Aan de orde is de behandeling van:

de brief van de staatssecretaris van Justitie t.g.v. het standpunt op hoofdlijnen over de aanbevelingen van de commissie openstelling van het burgerlijk huwelijk (22700, nr. 23);

de brief van de minister van Justitie t.g.v. het rapport van de commissie rechten en plichten van echtgenoten (23761, nr. 18).

De beraadslaging wordt geopend.

De heer Bremmer (CDA):

Mijnheer de voorzitter! De afgelopen kabinetsperiode is het personen- en familierecht enkele malen in dit parlement aan de orde geweest. Op de valreep van deze parlementaire periode bespreken wij thans nieuwe voorstellen naar aanleiding van het rapport van de commissie-Kortmann en van – wat ik noem – de commissie-Jansen. Het is om te beginnen goed om de lijn hier nog eens neer te zetten van waaruit het CDA de verschillende voorstellen beoordeelt en in het verleden heeft beoordeeld.

Andere samenlevingsvormen waarin partners duurzaam verantwoordelijkheid voor elkaar aanvaarden, hebben aanspraak op publieke erkenning van lotsverbondenheid. Het CDA acht de verbintenis van een man en een vrouw – het huwelijk – van bijzondere betekenis, omdat deze relatie een biologische afstammingsrelatie kan voortbrengen. Andere samenlevingsvormen hebben recht op een wettelijke registratiemogelijkheid waaraan met het huwelijk vergelijkbare rechten en plichten zijn gekoppeld, met uitzondering van de automatische rechtsgevolgen voor kinderen. In de visie van het CDA moet de overheid de voortdurende zorg en verantwoordelijkheid van ouders of verzorgers voor het kind en van levenspartners voor elkaar erkennen. Bij adoptiewetgeving blijft ons uitgangspunt dat er een juridische vader en moeder zijn, omdat adoptie gericht is op vervanging van de afstammingsrelatie.

Bij adoptie blijven wij dus uitgaan van het echtpaarvereiste. Daarvan kan alleen worden afgeweken in bijzondere, klemmende gevallen. Gezamenlijk gezag en gezamenlijke voogdij zijn mogelijkheden voor paren van gelijke kunne om hun gezamenlijke verantwoordelijkheid voor en de bescherming van het kind ook in juridisch opzicht gestalte te geven en veilig te stellen. De voorstellen die thans aan de orde zijn, wegen wij tegen de achtergrond van deze benadering.

Oog voor de feitelijke situatie van kinderen die opgroeien bij een paar van gelijk geslacht, is een constante in onze opstelling. Daarom heeft het CDA de recente regeling van de medevoogdij en gezamenlijke voogdij ondersteund. Om nu, op de valreep van deze kabinetsperiode, nog een principebeslissing – qua voorstel een unicum in de wereld – over de mogelijkheid van adoptie van kinderen in Nederland door paren van gelijk geslacht door de Kamer te willen loodsen, kan onze fractie niet bekoren. De bepaalde procedure van behandeling – direct een plenair debat – is ook ongewoon.

Ik ga terug naar de inhoud. Nog niet zo lang geleden koos de staatssecretaris voor een andere opstelling. Ik citeer: "In het licht van het gegeven dat adoptie een vorm van afstamming is, vind ik het stellen van de voorwaarde dat dit twee personen van verschillend geslacht moet betreffen, gerechtvaardigd".

De heer Dittrich (D66):

Voorzitter! De heer Bremmer zegt: op de valreep door de Kamer te willen loodsen. Wij bespreken het rapport van de commissie-Kortmann en de kabinetsreactie daarop en niet een concreet wetsvoorstel, waarover bijvoorbeeld volgende week gestemd moet worden. Er wordt dan toch niet snel iets door de Kamer geloodst?

