Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg op 22 maart 2000 over het mestbeleid.

De voorzitter:

In afwijking van de sprekerslijst is het woord als eerste aan de heer Oplaat, omdat de VVD dit algemeen overleg heeft aangevraagd.

De heer Oplaat (VVD):

Voorzitter! Er zijn in de visie van de VVD twee fasen nodig om te komen tot een aanvaardbaar mestbeleid. In de eerste fase moet worden gekomen tot evenwicht op de mestmarkt en in de tweede fase moet een omschakeling plaatsvinden naar het stelsel van mestafzetrechten. De VVD-fractie heeft altijd gezegd de hoofdlijnen daarvan te steunen, maar op onderdelen – de normen en de tijdspaden – te willen kunnen discussiëren. De regering heeft een pakket van maatregelen aangekondigd om te komen tot evenwicht op de mestmarkt. In het algemeen overleg hebben wij de minister het voordeel van de twijfel gegeven, maar daar wel een aantal kanttekeningen bij geplaatst. Daar is de minister op ingegaan. Gebleken is dat de inzichten verschillend kunnen zijn. In onze ogen dienen er nog een paar kleine aanpassingen te worden gedaan om tot een goed evenwicht te komen. Het is bijvoorbeeld cruciaal voor ons dat de acceptatiegraad van het dierlijke mest in de plantaardige sectoren omhoog gaat en dat de lastendruk daalt. Ik dien daarom de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende, de toenemende administratievelastendruk voor ondernemers in de land- en tuinbouw en de afnemende acceptatiegraad voor dierlijke mest in de plantaardige sectoren;

overwegende, dat de invoering van Minas de lastendruk aanzienlijk heeft doen stijgen, aangezien ondernemers zowel de aan- en afvoer van fosfaat als van stikstof moeten registreren en mest moeten wegen en bemonsteren;

overwegende, dat in het voorgenomen mestbeleid een vaste forfaitaire koppeling wordt gemaakt tussen beschikbare landbouwgrond en aantallen dieren middels een stelsel van mestafzetcontracten;

van mening, dat wanneer een dergelijk stelsel effectief en handhaafbaar is, Minas daarmee voor een deel overbodig zal zijn;

voorts overwegende, dat de Europese Commissie door middel van de nitraatrichtlijn geen eisen stelt ten aanzien van de fosfaatuitspoeling in Nederland;

verzoekt de regering:

  • - Minas-AT niet in te voeren en te vervangen door een stikstofboekhouding;

  • - bedrijven die hun mest door verwerking of export aantoonbaar niet op de binnenlandse mestmarkt afzetten per direct vrij te stellen van Minas;

  • - ook op alle intensieve veehouderijbedrijven Minas te vervangen door een stikstofboekhouding wanneer het stelsel van mestafzetrechten effectief en handhaafbaar is gebleken,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Oplaat. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 22 (26729).

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Het verbaast mij wel dat de heer Oplaat op dit moment met deze motie komt. Minas is een belangrijk onderdeel van het Nederlandse mestbeleid. Dat heeft de minister ook aangegeven. Het gaat ook om meer dan nitraat. Nu wij proberen om ons beleid in Brussel geaccepteerd te krijgen, trekt de heer Oplaat een bouwsteen eruit. Hoe moet dat niet in Brussel vallen?

De heer Oplaat (VVD):

Nee hoor. Ik ga de bouwstenen alleen maar versterken door Minas-fosfaat te laten verdwijnen en te vervangen door een eenvoudig stikstofboekhouding. In mijn ogen versterk je daarmee het verhaal dat in Brussel wordt gehouden. Dan kun je immers aantonen dat alle of meer akkerbouwers bereid zijn om bijvoorbeeld te tekenen voor een mestafzetcontract. Ik ben bang dat wij anders weer verzanden in een discussie tussen akkerbouwers en boeren en weer geen resultaat bereiken. In onze optiek gaan wij hiermee sterker naar Brussel, omdat wij gaan doen wat Brussel vraagt. Brussel vraagt in onze ogen niet om fosfaatboekhouding.

Voorzitter! Ik wil nog een motie indienen over de normen vanaf 2003. Het kabinet hecht eraan dat die ongewijzigd zullen blijven. In onze ogen kan daar toch aan gesleuteld worden als daartoe aanleiding is. Daarom dien ik mede namens de collega's Stellingwerf, Meijer en Van der Vlies de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende, dat het onderzoeks- en monitoringsprogramma naar de uitspoeling van nitraat wordt uitgebreid;

overwegende, dat de evaluatie van het mestbeleid in 2002 cruciaal zal zijn bij de vraag of aanpassing van de normen noodzakelijk en/of verantwoord is;

van mening, dat de resultaten van het meetnet voor nitraat en het project praktijkcijfers dienen te worden betrokken bij de evaluatie in 2002;

van mening, dat het meetnet niet moet worden beperkt tot landbouwgebieden, maar dat ook moet worden gemeten onder steden en natuurgebieden en op diverse diepten;

voorts overwegende, dat het kabinet eraan hecht om de normen in het kader van het mestbeleid vanaf 2003 ongewijzigd te laten;

verzoekt de regering, wanneer de resultaten van de evaluatie in 2002 daar aanleiding toe geven, te komen tot wijziging van de normen vanaf 2003,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze Oplaatmotie is voorgesteld door de leden Oplaat, Stellingwerf, Th.A.M. Meijer en Van der Vlies. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 23 (26729).

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Wat voegt deze motie toe aan het beleid van het kabinet? Het kabinet zegt ook dat er in 2002 een evaluatie zal plaatsvinden. Betekent dit dat de heer Oplaat al bij voorbaat de normen van 2003 ter discussie stelt? En welke gevolgen zal het hebben in Brussel en binnen de Nederlandse sector zelf als nu al wordt gedacht dat het circus in 2002 opnieuw begint?

De heer Oplaat (VVD):

Het kabinet spreekt ook in die richting, maar het kabinet spreekt in dezelfde brief uit dat het eraan hecht dat de normen vanaf 2003 ongewijzigd blijven. Dan staan in één brief al twee verschillende meningen van het kabinet. Voor de zekerheid leggen wij alles nog eens even vast. Wat ons betreft mag de norm vanaf 2003, als uit metingen blijkt dat daar aanleiding toe is, naar boven of naar beneden gaan. Die mogelijkheid willen wij absoluut openhouden.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Is de heer Oplaat niet van mening dat hij met deze motie in Brussel een zeer slechte beurt maakt en dat het voor de minister nog moeilijker zal worden om het verzoek aan Brussel om ons mestbeleid te accepteren, acceptabel te maken?

De heer Oplaat (VVD):

Hiervoor geldt hetzelfde als voor de eerste interruptie. Ik denk dat het verhaal in Brussel sterker wordt omdat wij aan een groter draagvlak in de sector werken en de sector bereid is om die stappen te zetten. Als er problemen zijn, moeten maatregelen worden genomen, maar als er geen problemen zijn, moet met soepeler normen gewerkt kunnen worden. Dat verhoogt het draagvlak en met meer draagvlak kunnen wij in Brussel een goed verhaal houden.

