de WAO. Ik denk dat wij daar een groot risico mee lopen.

Wat de VVD-fractie betreft, moet het vanwege de zes bedenkingen die ik net heb geuit blijven bij de verruiming tot betaald kortdurend werk gedurende 12 weken per jaar. Dat is de verruiming waartoe al eerder besloten is. Wij stemmen met die verruiming slechts in, omdat er nu eenmaal op dit punt een afspraak is gemaakt in het regeerakkoord. De VVD-fractie wil korte asielprocedures, het weren van economische migranten en het aanscherpen van het terugkeerbeleid. Bovendien willen wij dat werkloze statushouders van wie nu dus 60% afhankelijk is van een uitkering aan de slag gaan. Wij vragen daarom de regering zo verstandig te zijn af te zien van het voornemen om de mogelijkheden te verruimen tot 12 weken per 39 weken voor alle werkzaamheden. Ik overweeg de Kamer op dit punt een uitspraak voor te leggen.

Voorzitter! Asielzoekers die na zes maanden nog steeds in een opvangcentrum verblijven, moeten zich naar de mening van de VVD-fractie op hun terugkeer voorbereiden. Zij zijn in de regel al een keer afgewezen. Voor hen komt het tijdstip snel in zicht dat zij het land moeten verlaten. Daarop zullen zij zich moeten voorbereiden. Aanvullend kunnen zij wat ons betreft nog een deel van het vele werk dat gedaan moet worden in en rond de opvangcentra in Nederland, waarin op dit moment zo'n 70.000 mensen verblijven, voor hun rekening nemen.

Tot slot, mijnheer de voorzitter, wees ik al op de door ons betreurde pleidooien om na deze derde stap een vierde stap te zetten, uiteindelijk uitmondend in het helemaal vrijmaken van de arbeidsmarkt voor asielzoekers. Als wij deze wetswijziging aannemen, kan de regering bij algemene maatregel van bestuur daartoe besluiten. Wij vragen de minister toe te zeggen dat niet te doen dan na consultatie van de Kamer.

De heer Dittrich (D66):

Voorzitter! Toen ik op de lagere school zat, zo'n 35 jaar geleden, had Nederland ongeveer 12 miljoen inwoners. Wij zijn nu al de grens van 16 miljoen gepasseerd en volgens berekeningen van het CPB stopt die groei niet, ondanks de vergrijzing. Nederland is met een zo groot aantal inwoners een van de dichtstbevolkte landen ter wereld. Wanneer je met vakantie gaat en boven Nederland vliegt, zie je overal steden, dorpen, asfalt enz. Ongerepte natuur is er nauwelijks meer. Wie in het weekend naar het strand of een bos gaat, loopt als het ware in een colonne. Overal zijn mensen, overal is bebouwing; de stilte is verdreven.

Ik constateer dat veel ministeries op hun terrein worstelen met onderwerpen, die in meer of minder direct verband staan tot de dichtbevolktheid van Nederland: Landbouw met het terugdringen van de varkens en de kippen; Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer met de vraag waar nieuwe woningbouwlocaties kunnen worden gevonden; Verkeer en Waterstaat met de files en het asfalteren van Nederland; Justitie met het vreemdelingen- en asielbeleid. Zo kan ik nog een tijdje doorgaan.

Mij valt op dat al deze ministeries hun best doen, maar dat er geen totaal concept is. Hoe willen wij dat Nederland er over 25 jaar uitziet? Hoeveel inwoners streven wij na, hoeveel groen, hoeveel omgevingslawaai? Elk groot commercieel bedrijf heeft zijn gewenste toekomst uitgestippeld en past daar zijn bedrijfsstrategie op aan. In het bedrijfsbeleid worden dwarsverbanden gelegd en doelstellingen afgesproken en wordt er tussentijds geëvalueerd, maar in het besturen van Nederland lijkt dat totaalconcept niet aanwezig te zijn. Er is geen geïntegreerd beleid, waarbij een visie bestaat over hoe Nederland er over 25 jaar uit zou moeten zien.

Het zou een uitdaging voor dit kabinet moeten zijn om een dergelijke politiek te voeren, gevoed door de bijdragen van alle ministeries. Ik noem dit een toekomstpolitiek. Ik versta daaronder een geïntegreerd concept, gevoed door alle departementen, waarin het aantal inwoners centraal staat. Van daaruit wordt op elk deelterrein geschetst hoe Nederland eruit zou moeten zien. Ik zeg dit alles omdat ik tegen die achtergrond dit wetsvoorstel wil behandelen.

De heer Kamp (VVD):

Wat ik nu niet hoor, voorzitter, is waarschijnlijk waar het om gaat. De heer Dittrich pleit mijns inziens voor een bevolkingspolitiek.

De heer Dittrich (D66):

Neen, een toekomstpolitiek waarbij het aantal inwoners als uitgangspunt wordt genomen voor het beleid dat per departement wordt gevoerd in een geïntegreerde context.

De heer Kamp (VVD):

In mijn ogen is dat een bevolkingspolitiek en die kan men op verschillende manieren vormgeven. Men kan trachten, het aantal kinderen te beperken; men kan trachten de immigratie te beperken; men kan die politiek vertalen in de toepassing van de Wet arbeid vreemdelingen en in het asielbeleid. Wenst u al deze opties te verwezenlijken of heeft u een voorkeur voor bepaalde mogelijkheden?

De heer Dittrich (D66):

Ik wil dit wetsvoorstel behandelen tegen de achtergrond van mijn inleiding en ik nodig de heer Kamp uit om later met nadere interrupties te komen.

Voorzitter! Zouden we over uitgestrekte ruimten beschikken, zoals Canada, Australië en Nieuw-Zeeland, dan zou deze wet er anders uitzien. Van de mensen die hier wonen, staan ruim 700.000 mensen aan de kant, terwijl zij wel zouden kunnen werken. D66 steunt dan ook van harte de centrale gedachte van de Wet arbeid veemdelingen: als er vacatures zijn, ga dan eerst na of ze vervuld kunnen worden door mensen die in Nederland wonen en zouden kunnen werken; lukt dat niet, kijk dan naar mogelijkheden binnen de Europese economische ruimte (EER); leidt dat niet tot het gewenste resultaat, dan pas moet worden nagegaan of een werkgever toegestaan kan worden, een tewerkstellingsvergunning aan te vragen ten behoeve van een werknemer uit een ander deel van de wereld.

Ik richt mij vervolgens op een belangrijk onderdeel van dit wetsvoorstel: het werken door asielzoekers die nog met een procedure te maken hebben.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Uw inleiding stemt tot nadenken en verbaast mij ook enigszins. U stelt dat de Wet arbeid vreemdelingen beoordeeld moet worden in het licht van de bevolkingsomvang in Nederland. Heb ik dat juist?

De heer Dittrich (D66):

Nee, dat hebt u niet juist. Ik behandel de Wet arbeid vreemdelingen in het licht van de omstandigheid, dat Nederland een van de dichtstbevolkte landen ter wereld is. In een land als Australië of Canada, waar veel ruimte is, zou je een heel ander soort wet dan de Wet arbeid vreemdelingen kunnen hebben. Op bepaalde onderdelen wil ik nu aangeven waarom wij de regering al dan niet steunen.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

U had het wetsvoorstel ook kunnen behandelen in het licht van bijvoorbeeld de vergrijzing. Daar hebt u schijnbaar niet voor gekozen.

Is er ook een grens? U zegt dat Nederland dichtgroeit. Je kunt nergens meer rustig wandelen. Wanneer is Nederland vol naar uw idee? Of is het al vol?

De heer Dittrich (D66):

Ik vind dat Nederland een van de dichtstbevolkte landen ter wereld is. Dat is ook een feit. Ik heb er net voor gepleit dat de regering een soort totale visie voor de toekomst ontwerpt, uitgaande van de berekeningen die u ook gekregen hebt. Daarin is te zien dat wij over een x-aantal jaren met 20 miljoen inwoners op hetzelfde oppervlak zitten. Dat betekent nogal wat voor allerlei beleidsonderdelen. Ik ga echt niet zeggen dat het hier vol is als er 20 miljoen mensen zijn en dat er dan niemand meer bij mag. Ik wil de Wet arbeid vreemdelingen juist benaderen vanuit de optiek dat Nederland een dichtbevolkt land is. Misschien hebt u een heel andere optiek. Dat hoor ik dan straks wel.

Asielzoekers die in procedure zijn mogen gaan werken. De afgelopen jaren in de asielcentra waren voor vele asielzoekers haast ondraaglijk. Zij werden gedwongen om niets te doen. Hun talenten werden zo vergooid. Van het gedwongen niets doen werden velen apathisch

De eerste zes maanden moet de asielzoeker zich volgens de regeling beschikbaar houden voor de IND en andere overheidsdiensten. Hij moet zich concentreren op de asielprocedure. De fractie van D66 is het daarmee eens. Het is in het belang van de asielzoeker dat die procedure ook goed gevoerd wordt en dat de asielzoeker zijn aandacht daarop kan richten. Bovendien is deze wachttijd van zes maanden een zekere rem op diegenen in het buitenland, die de werking van de Wet arbeid vreemdelingen zouden willen omzeilen, die geen machtiging voorlopig verblijf willen aanvragen en die uit economische motieven een asielverzoek zouden willen doen. Zij komen hier eigenlijk niet zozeer naartoe als vluchteling, maar om te werken. Wij steunen de regering, maar dat neemt niet weg dat er een aantal problemen zijn.

Enkele jaren geleden heeft de Kamer de Wet ongedocumenteerden aangenomen. De bedoeling van die wet is om asielzoekers te stimuleren hun identiteitsdocumenten en reispapieren te presenteren als zij zich aanmelden. Die wet heeft nauwelijks effect. Uit de cijfers blijkt dat meer dan 80% van de asielzoekers helemaal naar Nederland weet te komen via allerlei grenzen en controles. Bij het aanmeldcentrum heeft men echter opeens geen enkel papier meer bij zich. De fractie van D66 vindt dat ongewenst. Wij vonden dat al toen de Wet ongedocumenteerden werd besproken. Wij vinden dat, wil het asielbeleid hanteerbaar blijven, er een trendbreuk te zien moet zijn.

De regering maakt het met de voorgestelde Wet arbeid vreemdelingen mogelijk, dat alle in procedure zijnde asielzoekers na zes maanden mogen gaan werken. Wij denken dat dit toch beperkt zou moeten worden. Wij zoeken naar een mogelijkheid. Is het mogelijk te onderzoeken of de arbeidsmogelijkheden voor asielzoekers beperkt kunnen worden tot de asielzoekers die in de asielprocedure hun documenten hebben laten zien? Daardoor stimuleer je dat mensen in de beginfase van de asielprocedure hun documenten niet kwijt maken. Uit de audits weten wij dat veel asielzoekers graag willen werken. Dat vinden wij ook prima. Het verhoogt de kwaliteit van hun bestaan, maar het belang van de overheid mag ook niet worden vergeten.

Er is natuurlijk een lastig aspect. Sommige mensen vluchten zonder dat zij überhaupt papieren kunnen hebben en kunnen laten zien. Daarom vraag ik de regering te onderzoeken welke mogelijkheden er zijn om mensen die geen papieren hebben, die ook geen aannemelijk verhaal hebben, maar die wel door het aanmeldcentrum zijn gekomen, niet voor betaalde arbeid in aanmerking te laten komen.

De heer Kamp (VVD):

De heer Dittrich zegt dat veel asielzoekers graag willen werken. Het is nog sterker: velen vragen alleen maar asiel om hier te kunnen werken. Dat weten wij ook van de audits. Het is namelijk een mogelijkheid om Nederland binnen te komen om asiel te vragen en vervolgens hier de gelegenheid krijgen om te werken en om een beter leven dan thuis te hebben. Hij wil dat ontmoedigen? Door deze maatregel te steunen, geeft hij die mensen wat zij willen: werk in Nederland, terwijl zij daar eigenlijk geen recht op hebben.

De heer Dittrich (D66):

Ik ben het niet met uw uitgangspunt eens, dat heel veel mensen hier komen om te werken en dan nog even een asielverzoek indienen. Ik weet dat er ontzettend veel asielzoekers zijn die een reden hebben om te vluchten uit hun land. Als zij hier in de procedure zitten waarvan u en ik vinden dat die veel te lang duurt, vind ik het een goed idee om mensen, natuurlijk onder bepaalde voorwaarden, te laten werken. Ik probeer mensen die in die asielprocedure geen enkel document meer laten zien, te stimuleren om daar wél mee te komen. Dat kan door de arbeidsmogelijkheden te onderzoeken. Ik vraag de regering dan ook om dat te doen. Daarbij kan worden nagegaan of die mensen zonder documenten niet werken. Ik ga er namelijk van uit dat veel meer mensen mét papieren zich in het aanmeldcentrum aanmelden.

De heer Kamp (VVD):

Ik vind het jammer dat de heer Dittrich de feiten ontkent. Hij weet namelijk net zo goed als ik dat minder dan 3% van de asielzoekers als verdragsvluchteling kan worden aangemerkt. Hij weet toch ook dat minder dan 20% van de asielzoekers op dit moment een verblijfsvergunning krijgt? Een groot deel van dat percentage krijgt dat alleen maar vanwege het overschrijden van de driejarentermijn. Het is dus toch bekend dat 80% en misschien 90% van de asielzoekers economisch migrant is? Nu zouden zij juist met dit voorstel beloond worden, terwijl zij juist gestraft zouden moeten worden.

De heer Dittrich (D66):

Ik ben het dus niet eens met die aanname van u. Dit geldt overigens ook voor de cijfers die u hier nu produceert. Op zichzelf hebt u wel gelijk als u zegt dat een aanmerkelijk deel van het aantal mensen die zich hier melden, op een gegeven moment door de rechter wordt afgewezen. Dit zal iedereen ook onderkennen. Vervolgens moeten die mensen het land verlaten. Als zij geen documenten hebben, is het voor Nederland bijna onmogelijk om ze weg te sturen. Vandaar dat wij proberen creatief te zijn en voorstellen om na te gaan of via de arbeidsmogelijkheden de asielprocedure beter in kaart kan worden gebracht.

Mevrouw Verburg (CDA):

Hanteert de heer Dittrich bij de asielprocedure het uitgangspunt dat een asielaanvrager moet meewerken aan zijn procedure en aan de beoordeling van zijn aanvraag?

De heer Dittrich (D66):

Ja, dat staat zelfs in de wet.

Mevrouw Verburg (CDA):

Ik ga ervan uit dat dit uw vertrekpunt is. Ik hoor u evenwel zeggen dat het een soort beloning is voor mensen die wél met hun papieren komen en dus meewerken aan de asielprocedure dat zij na een halfjaar betaalde arbeid kunnen verrichten. Dat vind ik omkering van een en ander. Dan accepteer je namelijk de mensen die niet meewerken; de mensen die wel meewerken worden beloond met de mogelijkheid om na een halfjaar betaalde arbeid te verrichten. Dit is een heel merkwaardige redenering.

De heer Dittrich (D66):

Ik denk dat mevrouw Verburg de Vreemdelingenwet niet helemaal in haar hoofd heeft.

Mevrouw Verburg (CDA):

Dat klopt en daar ben ik blij om.

De heer Dittrich (D66):

Dat verraadt uw vraag ook, die niet helemaal accuraat is. De mensen melden zich aan bij de aanmeldcentra. Heel veel mensen zonder documenten worden daar ook afgewezen, als hun verhaal flinterdun is. Maar dat is maximaal 48 uur en uit onderzoeken blijkt dat ontzettend veel mensen, bijvoorbeeld omdat er geen taaldeskundige beschikbaar is, met een flinterdun verhaal en zonder documenten wél de verdere procedure ingaan. Daar heb ik het dus over. Immers, die mensen kunnen na zes maanden ook gaan werken. Als wij willen stimuleren dat mensen hun documenten presenteren, is dat wellicht mogelijk via de onderzoeksvraag die ik stel.

De heer Santi (PvdA):

Het lijkt erop dat wij de discussie over de invoeringswet van de Vreemdelingenwet overdoen. U brengt bij de behandeling van de Wet arbeid vreemdelingen (WAV) de positie van de ongedocumenteerde mensen ter sprake en hiermee probeert u langs een omweg die kwestie nu aan de orde te stellen. Je kunt wel zeggen dat wij dat nu ook kunnen regelen, maar volgens mij had de discussie dan op een ander moment moeten plaatsvinden, bijvoorbeeld op maandag. Het is vreemd dat het nu ter sprake wordt gebracht om een middel voor de ongedocumenteer den te zoeken in het kader van de WAV.

De heer Dittrich (D66):

Ik ben dat niet met u eens. De regering stelt voor dat alle asielzoekers die al meer dan zes maanden in een procedure zitten, als zij dat zelf willen, kunnen werken. Welnu, daar plaats ik vraagtekens bij en die moet ik bij de behandeling de Wet arbeid vreemdelingen naar voren brengen. Ik kan verklappen dat ik misschien wel een Kameruitspraak ga vragen, als de reactie van de regering niet inhoudt wat ik zou willen horen.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Ik begrijp dat de heer Dittrich zegt dat het enkele feit dat iemand ongedocumenteerd is, bestraft wordt met een verbod op werken.

De heer Dittrich (D66):

Dan begrijpt u mij niet goed. Ten eerste heb ik de regering gevraagd om de mogelijkheden te onderzoeken. Ten tweede wil ik niet straffen met een werkverbod. Ik vind dat je moet kijken naar die asielzoekers die in procedure zijn en die door het aanmeldcentrum heen zijn gekomen, terwijl zij geen documenten hebben. Wij weten allemaal dat een deel daarvan een flinterdun verhaal heeft, maar...

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Neen, als zij een flinterdun verhaal hadden gehad, dan waren zij niet door...

De voorzitter:

Wilt u de heer Dittrich laten uitspreken?

De heer Dittrich (D66):

Dat flinterdunne verhaal kan in tamelijk veel situaties niet in het aanmeldcentrum worden afgedaan, terwijl dat toch de bedoeling was van de Wet ongedocumenteerden. Dat is bijvoorbeeld niet mogelijk, omdat er een taalanalyse moet plaatsvinden. Als iemand zegt dat hij uit Afghanistan komt en men gelooft dat niet, dan moet er een deskundige komen luisteren om te bepalen of die persoon uit dat land komt. Iemand zonder documenten en met een dun verhaal kan niet worden afgedaan in het aanmeldcentrum. Die komt ook in de gewone asielprocedure. Aan dat soort zaken denk ik. Ik vraag de regering gewoon om dat te onderzoeken, niet meer en ook niet minder.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Het is interessant om te horen hoe u na de heer Kamp ook de 48-uursprocedure failliet verklaart. Wij zijn daar altijd tegen geweest, maar dat is een ander probleem.

De heer Dittrich (D66):

U legt mij woorden in de mond...

De voorzitter:

Mijnheer Dittrich, wilt u ook mevrouw Halsema laten uitspreken?

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

De heer Dittrich heeft zich er altijd tegen verzet dat er een rechtstreekse relatie zou worden gelegd tussen het feit dat mensen ongedocumenteerd zijn en een asielrelaas hebben dat misschien niet klopt. De VVD zei altijd al dat ongedocumenteerd zijn ook betekent dat men geen juist asielrelaas heeft. De heer Dittrich doet nu via een omweg min of meer hetzelfde. Hij zegt namelijk dat iemand die ongedocumenteerd is, waarschijnlijk ook een onjuist asielrelaas heeft en dus niet mag werken. Iemand wordt dus drie keer bestraft voor het feit dat hij geen documenten heeft. Ik vind dit wel een heel rare verschuiving naar rechts van D66.

De heer Dittrich (D66):

Het is heel vreemd dat u niet goed geluisterd hebt. Ik heb zelf aangegeven dat er ook mensen zonder documenten door de aanmeldcentrumprocedure heen komen en dat zij er echt niets aan kunnen doen dat zij geen documenten hebben. Daarom heb ik aan de regering gevraagd om dat verder te onderzoeken. U verwijt mij dat ik opeens een heel ander standpunt inneem, maar dat is helemaal niet het geval. Ik probeer het aspect van de ongedocumenteerden via de Wet arbeid vreemdelingen hier aan de orde te stellen. De heer Santi heeft er gelijk in dat die dingen onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Ik wilde u verwijten dat u een verkeerd standpunt inneemt. Ik moet u nu echter gaan verwijten dat u een half standpunt inneemt. U bent begonnen met te zeggen dat ongedocumenteerden niet mogen werken, maar nu vindt u dat eigenlijk niet meer. U wilt nu alleen maar dat de regering daar onderzoek naar doet. Ik neem echter aan dat u wilt dat zij daar onderzoek naar doet, omdat u die mening bent toegedaan. Er zijn mensen die er niets aan kunnen doen dat zij geen documenten hebben, bijvoorbeeld omdat zij bij nacht en ontij hebben moeten vluchten. Ik vind het opvallend dat u vindt dat dit in de jaren die daarop volgen, als zij in procedure zitten, bestraft moet worden door een verbod op arbeid, terwijl u wel erkent hoe belangrijk werk is.

De heer Dittrich (D66):

Dat vind ik dus niet.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Waarom wilt u dan dat de regering daar onderzoek naar doet?

De heer Dittrich (D66):

Misschien kunt u even in de Handelingen nalezen wat ik net gezegd heb. Ik wil dat de regering onderzoek doet naar asielzoekers die de periode van zes maanden voorbij zijn en die geen documenten hebben. Op die manier kan bekeken worden wat de mogelijkheden zijn om te zeggen dat bepaalde mensen niet in aanmerking komen voor arbeid. U zegt nu dat ik mensen die bij nacht en ontij gevlucht zijn, wil straffen door te zeggen dat zij niet mogen werken. Ik zeg heel luid en duidelijk dat ik dat niet wil. En daarom wil ik dat de regering hier onderzoek naar doet.

Ik vervolg mijn betoog. De beperkingen op de arbeidsduur worden opgeheven. Asielzoekers en degenen met een vergunning voor bepaalde tijd, nu nog de mensen met een voorwaardelijke vergunning tot verblijf, zullen 12 weken van een periode van 39 weken, dus drie maanden van negen maanden, mogen werken. Ook de beperking seizoenarbeid is opgeheven. Alle soorten betaald werk mogen worden verricht.

Daar is D66 het mee eens, zij het dat wij ons kunnen voorstellen dat die periode in de toekomst wellicht kan worden uitgebreid. Wij zien veel in een combinatie van werk en scholing, waarvoor de 12-wekengrens nog een zekere belemmering vormt. Ik stel niet voor om die grens nu al te verleggen, maar ik vraag de regering of zij bereid is zo'n uitbreiding in de toekomst te overwegen, gelet op de reacties van maatschappelijke organisaties. Soms kan men stagevergoedingen krijgen. Worden deze verrekend met de kosten van de opvang? Zo ja, in welke mate?

Er bestaat onduidelijkheid over de vraag waarom het beleid voor asielzoekers wordt verruimd. De regering zegt in de stukken dat de reden is dat de kwaliteit van het bestaan van de asielzoeker moet worden verhoogd. Ik heb gelezen wat ex-minister De Vries heeft gezegd in een toespraak op de Katholieke Universiteit Brabant, in september 1999. De Vries sprak over een arbeidsplicht voor asielzoekers. Werken voor de kost zou volgens hem minder aanzuigende werking hebben dan het perspectief van jarenlang niets doen met een uitkering tijdens de asielprocedure.

De fractie van D66 is tegen een arbeidsplicht voor asielzoekers. Ik hoor graag van deze minister van Sociale Zaken of hij afstand neemt van de woorden van de vorige minister over die arbeidsplicht.