De heer Bremmer (CDA):

Op zichzelf hebt u gelijk dat de discussie al een tijd gaande is. Wij hebben het wel over een principebeslissing aan het eind – op de valreep – van een kabinetsperiode. De procedure van behandeling is betrekkelijk ongewoon. Normaal gesproken, wordt er een nota- of een wetgevingsoverleg gehouden. Er zijn technische vragen aan de voorstellen verbonden. Dat stadium wordt overgeslagen. Ik zal in het vervolg van mijn betoog nog aangeven dat ik van mening ben dat in sommige opzichten zowel de beleidsbrief over de nota-Kortmann als de andere brief bijzonder summier gemotiveerd is.

De heer Dittrich (D66):

De meerderheid van de Kamer heeft in april 1996 uitgesproken dat adoptie mogelijk moet zijn en dat het huwelijk verder opengesteld moet worden. Wij zijn hier dus al bijna twee jaar mee bezig. Je kunt dan toch niet spreken over "op het laatste moment door de Kamer te willen loodsen"?

De heer Bremmer (CDA):

Binnen drie weken gaat deze Kamer met reces. In de parlementaire periode gezien, is het op het nippertje.

Mevrouw Van der Burg (PvdA):

Er komt nog een heel wetgevingstraject. Dit is in feite een debat op hoofdlijnen. Er is dus geen sprake van "loodsen door de Kamer". In dat wetgevingstraject kunnen alle technische vragen nog aan de orde komen.

De heer Bremmer (CDA):

Wij moeten niet over een woord vallen. Het gaat vandaag wel om de principebeslissing. Dat is op het nippertje van de kabinetsperiode. Dat zal mevrouw Van der Burg toch met mij eens zijn.

Voorzitter! Ik citeerde de staatssecretaris. Ik herhaal dat even vanwege de lijn in mijn betoog. Daar adoptie een vorm van afstamming is, vind ik het stellen van de voorwaarde dat het twee personen van verschillend geslacht moet betreffen gerechtvaardigd. Ik wijs op de memorie van toelichting, u wel bekend van 1995-1996. Dat past als het ware niet bij de uitgangspunten van het personen- en familierecht. Einde citaat. De staatssecretaris pleitte verder voor geleidelijkheid. Maatschappelijke opvattingen moeten niet te zeer in een bepaalde richting worden geduwd.

Deze zorgvuldigheid lijkt wat naar de achtergrond te zijn gedrongen. Want was is er in die twee jaar veranderd? Waarom heeft zij deze ommezwaai gemaakt? Zeker, er is het rapport van de commissie-Kortmann. Maar wiens belang staat nu centraal? Dat van het kind of dat van de volwassene? Wat is de eigen opvatting van de staatssecretaris? De CDA-fractie kan deze nauwelijks opmaken uit het standpunt op hoofdlijnen. Dat wekt naar buiten niet de indruk van een standvastig oordeel.

Voorzitter! Uit de berichtgeving rond de presentatie van het huidige voorstel aan de ministerraad bleek onzekerheid. De Volkskrant kopte op 17 januari jl.: summier stuk Schmitz over homohuwelijk maakt Kok boos. De minister-president kon na afloop van de ministerraad voor de gezamenlijke media zijn irritatie moeilijk verbergen. De Volkskrant vervolgde: op de achtergrond speelt mee dat Kok en veel ministers van verschillende politieke partijen moeite hebben met de nieuwe adoptieregeling. Het beeld is er in ieder geval niet een van homogeniteit. Kan de staatssecretaris aangeven wat hiervan waar en niet waar is?

Mevrouw Van der Burg (PvdA):

Voorzitter! Is de heer Bremmer nu niet bijzonder vreemd bezig? Het kabinet neemt een besluit en doet dat in beslotenheid. Het kabinet komt daarna met een voorstel naar de Kamer. En dat is het! De heer Bremmer suggereert iets dat verder niet aan de orde is.

De heer Bremmer (CDA):

Ik heb vragen aan de staatssecretaris gesteld en ik ben erg benieuwd naar haar antwoord. Ik vind het ongebruikelijk dat collega Van der Burg zegt dat ik vreemd bezig ben als ik publieke bronnen citeer. Het is heel gebruikelijk in een debat dat wij af en toe een publieke bron noemen om iets van het betoog te laten oplichten. Dat doe ik met overtuiging. Als het zo simpel is, zal dat uit de beantwoording van de staatssecretaris blijken.