De heer Ter Veer (D66):

Voorzitter! Het gaat mij even om de ondertekening. Ik heb gauw even geteld en kom uit op 75-75. Dat betekent dat ik alle verloven bij mijn fractie in moet trekken. Of is deze motie mede namens de fractie van het GPV ingediend? Eigenlijk had ik het ook aan de heer Stellingwerf kunnen vragen, maar misschien kan de heer Oplaat hierop ook antwoorden.

De voorzitter:

Dat kunt u beter vragen aan de heer Stellingwerf.

De heer Poppe (SP):

Ik heb een vraag over de motie die de heer Oplaat heeft voorgelezen. Bedoelt hij dat er een wetenschappelijk onderzoek moet komen naar het functioneren van mineralen in de grond?

De heer Oplaat (VVD):

Daarover is al eerder de motie-Th.A.M. Meijer aangenomen en dat heeft de minister ook toegezegd.

De heer Poppe (SP):

Over deze motie heeft de minister in het debat toegezegd dat in 2002 op basis van praktijkcijfers wordt gekeken of de normering naar boven of naar beneden aangepast kan worden. Of zie ik dat verkeerd?

De heer Oplaat (VVD):

Ik heb al gezegd dat u dat verkeerd ziet.

De heer Stellingwerf (RPF/GPV):

Voorzitter! Met de afspraken tussen kabinet en sector wordt omzichtig gelaveerd tussen het Europese milieubeleid en een voor de sector noodzakelijk sociaal beleid. Hierover heb ik een paar opmerkingen. Wij moeten erkennen dat wij vorig jaar de bezwaren van afschaffing van het boer-boertransport wellicht wat te eenzijdig hebben beoordeeld, alles overziende. Collega Van der Vlies zal hierover een motie indienen die ik van harte ondersteun.

Het pleidooi om Minas overboord te zetten is nogal wat. Het maakt in Europa geen sterke indruk wanneer het systeem dat je tot nog toe hebt verdedigd, aan de dijk wordt gezet. Vereenvoudigingen zijn voor ons wel bespreekbaar. De regering heeft ook gezegd dat zij die richting op wil.

Met de beëindigingsregeling wordt een aanzet gegeven tot verantwoord sociaal beleid. Deze regeling moet zo ruim zijn dat iedere melding als gegadigde wordt gehonoreerd, zolang het landelijk mestoverschot nog niet is weggewerkt. Men is niet verplicht om aan de sloopregeling mee te doen. Ik voorzie in de toekomst rommelzones. Daarom dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat:

  • - door de opkoop van dierrechten in de agrarische sector sprake zal zijn van leegstand van agrarische bedrijven;

  • - een deel van die bedrijven op basis van de vigerende sloopregeling zal worden gesloopt;

  • - doordat de sloopregeling niet de daadwerkelijke sloopkosten dekt, mogelijk sprake zal zijn van een groot aantal leegstaande agrarische bedrijven;

  • - de verwachting gerechtvaardigd is dat zich in die leegkomende opstallen allerlei nieuwe activiteiten zullen ontwikkelen;

  • - daardoor in de toekomst mogelijk nieuwe ruimtelijke problemen zullen ontstaan;

verzoekt de regering de sloopregeling zodanig aan te passen dat in beginsel alle leegkomende agrarische opstallen zullen worden gesloopt,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Stellingwerf. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 24 (26729).

De heer Stellingwerf (RPF/GPV):

Ik verzoek de minister van LNV de beëindigingstermijn voor drachtige zeugen te verlengen. Als deze wordt toegepast zoals zij is afgekondigd, heb ik begrepen dat zeugen moeten worden gedood die hoogdrachtig zijn. Ik denk dat dit niet kan.

De ruimte-voor-ruimteregeling blijf ik ten principale nogal opportunistisch vinden. In de afweging van voor- en nadelen komen wij tot de conclusie dat het buitengebied feitelijk een sigaar uit eigen doos betaalt.

Mijn laatste motie gaat over de vraag hoe de regering voorkomt dat de dierlijke sectoren over een aantal jaren, wanneer de kleinschalige mestverwerking een succes Stellingwerfblijkt, opnieuw gaan uitbreiden.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat:

  • - het aantal voor productie gehouden dieren door middel van het stelsel van dier- en mestrecht op dit moment beheersbaar is;

  • - dit stelsel in het jaar 2005 zal worden afgeschaft;

  • - afhankelijk van de vraag in hoeverre er na het jaar 2005 sprake is van voldoende mestverwerking en mestbewerking, weer sprake zou kunnen zijn van uitbreiding van het aantal voor productie gehouden dieren;

verzoekt de regering tijdig maatregelen te treffen om te voorkomen dat er na het jaar 2005 sprake zou kunnen zijn van een onbedoelde uitbreiding van het aantal voor productie gehouden dieren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Stellingwerf. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 25 (26729).

De heer Ter Veer (D66):

Is het niet vragen naar de bekende weg? Is niet in elk handboek te lezen dat de draagtijd van een zeug 114 dagen is? Dan ben je royaal binnen de termijn die in de voorstellen staat. Hebt u kennisgenomen van mijn pleidooi om eens een speenbig in te roosteren, omdat de problemen op die manier in ieder geval worden opgelost?

De heer Stellingwerf (RPF/GPV):

Voorzitter! Ik heb een vraag gesteld aan de minister, omdat die geluiden vandaag nog tot ons zijn gekomen. Ik verwacht een antwoord van de minister, maar ik begrijp dat de heer Ter Veer zeer deskundig is op dit gebied. Dat is ook te verwachten, gezien zijn voorgeschiedenis.

De heer Poppe (SP):

Voorzitter! De SP-fractie is een groot voorstander van het in evenwicht brengen van de mestmarkt. Wat ons betreft, moet dat gebeuren op basis van grondgebonden bedrijfsvoering. Ten aanzien van de voorstellen die de minister bij de Kamer heeft ingediend, heb ik twee moties. De eerste motie gaat over het begrip "ruimte voor ruimte". Wij vrezen dat in het buitengebied vooral veel woningen voor de rijkere mensen uit de stad zullen komen en dat dit de sociale cohesie op het platteland negatief kan beïnvloeden; daarom dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat:

  • - "ruimte voor ruimte" een effectief middel kan zijn om een deel van de mestproblematiek op een voor de boeren sociale manier op te lossen;

  • - de bouw van woningen in het kader van "ruimte voor ruimte" veelal zal plaatsvinden in gebieden waarvoor een restrictief RO-beleid geldt en betrouwbare huisvesting schaars is;

overwegende, dat het ruimte-voor-ruimtebeleid een bijdrage zou kunnen leveren aan een duurzame oplossing van het woningtekort in deze gebieden voor bewoners met een sociaal-economische binding;

verzoekt de regering het ruimte-voor-ruimtebeleid zodanig uit te werken dat de woningen die gebouwd mogen worden voor een substantieel deel bestemd worden en blijven voor woningzoekenden uit de doelgroep met een sociaal-economische binding,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Poppe. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 26 (26729).

