Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:

het wetsvoorstel Wijziging van de Elektriciteitswet 1998 ten behoeve van het stellen van nadere regels ten aanzien van het netbeheer en de levering van elektriciteit aan beschermde afnemers (26303)

, en van:

- de motie-Crone c.s. over het verhandelen van certificaten voor duurzame energieproductie (26303, nr. 55).

(Zie vergadering van 23 maart 1999.)

De algemene beraadslaging wordt hervat.

Minister Jorritsma-Lebbink:

Voorzitter! Bij de behandeling van deze wijziging van de Elektriciteitswet in eerste termijn hebben wij nog even met de voorzitter gedebatteerd over de ingewikkelde termen die hierbij af en toe gebruikt worden. Het spijt me ontzettend, maar in dit debat zullen er ongetwijfeld weer een aantal nieuwe termen en nieuw jargon te horen zijn. Om er een paar te noemen: de bakstenen, het GPB, de NMC's, WKK, kWh, tariefdragers, systeemkosten en zelfs de Tilmannkromme. Ik zal proberen op geschikte momenten maar gewoon uit te leggen wat ermee bedoeld wordt, opdat wij voor anderen geen onbegrijpelijke taal gebruiken. Er staat overigens tegenover dat wij ook heel veel leuke beeldspraak hebben kunnen horen, zoals de vierkante cirkel en de snelheid van elektriciteit, waaraan volgens mevrouw Voûte de elektriciteitsbedrijven een voorbeeld zouden moeten nemen bij hun veranderingsproces, op straffe van een schok van het hoogspanningsnet.

Het wetsvoorstel geeft nadere regels voor het beheer van elektriciteitsnetten en voor de levering van elektriciteit aan de beschermde afnemers. Oorspronkelijk was deze wijziging beoogd met een algemene maatregel van bestuur, maar de Kamer heeft gevraagd deze wijziging als wetsvoorstel te behandelen. Het gaat overigens ook om heel belangrijke zaken, zoals de tariefsystematiek, transport en levering en het toezichtprincipe. Inmiddels gaat het ook om de verdeling van de gezamenlijke boedel van de productiesector en de dekking van de niet-marktconforme kosten. Die zal ik vanaf nu NMC's noemen.

Dit geheel blijkt toch nog weer aanleiding te geven tot principiële discussies over marktwerking en liberalisering. Het lijkt er dan ook op dat wij een deel van de behandeling van de Elektriciteitswet van verleden jaar over doen. Ik moet zeggen dat enkele fracties wel erg kort van memorie zijn. Ik heb bijvoorbeeld de heer Van den Akker standpunten horen verkondigen over de eigendom van het hoogspanningsnet die toch echt afwijken van het standpunt dat zijn fractie verleden jaar heeft ingenomen. En overigens was aan het eind van de behandeling van de Elektriciteitswet ook al bekend dat er geen GPB, geen grootschalig productiebedrijf zou komen. Dat kan dus nooit de reden zijn om nu plotseling een ander standpunt terzake in te nemen.

De heer Van den Akker (CDA):

Voorzitter! Maar bij de behandeling van die wet in de Kamer, naar ik meen in april, was nog niet officieel bekend dat er geen grootschalig productiebedrijf tot stand zou komen. Er werd gesproken over bakstenen van 2 mld. die alleen zouden worden vergoed op basis van het tot stand komen van een grootschalig productiebedrijf. In ieder geval waren er in de wet een aantal zaken aangenomen die nu gewoon op hun kop staan. En als je een besluit hebt genomen over een wet met een aantal bepalingen die achteraf niet blijken te kloppen, dan kun je natuurlijk ook andere punten ter discussie gaan stellen. De situatie is immers heel anders dan toen.

Minister Jorritsma-Lebbink:

Zo is het natuurlijk wel, maar het is wat raar als dat wordt onderbouwd met grote principes. Als u nu tot een andere conclusie komt, dan is dat meer een ordinaire geldkwestie, als ik het zo zou mogen noemen, dan een kwestie van principes. U schermt nu met principes, terwijl het eigenlijk alleen maar om geld gaat. Ik kom hier trouwens nog uitgebreid op terug bij het bespreken van de eigendomssituatie, omdat daarover natuurlijk wel het nodige te zeggen is. Overigens was aan het eind van de behandeling wel bekend dat er geen grootschalige productiebedrijf zou komen en bij de behandeling in de Eerste Kamer, waar de CDA-fractie natuurlijk ook een standpunt heeft ingenomen, was dit heel duidelijk bekend. Bovendien zou ook het GPB uiteindelijk geprivatiseerd worden, dus principieel is er niet veel veranderd.

De heer Van den Akker (CDA):

Ik heb ook niet over principes gesproken, alleen over meningen. Schermen met principes is vaak een teken van gebrek aan argumenten, maar wij hebben heel goede argumenten voor onze voorstellen.

Minister Jorritsma-Lebbink:

Ik kom daar dadelijk graag op terug.

De heer Van Dijke (RPF):

Mijnheer de voorzitter! Ik ben het eens met de minister dat we niet moeten proberen die E-wet over te doen. Ik heb ook geprobeerd dat te vermijden en heb daarnaar verwezen. Maar het is niet zo dat ten aanzien van het grootschalig productiebedrijf toen al bekend was dat het niet door zou gaan. Het is zelfs zo geweest dat de stemming mogelijkerwijze nog uitgesteld zou worden om helderheid daarover te krijgen. Toen hebben wij in samenspraak met de toenmalige minister, minister Wijers, gezegd: nee, dat grootschalig productiebedrijf komt er wel; laten we nu maar stemmen; het is niet meer zo dat we daarop zouden moeten wachten. Toen was niet helder, bij de eindstemming, of het grootschalig productiebedrijf er zou komen, ja of nee.

Minister Jorritsma-Lebbink:

Nu, ik ga daar nu verder niet uitgebreid over in debat. In elk geval was het in de Eerste Kamer wel helder en daar is het debat natuurlijk ook uitgebreid gevoerd.

Er is over het wetsvoorstel goed en ook in detail met de vaste commissie voor Economische Zaken gesproken. In het wetgevingsoverleg hebben we over de amendementen redelijk uitgebreid gesproken. Ik heb daar een reactie gegeven en ik kom daar natuurlijk straks nog op terug, omdat de amendementen ook een belangrijke rol spelen. Ik wil wel zeggen dat ik amendementen absoluut geen teken van zwakte vind. Jorritsma-LebbinkSterker, ik meen toch te weten dat wij gezamenlijk de wetgever zijn en dat betekent dat het in een goede medewetgevingssituatie zo is dat de Kamer ook haar inbreng hoort te hebben. Wat dat betreft vind ik het geen teken van zwakte. Sterker nog, er zijn een aantal amendementen waarvan ook tijdens het wetgevingsoverleg bleek dat ik dat een heel duidelijke versterking van de wetgeving vind. Prima, zo hoort het ook te gaan. Ik zou eerlijk gezegd zelf huiverig worden als de minister altijd, welke minister dan ook, in de stress zou schieten op het moment dat er veel amendementen uit de Kamer komen. Nee, het betekent gewoon dat de Kamer volop medewetgever is en die rol ook vervult.

Ik ben ook heel blij dat de Kamer spoed betracht met de behandeling, want dat is wel nodig, omdat we eind juni toch klaar moeten zijn om de voorbereiding van de tarieven voor 2000 te kunnen starten. Dat is in het belang van de kleinverbruikers, en zeker als het wetsvoorstel aangepast is in de zin van een aantal van de amendementen, is dat des te belangrijker. Daarnaast is het overigens ook nodig voor een spoedige aanpak van de verdeling van de bakstenen, want ook daarvoor wordt de wettelijke basis in dit wetsvoorstel neergelegd.

Ik ben tevreden over het wetgevingsoverleg. We hebben een aantal thema's verder uitgediept en ik zei al dat het een aantal amendementen heeft gebracht die een verrijking zijn van het wetsvoorstel. Ik noem met name die over de positie van de eindverbruikers, die daarmee nog explicieter dan wij al hadden gedaan, zijn opgenomen, en voorts die die de tariefsystematiek van de netten verbeteren: het amendement van de heer Crone, waarbij meer ruimte voor tariefprikkels voor decentrale producenten aan de orde is. Ook ten aanzien van de NMC-kosten zie ik een heel duidelijke lijn in het debat en een duidelijke opvatting in deze Kamer. Het is belangrijk om ook juist voor dit onderwerp een brede steun in de Kamer te hebben.

Ik wil graag achtereenvolgens ingaan op: de liberalisering in het algemeen, de internationale ontwikkelingen en de reciprociteit – een onderwerp waar de Kamer sterk aan hecht en ik overigens ook –, de positie van de kleinverbruiker, het toezicht, de tarieven voor het net, de NMC-kosten en de aandelen in het hoogspanningsnet, de relatie met de privatisering, duurzame elektriciteit en WKK, en een aantal losse onderwerpen.

Laat ik beginnen met de liberalisering in het algemeen. Er zijn een aantal fracties in deze Kamer die meer principiële vraagtekens hebben geplaatst bij marktwerking in deze sector: de heer Marijnissen, mevrouw Vos, de heer Van den Berg, de heer Van Dijke en ook de heer Van den Akker. Ik herhaal nog eens: wij kiezen niet voor een ongebreidelde marktwerking. Van ongebreidelde marktwerking in het algemeen ben ik een tegenstander. Ik vind dat marktwerking een instrument is voor de overheid, een instrument om de economie goed te laten werken, waarbij het gaat om een belangrijk stelsel van randvoorwaarden waarbinnen marktwerking mogelijk is. Het uitvoerige wetsvoorstel is daar toch ook wel het bewijs van. Als wij voor ongebreidelde marktwerking zouden zijn, dan zouden we waarschijnlijk wetgeving nauwelijks nodig hebben.

De heer Marijnissen maakt zich zorgen over de oprukkende anglo-saksische invloed; kennelijk komt voor hem het grote gevaar uit het Westen. De markt kent volgens hem geen normen en waarden. Ik vind dat wel een wat al te gemakkelijke uitspraak. Als de klant koning is, bepaalt de klant de normen en de waarden. Daar heb ik overigens het volste vertrouwen in. De klant is een heel slimme persoon tegenwoordig; als het een bedrijf is zeker, maar ook als het individuele consumenten betreft. In het door de heer Marijnissen aangehaalde artikel van prof. De Ru in NRC Handelsblad wordt gesuggereerd dat het protectionistische gedrag van een aantal andere Europese landen voor Nederland eigenlijk een voorbeeld zou moeten zijn. Ik ben het daarmee zeer oneens. De nieuwe bedrijven die succesvol actief zijn op de Nederlandse markt, komen juist niet uit landen met een protectionistische cultuur. Ik noem de Verenigde Staten, het Verenigd Koninkrijk, maar ook en vooral Noorwegen en Zweden. Dat zijn toch keurige landen. Ik meen dat we veel beter offensief op de nieuwe ontwikkelingen kunnen inspelen dan dat we proberen onszelf te verdedigen.

Daar komt bij dat ik het belang van de klant op zijn minst even zwaar vind wegen als het belang van de Nederlandse energiebedrijven. Eigenlijk vind ik de klant belangrijker. Ook buitenlandse bedrijven die zich in Nederland vestigen of die een Nederlands bedrijf overnemen, zorgen wel degelijk voor economische activiteiten in Nederland. Ik mag erop wijzen dat heel wat bedrijven elders op deze aardbol door Nederlandse bedrijven worden overgenomen.