De voorzitter:

Ik maak de heer Dittrich erop attent dat minister De Vries nog steeds minister is. Hij is geen ex-minister, maar hij zit alleen op een ander departement.

De heer Dittrich (D66):

U hebt gelijk.

Mevrouw Verburg (CDA):

Voorzitter! De heer Dittrich is het eens met de verruimingsvoorstellen voor asielzoekers en pleit zelfs voor een verdere verbreding. De Wet arbeid vreemdelingen heeft tot doel om de arbeidsmarkt te ondersteunen. De weging van de vraag of er prioriteitgenietend aanbod is, wordt in dit voorstel losgelaten. Zijn er langdurig werklozen? Zijn er toegelaten vluchtelingen beschikbaar die op zoek zijn naar een baan?

De heer Dittrich (D66):

Ik kom nu op het hoofdstuk "geen prioriteitgenietend aanbod". De situatie lijkt zich steeds vaker voor te doen dat er vacatures zijn en dat werkgevers geen werknemers in Nederland kunnen vinden die dat werk doen, zoals bij banen voor hoger ICT-personeel. Werkgevers hoeven hun vacatures dan niet te melden en zij mogen in het buitenland werven.

Op dit punt vraagt de fractie van D66 om uiterste behoedzaamheid. Het moet werkgevers niet al te gemakkelijk worden gemaakt om in het buitenland te werven. Zovelen in Nederland hebben nu nog geen werk en zouden aan de slag kunnen. Een werkgever zou veel beter kunnen investeren in het aantrekkelijker maken van werk in Nederland dan uit te wijken naar het buitenland om daar arbeidskrachten vandaan te halen. Zo zouden vrouwen veel meer aan het arbeidsproces deel kunnen nemen, wanneer er bijvoorbeeld betere voorzieningen voor kinderopvang worden gecreëerd.

Arbeidskrachten uit het buitenland halen is volgens mijn fractie in het algemeen een kortetermijnoplossing. Stimuleert de arbeidsvoorziening dat er afspraken worden gemaakt met ICT-werkgevers, zodat zij er bij de werknemers op aandringen dat zij Nederland vrijwillig verlaten na ommekomst van de termijn waarvoor de tewerkstellingsvergunning werd verstrekt?

Ook bij verpleegkundigen komt de vraag naar buitenlandse arbeidskrachten voor. Wij vinden dat ook hier voorzichtigheid past. Het voorbeeld van het werven in Zuid-Afrika door het VU-ziekenhuis spreekt ons in het algemeen meer aan dan de ICT-voorbeelden. Door het VU-ziekenhuis worden contracten gesloten met verpleegkundigen uit Zuid-Afrika, die tijdens hun werk een opleiding volgen die zij in hun eigen land goed kunnen gebruiken. De terugkeer wordt na twee jaar geregeld met een baangarantie in Zuid-Afrika. Dat land krijgt dan goed ingewerkte en opgeleide verpleegkundigen terug die daar anders werkloos waren geweest. Daar snijdt het mes aan twee kanten. Maar mijn fractie vraagt de regering toch om specifiek te kijken naar arbeidskrachten in Midden-Europese landen als er hier geen prioriteitgenietend aanbod is. Deze landen, zoals Tsjechië, Polen en Hongarije, zullen in de nabije toekomst deel gaan uitmaken van de Europese Unie. Het ligt dus voor de hand om daar te werven, omdat de burgers in die landen na aansluiting bij de Europese Unie vrij kunnen reizen en vrij kunnen werken.

De wettelijke beslistermijn is vijf weken. De minister heeft de arbeidsvoorziening opdracht gegeven die termijn te halen, zo heeft hij ons verzekerd. Internationaal gezien is die termijn overigens nog veel te lang. Wij krijgen brieven van bijvoorbeeld universiteiten, die schrijven dat in die periode van vijf weken andere landen, als kapers op kust, de mensen die in aanmerking komen voor een plek weten aan te trekken. Is het mogelijk om per sector te bekijken waar de nood het hoogst is en vervolgens daar de vergunningen het eerst te verlenen, zodat een kortere termijn dan vijf weken bereikt wordt?

Waarom wordt er ten aanzien van trainees en praktikanten een soepeler beleid gevoerd dan bij andere werknemers? Ook voor de laatste categorieën werknemers geldt toch dat wel degelijk prioriteitgenietend aanbod in Nederland aanwezig kan zijn? Zijn er niet erg veel toegelaten vluchtelingen met een goede opleiding die werkloos zijn? Waarom wordt die vereiste voor deze groep losgelaten? Ik wil van de regering graag een overzicht van de bedrijfssectoren waarvoor tewerkstellingsvergunningen worden afgegeven, wegens het ontbreken van prioriteitgenietend aanbod. Zijn er ook cijfers bekend van het aantal werknemers dat na afloop van de termijn niet terugkeert, maar in Nederland wil blijven wonen? Kan de regering aangeven of in die sectoren van werkgevers verlangd wordt dat zij scholings- of omscholingscursussen organiseren en bekostigen, zodat het prioriteitgenietend aanbod aan de slag kan? Om hoeveel gevallen gaat het en om wat voor soort scholingsactiviteiten gaat het? Mijn fractie vindt het noodzakelijk dat in deze kwestie veel meer inzicht komt, om te kunnen beoordelen of niet te snel gegrepen wordt naar het naar Nederland halen van buitenlandse arbeidskrachten.

Mevrouw Verburg (CDA):

Voorzitter! Waarom meet de heer Dittrich met twee maten als het gaat om de werving buiten de Europese economische ruimte? Hij zegt dat er dan eerst een toets gedaan moet worden inzake het prioriteitgenietend aanbod. Maar met betrekking tot het werven van asielzoekers na een halfjaar heb ik hem die eis niet horen stellen. Hij heeft zelfs ruimhartig ingestemd met het voorstel van het kabinet.

De heer Dittrich (D66):

Mevrouw Verburg stelt een terechte vraag. De D66-fractie vindt dat in beginsel asielzoekers moeten kunnen werken tijdens de procedure, omdat dit de kwaliteit van hun bestaan in Nederland in die periode verhoogt. Dat is een andere grondslag. Wij hebben gezien hoe talentvolle mensen apathisch worden in de lange proceduretijd. Wij vinden het daarom terecht dat de regering voorstelt om daar de toets inzake het prioriteitgenietend aanbod los te laten.

Kan de regering aangeven hoe vaak het voorkomt dat een werknemer voor wie een tewerkstellingsvergunning aan de werkgever is afgegeven, door een opvolgende werkgever wordt ingeschakeld in het arbeidsproces op basis van een nieuwe tewerkstellingsvergunning? De heer Van der Staaij heeft een amendement inzake hetzelfde onderwerp en ik ben benieuwd hoe de regering daarop reageert. Hoe vaak heeft dit tot een verblijf van langer dan drie jaar van de werknemer geleid en hoe vaak heeft het geleid tot de aantekening "arbeid is vrij toegestaan" in het verblijfsdocument?

Over het "working holiday scheme" bereiken mijn fractie geluiden dat er voor Australische jongeren nog steeds veel beletsels zijn om een jaar in Nederland te kunnen werken. Het ministerie van Buitenlandse Zaken gaat daarover, maar ik hoor graag van deze minister of er naar zijn mening nog beletselen zijn. Zo ja, welke beletselen zijn dit en hoe gaat hij die wegnemen?

De voorzitter:

Mijnheer Dittrich, ik neem aan dat u nu gaat afronden?

De heer Dittrich (D66):

Ik heb van tevoren aan de griffie gemeld dat ik langere spreektijd nodig heb dan de vijftien minuten die oorspronkelijk waren opgegeven. Ik kan u wel verklappen dat ik bijna aan mijn afronding begin, maar eerst wil ik nog iets zeggen over leeftijdsdiscriminatie.

Een tewerkstellingsvergunning kan worden geweigerd, als de buitenlandse arbeidskracht ouder is dan 45 jaar. De ratio voor de regering is dat werknemers ouder dan 45 bij verlies van arbeid in het algemeen moeilijk weer aan het werk kunnen komen en daardoor blijvend ten laste van het socialezekerheidsstelsel zouden komen. Dat begrijp ik niet. Kan de werknemer die bijvoorbeeld voor ICT-werk uit India naar Nederland is gehaald, zijn werk niet meer doen vanwege RSI, dan kan hij toch gewoon naar het land van herkomst teruggestuurd worden? Zijn verblijfsvergunning is toch afgegeven met het doel om arbeid in Nederland te verrichten? De opmerking over blijvend aanspraak maken op het socialezekerheidsstelsel begrijp ik dan ook niet.

Wat het punt van de leeftijd betreft, is het rare dat Nederlandse werknemers en mensen uit de Europese economische ruimte wel ouder dan 45 jaar kunnen zijn, maar anderen niet. Het wetsvoorstel inzake verbod op leeftijdsdiscriminatie zegt dat de bestaande regelingen in het arbeidsmarkt- en werkgelegenheidsbeleid vooralsnog gehandhaafd blijven. Met die bestaande regelingen wordt echter gedoeld op regelingen voor het bestrijden van jeugdwerkloosheid en het verhogen van de arbeidsparticipatie van ouderen, dus specifieke instrumenten die juist gericht zijn op het tegengaan van inactiviteit. Dat is iets geheel anders dan hetgeen de regering op dit punt in de stukken naar voren brengt. Met de betreffende bepaling in de Wet arbeid vreemdelingen en de ministeriële regeling die daaruit voortvloeit, wordt dan ook volgens ons wel degelijk het verbod op leeftijdsdiscriminatie geschonden. Ik hoor graag de reactie van de minister hierop. Ik heb op dit punt een uitspraak van de Kamer voorbereid.

Het heeft mijn fractie verbaasd in de stukken te moeten lezen dat het komende Europese voetbaltoernooi zo'n grote invloed heeft, zelfs zó groot dat de vreemdelingenpolitie gedurende de periode van Euro 2000 geen controles meer kan uitvoeren samen met de arbeidsinspectie. In de praktijk kan dat ook enige tijd daarna nog niet, omdat dan alle verlofdagen worden opgenomen. Dit betekent dat illegale arbeid gedurende een periode van ongeveer twee maanden gewoon kan plaatsvinden en mijn fractie vindt dat ongewenst. Wij krijgen graag de toezegging van de minister dat hij maatregelen treft om ervoor te zorgen dat de controle op het werk op een aanvaardbaar niveau doorgaat. De Wet arbeid vreemdelingen heeft immers alleen een reële betekenis als de wet consequent wordt gehandhaafd.

Ten slotte het punt van het verhaal van de kosten van uitzetting op de werkgever. De fractie van D66 is het niet met de regering eens, dat de kosten van uitzetting nooit op de werkgever kunnen worden verhaald. De regering zegt in de stukken dat het allemaal heel moeilijk te bewijzen is, maar dat is niet zo. Lang niet in alle gevallen is de bewijslast moeilijk. Veel werknemers zijn namelijk bereid om te getuigen. Vaak hebben ze nog achterstallig salaris of vakantiegeld te goed en kunnen ze aantonen hoe lang ze ergens gewerkt hebben. Bovendien ontvangen ze tijdens de procedure gratis rechtshulp, ook al zijn ze illegaal in Nederland. Dit alles kan dus leiden tot een goede opbouw van een dossier tegen de werkgever.

Kortom: de fractie van D66 stelt voor dat in de Wet arbeid vreemdelingen of in de nieuwe Vreemdelingenwet een facultatieve bepaling wordt opgenomen, dat de kosten van uitzetting van de illegale werknemer op de werkgever verhaald moeten kunnen worden. Ook op dit punt heeft mijn fractie een motie voorbereid.

De heer Van der Staaij (SGP):

Mijnheer de voorzitter! De wetswijziging die wij vandaag bespreken, beoogt de doelmatigheid en doeltreffendheid van de Wet arbeid vreemdelingen te verbeteren. Ook worden een aantal onduidelijkheden weggenomen die door de evaluatie aan het licht zijn getreden. Op hoofdlijnen kan de SGP-fractie zich vinden in dit wetsvoorstel. Wij hebben bij de behandeling van dit wetsvoorstel evenwel uitdrukkelijk de vraag onder ogen te zien of de Wet arbeid vreemdelingen mét de voorgestelde wijzigingen voldoende toegesneden zal zijn op de eisen van deze tijd. De arbeidsmarkt wijzigt zeer snel. Nog maar enkele jaren geleden werd in het kader van de totstandkoming van de Wet arbeid vreemdelingen door de toenmalige minister van SZW, de heer Melkert, de nadruk gelegd op het belang van bestrijding van de werkloosheid. Zoals bekend, hebben wij nu echter te maken met een zeer krappe arbeidsmarkt en kampen tal van sectoren met grote problemen bij het vinden van geschikte werknemers.

Ik meen dat wij ons in deze context ook uitdrukkelijk moeten herbezinnen op de inzet van vreemdelingen op de Nederlandse arbeidsmarkt. Collega Kamp wees zojuist al op het stijgende aantal aanvragen om tewerkstellingsvergunningen. Is de inschatting juist dat, als de arbeidsmarkt zo krap blijft, wij de komende jaren een grote toevloed van nieuwe gastarbeiders mogen verwachten die doet denken aan de situatie van de jaren zestig? Willen wij grote aantallen vreemdelingen permanent tot de arbeidsmarkt toelaten? Zo nee, is de Wet arbeid vreemdelingen dan toegesneden om dit te voorkomen? De SGP-fractie heeft hierover in het verslag een aantal vragen gesteld en daarbij een aantal opmerkingen gemaakt. Zij zal dat opnieuw doen in de verwachting dat de minister er uitgebreider op ingaat.

In de nota "In goede banen" is aangegeven dat er nog een groot potentieel aan Nederlands arbeidsaanbod is dat op termijn de Nederlandse arbeidsmarkt wil betreden. De SGP-fractie vindt het dan ook van groot belang dat veel inspanningen worden gepleegd om juist nu de werkzoekenden in ons eigen land aan het werk te helpen. Zij steunt in dit verband het voorstel van de regering om werkgevers die een tewerkstellingsvergunning aanvragen, binnen de grenzen van de redelijkheid, te laten meewerken aan het omscholen van werkzoekenden die vrij tot de Nederlandse arbeidsmarkt zijn toegelaten. De vraag is echter of dit aanbod daadwerkelijk op korte termijn inzetbaar is en of het kwalitatief voldoende aansluit bij de grote vraag die er op dit moment is. Ik heb de indruk dat dit onvoldoende het geval is en dat voorlopig de vraag naar buitenlandse arbeidskrachten groot blijft. Naar de mening van mijn fractie blijft het van belang dat de inzet van buitenlandse werknemers tijdelijk is en dat structurele toelating zoveel mogelijk wordt voorkomen. Dat past ook bij het restrictieve uitvoeringskader van de Wet arbeid vreemdelingen.

In Elsevier van 29 april jl. stond een interessant artikel getiteld "Nieuwe gastarbeiders", waarin onder andere de personeelsproblematiek in de zorgsector aan de orde kwam. Zowel het ministerie van VWS als de arbeidsvoorziening doet pogingen om de eventuele toegang van verpleegkundigen van buiten de Europese Unie zoveel mogelijk op tijdelijke basis te laten plaatsvinden. Niet alleen de Nederlandse zorginstelling wordt dan uit een acuut personeelsprobleem geholpen, maar ook het land van herkomst kan winst hebben bij deze tijdelijke toelating wanneer de verpleegkundige, met de nodige hier opgedane ervaring, haar werk weer kan hervatten in het land van herkomst. In het wetsvoorstel is de mogelijkheid van afgifte van een niet verlengbare tewerkstellingsvergunning uitgebreid. Dit soort vergunning zou goed ingezet kunnen worden in de gezondheidszorg, maar ook elders. Tegelijkertijd wordt echter uit het artikel duidelijk dat deze tijdelijke toelating op een buitengewoon eenvoudige manier kan worden ontlopen doordat een andere werkgever in dezelfde sector een nieuwe tewerkstellingsvergunning kan aanvragen voor de tijdelijk toegelaten vreemdeling, waardoor hij gemakkelijk de aantekening "arbeid is vrij toegestaan" op het verblijfsdocument kan krijgen en hij alsnog permanent tot de Nederlandse arbeidsmarkt wordt toegelaten. Graag willen wij een reactie van de minister op dit punt. Een mogelijke oplossing zien wij in het opnemen van een weigeringsgrond in de WAV, inhoudende dat voor een vreemdeling voor wie een tijdelijke tewerkstellingsvergunning is afgegeven pas een nieuwe tewerkstellingsvergunning mag worden aangevraagd als de vreemdeling tenminste één jaar zijn hoofdverblijf buiten Nederland heeft verplaatst. Daartoe hebben wij op stuk nr. 6 een amendement ingediend. Ik wijs erop dat het hier gaat om een facultatieve weigeringsgrond. De minister kan dus nader bezien in welke gevallen de toepassing van deze weigeringsgrond aangewezen is.

Voorzitter: Van Zuijlen

De heer Dittrich (D66):

Voorzitter! Ik wil graag van de heer Van der Staaij weten wat de gedachte is achter de termijn van één jaar hoofdverblijf buiten Nederland. Voor het overige begrijp ik precies wat hij zegt.

De heer Van der Staaij (SGP):

De gedachte daarachter is dat op die manier wordt voorkomen dat iemand hier drie jaar ononderbroken verblijft. Immers, dat is de termijn die geldt voor vrije toegang tot de arbeidsmarkt. Ik meen dat de termijn van één jaar ook op andere plaatsen in de Wet arbeid vreemdelingen voorkomt.

De heer Dittrich (D66):

De ICT-sector is als voorbeeld genoemd. Die sector haalt mensen uit India. Het zou toch mogelijk moeten zijn dat mensen na afloop van hun contract teruggaan naar India en vervolgens na een maand of twee weer door een andere werkgever worden ingehuurd op basis van een nieuwe tewerkstellingsvergunning. Dan zou zo iemand toch niet een jaar lang in India behoeven te verblijven?

De heer Van der Staaij (SGP):

De gedachte erachter is juist om met een substantiële termijn te voorkomen dat via een omvang gemakkelijk structurele toegang tot de arbeidsmarkt kan worden bereikt.

De heer Dittrich (D66):

Dat begrijp ik, maar ik wil nog één keer proberen te achterhalen waarom u de termijn van één jaar hebt gekozen en niet een veel kortere periode.

De heer Van der Staaij (SGP):

Ik kan er niet meer over zeggen dan dat dit is voortgekomen uit wat onzes inziens voor de hand ligt in de systematiek van de Wet arbeid vreemdelingen. Wij gaan uit van een aanzienlijke periode van verblijf buitenslands om duidelijk te maken dat er echt sprake moet zijn van een daadwerkelijke beëindiging van het verblijf hier.

Voorzitter! Het zal duidelijk zijn dat de kerngedachte achter het amendement is dat degenen die hier welbewust tijdelijk tot de Nederlandse arbeidsmarkt zijn toegelaten, niet via een andere weg structureel toegang tot diezelfde arbeidsmarkt mogen krijgen.

In haar bijdrage aan het verslag heeft mijn fractie aandacht gevraagd voor de positie van de Midden-Europese landen. Nu evident is dat er in enkele sectoren grote tekorten aan prioriteitgenietend aanbod bestaat, wil ik nogmaals vragen of het niet verstandig aan onderdanen van deze landen een zekere voorrang te verlenen boven vreemdelingen van buiten de EU en de toekomstige lidstaten de status van "subprioriteitgenietend aanbod" te geven. De regering zou met toekomstige lidstaten afspraken kunnen maken over tijdelijke tewerkstelling van werkzoekenden uit deze landen in sectoren waaraan in Nederland een tekort aan arbeidskrachten is. Op basis van afspraken tussen sectoren, betrokken vakdepartementen en arbeidsvoorziening kan vervolgens in het kader van de uitvoering van de WAV bezien worden in hoeverre de inzet van vergunningsplichtige arbeidskrachten nodig is en kan een beroep worden gedaan op de afspraken die met Midden-Europese landen zijn gemaakt.

Voorzitter! Het wetsvoorstel creëert de wettelijke grondslag voor een verruiming van de arbeidsmogelijkheden voor asielzoekers. In de concept-AMvB is een nadere uitwerking van die verruiming gegeven. Duidelijk is dat het gaat om een uitbreiding van de aard en de duur van de werkzaamheden. De SGP-fractie vindt dit een moeilijke afweging. Aan de ene kant dient voorkomen te worden dat de mogelijkheid om arbeid te verrichten een aanzuigende werking heeft of dat verwachtingen worden gewekt ten aanzien van toekomstig verblijf die niet kunnen worden waargemaakt. Aan de andere kant is het van groot belang dat door het bieden van arbeidsmogelijkheden aan asielzoekers inactiviteit en hospitalisering worden voorkomen en zelfredzaamheid wordt gestimuleerd. De argumenten in de stukken voor de verruiming vind ik echter niet helder en daarom hoor ik graag een nadere toelichting van de minister op zijn voornemen om de arbeidsmogelijkheden voor asielzoekers te verruimen.

Voorzitter! Hoewel het in het kader van dit wetsvoorstel niet rechtstreeks aan de orde is, wil ik wel beklemtonen dat het eerst en vooral van belang is de duur van de procedure terug te brengen en zo snel mogelijk duidelijkheid te bieden over het verblijfsrecht. Ook nu een verruiming van arbeidsmogelijkheden aan de orde is, wil ik de vinger leggen bij de handhaving. Illegale arbeid door asielzoekers moet met kracht worden tegengegaan. Daarmee is niet alleen een financieel overheidsbelang gediend. In het kader van de inburgering zou het wel een heel slecht signaal zijn als gemakkelijk de hand kan worden gelicht met onze rechtsregels. Het zou een ongewenste aantrekkingskracht op de Nederlandse asielprocedure kunnen hebben als het beeld postvat dat via de asielpoort gemakkelijk gewerkt en verdiend kan worden. Illegale arbeid onder asielzoekers ondermijnt ook het draagvlak voor de opvang van asielzoekers. Ons bereiken signalen uit AZC's dat in toenemende sprake is van asielzoekers die zonder een tewerkstellingsvergunning werken. Juist in tijden van krapte op de arbeidsmarkt ligt het gevaar op de loer dat asielzoekers illegaal worden ingezet voor arbeid. Daaraan draagt bij dat de tewerkstellingsvergunning veelal het aanknopingspunt is voor AZC's om de REBA (de regeling die betrekking heeft op de verrekening van de inkomsten van de asielzoeker met zijn uitkering) toe te passen. Daardoor wordt het financieel niet erg aantrekkelijk om legaal arbeid te verrichten. Als een asielzoeker legaal arbeid verricht, houdt hij – afhankelijk van de gezinssamenstelling – van een maand werken soms een paar honderd gulden over. Een asielzoeker die zonder een tewerkstellingsvergunning werkt en zich niet beperkt weet tot een bepaalde termijn, kan een veel hoger bedrag verdienen. In kleine gemeenschappen als de AZC's zijn die verschillen natuurlijk snel bekend en is de verleiding om ook maar illegaal te werken wel groot. Op zichzelf is de REBA zeer redelijk; zij heeft dezelfde normen als die welke gelden voor een bijstandsgerechtigde die arbeid verricht. Het verschil is echter dat er in de ABW sancties staan op het zwart werken, terwijl dat in de REBA voor asielzoekers niet het geval is. Naar mijn mening zou dan ook moeten worden overwogen om ook tegen het illegaal werken door asielzoekers sancties in de regeling op te nemen. Ziet de regering hiervoor mogelijkheden?