De heer Poppe (SP):

Voorzitter! Ik heb in het algemeen overleg vragen gesteld over de mogelijke problemen met betrekking tot de kredietwaardigheid van de boer bij niet langlopende mestafzetcontracten. Daar heeft de minister naar mijn mening een onbevredigend antwoord op gegeven. Hij vindt een één jaar lopend mestcontract voldoende, maar dat geldt volgens mij niet voor de banken. Daarom dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat:

  • - voor boeren de beschikking over mestafzetcontracten bepalend is voor het maximaal aantal te houden dieren;

  • - het aantal te houden dieren mede bepalend is voor de kredietwaardigheid van een bedrijf;

  • - slechts weinig akkerbouwers genegen zullen zijn mestafzetcontracten af te sluiten voor een periode die lang genoeg is om kredietwaardig te zijn voor een langlopende lening;

  • - dit niets zegt over de feitelijke perspectieven van de betreffende veehouder;

verzoekt de regering in samenwerking met de sector de mogelijkheden voor een waarborgfonds voor investeringen in de veehouderij te onderzoeken, op een vergelijkbare basis als de bestaande waarborgregelingen in de volkshuisvesting en de gezondheidszorg,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Poppe. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 27 (26729).

De heer Van der Vlies (SGP):

Mijnheer de voorzitter! Ik heb enkele door collega's ingediende moties medeondertekend; ook zelf heb ik enkele moties. Zij spreken voor zichzelf, lettend op het hieraan voorafgaande overleg.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat bij de uitvoering van het onlangs van kracht geworden zogenaamde "zware Van der Vliesregime" voor het boer-boertransport zich in de praktijk situaties voordoen die onevenredige kosten met zich brengen;

overwegende, dat er een balans moet worden gevonden in doel en middelen en er dus enige aanpassingen te overwegen zijn;

overwegende, dat vooruitlopend op de invoering van het aangescherpte regime in de branche van mesttransporteurs investeringen zijn gedaan;

verzoekt de regering zich er in samenspraak met betrokkenen voor in te spannen dat er een voor de boeren en mesttransporteurs werkbare en betaalbare oplossing wordt gevonden voor de zich voordoende knelpunten, waarbij onverlet wordt gelaten dat er gewerkt wordt vanuit een controleerbaar en handhaafbaar stelsel,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van der Vlies, Th.A.M. Meijer en Stellingwerf. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 28 (26729).

De heer Van der Vlies (SGP):

Dan kom ik bij mijn volgende motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat de herstructurering van de intensieve veehouderij vergaande gevolgen voor deze sector maar ook voor andere betrokkenen uit de totale kolom heeft;

verzoekt de regering bij de tenuitvoerlegging van het flankerend beleid, waar het gaat om arbeidsbemiddeling, IOAZ en dergelijke, ook aandacht te besteden aan de consequenties van de inkrimping voor die betrokkenen, waarbij te denken ware aan werkgevers en werknemers in de branches van veetransporteurs, vleesverwerkende bedrijven en dergelijke,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van der Vlies, Th.A.M. Meijer, Stellingwerf en Waalkens. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 29 (26729).

De heer Van der Vlies (SGP):

Dan kom ik bij mijn derde motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat Nederland eind 1999 in het UN-ECE Göteborgprotocol een emissieplafond voor ammoniak is overeengekomen van 128 kiloton;

overwegende, dat de minister van VROM heeft uitgesproken dat het voldoen aan deze norm "een hele krachttoer" wordt;

overwegende, dat de Europese Commissie en het Europees Parlement de norm van 104 kiloton in 2010 voorstellen;

overwegende, dat deze norm zal uitmonden in een ammoniakrichtlijn met mogelijk dezelfde vergaande gevolgen als de nitraatrichtlijn;

verzoekt de regering bij de EU-onderhandelingen strak vast te houden aan 128 kiloton voor ammoniak,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van der Vlies en Th.A.M. Meijer. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 30 (26729).

De heer Van der Vlies (SGP):

Voorzitter! Graag ontvang ik van de minister een brief over het volgende. Op de Europese begroting voor het jaar 2000 staan veel gelden gereserveerd voor het nitraatbeleid. Ook bieden de structuurfondsen geld voor de reconstructiegebieden. Kan de minister de Kamer in de komende maanden een brief doen toekomen waaruit helder wordt hoeveel geld Nederland heeft aangevraagd en hoogwaarschijnlijk ontvangt uit de Europese fondsen?

De heer Ter Veer (D66):

Voorzitter! Dit is een afronding van een debat over de inhoud van het convenant tussen de ministers van LNV en VROM, de LTO, alle veehouders en de provinciale bestuurderen en provinciale staten. Het debat duurde vijf uur. De fractie van D66 heeft haar instemming met dit convenant betuigd. Wij zijn van mening dat wij de glorie van deze doorbraak – zo wil ik het convenant toch noemen – niet moeten doen verbleken door op diverse details moties in te dienen. Voorzover ik kennis van de moties heb kunnen nemen, ben ik het er ofwel mee oneens, ofwel denk ik dat zij overbodig zijn. Mijn voorspelling is dat dit ook voor de nog in te dienen moties zal gelden. Wij menen dat 20 april het einde van de eerste termijn is van de inschrijving die samenhangt met dit convenant en dat daarna het gerede moment is om te kijken naar ruimte voor verbetering. Op dat moment zullen wij een en ander ook zeer positief benaderen.

De heer Meijer (CDA):

Voorzitter! De heer Ter Veer is tijdens het debat zeer kritisch geweest. De minister heeft tijdens het debat enkele dingen toegezegd, onder andere het ophogen van de 100 mln. Vindt hij dit allemaal nonsens? Blijft hij erbij dat het verhaal uitstekend was en geen verbetering behoeft?

De heer Ter Veer (D66):

Wij hebben niet voor niets vijf uur gepraat. Ik neem kennis van de gedane toezeggingen en de verbeteringen; die waren logisch. Gelet op de ervaringen van één week tijd, weten wij dat de 100 mln. te weinig waren. Ik ben in het debat niet horende doof en ziende blind geweest. Ik bedoel dat ik de moties waarvan ik tot nu toe kennis heb genomen, of overbodig vind, of ik ben het ermee oneens.