De heer Van Walsem (D66):

Voorzitter! Tot nu toe ben ik het volkomen met de minister eens, maar er dringt zich op dit punt een vraag op, een vraag die de minister voor zichzelf waarschijnlijk al beantwoord heeft. Die vraag is of de overgangsperiode voldoende is om de Nederlandse bedrijven op deze markt een gunstige positie te laten verwerven. Zij hebben namelijk te maken met een achterstandssituatie.

Minister Jorritsma-Lebbink:

Gelet op wat alleen al in de afgelopen weken is gebeurd, heb ik het vermoeden dat de ontwikkelingen sneller zouden kunnen gaan dan wij zelfs op dit moment durven te vermoeden. Ik verwacht dat de bedrijven zich heel snel zullen klaarmaken voor internationale concurrentie. Dat heeft iets te maken met het feit dat nadat het grootschalig productiebedrijf niet tot stand kwam, we geconcludeerd hebben dat het weinig zeker was dat alle bedrijven zelfstandig zouden blijven. Het is jammer dat dit zo is. Dat wil ik niet ontkennen. Ik zou een groot voorstander van de andere situatie zijn geweest en graag gezien hebben dat ze erin geslaagd waren wel een fors bedrijf te creëren dat zelfstandig een positie op de internationale markt kon verwerven. We moeten constateren dat de overheid niet het instrumentarium in handen heeft om het daarheen te leiden en dat deze wens blijkbaar niet door de bedrijven wordt gedragen. Dan moeten er andere oplossingen komen. Mijn indruk is dat die oplossingen er met de grootste vaart zullen komen, overigens wel met een aantal condities en die hebben natuurlijk te maken met dit wetgevingsproces. De Kamer heeft op dit punt natuurlijk een mening, net als ik zelf. De bedrijven moeten namelijk deelnemen aan de oplossing van de problemen die we nog hebben.

Eergisteren is een scherp debat gevoerd tussen de heer Van den Akker en mevrouw Voûte. Ook de heer Van den Berg heeft zich in stevige bewoordingen uitgesproken over de tegenstelling tussen publiek en privaat, waarbij soms een tegenstelling werd gecreëerd tussen nutsfunctie en commercie. Men doet het soms voorkomen dat een bedrijf dat een publieke functie vervult, ook altijd publiek eigendom behoort te zijn. Dat is eigenlijk nooit zo geweest. In ons land zijn er altijd bedrijven geweest die publieke functies uitvoerden, maar toch gewoon private bedrijven waren. Het hangt er dan verder vanaf onder welke condities je die bedrijven hun werk laat doen. Uiteindelijk gaat het natuurlijk om de juiste balans. Het is niet zwart of wit. Ook in het door de heer Van den Berg aangehaalde rapport van de Raad voor het openbaar bestuur wordt expliciet onderscheid gemaakt tussen publieke taken en publieke verantwoordelijkheden.

Het rapport van de raad stelt dat bij marktwerking sprake moet zijn van een omgekeerde bewijslast. Aangetoond moet worden dat uitvoering door de markt voordelen biedt ten opzichte van de bestaande situatie. Ik ben overigens van mening dat daarvan in de elektriciteitssector zonder meer sprake is. Ervaringen met geliberaliseerde markten buiten Nederland tonen dat ook aan. Regulering van het netbeheer is noodzakelijk, omdat het net een functie voor de gehele markt vervult. Daarmee wordt wat vroeger wel werd aangeduid als de nutsfunctie, toch zekergesteld. De netbeheerder moet dan ook een ruim aantal wettelijke taken vervullen en aan een ruim aantal plichten voldoen. Ik noem: de aansluitplicht, de betrouwbaarheid, de veiligheid enzovoorts. Een aparte toezichthouder moet toezien op nakoming van de regels. Daarnaast wordt in de wet heel ruim aandacht besteed aan de bescherming van de kleinverbruiker, het vergunningenstelsel, de prijsregulering en de bevordering van duurzame energie. Ik meen dat we wat dat betreft de discussie van vorig jaar niet geheel moeten overdoen.

De heren Van den Akker en Van den Berg hebben gevraagd of in de huidige Elektriciteitswet niet te veel is uitgegaan van het GPB. Daarbij werd gesuggereerd dat na het mislukken daarvan een compleet nieuwe discussie over de wet nodig is. Ik ben het daar niet mee eens. Tijdens de behandeling hadden wij absoluut geen zekerheid over het welslagen van de GPB-operatie. Ik meen dat de wet een algemeen kader voor marktwerking biedt. Er wordt nu een aantal bepalingen toegevoegd om de bakstenen goed te regelen. Dat is ook nodig, gelet op de nieuwe situatie.

Mevrouw Vos en de heer Van den Berg hebben over het verlies van werkgelegenheid gesproken. De heer Marijnissen had het in nog sterkere termen over prijsverlagingen over de rug van het personeel. Uiteraard zal liberalisering leiden tot meer efficiency, maar dat is ook de bedoeling. Het gevolg daarvan is helaas vaak vermindering van de werkgelegenheid binnen bedrijven. Bedrijven zullen daar overigens zelf oplossingen voor moeten vinden in zorgvuldig overleg met de werknemers. Het gevolg is ook dat consumenten, zowel particulier als industrieel, geld besparen op de energierekening. Dat geld wordt elders besteed en leidt tot economische groei. Hiermee wordt het verlies van arbeidsplaatsen gecompenseerd. Tijdens het wetgevingsoverleg heb ik al aangegeven dat het op grond van ervaringen te verwachten is dat besparingen op de collectieve sector een vliegwieleffect op de economie hebben. Bovendien worden er nieuwe initiatieven op de energiemarkt genomen.

De heer Van Walsem (D66):

Voorzitter! De minister zal het met mij eens zijn dat het een gelukkige omstandigheid is dat, gezien de vergrijzing van het werknemersbestand van de energiebedrijven, de personeelsreductie als gevolg van de liberalisering op een natuurlijke wijze kan verlopen.

Minister Jorritsma-Lebbink:

Dat is waar. Bovendien is er ook sprake van een fasering. Men heeft de tijd om dit probleem goed op te lossen. Ik ga ervan uit dat men er alles aan zal doen om gedwongen ontslagen te voorkomen. Feit is dat de liberalisering minder werkgelegenheid in de sector tot gevolg heeft. Daar moeten wij niet geheimzinnig over doen. Daar staat tegenover dat in de huidige situatie afnemers van producten de inefficiënte bedrijfsvoering betalen en dat is niet correct.

Voorzitter! Alle woordvoerders hebben gevraagd naar de ontwikkelingen op de Europese markt. Ik schets kort de situatie. Daarbij sta ik ook stil bij het Nederlandse importbeleid en de reciprociteitsregels. Ik heb op dit punt enige verwarring bespeurd. Ik ga graag in op mogelijk door mij te nemen maatregelen in geval van gebleken marktbelemmeringen in andere landen.

De Europese markt is sterk in beweging. De richtlijn is nieuw en moet in alle lidstaten worden geïmplementeerd. In een aantal landen is men nog bezig met de wetgeving en dat brengt onzekerheden met zich mee op het punt van de toegang tot de buitenlandse markten. Het is ook niet in alle gevallen duidelijk welke afnemers importvrijheid hebben of krijgen. Daarnaast moeten ook de bedrijven wennen aan de mogelijkheden van export. Dat vraagt om een nieuwe oriëntatie. Dit betekent dat de liefde van twee kanten moet komen.

Het Nederlandse beleid met betrekking tot import is als volgt. Op grond van de artikelen 29 en 30 van de wet moet de landelijke netbeheerder het transport verzorgen vanuit het buitenland als het gaat om een vrije afnemer met een verbruik van meer dan 20 gigawattuur dan wel een vrije afnemer die, als hij in het buitenland gevestigd zou zijn, daar ook invoervrijheid zou hebben. In de praktijk betekent dit dat de reciprociteitsregels gelden voor de huidige groep vrije afnemers behalve als zij meer dan 20 gigawattuur verbruiken. Deze grootverbruikers zijn sowieso vrij. Het gaat daarbij om ruim 25% van de markt. Dat is iets meer dan in de richtlijn als minimum wordt voorgeschreven.

Ik heb inmiddels meer informatie gekregen over de situatie in andere landen. Het Franse wetsvoorstel is aanvaard door de Assemblée, maar behandeling in de senaat is nog gaande. In tegenstelling tot de Nederlandse situatie kan in Frankrijk ook de senaat wetten wijzigen. Inwerkingtreding wordt voorzien voor september aanstaande. Nu bevat het wetsvoorstel in zijn huidige vorm beperkingen in de keuzevrijheid voor de Franse eindverbruikers. Zij moeten hun aankoopcontracten voor minimaal drie jaar afsluiten. Dat riekt wel heel erg naar protectie. Bovendien is op dit moment nog niet duidelijk wie vrije afnemer wordt in Frankrijk en dat is toch ook van belang, want ook daarmee zou je kunnen spelen. Overigens heb ik begrepen dat er nog een angeltje zit. Dat zou betekenen dat iemand die elektriciteit in Frankrijk wil importeren, ook een productiebedrijf in Frankrijk zou moeten hebben. Dat is een gerucht. Ik kan dat niet helemaal hardmaken, maar dat schijnt een van de opties te zijn.

Mevrouw Voûte vroeg mij of de Commissie al begonnen is met de eerder aangekondigde inbreukprocedure tegen Frankrijk. Navraag bij de Commissie heeft mij geleerd dat zij daar pas mee kan beginnen als het wetsvoorstel is aanvaard en in werking is getreden. Dat neemt niet weg dat er ook signalen vanuit de Commissie in de richting van Frankrijk zijn gegaan en dat zij de ontwikkelingen in Frankrijk met argusogen volgt. Tegen die achtergrond heb ik nog eens bezien of de huidige overgangsperiode van de Nederlandse wet voldoende mogelijkheden biedt. Dat heb ik mede gedaan naar aanleiding van de geluiden die ik uit de Kamer heb gehoord. Ik ben tot de conclusie gekomen dat aanscherping van de reciprociteitsclausule in de wet nu toch verstandig is. Het gaat erom dat het toepassingsbereik van de wederkerigheidstoets groot genoeg is om onevenwichtigheid in de marktopenstelling te kunnen beantwoorden. Daarom heb ik in de derde nota van wijziging een voorziening getroffen. Ik was blij te horen dat een groot aantal leden mij de afgelopen dinsdag daarin heeft gesteund. Dat houdt concreet in dat de reciprociteitstoets gebruikt kan worden voor alle vrije eindverbruikers en leveranciers. Overigens kennen andere landen zo'n benadering ook. Duitsland kent bijvoorbeeld een algemene "Schutzklausel". Op grond daarvan kan toegang tot het netwerk worden geweigerd, voorzover er geen wederkerigheid is voor importvrijheid.

De invoerregeling wordt door mij in de regeling verder uitgewerkt. Zij is niet zozeer geformuleerd als een kan-bepaling – dat staat in de toelichting; de heren Crone en Van Dijke hebben daarnaar gevraagd – maar houdt concreet in dat ik zal vastleggen voor welke afnemers en leveranciers de verplichting geldt voor de netbeheerder om toegang tot het netwerk te bieden voor import. Daarbij is wederkerigheid een vereiste.

De heer Crone (PvdA):

Dat betekent dat de minister volgens de richtlijn voor de nog niet vrije klanten zonder meer al iets kan doen. De echte grootverbruikers worden volgens de richtlijn ook vrij. Als die in Frankrijk niet echt vrij zijn, handelt Frankrijk in feite in strijd met de richtlijn. Dat gaan wij dan niet belonen. Kan de minister dan een eenzijdige maatregel nemen en geen importvergunning afgeven? Frankrijk is dan immers begonnen met de eenzijdige maatregel.

