Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg op 23 maart 2000 over het medefinancieringsprogramma.

Mevrouw Karimi (GroenLinks):

Voorzitter! De bezwaren die de fractie van GroenLinks had over de kwaliteit van de besluitvorming bij de toelating van het Foster Parents Plan tot een medefinancieringsprogramma zijn tijdens het AO van vorige week niet weggenomen. Sterker nog: de zeer minimalistische benadering van de minister bij het hanteren van het inhoudelijk criterium namelijk de structurele armoedebestrijding baart ons grote zorgen. Zij zei dat zij bij de beoordeling van de subsidieaanvraag is uitgegaan van de definitie van de structurele armoedebestrijding als zijnde alles wat niet noodhulp is. Dat is volgens ons een zeer minimalistische benadering die de deur openzet voor een versnippering van het medefinancieringsprogramma. Daarnaast vinden wij dat een onafhankelijke kwalitatief-inhoudelijke toets dient plaats te vinden bij de toelating van een nieuwe organisatie tot het medefinancieringsprogramma. De zorgvuldigheid is zeer belangrijk. Daarom dienen wij de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat de afgelopen jaren het beleid inzake ontwikkelingssamenwerking is afgestemd op de structurele armoedebestrijding;

constaterende, dat blijkens de begrotingen van Buitenlandse Zaken van de jaren 1998 t/m 2000 en de beoordelingen van de jaarverslagen van de organisaties behorende tot het medefinancieringsprogramma (MFP) voor het jaar 2000 door zowel de minister als de Kamer onder structurele armoedebestrijding een drietal zaken wordt verstaan, te weten directe armoedebestrijding, maatschappijopbouw en beleidsbeïnvloeding;

overwegende, dat het van belang is dat voorafgaand aan de toekenning van een subsidie op basis van de subsidieregeling door de overheid een kwaliteitstoets wordt uitgevoerd;

verzoekt de regering bij de beoordeling van aanvragen voor subsidie in het kader van het MFP uit te gaan van genoemde invulling van het begrip structurele armoedebestrijding, te weten directe armoedebestrijding, maatschappijopbouw en beleidsbeïnvloeding;

verzoekt voorts de regering voor toekenning van een subsidie een kwaliteitstoets te laten uitvoeren door een onafhankelijke instantie, zoals het IOB,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Karimi, Verhagen en Dijksma. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 85 (26800 V).

De heer Van Middelkoop (RPF/GPV):

Voorzitter! Ik heb deze motie niet medeondertekend omdat ik er een bestuurlijke of legislatieve vraag over heb. Ik heb geen bezwaar tegen het dictum, maar verwijs naar de constatering inzake de structurele armoedebestrijding. Zegt mevrouw Karimi impliciet met deze motie dat, wanneer de minister op de juiste manier het begrip "structurele armoedebestrijding" had gebruikt bij de beoordeling van het verzoek van FPP, zij niet had kunnen overgaan tot het verlenen van subsidie op deze titel?

Mevrouw Karimi (GroenLinks):

Wij vinden dat wanneer je aan dit begrip een zo brede definitie geeft als de minister doet – het komt neer op alles wat niet noodhulp is – er een forse versnippering van het medefinancieringsprogramma ontstaat. Op die manier kan men weinig organisaties tegenhouden die een beroep willen doen op dat programma.

De voorzitter:

Ik zie dat de heer Van Middelkoop opnieuw wil interrumperen, maar hij heeft bij dit onderwerp – zulks wellicht in tegenstelling tot vorige onderwerpen – de pech dat ik er heel veel van weet. Ik constateer dat hij zijn argumenten, al eerder tijdens het AO naar voren gebracht, herhaalt. Daarom krijgt hij nu geen kans meer voor het plaatsen van een interruptie.

De heer Verhagen (CDA):

Voorzitter! Het is jammer dat de minister zich de vorige week, tijdens het AO niet heeft laten overtuigen door een meerderheid in deze Kamer. Dat is de reden dat wij deze discussie aan de hand van het verslag van dat AO moeten voortzetten. Wij willen door middel van een Kameruitspraak deze mening van de meerderheid kenbaar maken.

