Handeling
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1998-1999 | nr. 16, pagina 994-1009 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1998-1999 | nr. 16, pagina 994-1009 |
Aan de orde is de behandeling van:
het wetsvoorstel Wijziging van de Wet politieregisters, houdende nadere regels voor bijzondere politieregisters ten behoeve van de politie, Koninklijke marechaussee en daartoe aangewezen diensten van publiekrechtelijke lichamen die met de opsporing van strafbare feiten zijn belast (bijzondere politieregisters) (25398).
De algemene beraadslaging wordt geopend.
Mevrouw Kalsbeek-Jasperse (PvdA):
Voorzitter! Dit is mijn eerste debat met deze twee nieuwe bewindslieden. Een ervan ken ik heel goed in een andere hoedanigheid. Dat doet mij buitengewoon veel deugd. Ik reken op een even goede samenwerking en soms ook noodzakelijke tegenwerking als in het verleden.
Veel te laat behandelen wij dit wetsvoorstel, dat een rechtstreeks gevolg is van de parlementaire enquête opsporingsmethoden. Verkiezingen en formatie zullen als flauw excuus moeten dienen, maar eigenlijk vind ik dat het veel te lang heeft geduurd. Dit wetsvoorstel is nu wel in een heel ander licht komen te staan, een surrealistisch licht. Dat is nog een betrekkelijk geluk bij een ongeluk. Wij putten ons vandaag uit om in dit wetsvoorstel zo goed mogelijk te regelen van wie de gegevens in welk politieregister mogen worden opgeslagen. De Algemene Rekenkamer heeft zeer recentelijk een rapport uitgebracht waarin de gewichtigheid van die afweging wel zeer gerelativeerd wordt. De vraag of je wel of niet in een computer mag belanden, wordt echt een beetje anders als je tot de conclusie komt dat de computers onderling slecht kunnen communiceren en dat de informatie die in de computers zit, bijvoorbeeld omdat zij verouderd is, in feite onbetrouwbaar is. Daarmee wordt een belangrijk ander licht op deze materie geworpen. Wij kunnen vandaag niets anders doen dan deze papieren werkelijkheid zo goed mogelijk proberen te regelen, maar niet dan nadat ik met klem heb gezegd dat de praktijk aan alle kanten moet worden verbeterd. Daar zullen wij in het parlement aandacht aan moeten schenken. Wij hebben dat in eerste aanleg gedaan door een schriftelijke vragenronde, maar daar moet een buitengewoon serieus vervolg op komen, anders houden wij onszelf een beetje voor het lapje.
Op hoofdlijnen is de fractie van de Partij van de Arbeid het eens met het wetsvoorstel. De kwestie van de grijzeveldsubjecten – dit was een van de punten waarover de PvdA-fractie het oneens was met de parlementaire enquêtecommissie; het debat met haar voorzitter hierover kan ik mij nog levendig herinneren – is volgens mij nu op een goede wijze ondervangen door de zogenaamde vaststellingsregisters. Het is een ongelukkige naam; je zou het beter een wachtkamerregister kunnen noemen. Het is wel het type voorstel waarbij in de praktijk pas blijkt of het goed werkt. Wat betekent dat nou: eerst een aantal maanden in een vaststellingsregister? En dan?
Er komen nu drie soorten bijzondere registers.
1. Er zijn de tijdelijke registers. Dit politieregister is aangelegd met het oog op de uitvoering van de politietaak in een bepaald geval. Je ziet een bepaald patroon van criminaliteit. Je hebt een bepaalde groep daders of verdachten op het oog. Misschien zijn het nog niet eens verdachten.
2. Dan noem ik het register zware criminaliteit. Dit politieregister is aangelegd met het oog op a. misdrijven zoals omschreven in artikel 67 Wetboek van Strafvordering, b. misdrijven waarop een gevangenisstraf van acht jaar of meer staat of c. bij AMvB te omschrijven misdrijven.
3. Dan is er nog het door mij eerder genoemde vaststellingsregister. Dit politieregister is aangelegd met het doel vast te stellen of de geregistreerde straks kan worden opgenomen in het register zware criminaliteit.
Het register zware criminaliteit is nu nog een punt van debat. In de wet wordt aangegeven met welk type delicten dit register kan worden gevuld. De eerste twee categorieën zijn duidelijk. Ik noemde deze zojuist. De derde categorie is niet duidelijk: misdrijven bij AMvB te omschrijven. Deze derde categorie kan de facto het hele wetsvoorstel onderuithalen. Je probeert immers met dit wetsvoorstel enige beperking aan te brengen en te reguleren wie in welk register terecht mag komen. Vervolgens maak je een heel mooie achterdeur waardoor je al het andere, dat je misschien ook nog wel eens wilt, binnenlaat. In feite worden daarmee de reikwijdte en het doel van de wet gedelegeerd aan de Kroon. En dat is slechts een deel van de wetgevende macht. Als je zulke kritiek hebt, is het bij wet regelen de koninklijke weg. Eerlijk gezegd, heb ik geaarzeld: moet ik dat niet willen? Moet het niet gewoon bij wet worden geregeld? Voeg aan het derde lid maar een aantal delicten toe waarbij je het aan je water kunt voelen dat zij een reden kunnen zijn om in de bijzondere politieregisters opgenomen te worden. Uiteindelijk heb ik daar niet voor gekozen zoals blijkt uit het amendement dat ik heb ingediend omdat een algemene maatregel van bestuur toch iets meer flexibiliteit geeft. De ervaring leert helaas dat er ook wel eens modes zitten in delicten. Sommige delicten komen ineens in de aandacht. Er ontstaat, begrijpelijk, echte maatschappelijke onrust. Je wilt daarop dan zo snel mogelijk reageren. Een algemene maatregel van bestuur gaat wat sneller dan een wetsvoorstel. Omdat het de reikwijdte van de wet betreft, vind ik wel dat het een algemene maatregel van bestuur moet zijn die voorgehangen moet worden aan de Kamer. Dit is vervat in het amendement op stuk nr. 9.
In algemene zin geldt dat de Registratiekamer belast is met het toezicht op de uitvoering van de wet. Daaronder valt ook het toezicht op de beheerder. Dat kan zijn de burgemeester, maar ook de minister van Justitie in het geval van het Korps landelijke politiediensten. Straks is het wellicht de minister van Binnenlandse Zaken. De beheerder dient voor de juiste werking van het register te zorgen. De beheerder is eindverantwoordelijk voor de beveiliging, alsmede voor de inhoud en het gebruik van het register. Tevens dient hij maatregelen te treffen ter bevordering van de juistheid en de volledigheid van de gegevens. Gegeven het rapport van de Algemene Rekenkamer rijst de prangende vraag hoe de verantwoordelijkheid waargemaakt wordt. Ik hoor hier graag een reactie van beide bewindslieden.
Dan is er nog een belangrijke kwestie. Niet duidelijk is of ook wordt geregistreerd hoe de informatie is verkregen. In de memorie van toelichting staat dat het kabinet dit overlaat aan de beheerder en het OM, onder het motto dat zij uit de fouten in het verleden hebben geleerd. Een belangrijke bevinding van de parlementaire enquêtecommissie was juist dat niet beoordeeld kon worden of de informatie rechtmatig was verkregen. Om het huiselijk te zeggen: de CID werkte als een soort van witwasfabriekje van informatie. Daarbij is ook geconstateerd dat er geen enkele uniformiteit aanwezig is tussen de registers van de verschillende CID's. Daarom heeft de fractie van de PvdA in het verslag voorgesteld dat het wetsvoorstel wellicht kan worden verbeterd door in een artikel een formeel criterium op te nemen dat tegelijkertijd met de informatie dient te worden geregistreerd. Ik noem het criterium zoals genoemd door de parlementaire enquêtecommissie: informatie kan alleen worden opgenomen indien er tevens de herkomst bij wordt vermeld en op welke wijze de informatie is verkregen. Zo'n bepaling heeft dus twee voordelen. Je kunt achteraf vaststellen of die informatie rechtmatig is verkregen – een formeel wettelijk vereiste – en het bevordert de gelijksoortigheid van de verschillende registers. Dan hoeft niet iedere beheerder het wiel opnieuw uit te vinden. De regering heeft daarop geantwoord dat zo'n wettelijke bepaling niet nodig is, omdat datgene wat door de politie wordt verricht of bevonden ten doel heeft te worden gebruikt in een strafprocedure. Daarom zal de politie telkens moeten voorzien in een zodanige registratie van gegevens dat zo doeltreffend mogelijk kan worden gereageerd op een verzoek van de rechter tot nadere verantwoording van hetgeen is verricht of bevonden. Maar met permissie, die benadering is toch echt veel te vrijblijvend. Die eis gold altijd al. Ook toen heeft de politie daarmee op een andere manier gewerkt. Achteraf hebben wij moeten vaststellen dat de CID's omgekeerd werken: een soort witwasfabriekje van informatie. Dat vinden wij ongewenst. Die fout moeten wij niet opnieuw willen maken. Vandaar het amendement op stuk nr. 8.
De heer Van de Camp (CDA):
Het valt mij op dat het amendement zich uitstrekt tot alle bijzondere registers. Ik kan mij voorstellen dat wat mevrouw Kalsbeek zegt, alleen betrekking heeft op het register zware criminaliteit. Nu pak ik even het vaststellingsregister. In de stukken noemt de VVD het een voorportaalregister. Beperk je niet ontzettend de mogelijkheden van de opsporingsambtenaren, als je op voorhand alle eisen ten aanzien van alle registers ook vastlegt voor het vaststellingsregister?
Welke schijnzekerheid creëert mevrouw Kalsbeek ten aanzien van het vaststellingsregister? Want als ik opneem 'informatie verkregen door agent eerste klas Van de Camp, tijdens werkzaamheden op straat', heb ik aan het amendement voldaan. Het zegt nog niets over de vraag of ik iemand lijfelijk heb aangeraakt.
Mevrouw Kalsbeek-Jasperse (PvdA):
Dat is zo. Voor het vaststellingsregister is het volgens mij van belang, want je kunt vanuit het vaststellingsregister promoveren naar het zwacri-register. Als je in het vaststellingsregister niet aangeeft hoe je aan je informatie komt, en vervolgens als eis stelt dat er een tweede aanwijzing moet zijn voordat je kunt promoveren naar het volgende register, moet je dat eerste toch ook hebben. Anders weet je niet of het tweede wat voorstelt, als u begrijpt wat ik bedoel.
De heer Van de Camp (CDA):
Dat begrijp ik. Ik zou mij juist kunnen voorstellen dat de eis die u in het amendement hebt vastgelegd, wordt beperkt tot de overheveling naar het register zware criminaliteit. Je kunt de informatie uit het vaststellingsregister toch opwaarderen, door met naam en toenaam een argument, enz. te geven?
Mevrouw Kalsbeek-Jasperse (PvdA):
Nee. Op een dag krijg je informatie, die interessant is, maar waar je nog niet genoeg mee kunt. Die komt terecht in het vaststellingsregister. Als je daar in maart achterkomt, lijkt het mij handig om er even bij te schrijven hoe je erachterkomt. Waarom? Stel dat je in september een ander gegeven krijgt, dat het noodzakelijk maakt om de gegevens uit het vaststellingsregister te promoveren naar het register zware criminaliteit. Dan moet je toch weten welke aanleiding er was in maart? Waarom zou je het overigens niet doen? Wat is er tegen? Je lokt als het ware alleen maar uit. Je schept een gelegenheid die je niet zou moeten willen scheppen.
De heer Van de Camp (CDA):
Het gaat in hoge mate om aanpak van zware criminaliteit. Er komen, om even met de oude grijzeveldregisters te spreken, allerlei signalen binnen. 'Jan beweegt in wijk A, Piet beweegt in wijk B; dat is waarschijnlijk een hiërarchische structuur', enz. enz. Dat zijn losse elementen, die je verzamelt gedurende zes maanden of, als het aan de fractie van het CDA ligt, twaalf maanden. Op een gegeven moment ga je die opwaarderen. Ik ben dan zo bang dat wij de schaduwregisters, die in het wetsvoorstel zo deftig de bedrijfsprocessystemen heten, blijven houden als er voor het vaststellingsregister al heel snel allerlei formele criteria worden benoemd. Ik zeg niet dat er geen naam bij mag, maar als alles, zoals u wilt, op voorhand al wordt geanalyseerd, wordt het vaststellingsregister meteen een afspiegeling van het register zware criminaliteit. Dan bereik je het omgekeerde.