De heer Waalkens (PvdA):

Voorzitter! De moties die ik in dit VAO wil indienen, spreken voor zich.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat het Bestuurlijk afsprakenkader tussen Rijk, provincies Gelderland, Overijssel, Utrecht, Noord-Brabant en Limburg en VNG een belangrijke bijdrage levert aan de oplossing van de mest- en milieuproblemen in de reconstructiegebieden;

constaterende, dat de ruimte-voor-ruimteregeling hiervan een essentieel onderdeel uitmaakt;

constaterende, dat er een gerede zorg bestaat over de mogelijk negatieve effecten van de ruimte-voor-ruimteregeling, zoals een verstedelijking van het platteland;

van mening, dat bij de uitwerking van de ruimte-voor-ruimteregeling uitgangspunt dient te zijn het vigerend nationaal ruimtelijk beleid (PKB Vinac);

verzoekt de regering wijziging van dit beleid alleen toe te staan binnen het kader van een voorstel tot wijziging van de PKB Vinac,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Waalkens, M.B. Vos en Poppe. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 31 (26729).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende, dat de regering in het Bestuurlijk afsprakenkader tot een gemeenschappelijke overeenkomst is gekomen met de provincies Gelderland, Overijssel, Utrecht, Noord-Brabant en Limburg en met de VNG;

constaterende, dat de opkoopregeling van varkensrechten en mestproductierechten een essentieel onderdeel uitmaakt van de overeenkomst;

overwegende, dat deze regeling geen onderscheid maakt tussen de aankoop van rechten van bedrijven in kwetsbare natuurgebieden en bedrijven in niet kwetsbare natuurgebieden;

overwegende, dat een gerichte opkoopregeling de bescherming van niet kwetsbare natuurgebieden stimuleert;

verzoekt de regering vanaf de tweede tranche van de opkoopregeling een differentiatie aan te brengen in de prijs voor varkens- en mestproductierechten ten gunste van bedrijven die zijn gelegen in kwetsbare natuurgebieden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Waalkens en M.B. Vos. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 32 (26729).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende, dat de regering in het Bestuurlijk afsprakenkader tot een gemeenschappelijke overeenkomst is gekomen met de provincies Gelderland, Overijssel, Utrecht, Noord-Brabant en Limburg en met de VNG;

constaterende, dat de opkoopregeling van niet-grondgebonden varkensrechten en niet-grondgebonden mestproductierechten een essentieel onderdeel uitmaakt van de overeenkomst;

van mening, dat de verhandelbaarheid van het grondgebonden varkensrecht varkenshouders kan stimuleren deel te nemen aan de opkoopregeling;

overwegende, dat het totaal aantal varkensrechten in Nederland niet toeneemt door het verhandelbaar maken van grondgebonden varkensrechten;

overwegende, dat de vrijvallende mestruimte slechts in zeer beperkte mate zal worden benut door andere dierenhouderijen;

overwegende, dat de reden om destijds een grondgebonden varkensrecht in te voeren, namelijk het milieurisico van uitbreiding binnen de pluimveehouderij, vervalt met de invoering van het stelsel van pluimveerechten;

overwegende, dat het wetsvoorstel tot invoering van een stelsel van pluimveerechten (Wijziging Meststoffenwet 1998-1999, 26473) ook voorziet in een Waalkensvolledig niet-grondgebonden pluimveerecht;

verzoekt de regering bij wijziging van wet de grondgebondenheid van varkensrechten op te heffen en de verhandelbaarheid ervan toe te staan;

verzoekt de regering bij de verhandeling van het grondgebonden varkensrecht te komen tot een verplichte afroming van 40%;

verzoekt de regering verhandelbaarheid toe te staan op voorwaarde dat het verwervende bedrijf grondgebonden is,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Waalkens. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 33 (26729).

De heer Poppe (SP):

Voorzitter! Betekent deze motie niet dat bij aanvaarding ervan, de roze invasie zal toenemen in provincies waar er nog geen concentraties zijn? Heel veel mensen zullen daar bezwaar tegen hebben.

De heer Waalkens (PvdA):

In de andere moties heb ik verwezen naar de afspraken in het kader van de Vinac. Ik meen dat met die afspraken dit probleem op voldoende wijze kan worden tegengegaan.

De heer Poppe (SP):

Dit antwoord slaat nergens op!

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Voorzitter! Mijn fractie steunt in grote lijnen het mestbeleid zoals de overheid het nu uitzet. Wij vinden dat er sprake is van een doorbraak nu er een goede opkoopregeling en een sloopregeling zijn. Verder zijn wij blij dat nu glashelder is dat de normen overeind blijven voor 2003. Dat is nodig voor het Nederlandse milieu, maar het is ook nodig in verband met de afspraken die wij in Brussel met andere lidstaten hebben gemaakt. Daarom hebben wij grote bezwaren tegen de ondermijnende activiteiten die de heer Oplaat inzet. Daarmee wordt onze geloofwaardigheid in Brussel aangetast. Ook leidt dit tot onzekerheid bij de sector in Nederland. Straks, in het 2003, zou dit opnieuw kunnen leiden tot hommeles.

Wél hebben wij een probleem met het voorgestelde ammoniakbeleid, dat wij in het kader van de reconstructiewet opnieuw aan de orde zullen stellen. Milieuorganisaties melden in een persbericht dat boeren die aan de opkoopregeling meedoen en met hun bedrijf stoppen, hun ammoniakrechten kunnen verkopen. Dat lijkt mij een uitermate vreemde zaak. Graag verkrijg ik hierover helderheid van de minister. Natuurlijk moet dit níet gebeuren.

Wat "ruimte voor ruimte" betreft vinden wij het van belang dat de regie van het Rijk wordt versterkt zodat er geen "verrommeling" van het platteland optreedt. Daarom hebben wij de desbetreffende motie van de heer Waalkens medeondertekend. Met betrekking tot de opkoopregeling achten wij het van betekenis dat deze meer wordt gericht op bescherming van natuurgebieden. Ook in verband hiermee hebben wij een van de moties van de heer Waalkens ondersteund.

De heer Meijer (CDA):

Voorzitter! De fractie van het CDA is voor een goed en praktisch uitvoerbaar beleid. Vandaar dat ik een aantal moties indien.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat veel ondernemers met een gemengd bedrijf in de ecologische hoofdstructuur (EHS) zitten, die deel wensen te nemen aan de beëindigingsregeling om hun intensieve tak af te stoten, nu verplicht worden hun gronden binnen de EHS ter verkoop aan te bieden en dus het gehele bedrijf geen toekomstperspectief heeft omdat zij niet tegemoet kunnen komen aan de gewenste extensivering voor hun andere veehouderijtak;

overwegende, dat bij de vaststelling van de EHS in 1991 overeengekomen is dat landbouwgronden uitsluitend op vrijwillige basis verworven kunnen worden;

voorts overwegende, dat deze beperking een categorie ondernemers ertoe zal bewegen niet aan deze regeling deel te nemen;

verzoekt de regering ondernemers die in de EHS zitten en deel willen nemen aan de beëindigingsregeling, niet te verplichten ook hun landbouwgronden aan BBL ter verkoop aan te bieden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het de leden Th.A.M. Meijer en Van der Vlies. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 34 (26729).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat een kleine groep ondernemers die uit niet-speculatieve overwegingen na 9 september 1999 investeringen dan wel desinvesteringen hebben gepleegd, uitgesloten zijn van deelname aan de beëindigingsregeling;

overwegende, dat veel van die ondernemers desinvesteringen hebben gepleegd uit overlevingsdrang en vaak op aanraden van hun financiers;

verzoekt de regering ook die groep ondernemers die na 9 september 1999 bedrijfsactiviteiten in die zin hebben gepleegd, de mogelijkheid te bieden alsnog van de beëindigingsregeling gebruik te maken,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Th.A.M. Meijer en Van der Vlies. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 35 (26729).