Die meerderheid is van oordeel dat de toekenning van de MFO-status aan FPP niet op haar plaats is. Overigens, het buitengewoon nuttige werk van deze organisatie ten behoeve van kinderen is wat onze fractie betreft niet in het geding. Wij blijven met de minister van mening verschillen waar het gaat om de vraag of FPP zich inderdaad richt op structurele armoedebestrijding, maatschappijopbouw via lokale organisaties en beleidsbeïnvloeding.

De grote zorg die wij eerder hebben verwoord, is vandaag door een nieuw element versterkt. Door het besluit van de minister is in feite de deur opengezet voor élke organisatie die zich niet met noodhulp bezighoudt. Vandaag is bekend geworden dat Terre des Hommes een aanvrage heeft ingediend om toekenning van de MFO-status. Deze aanvrage onderstreept onze zorg. Wij denken dat deze organisatie één in de rij van velen zal worden wanneer wij niet goed duidelijk maken wat precies onder een medefinancieringsorganisatie moet worden verstaan en wat, als buitengewoon nuttige particuliere niet-gouvernementele organisatie, op een andere wijze ondersteuning behoeft. Vandaar, voorzitter, dat ik enkele moties indien.

De voorzitter:

Daar heeft u dan nog negen seconden voor.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat door de aanvrage van Foster Parents Plan gebleken is dat niet-gouvernementele organisaties wél voor ondersteuning door de overheid in aanmerking wensen te komen, terwijl zij zich niet kwalificeren als medefinancieringsorganisatie;

verzoekt de regering Foster Parents Plan een subsidie toe te kennen op basis van artikel 2.4.1 van de subsidieregeling van het ministerie van Buitenlandse Zaken,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Verhagen, Dijksma, Karimi en Van Middelkoop. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 86 (26800 V).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

van oordeel, dat particuliere organisaties in ontwikkelingssamenwerking een waardevolle en onmisbare bijdrage leveren;

constaterende, dat erkenning van particuliere organisaties als medefinancieringsorganisaties ongewenst is indien zij structurele armoedebestrijding, maatschappijopbouw via lokale organisaties en beleidsbeïnvloeding niet als primaire doelstelling hebben;

nodigt de regering uit naast het medefinancieringsprogramma een speciaal programma in te stellen ter ondersteuning van ontwikkelingsactiviteiten van particuliere organisaties,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Verhagen, Karimi en Van Middelkoop. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 87 (26800 V).

Mevrouw Dijksma (PvdA):

Voorzitter! Tijdens het algemeen overleg heeft mijn fractie al duidelijk gemaakt dat de discussie ook vandaag weer niet gaat over Foster Parents Plan. De discussie gaat over de toekomst van het medefinancieringsprogramma en de wijze waarop de Kamer daarmee om zou willen gaan. Voor onze fractie is belangrijk dat wij aan de ene kant geen fort opbouwen rondom de medefinancieringsorganisaties, maar aan de andere kant, zoals collega Verhagen al zei, de deur ook niet wagenwijd openzetten, omdat elk criterium tot onduidelijkheid leidt. Vandaar, dat mijn fractie verwacht dat wij in de toekomst, bij het verschijnen van de resultaten van een interdepartementaal onderzoek, verder discussiëren over dit thema. Wij dienen alvast de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat de Kamer eind 1998 de Kaderwet subsidies ministerie van Buitenlandse Zaken heeft aangenomen;

voorts overwegende, dat nadere voorschriften met betrekking tot het verlenen van subsidies zijn uitgewerkt in de Subsidieregeling ministerie van Buitenlandse Zaken;

constaterende, dat het bijzondere kenmerk van medefinancieringsorganisaties is dat zij wat betreft de uitvoering van programma's in de desbetreffende ontwikkelingslanden het werk niet zelf doen;

van oordeel, dat in de huidige subsidieregeling het onderscheid tussen medefinancieringsorganisaties en overige particuliere organisaties op dit punt niet helder is;

nodigt de minister uit tegelijk met het verschijnen van haar reactie op het interdepartementaal onderzoek naar de medefinancieringsorganisaties een nieuwe subsidieregeling aan de Kamer voor te leggen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Dijksma, Verhagen, Karimi en Van Middelkoop. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 88 (26800 V).