Mevrouw Kalsbeek-Jasperse (PvdA):
Dat lijkt mij helemaal niet. Ik begrijp oprecht niet wat ertegen is. Op een dag krijg je informatie, vermoedens of ideeën, of je neemt wat waar. Het is onvoldoende om er de vinger achter te krijgen en om het meteen in het register zware criminaliteit te zetten. Je wilt het echter wel onthouden. Het vaststellingsregister is het oude opschrijfboekje, om het zo te zeggen. Je wilt het niet vergeten. Wat is er dan in vredesnaam tegen om de bron van de informatie aan te geven? Als het een observatie is, is het een observatie. Als je het hebt gehoord van Pietje Jansen, dan heb je het gehoord van Pietje Jansen. Prima, schrijf dat op! Waarom niet? Wat is daar in vredesnaam tegen?
Het omgekeerde kan het geval zijn. Het kan informatie zijn die je ietsje beter wilt afschermen dan de informatie die in het bedrijfsprocessysteem terechtkomt. Omdat je die wilt afschermen, moet je het in het andere register kunnen zetten. Anders schrijf je het namelijk helemaal niet op. Als je de informatie betrouwbaar en goed wilt houden, zet je de herkomst erbij. Daar is volgens mij niets tegen. Het is overigens ook in overeenstemming met wat de parlementaire enquêtecommissie zelf wilde. De nadelen zie ik echt niet. Als je je computer eenmaal hebt opgestart en je aan het intikken bent, kun je ook de herkomst erbij tikken.
De heer Van de Camp (CDA):
Ik probeer het nog één keer. Het gaat mij met name om de zin in de toelichting: 'Naast het voordeel dat achteraf kan worden vastgesteld dat informatie rechtmatig is verkregen bevordert het tevens de gelijksoortigheid van de verschillende registers.'
Dat impliceert – zo heb ik het althans gelezen – dat je op voorhand al de rechtmatigheid moet aangeven bij opname in het vaststellingsregister.
Mevrouw Kalsbeek-Jasperse (PvdA):
Dat heeft te maken met het voorgaande punt. De beheerders moeten nagaan of de informatie goed is, deugt en betrouwbaar is.
De heer Van de Camp (CDA):
Dat is wat anders dan rechtmatig.
Mevrouw Kalsbeek-Jasperse (PvdA):
Maar dat staat er ook niet. Het bevordert tevens de gelijksoortigheid van de verschillende registers.
De heer Van de Camp (CDA):
Nee, ik sla aan op 'rechtmatig'.
Mevrouw Kalsbeek-Jasperse (PvdA):
Dan verandert u nu van argument. Dat mag, maar het is wat anders. Het spijt mij zeer, maar het is van belang. Ook met onrechtmatig verkregen informatie in een vaststellingsregister kun je later niks.
De heer Van de Camp (CDA):
Dat zeg ik niet, ik ben er vóór dat alle informatie in het vaststellingsregister uiteindelijk rechtmatig is, maar dat is niet altijd op voorhand te zeggen.
Mevrouw Kalsbeek-Jasperse (PvdA):
Dat begrijp ik niet. Bij een ongeoorloofde inkijkoperatie gaat het om informatie die onrechtmatig verkregen is.
De heer Van de Camp (CDA):
Maar als je ziet wat er nu in de grijze registers staat, dat is rijp en groen door elkaar.
Mevrouw Kalsbeek-Jasperse (PvdA):
Dat wilden wij ook niet meer, in die mate.
De heer Van de Camp (CDA):
Maar wel in de zin van divers, want anders heb je geen vaststellingsregister nodig. Als je op voorhand de eis stelt dat alle informatie die erin terechtkomt rechtmatig is, dan beperk je de functie van dat register onnodig, denk ik. Vandaar dat ik u vraag waarom u het niet tot het zwacri-register beperkt.
Mevrouw Kalsbeek-Jasperse (PvdA):
Rechtmatig verkregen? Met permissie, wij hebben het nu toch over de politie? Wij verwachten toch niet dat de politie onrechtmatig verkregen informatie probeert te vergaren? Dat is toch volstrekt in tegenspraak met alles wat wij met dit wetsvoorstel en in de conclusies van de parlementaire enquêtecommissie bedoelden? Je hebt informatie nodig om criminaliteit te kunnen bestrijden en je stelt eisen aan de manier waarop de politie aan die informatie komt. Je zou ook een wildweststaat kunnen stichten en de politie alle mogelijke middelen kunnen toestaan om aan informatie te komen, maar dat willen wij niet. Wij willen dat de politie rechtmatig informatie vergaart, dus waarom zouden wij dat niet gewoon opschrijven? Al was het maar om het later te kunnen bewijzen of aannemelijk te kunnen maken.
Daarmee kom ik op uw tweede punt: het wordt wel opgeschreven, maar het kan wel heel anders gegaan zijn dan het opgeschreven wordt. Dat klopt, het helpt niet tegen fraude. Als een agent iets opschrijft wat niet waar is, dan staat er een leugen. Daar kan ik niets aan doen, maar ik denk dat de kans daarop kleiner is dan wanneer hij het niet behoeft op te schrijven.
De heer Van de Camp (CDA):
Met uw intenties en alle argumenten daaromheen ben ik het eens, maar de informatie waarover ik beschik, leert mij dat niet op voorhand te zeggen is of alle informatie die zich thans in de grijze CID-registers bevindt, rechtmatig is verkregen. Er wordt bijvoorbeeld ook wel naderhand toestemming gegeven tot nadere huiszoeking, nadere observatie enz.
Mevrouw Kalsbeek-Jasperse (PvdA):
Dat is precies de reden waarom het wel moet. U zegt gewoon dat er met die grijze registers geknoeid is.
De heer Van de Camp (CDA):
Nee...
Mevrouw Kalsbeek-Jasperse (PvdA):
Jawel, want u zegt dat niet zeker is of die informatie rechtmatig verkregen is. Dat is toch hetzelfde? Dat is inderdaad niet zeker en dat willen wij nu juist voorkomen. Wij willen gewoon dat de informatie die de politie heeft, fatsoenlijk, regulier, rechtmatig is verkregen. Natuurlijk kan alleen de rechter het eindoordeel geven, maar een politieagent weet heel goed wat wel mag en wat niet mag. En politieagenten willen in de regel niet buiten hun boekje gaan, daar ben ik van overtuigd. Zij schrijven dus keurig op hoe zij aan hun informatie komen.
De heer Van de Camp (CDA):
Wij praten nu over een vaststellingsregister en over grijze CID-registers. Er is een groot verschil tussen geknoei en een wildweststaat – daar ben ik absoluut niet aan toe – en het vastleggen van informatie waarvan de status nog onduidelijk is. Of die informatie rechtmatig is verkregen, is niet altijd bij de eerste vastlegging in het register bekend.
Mevrouw Kalsbeek-Jasperse (PvdA):
Ik snap niet waarom ik er niet in slaag om het u uit te leggen.
De heer Van de Camp (CDA):
Dat komt doordat ik net zo eigenwijs ben als u, maar dat is een heel ander verhaal...
De heer Dittrich (D66):
Misschien helpt het als ik mevrouw Kalsbeek een vraag stel, voorzitter. Volgens mij vraagt zij naar twee dingen, namelijk de herkomst van de gegevens en de wijze waarop ze verkregen zijn. In de wetstekst zelf komt dus helemaal niets over rechtmatigheid te staan. En heeft mevrouw Kalsbeek in haar toelichting niet opgenomen 'naast het voordeel dat achteraf kan worden vastgesteld dat de informatie rechtmatig is verkregen'? Zit de heer Van de Camp er dus niet helemaal naast met zijn argumentatie, als hij mevrouw Kalsbeek aanwrijft dat de politieman al meteen bij het invoeren van de gegevens moet weten of ze rechtmatig verkregen zijn, omdat hij zelf zegt dat dat achteraf beoordeeld moet worden?
Mevrouw Kalsbeek-Jasperse (PvdA):
Ik kan die vraag volmondig met ja beantwoorden.
De heer Rouvoet (RPF):
Maar dan heb ik een probleem, want in het amendement van mevrouw Kalsbeek wordt voorgesteld een zin toe te voegen aan artikel 4, tweede lid, van de wet. In het artikel dat er al staat, is al wel degelijk het woord 'rechtmatig' opgenomen. Het is namelijk al in de wet geregeld dat er in de registers alleen maar informatie mag komen die rechtmatig is verkregen. Mevrouw Kalsbeek plakt er een zin aan vast. Ik zeg dit niet alleen tegen de heer Van de Camp, maar ook tegen de heer Dittrich. In de wet wordt wel degelijk gesteld dat informatie er alleen in mag als zij rechtmatig verkregen is. Ik versta het amendement zo, dat mevrouw Kalsbeek dat in het algemeen wil operationaliseren door de eis van herkomst en de wijze van verkrijging.
Mevrouw Kalsbeek-Jasperse (PvdA):
Precies, want je kunt dan checken of de informatie rechtmatig is verkregen. Daar gaat het om. Het is zo simpel als het maar kan zijn, volgens mij.
Dan de vraag of de praktijk wel uit de voeten kan met het wetsvoorstel. In het verslag bij het wetsvoorstel heb ik een aantal praktijkgevallen voorgelegd. Daarbij heb ik gevraagd wat in zo'n casus wel of niet mag. Het is een abstract wetsvoorstel en je moet toch weten hoe het in de praktijk uitwerkt. In het antwoord van het kabinet is wel het een en ander verhelderd, maar niet alles. Er vielen mij een paar dingen op in het antwoord.
In reactie op een aantal casusposities is een nogal voorzichtige benadering gekozen. Ik geloof dat het een beetje een benadering van achter het bureau is. De garage waarin wiet geteeld wordt, is een voorbeeld. Waarom kan in zo'n geval niet gewoon een onderzoek ingesteld worden? De zaak waarin een koerier vermoedt dat er kinderporno wordt gemaakt in een bepaald pand, is een ander voorbeeld. Volgens het antwoord van het kabinet zijn enerzijds de aanwijzingen te gering om een onderzoek in te stellen, maar kan anderzijds op scholen toch eens nagevraagd worden of er iets aan de hand is. Eerlijk gezegd hoop ik dat de politie wat voortvarender te werk gaat in dit soort situaties. Ik vind het antwoord van het kabinet een beetje dubbelhartig. Maar vooruit, het is erg voorzichtig.
Uit de antwoorden van het kabinet op de verschillende casusposities komen een paar belangrijke vragen naar voren. Allereerst rijst de vraag wanneer de CID en de bijzondere politieregisters in beeld komen en wanneer volstaan kan worden met het bedrijfsprocessysteem (BPS), dus met de dagelijkse boekhouding van de politie. In de memorie van toelichting staat op bladzijde 8 dat tips, meldingen en constateringen die niet worden bevestigd, na verloop van relatief korte tijd moeten worden geëvalueerd en geschoond. De ratio hierachter is dat het BPS anders een verkapt register voor gevallen van zware criminaliteit zou worden. So far, so good. Maar dan. Om te beginnen is van belang wat de bron is van de informatie die in het BPS is opgenomen. Als dat een anoniem telefoontje is, is het BPS prima. Maar wat nu als de bron een persoon is die bekend is bij de politie, maar die niet als aangever c.q. getuige bekend wil worden? Dan zou die informatie toch niet in het BPS opgenomen moeten worden. Ten eerste niet omdat dan de afscherming niet echt goed gegarandeerd is en ten tweede niet – dat is misschien nog belangrijker – omdat eigenlijk het fundament wegvalt onder het verantwoord runnen van informanten, als wordt toegestaan dat buiten de CID personen die de politie wél kent, anoniem informatie kunnen verstrekken. Immers, een en dezelfde persoon kan dan tegelijkertijd informant én tipgever zijn, zonder dat de politie dit weet. Die persoon kan dus zowel het BPS voeden als de CID. In het ene geval wordt hij niet gerund, maar in het andere geval wel. Ik denk dat hierover duidelijkheid moet bestaan. In het antwoord op de voorbeelden is die duidelijkheid naar mijn mening niet gegeven. In de antwoorden wordt echt gesuggereerd dat het BPS zo'n persoon kan afschermen – dat wordt betwijfeld door iedereen die het BPS kent – dan wel dat het anoniem mag. Dat veroorzaakt de ongewenste situatie die ik zonet schetste. Hierover moet omwille van de politiepraktijk echt meer duidelijkheid ontstaan. Dan moet er ook even goed nagedacht worden over de vraag hoe die duidelijkheid verstrekt wordt. Het is tegenwoordig helaas verboden om met ambtenaren te spreken, maar mijn indruk is desalniettemin dat er toch behoorlijk wat onduidelijkheid bestaat over de manier waarop men hiermee moet omgaan in de praktijk. Het zou kunnen zijn dat het iets te maken heeft met opleiding, bijscholing en dergelijke.