Mevrouw Van der Burg (PvdA):

Wij zullen dat afwachten en ik neem aan dat het heel duidelijk is.

De heer Dittrich (D66):

Voorzitter! Ik vind het antwoord van de heer Bremmer niet echt toereikend. Nadat er misschien wat discussie is geweest in het kabinet, is er een kabinetsstandpunt gekomen. Dat ligt vast in een brief. Daarmee hebben wij te maken. Dat bespreken wij vandaag. Waarom stelt hij allerlei vragen over een voorfase waarover misschien dingen in de kranten hebben gestaan? Wij moeten vandaag toch gewoon het eenduidige kabinetsbeleid bespreken, of wij het daarmee eens zijn of niet?

De heer Bremmer (CDA):

De heer Dittrich zei zojuist dat wij al twee jaar bezig zijn. Ik belicht een bepaald detail uit dat proces. Dat lijkt mij mijn goed recht. Ik koppel dit aan het opmerkelijke gegeven dat de staatssecretaris in deze debatten altijd erg zorgvuldig is geweest met haar onderbouwing. Dat waarderen wij ook. In deze beleidsbrieven vind ik de onderbouwing zeer summier.

Voorzitter! De commissie-Kortmann adviseert onder voorwaarden adoptie door paren van gelijk geslacht voor Nederlandse kinderen mogelijk te maken. Ik citeer: onder omstandigheden denkbaar en mogelijk. De CDA-fractie is daar geen voorstander van, zoals ik al in het begin van mijn betoog heb uiteengezet. Het CDA verbaast zich erover dat de commissie kennelijk geheel voorbij gaat aan het gegeven dat adoptie primair een maatregel van kinderbescherming is voor kinderen die door de biologische ouders niet opgevoed kunnen worden. Zonder nadere motivering gaat de commissie ervan uit dat adoptie er is voor kinderen in een relatie van gelijke kunne. De principiële vraag of wij adoptie willen veranderen van een maatregelen van kinderbescherming in een recht van een paar van gelijk geslacht om een kind te verwekken met het doel het te adopteren, is niet beantwoord. Als ik het goed heb gelezen, beantwoordt ook de staatssecretaris deze vraag niet. Wil zij deze fundamentele vraag hier alsnog beantwoorden?

Het voorstel roept ook een aantal andere vragen op. Wat betekent de gekozen lijn bijvoorbeeld voor de praktijk? Wat is de juridische positie van een geadopteerd kind binnen een dergelijke relatie als dat gezin naar een ander land verhuist? Hoe gaat men daar dan mee om? Gaarne een antwoord. Kan het kabinet aangeven hoe ermee wordt omgegaan als in de toekomst een Nederlands kind ter adoptie wordt aangeboden? Hoe en op grond van welke overwegingen zal de kinderbescherming straks keuzes maken tussen het ene en het andere stel? Hoe werkt dat in de praktijk uit?

Mevrouw Sipkes (GroenLinks):

Voorzitter! Ik begrijp de heer Bremmer niet helemaal. Dat is toch uitvoerig in de wet geregeld? Er is toch een aantal criteria van kracht bij de plaatsing van kinderen?

De heer Bremmer (CDA):

Maar wat gebeurt er nu als zowel een paar van gelijke kunne als een heteropaar zich beschikbaar stelt voor adoptie? Op basis van welke criteria wordt er dan gekozen? Ik ben gewoon benieuwd naar de visie van de staatssecretaris.