De heer Ter Veer (D66):

Mijnheer de voorzitter! Nu al staat vast, voor D66 in ieder geval, dat het parlementair debat dit jaar wordt gedomineerd door de vraag of Foster Parents Plan al dan niet mag kwalificeren als een medefinancieringsorganisatie. De fractie van D66 meent dat de MFO-status terecht is verleend aan Foster Parents Plan. De vraag of dat breed wordt gedeeld, is eensdeels politiek te beantwoorden en anderdeels juridisch te toetsen. Ik constateer dat wij bij dit politiek beantwoorden niet tot een eenslui dende opvatting komen. Ik betreur het dat het nodig is dat de weg wordt ingeslagen naar een juridische toetsing.

De fractie van D66 is echter van mening dat de discussie over de toekomst van het medefinancieringsplan somber stemt. Ik ben ervan overtuigd dat niemand buiten deze zaal begrijpt waar het over gaat. Niemand buiten deze zaal zal er ook een warm gevoel bij krijgen, met als gevolg dat het draagvlak voor ontwikkelingssamenwerking er geen enkele positieve impuls van zal ondergaan. Dat vinden wij buitengewoon spijtig.

Mevrouw Dijksma (PvdA):

Voorzitter! Wij spreken hier wel vaker over zaken waarvan niet iedereen buiten precies zal begrijpen waar het over gaat. Los daarvan hebben wij een specifieke verantwoordelijkheid. Als het voor de buitenwacht nu niet uitmaakt op welke wijze Foster Parents Plan subsidie van de overheid krijgt en wij een andere verantwoordelijkheid krijgen bij de juridische benadering, dan wil ik dit debat ook niet zo somber afdoen als de heer Ter Veer het nu doet.

De heer Ter Veer (D66):

Ik ben toch somber. Ik vind dat Foster Parents Plan door de minister terecht als een kwalificerende organisatie is aangemerkt. Ik volg haar in al haar redeneringen, dus stap voor stap in alle argumenten die zij ons voorlegt. Ik deel haar conclusie. Het spijt mij dat het niet lukt om de meerderheid van de rest van de collega's daarvan overtuigd te krijgen, met als gevolg dat wij deze discussie zich almaar zien voortslepen en voortduren.

Mevrouw Remak (VVD):

Voorzitter! In tegenstelling tot hetgeen de woordvoerster van de PvdA heeft opgemerkt, gaat het voor de VVD-fractie wel degelijk over Foster Parents Plan en niet over de toekomst van het medefinancieringsprogramma. Het laatste komt aan de orde, zodra de resultaten van het interdepartementaal onderzoek bekend zijn en wij die kunnen bespreken. Dan kunnen wij er verder over praten. De moties die nu zijn ingediend, lijken daar een voorschot op te nemen. Wij vinden de moties op dat punt wat prematuur.

De VVD deelt nog steeds de mening van de minister dat Foster Parents Plan in het medefinancieringsprogramma thuishoort. De fractie heeft ook nu geen argumenten gehoord om een andere stelling in te nemen. Wij wachten het allemaal af. Maar nogmaals, zoals ik vorige week al tijdens het algemeen overleg heb gezegd, wij betreuren het dat de juridische weg moet worden bewandeld. De vier medefinancieringsorganisaties hebben daar immers voor gekozen. Nu een andere organisatie ook aanspraak wenst te maken op het medefinancieringsprogramma, namelijk Terre des Hommes, hopen wij niet dat wij over een aantal weken of maanden weer een algemeen overleg moeten houden. Wij zijn namelijk geen voorstander van incidentenpolitiek en incidenten-AO's. Wij willen daarom in het najaar een fundamentele discussie en wij willen dit gewoon terzijde laten.

De heer Van Middelkoop (RPF/GPV):

Mijnheer de voorzitter! Voor dit jaar heeft Foster Parents Plan van de minister een subsidie gekregen. Daar mag ik die organisatie van harte mee gelukwensen. Het is onze taak het besluit van de minister en de onderliggende overwegingen te beoordelen. Daar ging het debat vorige week over en daar gaat het nu weer over.