De Kamer,

gehoord de Meijerberaadslaging,

overwegende, dat hoe meer agrarische bedrijven in aanmerking komen voor de beëindigingsregeling hoe groter de kans is dat de regeling een succes wordt;

overwegende, dat voor het halen van de doelstelling uit de nitraatrichtlijn het niet relevant is uit welke gebieden de fosfaat uit de markt wordt gehaald;

van mening, dat het beperken van de regeling tot de vijf reconstructieprovincies niet rechtvaardig is voor agrarische ondernemers buiten de reconstructiegebieden;

verzoekt de regering alsnog ook deel B van de beëindigingsregeling (de ruimte-voor-ruimtebenadering) van toepassing te verklaren voor het hele land,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Th.A.M. Meijer, Van der Vlies en Stellingwerf. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 36 (26729).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat agrarische ondernemers die wensen door te gaan, de mogelijkheid moeten krijgen in de daartoe aangewezen gebieden zich verder te ontwikkelen;

overwegende, dat de toepassing van de huidige berekeningsmethode voor cumulatieve stank hiervoor extra belemmeringen opwerpt;

verzoekt de regering de cumulatiemethode in afwachting van een wettelijke regeling buiten werking te stellen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het de leden Th.A.M. Meijer en Van der Vlies. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 37 (26729).

De heer Ter Veer (D66):

Voorzitter! Wij zijn nu bezig met de afronding van een debat en daar hoort ook een politiek oordeel bij. Afgelopen maandag heeft een aantal collega's meegedaan aan een proeve waarbij zij een rapportcijfer moesten geven aan deze minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij. De heer Meijer gaf de minister toen het cijfer 4. Ik hoor graag van hem hoe dat cijfer zicht verhoudt tot zijn eerdere kwalificatie dat deze minister de beste minister van Landbouw is die wij sinds lange tijd hebben gehad.

De heer Meijer (CDA):

Voorzitter! Ik geef graag een antwoord op deze vraag, want...

De voorzitter:

Ik sta niet toe dat u de heer Ter Veer antwoordt. De heer Ter Veer heeft zijn interruptie kunnen plaatsen, omdat ik van tevoren niet kan weten wat iemand in een interruptie gaat zeggen. Ik verklaar deze interruptie echter alsnog buiten de orde en sta niet toe dat u antwoordt. Wij spreken over een afgerond onderwerp en het is nu niet het moment om een algemeen oordeel te geven over een bewindsman.

De heer Meijer (CDA):

Het is de heer Ter Veer die mij uitdaagt.

De voorzitter:

Dat weet ik.

Vijftien moties in twintig minuten moet een record zijn. Ik zal het dan ook doorgeven aan het Guinness book of records. De minister heeft mij verzocht om een korte schorsing om de moties rustig te kunnen bekijken. Het is verder ook technisch niet mogelijk om de minister deze moties in zo korte tijd ter beschikking te stellen.

De vergadering wordt enkele minuten geschorst.

De voorzitter:

Ik deel de woordvoerders mee dat ik geen interrupties zal toestaan.

Minister Brinkhorst:

Mijnheer de voorzitter! Ik ben zeer verheugd dat wij in een nieuwe fase van het mestbeleid zijn gekomen, in bredere zin van het reconstructiebeleid als gevolg van de intensieve veehouderij. Graag begin ik met iedereen die de afgelopen zes, zeven maanden heeft meegewerkt aan een toch wel moeilijk proces dank te zeggen. Ik dank de Kamer zeer voor de aanhoudende aanmoedigingen om zowel met de sector maar ook daarbuiten in consultatie te treden. Graag zeg ik ook de meest betrokken provincies, die een belangrijke rol hebben gespeeld in het proces, dank voor hun positieve opstelling. Ik kom daarop terug, want deels zijn wij gekomen in een traject waar zeker bestuurlijke vernieuwing plaatsvindt, een proces dat ver voorbijgaat aan de actuele problematiek.

Wij zijn nu ongeveer een week aan de gang. Ik hecht eraan om in de plenaire vergadering nu de stand van zaken met betrekking tot de beëindigingsregeling en tot de sloopregeling uiteen te zetten.

Tot en met gisteren zijn in totaal 1475 aanvragen bij Laser ingediend, waarvan er 1240 zijn geregistreerd. Bijna 90% van de aanvragen is afkomstig uit de reconstructiegebieden. De verdeling tussen het aantal bedrijven dat geheel dan wel partieel wordt beëindigd is ongeveer 50-50. Dit aantal aanvragen is uiteraard voorlopig. De resultaten zijn nog niet gecontroleerd en kunnen nog wijzigen. In totaal is zo'n 2,6 miljoen kilo fosfaat aangeboden. Dat komt overeen met 12% van de doelstelling van 21,5 miljoen kilo fosfaat. De geschatte uitgaven van het Rijk bedragen ruim 140 mln. Als wij de 2,6 miljoen kilo extrapoleren naar het aantal ingediende maar nog niet geregistreerde aanvragen, stijgt het aanbod van fosfaat tot 3 miljoen kilo. De hoeveelheden fosfaat zijn voor 90% afkomstig uit de concentratiegebieden. De verdeling over de sectoren is: 71% varkens, 27% kippen en 2% rundvee.

Enkele gegevens over de sloopregeling, de ruimte-voor-ruimteregeling, zijn ook van belang. Het oordeel over het functioneren van "ruimte voor ruimte" zal bepaald worden door de resultaten die tot dusver zijn bereikt. In ruim 45% van de gevallen is ook een aanvraag tot sloop ingediend. Het totale voor sloop aangeboden staloppervlak bedraagt op het ogenblik ongeveer 70 ha. Dat is dus puur steen in het buitengebied, dat aangeboden is voor sloop. Die 70 ha kan worden vergeleken met een 140-tal voetbalvelden. Per bedrijf is dit een te slopen oppervlak van 1370 m2. Over de daaraan verbonden kosten kan ik nog niet erg veel melden, want de taxaties moeten nog plaatsvinden.

In totaal is 345 ha grond aangeboden. Naar de opgaven van de aanvragers ligt daarvan zo'n 6%, 22 ha, een beperkt deel, in reservaten en natuurontwikkelingsgebieden die behoren tot de ecologische hoofdstructuur.

Tegen deze achtergrond zijn wij hoopvol gestemd dat wij nu bezig zijn met een doorbraak om een eerste fase van evenwicht in de mestmarkt te bereiken. Uiteraard is dit beeld voorlopig, maar ik wilde de Kamer dit beeld niet onthouden.