Mevrouw Sipkes (GroenLinks):

Het is toch helder dat er een afweging plaatsvindt over het belang van het kind. Vervolgens wordt er gekeken naar de duurzaamheid van de relatie, etc. Maar de primaire vraag is: wat is in het belang van het kind? Toen wij spraken over de wijzigingen in het familierecht en over adoptie heeft de staatssecretaris er zeer nadrukkelijk op gewezen dat het ook bijvoorbeeld bij het zoeken naar pleegouders niet uitmaakt of toekomstige pleegouders al dan niet van verschillend geslacht zijn.

De heer Bremmer (CDA):

Ik zou bijna denken dat er twee staatssecretarissen in de zaal zijn! Mevrouw Sipkes citeert nu immers weer uitvoerig de staatssecretaris. Ik vraag echter om een antwoord van staatssecretaris Schmitz.

Mevrouw Sipkes (GroenLinks):

Welke extra criteria wilt u? Kennelijk is datgene wat er nu ligt, niet voldoende.

De heer Bremmer (CDA):

Nee, ik signaleer dat zich een probleem kan voordoen. Ik doe dat misschien ten onrechte, maar dan hoor ik dat graag uit de mond van de staatssecretaris. Het gaat om de vraag: als er twee stellen beschikbaar zijn voor adoptie, een heterostel en een paar van gelijke kunne, en de omstandigheden zijn gelijk, wie krijgt dan voorrang? Hoe ziet de staatssecretaris dat? Dat is toch een heel praktische vraag over de uitwerking.

Mevrouw Van der Burg (PvdA):

Dat is een heel praktische vraag, maar het is eigenlijk een vraag die al jaren geldt. Je kunt ook twee heterostellen hebben en je kunt ook één ouder hebben die wil adopteren. Als dat zich voordoet, blijft de afweging altijd uiteindelijk bij de rechter.

De heer Bremmer (CDA):

Ik hoor het graag van de staatssecretaris.

De commissie zegt dat adoptie alleen moet worden toegestaan als het kind niets meer van zijn oorspronkelijke ouder of ouders te verwachten heeft of zal krijgen. Kan de staatssecretaris aangeven wat in haar visie onder "niets meer" moet worden verstaan? Over welke situatie heeft zij het dan? Is de regering voornemens het Haagse adoptieverdrag, dat het bereik van adoptie beperkt tot "echtgenoten" en "een persoon" op te zeggen, nu dat naar de geest kennelijk in strijd is met wat de Nederlandse regering wenselijk acht? Of wordt aan dit principiële punt gemakshalve voorbijgegaan?

Voorzitter! De CDA-fractie stemt in met de conclusie om interlandelijke adoptie door twee personen van hetzelfde geslacht niet te bevorderen. Dat is voor ons een overtuigende en principiële lijn. Dat staat op zichzelf los van het kabinetsargument dat is gelegen in de internationale verhoudingen. Maakt het kabinet het zichzelf trouwens niet onnodig lastig door in het ene geval adoptie onder de genoemde voorwaarden wel mogelijk te maken, en in het andere geval niet?

Ik kom bij gezamenlijk gezag. Het kabinet neemt het voorstel van de commissie inzake het gezamenlijk gezag over voor kinderen die geboren worden binnen een relatie van twee personen van hetzelfde geslacht. Het CDA vraagt zich allereerst af waarom een wet wordt gewijzigd die nog maar drie maanden in werking is. Is dat wetsvoorstel in de visie van de staatssecretaris achteraf niet goed voorbereid? Het CDA is tegen een dergelijk automatisme, omdat er bij zo'n relatie steeds een derde betrokken is.

De heer Dittrich (D66):

Voorzitter! Vergeet de heer Bremmer nu niet dat er advies was gevraagd aan de commissie-Kortmann, een commissie van externe deskundigen? Die commissie komt met een rapport en adviseert daarin om het gezamenlijk gezag aan te kleden. Dan kun je toch niet zeggen dat het wetsvoorstel dat daarvoor door de Kamer is gegaan, destijds niet goed beoordeeld is.

De heer Bremmer (CDA):

Misschien, maar ik vind het opmerkelijk dat er op 1 januari een wet voor gezamenlijk gezag en gezamenlijke voogdij in werking treedt en dat er nauwelijks twee maanden later een voorstel ligt om die wet te wijzigen. Dat is toch curieus.