Ik blijf moeite houden – ik gebruik het woordje "ik" namens de drie kleine christelijke fracties – met de gronden waarop de minister het besluit heeft genomen. In de subsidieregeling staat dat het moet gaan om samenwerking met particuliere organisaties in ontwikkelingslanden. Nederlandse organisaties, in dit geval Foster Parents Plan, moeten daarmee dus samenwerken. Vorige week is gezegd dat je dat al gauw doet. Elke organisatie die vanuit Nederland samenwerkt met ontwikkelingslanden, heeft wel een counterpart. De formulering die nu in de subsidieregeling staat, is wel geijkt. Toen zij werd opgesteld, wisten wij waar wij het over hadden, namelijk over medefinancieringsprogramma's waar een bepaald type organisatie bij hoorde, zoals Novib en ICCO. Als je het criterium op die manier mag lezen – ik doe dat – zou er voor de minister een goede grond zijn geweest om Foster Parents Plan misschien wel subsidie te geven, maar niet op grond van deze bepaling.

Wat ik wil, mag duidelijk zijn uit de ondertekening van enkele moties. Ik heb nog wel een vraag. Refererend aan het abrupt afgebroken interruptiedebat zo-even met mevrouw Karimi, vraag ik van de minister nadrukkelijk een reactie op de exegese van het begrip "structurele armoedebestrijding". Het is niet niks wat daarin staat. De exegese is gebaseerd op jaarverslagen, toelichtingen op de begroting en dergelijke. Als deze exegese juist is, is per implicatie de conclusie dat de minister ten onrechte het besluit heeft genomen of, anders geformuleerd, dat zij het criterium "structurele armoedebestrijding" in dit geval op een zodanig ruime manier heeft toegepast dat het zich slecht verhoudt tot datgene wat wij blijkens allerlei stukken kennelijk moeten verstaan onder "structurele armoedebestrijding". Ik vraag de minister daarom nadrukkelijk te reageren op de desbetreffende motie van mevrouw Karimi. Ik had op dat punt mijn aarzelingen en daarom wil ik graag weten hoe ik mijn stemgedrag moet bepalen.

De voorzitter:

Wij zijn hiermee gekomen aan het eind van de inbreng van de kant van de Kamer. Ik hoop dat de minister alle moties heeft gekregen. Ik zie dat dit het geval is.

Minister Herfkens:

Voorzitter! Ik wil mij in mijn beantwoording ook richten op de moties want het lijkt mij niet nodig tot herhaling van zetten te komen. Het enige probleem is dat ik de moties nog niet op nummer heb liggen. Ik wil wel een bepaalde volgorde aanhouden en die volgorde houdt verband met mijn gevoelens voor de verschillende moties. Naarmate ik er meer warme gevoelens voor heb, liggen ze onderop. Ik begin dan in de poolstreken en wil eindigen in de tropen.

De eerste motie waarop ik wil reageren, is de motie die de heer Verhagen het eerste indiende. Daarin wordt mij gevraagd Foster Parents Plan een subsidie toe te kennen op basis van artikel 2.4.1 van de subsidieregeling. Over deze motie kan ik kort zijn: zij lijkt mij onuitvoer baar. Het toekennen van een subsidie dient namelijk gebaseerd te zijn op een verzoek. Dat verzoek is niet gekomen. Zoals ik reeds in het algemeen overleg heb gezegd, hebben wij Foster Parents Plan gevraagd of het niet op deze manier bediend zou willen worden. Het antwoord was: neen. Dan is de motie onuitvoerbaar.

Nu kan men zeggen: probeer zo'n verzoek nog een keer uit te lokken. Ik zie niet in waarom het nodig is met geld te gaan leuren. Echter, als de Kamer insisteert, zou ik dit niet eens het moeilijkste van de motie vinden. Het echte probleem doet zich voor bij de overweging. Mij is namelijk niet duidelijk geworden hoe ik die moet interpreteren. Er wordt gesteld dat Foster Parents Plan zich niet kwalificeert als een medefinancieringsorganisatie. Zoals bekend, denk ik daar anders over. Het is daarom voor mij lastig te zeggen: wat is dit een heerlijke motie! Er staat namelijk een overweging in die duidelijk niet overeenkomt met mijn opvattingen. Ik weet daarom niet wat ik met die overweging aan moet.