Voor het BPS geldt dat niet bevestigde informatie betrekkelijk snel verwijderd zou moeten worden. In abstracto klinkt dat heel aardig. Maar hoe werkt dat in de praktijk? Ik geef een voorbeeld. Naar aanleiding van een melding van overlast gaat de politie naar een pand toe. Er worden een man en een vrouw aangetroffen. De relatie is onduidelijk, maar de politie heeft het sterke vermoeden dat de vrouw mishandeld is door de man. Zij weigert aangifte te doen en zij verklaart dat zij is gevallen. De politie noteert de personalia en maakt van het incident melding in het BPS. Na vier maanden wordt de informatie verwijderd, zoals het hoort. Er zijn namelijk geen aanvullende gegevens die de verdenking tegen de man bevestigen. Na zes maanden wordt de vrouw dood aangetroffen in de bewuste woning. Zij blijkt niet gehuwd te zijn. Verder zijn er geen aanknopingspunten. Een agent herinnert zich het incident van enige maanden daarvoor. Hij raadpleegt het BPS, maar vindt helemaal niets meer. Is dat wat wij willen? Kunnen wij scherper zijn? Ik realiseer mij dat er geen makkelijke antwoorden zijn te geven, want je kunt mensen niet oneindig in het BPS laten zitten. Er zijn echter casusposities waarin het heel vervelend is als de informatie zoek is.
Dan nog een laatste punt. Gegevens die niet voor opneming in het register zware criminaliteit, het vaststellingsregister of enig ander politieregister in aanmerking komen, dienen uit deze registers te worden verwijderd, in die zin dat zij niet meer mogen worden verstrekt voor operationeel gebruik. De gegevens mogen dan weer wel bewaard worden voor beheersdoeleinden. Wij hebben gevraagd bij de schriftelijke voorbereiding, welke garantie er nu is dat deze gegevens in een later stadium toch niet op de een of andere wijze zullen worden gebruikt, bijvoorbeeld om nadere informatie te verkrijgen, en of het nodig is dat die gegevens in volle omvang voor de beheersdoeleinden worden gebruikt. We hebben voorgesteld om gegevens die niet meer mogen worden gebruikt, te anonimiseren. Het anonimiseren van deze gegevens verkleint de kans aanmerkelijk dat de beheersregisters oneigenlijk worden gebruikt. De regering neemt gedeeltelijk onze suggestie over, namelijk daar waar het gaat om verder gebruik van gegevens als beleidsinformatie. Aan de andere kant wordt de afhandeling van klachten over de politie, bijvoorbeeld bij de Nationale ombudsman, door het anonimiseren van die gegevens te zeer bemoeilijk, zo zegt het kabinet. Het klinkt op zichzelf wel redelijk, maar het blijft onduidelijk hoe die zaak uiteindelijk is geregeld, zeker als je het afzet tegen het eerdere voorbeeld dat ik gaf over het verwijderen van informatie uit het BPS. Daarover verkrijg ik graag een nadere uitleg van de minister.
De heer Rouvoet (RPF):
Voorzitter! Ik zal het woord voeren mede namens de fracties van GPV en SGP.
Mijnheer de voorzitter! De wenselijkheid van een wettelijke regeling voor de CID-registers lijkt mij onomstreden. Ik verwijs kortheidshalve naar de aanbevelingen van de enquêtecommissie en het daarover gehouden debat, waarbij het vooral ging om zaken als de oncontroleerbaarheid van wat en vooral ook wie er nu in die registers wordt gestopt: onduidelijkheid over de criteria, de bewaartermijnen, het verstrekkingenregime en dergelijke. Daarnaast kwamen er bedenkingen, zeker vanuit de Kamer, maar ook vanuit de enquêtecommissie, over het aantal CID-subjecten en grijzevelders, waar uitvoerig over gesproken is. Het lijdt geen twijfel dat ten opzichte van de huidige, verbrokkelde regelgeving – de CID-regeling, de Wet politieregisters, het Besluit politieregisters – dit wetsvoorstel een grote verbetering inluidt. Een klein vraagje heb ik wel in dit verband. Het is mij misschien ontgaan, maar ik ben ervan uitgegaan dat het Besluit politieregisters in het verlengde van dit wetsvoorstel zal worden ingetrokken. Of zie ik dat helemaal verkeerd? Ik vond het niet expliciet in de stukken. Graag verkrijg ik een bevestiging.
De hoofdlijn van het wetsvoorstel is dat er een regeling wordt getroffen voor de registratie van zachte informatie ten behoeve van de opsporing. Met andere woorden: voor wat betreft de CID-registers wordt de afweging tussen een doelmatige uitvoering van de politietaak en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer vormgegeven. Daartoe komt er dan deze paragraaf inzake bijzondere politieregisters, met een uitgewerkte regeling voor opslag en verstrekkingen, gedifferentieerd naar de onderscheiden registers.
Ik wil graag een, misschien wat relativerende opmerking maken en deze is wat mij betreft ook wel van toepassing op toekomstige wetgeving. Als ik het zo mag zeggen: wetgeving is nodig, maar wetgeving is ook niet alles. Ik bedoel daarmee het volgende. Er is een samenhang tussen de door de enquêtecommissie onderkende en door de Kamer onderschreven drievoudige crisis: een normeringscrisis, een organisatiecrisis en een gezagscrisis. Dat betekent ook dat de aanpak van die drievoudige crisis in samenhang moet gebeuren: een goede wetgeving, een goede organisatie en een adequate gezagsuitoefening. Als we de organisatie- en de gezagscrisis niet ook te boven weten te komen, als het, met andere woorden, niet tussen de oren van alle politie- en justitiemensen komt te zitten dat de opsporing in alle opzichten integer, rechtmatig en toetsbaar moet zijn – kortom, dat deze volgens de regelen der kunst moet plaatsvinden –, dan kan alle wetgeving niet wegnemen dat de crisis in de opsporing niet zal zijn overwonnen. Zeker als het gaat om de integriteit van de registers en de controle erop: we kunnen dat nog zo goed regelen, maar als we die andere twee crises niet weten te overwinnen, dan zal dat ons uiteindelijk niet brengen wat we ervan verwachten. Die opmerking wilde ik wel gemaakt hebben.
Voorzitter! Ik wijd een paar woorden aan de onderscheiden registers, eerst aan het register zware criminaliteit. De regering volgt de enquêtecommissie en, in het verlengde daarvan, de Kamer gedeeltelijk voor wat betreft de aanpassing van het criterium inzake CID-subject. Ik ben het graag eens met de constatering dat de omvang van het aantal geregistreerde CID-subjecten – dat waren er begin 1996 zo'n 60.000 – niet alleen noopt tot bezinning op het criterium zelf, maar ook tot een betere handhaving van het aldus heroverwogen criterium. De regering schrijft zelfs: het is de bedoeling dat het aantal geregistreerde personen in bijzondere politieregisters wordt gereduceerd. Nu vind ik eerlijk gezegd de omvang van de kaartenbak geen doel op zichzelf, maar ik zou toch willen vragen of er van de kant van de minister een indicatie kan worden gegeven, waar we aan moeten denken, gelet op de weerstand van de Kamer tegen die 60.000. Wat zou een aanvaardbare omvang van de kaartenbak zijn?
Voorzitter! Het wetsvoorstel voegt aan de aanbeveling van de enquêtecommissie inzake misdrijven voor het CID-criterium de zeer zware misdrijven met straffen van acht jaar of meer toe, zonder dat daarvoor het criterium georganiseerd verband geldt. Nu een wettelijke regeling wordt getroffen, is het terecht dat daarbij niet alleen gedacht wordt aan misdrijven die het exclusieve werkgebied van de enquêtecommissie vormden – waarbij immers als constitutief element het georganiseerd verband is opgenomen – maar dat in meer algemene zin wordt gekeken naar de ernst van de misdrijven die opslag van gegevens in het zwacri-register rechtvaardigen. Het gaat dan om moord, doodslag, verkrachting en afpersing. Dat zijn althans de voorbeelden die genoemd worden.
Over de kwestie van de bij AMvB aan te wijzen andere misdrijven, artikel 1, onder k, derde punt, is in de schriftelijke voorbereiding veel gewisseld. Zojuist heeft mevrouw Kalsbeek er ook het een en ander over gezegd. Men zal zich herinneren dat onze fracties zich terughoudend betoonden ten aanzien van deze mogelijkheid om het doel van dat zwacri-register bij AMvB nader te bepalen. Dat is een mogelijkheid die is opgenomen als oplossing van een probleem dat was gesignaleerd door het korpsbeheerdersberaad, de raad van hoofdcommissarissen, het college van PG's en in hun spoor ook de Raad van State. Nu heeft de regering nog eens uiteengezet dat in zo'n AMvB, op uitvoeringsniveau, alleen maar misdrijven kunnen worden opgenomen die voldoen aan de wettelijke vereisten. Dat wil zeggen, ze moeten zijn omschreven in artikel 67, lid 1, Wetboek van Strafvordering en ze moeten, gezien hun aard of de samenhang met andere door de verdachte begane misdrijven, een ernstige inbreuk op de rechtsorde opleveren. Eerlijk gezegd voel ik nog steeds enige aarzeling met betrekking tot de route, maar ik heb, net als mevrouw Kalsbeek, gezocht naar een betere route en ik heb die niet gevonden. Dat betekent dat, mede door de verzekering die de regering geeft, onze fracties zich neerleggen bij de route van de AMvB, hoewel wij dat geen fraaie oplossing vinden. Het gegeven dat er een algemene evaluatiebepaling is opgenomen in artikel 30a, hetgeen de regering in dat verband ook aanvoert, doet ons echter deze weg mee gaan. Wel wil ik nog weten of het de bedoeling is dat die AMvB tegelijk met de wet in werking treedt. Ik heb namelijk begrepen dat er nog advies zal worden gevraagd aan de Registratiekamer. Ook wil ik weten of het opnemen van de bijlage bij het wetsvoorstel impliceert dat met de behandeling en straks wellicht met de vaststelling van dit wetsvoorstel, ook de materiële inhoud van de AMvB de facto door het parlement wordt vastgesteld. In die bijlage staat immers wat er ongeveer in de AMvB wordt opgenomen en dat zou kunnen betekenen dat de inhoud van de AMvB door het parlement wordt vastgesteld. Als dat het geval zou zijn, lag het dan niet voor de hand om toekomstige AMvB's – dat zijn geen wijzigingen maar nieuwe AMvB's die, naar ik hoop, niet al te frequent zullen zijn – aan het parlement voor te leggen? Inmiddels is er echter een amendement van de PvdA verschenen waar ik graag naar verwijs, want die gedachte leefde ook bij mij.
Voor de misdrijven die een ernstige inbreuk op de rechtsorde opleveren, noemt de memorie van toelichting op pagina 6 handel in harddrugs – ik vroeg mij af waarom daar ook niet grootschalige handel in softdrugs is genoemd; dat had van mij best gemogen en misschien kan de minister daarop reageren –, mensenhandel, wapenhandel en witwassen. Dat laatste vond ik interessant, want wij hebben in ander verband een heel lange discussie gehad over de vraag of witwassen als afzonderlijk delict strafbaar moet worden gesteld. Dat is niet gebeurd. Is dit nu misschien een indicatie dat de minister van mening is dat dit wel moet gebeuren of heb ik echt iets gemist? Ik zou het zeer met de minister eens zijn, want ik leefde al langer met die gedachte. Kan de minister daarop reageren, want op dit moment staat dit feitelijk onjuist opgenomen in de opsomming. Ik zou graag zien dat het wel juist werd, want wij kunnen het als afzonderlijk misdrijf goed gebruiken.