Mevrouw Van der Stoel (VVD):

Mijnheer de voorzitter! Ik begrijp een paar dingen niet uit het betoog van de heer Bremmer. De meeste dingen zijn al door mijn collega's voorgelegd. Het lijkt wel alsof de heer Bremmer geen kennis heeft genomen van het advies en alsof hij zich ook niet voor de geest kan halen wat de procedures hier in huis zijn. Een wetsvoorstel is in behandeling bij de Kamer. Er komt later een rapport van de commissie, waar de Kamer om gevraagd heeft, en dan wachten wij nog op het standpunt van het kabinet. Zo ongebruikelijk is dat toch niet in deze Kamer?

De heer Bremmer (CDA):

Ik ben het niet met collega Van der Stoel eens. Het rapport van de commissie-Kortmann gaat op alle beslissingen uitvoerig in, met voors of tegens. Een argument had kunnen zijn dat het om tal van redenen onwenselijk is om wetgeving te veranderen, terwijl er per 1 januari net nieuwe wetgeving in werking is getreden. Dat is een heel legitieme overweging. Dat heeft niets te maken met de bestudering van de stukken. Collega Van der Stoel mag gerust zijn, ik heb mij uitermate goed voorbereid op dit debat en alle stukken en debatten echt heel goed gelezen.

Mevrouw Van der Stoel (VVD):

Voorzitter! Dat doet niet af aan de manier waarop het gaat. Zo-even verweet de heer Bremmer het kabinet dat het de stukken weinig onderbouwd aan de Kamer presenteert. Er ligt een gedegen rapport, wat de heer Bremmer daar ook van mag vinden, en er ligt een reactie van het kabinet. Die twee komen niet op hetzelfde moment bij de Kamer, waar al eerder is afgesproken wanneer de wet in werking treedt. Het is toch logisch dat de gedachtewereld niet stilstaat en dat je een wet wijzigt. Dat komt toch wel vaker voor in deze Kamer? Waar is de heer Bremmer nu eigenlijk naar op zoek?

De heer Bremmer (CDA):

Die vraag kan ik ook omdraaien. Waar is mevrouw Van der Stoel naar op zoek? Natuurlijk is het rapport van de commissie-Kortmann een gedegen rapport. Het gaat diep in op allerlei zaken. Het valt mij alleen op dat dit niet gebeurt in de beleidsbrief. De staatssecretaris geeft weinig blijk van eigen opvattingen. Althans, zo proef ik dat en daar heb ik naar gevraagd. Wat vindt de staatssecretaris nu zelf? Zij verwijst meestal naar het rapport in registratieve zin. Ik kom nog bij een voorstel dat ik helemaal mager onderbouwd vind.

Mevrouw Van der Stoel (VVD):

Het is toch logisch dat het kabinet kortheidshalve naar een rapport verwijst als het de voorstellen van de commissie overneemt. Wat doet dat af aan de overwegingen van het kabinet? Het is al heel nauwgezet overwogen en vervolgens legt het kabinet een besluit voor aan de Kamer.

De heer Bremmer (CDA):

Ik blijf bij mijn opmerkingen.

Voorzitter! Ik kom bij het gezamenlijk gezag. De fractie van het CDA is tegen een dergelijk automatisme, omdat er bij zo'n relatie steeds een derde betrokken is. Voor bijzondere situaties die kunnen optreden, kan het versnellen van de procedure voor het aanvragen van gezamenlijk gezag wellicht een uitweg bieden. Ik vraag de staatssecretaris of dat ook is overwogen. De CDA-fractie steunt ten slotte het voorstel om erfrechtelijke consequenties te verbinden aan het gezamenlijk gezag van een ouder en zijn partner en aan de gezamenlijke voogdij.