Daarnaast begrijp ik dat in deze Kamer niemand de bedoeling kan hebben dat ik het besluit ten aanzien van MFO's zou moeten terugdraaien. Zoals bekend, moet een overheid betrouwbaar zijn. Inmiddels is een beschikking afgegeven en zijn rechten ontstaan. Intrekking of wijziging van de beschikking op grond van politieke redenen lijkt mij volstrekt incorrect. Je kunt niet politiek ingrijpen in een wetstoepassing. Bij ons systeem is het aan de rechter om te bepalen of ingrijpen kan, maar zoals bij de Kamer bekend is, ben ik niet voornemens die stap te zetten.

De heer Verhagen (CDA):

Voorzitter! De meerderheid van de Kamer steunt deze motie. Ik heb aangegeven dat beoogd wordt volgend jaar de situatie te creëren waarin FPP niet meer kan putten uit de gelden voor het medefinancieringsprogramma. Dan zal de twee-vier-één-procedure gelden. Is de minister bereid om de motie, als zij zou worden aanvaard, het volgende jaar uit te voeren?

Minister Herfkens:

Voorzitter! Ik meen dat dit niet aan de orde is. Bij de behandeling van een andere motie zal ik erop wijzen wat wij met elkaar hebben afgesproken, namelijk om in het najaar een gigantisch of stevig debat met elkaar te voeren op grond van het IBO en ander materiaal. Daarom is door de Kamer ook gevraagd. Daarbij zal de raison d'être en de regels van het MFP in aanmerking worden genomen. Bij de definiëring van het MFP zullen wij aandacht besteden aan de huidige vijf MFO's. Dat vind ik prima. Daarbij wordt dan wel aan alle vijf de organisaties aandacht besteed. Ik wil nu niet vooruitlopen op het debat dat wij in het najaar moeten houden over de nadere definiëring van de criteria. Ik wil dus niet nu al zeggen dat ik, ongeacht de uitkomst van het debat, bereid ben het besluit niet door te zetten. Laten wij ook niet vergeten dat het besluit de periode van een jaar behelst en dat dat een puur technische reden had: dit jaar wordt de subsidiewet ingevoerd. Kortom, ik ga niet op dat debat vooruitlopen. Ik wil ook de Kamer vragen dat niet te doen. Laten wij onszelf, het IBO en het debat wat wij daarover krijgen serieus nemen.

De tweede motie waarop ik wil reageren is de motie van de heer Verhagen op stuk nr. 87. Daarin vraagt hij om naast het medefinancieringsprogramma een speciaal programma in te stellen voor ondersteuning van ontwikkelingsactiviteiten van particuliere organisaties. Die motie is volstrekt overbodig. De subsidieregeling betreft de activiteiten van particuliere organisaties op tal van terreinen. Er zijn dus mogelijkheden om geld te vragen voor activiteiten op de terreinen: mensenrechten, democratie maatschappelijke transformatie, milieu, voedselzekerheid, sociale zaken, culturele zaken enzovoorts. Kortom, die mogelijk bestaat reeds op grond van de wet. Mocht dat niet voldoende zijn, laten we een en ander dan op de grote hoop voor het najaar meenemen en kijken of daaraan nog categorieën moeten worden toegevoegd. Maar zoals de motie nu is geschreven, is zij overbodig, omdat de subsidieregeling daarvoor al zeer veel kanalen openstelt en aanboort.

Ik kom toe aan de motie op stuk nr. 85 van mevrouw Karimi. Deze motie geeft geen oordeel over het besluit inzake FPP zelf. Er staat heel veel in wat ik zeer zinnig vind. Wij moeten inderdaad met elkaar in gesprek over de nadere definiëring van wat structurele armoedebestrijding is. Tegen de heer Van Middelkoop zeg ik nogmaals dat die definiëring kennelijk volstrekt onduidelijk is. In het algemeen overleg heb ik al gezegd dat ik zelfs met deze definiëring – waarbij ik het woord "maatschappijopbouw" of het woord "lobby" verschrikkelijk onduidelijk vind – van mening ben dat het FPP daar wel aan voldeed. Daaruit blijkt dat deze definiëring nog steeds geen antwoord geeft op vragen die onder ons leven. Ik zou graag in het najaar op basis van het IBO een debat voeren waarin wij aan dit soort zaken aandacht besteden. Ik ben blij dat mevrouw Karimi mij heeft gevraagd dat onze onafhankelijke inspectie zou moeten kijken naar dit soort zaken, maar dan wel in meer algemene zin. Bij de evaluatie van MFO-programma's die in het verleden heeft plaatsgevonden, zet ik namelijk nogal wat vraagtekens. De evaluatiemechanismen van dit programma moeten worden aangescherpt en verbeterd. Ik heb geen enkel probleem met de kwaliteitstoets voor nieuwe toetreders, maar dat moet dan wel gebeuren in de context van het algemene debat dat wij dit najaar zullen voeren over de grondslagen van het medefinancieringsprogramma's. Ik zal alle in deze motie genoemde zaken met een zeer positieve grondhouding bejegenen bij het antwoord dat het kabinet zal formuleren over het opvolgen van de aanbevelingen die uit het IBO komen.