Wat de categorie van personen van wie gegevens mogen worden opgenomen betreft, heb ik aarzelingen bij groep C. Dat zijn de personen die in een bepaalde relatie staan tot ofwel verdachten van misdrijven vóór het register is aangelegd, ofwel personen ten aanzien van wie er een redelijk vermoeden bestaat dat ze betrokken zijn bij het beramen of plegen van dergelijke misdrijven. Aan wie moeten wij precies denken? Gaat het om kennissen, de tuinman en de chauffeur van Al Capone? In de stukken is sprake van contacten, getuigen, aangevers, slachtoffers én van informanten en politie-infiltranten. Blijkens de nota naar aanleiding van het verslag kan een contact ook een kennis zijn. Misschien zie ik het verkeerd, maar ofwel een contact lijkt zelf niet helemaal koosjer en dan is het vaststellingsregister de aangewezen route om de gegevens van deze Boris Boef in spe vast te leggen, ofwel met de betrokkene zelf is niets aan de hand maar hij staat wel in contact met iemand die de belangstelling van de politie geniet. Dan is het de vraag of opneming van zijn persoonsgegevens in het zwacri-register eigenlijk wel voor de hand ligt. Hebben we dat nodig of kan dan worden volstaan met het vaststellingsregister dan wel een tijdelijk register? De VVD- en de CDA-fractie hebben hierover vragen gesteld in het verslag, maar de beantwoording is voor mij niet helemaal duidelijk. Ik zou graag een nadere reactie op dit punt horen. In de nota naar aanleiding van het verslag wordt het namelijk heel duidelijk gezegd: 'Registratie van gegevens ten behoeve van operationeel gebruik in het register zware criminaliteit kan slechts plaatsvinden omtrent personen ten aanzien van wie in ieder geval een redelijk vermoeden bestaat van betrokkenheid bij zware criminaliteit. Registratie van gegevens omtrent personen ten aanzien van wie dit vermoeden nog niet bestaat – en daar hebben we het volgens mij over bij deze categorie C – kan verder alleen plaatsvinden in een vaststellingsregister of in een tijdelijk register.'
Volgens mij bevestigt dit mijn visie op die twee registers. Het lijdt geen twijfel dat, zoals het er hier staat, in de nota naar aanleiding van het verslag die categorie C onder de tweede volzin valt en dus alleen in een vaststellingsregister of een tijdelijk register kan worden opgenomen. Mijn vermoeden dat er op zijn minst een sterke overlap zit tussen de door mij bedoelde categorie personen en de personen in het vaststellingsregister, wordt gevoed door het gegeven dat het verstrekkingenregime voor beide categorieën weer gelijk is. Ik wijs in dit verband op artikel 13a, lid 2, eerste volzin. In ieder geval lijkt het mij dat beide categorieën momenteel als grijzevelders zouden worden aangeduid. Klopt dat? Het lijkt mij overigens ook dat de term 'personen die in een bepaalde relatie staan' wettelijk een open formulering inhoudt. In de memorie van toelichting kunnen er weliswaar vele zinnige dingen over worden gezegd, maar ik vind het als wettelijke aanduiding een heel open formulering. Ik krijg graag een reactie op dit voor mij toch heel belangrijke punt.
Voorzitter! Over 'georganiseerd verband' heb ik nog twee korte vragen. Nu het begrip 'zware criminaliteit' wat betreft de registers ruimer wordt opgevat dan de definitie in het rapport van de enquêtecommissie, waarin het bestanddeel 'georganiseerd verband' juist heel belangrijk was, rijst de vraag of de in de praktijk gehanteerde term 'zwacri' – bijvoorbeeld bij zwacri-officieren – nog spoort met deze term in de Wet politieregisters. Met andere woorden: hebben we het straks bij zwacri-officieren over zware, georganiseerde criminaliteit of leidt deze wetswijziging voor hen tot een taakuitbreiding? Krijgen wij hier straks een spraakverwarring over? Is het in de tweede plaats niet van belang om meer duidelijkheid te verschaffen over de term 'georganiseerd verband', gelet op de ontwikkelingen rond artikel 140 Wetboek van Strafvordering? Ik wijs er in dit verband op dat ook de Raad van State aandringt op een wettelijke definiëring. Hoe is de afgrenzing en welke betekenis heeft de omschrijving van 'georganiseerd verband' als 'een vast verband of als wisselende verbanden, die deel uitmaken van de georganiseerde criminaliteit' voor de toepassing van artikel 140 Wetboek van Strafrecht? Het viel mij op dat de regering in de nota naar aanleiding van het verslag stelt dat niet te snel besloten zal kunnen worden dat sprake is van georganiseerde criminaliteit. Toen bekroop mij de gedachte dat dit vele voetbalfans als muziek in de oren zal klinken. Ik heb nog een korte vraag over de protocolplicht. Wie kunnen wel en wie kunnen nu niet als 'vaste gebruiker' worden beschouwd? Dat is mij uit de stukken niet duidelijk geworden.
Voorzitter! Wat betreft het vaststellingsregister zou ik kunnen herinneren aan het standpunt van de enquêtecommissie over de noodzaak tot het vervallen van het grijzeveldregister. In de motie op stuk nr. 54 heeft de Kamer een andere opvatting kenbaar gemaakt waar de regering zich begrijpelijkerwijze op beroept. Ik zal mij daarbij moeten neerleggen. De term 'vaststellingsregister' vind ik overigens niet sterk, maar anders dan mijn collega's zal ik mij niet wagen aan een alternatief. Ik heb er wel over nagedacht, maar ik heb geen betere suggestie, al vind ik het benadrukken van het voorportaalkarakter nuttig want dat is precies het punt waar het grijzeveldregister onder andere op ontspoorde. Het was een doel in zichzelf geworden.
Wat betreft de verstrekkingen ben ik het ermee eens dat hier geen verstrekkingen voor operationeel gebruik kunnen plaatsvinden, tenzij de gegevens zelf een redelijk vermoeden van een strafbaar feit opleveren. Dat lijkt mij terecht, want de daarin opgenomen informatie is minder betrouwbaar en dus moet de bescherming van de persoonlijke levenssfeer zwaarder wegen. Welke waarborgen zitten er nu precies in wat de Kamer heeft vastgesteld als het vrij automatisch promoveren van het ene register naar het zwaardere register? Is dat voldoende afgedekt? Ik kan daar niet goed greep op krijgen, temeer daar pagina 8 van de memorie van toelichting nogal vaag is over wat nu precies die aanvullende gegevens kunnen zijn die opname in het zwacri-register kunnen rechtvaardigen. Dus welk soortelijk gewicht heeft die additionele informatie? De enquête heeft ons nu juist geleerd dat al heel gauw wordt gedacht: dit is een nieuw gegeven en dus is opname in het CID-register gerechtvaardigd. Zo'n handelwijze zou zich weer voor kunnen doen en dat zou ik zeer betreuren.
Een andere belangrijke vraag: waarom wordt niet op enigerlei wijze aangegeven wiens namen nu wel en wiens namen niet in het vaststellingsregister kunnen voorkomen? Waarom is niet gehandeld overeenkomstig artikel 13a, lid 1? Nu is alles heel open. Ik heb eigenlijk dezelfde vrees als mevrouw Kalsbeek: hebben we niet een aantal openingen laten bestaan waardoor het beoogde resultaat niet dichterbij komt? Misschien kan de minister mijn zorgen op dit punt wegnemen.
Met het gestelde in artikel 13c ben ik het eens. Weliswaar had ik enkele prachtige formuleringen bedacht, maar omdat ik het met dit artikel eens ben, zal ik om des tijds wille hier niet bij stilstaan. Wel wijs ik erop dat de bestuurlijke rechtshandhaving met dit artikel niet wordt bestreken. Daarom de vraag wat de stand van zaken is bij het project BIBOB, Bevordering integere besluitvorming openbaar bestuur.
De heer Van de Camp (CDA):
Voorzitter! De heer Rouvoet sprak over de gewenste overeenkomst tussen het vaststellingsregister en het register zware criminaliteit. Als hij die zoveel op elkaar wil laten lijken door bijvoorbeeld de omschrijving van het register zware criminaliteit te gebruiken bij de omschrijving van het vaststellingsregister, is mijn vraag welk onderscheid er tussen die twee registers nog zou zijn?
De heer Rouvoet (RPF):
U zegt dat ik de omschrijving van het ene register wil betrekken bij de omschrijving van het andere. Ik kan mij niet herinneren dat ik daarover de afgelopen tien minuten heb gesproken.
De heer Van de Camp (CDA):
U zei dat u de omschrijving van artikel 13a wilt gebruiken bij artikel 13b.
De heer Rouvoet (RPF):
Ik wil daar niet precies dezelfde formulering gebruiken. Bij artikel 13a wordt gezegd wiens gegevens ongeveer in het zwacri-register kunnen zitten. Daarbij worden drie categorieën genoemd. Daarmee is een indicatie gegeven. Je weet dan: dit soort mensen moeten op zijn minst wat gepresteerd hebben om in dat register te komen. Je zou eigenlijk kunnen denken aan functie-eisen voor opneming in het register. Zoiets doen wij niet bij het vaststellingsregister, waarover artikel 13b gaat. Daar laat men alles open. In feite kan dus ieders naam daarin voorkomen. Destijds was dat een van de bezwaren. Ieder die toevallig een hele of halve crimineel in wording aan de telefoon heeft gehad, diens naam kan daarin komen. Men kan wel stellen: dat is niet zo erg, want na zes maanden verdwijnt je naam weer uit dat register; maar dat weten we juist weer niet zeker, want we weten niet hoe zwaar de additionele informatie moet zijn waarmee je alsnog in het zwacri-register komt. Voor u het weet, zit u ook in zwacri-register, mijnheer Van de Camp. Nou, dat wil ik graag voorkomen.
Voorzitter! Ik wil nog iets zeggen over het toezicht op de bijzondere politieregisters. Ik neem aan dat dat heel duidelijk geregeld is. Wat mij tijdens de enquête zeer bevreemdde, is dat hoewel het Besluit politieregisters op dit punt heel duidelijk is, de ene CID-officier destijds in de veronderstelling leefde dat hij geen toegang had tot CID-registers, terwijl zijn collega regelmatig zelf in de registers zat te grasduinen. Nu is glashelder hoe dat zit. Zo hoort dat ook.
Het amendement van mevrouw Kalsbeek op stuk nr. 8 gaat over de herkomst van gegevens en de wijze van verkrijgen. Men zal begrijpen dat dat amendement mijn sympathie heeft. Uiteraard moet ik daarover nog met de andere fracties praten. Het amendement heb ik nog maar net gezien, maar in ieder geval sta ik er sympathiek tegenover. Dat houdt ook verband met de duidelijk Kamerbrede wens om af te komen van de geheime en gesloten trajecten en methoden. Dit is daartoe een bijdrage. Ik zie het amendement als het operationaliseren van de eerste volzin van artikel 4, lid 2, en dat lijkt mij zeer wenselijk. Al rijst nog wel even de vraag waarom men dit alleen voor de bijzondere politieregisters wil. Artikel 4, lid 2, eerste volzin, heeft betrekking op alle politieregisters en niet alleen op de bijzondere, maar over deze verfijning zouden wij nog eens kunnen spreken. Daarnaast ben ik natuurlijk benieuwd naar het oordeel van de regering over de uitvoerbaarheid. Het voorgestelde brengt namelijk wel iets met zich.
Voorzitter! Dan wil ik nog een opmerking maken met betrekking tot de schoning van de registers. Het enige schimmige gebied dat ik nog waarneem, betreft de omstandigheid dat gegevens die kortstondig zijn geregistreerd en niet worden bevestigd door aanvullende gegevens na pakweg drie maanden verwijderd dienen te worden en dan dus niet meer kunnen worden verstrekt voor operationeel gebruik, maar nog wel mogen worden bewaard voor beheersdoeleinden. Doen zich hierbij geen ongewenste openingen voor voor oneigenlijk gebruik? Maar tegelijk kom ik hiermee bij mijn eerste relativerende opmerking: dit hangt ook samen met de vraag hoe de organisatie en de cultuur bij politie en justitie op dat punt zullen zijn.
Voorzitter! Ik kom toe aan een, misschien flauwe slotopmerking. In de memorie van toelichting las ik over de noodzaak van voorlichting: 'Gezien de complexiteit van de materie is goede voorlichting onontbeerlijk. Dit is ons ook gebleken uit de adviezen over dit wetsvoorstel.' Dat zou gemakkelijk als kritiek op de kwaliteit van de ontvangen adviezen kunnen worden gezien, maar ik neem aan dat het zo niet bedoeld is.
Vanavond vond ik bij mijn post een knipselkrant met een artikel uit de Staatscourant van 23 oktober jl. over een regeling opsporingsinformatie regionale politiekorpsen. Ik heb het zo gauw niet kunnen bekijken en ik hoor graag of het raakt aan dit wetsvoorstel. Zo ja, dan vraag ik de ministers of sprake is van afstemming op de gewijzigde wet.