Dan ben ik toegekomen aan de openstelling van het huwelijk. De openstelling van het huwelijk voor paren van gelijk geslacht wijst het kabinet af. Het kiest ervoor het instituut "geregistreerd partnerschap" zich verder te laten ontwikkelen, temeer daar dit instituut ook in andere landen in ontwikkeling is. Ook hier geldt weer dat de eigen motivering van het kabinet beperkt is. Opmerkelijk is voorts dat de regering openstelling van het huwelijk om internationaal-rechtelijke redenen afwijst, terwijl dat argument bij adoptie slechts gedeeltelijk speelt. De CDA-fractie steunt de uitkomst van de overweging van het kabinet om het burgerlijk huwelijk niet open te stellen. In het permanente, lastige spanningsveld tussen onze normatieve politieke overtuiging en de realiteit van andere samenlevingsvormen is de openstelling van het burgerlijk huwelijk een stap die wij niet willen en kunnen zetten. Wij markeren hier een grens. Geen misverstand, dat heeft niets van doen met betutteling of morele diskwalificatie. De CDA-fractie herkent zich meer in de gepresenteerde argumenten tegen de openstelling in het rapport van de genoemde commissie.

Ik heb begrepen dat de VVD-fractie in meerderheid – welke meerderheid? – voor openstelling kiest. Dat was gisteravond op tv. Ik wacht de uiteenzetting van het betoog van collega Van der Stoel terzake af. Het lijkt erop dat het CDA als enige grote partij het kabinet steunt.

Ik kom te spreken over de beleidsbrief inzake het rapport van de commissie rechten en plichten echtgenoten. De staatssecretaris neemt in deze beleidsbrief de aanbeveling over om titel 6 van Boek 1 BW af te slanken en aan te passen. Een wetsvoorstel wordt hiertoe voorbereid. Voorts neemt het kabinet de aanbeveling over om naast een gedegen onderzoek een conceptaanpassingsvoorstel voor te bereiden terzake van een wijziging van het huwelijksgoederenregime. De CDA-fractie is verbaasd over het summiere commentaar van de staatssecretaris (15 regels) op dit belangrijke rapport. Kennelijk moest over dit onderwerp nog net voor de jaarwisseling een brief naar de Tweede Kamer. Onze fractie vindt dat ook hier snelheid het zeker niet mag winnen van zorgvuldigheid. De CDA-fractie heeft geen behoefte aan een substantiële aanpassing van titel 6, Boek 1 BW. Wij zijn tegen het afschaffen van de samenwoningsverplichting, die wij nog steeds waardevol vinden. Tegen een meer technische actualisering hebben wij uiteraard geen bezwaar (artikel 82). De CDA-fractie vraagt zich daarnaast af of het verstandig is deze operatie in twee trajecten te volbrengen. Verdient het geen aanbeveling de wijziging van titel 6, Boek 1 BW in samenhang door te voeren met een wijziging van het huwelijksgoederenregime? Men kan beide stukken niet los van elkaar zien. Gaarne een reactie van de staatssecretaris.

Wat de heroverweging van de huwelijksgoederenstelsels betreft, wil de CDA-fractie eerst een discussie aan de hand van een beleidsnotitie. Daarbij kunnen de resultaten van het rechtsvergelijkend, fiscaal en sociologisch onderzoek worden betrokken. Graag een reactie van de staatssecretaris. Ik merk vast op dat onze fractie het huidige stelsel van wettelijke of algehele gemeenschap van goederen uiterst waardevol en zeker vandaag uitstekend vindt passen bij deze tijd. Ook in het tweede deel van dit rapport gaat het om meer dan alleen zakelijk-technische aspecten. Het gaat evenzeer om normatieve oriëntaties als lotsverbondenheid, solidariteit en gezinsdenken. De beperkte tijd laat niet toe vast als voorschot een aantal kritische opmerkingen bij het rapport te maken. Waarom een keuze maken uit twee stelsels? Welk stelsel geldt bij gebrek aan keuze of tegengestelde keuzes van partners? Is de ambtenaar van de burgerlijke stand de aangewezen persoon voor voorlichting?