Minister Jorritsma-Lebbink:

Dat klopt. Dat is de reden van de nota van wijziging.

De heer Crone (PvdA):

Zo'n contract kan morgen al aangeboden worden.

Minister Jorritsma-Lebbink:

Ja. Daarom is het ook goed dat het in de wet zit en dat maakt het nog belangrijker dat de wet snel in het Staatsblad komt. De Kamer weet immers dat ik daar op dit moment geen middelen voor heb. Overigens is het lastige dat de wet in Frankrijk waarschijnlijk pas in september duidelijk is.

Ik wil dus tot aanpassing kunnen overgaan al naar gelang de situatie op een bepaald moment in een bepaald land. Dat moet ook. Voor degenen die niet op de witte lijst komen, zal de netbeheerder dus ook geen toegang tot het netwerk mogen geven. Ik heb overigens de mogelijkheid om ontheffing te verlenen in dat soort gevallen. Dat betekent dat ik de ontheffingsmogelijkheid voorlopig niet zou moeten gebruiken. Die moet ik dan maar even in de ijskast laten. Dit geeft mij een concreet extra handvat in de huidige onzekere situatie. Ik neem aan dat ik daarmee ook tegemoetkom aan de zorg van de Kamer.

De heer Van den Akker (CDA):

De minister komt inderdaad voor een groot gedeelte tegemoet aan de zorg van de Kamer, maar wat is de rechtspositie van de grootverbruiker die contracten in dat land heeft afgesloten? Hij denkt goedkoop elektriciteit te kunnen leveren, maar hij kan dat niet door de reciprociteitsproblematiek, bijvoorbeeld met een land als Frankrijk.

Minister Jorritsma-Lebbink:

In lopende contracten kunnen wij nooit ingrijpen. Dat geldt niet voor het afsluiten van nieuwe contracten. De lijst is dan bekend. Ik neem aan dat men voordat men een contract gaat sluiten, toch wel eventjes kijkt of het wel kan. Dan is er dus niks aan de hand, dunkt mij. Ik zeg altijd dat je heel terughoudend moet zijn met dit soort zaken, want zij kunnen ook heel nadelig zijn voor Nederlandse bedrijven. Dat moeten wij wel eerlijk erkennen. Reciprociteitsartikelen heb je in de wet en je gebruikt ze als een dreigmiddel, maar je hoopt dat je ze nooit hoeft te gebruiken. Als een land werkelijk zijn grenzen sluit en niet voldoet aan de richtlijn, zal ik niet aarzelen om dat tot uiting te brengen in een verbodsbepaling.

De heer Van Dijke (RPF):

Voorzitter! De minister stelt mij op dit punt gerust, maar ik heb nog een vraag. Zij weet dat ondernemers creatieve mensen zijn en zij spreekt over nieuwe contracten. Ik kan mij voorstellen dat zij een contract sluiten tot wederopzegging van een van beide partijen. Dat contract blijft dan lopen zonder dat er van vernieuwing sprake is. Is de minister in staat om in de derde nota van wijziging tegen zulk soort constructies op te treden?

Minister Jorritsma-Lebbink:

Dan zouden er tussen nu en juni grote contracten moeten worden afgesloten. Dat zou kunnen. Ik ga ervan uit dat het niet erg voor de hand ligt dat hierbij grote problemen ontstaan. Nogmaals, ik denk niet dat je de mogelijkheid hebt om in lopende contracten in te grijpen. Dat is een probleem. Het is nu eenmaal zo dat je niet sneller wetgeving kunt maken.

Dit lijkt mij beter dan de suggestie van de heer Van den Berg en de heer Marijnissen, die ook in de brief van MKB Nederland is opgenomen, om toegang tot het Nederlandse net pas toe te staan als er een soort accountantsverklaring is bijgevoegd waaruit blijkt dat er geen sprake is van dumpprijzen. Dat lijkt mij net zoiets als een verklaring van accountants te vragen dat een bedrijf millenniumproof is. Dat kun je wel op papier zetten, maar je moet altijd maar afwachten of het ook werkelijk zo is. Je kunt van een accountant niet verwachten dat hij volledig op de hoogte is van de laatste internationale prijsontwikkeling. Dat is naar mijn mening niet af te doen met een standaardverklaring. Bovendien is de definitie van dumping niet eenvoudig en niet eenduidig en brengt zij een zware administratieve last met zich.

Overigens kan ik garanderen dat DG4 – waarbij de naam van de heer Van Miert voor in de mond ligt, maar hij is met zijn laatste dagen bezig, heb ik uit de krant begrepen – op het vinkentouw zal zitten als er klachten komen over dumping. Er is een apart traject voor de zaken die daarmee te maken hebben, want dan gaat het vaak om staatssteun.

Naast aanpassing van de wet heb ik ook de bedrijven gevraagd om concrete klachten zo snel mogelijk bij mij aan te melden. Om terug te komen op de vraag van de heer Van den Berg, ik heb dit tijdens een gesprek met mijn Duitse collega Müller ook genoemd. Hij heeft gezegd dat hij geïnteresseerd is in de uitkomst en deze nog een keer met mij wil bespreken. Ik weet dat er in Duitsland een discussie gaande is over het afstandsafhankelijke tarief. Ik zal niet nalaten om mijn Duitse collega erop te wijzen dat dit mijns inziens een behoorlijk beperkende werking op de markt heeft. Ik vind dat dit onderwerp ook in Europa besproken hoort te worden. Ik spreek de Europese Commissie daar ook op aan. Op de eerstkomende agenda van de Europese ministerraad van energie zal ik dit onderwerp breed op tafel leggen. Uiteindelijk is de Commissie het eerste aanspreekpunt voor klachten. Het feit dat de Europese Commissie is afgetreden, doet daar niets aan af. Wat dit betreft geldt hetzelfde als in Nederland: er is altijd een commissie en de werkzaamheden gaan gewoon door.

Ik heb de Nederlandse ambassade in Parijs gevraagd om de boodschap door te geven hoe wij tegen de zaken aankijken en om mij scherp op de hoogte te houden van de Franse ontwikkelingen. De ambassade kan hierover zo nodig uitleg vragen bij de Franse overheid.

Mijn conclusie is dat hiermee voldoende waarborgen zijn gegeven om verstoringen in de marktopening het hoofd te bieden. Het uitbreiden van de reciprociteitsregeling is geen kwestie van keuzevrijheid van de minister. Als een bedrijf geen reciprociteit heeft ten opzichte van een ander land, mag het gewoon niet importeren, punt uit. Het wetsvoorstel is dus zeker niet te soft, zoals onder anderen door de heer Marijnissen werd gesuggereerd.

Mevrouw Voûte-Droste (VVD):

Voorzitter! De minister geeft heel duidelijk aan dat met de aanscherping nu ook eenzijdig maatregelen kunnen worden getroffen. Nog even terug naar het voorbeeld van Frankrijk. Als bedrijven anticiperen op die wetgeving en nu al contracten maken voor drie jaar, kunnen deze dan op basis van wat de minister nu zegt, teruggedraaid worden?

Minister Jorritsma-Lebbink:

Daar aarzel ik over. Ik weet niet of dat kan. Je hebt het dan wel over de huidige vrije verbruikers. Alle anderen die in toenemende mate vrijkomen, kunnen daar nu nog geen gebruik van maken. Je loopt een klein risico dat in de komende twee maanden een contract gesloten wordt. Als ik echter zie hoelang meestal de voorbereidingstijd is voor dit soort grootverbruikerscontracten, dan vermoed ik dat het voor sommige vrije verbruikers op dit moment nadeliger is heel snel een contract in elkaar te draaien met alle risico's van dien, dan dat zij gewoon bezien hoe het gaat. Met dit dreigement boven het hoofd kunnen ook grootverbruikers jegens hun mogelijk Franse producenten enige actie voeren om de Franse regering onder druk te zetten en het probleem op een andere manier op te lossen.

Mevrouw Voûte-Droste (VVD):

Dat lijkt mij prima. Door deze aanscherpingen en de duidelijkheid jegens Frankrijk hebben de bedrijven een instrument in handen gekregen.

Minister Jorritsma-Lebbink:

Althans om pressie uit te oefenen. Ik neem aan dat onder de grootverbruikers een aantal dit debat nauwkeurig volgt. Ik zal nadenken over de vraag of wij de grootverbruikers geen signaal kunnen geven om hun producenten mogelijkerwijze in actie te laten komen jegens de Franse overheid. Een aantal importeert immers uit Frankrijk. De producenten zitten weliswaar in een dubbele positie, want het is best lekker als je beschermd wordt op je eigen markt en je kunt daarnaast ook nog exporteren. Aan die situatie komt wel snel een einde.

Ik wil nog even opmerken dat het risico iets kleiner is, omdat voor dit jaar de totale capaciteit al gecontracteerd is. Wij lopen dus niet zo heel veel risico dat er nog nieuwe contracten voor dit jaar komen.

Ik kom nu toe aan de positie van de kleinverbruikers. Het is mijn stellige intentie – ik herhaal dat nog maar eens – dat kleinverbruikers moeten kunnen meeprofiteren van voordelen van de liberalisering. Wij gaan daar uiterst zorgvuldig mee om. Daarover ben ik het, en dat geldt ook voor het hele kabinet, zeer eens met de Kamer, van links tot rechts. De heer Van Walsem stelde voor de Engelse term "captives" te gebruiken in plaats van beschermde afnemers. Daar ben ik het niet mee eens. Ook bij de behandeling van de wet vorig jaar was het duidelijk dat het meer om bescherming van de groep gaat en om een zorgvuldige overgang naar de nieuwe marktstructuur. Dat is de doelstelling. Het is niet de bedoeling dat wij burgers of kleine bedrijven "gevangen" houden.

Mevrouw Voûte vroeg of ik het spookbeeld weg kan nemen dat de kleinverbruiker nadeel heeft van marktwerking. Het allerbeste is te kijken naar de reeds geliberaliseerde markten. De consument met keuzevrijheid staat veel sterker dan de consument zonder vrijheid. Ook de Consumentenbond, en dat vind ik een belangrijke partner, is zeer voor liberalisering. Ik meende dat er al voldoende waarborgen in de wet zaten en die mening is nog een keer versterkt. Met de amendementen van de heer Crone op stuk nr. 19 en van de heer Van den Akker op stuk nr. 20, oorspronkelijk stuk nr. 9, wordt nog eens voorzien in een extra waarborg. Tijdens het wetgevingsoverleg heb ik aangegeven dat ik daar absoluut geen moeite mee heb.

Ik wijs er wel op dat tarieven in een vrije markt en voor beschermde afnemers kunnen blijven verschillen door objectieve factoren. Dat kunnen bijvoorbeeld verschillen in afnamepatronen zijn. Bedrijven die een heel gelijkmatige afname hebben, hebben daarmee mogelijk een prijsvoordeel. Er zijn ook gewoon verschillen in kosten. Daar moeten wij realistisch mee omgaan. Wij weten echter ook dat de tarieven van de vrije en de beschermde markt niet te zeer uiteen zouden moeten lopen. Op deze wijze garanderen wij dat kleinverbruikers van de liberalisering meeprofiteren. De amendementen leggen bovendien een druk op de bedrijven om ook voor beschermde afnemers zo efficiënt mogelijk in te kopen. Dat is een goede zaak.

Er is gediscussieerd over de mogelijkheid van een al dan niet versnelde marktopening. Ik noem nog eens de mogelijkheid van een versnelde marktopening voor de kleinverbruiker. De heer Crone heeft daar tijdens het wetgevingsoverleg naar gevraagd. Eerlijk gezegd staat het amendement van de heer Van den Akker daar volstrekt haaks op.