De heer Dittrich (D66):
Voorzitter! Wanneer in de volgende eeuw zal worden teruggekeken op het justitie- en politiebeleid van de jaren negentig van de 20ste eeuw, zal de crisis in de opsporing en het toezicht daarop het meest in het oog springende onderwerp zijn. De parlementaire enquête opsporingsmethoden heeft tot een groot aantal conclusies geleid. Eén daarvan was dat het bijzonder ondoorzichtig was op welke gronden persoonsgegevens van mensen die al dan niet verdacht werden van een misdrijf, in het zogenaamde CID-register en het grijzeveldregister werden opgenomen. Er stonden ongeveer 60.000 mensen geregistreerd, een aantal dat naar beneden moest. Ook het toezicht op de desbetreffende registers faalde. Daarom is het goed dat wij vandaag dit wetsvoorstel bespreken. Het komt aan de bezwaren van de enquêtecommissie en van de Tweede Kamer op deze aspecten van de crisis in de opsporing tegemoet.
Het wetsvoorstel bekijkend, valt het mij op hoe ingewikkeld en moeilijk te doorgronden het leerstuk van de bijzondere politieregisters is. De fractie van D66 ziet de voorstellen van de regering als een poging om staande te blijven op de evenwichtsbalk tussen het doeltreffend kunnen uitoefenen van de politietaak en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de burgers. Een groot aantal organisaties is bij de voorfase betrokken geweest. Ik noem de korpsbeheerders, de raad van hoofdcommissarissen, het openbaar ministerie, de Orde van advocaten en de Registratiekamer. Het lijkt erop alsof deze organisaties zich alle in het wetsvoorstel kunnen vinden. De fractie van D66 leidt daaruit af dat de praktijk met het wetsvoorstel uit de voeten zal kunnen. Dat neemt niet weg dat wij als Tweede Kamer kritisch naar de inhoud moeten kijken. Een van de lessen uit de parlementaire enquête was nu juist dat organisaties die zich met de opsporing bezighielden, bepaalde grenzen hadden overschreden en dat de politiek, inclusief de Tweede Kamer, daarop niet voldoende alert had gereageerd.
Dat gezegd hebbend, ben ik de regering er erkentelijk voor dat in de nota van wijziging alsnog de bepaling is opgenomen dat binnen vijf jaar na inwerkingtreding van de wet en vervolgens elke vijf jaar verslag aan de Tweede en Eerste Kamer zal worden uitgebracht over de doeltreffendheid van de wet en over de effecten van de bepalingen met betrekking tot de bijzondere politieregisters in de praktijk. Op zichzelf is dit belangrijk, maar ik vraag mij af of een termijn van vijf jaar niet erg lang is. In zo'n periode kan namelijk bijzonder veel misgaan. Ik kan mij voorstellen dat gekozen wordt voor een periode van drie jaar. Zijn de ministers tot zo'n wijziging bereid?
In het register zware criminaliteit, het vaststellingsregister en de tijdelijke registers kan zachte informatie worden opgenomen. Het kan gaan om een gerucht of een roddel. Zoiets kan diep ingrijpen in de persoonlijke levenssfeer van de genoemde, die zich misschien van geen kwaad bewust is. Voor de uitoefening van haar taak moet de politie kunnen beschikken over allerlei informatie. Dat kan variëren van openbaar tot geheim en van vaststaand tot onbetrouwbaar. Omdat het echter gaat om zeer gevoelige informatie die burgers in verband brengt met criminaliteit, vindt D66 het met het oog op de bescherming van de persoonlijke levenssfeer noodzakelijk dat helder wordt vastgelegd hoe met de verschillende soorten informatie wordt omgegaan. Daarom heb ik met name over de regeling rond het vaststellingsregister nog enkele vragen. Ik sluit mij overigens aan bij de opmerking dat de benaming van dat register onduidelijk is. Wij zouden liever spreken van 'vast te stellen'-register. Het gaat namelijk eigenlijk om een register waarin informatie staat waarvan nog moet worden beoordeeld wat daarmee moet gebeuren.
Een registratie dient steeds binnen een bepaalde termijn tot de vaststelling te komen of er voldoende aanwijzingen zijn voor betrokkenheid bij zware criminaliteit, die tot een promotie zou kunnen leiden. Het gaat hier om tips, om meldingen die nog niet door andere bronnen kunnen worden bevestigd. Ik ben blij dat er een nota van wijziging is gekomen waarin die periode van maximaal zes maanden is opgenomen. Dat stond daarvoor niet in de wetstekst. Ik stond dan ook al op het punt een amendement voor te bereiden, toen ik zag dat het in de nota van wijziging stond. In dit verband kan ik meteen tegen de heer Van de Camp, die een amendement heeft ingediend waarin de periode van zes maanden wordt opgehoogd naar twaalf maanden, zeggen dat D66 daar absoluut geen voorstander van is. Wij vinden dat binnen die zes maanden beoordeeld moet worden of informatie gepromoveerd kan worden naar het register zware criminaliteit. Als dat niet zo is, moet die informatie vernietigd worden, zoals ook in de stukken staat. Ik reageer hier zo op, omdat ik mij nog het debat kan herinneren dat ik in 1996 met mevrouw Kalsbeek heb gevoerd over de grijzeveldregisters. D66 nam toen het standpunt in dat het niet nodig was dat daar in de nieuwe situatie een speciaal register voor zou komen. Dat is ook de reden waarom D66 tegen de motie-Kalsbeek heeft gestemd. Gelezen hebbend het wetsvoorstel en de beperkingen, ook in het verstrekkingenregime en dergelijke, zijn wij ervan overtuigd dat er zo'n 'vast te stellen'-register moet zijn, maar om het op te rekken naar een periode van twaalf maanden, gaat ons te ver.
Ik heb nog een aantal vragen over dat register. Op pagina 24 van de nota naar aanleiding van het verslag antwoordt de regering op vragen van D66 dat het vaststellingsregister bedoeld is als een register, waarin kortstondig gegevens worden geregistreerd die nog niet in aanmerking komen voor registratie in het register zware criminaliteit. De verhouding tussen het vaststellingsregister en de kortstondige registratie van persoonsgegevens is D66 nog onduidelijk. In de memorie van toelichting meldt de regering op pagina 8 dat de regelingen rond de kortstondige registratie nog moeten worden aangepast. Na verloop van ongeveer drie maanden na de eerste opname, zo staat er, moet worden bekeken of de opslag van gegevens voor operationeel gebruik nog gerechtvaardigd is. Het zal immers niet zo mogen zijn dat er een aparte mogelijkheid gaat ontstaan dat de kortstondige registratie van persoonsgegevens uitloopt in een langdurige opslag van zachte informatie, zonder dat daarvoor de normen en de extra waarborgen gelden die zijn opgenomen in de regelingen rond dat vaststellingsregister. In de nota naar aanleiding van het verslag vermeldt de regering op pagina 8 dat zij erop vertrouwt dat de beheerders van de kortstondigeregistratiesystemen – dat zijn dus niet de vaststellingsregisters – ervoor zullen zorgen dat hun systemen bij de inwerkingtreding van deze wet zodanig zullen zijn aangepast dat zij in overeenstemming zijn met de dan geldende regels. Ik moet zeggen dat dat de fractie van D66 echt als te mager voor komt. Bij de inwerkingtreding van deze wet moeten die systemen ook daadwerkelijk in overeenstemming zijn gebracht met de nieuwe regels. Het moet dus als het ware een resultaatsverplichting zijn. Zeker gelet op de achtergronden van de parlementaire enquête vind ik een goed vertrouwen uitspreken zonder meer, onvoldoende. Ik vraag de minister dan ook morgen in zijn beantwoording te bevestigen dat hij ervoor in kan staan dat die kortstondige registers bij de inwerkingtreding van deze wet zullen zijn aangepast. Ik kan nu alvast aankondigen dat, als het antwoord daarop onbevredigend is, ik overweeg een motie op dit punt in te dienen.
Voorzitter! Dan de derde categorie van misdrijven die behoren bij het register zware criminaliteit. Daar is door voorgaande sprekers al uitgebreid op ingegaan. Ik wil dan ook volstaan met te zeggen dat D66 het amendement van mevrouw Kalsbeek op stuk nr. 9 steunt. Wij denken dat een voorhangprocedure in elk geval iets beter is dan de situatie die door de regering wordt voorgesteld.
Dan kom ik nu te spreken over het punt van de gedeelde verantwoordelijkheden en het toezicht daarop. Eindverantwoordelijke voor de inhoud van en de gang van zaken rond alle registers is de korpsbeheerder. Hij oefent die verantwoordelijkheid in nauwe samenspraak uit met het openbaar ministerie. Op zichzelf vindt D66 dat een moeizame constructie, zeker omdat beide weer een vetorecht toekomt. Maar wij hebben kennisgenomen van de mededeling van de regering dat zowel de politie als het openbaar ministerie die verdeling van de verantwoordelijkheden voldoende adequaat vindt. Daar gaan wij dan ook van uit, maar de beheerder van de politieregisters moet een reglement opstellen waarin allerlei zaken rond de registers worden geregeld, zoals de verwijdering van de gegevens. De vaststelling van het reglement op basis van artikel 10 van de Wet politieregisters kan pas door de beheerder geschieden nadat hij toestemming heeft verkregen van het openbaar ministerie. Wij vinden het vreemd dat de wijze waarop het openbaar ministerie en de korpsbeheerders invulling zullen geven aan dat toezicht op de inhoud en de werking van de bijzondere politieregisters per regio kan verschillen. Volgens de regering is het reglement van het register de plaats bij uitstek om de specifieke procedures in op te nemen. Dat staat op pagina's 27 en 28 van de nota naar aanleiding van het verslag. Onze vraag is of hier niet nieuwe problemen door zullen ontstaan. Als die registers er zo verschillend uit gaan zien, hoe kan er dan een eenduidig beleid gevoerd worden? Dat eenduidig beleid vindt de Kamer nu juist zo wenselijk. Bestaat niet het gevaar dat als de aanpak van die informatie zo verschillend kan zijn, bijvoorbeeld in de ene regio wel iets wordt opgenomen en in de andere regio niet en dat er dan een verschuiving van informatie plaatsvindt? Als dan het reglement de plek bij uitstek is om dit soort afspraken te maken over de werking van zo'n register, is het dan niet zaak dat er een modelreglement wordt ontworpen dat in beginsel voor alle regio's zou moeten gelden? Wellicht kan daar in een specifieke situatie iets van afgeweken worden. In elk geval waarborgt dat zoveel mogelijk uniformiteit.
Voorzitter! Er is uitvoerig bij interruptie gedebatteerd over het amendement van mevrouw Kalsbeek op stuk nr. 8. Gelet op de achtergronden van de parlementaire enquête heeft D66 sympathie voor dat amendement. De beheerder heeft immers de eindverantwoordelijkheid en hij moet ook instaan voor de rechtmatigheid van de in de registers opgenomen gegevens. Dus de problemen die collega Van de Camp in het interruptiedebat opwierp, zijn voor een deel achterhaald. Er is in de wetstekst namelijk opgenomen dat de beheerder in moet staan voor de rechtmatigheid van die gegevens.
Voorzitter! Tot slot nog twee opmerkingen. De eerste betreft de bijzondere opsporingsdiensten. Ook zij kunnen bijzondere politieregisters aanleggen. Die registers moeten dan voldoen aan de vereisten van artikel 13c. In het regeerakkoord is afgesproken dat bekeken wordt of aan de veelheid van bijzondere opsporingsdiensten een halt moet worden toegeroepen en of het aantal bijzondere opsporingsdiensten moet worden teruggebracht. Afgesproken is dat de minister van Binnenlandse Zaken over die overgebleven diensten de verantwoordelijkheid zal dragen. Uitgaande van artikel 13c, de leden 3 en 5, waarin de minister van Justitie expliciet wordt genoemd, vraag ik mij af of die wetstekst wel juist is. Mijns inziens zou eerder de minister van Binnenlandse Zaken moeten worden genoemd. Ook daar krijg ik graag een reactie op.
Voorzitter! Papier is geduldig. Degenen die in de praktijk met de persoonsgegevens werken, moeten beseffen waarom ook de wetgever het zo belangrijk vindt dat er beperkingen worden opgelegd. Als die beperkingen door de politiemensen in de praktijk als knellend worden ervaren zonder dat zij het belang inzien van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, dan valt in de toekomst niet uit te sluiten dat gegevens zullen worden geregistreerd in strijd met de regels die wij nu afspreken. Ik vind het daarom goed dat de Registratiekamer de werking van de bijzondere politieregisters in de praktijk steekproefsgewijs zal controleren.