Voorzitter! Ik heb maar een korte tijd gehad om alle moties tot mij te nemen. Ik kende niet een tekst voordat ik in de vergadering aanwezig was. Ik maak enkele kanttekeningen. Het zijn kanttekeningen die wat mijn beoordeling betreft gaan over de wijze waarop en de mate waarin maatregelen zullen bijdragen tot het succes van het beëindigingsbeleid en het ruimte-voor-ruimtebeleid, zoals ingezet door het kabinet. Ik spreek hier uiteraard uitdrukkelijk namens het kabinet en dus ook namens collega Pronk. Tegelijkertijd moeten zij er uitzicht op bieden om in onze Europese dimensie niet op problemen te stuiten. Wij bevinden ons in een heel gecompliceerd en uitgebalanceerd veld. Tegen die achtergrond zal ik mijn oordeel over de moties geven.

In de eerste plaats ligt er de motie op stuk nr. 22, van de heer Oplaat. Om het maar klip en klaar te zeggen: die motie gaat over de ontmanteling van Minas. Tegen de achtergrond hiervan moet ik aanvaarding van deze motie krachtig ontraden. Ik vind het eigenlijk ook onbegrijpelijk voor een regeringspartij, die nog maar een paar jaar geleden heeft ingestemd met het invoeren van Minas, dat zij nu, nu het begint te werken, bezig is om het systeem te ontmantelen. Toen ik het systeem van mestafzetcontracten in de zomer van 1999 bedacht en ontwikkelde, heb ik mij afgevraagd of Minas kon worden afgeschaft. Met mestafzetcontracten wordt zekergesteld dat mestproductie alleen plaatsvindt in evenwicht met de hoeveelheid beschikbare grond. Ik ben tot de conclusie gekomen dat wij Minas nodig hebben, niet alleen vanwege de fosfaten, maar ook vanwege het handhavingselement. Het is essentieel dat wij bij de aanvoer een controle hebben – dat is het forfaitaire systeem van mestafzetcontracten – maar dat wij aan het einde ook een afrekening hebben. Het ontmantelen van een systeem, op het moment dat het nog moet beginnen te werken, is naar mijn gevoel niet consequent en niet constructief. Ik zeg ook hier plenair dat het niet het nationaal belang dient, terwijl ons toch vaak gevraagd wordt dat in Brussel te bepleiten. Ik vraag met name hiervoor de aandacht. Ik moet de Kamer aanvaarding van deze motie krachtig ontraden.

Omdat de heer Oplaat twee moties heeft ingediend, heeft hij recht op antwoord op twee moties. De tweede motie van de heer Oplaat is die op stuk nr. 23. Deze motie gaat over de normstelling na 2003. Ik heb die motie zorgvuldig gelezen. Deze motie biedt niet vreselijk veel nieuws. In de motie wordt eigenlijk gevraagd nog eens zorgvuldig te bekijken hoe het met de normen na 2003 staat. In de motie wordt uitdrukkelijk niet gevraagd de normen die zijn vastgelegd tot 2003 op dit ogenblik te wijzigen. Dat vind ik heel verstandig, gelet op de ijkpunten van het beleid. Ik constateer tot mijn vreugde dat de VVD, bij monde van de heer Oplaat, nog steeds de hoofdlijnen van het beleid, inclusief de normen, omhelst. Ook uit deze motie blijkt dat de normen niet gewijzigd hoeven te worden. Er wordt gevraagd om een beoordeling van de normen in 2002. Tegen deze achtergrond zie ik het als een ondersteuning van mijn beleid om de normen voor 2003 thans niet aan te passen, maar onverkort aan te houden en om de evaluatie, die ik heb toegezegd in het overleg met LTO Nederland, op het gepaste moment te gebruiken. De heer Oplaat heeft mij keer op keer aangemoedigd in overleg te treden met LTO Nederland. Dat hebben wij gedaan. Ik zou daarom zeggen: luistert u eens naar LTO Nederland. Die organisatie is het ermee eens dat wij nu de normen voor 2001 en 2002 aanpassen. Daarom klem ik de motie graag aan mijn boezem. Ik zeg de heer Oplaat van harte dank voor zijn – zij het wat late – ondersteuning van het beleid dat gericht is op de uiteindelijke oplossing van het mestvraagstuk. Ook de partij van de heer Oplaat draagt immers al jaren mede de verantwoordelijkheid voor dat beleid.

De voorzitter:

Voor de Handelingen zeg ik even dat de heer Oplaat mij met politiek buitengewoon onvriendelijke blikken aankijkt, omdat ik geen interrupties toesta. Ik licht even toe waarom ik geen interrupties toesta. Voor de bespreking van dit soort verslagen van een algemeen overleg is een halfuur uitgetrokken. Dat is niet onredelijk, want het is bedoeld om een aantal moties in te dienen. Er is nu een groot aantal moties ingediend. De minister geeft daar een reactie op. Als de heer Oplaat na het antwoord van de minister, maar vóór de stemming het algemeen overleg wil laten vervolgen, moet hij dat via de commissie aanvragen. Wij moeten vandaag ook nog andere onderwerpen afhandelen. De behandeling van de Gaswet moet vandaag afgerond worden. Wij richten ons erop dat zelfs nog vóór de avondpauze te doen. Dat is de reden dat ik geen interrupties toesta. Met excuses dat ik het betoog van de minister moest onderbreken voor deze procedurele opmerkingen.

Minister Brinkhorst:

Ik hecht er altijd erg aan om wellicht de gelegenheid te hebben nog nader overleg te voeren. Ik laat het uiteraard aan uw Kamer over.

De heer Stellingwerf heeft een motie ingediend op stuk nr. 24. Die motie heeft betrekking op de leegstand en op de vraag of niet alle leegkomende agrarische stallen gesloopt zullen worden. Dat gaat uit van de gedachte dat wij een Nederland een soort verplichte structuur hebben dat leegkomende stallen worden gesloopt. Ik zou niet willen treden in de individuele beoordeling van individuele ondernemers van de mogelijkheid tot agrarisch hergebruik. De planologie en de bestemmingsplannen stellen grenzen aan het oneigenlijke gebruik, maar er is geen verplichte sloop. Tegen die achtergrond wil ik aanvaarding van deze motie ontraden.

In de motie op stuk nr. 25 wordt de regering verzocht te voorkomen dat na 2005 onbedoeld sprake kan zijn van uitbreiding van het aantal voor productie gehouden dieren. De milieugebruiksruimte is uiteraard beperkt. Door het systeem van mestafzetcontracten wordt gegarandeerd dat in de toekomst geen nieuwe problemen ten aanzien van de mestafzet kunnen ontstaan. Tegen die achtergrond is deze motie eigenlijk overbodig. We treden nader in discussie over de mestafzet contracten. Op dat ogenblik is aan de orde of het systeem volstrekt sluitend is. Tegen die achtergrond heb ik geen behoefte aan deze motie.

In de motie op stuk nr. 27 van de heer Poppe wordt de regering gevraagd om samen met de sector de mogelijkheid van een waarborgfonds voor investeringen in de veehouderij te onderzoeken. Ook deze motie zou ik willen ontraden. Ik geloof niet dat het nodig is. Er zijn geen signalen en er bestaan ook al instrumenten voor. Ik wijs in dit verband op het borgstellingsfonds. Ten slotte wijs ik op de taak van het bedrijfsleven in dezen.