Ik rond af. De voorstellen die thans ter tafel liggen, wekken de indruk minder door zorgvuldigheid dan door snelheid te zijn ingegeven. Haastige spoed is bij geladen onderwerpen op de valreep zeker niet goed. Degelijke wetgeving staat bij ons voorop. Oog voor bijzondere feitelijke situaties, zeker, maar niet pionieren in het personen- en familierecht.

De heer Van Middelkoop (GPV):

Mijnheer de voorzitter! Ik spreek mede namens de fractie van de RPF. Het regeringsstandpunt over het rapport-Kortmann is een echt Paars stuk geworden: pragmatisch, niet al te hard van stapel lopend en steeds met een schuine blik naar het buitenland. Inhoudelijk bevatten het commissierapport en het regeringsstandpunt niet veel nieuws. Politiek van belang is wel dat de motie-M.M. van der Burg/Dittrich over wat is gaan heten het homohuwelijk, niet is uitgevoerd. De indieners van de motie wisten al wat er gebeuren moest: het huwelijksverbod voor mensen van hetzelfde geslacht moest worden opgeheven, en wel in deze kabinetsperiode. Dat laatste kan in ieder geval niet meer; een herhaling van de eerste uitspraak blijft in het zicht van de verkiezingen een slag in de lucht. Goed voor de beeldvorming richting kiezers, maar de echte beslissingen worden later genomen door een ander kabinet en door een andere Kamer, in welke samenstelling dan ook. Het is niet verwonderlijk dat de commissie met een verdeeld advies is gekomen.

Mevrouw Van der Burg (PvdA):

De heer Van Middelkoop kan eraan bijdragen dat nog in deze kabinetsperiode de openstelling van het burgerlijk huwelijk kan plaatsvinden.

De heer Van Middelkoop (GPV):

Dat weigert de heer Van Middelkoop.

Ik herhaal dat het niet verwonderlijk is dat de commissie met een verdeeld advies is gekomen. Zelfs in die commissie vind je Van Middelkoopposities, zeg ik tegen mevrouw Van der Burg. De staatssecretaris geeft een goede samenvatting van het verschil van mening binnen de commissie; het gaat erom of een relatie van twee mannen of twee vrouwen wat het aangaan van een huwelijk betreft gelijk is aan de relatie van een man en een vrouw. Het antwoord op die vraag is wat onze fracties betreft zonder meer ontkennend. Een bevestigend antwoord zou het wezen van het huwelijk aantasten. Daarom zijn termen als "homohuwelijk" of "openstelling van het huwelijk voor mensen van gelijk geslacht" innerlijk tegenstrijdig. Van discriminatie van mensen van gelijk geslacht kan alleen al daarom geen sprake zijn. Het regeringsstandpunt is op dit punt heel pragmatisch. Er zijn genoeg andere mogelijkheden om de gelijkwaardigheid van relaties tot uitdrukking te brengen, dus waarom zouden we nu al voorstellen het huwelijk open te breken?

Welnu, voorzitter, dat er andere mogelijkheden waren, wisten de indieners van de motie in 1996 ook al. Toch wilden zij het onderste uit de kan hebben, en wel snel. Dan kan de regering nu toch niet met zo'n slappe onderbouwing komen? Daarom vraag ik de staatssecretaris aan te geven wat de echte argumenten waren om op dit punt pas op de plaats te maken. Was ook het kabinet op dit punt verdeeld en zag het op deze manier een goede mogelijkheid het probleem voor zich uit te schuiven? Zag het kabinet wel iets in de principiële bezwaren van de minderheid van de commissie? Wat vindt het bijvoorbeeld van de vraag die deze minderheid opwerpt of het de wetgever wel vrijstaat om de definitie van het huwelijk zo te wijzigen dat daarin het kernelement, namelijk de man-vrouwrelatie en de voortplanting, verloren gaat? Op deze wezenlijke vraag zou ik graag een helder antwoord van de staatssecretaris krijgen. Ik denk dat men zich in het buitenland deze vraag ook wel zal stellen.