Mevrouw de voorzitter! Een specifiek punt van zorg is voor onze fractie nog de gevolgen van EK 2000 voor de beschikbare handhavingscapaciteit. Ik sluit mij aan bij de opmerkingen van collega Dittrich daarover. Ook wij waren onaangenaam verrast door de passage in de nota naar aanleiding van het verslag. Wij zouden het zeer betreuren indien de naleving van de WAV in het gedrang komt doordat de vreemdelingenpolitie bij het EK moet worden ingezet. Hoe staat het met het overleg dat overigens nog zou volgen met de betrokken ministeries?

Voorzitter! Wij waarderen het positief dat illegale tewerkstelling wordt ontmoedigd, doordat een tewerkstellingsvergunning voortaan kan worden geweigerd als een werkgever eerder is veroordeeld wegens illegale tewerkstelling. De SGP-fractie vraagt zich evenwel af waarom de regering de eis stelt dat de veroordeling onherroepelijk moet zijn. Waarom kan de vergunning pas worden geweigerd, indien een werkgever in hoger beroep is veroordeeld, of de termijn waarbinnen hoger beroep kon worden ingesteld heeft laten verlopen? De minister geeft aan dat conform het EVRM eenieder tegen wie een vervolging is ingesteld voor onschuldig wordt gehouden totdat zijn schuld in rechte is komen vast te staan. Is echter ook al niet bij een eerste veroordeling door de rechter al "in rechte vastgesteld" dat iemand schuldig is? Biedt een rechterlijke veroordeling in eerste aanleg niet al voldoende basis voor bestuursrechtelijke maatregelen, zoals die hier in het geding zijn? Ik hoor daar graag nog een gemotiveerd antwoord van de minister op, ook omdat er mijns inziens een dringend belang mee is gediend dat al na een eerste veroordeling een aanvraag om een tewerkstellingsvergunning kan worden geweigerd. Het gevaar lijkt namelijk niet denkbeeldig dat hiermee als het ware een premie wordt gezet op het in hoger beroep gaan en bovendien pas lange tijd na overtreding een sanctie kan worden opgelegd.

Tot slot nog een opmerking over de toepasselijkheid van de WAV voor arbeid in de prostitutie. In de concept-AMvB, die we eerder deze week voor een ander doel kregen toegezonden, worden ook wijzigingen voorgesteld als gevolg van de opheffing van het bordeelverbod. Kan de minister bevestigen dat de voorgestelde wijzigingen in de AMvB op dit vlak geen inhoudelijke betekenis hebben? Spoort de nu gekozen benadering met de toezegging van de minister van Justitie in het debat over het bordeelverbod, dat het verbod op de afgifte van een tewerkstellingsvergunning ook na de opheffing van het bordeelverbod gehandhaafd zal blijven en dat de beslissing over eventuele afschaffing ten principale pas na de toekomstige evaluatie van de opheffing van het bordeelverbod zal worden genomen? Ter voorkoming van verwarring zou ik op dit punt nog graag een uitdrukkelijke bevestiging van de minister zien.

De heer Santi (PvdA):

Mevrouw de voorzitter! Mijn fractie heeft zich al eerder in de stukken positief uitgelaten over het onderhavige wetsvoorstel, maar mede naar aanleiding van het afgelopen maandag gevoerde debat over de invoeringswet Vreemdelingenwet en de concept-AMvB die gelijk met de WAV zal worden ingevoerd – ik heb dat concept pas vandaag ontvangen – hebben wij toch nog enkele vragen.

Een van de punten is de verruiming van de mogelijkheden van asielzoekers om te werken. Degenen die hier met uitvoerige feiten over de status van asielzoekers, cijfers en andere wetenswaardige zaken, in het bijzonder de heer Kamp, wil ik wel zeggen dat ook uit onderzoek is gebleken dat ondanks de toepassing van de WAV in de afgelopen jaren de instroom van asielzoekers alleen maar is toegenomen. Het verband dat hij legt, zie ik niet zo sterk als hij, maar ik denk dat wij daarover wel van mening zullen blijven verschillen.

De heer Kamp (VVD):

Een lid van de PvdA-fractie in de Eerste Kamer heeft gesuggereerd, een apart loket te openen voor economische migranten, omdat dat een einde zou maken aan het oneigenlijke gebruik van de asielprocedure. Er is nu een apart loket waar dit jaar waarschijnlijk 30.000 aanvragen worden ingediend die voor het grootste deel worden gehonoreerd en toch blijft het aantal asielzoekers stijgen. Blijkt dus dat de asielzoekers gewoon blijven komen, ongeacht de maatregelen die worden getroffen voor de economische migranten.

De heer Santi (PvdA):

Blijft staan dat de WAV los moet worden gezien van de vreemdelingenwetgeving en de asielwetgeving. Ik wil verder tegenspreken dat er een aanzuigende werking uit zou gaan van de verruiming van de WAV. Ik blijf erbij dat dit niet hard is te maken. Andere factoren spelen hier een rol. Uit onderzoek van mevrouw Klaver, gepubliceerd in het Sociaal Maandblad Arbeid, blijkt dat er wel degelijk een restrictieve werking is uitgegaan van de WAV en dat slechts een klein gedeelte van de aanvragen voor een tewerkstellingsvergunning mensen betreft van wie nog niet duidelijk is of zij wel of niet zullen worden toegelaten. Veel tewerkstellingsvergunningen gaan namelijk naar ICT'ers en dergelijke.

De heer Kamp (VVD):

Een economische migrant die naar Nederland wil komen en weet dat hij niet op een normale manier zal worden toegelaten, kan proberen oneigenlijk gebruik te maken van de asielprocedure. Als hij in die procedure zit en in beroep gaat tegen zijn afwijzing, mag hij op grond van de WAV gedurende een jaar een halfjaar lang tegen een CAO-loon werken. Zo'n economische migrant krijgt dan toch zeker wat hij hebben wil? Dit moet toch een aanmoediging zijn voor economische migranten om naar Nederland te komen en oneigenlijk gebruik te maken van de asielprocedure?

De heer Santi (PvdA):

Gelukkig heb ik maar weinig verstand van de vreemdelingenwetgeving. Ik weet echter wel dat in de aanloop naar de invoering van de nieuwe Vreemdelingenwet uitvoerig is gesproken over arbeidsmigranten. De heer Kamp probeert die discussie nu opnieuw te voeren. Ik vind dat niet goed, want dit debat is niet bedoeld om de discussie over de aanzuigende werking opnieuw te voeren. Ik wijs hem er verder op dat over dit onderwerp afspraken zijn gemaakt tussen de coalitiefracties en in het regeerakkoord. In het regeerakkoord wordt een verruiming niet uitgesloten, sterker nog: er zijn in het regeerakkoord afspraken gemaakt over een verruiming.

De heer Kamp (VVD):

Bij die afspraken werd uitgegaan van de situatie dat asielzoekers alleen maar vrijwilligerswerk zouden mogen verrichten. Op grond van deze afspraken is een maatregel in het leven geroepen die inhoudt dat asielzoekers 12 weken in het jaar kortdurende arbeid mogen verrichten. Hiermee waren die afspraken ingevuld. De regering komt nu met een wetsvoorstel dat nog verder gaat dan het regeerakkoord en dat betreurt de VVD-fractie.

De heer Santi (PvdA):

Blijkbaar lezen wij het regeerakkoord op een verschillende manier.

Mevrouw Verburg (CDA):

De heer Santi haalt een interessant onderzoek aan waaruit blijkt dat van de Wet arbeid vreemdelingen tot nu toe wel degelijk een restrictieve werking is uitgegaan. De voorliggende wetsvoorstellen beogen een aanzienlijke verruiming van de mogelijkheden om te werken voor asielzoekers die een halfjaar in Nederland verblijven. Hoe verhoudt dit zich tot de restrictieve werking van de WAV die hij zojuist zo benadrukte?

De heer Santi (PvdA):

Mevrouw Verburg krijgt van mij hetzelfde antwoord als de heer Kamp. De wetgeving die de toelating van asielzoekers tot Nederland regelt, was al goed en wordt binnenkort nog verbeterd. De invoeringswet is maandag al behandeld. Uit mijn eerdere interrupties bleek al dat ik vind dat er dan een ander middel is om een en ander te reguleren. Mevrouw Verburg weet dat de regering in de nota naar aanleiding van het verslag en in de toelichting heeft aangeven dat de uitbreiding van de mogelijkheden voor asielzoekers ook is ingeven door de wens de kwaliteit van het leven van deze mensen te verbeteren. Het eerste uitgangspunt van de regering is en blijft echter dat er voorrang moet worden gegeven aan mensen uit Nederland en Europa. Hieruit blijkt evenwel dat deze verruiming een ander doel heeft dan louter en alleen de regulering van de instroom van asielzoekers.

Mevrouw Verburg (CDA):

Dat is niet de doelstelling. De heer Santi vergist zich. In de nota naar aanleiding van het verslag zegt het kabinet dat het arbeidsargument – zijn er langdurig werklozen die ervoor in aanmerking komen, prioriteitgenietend aanbod – wordt losgelaten voor het werken van asielzoekers. Sterker nog: de regering ontkent dat het voorstel is ingegeven door dat argument.

De heer Santi (PvdA):

Ik heb niets anders gezegd. Als het gaat om werk voor asielzoekers moeten wij niet gaan discussiëren over toelating van asielzoekers en aanzuigende werking.

Ik heb nog wat vragen over de verruiming van de mogelijkheid voor asielzoekers om te werken. Waarom niet meer dan 12 weken? De regering geeft argumenten en wijst op de opbouw van socialezekerheidsrechten. Ook de FNV brengt argumenten naar voren als het gaat om opgebouwde rechten. Iemand met een WW-uitkering die niet meer in dit land kan verblijven is niet meer beschikbaar voor de Nederlandse arbeidsmarkt. Je hebt dan geen recht op WW. Terzake van de Ziektewet en de WAO geldt voor teruggestuurde asielzoekers – het gaat meestal om mensen uit landen waarmee wij geen verdrag hebben – dat de uitkering niet naar het land van herkomst kan worden geëxporteerd. Ik denk in dit verband aan de Wet beperking export uitkeringen. Kan de minister een nadere toelichting geven?

Als asielzoekers kunnen werken, wordt gekeken naar de mogelijkheden die wet geeft. Werkgevers kunnen mensen aannemen. Dan blijft staan de positie van de asielzoeker-werknemer. Hij heeft natuurlijk dezelfde rechten als iedere andere werknemer. Hoe zit het dan met de arbeidsomstandigheden, loon en opbouw van pensioenrechten? Hoe moet dat worden gecontroleerd? Als je zegt dat mensen kunnen werken, dan moet je op de een of andere manier zekerheid geven dat recht wordt gedaan aan de asielzoeker-werknemer. Zij moeten dezelfde rechten en plichten hebben als anderen.

Een ander punt betreft het bevorderen van werken. Asielzoekers kunnen een probleem in het land van herkomst hebben gehad. Zij hebben misschien met een trauma te maken als gevolg waarvan moeilijk tot werk kan worden gekomen. Hoe wordt in de praktijk bevorderd dat asielzoekers gaan werken? In de stukken wordt ook gezegd dat het naar twee kanten werkt. Het is goed voor de asielzoeker en het centrum. Voor de werkgevers kan het ook goed zijn. Op welke wijze zal het worden bevorderd, los van de inburgering? Als asielzoekers gewend zijn samen te werken, moet dat in de praktijk ook zo worden omgezet. Ik denk aan projecten van uitzendbureaus die weten dat deze wet eraan komt.

Mijn fractie is het eens met de uitbreiding van de arbeidsmogelijkheden van asielzoekers. Ik heb nog een vraag over de doelmatigheid en de doeltreffendheid. Het gaat dan over de organisatie. De ARK heeft in het kader van illegale arbeid een rapport uitgebracht waarin aanbevelingen aan de regering worden gedaan. Als je ziet wat de nieuwe wet teweeg zal kunnen brengen, is de vraag aan de orde welke gevolgen dit heeft voor de organisatie.

Mevrouw Verburg (CDA):

Voorgesteld wordt de arbeidsmogelijkheid voor asielzoekers uit te breiden. Daarin zit niet de toets of voldoende langdurig werklozen beschikbaar zijn voor deze arbeid. Dit betekent dat asielzoekers geworven worden en aan het werk gaan, waardoor langdurig werklozen daardoor geen kans krijgen. Verdringing noemen wij dat. Hoe weegt de heer Santi dat?

De heer Santi (PvdA):

Ik heb enkele weken geleden een goed artikel gelezen van de hand van twee van uw fractiegenoten waarin de vraag nadrukkelijk aan de orde wordt gesteld: waarom worden niet meer asielzoekers ingezet voor seizoenarbeid? Kennelijk is uw fractie het daarmee eens. Nu wij te maken hebben met krapte op de arbeidsmarkt denk ik niet dat dit het probleem is. Het probleem is eerder dat wij zoveel inactieven hebben. Dat zal denk ik een grotere rol spelen in zeg maar de middensegmenten en de hogere segmenten dan in de segmenten waarin de asielzoekers plegen te werken.

Voorzitter! In 1997 was er sprake van 12.000 aanvragen, in 1998 van 20.000 en in 1999 van 24.000. De vraag is hoe dit zich verder zal ontwikkelen, zeker na invoering van deze wetswijziging. Hoe denkt de regering te waarborgen dat ten aanzien van deze toename tijdig adequate maatregelen in de sfeer van de uitvoering worden genomen om te voorkomen dat opnieuw onredelijke achterstanden in de behandeling ontstaan of dat de zorgvuldigheid van de beoordeling in het geding komt en in het ergste geval beide? Gebleken is dat er nog heel wat problemen zijn in de sfeer van de uitvoering.

Destijds is door de vorige minister van SZW, nu baas van de politie zal ik maar zeggen, gesteld: ik garandeer dat het goed komt; ook tijdens het EK zal er worden gecontroleerd. Hij zou anders zelf naar de boeren gaan om mee te helpen. Ik denk dan ook dat hij nog heel wat overuren zal moeten maken. De regering zegt blijkens de nota naar aanleiding van het verslag: wij kunnen het niet voor 100% garanderen. Gaat het dan om 70%, om 60% of om nog minder? Het is natuurlijk van belang dat er gecontroleerd wordt, ook in de sfeer van de handhaving.

Er is gesproken over het pas weigeren van een vergunning bij een onherroepelijke veroordeling. Dat is toegelicht. Het gaat om twee verschillende dingen. Er kan sprake zijn van een strafrechtelijke veroordeling en er kan sprake zijn van een administratieve sanctie. Ik kan mij voorstellen dat sancties pas geëffectueerd kunnen worden als een vonnis onherroepelijk is. Het kan ook gaan om het weigeren van bijvoorbeeld een tewerkstellingsvergunning. Als je eenmaal met justitie op de een of andere manier fout zit, wordt een vergunning geweigerd. Het zou te gek voor woorden zijn dat een vergunning niet geweigerd kan worden omdat iemand in beroep gaat of zegt: ik heb iets misdaan, maar ik ben het niet eens met de hoogte van de boete. Mijn fractie verschilt van mening met wat de regering op dit punt naar voren heeft gebracht.

Wat de omscholing betreft is gesteld dat een verplichting kan worden opgelegd in verband met het prioriteitgenietend aanbod. De vraag is en blijft hoe dat wordt geconcretiseerd. Men kan hierbij aan een bepaalde variëteit denken: kleine bedrijven, grote bedrijven, duur van de arbeid, zwaarte van de vacature enz. Hoe wordt dit gecontroleerd? Gesteld wordt dat een en ander in verslagen wordt opgenomen en wordt gerapporteerd, maar dat lijkt mij niet zo effectief als men het doet voorkomen. Graag verkrijg ik hierop een toelichting.

Collega Van der Staaij heeft een amendement ingediend in verband met artikel 9. Ik vraag mij af of dit amendement nodig is omdat anders ondergraven wordt wat is aangegeven in verband met de niet verlengbare tewerkstellingsvergunningen. Men kan zich overigens voorstellen dat zich situaties voordoen waarin een werkgever, die aanvankelijk dacht bijvoorbeeld een ICT-werknemer voor slechts drie maanden nodig te hebben, in de praktijk als gevolg van externe omstandigheden constateert dat het wat langer gaat duren. Wat zijn dan voor hem de mogelijkheden? Ik neem niet aan dat de wet zó stringent is dat onder dergelijke omstandigheden een verlenging niet mogelijk is. Van belang is dat men flexibel inspeelt op de behoefte van de markt. Ik denk hierbij niet aan langdurige verlengingen, maar aan situaties waarin de werkgever valide argumenten kan aanvoeren.

Voorzitter! Afgelopen maandag heb ik geluisterd naar het debat dat werd gevoerd over de invoeringswet Vreemdelingenwet, waarbij ook over de WAV werd gesproken. De vraag is hoe de passages die in deze invoeringswet over de WAV zijn opgenomen, zich verhouden tot datgene wat wij vandaag behandelen. Hebben die passages bepaalde consequenties voor de voorstellen van de regering waarover wij nu spreken? Gesteld wordt wel dat het om twee los van elkaar staande zaken gaat, maar natuurlijk is er een bepaalde samenhang.

Mevrouw Verburg (CDA):

Mevrouw de voorzitter! Bij de vervanging van de Wet arbeid buitenlandse werknemers (WABW) door de Wet arbeid vreemdelingen (WAV) per 1 september 1995, is nadrukkelijk gesteld dat aan de doelstellingen van de oude wet niet zou worden getornd. Doelstellingen van de WAV zijn derhalve: restrictieve toelating van arbeidsmigranten; bestrijding van de illegale tewerkstelling; het bieden van een zo groot mogelijke vrijheid van arbeidskeuze aan eenmaal duurzaam tot Nederland toegelatenen. Nu, bijna vijf jaar later, ligt een wetswijziging voor, die beoogt de WAV doeltreffender en doelmatiger te maken, de handhaving te verbeteren en de juridische grondslag te verduidelijken. In mijn bijdrage ga ik in op elk van deze doelen en ijk ik die aan de oorspronkelijke doelstellingen van de WAV.

Allereerst ga ik in op de doeltreffendheid, de doelmatigheid en de juridische grondslag. De arbeidsvoorziening is verantwoordelijk voor de uitvoering en de controle op naleving van de WAV. Het aantal aanvragen om tewerkstellingsvergunningen is de afgelopen twee jaar bijna verdubbeld van ongeveer 18.000 in 1998 tot naar verwachting meer dan 30.000 dit jaar. Dit geeft een goed beeld van de spanning op de Nederlandse arbeidsmarkt. Bij de huidige stand van 200.000 vacatures, waarvan 75% moeilijk vervulbaar blijkt, is het te verwachten dat werkgevers sneller een aanvraag in het kader van de WAV indienen. Cruciaal bij de behandeling van deze aanvragen is het antwoord op de vraag of er geen werkloze in eigen land te vinden is die de baan zou kunnen vervullen; het betreft hier het prioriteitgenietend aanbod.

Dat is een van de pijlers van de wet. Het versoepelen hiervan zal tot gevolg hebben dat langdurig werklozen of mensen met een vlekje op de eigen arbeidsmarkt wel erg gemakkelijk voorbijgelopen worden. Juist nu de arbeidsmarkt zo gespannen is, moet het een uitdaging zijn voor zowel overheid als werkgevers en werknemers om ook de meest hardnekkig langdurig werklozen aan een baan te helpen. Ik merk daarbij op dat een groot deel van de categorie langdurig werklozen op dit moment bestaat uit langdurig werkloze allochtonen, terwijl ook de werkloosheid onder vluchtelingen met een verblijfsvergunning de schrikbarende omvang heeft van meer dan 70%.

In dat licht is het vreemd dat het kabinet stelt, dat de mogelijkheden voor betaalde arbeid door asielzoekers verruimd zouden moeten worden, zonder overigens opbouw van rechten in het kader van de sociale zekerheid, met name van de Werkloosheidswet en dat het kabinet daarbij niet de vraag stelt of er langdurig werklozen beschikbaar zijn voor deze banen en dat het kabinet het voornemen onderbouwt met het argument, dat het gaat om de kwaliteit van verblijf voor de asielzoekers. Daarbij wordt het arbeidsmarktargument dus zelfs ontkend. Mijn fractie maakt daar bezwaar tegen, want de huidige lengte van de asielprocedure levert inderdaad problemen op voor de asielzoeker.

Is het dan niet logischer de procedure te versnellen en de asielaanvrager sneller zekerheid te verschaffen over blijven of uitgewezen worden? Niet ten onrechte hebben werkgevers en werknemers in de Stichting van de arbeid hierop gewezen. Het niet stellen van de vraag of er werklozen in eigen land zijn die de baan zouden kunnen vervullen, leidt al snel tot verdringing. Daarmee druist dit voorstel van het kabinet feitelijk in tegen de doelstelling van de Wet arbeid vreemdelingen. Deelt de minister deze analyse?

Nu blijkt dat het de regering niet zozeer gaat om de arbeidsmarktdoelstellingen, is dat eveneens een argument om een dergelijk voorstel in het kader van deze wet af te wijzen. De fractie van het CDA pleit sinds mensenheugenis voor snelle en zorgvuldige procedures in het kader van de Vreemdelingenwet. Nu al zijn er gedurende de procedure mogelijkheden tot vrijwilligerswerk, opleidings- en werkstages. Die leveren niet alleen een bijdrage aan de verhoging van de kwaliteit van het verblijf, maar vergroten bovendien het perspectief bij terugkeer. Dat is de beste garantie voor de kwaliteit van het verblijf van asielzoekers.

De heer Dittrich (D66):

Hoe reageert u op het geluid van de Raad van kerken en andere christelijke organisaties, die zich sterk maken voor de kwaliteit van het bestaan van de asielzoeker door te pleiten voor de verruiming van mogelijkheden om betaalde arbeid te verrichten? Hoe staat het CDA tegenover die oproep aan de Kamer?

Mevrouw Verburg (CDA):

Het CDA vindt dat de kwaliteit van het verblijf van asielzoekers zolang zij in procedure zijn zeer goed gewaarborgd moet zijn. Ik heb net gezegd dat het erom gaat dat de mensen snel zekerheid hebben, door een voortvarende en zorgvuldige procedure. De mensen zijn er niet mee gediend om hier jarenlang te wachten en dan een aanbod voor betaalde arbeid voor een beperkte periode te krijgen. Zij zijn er veel meer bij gebaat om te weten waar zij aan toe zijn: blijven, inburgeren en ook participeren op de arbeidsmarkt of weten dat men terug moet en niet ellenlang hoeft te wachten op de uitkomst.

De heer Dittrich (D66):

Wij zijn het er allemaal over eens dat er kortere procedures moeten komen, maar mijn vraag is nog niet door u beantwoord. De Raad van kerken en andere christelijke organisaties zeggen dat zij tijdens de procedure betaalde arbeid zouden moeten kunnen verrichten. Ik vraag het CDA heel simpel of het dat advies, die oproep, weggooit of overneemt.

Mevrouw Verburg (CDA):

Wij luisteren heel goed naar organisaties in het middenveld, zeker naar christelijke organisaties, maar ook naar andere organisaties. De heer Dittrich heeft mij horen zeggen, dat wij de vergroting en de verbetering van de kwaliteit van het bestaan van asielzoekers tijdens de procedure veeleer geborgd zien in het aanbieden van werkstages en opleidingen en vrijwilligerswerk, dan dat wij een schijnoplossing kiezen door mensen na een halfjaar betaalde arbeid te laten doen, overigens zonder opbouw in het kader van de sociale zekerheid.

Voorzitter! Het gaat om zorgvuldigheid, snelheid en een goede kwaliteit van het bestaan voor de liefst zo kort mogelijke periode dat de asielzoeker in onzekerheid is. Dat heb ik al twee keer geantwoord op de vragen van de heer Dittrich en dat is waar wij voor staan.