De voorzitter:

Mevrouw Voûte wil nog even terug naar het vorige punt.

Mevrouw Voûte-Droste (VVD):

Graag, met name naar de bescherming van de kleinverbruiker, nu we zien dat de geliberaliseerde markt snel tot stand komt. De minister heeft voorbeelden gegeven van geliberaliseerde markten; na ons debat van dinsdagavond stond de volgende dag het voorbeeld van het Zweedse bedrijf Vattenfall uitgebreid in de krant. Daarbij werd aangegeven dat in Zweden, waar al een volledig geliberaliseerde markt is, de prijs met 30% is gedaald. Ik heb dat bedrijf natuurlijk onmiddellijk gebeld, want dit paste volledig in ons debat. Ik vroeg de directeur hoe die daling van de prijs voor de kleinverbruiker met 30% gerealiseerd was. Zijn antwoord was: mevrouw, de markt deed het. Dat wil zeggen dat een goede marktwerking leidt tot een kostenreductie van 30% voor de kleinverbruiker. Als het die kant opgaat – dat beogen wij – is het dan ook mogelijk om die markt veel sneller vrij te maken voor de beschermde afnemer?

Minister Jorritsma-Lebbink:

Ik sluit dat in het geheel niet uit, omdat ik vermoed – in feite kun je dat al een klein beetje op gang zien komen – dat de ontwikkelingen, als het wetsvoorstel werkelijk wet is en ingevoerd is, veel sneller kunnen gaan dan wij op dit moment zelfs maar vermoeden. Daarbij zal de Kamer uiteraard worden betrokken, want dat vergt enige wetswijziging. Overigens gaat het daarbij om een redelijk beperkte wetswijziging, die mijns inziens dan ook snel kan plaatsvinden. Ik vind het echter te vroeg om nu al te zeggen dat ik zeker weet dat het 2004, 2003, 2002 of 2005 kan zijn. We moeten nu gewoon even bekijken wat er gebeurt en we moeten de vinger goed aan de pols houden. Als wij gezamenlijk tot de conclusie komen dat het kan, moeten wij dat absoluut niet nalaten.

Mevrouw Voûte-Droste (VVD):

Nee, want als het midden- en kleinbedrijf kan profiteren van een prijsreductie van 30%, is het natuurlijk van groot belang om dat zo snel mogelijk te realiseren.

Minister Jorritsma-Lebbink:

Zeker.

De heer Van Walsem (D66):

Ook in de richting van mevrouw Voûte wijs ik erop dat hoe sneller de prijs door marktwerking omlaaggaat – daar ben ook ik uiteraard voorstander van – hoe groter de bakstenenproblematiek is.

Mevrouw Voûte-Droste (VVD):

Mijn vraag was erop gericht dat de reductie van de prijs als zodanig terecht moet komen bij de kleinverbruiker. De minister heeft gezegd dat de marktwerking daar inderdaad aanleiding toe kan geven. Op het punt van de bakstenenproblematiek ben ik het geheel met de heer Van Walsem eens, maar we proberen dat door middel van amendementen zo redelijk te realiseren, dat ook dat wordt opgelost.

Minister Jorritsma-Lebbink:

Als de tarieven met 30% dalen – dat is redelijk heroïsch – betekent dat inderdaad dat de bakstenen iets groter worden, maar per saldo is het voor de consument altijd nog veel minder, zij het iets minder minder. Er is altijd een voordeel, want de bakstenen kunnen de prijsverlaging nooit overtreffen. Zo is het geregeld, zelfs in de huidige situatie.

Misschien mag ik ook iets inhoudelijks zeggen over het amendement van de heer Van den Akker. Ik begrijp dat hij voorstelt om de kleinverbruiker wettelijk altijd als beschermde afnemer te reguleren, hoewel het amendement dat verder niet uitwerkt en daardoor mijns inziens een beetje onbegrijpelijk en zeker onwerkbaar is. In 2007 eindigen namelijk de vergunningen voor de belevering van de kleinverbruikers; dat is ook in het amendement niet anders geregeld. Kennelijk wil de heer Van den Akker dat de consument ten aanzien van zijn leverancier nooit een vrije keuze krijgt, maar anders dan de overige 60% van de markt altijd een "captive" moet blijven. Ik ben ervan overtuigd dat het onthouden van die keuzevrijheid de consumenten in hun belang zou schaden. Ik ontraad aanneming van dat amendement daarom zeer. Ook in de richting van mevrouw Voûte wijs ik er bovendien op dat artikel 1, lid 3, van de wet bepaalt dat, als er risico's gelopen worden, het tijdstip van vrijmaking van klanten bij AMvB kan worden gewijzigd, zowel naar voren als naar achteren.

De heer Van Dijke (RPF):

Ik dring erop aan om als amendementen worden genoemd, de nummers daarvan te noemen. Dan is het misschien een beetje bij te houden.

Minister Jorritsma-Lebbink:

Ik dacht dat ik het nummer genoemd had; dit is het amendement op stuk nr. 44. Nogmaals: als zich ongewenste situaties voordoen, kan het tijdstip bij AMvB naar achteren worden geplaatst. Er is dus helemaal geen amendement nodig om die safety clause of veiligheidsclausule op te nemen. Als we dat willen, kan het bij AMvB ook naar voren worden gehaald. Als de marktwerking daartoe aanleiding geeft, ben ik er – zoals ik zojuist al heb gezegd – een groot voorstander van om dit sneller te doen.

De heer Van den Akker (CDA):

Mijnheer de voorzitter! Ik heb nog een opmerking over mijn amendement. Natuurlijk zijn wij ook voor marktwerking, zeker als daar 30% prijsverlaging uit voortkomt. Wij hebben er ook volstrekt geen probleem mee als het vrijmaken voor de kleinverbruikers naar voren wordt gehaald, dus niet te wachten tot 2007. Mijn amendement heeft met name betrekking op de betrouwbaarheid en de leveringszekerheid voor de kleine afnemers en niet zozeer op de tarieven. Tot 2007 hebben de elektriciteitsbedrijven een verplichting ten opzichte van de kleinverbruikers: leveringszekerheid en betrouwbaarheid. Dat is geregeld tot 2007, maar over de periode daarna staat er niets in de wet. Wij willen dat ook na 2007 in stand houden. Het amendement is dus niet gericht op de tarieven, maar vooral op de leveringszekerheid en de leveringsbetrouwbaarheid.

Minister Jorritsma-Lebbink:

Voorzover ik het kan overzien, blijft de leveringszekerheid voor de kleine afnemers geregeld in de wet, want het is een algemene bepaling en niet toegesneden op een bepaalde groep gebruikers. Het artikel waarop de heer Van den Akker een amendement heeft ingediend, gaat over het vrijmaken van de tarieven en over de mogelijkheid om zelf in te kopen. De leveringszekerheid wordt gegaran deerd, want dat is een algemene bepaling in de wet.

De heer Van den Akker (CDA):

Nee, dat staat nergens. Volgens mij is het tot 2007 gegarandeerd voor de kleinverbruikers, maar misschien kunnen we er nog eens naar kijken.

Minister Jorritsma-Lebbink:

Dan suggereer ik om het anders te doen. We gaan de wet natuurlijk over enige tijd evalueren. Dan kunnen we bezien of we stappen moeten nemen in de richting van meer liberalisering of in de richting van extra bescherming voor afnemers. Op zichzelf is er na 2007 een normaal consumentenbeleid en daar hoort leveringszekerheid bij.

De heer Van den Akker (CDA):

Dat ben ik met de minister eens. Het zou ook prima zijn als we dat zo kunnen opschrijven. Mijn punt is dat we de betrouwbaarheid en de leveringszekerheid van elektriciteit, juist omdat het een eerste levensbehoefte is, op alle mogelijke manieren moeten zekerstellen. Na 2007 is de leveringszekerheid en -betrouwbaar- heid niet meer vanzelfsprekend, omdat het dan niet meer bij wet geregeld is. Dat houdt op in 2007, wanneer de markt helemaal vrij is. Een kleinverbruiker heeft niet de mogelijkheden en ook niet de middelen om zich daartegen te verweren. Dat kunnen grootver- bruikers wel. Daar komt mijn zorg vandaan. Het gaat mij dus niet om de tarieven.

Minister Jorritsma-Lebbink:

Nogmaals, de vraag is of wij dit nu verder moeten regelen. De kleinverbruikers zullen het normaal gesproken meestal via een van de leveranciers regelen. Als er een probleem is met zo'n leverancier, dan wordt die via de toezichthouder aangepakt, want daar speelt de toezichthouder natuurlijk een belangrijke rol in. De toezichthouder hoort ervoor te zorgen dat die bedrijven aan hun verplichtingen voldoen. Er is alleen een probleem als een consument geen contract sluit, maar dan krijgt hij ook geen elektriciteit. Als hij niets koopt, krijgt hij ook niets. De bedrijven die elektriciteit leveren, moeten het op een zodanige manier doen dat de klant het product krijgt waar hij om gevraagd heeft. Ik zie niet in dat er iets fout kan lopen, want daar is toezicht op.

De heer Van den Akker (CDA):

Voorzitter!...

De voorzitter:

Nog één keer op dit punt.

De heer Van den Akker (CDA):

Het is in de markt niet vanzelfsprekend dat je morgen krijgt wat je vandaag bestelt.

Minister Jorritsma-Lebbink:

Jawel.

De heer Van den Akker (CDA):

Nee, absoluut niet.

Minister Jorritsma-Lebbink:

In dit geval wel, want de markt is in dit geval niet volstrekt vrij. De markt is alleen vrij wat betreft inkoop en keuze van leverancier. Bedrijven die elektriciteit willen leveren, moeten voldoen aan een aantal voorwaarden. Daar is zwaar toezicht op. Dat betekent dat de levering aan de klant gegarandeerd is. De leverancier kan niet zomaar wat rommelen.

De heer Van den Akker (CDA):

Het is gegarandeerd tot 2007, maar niet daarna.

Minister Jorritsma-Lebbink:

U doelt op de relatie tussen overheid en klant, maar hier is sprake van bedrijven die een vergunning hebben en die voldoen aan de eisen die de DTE stelt. Als er een contract is, is er wel degelijk een leveringsgarantie. Misschien is het een onderwerp dat wij bij de evaluatie nog eens nader moeten uitdiepen. Daartoe ben ik graag bereid, want we moeten nu toch gaan bekijken hoe het precies gaat werken. En de eerste ervaring zullen we opdoen bij die klanten die werkelijk vrij...

De heer Van den Akker (CDA):

Dat is pas over tien jaar.

Minister Jorritsma-Lebbink:

De evaluatie is eerder dan over tien jaar. In 2003 gaan we evalueren, dus ver voordat die datum z'n entree krijgt.

De heer Van den Akker (CDA):

Het probleem doet zich voor na 2007. Dat was het punt van het amendement...

Minister Jorritsma-Lebbink:

Daarom zeg ik dat het goed is om het bij die evaluatie te betrekken om na te gaan of er nog iets moet worden geregeld voor die periode na 2007. Want als de evaluatie je aanleiding geeft het sneller te willen doen, dan zul je moeten bekijken of je daar iets voor moet regelen en dat geldt ook als het langzamer zou moeten. Bovendien kan de evaluatie ook leiden tot algemene wijzigingen, omdat zich inmiddels nieuwe situaties zijn gaan voordoen.