Voorzitter! Ik rond af. Wij vertrouwen erop dat deze ministers ons, mochten hun tussentijds geluiden ter ore komen dat de wet toch niet zal worden nageleefd zoals wij hier met zijn allen afspreken, daarvan ook tussentijds meteen op de hoogte stellen, los van het feit of rapportage om de vijf jaar of om de drie jaar plaatsvindt. Wij vertrouwen erop dat de vinger aan de pols wordt gehouden. Nogmaals, met de controlerende taak van de Registratiekamer aan onze zijde hoeft het op zichzelf niet zo'n vaart te lopen. Wij moeten echter wel alert blijven.
De heer De Wit (SP):
Mijnheer de voorzitter! Ik wil mijn bijdrage aan dit debat beginnen met het volgende citaat: 'CID-informatie blijkt in de praktijk vaak een ongeregeld ratjetoe aan informatie. Er vindt, goede uitzonderingen daargelaten, te weinig analyse plaats van verkregen informatie. Het aantal van 70.000 ingeschreven CID-objecten en grijzeveldsubjecten doet vermoeden dat veel personen ten onrechte staan ingeschreven'. Dit citaat is, zoals men weet, afkomstig uit het eindrapport van de parlementaire enquêtecommissie opsporingsmethoden.
Naar aanleiding van die parlementaire enquête en de resultaten van het onderzoek van de commissie-Van Traa is het huidige wetsvoorstel nu voor behandeling in de Kamer aan de orde. Naar de mening van de SP-fractie is het interessant om de conclusies van de commissie-Van Traa op dit onderdeel nog eens uit de kast te halen en te kijken op welke wijze in dit wetsvoorstel daarop wordt ingegaan.
Ik wil om te beginnen ingaan op het vaststellingsregister, voorheen het grijzeveldregister genoemd. Ook ik wil mij aansluiten bij de litanie van sprekers die hun bedenkingen over het woord 'vaststellingsregister' hebben uitgesproken. Ik heb de discussie rond de regeringsverklaring meegemaakt. De heer Melkert had daar het woord 'houtskoolschets' bedacht. Misschien zou een 'houtskoolregister' een suggestie zijn, omdat het aardig spoort met het idee dat je na korte tijd de informatie eruitveegt. Dat kan bij houtskool heel gemakkelijk.
De enquêtecommissie heeft in het eindrapport geadviseerd om de categorie grijzeveldsubjecten op te heffen. De SP-fractie heeft indertijd de bevindingen van de enquêtecommissie ondersteund. Ik weet dat een motie tot behoud van de zogenaamde grijzeveldregisters in de Kamer een meerderheid heeft gekregen. Het is daarom niet verrassend dat in dit wetsvoorstel een regeling voor het vaststellingsregister is opgenomen. Desalniettemin wil ik toch nog eens proberen nut en noodzaak van het vaststellingsregister opnieuw aan de orde te stellen. In het register zware criminaliteit kunnen ook gegevens worden opgenomen van personen van wie een redelijk vermoeden bestaat dat zij betrokken zijn bij het beramen of plegen van misdrijven waarvoor het register is aangelegd. Het criterium 'redelijk vermoeden' is mijns inziens behoorlijk ruim en geeft aan politie en justitie een handvat tot registratie van persoonsgegevens van mensen die geen verdachten zijn. Is het dan nog noodzakelijk om nog een register te hebben met gegevens waarvan moet worden bezien of die te zijner tijd moeten worden overgeheveld naar het register zware criminaliteit? Zal dit feitelijk niet betekenen dat de weg toch weer openstaat om zeer ruim persoonsgegevens op te nemen in een register? En is de vraag naar nut en noodzaak niet des te meer aan de orde waar de voorzitter van de commissie-Van Traa in het debat indertijd heeft aangegeven dat uit het onderzoek van de commissie bleek dat met de zogenaamde grijzeveldsubjecten maar heel weinig werd bereikt? Hoe kan in de praktijk worden voorkomen dat persoonsgegevens uit het vaststellingsregister vrijwel automatisch worden overgeheveld naar het register zware criminaliteit, zoals ook voorheen gebeurde? Maar er is nog meer.
Het register zware criminaliteit, en dus ook het vaststellingsregister, wordt nog meer uitgebreid door de mogelijkheid die het wetsvoorstel biedt door middel van de algemene maatregel van bestuur en de aanwijzing van bepaalde delicten bij algemene maatregel van bestuur. Ook dat druist naar mijn mening in tegen de bevindingen van de parlementaire enquêtecommissie, die juist pleitte voor een restrictieve registratie. Naar aanleiding van kritische opmerkingen van de Registratiekamer heeft de regering in de nota naar aanleiding van het verslag verduidelijkt welke delicten via die algemene maatregel van bestuur kunnen worden aangewezen. Toch blijft op die manier van het bijzondere karakter van het register zware criminaliteit weinig over. Graag hoor ik hierover het oordeel van de minister. Kan hij bovendien ingaan op de verwachting van de Registratiekamer dat het aantal personen dat in het register wordt opgenomen, uiteindelijk toch niet zal slinken? De Registratiekamer stelt mijns inziens bovendien terecht de vraag of de uitbreiding via algemene maatregel van bestuur noodzakelijk is, gelet op de mogelijkheid die het wetsvoorstel biedt tot het maken van tijdelijke registers.
De heer Rouvoet (RPF):
Ik meende dat ik de heer De Wit hoorde zeggen dat de categorie misdrijven die bij AMvB kan worden aangewezen, geldt voor het register zware criminaliteit en dus ook voor het vaststellingsregister. Dat moet een misverstand zijn. Bij mijn beste weten beperkt artikel 1, lid k, onder 3, dat tot het register zware criminaliteit.
De heer De Wit (SP):
Volgens mij heb ik dat niet gezegd. Ik ben het volledig met de heer Rouvoet eens.
De heer Rouvoet (RPF):
De heer De Wit behandelt het in zijn rijtje van bezwaren rondom het vaststellingsregister. Ik vroeg mij even af wat het argument was.
De heer De Wit (SP):
De heer Rouvoet heeft gelijk.
Voorzitter! De Registratiekamer heeft in het wetsvoorstel een adviesrecht gekregen inzake de concept-AMvB. De SP-fractie is benieuwd hoe een en ander in de praktijk zal uitpakken. Naar onze mening zijn er niet alleen ernstige bedenkingen tegen de combinatie van de verschillende categorieën registers. Immers, zoals de enquêtecommissie heeft aangegeven, gaat het niet alleen om de juiste criteria in de wet, maar ook om een correct gebruik en om een regelmatige toetsing. Ook wat dat betreft mist de SP-fractie in dit wetsvoorstel nieuwe voorstellen om het toezicht te verbeteren. Er blijft een gezamenlijke verantwoordelijkheid van de korpsbeheerder en het openbaar ministerie, waarbij de korpsbeheerder de eindverantwoordelijkheid heeft. Reeds in eerdere debatten heeft de SP-fractie aangegeven dat deze verdeling van verantwoordelijkheid mogelijk leidt tot een diffuse situatie. Wat raadt de minister aan indien er een verschil van mening is tussen korpsbeheerder en openbaar ministerie? De enquêtecommissie heeft in haar eindrapport geconcludeerd dat de korpsbeheerders zich onvoldoende bewust waren van hun verantwoordelijkheid voor het beheer van de politieregisters. Welke maatregelen zijn er genomen of zullen genomen worden om dit te verbeteren? Hoe zal het toezicht van de Registratiekamer er in de praktijk gaan uitzien?
De SP-fractie staat kritisch tegenover het huidige wetsvoorstel, maar het is beter dan de situatie die wij op dit moment kennen. Daarmee is bij ons nog niet de vrees weggenomen dat wij over enige tijd toch weer een uitgebreide hoeveelheid mensen opgenomen hebben in registers. Delen de beide bewindslieden die vrees, of zijn zij van mening dat door het huidige voorstel bijvoorbeeld het in de parlementaire enquête naar voren gekomen aantal van 70.000 toch is uitgesloten? Naar onze mening is het een gemiste kans als wij op dit moment niet in staat zijn te voorkomen dat wij weer een uitdijend geheel krijgen aan registers, waardoor wij in de buurt komen van het aantal dat werd genoemd door de parlementaire enquêtecommissie.
De heer Nicolaï (VVD):
Mijnheer de voorzitter! Wij spreken vandaag over een van de vele punten die door de parlementaire enquêtecommissie opsporingsmethoden op tafel zijn gelegd. Het betreft de overvolle en vervuilde bijzondere politieregisters. Er was op dat moment sprake van 60.000 CID-subjecten. Naar aanleiding daarvan zijn thans nieuwe regels geformuleerd voor de naamgeving, de systematiek en de voorwaarden als het gaat om het opslaan, gebruiken en verstrekken van persoonsgegevens. Wij zijn het er allemaal over eens dat dit hard nodig was. Het wetsvoorstel betreft hoofdzakelijk verbeteringen ten opzichte van de oude situatie.
Dat is het positieve bericht. Een meer kritische of negatievere opmerking: wij moeten ervoor oppassen dat het gaat om oude wijn in nieuwe zakken. Terecht zijn de regels – de zakken – vernieuwd. Als ik het goed zie, zijn de inhoudelijke veranderingen beperkt. Op een beperkt aantal plekken zijn de criteria iets stringenter geformuleerd. Het gaat dan vooral om het belang van de privacy. Dat is natuurlijk ook de kern van dit wetsvoorstel. De privacy tegenover opsporing en rechtshandhaving. Wat de VVD betreft, is in het wetsvoorstel het juiste evenwicht gevonden. Het belang van privacy is geen absoluut of statisch gegeven, maar te relateren aan andere belangen. Wij praten hier over de bestrijding van zware criminaliteit. De privacy van iemand die al eerder bij een ernstig misdrijf is betrokken of opnieuw vertoeft in een crimineel circuit, mag en moet in een bepaalde situatie anders worden gewogen dan die van een eerzame burger.
Die beperkte stringentere formulering wordt door de VVD onderschreven. Ook wordt door de VVD onderschreven het opnieuw creëren van een grijs register, tot nu toe geheten het grijzeveldregister. Het gaat het vaststellingsregister heten. De overwegingen daartoe worden door de VVD gedeeld. De politie moet haar werk goed kunnen doen. Een voordeel is ook het kunnen schoonhouden van het register zware criminaliteit.
Mevrouw Kalsbeek-Jasperse (PvdA):
Nu kan ik een klein plagerijtje niet laten. De vorige woordvoerder van de fractie van de VVD bij justitie heeft tegen de motie-Kalsbeek gestemd die ging over het in stand houden van het grijzeveldregister. De heer Nicolaï weet waarschijnlijk wie die vorige woordvoerder was.
De heer Nicolaï (VVD):
Ja. Bij de VVD staat het denken niet stil. Hetzelfde geldt voor de samenstelling van de fractie. De inhoudelijke redenering is nu ook niet anders. De voorwaarden die er nu aan zijn verbonden, maken het acceptabel voor de VVD.
Ik wil in dit verband iets zeggen over het door het CDA aangekondigde amendement. Daarin wordt gesproken over een verlenging van de vernietigingstermijn van zes maanden naar twaalf maanden. Dat ligt niet in de lijn van de VVD, die nog steeds inhoudelijke twijfels heeft over een grijs register.
Wat het amendement van de PvdA om er een voorhang-AMvB van te maken betreft – het gaat om uitbreiding van categorieën die onder zware criminaliteit vallen; het register zware criminaliteit kan ervoor geopend worden – merk ik op dat de overwegingen mij wel aanspreken. Dat neemt niet weg dat zo'n voorhang-AMvB een ongelukkige tussenvorm is. Ik wil eerst de reactie van de regering daarop horen. In dat verband denk ik aan flexibiliteit, het slagvaardig kunnen opereren, waarover mevrouw Kalsbeek sprak.
De overwegingen voor het amendement om de herkomst van de informatie te vermelden, spreken mij aan. Het klinkt ook erg logisch, niet alleen vanwege de rechtmatigheidstoets achteraf, maar ook voor het goed kunnen waarderen van de informatie door de politie zelf. Ook hierop hoor ik graag de reactie van de bewindspersonen.