Het gaat dus om duidelijkheid. Mag iemand blijven, dan moet dat gebeuren aan de hand van de regelgeving. Dat is inburgeren en toegang tot de arbeidsmarkt. Mag iemand niet blijven, dan moet ervoor gezorgd worden dat de asielzoeker het land verlaat en niet zijn heil moet zoeken in de illegaliteit en/of op de illegale arbeidsmarkt. Daarom heb ik een amendement ingediend tegen de uitbreiding van de arbeidsmogelijkheden voor asielzoekers.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Ik vind dat u zich er toch wel erg gemakkelijk vanaf maakt. U creëert namelijk een tegenstelling tussen snelle procedures en verhoging van de kwaliteit. U zegt: als wij die procedures nu maar versnellen, wat iedereen graag wil, kan het zo snel gaan dat er niet meer gewerkt hoeft te worden. Maar met de beste wil van de wereld kunnen de procedures niet zo kort worden dat mensen niet lang in de opvang moeten verblijven. Die periode loopt toch snel op tot in ieder geval een jaar. U vindt dus dat, ook als de procedures veel korter duren, de betrokkenen een jaar niets moeten doen.

Mevrouw Verburg (CDA):

U hebt niet goed geluisterd. Het zal u niet onbekend in de oren klinken dat volgens ons bij een probleem over de lengte van de procedure – dat delen u en ik, alsook anderen in deze Kamer – daar iets aan gedaan moet worden. Er moet geen schijnoplossing gekozen worden, iets wat het kabinet doet. Dat probleem kan niet worden opgelost, omdat, met alle respect, de Paarse coalitiepartijen elkaar wat dat betreft in een klemmende omarming c.q. wurggreep houden. Dan wordt als oplossing gekozen het laten verrichten van betaalde arbeid. Dat vinden wij echter geen juiste oplossing. U hebt mij dan ook horen zeggen dat wij het veel meer zoeken in opleiding, stages en participatie in vrijwilligerswerk met als doel een snelle en zorgvuldige procedure.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Het is niet aan mij om hier de nieuwe Vreemdelingenwet te verdedigen, maar u zei al dat u daar niet zoveel over wist. Dan zal het u waarschijnlijk ontgaan zijn dat er erg veel maatregelen worden genomen om de procedure te verkorten. Maar desondanks is er een periode waarin asielzoekers wachten. U sluit daar gewoon de ogen voor, als u zegt: dat kan ons verder niets schelen; dan moeten zij maar gewoon wachten en niets doen.

Mevrouw Verburg (CDA):

Ik heb zojuist gezegd dat ik de nieuwe Vreemdelingenwet gelukkig niet in mijn hoofd heb. Anders zou ik veel papier in mijn hoofd hebben. Ik weet er echter wel voldoende van en ik weet dat daarin ook een aantal voorstellen worden gedaan om de procedure te bekorten. Mevrouw Halsema moet echter ook weten dat onze fractie een- en andermaal heeft aangegeven er niet gerust op te zijn dat de huidige voorstellen inderdaad tot verkorting van die procedures leiden. Sterker nog, wij vrezen dat de voorstellen, als die zo worden doorgevoerd, een aanzuigende werking hebben. Dan weten wij zeker dat de asielprocedure langer zal duren, met alle gevolgen van dien voor degenen die moeten wachten en voor degenen die hier uiteindelijk wel een vergunning tot verblijf krijgen.

De heer Dittrich (D66):

Dit is toch in strijd met uw principiële standpuntbepaling? Een aantal jaren geleden was de CDA-fractie voor de Wet arbeid vreemdelingen. Die is dus aangenomen en nu is er een mogelijkheid dat mensen tijdens hun asielprocedure betaald werk verrichten. Dat wordt in een voorstel uitgewerkt en dan keert u zich tegen het voorstel met de opmerking dat dit niet goed is en dat de procedures verkort moeten worden. U was indertijd echter zelf voor die wet. U kan dit nu niet als een principieel bezwaar hanteren, terwijl u er zelf voorstander van was dat asielzoekers konden werken tijdens hun procedure.

Mevrouw Verburg (CDA):

Voordat wij aan dit debat begonnen, heeft de heer Dittrich mij toevertrouwd dat hij aanwezig was, toen de Wet arbeid vreemdelingen werd aangenomen. Hij zou dus moeten weten dat betaalde arbeid voor asielzoekers er toen niet in zat. Dat is er later ingevlochten.

Voorzitter! Ik kom op het verbeteren van de handhaving van de wet. De arbeidsvoorziening moet meer middelen in handen krijgen om fraude en misbruik te voorkomen. Dat geldt evenzeer voor de tewerkstelling van personeel van buiten de Europese economische ruimte. Daarvoor kan een rapportageplicht worden opgelegd. Ook kan een verplichting worden opgelegd om mee te betalen aan de opleiding of omscholing van een werkloze om er zo voor te zorgen dat na verloop van tijd de baan wel door een langdurig werkloze kan worden vervuld. Onduidelijk blijft echter, ook in de nota naar aanleiding van het verslag, wanneer een rapportageplicht wordt opgelegd en waarom. Tegelijkertijd is niet duidelijk wat het gevolg is van het niet, niet tijdig of niet juist indienen van de rapportage door de werkgever. Leidt dit in alle gevallen tot weigering van een volgende werkvergunning? Kan de minister aangeven in hoeveel gevallen hiervan naar schatting sprake is of zal zijn?

Een ander doel van de wijzigingsvoorstellen is de nadrukkelijke koppeling van een werkvergunning aan het betalen of meebetalen aan de opleiding van een langdurig werkloze in desbetreffende sector. Uit cijfers blijkt dat nu slechts aan 1,5% van de aanvragen – vorig jaar waren dat er 315 uit 20.000 – een dergelijke opleiding is verbonden. Wat verandert deze wetswijziging daaraan? Kan de minister een percentage geven voor de toekomst? Een werkgever kan immers bezwaar aantekenen en zelfs bij de beroepsrechter in beroep gaan tegen de opleidingseis die wordt gesteld bij verstrekking van de tewerkstellingsvergunning. Zal dat niet leiden tot veel bezwaar en weinig opleidingen? Is de arbeidsvoorziening, mede gelet op de ingrijpende veranderingen in het kader van SUWI, voldoende toegerust om hier slagvaardig mee om te gaan? Kan de minister een aantal noemen en aangeven welk aantal wordt beoogd?

De nota naar aanleiding van het verslag is niet duidelijk over de vraag is in hoeverre misbruik en fraude op dit gebied met deze voorstellen effectiever kunnen worden tegengegaan. Omdat illegale arbeid nog steeds loont en de pakkans en de boete voor de werkgever het royaal afleggen tegen het economische voordeel dat hierdoor wordt genoten, is een zwaarder sanctieregime nodig. De arbeidsinspectie heeft al aangegeven zwaardere sancties nodig te vinden. Het openbaar ministerie houdt dat echter tegen. De vraag is waarom en hoe lang het OM dat nog kan doen. In dit kader heeft mijn fractie ook de vraag gesteld wat er gebeurt, als de werkgever personen illegaal te werk stelt of na afloop van de tewerkstellingsvergunning illegaal in dienst houdt. De minister heeft daarop geantwoord dat de kosten voor uitzetting van bijvoorbeeld de illegaal verblijvende en werkende werknemer niet voor rekening van de werkgever kunnen worden gebracht. De vorige minister van SZW heeft de Kamer trouwens al gemeld dat de omvang en de venijnigheid van het probleem van illegale arbeid nog steeds toeneemt. Het probleem wordt dus groter, terwijl de arbeidsinspectie niet meer kan en zal doen dan controleren op verzoek van de arbeidsvoorziening en bij notoire overtreders.

De menskracht van de arbeidsinspectie zal niet toenemen, het openbaar ministerie kampt met een grote werkdruk en de vreemdelingenpolitie is ook overbelast. De minister heeft zelf reeds aangegeven dat zich inzake de handhaving al tijdens het EK voetbal een probleem zal voordoen. Leidt de optelsom van de krapte van personeel bij de arbeidsinspectie, het openbaar minister en de vreemdelingenpolitie in combinatie met de sterke toename van het aantal tewerkstellingsvergunningen en de voorgenomen uitbreiding van arbeidsmogelijkheden voor asielzoekers niet tot grote handhavingsproblemen en als gevolg daarvan tot vrij spel voor illegale en malafide koppelbazen? Het is immers kinderspel om uit te rekenen dat de handhavingscapaciteit niet alleen tijdens, maar ook voor en na het Europees kampioenschap niet op volle sterkte zal zijn. Hier geldt: als de kat van huis is, dansen de muizen... Een volgend evenement dat veel capaciteit vergt, tekent zich daarna vast en zeker alweer af, of het nu de Elfstedentocht is of een andere internationale happening die veel vraagt van de politie en het openbaar ministerie. Wat denkt de minister te doen om de handhaving structureel te verbeteren, ook preventief? Onze fractie is er niet gerust op. Onze vragen over de restrictieve toelating en de bestrijding van illegale arbeid worden in de voorstellen en in de toelichting in de nota naar aanleiding van het verslag onvoldoende beantwoord. Die punten zijn voor ons onvoldoende helder om hier zomaar mee te kunnen instemmen.

Ik heb nog drie kleine punten. Al eerder heb ik gewezen op de noodzaak om juist bij deze spanning op de arbeidsmarkt alles op alles te zetten om langdurig werklozen, gedeeltelijk arbeidsongeschikten en toegelaten vluchtelingen aan een baan te helpen om hun uitkeringsafhankelijkheid te kunnen beëindigen. Betaalde arbeid is daartoe een goed middel. Het is ook een middel voor ontplooiing en het vergroten van zelfvertrouwen en zelfrespect. In dat licht heb ik ook ons bezwaar gesteld tegen het loslaten van het toetsingscriterium inzake prioriteitgenietend aanbod bij asielzoekers.

Wij vragen ons af welke inzet de minister heeft bij het erkennen van diploma's en verworven competenties van toegelaten vluchtelingen. De minister zegt dat er een onderzoek loopt naar de positie en het opleidingsniveau van toegelaten vluchtelingen. Wanneer kan de Kamer dit onderzoek verwachten?

In onze schriftelijke inbreng hebben wij aandacht gevraagd voor de positie van geestelijken en zendelingen die verbonden zijn aan een kerkgenootschap. De minister gaat in de nota naar aanleiding van het verslag slechts summier op deze vraag in. De Wet arbeid vreemdelingen eist ook voor geestelijken en zendelingen een tewerkstellingsvergunning en houdt geen rekening met het bijzondere regime waaronder deze beroepsgroep in de maatschappij staat. De wet gaat uit van een inkomensvereiste waaraan de meeste geestelijken en zendelingen niet kunnen voldoen. Zij worden vaak financieel gesteund door hun kerkelijke of religieuze achterban. Zij komen thans niet in aanmerking voor een tewerkstellingsvergunning en derhalve ook niet voor een verblijfsvergunning.

De leden van de CDA-fractie pleiten er nogmaals voor om de bijzondere positie van geestelijken en zendelingen te erkennen, binnen het kader van volledige garantstelling door de aanvragende en ontvangende instantie, ook voor uitkeringsonafhankelijkheid. De aanvraag voor verblijf van deze categorie moet niet langer worden beoordeeld op grond van het inkomensvereiste.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Geldt dit pleidooi voor geestelijken en zendelingen ook voor imams die naar Nederland willen komen?

Mevrouw Verburg (CDA):

Ja, in het verband van de Wet arbeid vreemdelingen. Voor de volledigheid, in het kader van de Wet inburgering nieuwkomers kunnen nog eisen worden gesteld aan de inburgering en het spreken van de taal.

Internationale bedrijven, zoals Philips en Ahold, hebben laten weten dat zij problemen ondervinden als zij werknemers van een buitenlandse vestiging van het bedrijf tijdelijk in Nederland willen laten werken of een bedrijfsopleiding willen laten volgen. De beslissing op de vergunningsaanvraag duurt in veel gevallen zo lang, dat er geen noodzaak meer is tot verblijf in Nederland tegen de tijd dat de vergunning er eindelijk is.

Ook in het jaarverslag van de directie toezicht van het ministerie wordt melding gemaakt van de kwetsbaarheid van het tijdig afhandelen van aanvragen in het kader van de Wet arbeid vreemdelingen bij de arbeidsvoorziening. In de nota naar aanleiding van het verslag wordt gemeld dat door de arbeidsvoorziening in dit soort gevallen doorgaans binnen ongeveer drie weken een tewerkstellingsvergunning wordt afgegeven. Wat moeten wij als Kamer geloven? Ik vraag de garantie van de minister dat achterstanden en vertraging, zoals hier aangegeven, niet langer zullen voorkomen.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Mevrouw de voorzitter! Wij spreken hier vandaag over enkele wijzigingen in de Wet arbeid vreemdelingen, die zijn aangekondigd als vooral technische wijzigingen ter vergroting van de effectiviteit van de wet en ter verbetering van de handhaving. Lezing van de stukken geeft echter een ander beeld. De voorliggende wetswijziging heeft wel degelijk inhoudelijke consequenties voor de werkgevers, maar ook en vooral voor de betrokken werknemers.

De wet interfereert niet, zo staat in de stukken, met de nieuwe Vreemdelingenwet. Ik betwijfel dat en ik zal bij een aantal punten de relatie met de Vreemdelingenwet dan ook wel degelijk leggen. Ongemerkt ontstaan er ook, als de nieuwe Vreemdelingenwet in werking treedt, twee soorten tewerkstellingsvergunningen: één waaraan de eis van prioriteitgenietend aanbod is verbonden en één waarvoor dat niet geldt. Wij hebben in het wetgevingsoverleg al aangegeven dat wij vraagtekens zetten bij de voorwaarde dat ook statushouders voldoen aan de eisen van de tewerkstellingsvergunning en daarmee worden opgenomen in de Wet arbeid vreemdelingen. Tijdens het plenaire debat over de Vreemdelingenwet zal ik hier inhoudelijk dieper op ingaan, maar niet nadat ik heb opgemerkt dat ik het ten principale onjuist vind dat statushouders hier worden behandeld als vreemdelingen en niet als Nederlanders of als verdragsvluchtelingen oude stijl.

Veel aandacht gaat vanavond uit naar de verruiming van de mogelijkheden voor asielzoekers om te werken. In de memorie van toelichting, in de nota naar aanleiding van het verslag bij het wetsvoorstel en in de algemene maatregel van bestuur, wordt nadrukkelijk gewezen op het feit dat de verruiming van de mogelijkheden voor asielzoekers om te gaan werken niet voortkomt uit de krapte op de arbeidsmarkt. De achterliggende reden voor deze wijziging – en met die achterliggende reden zijn wij het eens – is namelijk dat de kwaliteit van het verblijf van vreemdelingen verbeterd moet worden. Wel vinden wij dat daarbij de vraag gesteld mag worden waarom nu pas deze verruiming wordt geregeld, terwijl het besluit ter uitvoering van de Wet arbeid vreemdelingen al sinds 1995 bestaat. Zoals de minister weet, pleiten wij er al sinds 1995 – eigenlijk al veel langer – voor dat de mogelijkheden voor asielzoekers om te werken worden verruimd. Waarom is eigenlijk niet eerder gekozen voor verbetering van de kwaliteit van het verblijf van asielzoekers door hen meer mogelijkheden te geven om arbeid te verrichten?

In de algemene maatregel van bestuur wordt voorgesteld om het aantal weken dat asielzoekers mogen werken, te verruimen van 12 weken per jaar naar 12 weken per 39 weken. Hoewel wij blij zijn met deze relatieve verruiming, blijven wij het erg mager vinden. Kortgeleden heeft ook de Stichting van de arbeid zich gebogen over de verruiming van de mogelijkheden voor asielzoekers om te werken. De stichting koos voor een periode van 25 weken per 39 weken. Het kabinet heeft dit advies niet opgevolgd en ik wil graag een toelichting op dit besluit. De regering kiest voor de meest minimale uitbreiding en wil met alle macht voorkomen dat asielzoekers WW-rechten kunnen opbouwen. Nu komt een werknemer in het algemeen pas in aanmerking voor WW als hij ten minste 26 weken heeft gewerkt. Maar omdat door middel van het besluit verlaagde wekeneis Werkloosheidswet er voor werknemers die bepaalde werkzaamheden verrichten, lagere referte-eisen worden gesteld en omdat de laagste eis 13 weken per 39 weken is, komt het kabinet uit op 12 weken. Voor hoeveel werknemers geldt dit eigenlijk? Immers, als het maar om een beperkt aantal sectoren gaat, zou toch minimaal voor de uitgebreidere regeling van 25 weken kunnen worden gekozen, zoals de Stichting van de arbeid heeft gedaan. Waarom zouden asielzoekers eigenlijk niet onbeperkt mogen werken en WW-rechten mogen opbouwen? Een werknemer bouwt toch immers ook alle andere socialezekerheidsrechten op, zoals WAO en volksverzekeringen. Wat gebeurt er eigenlijk met die rechten bij asielzoekers? Bestaat het gevaar niet dat een asielzoeker door beperkte inzetbaarheid en geringe opbouw van rechten een speelbal voor de werkgever kan worden?

De heer Dittrich (D66):

Mevrouw Halsema wil dat asielzoekers onbeperkt kunnen werken. Vindt de fractie van GroenLinks niet dat er in elk geval een periode van zes maanden moet zijn, waarin de asielzoeker zich op de procedure kan richten en op zijn acclimatisering in Nederland? Of vindt GroenLinks dat asielzoekers meteen vanaf de eerste dag al moeten kunnen werken?

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Ik kom zo aan de periode van zes maanden, die ik niet rechtvaardig vind. Een asielzoeker moet ook volgens mij in de gelegenheid zijn om zich te concentreren op de procedure, dus ik zou geen voorstander zijn van een werkplicht. Wij hebben het nu echter over de uitbreiding van réchten, dus over wezenlijk iets anders, en dan ben ik niet op voorhand overtuigd van de juistheid van de beperkingen die nu alsnog worden aangebracht.

Een belangrijke reden om de termijn van 12 weken niet verder te willen uitbreiden is verder de angst dat aan arbeidsrechten verblijfsrecht zou kunnen worden ontleend. Ik vraag mij af waar die stelling op gebaseerd is. De treurige geschiedenis van de witte illegalen leert ons nu juist het omgekeerde. Noch aan het verrichten van arbeid, noch aan de opbouw van rechten zelf hebben zij enige zekerheid kunnen ontlenen. Als al een relatie gelegd zou kunnen worden tussen arbeidsrechten en verblijfsrecht, kan die relatief eenvoudig door de opname van een wettelijke bepaling worden doorgeknipt. Wij zijn dan ook blij met de relatieve verruiming, maar teleurgesteld over de beperkingen die opnieuw zijn aangebracht. Vooralsnog zouden wij zeggen: laat mensen onbeperkt of in ieder geval 26 weken werken.

Ik kom nu op de zes maanden: pas na zes maanden opvang mogen asielzoekers beginnen. Wij vinden dit een onnodige en onredelijke beperking en de argumentatie vinden wij niet overtuigend. In de 48-uursperiode die elke asielzoeker na binnenkomst doorloopt, wordt namelijk vastgesteld of het asielverzoek grond heeft. Mensen die met het enkele motief om hier werk te verrichten naar Nederland komen, worden eruit gelicht en hun asielverzoek wordt kennelijk ongegrond verklaard. Asielzoekers wiens verzoek grondiger bestudering verdient en van wie wordt aangenomen dat er grond kan zijn, gaan daarna naar de centrale opvang. Het lijkt ons logisch om hen bij binnenkomst in die opvang, dus nadat zij de eerste toets hebben doorstaan en de flinterdunne asielverzoeken eruit gelicht zijn, de mogelijkheid te geven om te werken. Nog eens zes maanden wachten getuigt volgens ons van weinig vertrouwen in de werking van de 48-uursprocedure.

De heer Dittrich (D66):

Ik vind het opmerkelijk dat de fractie van GroenLinks voorbijgaat aan het welzijn van de asielzoeker. Mensen hebben een vreselijke reis achter de rug, hebben allerlei belemmeringen bij het ontvluchten van hun land weten te ontkomen, komen in het aanmeldcentrum waar zij in de eerste 48 uur hun verhaal moeten vertellen, en mogen vervolgens door, de opvang in. Dan wilt u zeggen dat ze meteen moeten kunnen gaan werken? Je krijgt dan werkgevers die gaan werven. Laat die mensen toch eerst een beetje tot zichzelf komen en zich richten op de procedure; dat is in hun eigen belang. Waarom gaat u daaraan voorbij?

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Daar waar u zelf voorstander van uitbreiding bent, is het wel grappig dat u het welzijn van asielzoekers gelijkstelt aan niet-werken. U gaat er steeds aan voorbij dat niet wordt gesteld dat asielzoekers móéten werken; de stelling is dat asielzoekers mógen werken. Er wordt hen dus geen verplichting opgelegd. U wilt die zes maanden niet-werken toch niet verdedigen vanuit het welzijn van asielzoekers? In uw eerste termijn heb ik daar niets over gehoord. Toen hebt u alleen maar gesproken over aanzuigende werking en over misbruik van de procedure. Dat waren heel andere argumenten die helemaal niet in het verlengde van het welzijn van de asielzoeker lagen. De algemene onderliggende redenering is dat het juist het welzijn van asielzoekers dient om te kunnen werken – dus niet om te móéten werken – en daarom vind ik de beperking van de eerste zes maanden geen grond hebben.

Met die termijn van zes maanden doet zich trouwens iets wonderlijks voor, althans als het huidige wetsvoorstel Vreemdelingenwet 2000 ook wet wordt. De regering wil namelijk de periode waarin de eerste beslissing door de IND wordt genomen, nog maar maximaal zes maanden laten duren. Dit betekent dat alleen de asielzoekers die na een eerste negatieve beslissing in beroep gaan, het recht krijgen om te werken. Tegelijkertijd stelt de regering in de stukken dat voorafgaand aan het verlenen van een tewerkstellingsvergunning navraag wordt gedaan bij de IND en de vreemdelingendienst naar de status van het verblijf van de asielzoeker. Wat bedoelt de regering hier eigenlijk mee? Kan dit betekenen dat een asielzoeker die een negatieve beslissing heeft gehad, het recht wordt ontzegd om te gaan werken? Als dat het geval zou zijn, zou de groep die nog wel in aanmerking komt om te werken piepklein worden.

De heer Dittrich (D66):

Maakt mevrouw Halsema niet een denkfout? Degenen die binnen zes maanden wel een vergunning voor bepaalde tijd krijgen, hebben volgens deze regeling gewoon recht – geen plicht, maar recht – om te werken. Mevrouw Halsema kan hier toch niet samen met de heer Kamp volhouden dat alleen mensen over wie een negatieve beslissing is genomen, na zes maanden het recht krijgen om te werken en de anderen niet.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Nu is de vraag wie hier een denkfout maakt, want de heer Dittrich gooit statushouders en asielzoekers op één hoop. Ik spreek hier nu over de regeling die wordt getroffen voor asielzoekers. Ik kom straks op de regeling die wordt getroffen voor tijdelijke statushouders. Vanzelfsprekend gelden daar andere regels voor. Die mensen zijn ook toegelaten. Het is echter interessant dat, door die beperking van zes maanden, iemand pas het recht krijgt om te werken nadat een negatieve eerste beslissing is gevallen. Pas als iemand in beroep gaat tegen een negatieve beslissing, krijgt hij het recht om te werken. Ik vind dat, ook vanuit een oogpunt van systematiek, een beetje gek.