Dan kom ik bij het amendement op stuk nr. 30 van de heer Van Walsem en het amendement op stuk nr. 17 van de heer Crone. Beide amendementen strekken ertoe de uitzondering op de beschermde afnemers te beperken. Ik moet zeggen dat ik een sterke voorkeur heb voor het amendement op stuk nr. 17 van de heer Crone op dat artikel, omdat dat heel duidelijk en goed de beoogde beperking weergeeft. Daardoor wordt heel duidelijk dat filiaalbedrijven en franchisebedrijven niet mogen bundelen. Ik denk zelfs dat het van belang is om een heel strikte toepassing van de uitzondering te formuleren. Het amendement van de heer Van Walsem is mijns inziens op dit punt onnodig ingewikkeld. Ik heb dus geen bezwaar tegen het amendement van de heer Crone.

In het algemeen wil ik nog zeggen dat ik tijdens het wetgevingsoverleg heel bewust geen amendementen heb overgenomen, omdat ik uit mijn ervaring als Kamerlid weet dat het meestal niet leuk is als je amendement wordt overgenomen en dat het veel plezieriger is om je amendement aangenomen te krijgen. Als er vanuit de Kamer om wordt gevraagd, dan heb ik er geen enkel bezwaar tegen om op een aantal onderdelen amendementen over te nemen, maar ik vind het een beetje flauw om dat altijd aan te bieden. Ik heb dat als Kamerlid in het verleden van ministers als zodanig ervaren. Ik zeg het dus maar alvast, dat men het maar moet melden als men wil dat ik een amendement overneem.

Dan kom ik tot het amendement op stuk nr. 10 van de heer Van den Akker en het amendement op stuk nr. 41 van de heer Van Walsem. Die twee hebben een volstrekt tegengestelde strekking. De heer Van den Akker gaf dinsdag nog eens aan, een nieuwe algemene uitzondering te willen op het verbod om zonder vergunning te leveren aan beschermde afnemers. De heer Van Walsem daarentegen wil de bestaande uitzondering beperken tot duurzame elektriciteit en heeft daaraan nu toegevoegd: WKK. Ik wil beide amendementen krachtig ontraden. Ik ben het met de heer Van den Akker eens dat de decentrale opwekker de mogelijkheid moet hebben om zijn elektriciteit op de markt te brengen, maar ik zie anders dan de heer Van den Akker echt voldoende mogelijkheden in het huidige stelsel van artikel 36. Een algemene inbreuk op dat stelsel is wat mij betreft echt onwenselijk, omdat het systeem dan lek wordt.

Maar het amendement van de heer Van Walsem vind ik te beperkend. Twee kleine ondernemers bijvoorbeeld die samen een installatie neerzetten, geen WKK of duurzame energie betreffend, zouden dan niet aan zichzelf mogen leveren. En daarvan zie ik het nut ook niet in. Ik denk dat kleinschalig particulier initiatief niet bij voorbaat onmogelijk gemaakt moet worden. Kortom, ik geloof dat de wet toch het afgewogen midden tussen beide houdt. Vandaar dat ik beide ontraad. Als de Kamer mij vraagt te kiezen, dan moet ik zeggen dat ik het amendement van de heer Van Walsem beter vind dan dat van de heer Van den Akker. En dat zeg ik niet uit coalitieoverwe- gingen, maar echt uit overwegingen van techniek.

De heer Van den Akker (CDA):

Mijnheer de voorzitter! Ik heb toch nog een vraag aan de minister. Het gaat niet om een algemene uitholling. Het gaat er juist om, bij wet te regelen dat de minister individuele ontheffingen kan verlenen. Het is dus geen algemene ontheffing. Nee, het gaat om ontheffing in individuele gevallen. Ik wil dit echt onderstrepen omdat dit een heel belangrijk verschil is met wat de minister zojuist heeft gezegd.

Wij vinden warmtekrachtkoppeling buitengewoon belangrijk. Het is ook een basisvoorwaarde voor het CDA geweest om vorig jaar voor de wet te stemmen. In de preambule van de wet is een paragraaf opgenomen over het milieuhygiënisch functioneren van de elektriciteitsvoorziening. De minister ontraadt nu echter alle warmtekrachtkoppelingsamendementen. Het is nog maar de vraag of Nederland op deze manier aan de in het verdrag van Kyoto neergelegde afspraken en de meerjarenafspraken met het bedrijfsleven kan voldoen. Het bedrijfsleven heeft de afgelopen jaren omvangrijke investeringen gedaan om warmtekrachtkoppeling mogelijk te maken.

De voorzitter:

Kan de interruptie niet wat beknopter?

De heer Van den Akker (CDA):

Er zijn veel reacties uit de Kamer en ook van het bedrijfsleven die erop wijzen dat de warmtekrachtkoppeling min of meer de nek wordt omgedraaid. Dat zou zonde zijn en daarom dring ik erop aan dat de minister nog eens goed naar de op dit punt ingediende amendementen kijkt en dan met name naar het amendement op stuk nr. 10.

Minister Jorritsma-Lebbink:

Ik kom nog uitgebreid te spreken over de warmtekrachtkoppeling, maar u stelt nu voor dat in alle gevallen een ontheffing moet kunnen worden gegeven. Dat betreft dus niet alleen de warmtekrachtkoppeling. Er mag overigens geen misverstand over bestaan dat ik warmtekrachtkoppeling een goede manier van energieopwekking vind. Er is echter niet voor niets een moratorium geweest en wij moeten niet verwachten dat de komende jaren heel veel nieuwe productiecapaciteit zal ontstaan. Waar het mogelijk is, moet warmtekrachtkoppeling een kans worden geboden, maar dit amendement is daarbij geen goed hulpmiddel. Wat dit betreft is er meer te zeggen voor het amendement van de heer Van Walsem omdat het daarin alleen gaat om de duurzame energie. Ik vind het gevaarlijk om op basis van dit artikel verder te gaan dan de huidige wetstekst.

Het amendement op stuk nr. 28 van de heer Crone gaat over de criteria voor de kwaliteit van de service, gecombineerd met een publicatieplicht. Ik vind dit wel erg veel van het goede, ook gelet op het zelfregulerend vermogen van producenten en afnemers in de sector en de aansprakelijkheidsregels in het BW. Als marktpartijen op dit punt zelf een voorstel uitwerken, ga ik ervan uit dat de DTE daarmee rekening zal houden. Ik ben natuurlijk niet tegen de achterliggende gedachte van het amendement en zal het wetsvoorstel echt niet intrekken als de heer Crone persisteert. Maar ik vind het wel een beetje zwaar gereguleerd, ook gezien de eisen die in het kader van het BW al aan bedrijven worden gesteld.

Het amendement op stuk nr. 37 van mevrouw Voûte strekt ertoe de efficiency en kostenverlaging via marktwerking te bereiken en niet via allerlei regels. Ik kan mij daarin vinden. Het gaat ook mij om het bevorderen van gezonde concurrentie. Ook gezien de commotie die zich somtijds voordoet op het terrein van andere toezichthouders, is het niet slecht om dit in de wet vast te leggen.

Mevrouw Voûte heeft verder aandacht gevraagd voor de kwaliteit van het toezicht. Ik deel haar mening dat dit zeer belangrijk is. Kwaliteit hoeft wat dit betreft natuurlijk niet te worden gelijkgesteld aan kwantiteit. Het gaat om het niveau van het toezicht. Ik wil de toezichthouder zo klein mogelijk houden; hij moet zich richten op de hoofdlijnen. Met andere woorden: geen onnodige bureaucratie, maar wel een hoog niveau. Mevrouw Voûte vroeg of de DTE snel onderdeel kan worden van de NMA. De heer Marijnissen is de tegengestelde mening toegedaan, want hij heeft een amendement ingediend dat ertoe strekt de DTE bij de minister te laten. Ik vind consistentie ten opzichte van de NMA belangrijk. Het kabinet constateerde naar aanleiding van het rapport-Visser dat de zogenaamde kamermodaliteit in de elektriciteitssector voor de hand ligt, gezien de positie van de dienst en de relatie met het algemene mededingingstoezicht. Ik ben bezig om de integratie van de DTE in de NMA verder uit te werken in het kader van de ZBO-wet voor de NMA. Voorzitter! Dit is een vreselijke zin die niemand begrijpt. Ik zal het daarom voluit zeggen. De integratie van de directie toezicht elektriciteit in de Nederlandse mededingingsautoriteit zal verder worden uitgewerkt bij de beoogde wetgeving inzake zelfstandige bestuursorganen, gericht op de Nederlandse mededingingsautoriteit. Nu zullen velen het nog niet snappen, maar de leden van de Kamer wel.

Ik ben voorstander van één geïntegreerd ZBO. De DTE wordt daarmee een herkenbaar onderdeel daarbinnen, maar de DG NMA is eindverantwoordelijk. Dit betekent dat de DG NMA de gehele verantwoordelijkheid krijgt voor de hele organisatie. Daaraan wordt nu hard gewerkt. De DTE is nu al functioneel onderdeel van de NMA en is in hetzelfde gebouw ondergebracht. Ik wijs de heer Marijnissen erop dat de wet een aantal zaken principieel bij de minister laat, zoals de vaststelling van de tarieven voor de kleinverbruikers en de reciprociteitsregeling. Dat zijn zaken ten aanzien waarvan een politieke toetsing in deze Kamer moeten kunnen plaatsvinden. Ik wil de aanvaarding van het amendement van de heer Marijnissen dan ook met klem ontraden.

De heer Van den Berg (SGP):

Er schuilt toch op z'n minst een complicatie in het feit dat een aantal taken van de DTE niet onder het kopje "mededinging" zijn te vatten. Het is toch wat oneigenlijk dat een gedeelte van de taken kennelijk niet onder de paraplu van de NMA past. Hoe moet hiermee nu worden omgegaan, niet alleen in termen van beheer maar ook waar het gaat om de beleidsmatige aansturing?

Minister Jorritsma-Lebbink:

Daar ben ik het niet mee eens. Wij gaan deze zaken bij wet opleggen en bij wet worden ze toegekend aan een onafhankelijke instelling. De DTE moet in die zin onafhankelijk van mijzelf opereren. Er is voor gekozen om voor die zaken juist niet politieke sturing toe te passen. Bovendien is in dit verband mededinging meer dan alleen toezicht. Ook in de mededingingswetgeving zijn uitvoeringsbepalingen opgenomen. Het moet goed worden georganiseerd en daarom vind ik dat de DG NMA de eindverantwoordelijkheid moet hebben. Ook in het rapport-Visser wordt daarover gesproken. Om die reden kan niet zomaar worden gezegd dat de DTE kan worden opgeheven en dat het de NMA moet worden. Dan ontstaat er een verwarde situatie. Een kamer binnen de NMA is heel goed mogelijk, gevoed met specifieke wetgeving.

De heer Van Dijke (RPF):

Blijft overeind dat de DTE taken heeft die eigenlijk niet passen bij de NMA. Dat heeft u tijdens het wetgevingsoverleg erkend. U geeft ook nu niet aan hoe hiermee moet worden omgegaan.

Minister Jorritsma-Lebbink:

Nogmaals, daar ben ik het niet mee eens. Een aantal taken blijft bij mij, waaronder de tarieven voor de kleinverbruikers en de reciprociteitstoets. Dat zijn politieke zaken die niet bij een onafhankelijke club horen. Daarnaast dient de DTE, in een heel bewust toegekende onafhankelijke positie, een aantal taken uit te voeren. Die taken zijn bijna allemaal mededingingsgerelateerd, maar ze zijn breder en meer specifiek dan de zaken die in de Mededingingswet worden aangegeven. Het rapport-Visser geeft aan dat getracht moet worden om te voorkomen dat waar wetgeving voor een gedeelte samenvalt met gewone mededin- gingswetgeving en -praktijk, steeds nieuwe afzonderlijke toezichthouders worden gecreëerd. Geprobeerd moet worden om het binnen die ene club te organiseren. Daar ben ik het zeer mee eens. Ik vind ook dat wij nog eens heel kritisch naar andere toezichthouders zouden moeten kijken om na te gaan of er niet uiteindelijk één toezichthouder kan komen, met een aantal kamers voor meer specifiek toezicht.