Dit was wat ik wilde zeggen over de regelgeving. Ik kom nu te spreken over de zorg, die er wel degelijk is bij de VVD. Die geldt niet zozeer de nieuwe zakken van de oude wijn, niet de regels, maar wel de inhoud, de uitvoering van de regelgeving, oftewel de registers zelve. Ik vraag de regering enigszins retorisch of het probleem van de overvolle, vervuilde registers, dat is geconstateerd door de parlementaire enquêtecommissie, niet meer het resultaat is van de uitvoering van de geldende regels en de toepassing van de criteria dan van de regels zelf? Ik denk dat het zo is, maar ik hoor graag hoe het kabinet daarover denkt. Wij krijgen nu een mooier systeem, maar dat neemt de zorgen over de handhaving, over de organisatie van het toezicht, over de toetsing en over de controle niet weg. In de memorie van toelichting wordt daar wel over gesproken, maar eigenlijk beperkt, zelfs te beperkt. Er is een paragraaf over toezicht die daarop betrekking heeft, maar die gaat vooral over de verdeling van de verantwoordelijkheid tussen de beheerder en het openbaar ministerie. De rolverdeling tussen die twee partijen wordt mij niet duidelijk, zeker niet in praktische zin. Wie wordt geacht op welk moment welk initiatief te nemen? Hoe wordt er georganiseerd, door openbaar ministerie en politie? Welke informatie-uitwisseling vindt plaats, welk overleg, enz.?
Gaat het over de controle, zo zeg ik ook een beetje in reactie op de opmerkingen van de heer Dittrich, dan moet wat mij betreft niet te snel naar de Registratiekamer worden verwezen. Die is primair de verantwoordelijkheid van de organisatie zelf, van de politie, in samenwerking met het openbaar ministerie in dit geval. De politie moet in samenwerking met het openbaar ministerie haar werk goed kunnen doen. Je kunt ook zeggen dat de politie haar werk in samenwerking met het OM goed moet doen. Om dat werk goed te doen, is goede informatie nodig. Ik heb begrepen dat de informatiestroom wel de bloedsomloop van de opsporing en de rechtshandhaving genoemd wordt. Dat betekent dat die informatie juist, adequaat en up-to-date moet zijn. Bij een zorgvuldige omgang met informatie staan privacy en opsporing en rechtshandhaving niet meer tegenover elkaar. Zij vallen zelfs samen.
De heer Dittrich (D66):
Ik heb geconstateerd dat zowel politie als openbaar ministerie en korpsbeheerders hebben gezegd dat zij uit de voeten kunnen met de manier waarop dit geregeld is. Ik heb gezegd dat het daarom goed is dat wij de Registratiekamer hebben die dat nog eens controleert. Ik heb niet de indruk gewekt dat wij alleen de Registratiekamer hebben en verder niets.
De heer Nicolaï (VVD):
Ik ben blij dat u het zegt. Dan zijn wij het eens. De Registratiekamer is eerder een soort ultimum remedium. Zij kan niet anders dan licht steekproefsgewijs controle uitoefenen. De organisatie moet dat toch voor zijn rekening nemen.
Hoewel iedereen het er al over heeft gehad, kan ik het niet laten nog iets te zeggen over de regelgeving zelf, namelijk de naamgeving. Dat die niet meer is gerelateerd aan de organisatiestructuur is prima, maar de naam vaststellingsregister is erg ongelukkig gekozen. Gaat het nu ergens over gegevens die niet zijn vastgesteld en waarvan de betekenis al helemaal niet is vastgesteld, dan is het in het vaststellingsregister. Er zijn al suggesties gedaan als voorportaalregister, voorfaseregister enz. Zo kunnen er nog andere namen worden verzonnen. Blijkbaar heeft dit de regering tot nu toe niet overtuigd.
De belangrijkste vragen van de VVD betreffen de uitvoering van de wet. Hoe stelt de minister zich die voor? Er is sprake van privacyaudits, waarbij meteen de Registratiekamer wordt genoemd. In de lijn van wat ik net zei, kan ik mij voorstellen dat politie en OM die samen organiseren. Hoe zou dat eruit kunnen zien? De voorlichting is even genoemd, maar er wordt niet gezegd hoe en door wie die moet plaatsvinden. Wordt ook aandacht besteed aan de attitude van de betrokkenen bij het opslaan, het gebruik en het verstrekken van gegevens? Het schonen van de huidige registers past ook in deze lijst. Hoe en hoe snel gaat dat gebeuren?
Een belangrijk punt dat ik ook niet heb aangetroffen, is dat wij intussen door alle technische mogelijkheden veel meer voorzieningen en wegen hebben om informatie, registers en bestanden naar elkaar te leiden. Dat heeft meteen even zovele risico's. Hoe wordt voorkomen dat netwerken die nu zo keurig bij regelgeving principieel worden gescheiden, niet toch op een of andere manier in elkaar overlopen of onvoldoende beschermd zijn?
Voorzitter! Tot slot. Wij moeten ervoor oppassen ons te zeer op de nieuwe regels te concentreren en te weinig op de uitvoering ervan. En om in de beeldspraak te blijven waarmee ik begon: de zakken worden vernieuwd; dat is mooi, maar nu de oude wijn nog.
De heer Van de Camp (CDA):
Mijnheer de voorzitter! Mijn collega's hebben reeds het nodige gememoreerd van de voorgeschiedenis van het voorstel van wet dat wij nu behandelen. Het is vooral voortgekomen uit de uitkomsten van de parlementaire enquêtecommissie opsporingsmethoden. Er is mede daardoor een duidelijke samenhang met het wetsvoorstel bijzondere opsporingsbevoegdheden en zelfs met het wetsvoorstel wijziging van het gerechtelijk vooronderzoek. Ik sluit mij kortheidshalve aan bij hun beschouwingen.
De CDA-fractie vindt het hoog tijd om deze drie wetsvoorstellen te behandelen, maar wel in een verantwoord tempo. De maatschappelijke realiteit wacht immers niet op het tempo van de wetgever en het justitiële werkveld wil weten waar het aan toe is, en terecht. De ontwikkelingen gaan snel. Naast wetgeving houden wij via de voortgangsrapportage van de reorganisatie van het openbaar ministerie en de voortgangsrapportage van de implementatie van de aanbevelingen van de parlementaire enquête opsporingsmethoden de vinger aan de pols.
Onze fractie kan in hoofdlijnen instemmen met het onderhavige voorstel van wet. Ook wij zijn van mening dat stroomlijning en modernisering van met name de bijzondere politieregisters gewenst is. Voor een effectieve bestrijding van zware criminaliteit is adequate registratie van relevante informatie vereist. Er is gebleken dat een effectief informatievoorzieningssysteem steeds belangrijker wordt. Anderzijds dient de informatie verantwoord verzameld te worden; dat vereist onze democratische rechtsstaat, en terecht.
Bij dit alles zijn immers de privacyaspecten onmiddellijk in het geding. Wij dienen daarbij waakzaam te zijn. Maar tegelijkertijd gaat het hierbij om een van de belangrijkste vragen bij dit voorstel van wet: in hoeverre is er in deze wet een verantwoord evenwicht tussen noodzakelijke informatieverzameling en het belang van de privacy gevonden? Even dreigde een tijd aan te breken waarin het belang van de privacy elke vorm van informatieverzameling kon overvleugelen, maar dit is weer voorbij. Maar kunnen de diverse opsporingsdiensten nu ook in de praktijk voldoende uit de voeten? Wordt er niet een groot aantal formele belemmeringen opgeworpen die de informatieverzameling ernstig bemoeilijken? Wij dienen een nieuw, verantwoord evenwicht te vinden tussen die informatieverzameling en de privacybelangen. Onze definitieve positie zullen wij mede op basis van de door de ministers te geven antwoorden op onze vragen bepalen.
Voorzitter! Een aantal vragen en opmerkingen. Ligt in de gehele benadering van de problematiek – zie ook het wetsvoorstel bijzondere opsporingsbevoegdheden – de nadruk niet te eenzijdig op het registreren van potentiële georganiseerde criminaliteit? Bevat het huidige voorstel van wet voldoende mogelijkheden om individuele criminele carrières te registreren? Helaas hebben individuele, vooral jonge criminelen reeds een 'carrière' achter de rug, voordat zij in de 'echte' georganiseerde criminaliteit gaan participeren.
Tweede vraag: is dan de voorgestelde bewaartermijn van het vaststellingsregister niet te kort? Via de nota van wijziging op stuk nr. 7 hebben wij begrepen dat de informatie uit het vaststellingsregister na zes maanden moet worden overgebracht naar een ander register óf definitief moet worden verwijderd. Is die periode niet te kort om de criminele carrière voldoende in kaart te hebben gebracht? Het overhevelen naar het register zware criminaliteit is immers op zich ook weer een zware beslissing. Ik vind het zo grappig dat mijn collega's zeggen dat het zeker geen twaalf maanden mag zijn, omdat je de mensen dan te lang in het register houdt. Een te snelle overheveling naar het register zware criminaliteit heeft in onze ogen echter ook haar nadelen.
Mevrouw Kalsbeek-Jasperse (PvdA):
Ik begrijp iets niet. Hoezo criminele carrières? Wij zijn toch niet bezig met wetenschappelijk onderzoek of iets dergelijks? Het gaat over onderzoek dat gericht is op de opsporing van strafbare feiten. Wij zijn toch niet aan het onderzoeken wat criminele carrières zijn? Een van de hoofdpunten uit de parlementaire enquête was juist dat informatie niet nodig is omdat het zo leuk is om van alles te weten. Nee, het gaat erom dat informatie gericht is op het opsporen van strafbare feiten.
De heer Van de Camp (CDA):
Bij de voorbereiding van de plenaire behandeling van het wetsvoorstel hebben wij ons er bij de diverse instanties van op de hoogte gesteld hoe zij dit wetsvoorstel ervaren. Daarbij is de opmerking gemaakt dat men de periode waarin men in het vaststellingsregister kan verblijven, te kort vindt om goed te kunnen vaststellen wat er met de desbetreffende man of vrouw aan de hand is.
Mevrouw Kalsbeek-Jasperse (PvdA):
Die zes of twaalf maanden kan mij niet zoveel schelen. Ik heb er straks natuurlijk wel een oordeel over, maar daar gaat het mij nu niet om. Ik heb bezwaar tegen de formulering die de heer Van de Camp gebruikt. Hij sprak over het volgen van criminele carrières. Daar zijn wij niet voor, daar zijn de bijzondere politieregisters niet voor, daar is de politie niet voor. De politie is ervoor om strafbare feiten op te sporen en verdachten voor de rechter te brengen. De politie is er niet om criminele carrières in kaart te brengen.
De heer Van de Camp (CDA):
Ik neem kennis van deze opvatting.
Mevrouw Kalsbeek-Jasperse (PvdA):
Nou even serieus. Ik verbaasde mij net al over de vragen die de heer Van de Camp ging stellen om daarna te bekijken of hij het wetsvoorstel wel zou kunnen steunen. De CDA-fractie heeft zich op bijna alle punten – bijvoorbeeld het doorlaten van drugs daargelaten – achter de aanbevelingen van de enquêtecommissie geschaard. Zij schaarde zich dus ook achter de belangrijke aanbeveling dat de CID's geen informatie verzamelen omdat zij een criminele kaart willen maken, als waren zij sociologische instellingen. Nee, de CID's dienen informatie te verzamelen omdat zij strafbare feiten moeten ophelderen en omdat zij verdachten voor de rechter moeten krijgen. Die hoofdconclusie is door de CDA-fractie onderschreven. Uit die conclusie vloeit die wetsvoorstel voort. Ik begrijp daarom niet waarom de heer Van de Camp nu nog eens gaat afwegen of hij het wetsvoorstel eigenlijk wel kan steunen. Hij heeft daar, bij wijze van spreken, al steun aan gegeven, niet in formele zin, maar wel in materiële zin.
De heer Van de Camp (CDA):
Het lijkt mij goed dat wij in de portee van het plenaire debat nog even de puntjes op de i zetten. Het lijkt mij van belang dat wij het wetsvoorstel hier diepgaand bespreken.
Mevrouw Kalsbeek-Jasperse (PvdA):
Ja, wel de puntjes op de i zetten, maar niet het wetsvoorstel ten principale bediscussiëren. De hoofdkeuze is immers al gemaakt door de CDA-fractie.
De heer Van de Camp (CDA):
Het lijkt mij verstandig dat ik zelf bepaal of de hoofdkeuze al is gemaakt door de CDA-fractie. Ik ben het overigens met mevrouw Kalsbeek eens dat wij geen carrières in de sociologische zin van het woord hoeven te registreren.
Voorzitter! Ik stel nog een vraag over de zogenaamde ondergrens van de zachte informatie in het vaststellingsregister. Wanneer mag zachte informatie worden vastgelegd? Moet er sprake zijn van een gegronde verdenking, een ernstig vermoeden of welke andere omschrijving dan ook? En moet er sprake zijn van een verdenking van een bepaalde categorie misdrijven? Met andere woorden, in hoeverre loopt het vaststellingsregister op voorhand parallel met het register zware criminaliteit? Ik dacht dat ook collega Rouvoet een vraag in deze lijn stelde.