Mevrouw Verburg (CDA):

Voorzitter! Ik luister geboeid naar het betoog van mevrouw Halsema. Het is toch een beetje merkwaardig. Zij zegt dat asielzoekers eigenlijk volledig de mogelijkheid moeten krijgen om zonder beperkingen te werken, maar dat zij daar wel vrijwillig voor moeten kunnen kiezen. Dan is er toch sprake van ongelijke behandeling? Voor werklozen in Nederland die een uitkering genieten, bestaat een sollicitatieplicht, maar met betrekking tot asielzoekers zegt zij dat werken vrijwillig moet zijn. Ik vind dat in die redenering met twee maten gemeten wordt.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Ik introduceer hiermee niets nieuws in het wetsvoorstel. Ik heb mevrouw Verburg ook niet horen pleiten voor een arbeidsplicht voor asielzoekers. Zij had dat dan in haar eigen termijn moeten doen. Ik verschuif alleen maar de termijn. Ik vind dat die verruimd moet worden. Het gaat in alle gevallen, zowel in de voorstellen van de regering als in de door mij gewenste verruiming, om het vrijwillig verrichten van arbeid en niet om een arbeidsplicht. Het verwijt van mevrouw Verburg aan mij houdt überhaupt geen stand.

Mevrouw Verburg (CDA):

Voorzitter! Ik probeer de lijn van mevrouw Halsema's betoog te volgen. Het is niet mijn lijn, maar dat weet zij. Als zij zegt dat er een mogelijkheid moet zijn om aan betaalde arbeid deel te nemen en om rechten op te bouwen in het kader van de sociale zekerheid, hoort daar ook iets bij. Als iemand in staat is om betaalde arbeid te verrichten, moet hetzelfde gelden als voor autochtoon langdurig werklozen in Nederland. Daarbij hoort een sollicitatieplicht.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Dat is misschien een vraag die u aan de regering zou moeten stellen en niet specifiek aan mij, want die vraag geldt voor alle voorstellen. Wij willen een verruiming van de mogelijkheden om te werken, maar hoe je het ook wendt of keert, zij bouwen wel degelijk een deel van de rechten op, maar zij bouwen geen WW-rechten op. Ik vind het eerlijk gezegd enigszins krom dat je het ene recht wel mag opbouwen en het andere niet.

Wat is de achterliggende reden om asielzoekers te laten werken? Dat is om de kwaliteit van hun bestaan te verbeteren. Ik denk dat zij niet alleen zes maanden niet mogen werken. Als zij pech hebben, mogen zij volgens mijn berekening in totaal zelfs tweeënhalf jaar niet werken. Als hét argument om hen te laten werken, is de verbetering van de kwaliteit van hun bestaan, dan zijn zulke uitermate arbitraire beperkingen niet echt gerechtvaardigd. Het ontbreken van de sollicitatieplicht geldt voor de hele groep en ook voor de voorstellen gedaan door het kabinet.

Mevrouw Verburg (CDA):

Voorzitter! Ik krijg een heel uitgebreid antwoord, maar dat slaat niet op mijn vraag. Ik zeg het nog één keer. Als mevrouw Halsema pleit voor uitbreiding en voor het weghalen van beperkingen, maar daaraan absolute vrijwilligheid verbindt, dan meet zij volgens mij met twee maten. In dit land staan tegenover rechten altijd ook plichten. Tegenover rechten van langdurig werklozen in het kader van de sociale zekerheid, staat de verplichting te proberen arbeid te verwerven.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

U stelt nu dezelfde vraag en ik heb daar al een antwoord op gegeven. Misschien hebt u het niet goed begrepen. Ik wijs u er nog wel op dat ik de vrijwilligheid niet introduceer, maar dat dat is gegarandeerd bij wet. Er is geen arbeidsplicht voor asielzoekers.

Voorzitter! Als het wetsvoorstel wet wordt, mag een asielzoeker pas na een negatieve beslissing gaan werken. Tegelijkertijd stelt de regering dat navraag wordt gedaan bij de IND en de vreemdelingendienst omtrent de status van het verblijf. Kan dit inhouden dat een asielzoeker die een negatieve beslissing heeft gehad, het recht wordt ontzegd om te gaan werken? Dan wordt de groep die nog wel in aanmerking komt voor het verrichten van arbeid wel erg klein. Voor mij is ook onduidelijk hoe het zit met de huidige en toekomstige UVV'ers en de mensen die in de toekomt in een besluit- of vertrekmoratorium terechtkomen. Mag iemand met de UVV-status of een asielzoeker, die in een besluitmoratorium terecht komt, gaan werken? Als dat niet het geval is, moet iemand straks anderhalf jaar wachten totdat hij mag gaan werken. En hoe zit dat aan het einde van de keten? Mag iemand die uitgeprocedeerd is maar wiens land van herkomst niet veilig is zodat hij in een vertrekmoratorium terechtkomt, gaan werken? En wat als iemand in een vertrekmoratorium heeft gezeten, daarna in een besluitmoratorium terechtkomt om vervolgens weer in de procedure te worden opgenomen? Mag zo iemand tweeënhalf jaar niet werken? Dat soort situaties gaat zich ongetwijfeld voordoen. Landen blijven immers over het algemeen over een langere periode onveilig. De situatie kan zich voordoen dat een uitgeprocedeerd iemand een jaar moet wachten, vervolgens opnieuw moet gaan wachten voordat hij opnieuw in procedure mag en ten slotte weer in de procedure terechtkomt. Dat houdt in dat hij ruim tweeënhalf jaar niet mag werken.

In de toekomst krijgen asielzoekers en houders van een vergunning, die al dan niet voorlopig is, altijd niet verlengbare tewerkstellingsvergunningen. Ik vind het "al dan niet voorlopig" een nogal schimmige omschrijving. Mij is onduidelijk voor hoe lang deze vergunningen worden afgegeven. Kunnen houders van een tijdelijke status duurzame werkverbanden aangaan voor een periode van bijvoorbeeld drie jaar, of zijn zij gedwongen om gedurende die periode van werkgever te veranderen? De vraag is ook waarom nu ongelijkheid wordt geschapen tussen de mensen met een voorwaardelijke vergunning tot verblijf in het eerste en tweede jaar en mensen met een andere status. VVTV'ers mogen maar 12 weken in 39 weken gaan werken en worden dus behandeld als asielzoekers in procedure. Waarom wordt niet vooruitgelopen op de nieuwe wet op grond waarvan de VVTV'ers als statushouders nieuwe stijl wel degelijk onbeperkt mogen gaan werken? De niet verlengbare tewerkstellingsvergunningen hebben tot doel het recht op werken tegelijkertijd te laten vervallen met het recht op verblijf. Voor veel asielzoekers start echter als het recht op verblijf vervalt opnieuw een procedure. Waarom zouden zij dan niet mogen doorwerken? Of moeten zij eerst weer in de opvang worden opgenomen waarna zij zes maanden of, als zij pech hebben, tweeënhalf jaar moeten wachten om vervolgens een tewerkstellingsvergunning te moeten aanvragen? Hoe stelt de minister zich dat eigenlijk voor? Zijn er overigens ook reguliere vreemdelingen die te maken krijgen met niet verlengbare tewerkstellingsvergunningen?

Voorzitter! Wij begrijpen het streven van de regering om illegale arbeid onaantrekkelijker te maken voor werkgevers. De regering kiest ervoor om in de wet op te nemen dat een tewerkstellingsvergunning wordt geweigerd als deze volgt op de constatering van illegale arbeid waardoor het OM vaker tot vervolging zal overgaan. De behoefte aan vervolging onderschrijven wij. De constatering van de regering echter dat een werkgever die illegaal arbeid heeft laten verrichten, niet beloond dient te worden met een tewerkstellingsvergunning, heeft een donkere keerzijde. De werknemer die hij in dienst had, blijft hiermee aangewezen op illegale arbeid. De werkgever die de tewerkstellingsvergunning is geweigerd en zijn boete vervolgens heeft betaald, lijkt daarmee gemakkelijker te worden verleid tot het in dienst nemen van illegalen. De opname van een wettelijk voorschrift kan met andere woorden ook het onvoorziene gevolg hebben van het intact laten van de carrousel van illegale arbeid. Zou de regering daarop eens willen reageren?

Van werkgevers gaat verwacht worden dat zij bijdragen aan de scholing van prioriteitgenietend aanbod, een ambitie die wij ondersteunen. In de nota naar aanleiding van het verslag wordt gesteld dat dit nu al in enkel geval plaatsvindt, maar niet erg vaak. Dat biedt niet zoveel hoop voor de toekomst. Wat zal opname in de wet van deze bijdrage van werkgevers concreet veranderen? Op welke wijze kan een werkgever gedwongen worden om voor die scholing in de toekomst te gaan zorgen? Wordt van hem verwacht dat zij in de toekomst gaan bijdragen? De tewerkstellingsvergunning is dan naar mijn idee al verleend. Dat lijkt werkgevers toch niet echt een prikkel te geven! Is het mogelijk om van de werkgever te eisen dat hij juist uitkeringsgerechtigden en mensen met weinig kansen op de arbeidsmarkt gaat ondersteunen in scholing en in dienst gaat nemen?

Nog een opmerking over de leeftijdsgrens van 45 jaar. De heer Dittrich heeft al enkele opmerkingen gemaakt over de strijdigheid met het verbod op leeftijdsdiscriminatie. Gemakshalve sluit ik mij daarbij aan.

De regering stelt dat voor vreemdelingen ouder dan 45 jaar geldt dat zij bij verlies van arbeid moeilijk aan het werk zullen komen en daardoor blijvend ten laste van het socialezekerheidsstelsel komen. Beide argumenten lijken mij eerlijk gezegd onjuist. Werkloosheid staat haaks op de huidige arbeidsmarktkrapte maar belangrijker is dat oudere vreemdelingen waarschijnlijk niet blijvend ten laste kosten van het socialezekerheidsstelsel. Dat geldt dan niet voor de werknemersverzekeringen. Voor de volksverzekeringen wordt men gekort voor de jaren dat men niet in Nederland heeft verbleven. Als de minister nog eens na zou willen denken over die leeftijdsgrens van 45 jaar, zou hij dan ook deze argumenten erbij willen betrekken?

De heer Kamp (VVD):

Voorzitter! Heeft mevrouw Halsema al eens gehoord van de bijstandswet?

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Ja, daar heb ik van gehoord, mijnheer Kamp!

De heer Kamp (VVD):

Als men op een gegeven moment geen inkomen meer heeft en men doet een beroep op die bijstandswet, dan komt men toch ten laste van het collectief?

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Dat klopt, maar dan nog blijft mijn relativering staan, lijkt mij!

De tewerkstellingsvergunning moet eigenlijk binnen vijf weken worden afgegeven. De afgelopen jaren is dat met een toenemend aantal vergunningen niet gehaald. Inmiddels is er een uitbreiding geweest met een aantal FTE's. Is dat wel voldoende voor het toenemend aantal vergunningen dat moet worden afgegeven als de nieuwe Vreemdelingenwet wordt aangenomen? Bestaat niet de kans dat die vijf weken opnieuw gaan oplopen? Graag zou ik van de minister willen weten hoever in het verleden die vijf weken zijn opgelopen.

Er wordt op dit moment een onderzoek verricht naar de positie van vluchtelingen in Nederland. Door wie wordt dat onderzoek verricht en wanneer kan de Kamer dat tegemoetzien?

De vergadering wordt van 19.10 uur tot 20.40 uur geschorst.

Minister Vermeend:

Mevrouw de voorzitter! Ik bedank de leden voor hun inbreng. Er zijn, bijvoorbeeld over de tewerkstellingsvergunningen, een groot aantal technische en feitelijke vragen gesteld. Met het oog op de tijd zullen de schriftelijke antwoorden op die vragen tijdens mijn inbreng worden uitgedeeld. Ik zal mij nu beperken tot een aantal grotere thema's.

Het is mij opgevallen dat de doelstelling van het wetsvoorstel door de woordvoerders over het algemeen positief wordt bejegend en dat er vrij veel aandacht is besteed aan de algemene maatregel van bestuur. Ik heb de tijd op mijn horloge bijgehouden en volgens mij is zelf het grootste deel van de eerste termijn besteed aan discussies over de AMvB die in conceptvorm aan de Kamer is toegestuurd. De wet biedt de basis voor deze AMvB en ik heb er dan ook alle begrip voor dat hierover uitgebreid is gediscussieerd. Uit die discussies bleek dat sommige woordvoerders de AMvB onwenselijk vonden, maar dat anderen hem wenselijk vonden of niet ver genoeg vonden gaan.

De heer Kamp heeft een zestal bedenkingen geformuleerd tegen de AMvB, waarbij andere leden op hun beurt kanttekeningen hebben geplaatst. Met het oog daarop is het misschien goed dat ik nog eens inga op de achtergrond van de AMvB. Deze achtergrond is de wens te komen tot een kwaliteitsverbetering – dit is overigens helder geformuleerd in het verslag – en heeft niets te maken met de problemen op de arbeidsmarkt. Overigens is door de Kamer niet opgemerkt – ik zeg dat met nadruk tegen mevrouw Halsema – dat de Stichting van de arbeid een verdeeld advies heeft uitgebracht. Een deel van de stichting vond dat het kabinet met die 12 weken erg ver ging, maar nog net binnen aanvaardbare grenzen bleef. Daarentegen vond bijvoorbeeld het MKB dat het kabinet verder had moeten gaan. Het MKB liet zich daarbij vooral leiden door de problemen op de arbeidsmarkt. Daarmee gaat het MKB voorbij aan de bedoeling van de wet, want die staat los van de arbeidsmarktproblematiek. Het gaat om een sociale maatregel die de kwaliteit van het bestaan van de asielzoekers moet verbeteren. De idee is dat het met het oog op hun mogelijke toekomstige verblijf in Nederland goed is dat asielzoekers in ieder geval iets kunnen doen. Verder kunnen asielzoekers op deze manier straks voor een deel hun eigen kost verdienen.

De heer Kamp wijst op de aanzuigende werking van de wet. Daar kunnen een aantal argumenten tegenin worden gebracht. Zo zijn de eerste zes maanden een drempel. Die drempel wordt nog verhoogd door het feit dat de asielzoekers een deel van hun inkomen moeten inleveren. Ik heb dat zelf gezien bij de asielzoekers die werken in de aspergeteelt. Er kunnen vraagtekens worden gezet bij de aanzuigende werking en de mate waarin zich dat zal voordoen. Als je onbeperkt alles toelaat – de suggestie van mevrouw Halsema – loop je het gevaar van een sterk aanzuigende werking. Je kunt dan gelegitimeerd in Nederland werken.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

De minister gaat eraan voorbij dat degenen die mogen werken, al getoetst zijn, namelijk in de 48-uursprocedure. Of heeft hij daarin weinig vertrouwen?

Minister Vermeend:

Ik heb in alles wat het kabinet voorstelt vertrouwen. Als je na de toetsing onbeperkt kunt werken, kan ik mij wel iets voorstellen bij die aanzuigende werking.

Mevrouw Verburg heeft terzake van de algemene maatregel van bestuur nog een ander argument naar voren gebracht. Als je kijkt naar de doelstelling van de wettelijke regeling, zou je uitsluitend moeten toetsen aan het prio-aanbod. Ik vat het kort samen. Er zit wel wat in. Eerst kijken naar de problematiek op de Nederlandse arbeidsmarkt. Wie biedt zich nog aan? Ik denk aan de langdurig werklozen en mensen in de bakken. Het is ook de achtergrond van de tewerkstellingsvergunning. Ik ben het eens met mevrouw Verburg, dat het hier niet gebeurt. Dat heeft een achtergrond. Waarom maken wij hierop een inbreuk? Dat komt vanwege de sociale achtergrond, de verbetering van de bestaansvoorwaarden, kwaliteitsverbetering. Het is een afweging geweest tussen de doelstelling van de wet en de wenselijkheid om te komen tot kwaliteitsverbetering.

Voorzitter! Ik ben globaal ingegaan op de algemene maatregel van bestuur en de bezwaren die eraan kleven. De heer Kamp heeft er recht op dat ik al die zes bedenkingen van hem naloop. Ik zou een procedurevoorstel willen doen. De algemene maatregel van bestuur ligt in concept voor. Wij behandelen hier formeel de wet. Ik stel voor in een aparte procedure, een apart overleg, de algemene maatregel van bestuur te behandelen, met al zijn voors en tegens.

De voorzitter:

Als de commissie hiermee instemt, kan de algemene maatregel van bestuur worden geagendeerd voor de procedurevergadering van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

De heer Dittrich (D66):

Wat mij verbaast, is dat in de stukken zelf staat dat voor de plenaire behandeling de algemene maatregel van bestuur naar de Kamer wordt gestuurd, zodat die plenair tezamen met het wetsvoorstel besproken kan worden. De minister zegt nu dat het beter apart kan worden besproken. Ik begrijp dat niet goed, behalve dat het heel pragmatisch is. Ik hoor graag een echte reden.

Minister Vermeend:

Voorzitter! Ik begrijp het bezwaar van de heer Dittrich. Ik wijs er wel op dat de AMvB pas een dag geleden naar de Kamer is gestuurd. Ik kan mij voorstellen dat de fracties daarover intern nog van gedachten willen wisselen. Bovendien merk ik op dat het gaat om een concept-AMvB en dat het niet ongebruikelijk is dat zo'n concept eerst in de commissie aan de orde komt. Uit puur pragmatische overwegingen stel ik dit voor.

De heer Santi (PvdA):

Ik heb het stuk ook als concept gelezen. Bij het voorstel om het wetsvoorstel plenair te behandelen, was al aangegeven dat de AMvB in concept ons zou worden toegezonden. De wet is een kader waarin een en ander aangegeven wordt en de invulling kan op andere momenten behandeld worden. Ik kan mij in deze procedure dan ook wel vinden. Ik heb nog wel een vraag. Is, juist omdat dit hoort bij de wet, geen nota van wijziging noodzakelijk in het kader van een voorhangprocedure?

Minister Vermeend:

Ik stel voor om de zaak in de commissie te behandelen. Dat betreft een procedure waarin de Kamer al haar rechten behoudt. De AMvB kan niet eerder in werking treden dan nadat de Kamer uitvoerig van gedachten heeft gewisseld over die AMvB.

De voorzitter:

Ik handhaaf mijn voorstel. De commissie kan zelf bekijken of er behoefte is aan een nadere behandeling.

Minister Vermeend:

Voorzitter! Er zijn door de heer Kamp een aantal vragen gesteld die te maken hebben met het onderscheid tussen de weigeringsgronden die in de wet staan. Ik ben hem dankbaar voor zijn positieve bejegening van een aantal onderdelen van de wet zelf. Hij vroeg onder meer: hoe wordt de facultatieve weigeringsgrond toegepast door de Arbvo. Meer in het algemeen hebben alle woordvoerders gesproken over de stijging. Ik ben het eens met het pleidooi voor het betrachten van terughoudendheid. Wij moeten alle maatregelen uit de kast halen om mensen die zich nu buiten het arbeidsproces bevinden te begeleiden naar de arbeidsmarkt. Van mij mag men een terughoudende opstelling in alle opzichten verwachten, dus ook ten opzichte van de werkgevers. Ik heb dit al eerder opgemerkt in antwoord op Kamervragen. Ik zal uitdragen, ook in de richting van de Arbvo, dat wij de regeling buitengewoon stringent zullen toepassen. Zolang er nog sprake is van een relatief groot aanbod van mensen die aan de slag moeten komen, vind ik dat wij een terughoudend beleid op dit punt moeten voeren. Wij moeten ook komen tot een stringente toepassing als het gaat om alle verplichtingen van de werkgever. Ik denk aan vacatures melden, voldoende aan werving doen en voldoende inspanningen plegen.

Dan nog is de vraag: waarom is er op dit moment sprake van een stijging? Deze doet zich vooral voor in de ICT-sector. Wij hebben gezegd dat wij ook in dit kader met aanscherpingen komen en dat wij voorwaarden zullen stellen. Scholing bijvoorbeeld moet aan een aantal voorwaarden voldoen en dat moet getoetst worden. Ook in dit opzicht ben ik dus bereid een stringent beleid te voeren. Het mag niet gebeuren dat men zegt: ik bel even met de Arbvo en wij laten weer wat mensen invliegen. Dat is absoluut niet mijn bedoeling. De werkgever moet duidelijk worden gewezen op zijn verantwoordelijkheid. Het is al te gemakkelijk wanneer men, geconfronteerd met een knelpunt, even een vergunning haalt. Men moet zich realiseren dat men inspanningen heeft te doen, vooraf, alvorens men kan aankloppen. Ik heb dit al eerder kenbaar gemaakt.

Mevrouw Verburg (CDA):

Ik ben het met u eens, maar hoe denkt u over de huidige praktijk waarop de heer Dittrich heeft gewezen? Bijvoorbeeld voor ICT-medewerkers geldt dat men een en ander niet meer vooraf behoeft te melden bij het arbeidsbureau; men kan rechtstreeks een tewerkstellingsvergunning aanvragen. Betekenen uw woorden dat toch weer, vanaf nu, melding bij het arbeidsbureau moet plaatsvinden?

Minister Vermeend:

Wij weten dat op dit moment het prio-aanbod er voor die sector gewoon niet is. Wij moeten ook realistisch naar de markt kijken. Ik ben in mijn vorige functie samen met minister Zalm bij Philips op werkbezoek geweest en ook daarbij bleek dat er gewoon niet voldoende aanbod is. Dat geldt overigens ook voor Duitsland. Welnu, in zo'n situatie moet men zich tegenover de werkgevers redelijk opstellen en mag men niet allerlei barrières opwerpen. Als het er niet is, is het er niet. Meer in het algemeen geldt dat wij heel stringent moeten zijn. Er moet maar meer worden geschoold; er moeten meer inspanningen worden geleverd; het moet niet al te gemakkelijk worden gemaakt; de mensen moeten aan de slag.

De heer Kamp heeft een vraag gesteld over de weigeringsgronden. De cijfers van de arbeidsvoorziening geven het volgende aan: 10% van de weigeringen op basis van de facultatieve weigeringsgrond heeft te maken met arbeidsvoorwaarden, wervingsinspanning van de werkgever en leeftijd. De grote klap, 90%, wordt geweigerd op basis van dwingende gronden, het prio-aanbod, verblijf en minimumloon. Met andere woorden: er wordt wel degelijk heel stringent opgetreden. De stijging heeft dan ook te maken met die gedeelten van de arbeidsmarkt waarvan gewoon feitelijk moet worden vastgesteld dat er geen sprake is van prio-aanbod.

De heer Dittrich heeft gevraagd om een onderzoek naar mogelijkheden om de regeling te beperken tot asielzoekers die volledig gedocumenteerd naar Nederland komen. Alleen zij zouden in aanmerking moeten komen voor het gestelde in de AMvB. Ik wil dit punt graag betrekken bij de discussie over de AMvB, maar ik wijs erop dat een ruime meerderheid, 80%, van de asielzoekers ongedocumenteerd het land binnenkomt. Als deze lijn zou worden aangehouden, zou de regeling dus niet zoveel meer voorstellen. Bovendien rijst de vraag hoe zo'n onderzoek zou moeten worden uitgevoerd. Graag verneem ik van de heer Dittrich op wat voor onderzoek hij doelt, zodat ik mij daarop kan voorbereiden met het oog op de discussie over de AMvB en hierover overleg kan voeren met mijn collega van Justitie.