Mevrouw Voûte-Droste (VVD):

Inderdaad is het van groot belang dat in het woud van toezichthouders een zekere stroomlijning wordt aangebracht en dat de NMA de belangrijkste toezichthouder is waar het gaat om alle mededingingsaspecten. Dat is voor een liberaliserende markt van grote betekenis. Bij de behandeling van de NMA is juist een scheiding tussen de verschillende taken, de toezichthoudende taak, de controletaak en de uitvoerende taak en de sancties, heel noodzakelijk. Goede scheidslijnen moeten worden gewaarborgd. Bij de DTE is dat ook dringend noodzakelijk. Ik verzoek de minister daarop en op deskundigheid en kwaliteit toe te zien. De deskundigheid is primair en zeker niet de kwantiteit.

Minister Jorritsma-Lebbink:

U hebt volstrekt gelijk. Als ik spreek over een hoog niveau, bedoel ik ook een hoog niveau van deskundigheid. Ik denk dat de clubs elkaar daarbij kunnen verrijken. Inmiddels is bij de NMA zelf heel veel deskundigheid opgebouwd op terreinen die zich soms heel dicht bevinden bij de terreinen waarmee de DTE zich moet bemoeien. Daar lijkt het mij heel verstandig om geïntegreerd te werken.

Een belangrijk onderwerp is de systematiek voor de nettarieven. Tijdens het wetgevingsoverleg was het het op één na belangrijkste onderwerp. Ik begin met het transporttarief in het cascadestelsel. Een aantal fracties hebben in dat verband vragen gesteld over de gevolgen voor warmtekrachtkoppeling. De cascade houdt heel goed rekening met de hogere betrouwbaarheid, door de koppeling van lagere netten door hogere netten. Er wordt meebetaald op basis van de hoeveelheid elektriciteit die uit de hogere netten wordt betrokken. Door een decentrale eenheid aan te sluiten op een lager spanningsniveau neemt die hoeveelheid af. De contractuele relatie is dus niet relevant, maar belangrijk zijn de in de fysieke werkelijkheid veroorzaakte kosten. De heer Crone heeft dit mijns inziens afgelopen dinsdag nog eens heel helder samengevat.

Dat is ook de reden waarom ik het wel eens ben met zijn amendement, dat kostenveroorzaking de beste prikkels geeft aan netgebruikers. Wat mij betreft behoeft dat niet tot een onnodig complexe tariefregulering te leiden, maar de DTE moet goed kijken of de voordelen van een dergelijk systeem opwegen tegen de nadelen ervan. Zij moet zoeken naar een systeem dat eenvoudig toe te passen is en waarmee het beoogde doel wordt bereikt. Ik begrijp heel goed wat het doel is, namelijk zorgen dat koppeling op een laag niveau niet leidt tot kosten in het hogere deel. Daarmee kan WKK gestimuleerd worden. De warmtevraag voor WKK-eenheden zal naar alle waarschijnlijkheid toch een belangrijker vestigingsfactor zijn dan de bescheiden financiële bijdrage, maar goed, het is een methode. Daarnaast liggen instrumenten in de sfeer van de ruimtelijke ordening natuurlijk ook zeer voor de hand, misschien wel meer dan andere, om met name de vestiging van decentrale eenheden te sturen.

De heer Van Walsem heeft gevraagd naar de mogelijkheden om de Tilmannkromme toe te passen in de discussie over de tariefstructuur. Voor verbruikers met een langere bedrijfstijd zou de kilowatt als tariefdrager kunnen worden gehanteerd. Voor verbruikers met een kortere bedrijfstijd zou de kilowattuurbenadering moeten worden gehanteerd. De mogelijkheid van de toepasbaarheid van de Tilmannsystematiek is op zichzelf natuurlijk afhankelijk van de uitkomst van de discussie over de tariefdragers. Wij zitten daar middenin. Vooral bij de keuze voor het kilowattuur als tariefdrager is de Tilmannkromme niet goed uit te voeren. Ik heb al aangegeven dat het oordeel welke tariefdrager wij uiteindelijk gaan gebruiken, wat mij betreft primair afhangt van de gevolgen voor de marktwerking. Als de gevolgen slecht zouden zijn, moet naar iets anders worden gekeken. Ik herhaal nog maar eens, onder andere in antwoord aan de heer Crone, dat als het goed is naar mijn oordeel het kilowattuur tot nu toe toch het beste scoort. Een definitief oordeel zal ik geven nadat ook marktpartijen, die daarin natuurlijk een rol hebben te spelen, zich hebben kunnen uitspreken. Ik zal uiterlijk 1 juli a.s. daarover een beslissing nemen.

De heer Van den Akker heeft gevraagd of het niet goed is afnemers in plaats van netbeheerders stroom in hun eigen netverliezen te laten inkopen. Nu is het vaststellen van de netverliezen die een individuele afnemer veroorzaakt buitengewoon complex. Het is een beetje vergelijkbaar met het volgen van fysieke stromen op het elektriciteitsnet. Men weet hoe moeilijk dat is. Daarom is nu de netbeheerder verantwoordelijk voor de inkoop van stroom voor de netverliezen, waarbij de kosten worden omgeslagen. Het gaat overigens om een heel beperkt deel van de markt, dus de gevolgen voor de marktwerking moeten wij ook weer niet overschatten. De toezichthouder vormt voor de netbeheerder een zeer sterke prikkel om de stroom voor deze netverliezen zo goedkoop mogelijk in te kopen. Het ligt voor de hand dat deze dit goedkoper kan doen dan individuele afnemers, zeker als het straks ook kleinere afnemers zijn. Ik denk eerlijk gezegd dat het voor de afnemers een nadeel zou betekenen als zij dat zelf moesten doen, want dan zouden zij toch een beetje ruim moeten inschatten. Het is overigens wel denkbaar dat wij met een benadering volgens een model goede resultaten kunnen boeken waarmee wat meer recht wordt gedaan aan de praktijk. Dit is typisch een onderwerp voor de eerste evaluatie; dan zouden wij eens goed moeten bekijken of er een systeem mogelijk is waarbij het voor vrije klanten voordeliger kan zijn om stroom voor de netverliezen in te kopen.

De heer Van den Akker (CDA):

Ik denk dat ik daar heel goed mee kan leven, voorzitter. Het gaat mij om de keuzevrijheid voor de gebruiker; die laat het aan de netbeheerder over óf hij doet het zelf. Er zijn wel schattingen te maken van de netverliezen, zeker bij wat grotere contracten, maar ik vind het prima om dit verder bij de evaluatie te bekijken.

Minister Jorritsma-Lebbink:

Juist omdat het heel moeilijk is. Je kunt die verliezen niet precies bepalen, maar wellicht zou je er wel een model op los kunnen laten. Ik denk dat het nu nog iets te vroeg is, want ik vrees dat bedrijven dan eerder zouden kunnen worden benadeeld, omdat iedereen toch de neiging zal hebben die verliezen een beetje ruim in te schatten. En dan zou het wel eens duurder kunnen zijn in plaats van goedkoper. Het is ook heel erg ingewikkeld, en er verandert al zo verschrikkelijk veel, dus laten wij hier nu even de tijd voor nemen.

Voorzitter! Het amendement van de heer Crone op stuk nr. 18 maakt het mogelijk om het transporttarief ook bij de producenten in rekening te brengen. Ik ben het ermee eens dat het tarief voor de netgebruiker de veroorzaakte kosten zoveel mogelijk moet weerspiegelen. Het amendement kan hieraan bijdragen. Ik leg er wel nogmaals de nadruk op dat dit niet tot een al te grote complexiteit moet leiden, maar ik heb ook al eerder aangegeven dat een tariefprikkel voor een bijdrage aan het laten afnemen van de transportkosten het overwegen waard is. Ik heb dus geen bezwaar tegen aanneming van dit amendement, mits een gelijke concurrentiepositie voor de producenten gewaarborgd is en de zaak niet al te ingewikkeld wordt.

De heer Van den Berg en mevrouw Vos hebben gevraagd of ik nog eens wil reageren op het onderzoek van de Erasmus Universiteit. Hier wordt buitengewoon veel aandacht aan geschonken, prima. Ik heb overigens conform mijn toezegging een brief met mijn reactie op dit rapport gestuurd. Ik wil hierover geen uitgebreid welles-nietesgesprek voeren, maar ik blijf ook na de nieuwe reactie van de studenten bij mijn opmerkingen in de brief. Mijn belangrijkste punt blijft dat zij uitgaan van contractuele leveringen, terwijl dit in de wet niet zo is. Het zou mijns inziens ook een onnodige belemmering van de marktwerking zijn en het zou ook geen juiste indicator voor het veroorzaken van kosten zijn, aangezien fysieke stromen daar niet aan gelijkgesteld kunnen worden. Het tarief is in de wet onafhankelijk van contractpartijen. En Noorwegen bewijst dat het juist mogelijk is om het veroorzaken van feitelijke kosten als uitgangspunt te nemen op een wijze die ook in Nederland mogelijk zal zijn, als het amendement van de heer Crone wordt aanvaard. De studenten kijken eigenlijk alleen naar de transportfunctie van het net, niet naar de betrouwbaarheid ervan. Met deze benadering doen zij mijns inziens geen recht aan de technische realiteit. Overigens wijzen de adviezen van vele deskundigen, ook uit het buitenland, in de richting die ik heb geformuleerd. Als heel veel productie op lage spanningsniveaus wordt aangesloten, neemt de instabiliteit van de laagspanningsnetten serieus toe. En om de huidige stabiliteit te kunnen handhaven, zouden weer omvangrijke investeringen nodig zijn. De stelling van de studenten dat een beurs ook goed zou kunnen functioneren in het door hen voorgestelde systeem, wordt echt met kracht tegengesproken, zowel door de APX als door de beurs in Scandinavië. Ik heb begrepen dat de APX de Kamer hierover ook nog een brief heeft geschreven; ik hoop dat deze tijdig is aangekomen.