In de motie op stuk nr. 26 vraagt de heer Poppe het ruimte-voor-ruimtebeleid zodanig uit te werken dat de woningen die gebouwd worden voor een substantieel bedrag bestemd worden en blijven voor woningzoekenden uit de doelgroep met een sociaal-economische binding. Ook die motie lijkt mij geen verstandige zaak. Wij hebben een goede afspraak met de provincies. Die spreken uiteraard ook met de gemeenten. Het aantrekkelijke van dit nieuwe ruimte-voor-ruimtebeleid is dat wij uitdrukkelijk binnen aanvaardbare ruimtelijke en milieudoelstellingen blijven, maar dat de invulling eigenlijk een stukje subsidiariteit is, een reële decentralisatie en er sprake is van een reële provinciale verantwoordelijkheid. Ik vind dat wij op centraal niveau de provincies niet aan een dergelijke zaak dienen te binden.

De motie op stuk nr. 28 van de heer Van der Vlies betreft het boer-boertransport. Eerder heeft de Kamer met name gezegd: er is duidelijk behoefte aan maximale nauwkeurigheid en maximale fraudebestendigheid. Ik ken de heer Van der Vlies als een zorgvuldig mens. Hij heeft thans ook weer zeer genuanceerde uitspraken gedaan. Ook nog een jaar na mijn vorige verjaardag wenst hij die zorgvuldigheid en fraudebestendigheid. Als ik het dictum goed lees, zegt hij niet dat er op dit ogenblijk een wijziging moet komen ten aanzien van het boer-boertransport. Ik kijk hem nu strak aan om te ontdekken of ik zijn bedoelingen goed begrijp. Hij zegt eigenlijk dat we in samenspraak met de betrokkene tot een werkbare oplossing moeten komen. Vorig jaar heeft de Kamer zelf die werkbare oplossing aangegeven en per 1 januari van dit jaar is het systeem ingezet. Tegelijkertijd heb ik gezegd dat ik mij in samenspraak met LTO Nederland ervoor inzet om te voorkomen dat onwerkbare en onbetaalbare oplossingen worden gevonden. Als ik de motie dus zo mag lezen, dat er op dit ogenblijk geen sprake is van wijziging van het regime, vind ik haar een faire aanmoediging om bij de tegengestelde belangen die er voor een deel tussen de boeren en de loonwerkers bestaan naar oplossingen te zoeken zonder dat het huidige boer-boertransport wordt aangepast. In die zin kan ik mij in deze motie vinden. Ook voor de heer Van der Vlies staat controleerbaarheid en de handhaafbaarheid voorop. Ik vind deze motie dus een ondersteuning van de lijn die ik voorsta. Nogmaals, ik zeg dit in de veronderstelling dat het bestaande boer-boertransport op dit ogenblik niet wordt gewijzigd.

Voorzitter! Dan kom ik toe aan een reactie op de motie van de heer Van der Vlies op stuk nr. 29. Die gaat over de IOAZ. Zij betreft het idee dat wij de IOAZ ook zouden moeten laten gelden voor werkgevers en werknemers in de branches van veetransporteurs, vleesverwerkende bedrijven en degelijke. Ik meen dat deze motie overbodig is. Mijn eerste indruk is dat het niet erg waarschijnlijk is dat de maatregelen in die sectoren zullen leiden tot het ontstaan van werkloosheid. En dat is toch eigenlijk het criterium. Er zijn in de toeleverende en de verwerkende industrie processen gaande, zoals de uitkleding van het totale productenpakket, die extra capaciteit vragen. Ik heb al eerder aangegeven dat ik bereid ben om mee te werken aan het initiatief dat door de bonden is genomen. Die zijn uiteraard ook bij deze ontwikkelingen betrokken. De bonden hebben voorgesteld onderzoek te doen. Afhankelijk van de uitkomst van dat onderzoek, wil ik bezien of aanvullend aan het SZW-instrumentarium inzet met flankerend beleid noodzakelijk is. Nu wordt eigenlijk met de motie gevraagd aandacht te besteden aan de consequenties. Als ik de motie mag lezen in de zin zoals ik zojuist heb geduid, heb ik geen bezwaar tegen aanneming ervan.

Voorzitter! Dan kom ik bij de motie op stuk nr. 30 van de heer Van der Vlies. Die gaat over de inzet met betrekking tot de ammoniakrichtlijn. De regering wordt verzocht bij de EU-onderhandelingen strak vast te houden aan 128 kiloton voor ammoniak. De motie betreft het beleidsterrein van collega Pronk, maar in de paar minuten die daarvoor beschikbaar waren, hebben wij hierover intensief contact gehad. Ook namens collega Pronk zeg ik dat wij in de motie een inspanningsverplichting lezen. Voor de bedoelde inspanningen is de regering altijd in. Vanzelfsprekend moet de inspanning worden verricht als de Kamer daarom vraagt. Tegen die achtergrond meen ik dat wij geen grote bezwaren hebben. Strak vasthouden aan de norm zou de inspanning als het ware intensiteit geven, maar de heer Van der Vlies vraagt ons niet onder alle omstandigheden daaraan vast te houden. De heer Van der Vlies is ook te zeer internationaal gericht om niet te weten dat dat niet altijd kan. De norm moet dus niet per se 128 kiloton zijn. In deze zin wil ik het oordeel over de motie graag aan de Kamer overlaten. Ik zie dus niet dat als het om deze motie gaat, wij de messen zouden moeten trekken.

Tegen de heer Waalkens zeg ik dat ik heel veel begrip heb voor de aarzelingen die bestaan tegen het onderuithalen van een toch jarenlang centraal gevoerd restrictief beleid. Verder heb ik er begrip voor dat in het verleden – ik zeg dat met nadruk – door sommige gemeenten en provincies niet altijd geweldig zorgvuldig met dat restrictief beleid is omgegaan. Ik vind het dus belangrijk dat aandacht wordt besteed aan dit thema. Maar dat gezegd zijnde, moet ik met veel nadruk zeggen dat het ruimte-voor-ruimtebeleid volstrekt in lijn is met de grondslagen van het restrictief beleid. Wij moeten de aantallen huizen en stallen waarom het gaat, niet overdrijven. Zoals ik net heb gezegd, vind ik het eigenlijk een heel positief verschijnsel dat wij netto 70 ha, oftewel 140 voetbalvelden stallen, die toch waarlijk niet tot de cultuurmonumenten van ons land behoren, kwijt kunnen raken. Als geheel is het dus een relatief beperkt probleem. Als wij zien wat voor kwaliteitsverbetering kan optreden door het optreden van Rijk en provincies, kun je toch niet zeggen dat we daarmee een verslechtering krijgen. Collega Pronk heeft tijdens het algemeen overleg een zestal criteria aangegeven, waarop getoetst wordt of zorgvuldig met het ruimtelijk beleid wordt omgegaan. Dat zijn om zo te zeggen "de zes geboden van Pronk"! Het is daarom belangrijk dat wij bestuurlijk gezien overeenstemming met de provincies hebben bereikt om dit proces heel erg in detail te volgen en daarvoor verantwoordelijkheid te nemen. De zes geboden van Pronk zijn als het ware borgingsmechanismen voor het voeren van een zorgvuldig ruimtelijk beleid. Het zou daarom wat overdreven zijn om bestuurlijk wantrouwen te hebben dat de provincies niet zorgvuldig met hun taakstellingen omgaan. Daarom wil ik de Kamer aanvaarding van de motie van de heer Waalkens ontraden.