De heer Dittrich (D66):

Hoeveel vertrouwen u en ik ook hebben in het aanmeldcentrum en de 48-uursprocedure, wegens gebrek aan tolken en andere taaldeskundigen worden ongedocumenteerde mensen daar vaak niet afgewezen, ook al hebben ze maar een flinterdun verhaal. Ze gaan dan door in de gewone procedure en vervolgens zouden ze, als gevolg van de voorstellen van de regering, kunnen gaan werken. Ik kan mij heel goed voorstellen dat in het onderzoek waarom ik vraag, wordt bekeken hoe een soort scheiding wordt aangebracht tussen ongedocumenteerden die echt een goed verhaal hebben waarom zij geen documenten hebben en anderen. De werkvergunning kan daaraan worden gekoppeld. Ik kan mij voorstellen dat u dit graag bespreekt met de staatssecretaris van Justitie, omdat dit heel erg op het terrein van Justitie ligt. Ik hoop hiermee een zekere richting te hebben aangegeven.

Minister Vermeend:

Ik neem het mee naar het gesprek met de staatssecretaris van Justitie. Ik heb wel aangegeven dat bij een strikte toepassing de maatregel niet veel meer voorstelt, omdat het grootste deel er dan buiten valt. De opvatting van de heer Dittrich kan wat mij betreft betrokken worden bij de gedachtewisseling rondom de AMvB.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Daar kom je goed mee weg, Boris!

Minister Vermeend:

Ik weet niet of hij er goed mee weg komt, maar het komt terug.

Verschillende leden spraken over de leeftijdsdiscriminatie door de grens van 45 jaar. Mij is gevraagd de voors en tegens nog eens op een rijtje te zetten, gelet op het risico van discriminatie in dezen. Ik heb goed naar de Kamer geluisterd. Ik ben bereid het nog eens op een rijtje te zetten.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Wat betekent dat?

Minister Vermeend:

Ik zie voldoende aanleiding om eens naar de juridische complicaties te kijken. Is er sprake van leeftijdsdiscriminatie? Is er juridisch strijd? Dat is een interessant punt.

De heer Dittrich (D66):

Het is inderdaad een interessant punt, dat de vraag oproept waarom de regering niet eerder in de stukken daarop is ingegaan. De argumentatie van de regering in de stukken klopt niet. Daarom spelen verschillende woordvoerders erop in. Ik ben blij met de toezegging, maar het had eerder in de stukken zelf, in de nota naar aanleiding van het verslag, moeten staan.

Minister Vermeend:

Ik ben ook Kamerlid geweest. Het aardige van een gedachtewisseling met de Kamer, ook na het wisselen van stukken, is dat er een minister zit te luisteren. Die wil de argumenten wel even wegen. Dat vind ik het mooie van een behandeling in de Kamer. Als ik dan vind dat er wat zit in de argumenten van de Kamer, zet ik die liever zelf op een rijtje dan dat ik vasthoud aan hetgeen eerder is neergezet. Het is een kwestie van afwegen.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Is er enig idee wanneer dat rijtje de Kamer bereikt?

Minister Vermeend:

Zo spoedig mogelijk. Ik vind leeftijdsdiscriminatie een serieus punt. Het leeft breed in het kabinet en de Kamer. Wij zijn bezig om leeftijdsdiscriminatie uit te bannen.

De heer Dittrich vroeg, naar aanleiding van het antwoord van mijn voorganger, of er een arbeidsplicht voor asielzoekers is. Dat antwoord is hier eigenlijk niet aan de orde. Wij praten niet over een arbeidsplicht voor asielzoekers. Wij praten in het kader van de regeling voor tewerkstellingsvergunningen over een sociale maatregel buiten de arbeidsmarkt om. Het gaat niet over het arbeidsmarktbeleid, maar om verbetering van de kwaliteit van het verblijf van de asielzoekers. Tegen die achtergrond verdedig ik deze maatregel hier ook.

De heer Dittrich (D66):

Ik heb nog specifiek gevraagd of u wilt reageren op de uitspraken van minister De Vries, uw voorganger, over arbeidsplicht en werken voor de kost door asielzoekers. Nu legt u terecht uit dat het wetsvoorstel niet over de arbeidsmarkt gaat, maar hoe waardeert u die uitspraken van uw voorganger?

Minister Vermeend:

Ik weet niet in welke context mijn voorganger dat heeft gezegd. Ik acht hem zeer hoog, dus ongetwijfeld zal hij passende uitspraken gedaan hebben. Mijn voorganger heeft dit wetsvoorstel ook ingediend tegen de duidelijke achtergrond van een sociale maatregel. In de stukken staat bovendien uitdrukkelijk dat dit een kwaliteitsverbetering betekent voor asielzoekers. Het gaat dus niet om het wegwerken van de knelpunten op de arbeidsmarkt. Het bedrijfsleven kan wel die indruk gewekt hebben, maar dat is niet mijn benadering en evenmin van de indiener van het wetsvoorstel.

Voorzitter! De heer Dittrich heeft gevraagd of wij willen kijken naar het arbeidsaanbod in de toekomstige lidstaten in Midden-Europa in plaats van bijvoorbeeld in Zuid-Afrika. Ik heb al gezegd dat de hoofdregel is dat de arbeidsvoorziening (Arbvo) aan het prio-aanbod toetst. Daarbij wordt natuurlijk ook gebruik gemaakt van het netwerk van de EU-landen. Als er onderscheid wordt gemaakt tussen de verschillende niet-EU-landen moet de arbeidsvoorziening tegelijk ook het aanbod van een aantal landen in Midden-Europa bezien. Mede vanwege het beperkte netwerk zie ik niet in dat de Arbvo dat kan doen, omdat die dienst daartoe niet over voldoende mogelijkheden beschikt. Die dienst is niet ingericht om een deskundigheid te ontwikkelen terzake van eventueel toekomstige lidstaten. Natuurlijk wil ik best over de suggestie van de heer Dittrich nadenken, want als het ervan komt, moet het toch een keer gebeuren, maar, nogmaals, ik denk niet dat de Arbvo dat nu kan. Ik wil dan ook niet meer verwachtingen wekken dan de Arbvo kan waarmaken.

De heer Van der Staaij heeft een amendement ingediend dat, huiselijk vertaald, ertoe strekt om oneigenlijk gebruik c.q. een vrije toegang tot de arbeidsmarkt te voorkomen. Overigens is dit amendement moeilijk te doorgronden, vooral wat het ene jaar betreft. Ik wil dit amendement dan ook eerst zorgvuldig bekijken, maar mijn voorlopige reactie is dat er wat in zit. Ik zal daartoe met de Arbvo de consequenties zorgvuldig op een rijtje zetten en daarover kan ik de Kamer morgen of overmorgen schriftelijk informeren. Ik sta dus vooralsnog redelijk positief tegenover een dergelijke benadering. Het zou al te gemakkelijk zijn om het amendement af te wijzen en dat doe ik ook niet.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Eerlijk gezegd, verbaast mij dit wel een beetje. De minister heeft namelijk in de nota naar aanleiding van het verslag gezegd dat aanscher pingen van de wet er vooral toe dienden om malafide werkgevers tegen te gaan en dat hij absoluut niet de bedoeling had om daarmee ook het verlengen van werk door werknemers tegen te houden. Hij heeft de schriftelijke inbreng van de SGP terzake uitermate overtuigend bestreden.

Minister Vermeend:

Mijn gedachtevorming komt vervolgens echter niet stil te liggen. Nadat dit punt bij ons was binnengekomen, hebben wij informatie ingewonnen. Vanuit de praktijk is toen gemeld dat het niet ondenkbaar is dat er op dat punt oneigenlijk gebruik kan voorkomen. Nu ik die waarschuwing heb gekregen, kies ik even de voorzichtige kant. Ik wil dus dat dit nog een keer uitgezocht wordt. Ik wil die vorm van oneigenlijk gebruik van steeds weer verlengen waar werkgevers op kunnen inspelen enzovoort, voorkomen. Dat is het enige wat ik hier zeg.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Daarbij geef ik u wel in overweging dat uw eigen stellingname, die ik ook een correcte acht, is dat het voor werknemers wel degelijk mogelijk moet zijn om een arbeidsverleden op te bouwen en dat dit een uitdrukkelijk door de wetgever gewenste situatie is.

Minister Vermeend:

Dat is juist. Als er evenwel vormen van oneigenlijk gebruik mogelijk zijn, is het belangrijk dat de Kamer dat weet. Wij kunnen namelijk beter voorkomen dat zich in de praktijk oneigenlijk gebruik voordoet. En dat wil ik getoetst hebben, overigens met inachtneming van wat u zei.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Ja, want u geeft tegelijkertijd aan dat, als u gaat toetsen, dit niet kan betekenen dat werknemers vervolgens uitgesloten zijn van het opnieuw aanvaarden van tewerkstellingsvergunningen.

Minister Vermeend:

Dat hangt van de feitelijke situatie af. Ik geloof dat de heer Dittrich een voorbeeld heeft gegeven aan de hand waarvan bekeken kan worden of het binnen de wet past.

De heer Dittrich (D66):

Ja, daarom vraag ik de minister of hij in zijn schriftelijke beantwoording ook zijn gedachten wil bepalen over dat ene jaar.

Minister Vermeend:

De heer Van der Staaij heeft in zijn toelichting aangeven dat dat ene jaar wel vaker wordt gebruikt. De vraag is evenwel of dat ene jaar noodzakelijk is. Maar goed, ik kan het amendement alleen maar recht doen als ik voldoende gelegenheid krijg om er even goed naar te kijken.

De heer Van der Vlies (SGP):

Voorzitter! Het gaat om het amendement van mijn fractiegenoot Van der Staaij. Hij had vanavond een harde verplichting en daarom ben ik hier nu voor de fractie en neem ik de verdediging van het amendement even over. Ik dank de minister voor zijn toezegging om hier in alle rust even naar te kijken. Ik heb niets van hem vernomen waar de SGP-fractie, de indieners van het amendement, het qua intentie niet mee eens zouden zijn.

Minister Vermeend:

Ik wil gewoon even zorgvuldig naar het amendement kijken, alvorens daarover een advies te geven aan de Kamer.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Voorzitter! Nu de heer Van der Vlies heeft gezegd dat de SGP-fractie bij de minister niets heeft beluisterd waar zij het niet mee eens is, is mijn onrust vergroot. Ik wil dan ook graag weten op welke termijn de minister ons schriftelijk zal antwoorden. Ik wil dat antwoord namelijk bij de stemmingen kunnen betrekken.

Minister Vermeend:

Voordat er gestemd wordt, krijgt u hier bericht over. Ik ben lang genoeg Kamerlid geweest om te weten dat u voor de stemmingen ook nog een debat met mij kunt voeren over dat schriftelijke antwoord. U hebt dus alle gelegenheid om nog eens rustig naar mijn argumenten te kijken.

De heer Santi heeft gesproken over de 12 weken van de 39 en het voornemen om de vergunning van asielzoekers niet te verlengen. Ik wil die punten betrekken bij de algemene maatregel van bestuur. Ik wil het grote aantal vragen dat over de AMvB gesteld is, meenemen bij het overleg daarover.

Net als enkele andere woordvoerders heeft de heer Santi een vraag gesteld over de scholing. De deelname hieraan kan betrekking hebben op scholingsprojecten van de arbeidsvoorziening, projecten van de sector of scholing in het bedrijf van de werkgever zelf. Een werkgever kan een werkzoekende in dienst nemen en hem vervolgens de opleiding aanbieden of een baangarantie geven aan een werkzoekende die de opleiding volgt.

Er is gezegd: dat is allemaal mooi opgeschreven, maar hoe wordt het gecontroleerd. Controle vindt in de huidige situatie bij uitstek plaats als de werkgever na een jaar een aanvraag om verlenging van de tewerkstellingsvergunning indient. Na een jaar moet hij aantonen dat hij die inspanning heeft verricht of bezig is die te verrichten. In de nieuwe situatie kan de scholing of de omscholing een periode van meer dan een jaar in beslag nemen. Dan ligt het in de rede dat de Arbvo de werkgever verplicht om periodiek te rapporteren over de naleving van het scholingsvoorschrift. Bij de scholing wordt nadrukkelijk gecontroleerd of die inspanning wordt geleverd.

Kamerbreed is gevraagd naar alles wat te maken heeft met handhaving en controle. Iedereen heeft hierover gesproken en mijn voorganger aangehaald, die een toezegging heeft gedaan dat hij persoonlijk de controle op zich zou nemen. Ik ga niet zover dat ik deze persoonlijk op mij neem, tenzij alle woordvoerders meegaan. Ik was er al bang voor dat dit van mijn voorganger ook al mocht.

Mijn voorganger heeft in het AO van 16 maart gezegd dat er sprake is van knelpunten bij de samenwerking met de politie, gelet op Euro 2000. Hij heeft vervolgens toegezegd met de politie op regionaal niveau te overleggen over de wijze waarop de controles tijdens Euro 2000 kunnen plaatsvinden. Volgens hem zou de opsporing dan gewoon voortgaan, omdat de capaciteit van alle diensten uiteindelijk bepalend is voor wat er kan gebeuren. Ik heb dat ook gelezen en ik ben er net als de Kamer niet gerust op. Het overleg daarover is nog niet afgerond. Ik wil toch met mijn voorganger rond de tafel gaan zitten, omdat ik het met de Kamer eens ben dat er in die periode niet een soort vrijhaven moet ontstaan. Dat kan niet.

Ik kan hierover nog geen concrete toezeggingen doen. Ik zal open kaart spelen. Het is de vraag of ik wel voldoende toezeggingen kan krijgen om 100% garantie te kunnen geven. Mijn inzet zal zijn dat de handhaving ook tijdens de oogstperiode moet plaatsvinden. De suggestie moet niet worden gewekt dat er een soort controlevrije periode ontstaat. Ik streef ernaar om voldoende toezeggingen te krijgen van mijn ambtgenoot van BZK, zodat de controles doorgaan op de wijze waarop ik dat wil, maar ik ben hier wel enigszins sceptisch over.

Mevrouw Verburg (CDA):

Voorzitter! Wij zitten geen twee weken meer af van de eerste wedstrijd, dus het is op zeer korte termijn. Op welke termijn denkt de minister te weten of het garanderen van de handhaving lukt? Het EK is een evenement, maar verschillende leden hebben ook hun ongerustheid uitgesproken over de handhavingscapaciteit op zichzelf. Het is niet alleen een probleem van een evenement, maar het is een structureel probleem.

Minister Vermeend:

Dat ben ik met u eens. De controles die niet zonder risico kunnen worden uitgevoerd, zijn wat makkelijker uit te voeren, maar er zijn ook controles die risico kunnen opleveren voor de veiligheid van de inspecteurs. De veiligheid van de inspecteurs gaat wat mij betreft voor. Die controles kunnen tijdens de EK 2000 niet worden uitgevoerd zonder voldoende basiszorg door de vreemdelingenpolitie en de politie. De zorg voor de veiligheid moet aan die controles gekoppeld zijn. Wij moeten die mensen een bepaalde veiligheid kunnen bieden. Ik ga die mensen daar niet heen sturen zonder dat er sprake is van een voldoende veiligheidskader van de vreemdelingenpolitie en de politie. Als die veiligheid er niet is, zullen de inspecteurs daar onder mijn verantwoordelijkheid niet naar toe gestuurd worden. Ik zit wat dat betreft met een probleem. Ik probeer voor de wedstrijden beginnen op dit punt in ieder geval zekerheid te krijgen. Ik wil voldoende garantie dat het veiligheidsrisico is afgedekt. Dan kunnen de meer risicovolle controles doorgaan. Als dat niet het geval is, zullen deze controles niet kunnen plaatsvinden.

De heer Dittrich (D66):

Ik vind het onbegrijpelijk dat, terwijl de regering allang wist dat dit wetsvoorstel vandaag behandeld zou worden, wij vanavond nog te horen krijgen dat er garanties moeten komen. Waarom is dat niet eerder met de minister van Binnenlandse Zaken, die verantwoordelijk is voor de politie, besproken, zodat u hier vanavond met een concreet antwoord had kunnen komen?

Minister Vermeend:

Dat is vrij simpel. Dat komt doordat er overleg moet plaatsvinden en doordat niet elke regio hetzelfde is. Er zijn procedures, er moet een inzet komen voor het EK 2000 en daarom is men momenteel nogal terughoudend. Het overleg neemt gewoon tijd in beslag. Daarnaast blijkt dat men hier niet al te hoge prioriteit aan geeft. Op dat punt moet ik maar open kaart spelen. Het is mijn taak om te zorgen dat de veiligheid van de inspecteurs wel prioriteit krijgt en dat tijdens het EK 2000 ook de risicovolle controles kunnen doorgaan.

Mevrouw Verburg (CDA):

Ik wil toch graag een wat specifieker antwoord op mijn vraag. Binnen twee weken start het EK...

Minister Vermeend:

Ik probeer natuurlijk om in ieder geval voor het einde van volgende week zekerheid te krijgen. Ik ben het met u eens dat snelle zekerheid geboden is. De inspecteurs hebben een bepaalde planning voor hun onderzoeken en zij moeten daar zekerheid over kunnen krijgen. Ik probeer die in overleg met mijn collega van Binnenlandse Zaken in elk geval voor het einde van volgende week te kunnen bieden.

Mevrouw Verburg (CDA):

Ik vraag de minister de Kamer daarover te informeren.

Minister Vermeend:

Dat spreekt voor zich.

Mevrouw Halsema heeft gevraagd waarom asielzoekers niet onbeperkt kunnen werken. Ik heb al aangegeven dat hierop nader zal worden ingegaan bij de AMvB. Hetzelfde geldt voor de genoemde minimumperiode van zes maanden en voor de vragen die betrekking hebben op het al dan niet opbouwen van sociale rechten in die periode. Mevrouw Halsema sprak onder meer over de opbouw van WW-rechten. Ik stel voor, alle regelingen die betrekking hebben op de AMvB dan in de discussie te betrekken. Alle zeven vragen van mevrouw Halsema komen dan aan de orde. Ook haar vraag waarom ik het STAR-advies inzake de verruiming van het asielzoekersbeleid niet opvolg, komt dan aan bod. Idem dito voor de opmerkingen van haar en de heer Santi over de FNV. In het kader van het STAR-advies is een aantal suggesties gedaan, onder andere in een brief van de FNV, om andere regelgeving te volgen. Ik stel voor, ook die suggesties te betrekken bij de AMvB en dan tevens de juridische consequenties te bekijken.

Ik ben al ingegaan op de vraag van de heer Santi inzake de scholing. Ik ga er wel van uit dat naarmate de arbeidsmarkt krapper wordt, de arbeidsvoorziening meer vergunningen onder voorwaarden gaat afgeven. De vergunningverlening hangt ook een beetje samen met de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt. Ik verwacht daarom dat het aantal vergunningen onder voorwaarden substantieel hoger zal zijn.

Mevrouw Verburg heeft gevraagd of ik de bijzondere positie van geestelijken wil erkennen en niet langer meer wil toetsen aan het inkomenscriterium. Punt is in de eerste plaats dat mijn medewerkers mij hebben gezegd dat er geen grote problemen op dit vlak bekend zijn. Verder is achtergrond van het inkomenscriterium het uitgangspunt, dat de vreemdeling zelfstandig moet beschikken over voldoende middelen van bestaan, om te voorkomen dat een beroep wordt gedaan op de openbare kas. Als ik voor geestelijken een uitzondering daarop zou maken, zou dat wel een inbreuk op het algemene systeem zijn. Dat gaat wel erg ver.

Mevrouw Verburg (CDA):

Ik kom daar in tweede termijn op terug, maar het gaat erom of mensen die een verblijfsvergunning krijgen of toegelaten worden in het kader van de Wet arbeid vreemdelingen, een beroep zullen doen op het socialezekerheidsstelsel of de Algemene bijstandswet. Voor zendelingen of imams – mevrouw Halsema voegde dat terecht toe – gaat het dus om de vraag of zij afhankelijk worden van voorzieningen in Nederland. Als dat niet het geval is, zien wij geen belemmering en vinden wij dat er ook geen belemmering moet worden opgeworpen.

Minister Vermeend:

Het is mogelijk dat ik u niet goed begrijp, maar uw voorstel houdt toch eigenlijk in dat ik het inkomenscriterium niet zou moeten laten gelden voor geestelijken?

Mevrouw Verburg (CDA):

Het zou ook uitgebreid kunnen worden tot mensen die bijvoorbeeld in het kader van een uitwisseling of het lopen van een stage in Nederland komen, maar het doet zich specifiek voor bij geestelijken of imams of studenten daarvoor. Daar wordt het inkomenscriterium als harde voorwaarde gesteld.

Minister Vermeend:

Het inkomenscriterium is gewoon een algemeen criterium dat voor iedereen geldt, ongeacht het beroep dat wordt uitgeoefend, en geestelijke is volgens mij gewoon een beroep, een functie. Uw voorstel betekent toch, hoe je het ook wendt of keer, dat daarop voor geestelijken een uitzondering gemaakt zou moeten worden.

De voorzitter:

Wij vervallen nu in herhaling, mevrouw Verburg. Misschien kunt u de tweede termijn gebruiken om het nog eens uit te leggen.

Minister Vermeend:

Ik wil het graag begrijpen, maar vooralsnog zie ik dit voorstel als een inbreuk op het inkomenscriterium dat voor iedereen geldt. Daar moet dan wel een goede rechtvaardigingsgrond voor zijn.

De heer Kamp heeft gesproken over een hogere straf en een grotere pakkans. Het gaat in dit geheel inderdaad vooral om de pakkans. De heer Kamp weet daar alles van, vanuit zijn vroegere functie. In mijn vorige functie ben ik het daarover vaak met hem eens geweest. Ook nu ben ik het met hem eens dat hier nog het nodige aan schort, gelet op het rapport van de Algemene Rekenkamer. Het betekent in feite dat hier een zekere prioriteit aan gegeven moet worden. Ik voel wel voor zijn suggestie om dit punt te monitoren en over een jaar verslag daarvan te doen, waarin wordt aangegeven hoe het in de praktijk gaat met de handhaving van de Wet arbeid vreemdelingen.

De heer Santi (PvdA):

Met betrekking tot de pakkans is gezegd dat er sprake moet zijn van een onherroepelijke veroordeling als een aanvraag door een werkgever wordt gedaan. De minister heeft daar in de nota op geantwoord, maar het blijft een moeilijk verhaal. De heer Van der Staaij is er ook op ingegaan. Hij zei dat als in rechte vaststaat dat iemand het gedaan heeft, dat al genoegzame weigeringsgrond is.

Minister Vermeend:

Voorzitter! Ik begreep het betoog van de heer Santi als volgt: de Arbvo moet ook kunnen weigeren, indien duidelijk sprake is van illegale werkzaamheden of overtredingen. Hij ging ervan uit dat er talloze situaties denkbaar zijn waarin overduidelijk sprake is van overtredingen die moeten leiden tot weigering door de Arbvo. Ik zal dat nagaan en ik kom er in tweede termijn op terug.

De heer Kamp (VVD):

Mevrouw de voorzitter! Ik dank de minister voor zijn beantwoording in eerste termijn. Hetgeen hij heeft gezegd, kan in grote lijnen op instemming van de VVD-fractie rekenen. Hij stelt terecht, dat het bij dit onderwerp niet gaat om het tegemoetkomen aan de problemen op de arbeidsmarkt, maar om sociale overwegingen met betrekking tot mensen die langdurig in de opvang verblijven. Dat is onze fractie met hem eens. Wij stellen het verder op prijs dat de minister ruimte biedt voor een nadere discussie over de voors en tegens van de voorgenomen verruiming van mogelijkheden voor asielzoekers om te werken. De VVD-fractie stelt vast dat er voorlopig geen sprake is van verruiming en dat zij de gelegenheid krijgt, in die nadere discussie, om te proberen de andere fracties te overtuigen van de onwenselijkheid van dit voornemen.