Nu vroeg mevrouw Vos nog naar de door studenten berekende verschillen in het tarief tussen het niveaustelsel en het cascadestelsel, de 2,3 en de 5,6 cent. Die berekening, zoals zij haar gemaakt hebben, zou best kunnen kloppen, maar de veronderstellingen kloppen niet, en als de veronderstellingen niet kloppen, klopt per saldo ook de berekening niet. Dat betekent dat de uitkomsten een volstrekt verkeerd beeld geven. Ik vind dan ook dat het voorstel van de heer Crone, het amendement op stuk nr. 18, een veel beter alternatief is dan het amendement dat mevrouw Vos zojuist heeft ingediend, op stuk nr. 57. Dat amendement erkent onvoldoende dat in de wet kostenveroorzaking al is meegenomen en dat geeft verwarring. We hebben er tijdens het wetgevingsoverleg overigens uitgebreid over gesproken. De DTE mag voor wat betreft deze kosten uitsluitend de echte systeemkosten meenemen en niet meer. Dat gebeurt nu op een andere manier en daar gaan de studenten uit van een verkeerde benadering. Ik mag er nog op wijzen dat de DTE toegezegd heeft veel aandacht aan dit onderwerp te zullen besteden, omdat het ook heel belangrijk is.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Voorzitter! Ik heb een paar opmerkingen en in ieder geval één duidelijke vraag. Volgens mij is de vergelijking met Noorwegen niet helemaal op zijn plaats, omdat er daar met name grootschalige waterkrachtopwekking is en we juist in Nederland de bijzondere situatie hebben van een zeer groot aandeel decentrale opwekking, zodat je die situaties niet zo kunt vergelijken. Volgens mij is het wel degelijk zo dat de studenten op zich zeggen: systeemkosten moeten betaald worden. Hun verhaal gaat met name over de transportkosten. Op dat punt blijf ik een probleem houden met het amendement van collega Crone. Dat de producenten daar meer afgerekend worden naar hun netgebruik, vind ik prima, maar ik zou willen dat ook de individuele consument een prikkel krijgt of in ieder geval in meerdere mate betaalt naar het net dat hij of zij gebruikt. Nu is het zo dat iedereen wordt afgerekend voor wat betreft het hele distributiebedrijf of net waarop men is aangesloten. Er is naar de individuele afnemers toe geen prikkel om bijvoorbeeld te zeggen: ik vind het van belang om decentraal in te kopen en ik krijg er ook een lager nettarief voor terug; ik moet misschien iets meer betalen voor die windenergie, maar heb een wat lager transporttarief. Die prikkel ontbreekt en wat ik een probleem vind, is dat daardoor volgens mij ook de prikkel ontbreekt voor het distributiebedrijf als geheel of de hele groep consumenten om andere keuzes te gaan te gaan maken. Dat is een beetje de stelling ook van de studenten.

Minister Jorritsma-Lebbink:

Laat ik beginnen met op te merken dat als u zegt dat het in Noorwegen allemaal grootschalige productie is en dat dat wat anders is, dit voor het principe absoluut niet anders is. Ik denk eerlijk gezegd dat nu juist met de mogelijkheid van het ook voor een deel bij de producent leggen, wel degelijk datzelfde voordeel wordt bereikt. Het gaat er uiteindelijk om: vind je dat WKK belangrijk is en geproduceerd kan blijven worden? Ik denk dat het belangrijk is en dat het hiermee ook mogelijk wordt om het geproduceerd te krijgen. Degene die het organiseert, kan natuurlijk ook gewoon contracten gaan afsluiten.

Wat ik interessant vind, is dat straks een WKK-centrale die over heeft en elders in het land zou willen verkopen, dat ook kan. Dat is in de huidige situatie eigenlijk niet mogelijk. Straks kan een WKK-centrale van enige omvang die over heeft en, zeg, in Zeeland zit en in Groningen wil verkopen, gewoon de elektriciteit daar verkopen. Afhankelijk van de onderhandelingen zal er een prijs voor worden betaald en dat is niet afstandsafhankelijk. Ik vind dat juist heel interessant; dat maakt decentrale opwekking ook commercieel interessanter.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Ik ben het ermee eens dat men niet afstandsafhankelijk gaat werken; dat is mijn punt niet. Ik vind het prima dat er nu een prikkel in komt: producenten betalen naar netgebruik. Dat is een uitstekend amendement. Maar ik vind dat ook de consumenten, dat type afnemers, meer zouden moeten kunnen betalen naar het type net dat zij gebruiken. Die prikkel ontbreekt mijns inziens in de wet, tenzij voor het gehele net dat evenwicht wordt bereikt, zoals u het schetst.

Minister Jorritsma-Lebbink:

Ik ben het daar niet mee eens. Ik vind dat het via het amendement-Crone voldoende wordt bereikt.

De heer Crone (PvdA):

Dat is natuurlijk zeker zo. Ik zit nog even met het amendement van mevrouw Vos. Hoewel zij dat niet zo uitlegt, is het wel zo, dat met dat amendement iets nieuws wordt toegevoegd, althans ten opzichte van mijn amendement. Volgens haar amendement moet de individuele consument kunnen zeggen: ik heb duurzame energie en dus moet ik individueel een lager transporttarief hebben. Jorritsma-LebbinkDat wordt dan wel een buitengewoon ingewikkeld systeem. Mijn amendement en ook dat van de heer Van Walsem waarover wij het zojuist hadden, bieden een betere oplossing. Stel dat je stroom neemt van een windmolencorporatie en je participeert daarin, dan heb je al die voordelen al. Dan ben je niet meer afhankelijk van het distributiebedrijf. Langs andere wegen wordt dus al geregeld wat mevrouw Vos wil, terwijl zij nu een stap te ver gaat. Ik kan mij namelijk niet voorstellen dat alles goed loopt als individuele consumenten zich hiermee moeten bezighouden.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Een individuele consument koopt nu meestal via een distributiebedrijf in en soms rechtstreeks, maar hoe je ook te werk gaat, iemand heeft altijd een contract, ofwel met de eigenaar van de windmolen, ofwel met het grotere distributiebedrijf. Ik vind dat de consument via dat contract moet kunnen bepalen welke stroom hij wil inkopen. Daar behoort dan een bepaald netgebruik bij en daarvoor betaalt hij zijn transportkosten. Zoiets zou geregeld moeten kunnen worden.

Minister Jorritsma-Lebbink:

Voorzitter! Als we de zaak echt ingewikkeld willen maken en als we buitengewoon veel toezicht willen gaan houden – dat is dan namelijk nodig – zullen wij op deze manier te werk moeten gaan. Ik meen evenwel dat dit niet de belangrijkste bron tot stimulering van de opwekking van duurzame energie zou moeten zijn. Wat nu dankzij de indiening van een aantal amendementen is toegevoegd, zorgt al voor een impuls op dit punt. Straks kom ik overigens überhaupt nog over duurzame energie te spreken. Ik weet namelijk dat de Kamer zorgen heeft op dit terrein. Voor de opwekking van duurzame energie moet beleid ontwikkeld worden en afspraken worden gemaakt. Maar om dat nu via het transporttarief en op individueel niveau te regelen, daar heb ik toch wel wat problemen mee.

De heer Van den Berg (SGP):

Voorzitter! Dit is ook voor mij een zeer wezenlijk punt. Ik ben het ermee eens dat we hier niet een nietes-wellesspelletje moeten gaan doen in verband met onderzoeken, hoe belangrijk die ook zijn. Het gaat hier nu vooral om de problemen die aan deze discussie ten grondslag liggen. Die betreffen met name de vraag of de tariefstructuur die nu wordt voorgesteld, met een niveaustelsel, wel voldoende prikkels bevat om te komen tot het opwekken van milieuvriendelijke energie. Ik wijs erop dat met name uit de sfeer van de tuinbouw ons zeer dringende waarschuwingen hebben bereikt. Er wordt daarbij aangegeven dat het voorgestelde stelsel niet goed is.

Minister Jorritsma-Lebbink:

Het amendement van de heer Crone gaat daar nu precies over. Daarmee wordt beoogd een deel bij de producent neer te leggen. Dat vind ik prima.

De heer Van den Berg (SGP):

Daarmee wordt wel een deel van het probleem ondervangen, maar niet het totale probleem.

Minister Jorritsma-Lebbink:

Mijns inziens wel. Het gaat erom dat het stimuleren van de opwekking van duurzame energie niet aan de hand van de hoogte van nettarief zou moeten gebeuren. Wat je wilt, is dat de opwekking van energie via WKK of op een andere manier niet met een bepaald nettarief benadeeld wordt. Met die intentie ben ik het zeer eens. We moeten dus echt proberen de gelijkwaardige concurrentiepositie van producenten te waarborgen en om de tarieven niet al te gedetailleerd te maken. Misschien moet daarover niet hier het laatste woord worden gesproken. Laat ook de netbeheerders aan zet komen, opdat zij aan de DTE een goed voorstel kunnen doen. De netbeheerders zullen overleg moeten voeren met de organisaties van gebruikers en mijns inziens hebben we dan voldoende checks en balances ingebouwd.

Over het amendement van de heer Marijnissen op stuk nr. 16 heb ik in het wetgevingsoverleg al het nodige gezegd. Hij zegt zelf ook: dit zal een goede marktwerking belemmeren. Wat hij voorstelt, is overigens zeer nadelig voor de opwekking van energie met warmtekrachtkoppeling. Zijn voorstel maakt het namelijk niet mogelijk warmtekrachtkoppeling op langere afstand te geven. Het amendement heeft bovendien niet het beoogde effect. Een afstandsafhankelijk transporttarief is namelijk niet een middel om fysieke stromen te beïnvloeden. Een afstandsonafhankelijk tarief is juist heel essentieel voor effectieve marktwerking. Dat wijst de ervaring in het buitenland ook uit. Daarom moet ik aanneming van dit amendement ten sterkste ontraden.

Met het amendement van de heer Van Walsem op stuk nr. 49 wordt niet alleen beoogd de initiële kosten van de aansluiting te laten dekken door het aansluittarief, maar ook de jaarlijkse onderhoudskosten. Ik had die mogelijkheid al in de toelichting opgenomen. Het is waar dat regeling in de wet de helderheid op dit punt ten goede komt. Ik heb dus met dit amendement geen enkel probleem.

Voorzitter! De strekking van het amendement van mevrouw Vos op stuk nr. 38 is het invoeren van een differentiatie van systeemdiensten ten behoeve van de afnemers van de decentrale opwekkingseenheden. Daarvoor geldt dezelfde argumentatie als ik tijdens het wetgevingsoverleg over het amendement op stuk nr. 34 heb gegeven. Het net is betrouwbaar of niet; het kan niet een beetje betrouwbaar zijn. Het lijkt mij niet verstandig marktwerking in gradaties van betrouwbaarheid in te voeren.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Voorzitter! Er zijn producenten die het net onbetrouwbaar maken en bedrijven die juist behoefte hebben aan betrouwbaarheid. Ik zie betrouwbaarheid als een dienst waarvoor men betaalt. Naarmate de betrouwbaarheid meer wordt gegarandeerd, zal de prijs ook hoger moeten zijn. Bedrijven met een hoog risico voor het net zullen daar ook voor moeten betalen. In een verzekering spelen altijd het risico en de voorgeschiedenis een rol bij de bepaling van de hoogte van de premie. Waarom tellen deze aspecten niet mee voor het systeemtarief? Een zeer grote centrale betekent een hoog risico voor het net en dan zal men ook een grote behoefte hebben aan dekking van het risico. Dit kan niet alleen berekend worden in aantallen kilowattuur. Hiervoor dient ook een extra factor bepaald te worden.

Minister Jorritsma-Lebbink:

Er zijn geen gradaties in betrouwbaarheid. Bedrijven kunnen ervoor kiezen om niet aangesloten te worden en dan zal men ook het tarief niet hoeven te betalen. De discussie hierover ontstaat naar mijn mening omdat sommigen veronderstellen dat het om een hoog tarief zal gaan. Dat is niet het geval. De DTE mag uitsluitend en alleen de kosten in rekening brengen die met de betrouwbaarheid te maken hebben, dus geen winstmarges of andere toeters en bellen. Het tarief zal zeer beperkt zijn, namelijk 0,2 of 0,3 cent. Dat is een redelijke vergoeding voor een garantie op betrouwbaarheid. Het is geen verzekering voor het uitvallen van de stroomvoorziening. Bedrijven kunnen er ook voor kiezen de eigen voorziening uit te schake len. Er zullen bedrijven zijn die regelmatig gebruik van het net maken en ook bedrijven die er heel weinig gebruik van maken maar toch een aansluiting willen hebben. Er is geen differentiatie in betrouwbaarheid en dus kan het tarief ook niet gedifferentieerd worden.