Voorzitter! Ik kom toe aan de tweede tranche van de opkoopregeling voor de varkensmestproductierechten van boeren, die hun bedrijf uitoefenen in kwetsbare gebieden. Om te beginnen wil ik iets zeggen over de omvang van de problematiek. De zorg die ik daarbij heb, is niet de intentie. Wij willen met name voor de kwetsbare natuurgebieden zorgvuldig optreden. Maar wij taxeren dat het in totaal gaat om een zeer beperkt aantal aanvragen in natuurgebieden: 26 ha. Dat is een zeer beperkte kwantitatieve bijdrage aan de realisatie van de EHS. Mijn taxatie is dat een verhoging van de opkoopprijs – dat is in feite waar wij over spreken – niet tot een substantieel effect zal leiden. Maar ik wil de motie graag tot mij nemen om in de komende paar weken, die beslissend zijn, te bekijken wat er gebeurt. De tweede tranche begint immers nog niet meteen. Ik zeg de heer Waalkens toe, te bekijken wat het totale pakket aan in de EHS liggende gebieden aan opkoop oplevert, waarna bij de uitwerking van de tweede tranche dat punt wordt meegenomen. Ik vraag de heer Waalkens of hij tot dat moment zijn motie wil aanhouden.

De derde motie van de heer Waalkens gaat niet zozeer over de grote omvang van de grondgebonden rechten, maar het gaat hier toch meer om een beginsel. Je moet altijd zorgvuldig zijn met beginselen, zeker als daar vergaande consequenties aan verbonden worden. Het kernpunt is dat ik grote aarzeling heb om opnieuw zelfstandige vermogensrechten in te voeren. Wij hebben tot nu toe met name geprobeerd om de vermogensrechten terug te brengen. Vandaar dat per 1 januari 2005 de dierrechten worden teruggebracht. De heer Waalkens weet dat er een hele geschiedenis is op het gebied van schadevergoeding die bij korting van die rechten kan worden verhaald. Als bovendien per 1 januari 2005 de verhandelbaarheid van varkensrechten verdwijnt, is het buitengewoon ingewikkeld om nu opnieuw verhandelbaarheid in te voeren. Dat kan alleen maar bij wet, dus er zou een nieuwe wetswijziging moet plaatsvinden, inclusief een advies van de Raad van State en goedkeuring door de beide Kamers. Dat zou waarschijnlijk betekenen dat de verhandelbare grondgebonden varkensrechten pas in 2001 worden ingevoerd, terwijl de dierrechten in 2005 vervallen. Ik heb een beetje de neiging om te zeggen: "much ado about nothing". Het is te veel inzet voor een te gering resultaat en ik heb grote aarzelingen om deze weg in te gaan. Nogmaals, dat is niet omdat ik niet zie dat de heer Waalkens zeer op de grondgebondenheid inzet, maar omdat ik het gevoel heb dat wij te veel barrières opwerpen om de verhandelbaarheid van de rechten weer in te voeren, juist terwijl wij proberen de verhandelbaarheid weg te halen.

Wat betreft de motie van de heer Meijer op stuk nr. 34 zeg ik toe dit graag te bezien aan het begin van de tweede tranche.

Ik wil aanvaarding van zijn motie op stuk nr. 35 ontraden, maar ook hierbij geldt dat ik het voor de tweede tranche wil bezien op basis van een evaluatie. Het zonder meer schrappen van de bepaling op dit ogenblik kan naar mijn gevoel ongewenste effecten hebben.

In de motie op stuk nr. 36 vraagt de heer Meijer alsnog deel B van de beëindigingsregeling – dus de ruimte-voor-ruimtebenadering – van toepassing te verklaren voor het hele land. Hij is eigenlijk zo enthousiast over de vijf reconstructieprovincies, dat hij de zaak wil verbreden. Zou het niet verstandig zijn om dat te bekijken in het kader van de vijfde nota die er aankomt? In zekere zin is deze reconstructie een voorschot op de vijfde nota, maar wel volgens de beginselen die in die nota geformuleerd zullen worden. Ik vraag de heer Meijer om de motie aan te houden en zijn verzoek in het kader van de vijfde nota te bezien.

Over de motie op stuk nr. 37 van de heer Meijer met betrekking tot de cumulatiemethode heb ik een wat ander oordeel dan over zijn andere moties. De heer Meijer vraagt mij om de cumulatiemethode in afwachting van een wettelijke regeling buiten werking te stellen. Nu is de heer Meijer een milieukenner. Ik was het, maar hij is het en dat geeft hem een voorsprong. Deze cumulatiemethode geheel buiten werking stellen, lijkt mij a prima vista strijdig te zijn met de Wet milieubeheer. Het lijkt mij belangrijk dat wij dat in eerste instantie zorgvuldig bezien. Als bovendien Europese regelingen op dit punt van toepassing zijn, zit de kat helemaal in de gordijnen. Tegen deze achtergrond wil ik hem vragen te bezien of de Wet milieubeheer niet toelaat wat hij denkt met zijn motie te bereiken.

Dan wil ik nog een kort antwoord geven op de vraag van mevrouw Vos. Kunnen boeren die stoppen, ammoniakrechten verkopen? Zoals bekend, wordt de milieuvergunning ingetrokken bij de beëindiging. De ammoniakrechten kunnen worden verkocht. Dat kan alleen maar leiden tot het benutten van de ammoniakrechten voor de soorten die niet geplafonneerd zijn, bijvoorbeeld bij schapen. Formeel heeft mevrouw Vos dus gelijk, maar inhoudelijk is het risico heel klein.

De heer Stellingwerf heeft nog gevraagd of de beëindigingsregeling voor zeugen kan worden verlengd om te voorkomen dat drachtige zeugen worden afgemaakt. Het lijkt mij dat dit bij een verstandige bedrijfsvoering geen probleem hoeft te zijn. Natuurlijk slachten wij geen hoogdrachtige zeugen. Een generieke verlenging om dat tot stand te brengen, lijkt mij niet nodig.

Ten slotte zeg ik de heer Van der Vlies graag de brief toe waarom hij heeft gevraagd. Daarin zal precies worden aangegeven om hoeveel Europees geld het gaat.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor, aanstaande dinsdag over de moties te stemmen.

Daartoe wordt besloten.

Naar boven