De minister heeft toegezegd dat deze AMvB aan de Kamer wordt voorgelegd. Daarna biedt de wet, zoals die nu voorligt, mogelijkheden tot verdere verruiming. Als de wijziging van de wet tot stand is gekomen, kan de minister op basis van die wet bij AMvB ervoor zorgen dat het aantal weken alsnog naar 12 van 39 weken gaat of de volgende keer misschien zelfs naar 26 van 52 weken. Hij kan het zelfs volledig vrijmaken en hij kan de termijn van zes maanden verkorten of laten vervallen. Dat vindt de VVD-fractie niet wenselijk. Wat ons betreft, zijn er twee mogelijkheden. Of wij steunen het amendement van mevrouw Verburg waarbij de AMvB-bepaling uit de wet verdwijnt óf wij vragen de minister bij nota van wijziging in de wet vast te leggen dat iedere wijziging van de AMvB via een voorhangprocedure aan de Kamer wordt voorgelegd, zodat wij met hem van gedachten kunnen wisselen over deze belangrijke inhoudelijke zaken.

De minister heeft gezegd dat hij gemotiveerd is om deze wet buitengewoon stringent toe te passen. Wij stellen dat op prijs, omdat wij denken dat dit noodzakelijk is. Wij stellen ook op prijs dat hij van plan is de facultatieve voorwaarden eveneens stringent toe te passen. Hij wil daarbij overigens bij de bedrijven geen barrières om de barrière opwerpen. Dat lijkt ons ook volkomen zinloos. De minister zegt dat als er geweigerd wordt, dat in 90% van de gevallen gebeurt op basis van de imperatieve weigeringsgronden en in 10% van de gevallen op basis van de facultatieve weigeringsgronden. In 1999 zijn er 24.000 aanvragen ingediend, waarvan er 21.000 zijn gehonoreerd en 3000 zijn geweigerd. Er werden 300 aanvragen geweigerd op facultatieve gronden en 2700 op imperatieve gronden. Het gaat er natuurlijk om of bij de 21.000 aanvragen die zijn gehonoreerd, de facultatieve weigeringsgronden niet behoefden te worden toegepast omdat aan de voorwaarden was voldaan, of dat er gewoon geen gebruik van is gemaakt. Ik verzoek de minister dat nog eens na te gaan en te bezien of er reden is om informatie daarover aan de Kamer te doen toekomen.

De minister staat sympathiek tegenover hetgeen is opgemerkt over de mogelijke leeftijdsdiscriminatie en wil bezien of de leeftijdsgrens van 45 jaar moet worden losgelaten. Ik heb hierover niets gezegd omdat wij ons wat dit betreft in het wetsvoorstel kunnen vinden. Ik wil wijzen op de volgende situatie: een Tsjech van 52 jaar, IT-deskundige, voldoet nog net aan de eisen van de arbeidsmarkt en kan in Nederland werk krijgen; hij blijft hier drie jaar waarna hij hier mag blijven werken; op 56-jarige leeftijd voldoet hij echter niet meer aan de eisen van de arbeidsmarkt en raakt hij werkloos. Van mensen ouder dan 55 jaar heeft één op de drie een betaalde arbeidsrelatie. Dat betekent dat de arbeidsmarktkansen van de door mij bedoelde Tsjech gering zijn en dat hij afhankelijk wordt van een bijstandsuitkering. Als hij 65 jaar is geworden, krijgt hij een bijstandsuitkering die gelijk is aan de AOW-uitkering van degenen die daar 40 jaar lang premie voor hebben betaald. Het risico is wel degelijk aanwezig dat de Nederlandse samenleving op deze manier met omvangrijke verplichtingen wordt geconfronteerd. Er is dus naar mijn mening wel degelijk een goede reden om de leeftijdsgrens van 45 jaar te hanteren, en ik vraag de minister om daarmee bij zijn heroverweging rekening te houden.

Voorzitter! Ik dank de minister voor zijn toezegging met betrekking tot de rapportage over de handhaving. Ik hoop met hem dat daaruit zal blijken dat het goed gaat met de handhaving. Ter ondersteuning van zijn woorden wil ik opmerken dat mevrouw Verburg ongelijk heeft als zij zegt dat het daar slecht mee gaat. Het aantal inspecteurs bij de arbeidsinspectie is immers in enkele jaren tijd verdubbeld, en ook daaruit mag worden afgeleid dat het de minister menens is met een stringente maar redelijke toepassing van deze wet. Wat dat betreft kan hij rekenen op de steun van de VVD-fractie.

De heer Dittrich (D66):

Voorzitter! Ik had mij voorbereid op een lang debat, maar ik heb er begrip voor dat het hart van dit debat wordt doorgeschoven naar een aparte bespreking van de AMvB. Dat houdt tevens in dat ik voor mijn tweede termijn slechts enkele kleinere punten heb.

Voorzitter! Wat betreft de stemming over het wetsvoorstel zou ik willen zeggen: eerst zien en dan geloven! Dat houdt in dat ik eerst wil praten over de AMvB en de toegezegde brieven om vervolgens te bezien wanneer wij gaan stemmen. Ik vind het een te grote stap om te zeggen dat er slechts een beperkt aantal wijzigingen in het voorstel zit en dat daar dus alvast over kan worden gestemd.

Voorzitter! Ik ben blij met de toezegging van de minister voor wat betreft arbeid voor gedocumenteerde asielzoekers. Hopelijk zal het onderzoek op korte termijn kunnen worden afgerond, zodat wij er met de minister over kunnen praten. Ook ben ik blij met de toezegging van de minister met betrekking tot het verruimen van de leeftijdsgrens. Ik heb kennisgenomen van hetgeen collega Kamp hierover heeft gezegd. Mijn fractie vindt dat er wel degelijk sprake is van een spanning met het verbod op leeftijdsdiscriminatie en wij adviseren de minister dus om de leeftijdsgrens te verhogen.

De opmerkingen van de minister over de invloed van het EK voetbaltoernooi vond ik nogal mager. De regering had moeten zien aankomen dat wij vanavond over dit wetsvoorstel zouden debatteren en van de minister van BZK, die de coördinerend bewindspersoon is, had mogen worden verwacht dat hij de nodige regelingen zou hebben getroffen. Vanavond moeten wij echter horen dat BZK tijdens de voetbalkampioenschappen geen prioriteit geeft aan de handhaving in het kader van de wet die wij nu bespreken. Ik hoop dat de minister in het overleg met zijn collega van BZK resultaat zal boeken en ons daarover de nodige mededelingen zal kunnen doen.

Het spijt mij dat ik een antwoord heb gemist op een punt waar mijn fractie bijzonder aan hecht, maar misschien heb ik het niet gehoord, en dat is het verhalen van de kosten van uitzetting op werkgevers die doelbewust illegale arbeid naar Nederland halen en zich niets gelegen laten liggen aan de Wet arbeid vreemdelingen. Ik had al gezegd dat de kosten van uitzetting op die werkgevers verhaald zouden moeten kunnen worden, maar omdat ik de minister daar niet over gehoord heb, wil ik de volgende motie indienen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat werkgevers, die in strijd met de Wet arbeid vreemdelingen werknemers zonder tewerkstellingsvergunning laten werken, ontmoedigd dienen te worden;

overwegende, dat de overheid hoge kosten moet maken om werknemers, die illegaal in Nederland verblijven en illegaal arbeid verrichten, het land uit te zetten;

overwegende, dat het niet meer dan redelijk is dat de betreffende werkgevers de kosten van uitzetting voor hun rekening nemen;

verzoekt de regering de Kamer op korte termijn een plan voor te leggen hoe de kosten van uitzetting aan deze werkgevers worden doorberekend,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Dittrich. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 8 (27022).

De heer Van der Vlies (SGP):

Mevrouw de voorzitter! Bij interruptie heb ik al uitgelegd waarom niet de heer Van der Staaij maar ik hier namens de SGP-fractie sta. Ik hoop dat de heer Van der Staaij hiermee afdoende is verontschuldigd. Het kon dus even niet anders!

De SGP-fractie kan zich op zichzelf wel vinden in het procedurele voorstel van de minister om de concept-AMvB separaat te behandelen, maar de interventie van collega Dittrich bracht mij wel tot de vraag of het nu wel zo nuttig en nodig is om eerst die AMvB te bespreken en pas dan over de wet te stemmen. Ik weet niet hoe de komende vergaderweken eruitzien, maar het zou wel eens kunnen leiden tot een behoorlijke vertraging. Is het wel zo nuttig en nodig? Ik hoop dat de minister wil antwoorden op deze neutrale procedurele vraag.

De minister heeft gezegd dat er nog wat verklarende brieven komen, maar pas over enkele dagen. Normaal gesproken zal de voorzitter straks voorstellen om aanstaande dinsdag over het wetsvoorstel te stemmen. Ik had het zo begrepen dat die brieven ruim voor dat moment hier zouden kunnen zijn.

Ik ben de minister erkentelijk voor zijn voorlopige positieve reactie op het amendement van collega Van der Staaij. Hij wil er nog eens goed naar kijken en dat is een verstandige route. Over enkele dagen komt hij met een schriftelijke reactie, waarbij hij ook nog de termijn van een jaar als in het amendement voorgesteld tegen het licht zal houden. Dat is op zichzelf natuurlijk arbitrair, maar het kan niet al te kort zijn. Een periode van een of twee maanden zou volgens de nieuwe Vreemdelingenwet kunnen betekenen dat een hier tewerkgestelde die op vakantie gaat naar zijn thuisland of zijn familie in die categorieën zou vallen. Dat is natuurlijk niet de bedoeling, het gaat echt om een nieuwe periode van tewerkstelling. Dan moet je dus een langere periode hebben dan wat gangbaar is als vakantietermijn. Of het nu per se een jaar moet zijn, horen wij dan wel van de minister. Als dat nodig is, zijn wij altijd bereid om het amendement op dat punt bij te stellen, maar vooralsnog ligt het er zoals het er ligt! Inderdaad, het gaat om het tegengaan van het oneigenlijk gebruik!

Ik kom op de kwestie van de handhaving en de controle. Geen vrijhaven tijdens het Europees kampioenschap 2000. Daarin valt de SGP-fractie de minister volstrekt bij, maar mevrouw Verburg heeft wel een punt als zij zegt dat er natuurlijk ook een structurele component aan zit. Ook wij hebben die natuurlijk onderkend en daar zal ook het een en ander moeten worden gedaan. Je kunt wel een wet schrijven, maar die moet ook op een voldoende en gezaghebbend niveau kunnen worden gehandhaafd.

Er is een vraag blijven liggen en wel mijn vraag over de tewerkstelling van illegale werknemers. Een werkgever die zich hieraan heeft bezondigd, zou niet opnieuw een tewerkstellingsvergunning kunnen krijgen. De minister stelt dat die vergunning pas kan worden geweigerd als de veroordeling van de werkgever onherroepelijk is. Het was echter onze gedachte dat dit al mogelijk zou zijn als er een rechterlijke veroordeling ligt. Een dergelijke veroordeling kan natuurlijk nog door de werkgever worden betwist, maar wij meenden dat die veroordeling voldoende reden zou moeten zijn om niet opnieuw een tewerkstellingsvergunning af te geven. Mocht het hoger beroep van een werkgever leiden tot een vrijwaring voor de werkgever, dan kan hij natuurlijk opnieuw een tewerkstellingsvergunning aanvragen. Ik begrijp het argument van de minister dus niet helemaal, ook niet als ik het EVRM daarbij betrek. Het EVRM biedt immers de mogelijkheid om bepaalde zaken met een rechterlijke veroordeling af te dekken.

Voorzitter! Ten slotte vraag ik de minister alsnog zijn oordeel te geven over het amendement-Verburg op stuk nr. 7.

De heer Santi (PvdA):

Mevrouw de voorzitter! Ik bedank de minister voor zijn beantwoording.

Er is nu de procedurele keuze gemaakt om de AMvB korte tijd aan te houden. De wet zal echter wel worden afgehandeld. Het lijkt mij beter om eerst de beantwoording af te wachten van de vraag van de woordvoerder van de SGP over hoe een en ander vorm zal worden gegeven. Op het eerste gezicht lijkt het mij wel mogelijk om de behandeling van de wet af te ronden. De toelichting van de minister heeft immers duidelijk gemaakt dat de wet niet alleen bedoeld is om de mogelijkheden voor de asielzoekers te verruimen, maar ook om de handhaving te verbeteren. Verder maakt de wet het mogelijk om voorwaarden te verbinden aan de tewerkstellingsvergunningen voor de duur van meer dan één jaar. Een spoedige afhandeling is ook nodig, want voorkomen moet worden dat een en ander op de lange baan wordt geschoven.

De minister is ingegaan op mijn vraag over de problemen voor de handhaving die worden veroorzaakt door het EK 2000. Hij geeft aan dat het een stuk ingewikkelder ligt dan misschien op het eerste gezicht zou kunnen worden gedacht. Ik was aanwezig bij de behandeling van het ARK-rapport dat handelt over de bestrijding van de illegale arbeid, en gezien hetgeen daar naar voren werd gebracht, valt het antwoord van de minister mij zwaar tegen. Ik zal niet zeggen dat de oorzaak hiervoor bij de minister ligt, maar wel dat men hier al maanden geleden op had kunnen inspelen. De opmerking van de minister dat hij nog overleg moet voeren, bevreemdt mij, omdat wij hierover al in maart en april van dit jaar hebben gesproken. Het lijkt mij dat de minister tijd genoeg heeft gehad. Verder is het een verkeerd signaal dat een Europees kampioenschap reden kan zijn om te zeggen dat niet kan worden voldaan aan de eisen die aan de handhaving en de controle mogen worden gesteld. Hieraan wordt niets afgedaan door de opmerking dat het alleen die aspecten betreft waar de veiligheid een rol speelt.

De minister zegt dat de capaciteit niet 100% zal zijn, maar hij zegt niet welk percentage hij wel denkt te kunnen bereiken. Overleg met de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zou niet meer kunnen opleveren dan een capaciteit van 30%. Als dat zo is, dan is dat zeker niet acceptabel. Als het percentage in de richting van 100 zou gaan, dan zou ik echter een stuk meer gerustgesteld zijn. Overigens is het een goede zaak dat de minister aangeeft dat de controle en de handhaving die niets heeft te maken met veiligheidsrisico's, gewoon zal worden uitgevoerd. De meeste zaken zullen op die manier kunnen worden afgehandeld, omdat er niet altijd sprake is van veiligheidsrisico's.

Wij zien op dit moment een toename van het aantal aanvragen. Als de wet wordt aangenomen, kan de controle worden versterkt. Het gaat om het toezien op de rapportage. Verwacht wordt dat er meer aanvagen zullen komen, mede gezien de krapte op de arbeidsmarkt. Ik heb hierover drie vragen gesteld waarop de minister niet is ingegaan. Zal de trend van toename van het aantal vergunningen doorzetten? Hoe denkt de regering te waarborgen dat tijdig en adequaat op die toename wordt ingespeeld in de uitvoering? Het is van belang te weten of de organisatie daarop goed is voorbereid en goed zal worden ingericht.

Ik ben zeer benieuwd naar de reactie van de minister op het amendement van de heer Van der Staaij. Er moet sprake zijn van een stringente toepassing, aldus de minister. Een werkgever moet natuurlijk langs een omweg er geen misbruik van maken. Ik wil graag op korte termijn een schriftelijk commentaar van de minister.

Mevrouw Verburg (CDA):

Voorzitter! Ik dank de minister voor de vrij uitvoerige beantwoording die niet op alle punten naar onze tevredenheid was. Wij blijven het oneens met de beargumentering van de verruiming van de mogelijkheden van betaalde arbeid van asielzoekers en de wijze waarop dat geregeld wordt. De minister is onvoldoende ingegaan op ons amendement. Wij handhaven het. Ik ben het niet eens met collega Dittrich dat wij straks alles gaan behandelen bij de behandeling van de algemene maatregel van bestuur.

Ik ben niet voldoende gerustgesteld als het gaat over het toezicht en de handhaving. Terecht is de minister ongerust als het gaat over het EK. Ik heb het breder aan de orde gesteld. Ik doel op de samenwerking met het OM en met de vreemdelingenpolitie. Het is een structureel probleem, dat te maken heeft met de pakkans en met de vraag of illegaliteit en fraude lonend zijn. Het is gewoon een platte rekensom die wordt gemaakt. Vernieuwing van de wet gebeurt op grond van de eisen die ten grondslag liggen aan de Wet arbeid vreemdelingen. De minister heeft het restrictieve karakter ervan onderstreept, waarvoor ik hem erkentelijk ben. Hij geeft ook aan dat illegaliteit en fraude zoveel mogelijk voorkomen moeten worden. De CDA-fractie vraagt meer ambitie en een meer stevige inzet van de minister. Ik ben het absoluut oneens met collega Kamp, die zegt: mevrouw Verburg moet niet klagen want de capaciteit van de arbeidsinspectie is de afgelopen jaren toegenomen. Ik wijs op het jaarverslag van het ministerie, waarin op bladzijde 52 een staatje over de arbeidsinspectie staat waaruit blijkt dat het aantal inspectiebezoeken afgenomen is. Weliswaar is het aantal inspecties in het kader van de Wet arbeid vreemdelingen toegenomen, maar het heeft geen gelijke pas gehouden met het aantal tewerkstellingsvergunningen. De oploop is van 751 naar 789. Het aantal tewerkstellingsvergunningen is bijna verdubbeld. De heer Kamp heeft dat in eerste termijn zeer terecht aangegeven.

De heer Kamp (VVD):

Als de minister dat constateert, vervolgens zegt dat het aantal inspecteurs bij de arbeidsinspectie moet toenemen en hij maakt een plan om het tot 100 uit te breiden – hij is halverwege die uitbreiding – dan kun je wel zeggen dat hij het verkeerd doet, maar je kunt ook een keer je zegeningen tellen.

Mevrouw Verburg (CDA):

Voorzitter! Ik tel graag mijn zegeningen, zoals de heer Kamp zich kan voorstellen. Het gaat erom dat ik mij een beetje gerust moet voelen. Als de doelgroep wordt uitgebreid, moet ik er zeker van zijn, vooral met het oog op de toenemende venijnigheid en omvang van het probleem van illegale arbeid, dat de arbeidsinspectie zich daarop kan instellen. In het jaarverslag staat dat het aantal bezoeken lager is, omdat zoveel extra aandacht is besteed aan de handhaving van de Arbeidsomstandighedenwet. Als je extra inzet pleegt op het een, kun je het dus niet doen op het ander. Wij hebben hier een zeer belangrijk punt bij de kop, hetgeen de heer Kamp niet zal bestrijden. Kortom, ik ben er niet helemaal gerust op.

De heer Dittrich (D66):

Hoe verhoudt zich uw amendement, beogende de verruiming die de regering voorstelt te niet te doen, tot het artikel dat in het Brabants Dagblad is geschreven door de CDA-leden Stroeken en Van Ardenne, waarin zij pleiten voor meer en langduriger inzet van asielzoekers in de land- en tuinbouw? Dat is toch niet met elkaar in overeenstemming te brengen? Met welke CDA-visie hebben wij nu te maken?

Mevrouw Verburg (CDA):

Het CDA heeft één visie. Mijn collega's hebben in het Brabants Dagblad en wellicht ook in andere regionale bladen gewezen op de op zichzelf grote problematiek in de land- en tuinbouw. Zij hebben benadrukt dat die problematiek opgelost moet worden. Zij hebben erop gewezen dat de problemen ieder jaar terugkomen en gesteld dat gevraagd mag worden van de Arbvo en alle andere betrokken instanties, ook van LTO Nederland, om daarop beter te anticiperen, aangezien de nood groot is.

De heer Santi (PvdA):

Ik heb dat artikel gelezen net nadat wij een overleg hadden gehad over seizoenarbeid. In dat artikel is het verwijt gemaakt aan de regering dat zij niet met maatregelen komt en is nadrukkelijk tegen de boeren gezegd: wij durven wel. Nu vertelt u een ander verhaal.

Mevrouw Verburg (CDA):

Ik denk dat ik precies hetzelfde verhaal vertel. Ik denk dat de heren Santi en Dittrich dat artikel nog eens moeten lezen. Er is door mijn collega's aandacht gevraagd voor de problematiek en voor de regeling die LTO Nederland heeft ontwikkeld en die uiteindelijk onvoldoende succesvol is gebleken. Verder is benadrukt dat het noodzakelijk is dat het ministerie, in combinatie met de Arbvo en LTO Nederland, nadrukkelijk kijkt naar een meer structurele en substantiële oplossing.

De heer Santi (PvdA):

U weet dat de boeren tevreden zijn over de inzet van asielzoekers als seizoenarbeiders. Uw collega's hebben gezegd: gebeurde dat maar meer. Bent u het daarmee niet eens? Wilt u niet voldoen aan de behoefte van de boeren, een groep waar het CDA altijd hoog van opgeeft?

Mevrouw Verburg (CDA):

Volgens mij hebben de heer Santi en ik het over verschillende zaken. Wij stellen vast dat er op dit moment sprake is van de mogelijkheid in het kader van seizoenarbeid om 13 weken per 52 weken betaalde arbeid door asielzoekers te laten verrichten. Maar daar hebben wij het vanavond niet over. Waarover wij het vanavond hebben, is de verruiming van de mogelijkheid en het loslaten van het criterium van toetsing aan prioriteitgenietend aanbod. Dat is wat anders dan de noodklok die van tijd tot tijd zeer terecht door de land- en tuinbouw wordt geluid.

Voorzitter! De minister is ingegaan op mijn vraag in welke mate er sprake zou zijn van een toename van een combinatie van het verlenen van een tewerkstellingsvergunning en opleidingsvereisten. De minister heeft tot mijn grote spijt alleen maar gezegd dat er sprake zal zijn van een substantiële toename. Nou, voorzitter, bij een verdubbeling heb je al 100% toename, maar dan nog zitten wij op 3%. Wij gaan ervan uit dat er sprake is van een zodanig substantiële verhoging, dat men aan ten minste 50% komt. Die doelstelling is immers ingebracht en door de voorganger van deze minister gepresenteerd als een van de belangrijke punten van de wetswijziging. Mijn vraag is dus of de minister een percentage wil noemen waarnaar in de komende jaren gestreefd wordt.

In verband met de bijzondere regeling voor geestelijken wil ik graag enkele citaten geven uit een brief die wij ontvingen van het aartsbisdom Utrecht: "Enige maanden geleden heeft de pers aandacht besteed aan het zogenaamde imamtekort. Dit tekort wordt een nijpend probleem omdat het voor buitenlandse imams moeilijk is geworden in Nederland een tewerkstellingsvergunning te krijgen. Dit is het gevolg van de Wet arbeid vreemdelingen uit 1995. De voorganger van deze wet, de Wet arbeid buitenlandse werknemers, kende een uitzonderingspositie voor geestelijk leiders. Deze groep werd in het verleden beoordeeld door de IND. In de nieuwe wet is alleen nog een uitzonderingspositie opgenomen voor sporters. De WAV eist ook voor geestelijk leiders een tewerkstellingsvergunning. Deze vergunning kan eerst worden verkregen indien de werkgever kan aantonen dat er in Nederland en in de EU, binnen de EER, geen geschikte kandidaten te vinden zijn en dat hij minimaal het minimumloon betaalt. Dezelfde procedure geldt ook voor buitenlandse priesters." Het gaat vooral om de volgende passage: "Een van de problemen hierbij is dat onze wetgeving niet meer is ingesteld op het bijzondere regime waaronder geestelijk leiders van welke denominatie dan ook in de maatschappij staan. De wet gaat uit van de werknemer met al hetgeen daarop juridisch etc. betrekking heeft."