Voorzitter! Ik heb begrepen dat de sector van de tuinbouw bezwaren heeft geuit tegen de nieuwe prijssystematiek voor gas. Het tariefsysteem voor de middengroep, waar de tuinbouw onder valt, is nog niet bekend. Wel geldt voor gas, evenals voor elektriciteit, dat tarieven zoveel mogelijk gerelateerd moeten zijn aan de kosten. De Kamer is altijd van mening geweest dat dit de goede manier is. Een ongunstige bedrijfstijd kan tot een minder gunstig tarief leiden. Dit betekent wel dat de efficiencyprikkels in de goede richting staan. Ik wil niet ingrijpen in de tariefsystematiek als zodanig, maar ik wil wel kijken naar de positie van warmtekrachtkoppeling als gevolg van liberalisering van gas en elektriciteit.

De heer Crone (PvdA):

Ik heb hier tijdens het wetgevingsoverleg naar gevraagd. De minister heeft daarop geantwoord dat zij navraag zou doen. Wij moeten echter de liberalisering van de gassector nog bespreken. Die systematiek is kennelijk nog niet vastgesteld. Ik wil toch wel graag dat de minister ervoor zorgt dat dit niet vooruit gaat lopen op de behandeling van de wet of de nota over de gassystematiek. Ook daarbij zullen, net als rond het systeemtarief en het transporttarief die wij nu besproken hebben, toch weer nieuwe wissels moeten getrokken.

Minister Jorritsma-Lebbink:

De onderhandelingen tussen de Gasunie en de tuinbouw zijn net afgesloten. Daarbij heeft men een aantal afspraken gemaakt. Stel dat de wetssystematiek er straks anders uitziet. Dan zal men zich naar mijn opvatting daaraan moeten aanpassen. Dat zal niet anders kunnen. Het is overigens wel interessant om te zien hoe men het uitwerkt, want dat kan ook de Kamer enige richting geven bij de discussie die wij straks over de Gaswet voeren. Onomkeerbaar kan het dus nooit zijn. Nadat de Gaswet tot wet is verheven, zullen de Gasunie en de tuinbouw zich aan deze wet moeten houden.

Voorzitter! Dan ga ik in op de internationale netcapaciteit. De heer Van den Akker vroeg mij in te gaan op de beschikbare netcapaciteit ten behoeve van de import uit het buitenland. Zoals aangegeven in de nota naar aanleiding van het nader verslag, is in 1999 de beschikbare invoercapaciteit ongeveer 3500 MW, en niet 2500 MW, zoals de Kamer suggereerde. Tennet deelt de capaciteit toe, maar wordt daarbij getoetst door DTE en NMA. Het snel van kracht worden van dit wetsvoorstel is ook nodig om DTE een echt toetsingskader te verschaffen. Tennet heeft 300 MW gereserveerd voor systeemdiensten en 500 MW voor de spotmarkt. Dan resteert 2700 MW. Daarvan is rond de 1500 MW al uitgegeven voor langjarige contracten. Daaronder vallen ook de NMC-importcontracten van de SEP. Ik vind het reëel dat de bestaande SEP-contracten wel uitgevoerd kunnen worden. Die bestonden immers ook al toen de wet werd ingevoerd. Dan houdt Tennet dus ongeveer 1200 MW over voor overige importbehoeften, afgezien van de spot. Die beschikbare capaciteit is voor dit jaar geheel uitgegeven. Volgens een ruwe schatting zou de groep vrije afnemers op dit moment in theorie in staat zijn om voor 3000 à 4000 MW te importeren, maar dat kan met de huidige capaciteit niet geheel worden gedekt. Het is echter onwaarschijnlijk dat de importbehoefte ook werkelijk zo groot zal zijn. Ik mag toch aannemen dat ook de export op gang zal komen. Dat vraagt natuurlijk minder capaciteitsreservering op het Nederlandse net. Dat brengt weer met zich dat alleen nog voor de spotmarkt capaciteit verkregen kan worden.

Zijn de grootverbruikers op de hoogte gesteld van de beperkte capaciteit? Ik heb aan deze vraag al in de genoemde nota aandacht besteed. Als zij de Kamerstukken over dit onderwerp hebben bijgehouden, zijn zij dus op de hoogte. De netbeheerders en de leveranciers spelen een heel belangrijke rol bij het benaderen en het informeren van klanten. De vraag hoe om te gaan met schadeclaims, begrijp ik niet goed, want de bestaande langjarige verplichtingen van SEP moeten, zoals gezegd, begrepen zijn in de al uitgegeven capaciteit. Alle contracten zouden dus moeten kunnen worden nagekomen. Overigens zullen de directeur DTE en eventueel de NMA de voorstellen voor de procedure en de criteria voor de verdeling van de beschikbare capaciteit gaan beoordelen. Dan zal blijken of de bovengenoemde benadering van Tennet ook werkelijk voldoet.

De heer Van den Akker (CDA):

Mijn vraag had betrekking op de grootverbruiker. Stel dat hij niet weet dat er een beperkte capaciteit is en een contract afsluit in het buitenland. Hij wil bijvoorbeeld 500 MW importeren. Vervolgens krijgt hij te horen dat het net vol zit en dat hij er dus niet meer op kan.

Minister Jorritsma-Lebbink:

Zo dom zijn grootverbruikers hoop ik toch niet. Ik neem aan dat ook producenten in het buitenland heel goed weten dat je dan capaciteit op het net nodig hebt. De producent die iets wil gaan leveren, zal waarschijnlijk eerst aan de grootverbruiker vragen of hij capaciteit heeft op het net. Dat lijkt mij de eerste vraag die gesteld moet worden. Bovendien, een grootverbruiker weet zelf ook dat hij die nodig heeft. Hij zal zich dus ook zelf tot Tennet richten en vragen of capaciteit beschikbaar is.

De heer Van den Akker (CDA):

Is dat gebeurd?

Minister Jorritsma-Lebbink:

Daar ga ik van uit. Ik heb net gezegd hoe het tot nu toe gegaan is.

De heer Van den Akker (CDA):

Is het tot nu toe zo gegaan?

Minister Jorritsma-Lebbink:

Ik heb verteld dat men op de hoogte kan zijn; maar een schadeclaim, daar snap ik niets van. Dan hebben wij blijkbaar erg domme grootverbruikers in dit land. Als ik een kaartje voor de trein koop, vraag ik toch eerst of er een trein gaat en of er een plaats in die trein is, een zit- of een staanplaats? Je gaat toch niet iets kopen als je niet zeker weet dat je vervoerd wordt? Als de bus niet gaat, koop je ook geen kaartje voor die bus. Zo is het met elektriciteit ook.

De heer Van den Akker (CDA):

Dat vind ik flauw. Als u niet kunt zeggen hoe het tot nog toe is gegaan...

Minister Jorritsma-Lebbink:

Ik sluit geen contracten.

De heer Van den Akker (CDA):

Ik stel de vraag vanuit de zorg dat er behoorlijke schadeclaims kunnen ontstaan, met name voor de grootverbruikers.

Minister Jorritsma-Lebbink:

Hoezo?

De heer Van den Akker (CDA):

Zij gaan toch een contract aan met het buitenland? Dan wordt er toch gezegd dat men wel die hoeveelheid moet afnemen. Dan zeggen zij: dat kan niet op het net. Zo kunnen er spanningen ontstaan.

Minister Jorritsma-Lebbink:

Ik heb net verteld hoe het gaat. Ik ga ervan uit dat iemand weet dat hij een transportmiddel moet hebben als hij iets koopt. Ik ga ervan uit dat er geen andere contracten zijn gesloten dan die werkelijk getransporteerd kunnen worden. Dat lijkt mij heel logisch. Je koopt geen kaartje voor de bus als er op de gewenste tijd geen bus rijdt. Zo simpel is het wel. Het gaat natuurlijk over tijden. Dit moeten zij wel netjes regelen, maar dat moeten producenten ook. Nogmaals, ik ga ervan uit dat dit gewoon niet kan.

Dan kom ik bij het amendement op stuk nr. 29 van de heer Van Walsem en het amendement op stuk nr. 35 van mevrouw Voûte en de heer Crone. De strekking van het amendement op stuk nr. 29 is dat de DTE uitgebreid regels moet maken voor de reservering van de transportcapaciteit. Nogmaals, het is jammer dat de heer Van Walsem bij de voorbereiding even in het buitenland was, want misschien hadden er gezamenlijk amendementen kunnen worden ingediend.

Ik denk dat het amendement van mevrouw Voûte en de heer Crone gemakkelijker en beter is. De strekking daarvan is dat de DTE op aanvraag reservering van transportcapaciteit kan toestaan. Ik denk dat dit een eenvoudig en flexibel systeem is. Het geeft ook een effectieve regeling voor bijvoorbeeld de elektriciteitsbeurs. In antwoord op de vraag van de heer Van den Akker heb ik al gezegd dat er voor de bestaande internationale contracten capaciteit beschikbaar moet zijn. De elektriciteitsrichtlijn doorkruist niet al bestaand internationaal stroomverkeer. Ik denk dat het amendement van de heer Van Walsem erg veel regulering met zich brengt. Ik vraag hem dan ook of hij zich wil aansluiten bij de opvatting die is verwoord in het amendement van mevrouw Voûte en de heer Crone.

Dan kom ik bij het amendement op stuk nr. 56, dat een aanvulling is op het amendement op stuk nr. 35 van de heer Van den Akker. De strekking daarvan is om het beroep bij het College van beroep voor het bedrijfsleven open te stellen voor besluiten van de directeur over de vaststelling van regels voor de verdeling van de capaciteit. Ik ben het eens met de heer Van den Akker dat het van belang is dat tegen een dergelijk zwaarwichtig besluit beroep bij het CBB kan worden ingesteld. Anders dan door de heer Van den Akker betoogd, gaat het hier niet om een algemeen verbindend voorschrift. Die mogelijkheid is er ook nu al, dus ik zie geen reden om een uitzondering op de AWB te maken. Mijns inziens is het amendement echt overbodig. Beroep bij het CBB voor dit soort besluiten op grond van de AWB is al mogelijk en daarom wil ik het amendement ontraden.

Dan kom ik bij het gewijzigde amendement op stuk nr. 42 van de heer Van den Akker. De strekking hiervan is dat de DTE besluiten over de reservering van capaciteit moet publiceren. Dat lijkt mij een goed amendement. Het houdt ook rekening met het belang van derden. Daar heb ik geen bezwaar tegen.

Het amendement op stuk nr. 22 van de heer Van den Akker heeft als strekking dat de landelijke netbeheerder een calamiteitenplan moet opstellen. In feite is dit niet meer dan een explicitering van de taken van de netbeheerder, zoals in artikel 16 geformuleerd. Het calamiteitenplan is een onderdeel van de netbeheersvoorwaarden ingevolge artikel 26e, lid 1. Ik heb hier geen bezwaar tegen.

Voorzitter! Ik ben nu aanbeland bij het volgende onderwerp, maar het is misschien beter om dat na de pauze te doen.

De algemene beraadslaging wordt geschorst.

De vergadering wordt van 12.50 uur tot 13.35 uur geschorst.

Voorzitter: Van Nieuwenhoven

De voorzitter:

De ingekomen stukken staan op een lijst die op de tafel van de griffier ter inzage ligt. Op die lijst heb ik voorstellen gedaan over de wijze van behandeling. Als aan het einde van de vergadering daartegen geen bezwaren zijn ingekomen, neem ik aan dat de Kamer zich met de voorstellen heeft verenigd.

Naar boven