Voorzitter! In dit verband heb ik nog een vraag over het verstrekkingenregime van het vaststellingsregister. Dat regime geldt in onze ogen als buitengewoon strak. Ik stel deze vragen met name om zicht te krijgen op de zogenaamde bedrijfsprocessystemen. Lopen we niet het gevaar dat naarmate het vaststellingsregister niet adequaat functioneert – qua soort gegevens, bewaartermijn en verstrekking –, de rol van de bedrijfsprocessystemen wederom toeneemt en wij derhalve het omgekeerde bereiken van wat we wilden bereiken?
Voorzitter! In hoeverre is het nodig of onnodig bewaren dan wel het onnodig overhevelen van het ene register naar het andere register voldoende gewaarborgd c.q. in hoeverre kan dat worden voorkomen?
De heer Dittrich (D66):
Voorzitter! Nog even een vraag over de vorige vraag die de heer Van de Camp aan de regering heeft gesteld over het gevaar dat het bedrijfsprocessysteem, het mutatieregister, een te grote rol zou kunnen krijgen. Mag ik uit het feit dat hij de vraag aan de minister stelt, afleiden dat hij het eigenlijk met mijn analyse eens is dat het gevaar erin zit dat als de regering er zomaar op gaat vertrouwen dat dit allemaal aan de geldende en de komende regels gaat voldoen, het een veel te magere basis is?
De heer Van de Camp (CDA):
Ja, voorzitter. Dat is precies overigens de vraag die ik wil stellen over het toezicht. Maar ik wil er graag iets op zeggen, omdat de CDA-fractie de invalshoek heeft gekozen van een, om het vrijmoedig te zeggen, ruimhartig vaststellingsregister. Dit om te voorkomen dat er allerlei andere registers blijven bestaan, dat we geen toezicht hebben, dat er angst is voor het vaststellingsregister en gaat u zo maar door. Daarnaast is er de kwestie van het toezicht. Vandaar de vraag: wie ziet er toe op de voorgestelde procedures? Vormen de officier van justitie en de beheerder van de registers een afdoende tandem? Er is immers geen toezicht op een bovenregionaal niveau. Ik denk bijvoorbeeld aan de verhouding tussen de Registratiekamer, op een heel hoog niveau, en het individuele regionale register: moet daar niet wat tussen? De heer Dittrich heeft de suggestie gedaan van een modelreglement, maar er zijn natuurlijk tal van andere oplossingen mogelijk. Ik ben er wel voor dat, om het helder te zeggen, alle registers ongeveer een gelijksoortige opbouw, inhoud, omgang en dergelijke hebben.
De heer Dittrich (D66):
Voorzitter! Nog even terug naar het bedrijfsprocessysteem, het mutatieregister. Als de heer Van de Camp bang is dat dit misschien tot iets uitgroeit wat hij niet wil en als hij daarom meer voor een ruimhartig vaststellingsregister is van een periode van twaalf maanden, houdt het dan in dat hij zegt dat het mutatieregister ingekort zou moeten worden? Nu staat er iets van drie maanden voor. Stelt de heer Van de Camp dat dan voor?
De heer Van de Camp (CDA):
Het gaat me nog niet eens zozeer om de termijn, maar wel om het voorhanden zijn van bedrijfsprocessystemen, want dat is een dermate vaag begrip: dat kunnen allerlei individuele aantekeningen in de computer zijn of andere, zij het geen plaatselijke, activiteiten. Ik ben zo bang dat naarmate we met name het vaststellingsregister meer inperken, de bedrijfsprocessystemen blijven bestaan. Ik zie het, uw vraag concreet beantwoordend, niet zozeer in een tijdsfasering zitten, maar ik zie het meer als een omvangsprobleem.
De heer Dittrich (D66):
Doordat u het vaststellingsregister als het ware qua duur promoveert van zes naar twaalf maanden, waarbij u wel de ongeveer drie maanden van het mutatieregister in stand laat, creëert u eigenlijk alleen maar een extra mogelijkheid, een ruimhartige mogelijkheid, om heel zachte, boterzachte informatie geregistreerd te laten staan. Volgens mij verergert u de kwaal dan in plaats van dat u hem inperkt.
De heer Van de Camp (CDA):
Ja maar dat heeft ook te maken met de inschatting van de opsporing. Ik vind met name in uw bijdrage een buitengewoon optimistisch beeld over constateren, registreren, afboeken of doorboeken. De informatie die wij bij de voorbereiding van de plenaire behandeling hebben verworven, laat zien, zeker als het gaat om georganiseerde criminaliteit, dat het noodzakelijk is om die gegevens gedurende een veel langere periode vast te houden dan de zes maanden vaststellingsregister plus eventueel drie maanden mutatieregister. Nogmaals, het is mijn informatie en die zal ongetwij feld subjectief zijn, maar het is niet meteen helder dat je te maken hebt met een georganiseerd misdaadsyndicaat met hiërarchische structuren met beloningen en dergelijke. Voordat de politie dat goed in kaart heeft gebracht, zijn wij maanden verder. Ik vind de heer Dittrich in dat opzicht te optimistisch.
De heer Dittrich (D66):
Het laatste wat ik daarop wil zeggen, is dat het gaat om heel zachte informatie die ook over burgers kan gaan die op een of andere manier genoemd worden in een bepaalde activiteit zonder dat er ook maar enige link met criminaliteit hoeft plaats te vinden. Daarom is het zo belangrijk dat de regering zegt dat in het kader van de bescherming van de persoonsgegevens er een limiet aan gesteld moet worden.
De heer Van de Camp (CDA):
Voorzitter! Het lijkt mij verstandig als wij morgenochtend van het kabinet horen wat er precies in het vaststellingsregister kan worden opgenomen, want die vraag hangt de hele avond al boven de markt. Omdat wij praten over bijzondere politieregisters, hetgeen al een inperking is ten opzichte van de reguliere opsporingsregisters, ben ik ervan uitgegaan dat het iets te maken moet hebben met georganiseerde criminaliteit. Dat staat volgens mij ook in de memorie van toelichting. Als ik een winkeldiefstal pleeg, kom ik niet in het vaststellingsregister.
Mevrouw Kalsbeek-Jasperse (PvdA):
Maar dat is helemaal niet waar; lees de wet. Er staan drie typen misdrijven waarvoor je terecht kunt komen in het vaststellingsregister en later in het zwacri-register. Dat hoeft niet georganiseerde criminaliteit alleen te zijn. Dat kan ook moord, doodslag, verkrachting, enzovoorts zijn.
De heer Van de Camp (CDA):
Dat ben ik met u eens, maar het omgekeerde wat de heer Dittrich suggereert, namelijk dat het zeer zachte informatie moet zijn over bijvoorbeeld winkeldiefstal, lijkt mij niet van toepassing...
De heer Dittrich (D66):
Ik heb het woord winkeldiefstal niet genoemd. Ik heb gezegd: boterzachte informatie.
Mevrouw Kalsbeek-Jasperse (PvdA):
Het onderscheidend criterium is volgens mij – maar ik laat mij graag corrigeren – dat die bijzondere politieregisters afgeschermd zijn. Het gaat om informatie die niet voor iedereen, ook niet binnen het politieapparaat, toegankelijk moet zijn. Dat is het belang ervan. Je hebt eerst de zachte informatie die in het vaststellingsregister komt en je hoeft niet je zaak, bij wijze van spreken, al klaar te hebben voor de rechter voordat het naar het volgende register kan... Ben je mal! Als je meer aanwijzingen hebt, kan het gewoon in het zwacri-register. Maar als bijvoorbeeld een vrouw uit een huis komt waar een meneer woont die men erg in de kijkerd heeft, dan is dat één aanwijzing en die kan men tijdelijk in het vaststellingsregister parkeren. Wanneer er vervolgens een halfjaar lang niets met die vrouw gebeurt, gaat zij weer uit dat register. Komt zij er nog een aantal keren in, dan sluist men haar door naar het zwacri-register.
De heer Van de Camp (CDA):
Voorzitter! Ik begrijp de emotie van mevrouw Kalsbeek, maar met alle respect, ik baseer mij op een artikel in het Nederlands Juristenblad van 2 mei 1997 van de heren P.M.A. Meesters en J.P.G.M. Verbeek, waar op bladzijde 811 het formeel wettelijk criterium voor registratie wordt aangemerkt: een georganiseerd verband. Ik heb mij ook afgevraagd hoe zich dat verhoudt tot artikel 67 Wetboek van Strafvordering. Vandaar ook mijn vraag: wat is de betekenis van georganiseerd verband en vaststellingsregister?
De heer Dittrich (D66):
Ik wil nog wel even opmerken dat het wetsvoorstel van na die datum is. Het is namelijk ingediend op 17 juni.
De heer Van de Camp (CDA):
Ja, voorzitter, ook dat is mij bekend. Maar bij de verdere analyse van de tekst van de memorie van toelichting hebben wij deze tekst ernaast gelegd en hebben wij geen antwoord gevonden op deze opmerking van beide heren.
Voorzitter! Ik kom nu bij de exacte betekenis van de in de nota van wijziging op stuk nr. 7 nieuw voorgestelde artikel 5a. Bij de CDA-fractie bestaat, in tegenstelling tot de collega's, de indruk dat met dit nieuw voorgestelde artikel aanmerkelijk meer mogelijkheden tot vastlegging van gegevens worden gecreëerd. Het betreft weliswaar niet tot natuurlijke personen herleidbare informatie, maar wel gegevens voor beleidsdoeleinden en beheersdoeleinden. Ik kijk nu weer even naar mevrouw Kalsbeek, want als je niet mag spreken over carrières in de sociologische zin van het woord, dan is het de vraag of de bijzondere politieregisters wel moeten dienen voor beleidsdoeleinden en beheersdoeleinden. Ik verwijs naar pagina 14 van de nota naar aanleiding van het verslag waarin de nota van wijziging wordt toegelicht.
Voorzitter! Het is onze fractie thans nog onduidelijk in hoeverre gegevens over zogenaamde organisatiecriminaliteit in de bijzondere registers mogen worden opgenomen. Dezelfde vraag betreft de gegevens over rechtspersonen.
Op welke wijze wordt de benodigde cultuuromslag van de diverse opsporingsambtenaren bevorderd? Vele Kamerleden en medewerkers in dit huis werken met een zogenaamd blauw schrift. Daarin worden met name tijdens kabinetsformaties belangrijke zaken aangetekend. Dat betreft over het algemeen geen criminele informatie. Het gaat mij dan ook meer om de vergelijking. Denkt de minister van Justitie – en dat heeft enigszins te maken met de vragen van de heer Nicolaï over de uitvoering – nu werkelijk dat het boekje en het potlood bij de echte speurneus definitief tot het verleden zullen behoren? In hoeverre zal derhalve de formalisering van de gegevensregistratie het praktische opsporingswerk belemmeren?
Voorzitter! Hoever is de minister gevorderd met de voorbereiding van de algemene maatregelen van bestuur als bedoeld in artikel 1, waarop mevrouw Kalsbeek een aanvullend amendement heeft ingediend?
Hoe staat het met de praktische voorbereiding van de invoering van dit wetsvoorstel? Ik denk in dit verband aan de informatievoorziening ten behoeve van de diverse beheerders en aan de extra werklast door het schonen van de bestaande registers. Is op enigerlei wijze voorzien in extra financiële middelen om deze extra werklast te kunnen uitvoeren? Een eerste inventarisatie bij ons leidt toch tot de opvatting dat het buitengewoon veel werk is om de bestaande registers te schonen en verantwoord in te richten conform deze wet. Er is al gesproken over 60.000 à 70.000 mensen. Met alle respect, maar zij verdienen het toch dat zij op een nette manier 'verwijderd' respectievelijk 'gehandhaafd' worden. Of komt al dit werk bij het dagelijkse pakket, zoals zoveel extra werk dat de laatste tijd op de diverse mensen afkomt?
Voorzitter! Geheel tot slot wil ik nog een vraag stellen over de relatie tussen dit wetsvoorstel en het recente onderzoek van de Algemene Rekenkamer naar de uitwisseling van recherche-informatie tussen CRI en de politieregio's. Uit dat onderzoek is immers gebleken dat er ook aan de informatiestroom van beneden naar boven een en ander schort.
De algemene beraadslaging wordt geschorst.
De voorzitter:
Beide ministers zullen morgenochtend antwoorden, te beginnen om kwart over tien.
Sluiting 22.40 uur
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/h-tk-19981999-994-1009.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.