Voorzitter! Ik vraag de minister om hierop te reageren en in te gaan op de mogelijkheid om ten aanzien hiervan de weigeringsgrond op te heffen. Ik dien tegen deze achtergrond een motie in. In tweede termijn zal ik nagaan of ik deze motie moet handhaven of kan intrekken.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende, dat buitenlandse geestelijken en zendelingen, verbonden aan Nederlandse kerkgenootschappen, niet kunnen voldoen aan het inkomensvereiste en daarom niet in aanmerking kunnen komen voor een tewerkstellings- en verblijfsvergunning;

overwegende, dat kerkgenootschappen volledig financieel garant staan voor deze groep van geestelijken en zendelingen;

van oordeel, dat deze groep van geestelijken en zendelingen in aanmerking dient te komen voor een tewerkstellings- en verblijfsvergunning zonder dat zij kan voldoen aan het inkomensvereiste;

verzoekt de regering, binnen de kaders van volledige garantstelling door de aanvragende/ontvangende instantie, hun aanvraag voor werk en verblijf niet langer te weigeren op grond van het inkomensvereiste,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Verburg. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 9 (27022).

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Mevrouw de voorzitter! Ik dank de minister voor zijn antwoorden. Verder loop ik niet vooruit op een nog te houden overleg over de AMvB. Wél veroorloof ik mij een reactie op de opmerkingen van de minister over asielzoekers.

Naar aanleiding van mijn voorstel om de mogelijkheden van werk voor asielzoekers verder te verruimen, stelde de minister dat hij er geen voorstander van zou zijn asielzoekers onbeperkt te laten werken. Dit zou wellicht een aanzuigende werking hebben. "Onbeperkt werken" is niet aan de orde, voorzitter, omdat ze altijd eerst de 48-uursprocedure moeten doorlopen. Echter, belangrijker vind ik het gemak waarmee de minister veronderstelt dat het werken in Nederland door asielzoekers een aanzuigende werking zou hebben. Waar baseert de minister zich op? Wij hebben daar in Nederland vrij weinig ervaring mee. Ik ben een beetje bang – ik wil de minister daartegen waarschuwen – dat hij enigszins bezweken is voor retoriek van het CDA en de VVD. Die veronderstellen namelijk al vaak dat de huidige asielprocedure een aanzuigende werking zou hebben voor economische migranten. Wellicht vindt de minister het dan aardig om te weten, dat in de toptien van herkomstlanden van asielzoekers het voornamelijk gaat om landen als Afghanistan, Irak en Somalië. Dat zijn geen landen die traditioneel economische migranten leveren, maar landen die vooral een langdurige en bloedige burgeroorlog en schendingen van mensenrechten kennen.

Ik snap de wens van de minister om de lastige discussie over asiel niet hier in alle details te voeren. Ik vind dat hij gelijk heeft, dat de Nederlandse arbeidsmarkt wel degelijk een rol speelt bij de bespreking van de Wet arbeid vreemdelingen, maar dat juist bij asielzoekers een ander argument de doorslag behoort te geven, namelijk de verbetering van de kwaliteit van hun bestaan. Ik ben het ook eens met de minister over een terughoudende omgang met de Wet arbeid vreemdelingen. Mensen moeten in Nederland aan het werk kunnen komen. De Wet arbeid vreemdelingen mag niet een gemakkelijk excuus worden voor werkgevers om snel, laagdrempelig en misschien ook goedkoop personeel elders te werven. Daar ben ik het mee eens, maar toch wil ik wijzen op een andere kant.

In een interruptie aan het adres van de heer Dittrich sprak ik al over de toenemende vergrijzing, die in de toekomst wellicht voor Nederland een structureel tekort op de arbeidsmarkt tot gevolg zal hebben. Ook stip ik aan dat niemand van ons zal kunnen ontkennen dat migratie in de moderne samenleving een permanent verschijnsel is geworden. Het sluiten van de grenzen en het tegenhouden van migratie als politiek ideaal is voor mij gelijk aan het vechten tegen vliegtuigen, tegen internationaal verkeer van goederen en tegen flitskapitaal. Wat naar mijn idee nog in onze politieke macht ligt, is het reguleren van dat internationale verkeer. Wij leven in een internationale samenleving. Ik zou deze sociaal-democratische minister willen meegeven dat dit wat mijn fractie betreft ook wel mag leiden tot nieuwe noties van internationale solidariteit en daarmee tot het welkom heten van mensen die hier tijdelijk willen werken en zich daarmee tijdelijk willen verrijken, zowel materieel als geestelijk.

De heer Dittrich (D66):

Het is een nabrander, maar ik hoorde mevrouw Halsema zeggen dat het wat haar fractie betreft gelijk stond aan vechten tegen vliegtuigen. Is niet juist de fractie van GroenLinks als het over Schiphol gaat heel erg gericht op het beperken van het vliegverkeer?

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Daar ben ik het mee eens. Het was een aardige woordspeling op het vechten tegen de komst van de stoomtrein. Wij zullen nooit vechten tegen de komst van het vliegtuig. Daar hebben wij ons lang geleden mee verzoend. Eerlijk gezegd stellen wij de geneugten van vliegen ook op prijs, als dat binnen milieugrenzen gebeurt.

Aangezien het grootste deel van mijn vragen zich richtte op de concept-AMvB, zal ik geduld betrachten en de antwoorden van de minister in een nog te houden overleg afwachten. Ik hoop wel dat hij daarbij de vragen wil betrekken die ik heb gesteld over de nieuwe verblijfstitels, die een gevolg zullen zijn van de nieuwe Vreemdelingenwet, en de betekenis daarvan voor het werken door asielzoekers.

Ik steun het verzoek van de heer Kamp om bij nota van wijziging de algemene maatregel van bestuur in een voorhangprocedure op te nemen. Ik begrijp van de minister dat hij daar wel voor voelt.

Wat betreft het al dan niet uitstellen van de stemmingen sluit ik mij aan bij de vragen van de heer Van der Vlies.

Ik sluit af met een paar opmerkingen over de amendementen. Zoals de minister wellicht al heeft begrepen, heeft mijn fractie grote moeite met het amendement dat is ingediend door de heer Van der Staaij, hoewel wij begrip hebben voor de behoefte om malafide werkgevers aan te pakken. Degenen die naar ons idee door dit amendement het hardst worden getroffen, zijn echter de werknemers, die de mogelijkheid van het opbouwen van een arbeidsverleden wordt ontnomen. Daarmee wordt hun de mogelijkheid van structurele toegang tot de arbeidsmarkt ontnomen. Met de regering, althans in de stukken, vinden wij die toegang juist een beoogd en wenselijk gevolg van de wet. Wij gaan akkoord met het bestrijden van oneigenlijk gebruik, maar niet door het benadelen van de werknemers. Ik hoop dat de minister dit betrekt bij zijn overwegingen. Voor ons definitieve oordeel over de wet is namelijk de beoordeling door de regering van het amendement van de heer Van der Staaij van belang.

Als mevrouw Verburg naar mijn betoog in eerste en tweede termijn heeft geluisterd, hoef ik waarschijnlijk mijn oordeel over haar amendement niet meer toe te lichten.

De heer Dittrich (D66):

Nu ik hoor dat mevrouw Halsema het oordeel van de regering over het amendement-Van der Staaij zo belangrijk vindt, vraag ik mij toch af of zij het niet veel te simpel voorstelt: werkgevers en niet werknemers moeten aangepakt worden als zij in strijd handelen met de Wet arbeid vreemdelingen. Bedenken werkgevers niet vaak in samenwerking met werknemers constructies voor het hoppen van werkgever naar werkgever opdat zij voor onbepaalde tijd in Nederland kunnen blijven? Dat is in het belang van de werkgever én de werknemer.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Dit is een aanname. De situatie is volkomen onduidelijk en ik vraag mij dan ook af hoe de minister, voordat er gestemd wordt, wil onderzoeken of er inderdaad sprake is van malafide werknemers. Formeel handelen deze werknemers keurig volgens de wet: zij krijgen een tijdelijke tewerkstellingsvergunning en als die verloopt, hebben zij de mogelijkheid om opnieuw in dienst te treden bij een andere werkgever. Wij vinden dat, evenals de regering, een beoogd gevolg van de wet. Immers, na drie jaar kan men een stempel of iets dergelijks op het verblijfsdocument krijgen.

Natuurlijk kan niet uitgesloten worden dat er gefraudeerd wordt, maar de fraude van een enkeling mag nooit leiden tot het benadelen van een hele groep. U zult dat met mij eens zijn als het gaat om bijvoorbeeld de bijstand. De fraude van een enkeling mag daarbij niet leiden tot het duperen van alle bijstandsgerechtigden.

De heer Dittrich (D66):

De heer Van der Staaij en ik hebben gesteld dat het gaat om niet verlengbare vergunningen. De achterliggende constructie is dat nadat de vergunning is verlopen, de werknemer teruggaat naar het land van herkomst. Dat gebeurt nu niet, omdat een nieuwe werkgever voor dezelfde persoon in Nederland een tewerkstellingsvergunning aanvraagt. Zo hopt de werknemer van de ene naar de andere werkgever en die consequenties waren niet beoogd bij het opstellen van de onderhavige wet.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

In antwoord op precies dezelfde vragen van de SGP-fractie staat in de nota naar aanleiding van het verslag dat die wél beoogd waren.

Wat de niet verlengbare werkvergunningen betreft hebt u er geen bezwaar tegen als de betrokkene een jaar of een andere periode teruggaat en vervolgens opnieuw een tewerkstellingsvergunning aanvraagt. U hebt er dus geen bezwaar tegen dat iemand terugkeert. U wilt echter gaten laten ontstaan, omdat u meent dat daaraan geen rechten mogen worden ontleend. Dat vind ik nu onterecht. Als je namelijk gedurende langere periodes in Nederland werkt, moet je wel degelijk de mogelijkheid hebben om meer definitief in de Nederlandse samenleving te integreren. Daar handelt dit over. Nogmaals, u construeert verblijfsgaten, zodat tijdelijke werkvergunningen niet gepaard kunnen gaan met de opbouw van rechten. Welnu, dit vind ik ten principale onrechtvaardig! Dat moet wél mogelijk zijn, als mensen hier langer werken. Daarom blijf ik mij tegen dit amendement keren.

Minister Vermeend:

Voorzitter! Ik neem het voorstel van de heer Kamp graag over om door middel van een nota van wijziging voor elke verruimende AMvB een voorhangprocedure te laten gelden. Als die nota van wijziging er is, evenals de door mij toegezegde schriftelijke informatie, staat niets de stemmingen meer in de weg. Hiermee heb ik gelijk een reactie gegeven op het amendement van mevrouw Verburg, en ik meen dan ook dat zij het kan intrekken. Het voorstel van de heer Kamp houdt namelijk de waarborg in dat elke wijziging bij het parlement aan de orde komt en dat het parlement het laatste woord heeft. Ik zie dus niet wat haar amendement hieraan toevoegt, tenzij zij het om puur principiële redenen wil handhaven. Ik ontraad dan ook de aanvaarding van het amendement van mevrouw Verburg.

De heer Dittrich (D66):

Mevrouw de voorzitter! Ik heb zelf gesuggereerd om de stemmingen uit te stellen. Nu ik de minister zo hoor, denk ik dat wij toch kunnen stemmen.

Minister Vermeend:

Voorzitter! De heer Kamp heeft gevraagd of ik voor de stemmingen nog schriftelijk kan ingaan op die 21.000 gevallen. Hij wil weten of er een uitsplitsing van de weigeringsgronden mogelijk is. Ik zal bekijken of wij daar gegevens over hebben. Als dat zo is, zal ik de Kamer daarover berichten.

De heer Kamp is nog ingegaan op de leeftijdsgrens van 45 jaar. Daarbij gaf hij het voorbeeld van die Tsjech van 52 jaar. Ik vind dat een buitengewoon spitsvondige casuspositie, maar ik weet of dat wel allemaal voorkomt. Ik heb al gezegd dat ik in het licht van leeftijdsdiscriminatie nog naar die leeftijdgrens van 45 jaar zal kijken. Wij zijn hier immers bezig met wetgeving. Wetgeving moet nu eenmaal een juridische toets kunnen ondergaan. Ik zal de Kamer hier nog over berichten.

Ik ben de heer Kamp erkentelijk voor zijn steun op het punt van de handhaving. Er is inderdaad sprake van een substantiële uitbreiding. Mevrouw Verburg heeft hier echter nog haar zorg over uitgesproken. Er wordt al veel aandacht besteed aan de arbeidsomstandigheden, hetgeen ook de CDA-fractie van belang acht. Ik wil nagaan of er in de praktijk een risicoanalyse gemaakt wordt. Gezien de substantiële uitbreiding, denk ik dat het met enige nuancering mogelijk moet zijn om de handhaving op een verantwoord niveau te realiseren. Ik heb in een interruptiedebatje met de heer Kamp al gezegd dat ik zijn suggestie om verslag te doen van de hele handhavingsprocedure, overneem. In zoverre wordt mevrouw Verburg op haar wenken bediend. Zo kan gecontroleerd worden of datgene wat wij graag willen, ook in de praktijk kan worden gerealiseerd. Ik zal proberen om op dit punt de vinger aan de pols te houden.

Mevrouw Verburg heeft gevraagd naar een percentage voor het aantal vergunningen dat onder voorwaarden zal worden afgegeven. Nu ben ik gek op percentages en cijfers, maar hier wil ik absoluut niet op ingaan. Ik durf op voorhand geen percentage te noemen, want een en ander is mede afhankelijk van de situatie in de verschillende sectoren van de arbeidsmarkt en de wijze waarop die verplichting aan de werkgever wordt opgelegd. Ik heb wel gezegd dat ik, gezien de krapper wordende arbeidsmarkt, verwacht dat er stijging zal optreden. Wij zullen dit echter moeten afwachten. Ik ga dus geen percentage of doelstelling formuleren.

De heer Santi heeft de uitvoerende Arbvo aan de orde gesteld. In dat verband heeft hij net als enkele anderen gevraagd hoe de regering denkt te kunnen waarborgen dat de aanvragen voor tewerkstellingsverguninngen bij een eventuele toename adequaat worden afgehandeld. Ik heb eerder gezegd dat dit allemaal binnen vijf weken moet gebeuren. Die termijn is in feite bedoeld om mensen enige zekerheid te geven dat zij niet langer behoeven te wachten. Immers, vaak zijn er nogal wat belangen mee gemoeid. Wij hebben de Arbvo in het verleden ook al aangesproken op de afhandelingstermijnen en uitdrukkelijk kenbaar gemaakt dat die te lang waren. De algemene directie heeft een soort afhandelingsduur neergelegd bij het team tewerkstellingsvergunningen dat de aanvragen afhandelt. Wij worden nu regelmatig nauwgezet geïnformeerd of men die termijn haalt. Door de voorziening die wij hebben getroffen, kunnen mijn mensen nagaan of de aanvraag binnen een redelijke termijn kan worden afgehandeld. Als wij zien dat dit problemen oplevert, kunnen wij daarover overleggen en op bespoediging aandringen, met behoud van kwaliteit. Niemand heeft er wat aan als er wordt gestempeld. Ik zal erop toezien dat er geen onredelijke achterstanden ontstaan. Tegelijkertijd moeten wij ervoor staan dat er een waarborg wordt gecreëerd van kwaliteit.

De heer Santi vraagt of de trend in het aantal TWV's zich zal voortzetten. Ik heb al gezegd dat er bij de huidige arbeidsmarktproblematiek door de mogelijkheid van verlenging van vergunningen sprake kan zijn van een uitbreiding bij de asielzoekers. Je hoeft geen voorspellende gaven te hebben om te verwachten dat er een aanmerkelijke toename zal zijn van het aantal TWV's. Er is ook overleg nodig of men door het stellen van prioriteiten binnen dit personeelsbestand die termijn kan halen.

De heer Dittrich heeft gevraagd naar het verhalen van de kosten van uitzetting op de werkgevers. Hij is bij uitstek deskundig als het gaat om de rechtspraak op dit punt. Ik vind dit een sympathieke gedachte, omdat er veel kosten mee zijn gemoeid bij de overheid, maar mijn mensen vertellen mij dat het buitengewoon moeilijk is om die kosten te verhalen Als een werkgever in overtreding is, ben ik wel geneigd om te zeggen dat hij bij moet dragen, maar de rechter blijkt daar anders over te denken. Gevoelsmatig vind ik dat je dat verhaal wel moet kunnen doen. Ik heb geen probleem met een motie om dat te onderzoeken, maar ik kan niet toezeggen dat er een waterdichte regeling komt, zodat ik de uitzetting kan verhalen op de werkgevers. Er is altijd nog een rechter die dat op een bepaald moment gaat toetsen.

Mevrouw Verburg en anderen hebben gesproken over de problematiek van Euro 2000. Het is allemaal wat laat en het had allemaal eerder gemoeten. Ik heb een lijstje gekregen van mijn buitengewoon gemotiveerde medewerkers van de acties die de AI heeft ondernomen om politieondersteuning te krijgen tijdens de Euro 2000. Het gaat dan om brieven van 10 juni 1999, 11 juni 1999, 24 augustus, zomer 1999, tweemaal overleg met BZK, november 1999, 21 december 1999, een brief van de minister van SZW en de minister van BZK, 14 februari 2000, 19 januari 2000, 29 januari 2000, 8 april 2000 en 10 april 2000.

Kortom: ik heb een hele lijst van acties die zijn ondernomen om dat te realiseren. Er is bepaald wel wat gebeurd. Ik geef toe dat het resultaat er nog niet is in de mate die de Kamer en ik zouden willen. Ik zal erover berichten of het mij uiteindelijk lukt om dicht bij 100% te komen, zoals de heer Santi wil. Een aantal onderzoeken die daar los van staan, kunnen natuurlijk wel doorgaan.

Verschillende leden hebben vragen gesteld over de onherroepelijke veroordeling. Bij de voorbereiding op dit debat met mijn medewerkers heb ik die vraag ook doorgenomen. De heer Van der Vlies verwees naar het EVRM. De juristen hebben mij verteld dat een onherroepelijke veroordeling nodig is op grond van nationaal en internationaal recht. Er moet dus echt sprake zijn van een onherroepelijke veroordeling. Het is niet mogelijk om daarvan af te wijken. Ik heb juridisch dus geen ruimte op dit punt. De heer Van der Vlies heeft gezegd dat volgens hem het EVRM wel ruimte biedt. Mij is echter verzekerd dat ik mij op buitengewoon glad ijs beweeg als ik op dit vlak een ander standpunt zou innemen. Voorlopig leg ik mij dus neer bij het advies van mijn juristen.

De heer Van der Vlies (SGP):

Wie ben ik dan om vol te houden dat het anders kan? Ik heb de teksten gelezen en gewogen. Mijn inschatting was dat het moest kunnen. Maar goed, het zij zo. De consequentie ervan kan evenwel zijn dat een en ander heel lang gaat duren in het geval van een hardnekkige werkgever die de zaak tot het einde toe bevecht. In die situatie moeten er gewoon tewerkstellingsvergunningen worden afgegeven terwijl de zaak nog hangende is.

Minister Vermeend:

Dit is ook al aangegeven in de stukken. Ik moet mij hierbij houden aan het internationaal recht. Ik deel met de heer Van der Vlies dat er bepaalde consequenties zijn die ik wil voorkomen. Ik kan echter geen concessies doen als het gaat om de internationale verplichtingen van ons land. Daaraan houd ik mij gewoon. Ik begeef mij dus niet op glad ijs en ga af op de adviezen van mijn juridische adviseurs.

Mevrouw Halsema heeft gesproken over de aanzuigende werking. Ik ben daarop ingegaan. Zij heeft terecht een nuancering aangebracht op dit vlak. Ik heb gezegd dat het aanzuigend kan werken. Ik zeg daarbij uitdrukkelijk dat men, bij het laten vallen van de termijn van zes maanden, vrijwel onmiddellijk tot de arbeidsmarkt kan toetreden. Het kan niet ontkend worden dat dit een rol speelt. De nuancering van mevrouw Halsema – de vraag waar deze mensen vandaan komen – neem ik echter graag tot mij.

De heer Dittrich (D66):

Komt de minister nog toe aan het amendement van de heer Van der Staaij? Mevrouw Halsema en ik hebben daarover een discussie gevoerd. Kan de minister daarover een oordeel geven?

Minister Vermeend:

Dat oordeel krijgt de Kamer. Ik wil dit punt echter goed bekijken. Ik heb goed geluisterd naar mevrouw Halsema. Niemand in de Kamer is voor oneigenlijk gebruik. Dat geldt ook voor mevrouw Halsema. Er kan echter ook sprake zijn van een opzetje tussen werknemer en werkgever. Daar heeft de heer Dittrich een punt. Werknemers gaan immers ook niet altijd vrijuit. Ik moet dus beoordelen, met de mensen uit de praktijk, of het daadwerkelijk kan voorkomen en of het in strijd is met onze bedoelingen. Ik zal naar beide elementen kijken. De Kamer zal hierover schriftelijk op de hoogte worden gesteld.

Als laatste kom ik te spreken over de motie over de geestelijken. Mijn probleem met die motie is dat ik een inbreuk moet maken op een algemene inkomensverdeling. Daarvoor moeten goede gronden bestaan. Ik vraag mij af, zonder al te veel kennis op dit vlak te hebben, waarom de kerkgenootschappen geen minimale inkomensgarantie bieden. Waarom geven zij niet zelf een inkomensgarantie af? Mevrouw Verburg zegt dat zij het kunnen. Waarom doen zij het dan niet? Ik leg deze vraag voor. Vervolgens kan bekeken worden of dat een oplossing biedt.

Mevrouw Verburg (CDA):

Voor sommige kerkgenootschappen is dat natuurlijk geen probleem, voor andere kan het wel een probleem zijn. Kan het ook in overdrachtelijke zin worden uitgelegd, in die zin dat mensen die in het kader van de Wet arbeid vreemdelingen hier komen en een tewerkstellingsvergunning vragen, in het geheel geen beroep zullen doen op de sociale zekerheid en de Algemene bijstandswet en de organisatie zal zorgen voor kost, onderhoud enz.?

Minister Vermeend:

Ik maak liever geen inbreuk op het algemene systeem van de wet. Er is een generiek toetsingscriterium en dat wil ik graag handhaven. Als de betreffende organisatie erin kan voorzien, geef ik daar de voorkeur aan, want dan hoef ik geen inbreuk op de wet te maken.

Mevrouw Verburg (CDA):

Ik wijs erop – ik zag u knikken toen ik de betreffende zinsnede noemde – dat er voor sporters wel een bijzondere regeling is, terwijl het zeker voor sommige sporters ook geen enkel probleem zou hoeven te zijn. In de eerdere wet was het wel geregeld zoals ik bepleit, en werd het oordeel van de IND gevraagd.

Minister Vermeend:

Wij hebben nu een andere regeling voorgesteld.

Mevrouw Verburg (CDA):

Maar het kan toch niet de bedoeling zijn dat een nieuwe regeling dit soort voor grote groepen in de samenleving belangrijke elementen blokkeert?

Minister Vermeend:

Ik blijf bij mijn opmerking dat ik hecht aan het algemene inkomenscriterium. Dat wil ik graag handhaven. Als er op enigerlei wijze kan worden voorzien in een garantie, wil ik wel bekijken of die mogelijkheid kan worden geboden. Ik laat dat nagaan en zal hier vóór de stemmingen nog schriftelijk op reageren.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ervan uitgaande dat de toegezegde stukken en de nota van wijziging op tijd bij de Kamer zijn, stel ik voor, aanstaande dinsdag te stemmen.

Daartoe wordt besloten.

Sluiting 22.35 uur

Naar boven