Mevrouw Karimi (PvdA):

Natuurlijk ben ik blij met uw reactie. Ziet u deze benadering passen in uw stelling dat structurele armoedebestrijding al het andere dan noodhulp is?

Minister Herfkens:

In het algemeen overleg heb ik gezegd dat ik de formulering van structurele armoedebestrijding in de subsidieregeling niet anders kon lezen dan het uitsluiten van noodhulp. Ik heb ook steeds gezegd, onder andere in mijn gesprek met de vier oude MFO's, dat structurele armoedebestrijding meer omvat dan uitsluitend het voorzien in basisvoorzieningen. De vraag is alleen, in welke mate je van iedere individuele medefinancieringsorganisatie kunt verwachten dat zij dit doen. Ik krijg daarbij graag een nadere omschrijving van maatschappijopbouw, wat ik een woord uit de jaren zeventig vind. Waar hebben wij het met elkaar over? Wat is een lobby? Waarom mag dat alleen maar daar? Waarom niet ook in Nederland? Ik wil daarover dus graag een stevig debat. Alle hierin genoemde punten zal ik, zoals ik overigens al heb gezegd, meenemen en met een positieve grondhouding bekijken, bij de nadere invulling van de toekomstige vormgeving van het MFP-programma, inclusief meer serieuze evaluaties, niet alleen voor nieuwe toetreders, maar voor allen in de toekomst.

De motie van mevrouw Dijksma op stuk nr. 88 nemen wij mee in diezelfde toekomstgerichte discussie over de raison d'être en de toekomst van het medefinancieringsprogramma.

De heer Van Middelkoop (RPF/GPV):

Ik begrijp niet helemaal waarom de minister de laatste motie, die ik mede heb ondertekend, zo omarmt. Zij zegt nu al dat zij bereid is een nieuwe subsidieregeling aan de Kamer voor te leggen. Graag duidelijkheid daarover!

Minister Herfkens:

Zeker. In het denkproces dat aan het besluit voorafging, heb ik ook geconstateerd dat de subsidieregeling best wat verduidelijkt kan worden. In het overleg met de MFO's waren wij het er ook over eens dat de definitie onduidelijk was. Het enige verschil van mening was steeds of FPP wel of niet aan de criteria voldoet, hoe die dan ook gedefinieerd zijn. De vraag was: doet FPP voldoende aan maatschappijopbouw en lobby; loopt FPP in voldoende marsen voor kinderrechten mee? Maar dat is een andere discussie en gelukkig voeren wij die vandaag niet. Ik ben het er geheel mee eens dat de subsidieregelingen op een aantal punten zullen moeten worden verduidelijkt. Het is mijn inzet om dat in samenspraak met de Kamer te doen, zodat dit soort problemen in de toekomst voorkomen kan worden.

De heer Verhagen (CDA):

Voorzitter! Gelet op de uitspraak van de minister, dat wij in het najaar een meer principiële discussie zullen voeren over de toekomst van de medefinancieringsvormen, zou ik graag de motie die ik mede namens mijn collegae Karimi en Van Middelkoop heb ingediend op stuk nr. 87 willen aanhouden tot dat debat. Ik doe dat in de veronderstelling dat wij dan nader van gedachten kunnen wisselen over de mogelijkheid van een apart financieringsprogramma voor particuliere organisaties.

De voorzitter:

Op verzoek van de heer Verhagen stel ik voor, zijn motie (26800-V, nr. 87) van de agenda af te voeren.

Daartoe wordt besloten.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor, aanstaande dinsdag over de moties te stemmen.

Daartoe wordt besloten.

De vergadering wordt enkele minuten geschorst.

Naar boven