Meer in het algemeen zou ik de staatssecretaris willen vragen hoe zij aankijkt tegen een geïsoleerde positie van Nederland op het terrein van het familierecht in een tijd waarin grensoverschrijdende relaties steeds meer gemeengoed worden. Het buitenland speelt een doorslaggevende rol bij het standpunt over adoptie door twee personen van gelijk geslacht: adoptie van kinderen in Nederland mag wel, van kinderen uit het buitenland niet. Opnieuw stelt men zich zeer pragmatisch op. Als het werkelijk zou gaan om het principe van gelijke behandeling, zou de regering dit onderscheid niet behoren te accepteren.

Wil de staatssecretaris nu eens precies aangeven voor welke groep mensen deze vorm van adoptie een oplossing moet bieden? Niet bij interlandelijke adoptie, in de praktijk ook niet of nauwelijks bij adoptie van kinderen in Nederland die niet bij hun ouders kunnen blijven. Resteren mensen van gelijk geslacht die samen een kind verzorgen dat geboren is uit één van hen en een derde. Welk dringend probleem doet zich hier voor dat niet op een andere manier kan worden opgelost? Heb ik het mis wanneer ik denk dat het belangrijkste argument is erkenning van de gelijkwaardigheid van relaties tussen mensen van gelijk en van verschillend geslacht? Wordt derhalve de regeling van het adoptierecht niet instrumenteel gemaakt ten behoeve van het emancipatiestreven? Daarmee ben ik weer bij mijn uitgangspunt terug: zulke relaties zijn juist in relatie tot kinderen niet gelijkwaardig en behoren dus ook niet aan het emancipatiestreven ondergeschikt te worden gemaakt.

Voorzitter! Met het oog op de tijd moet ik met betrekking tot het rapport van de commissie rechten en plichten van echtgenoten volstaan met een enkele opmerking. Bij het doorlezen van de voorstellen tot afslanking van de bepalingen van titel 6 van het BW ontdekte ik bij mijzelf geen spontane blijken van herkenning of instemming, integendeel. Dat een verplichting tussen echtgenoten, bijvoorbeeld tot samenwoning, niet afdwingbaar is, is toch niet zo vreemd in een relatie die gebaseerd is op onderlinge liefde en trouw? Dat voor sommige echtgenoten een lat-relatie kennelijk een geaccepteerde leefvorm is, mag zo zijn, maar moet dat ook een probleem voor de wetgever zijn? Het zal duidelijk zijn dat onze fracties niet zitten te wachten op dit soort afslankingsvoorstellen. Het rapport mag wat mij betreft een poosje in de la blijven liggen. Soms worden alleen al daardoor problemen opgelost.

Mevrouw Van der Burg (PvdA):

Voorzitter! Vier jaar Paars heeft het familierecht bij de tijd gebracht. Diverse wetswijzigingen hebben tot resultaat dat feitelijke sociale leefvormen en -verbanden meer juridische erkenning hebben gekregen en bovendien is er nu meer gelijkheid in rechten tussen vrouwen en mannen en tussen homo- en heteroseksuelen.

Onze complimenten gaan naar deze staatssecretaris. Door haar inzet zijn deze positieve wijzigingen tot stand zijn gebracht; baanbrekend werk, waarmee 25 jaar discussie op het vlak van naamrecht, ouderschap en afstammingsrecht is afgerond, hoewel er nog altijd aspecten in zitten die naar mijn mening verbetering behoeven.

Ook gaat onze waardering en dank uit naar de inzet van vele maatschappelijke organisaties; ik noem er maar een paar: de Duomoeders, de Gaykrant, het COC, het Clara Wichmanninstituut, de Emancipatieraad, de Gezinsraad. Kortom, er zijn zeer veel maatschappelijke organisaties die zich heel intensief hebben bemoeid met al deze aspecten van het familierecht. Onze dank!

Voorzitter! Wat zou het mooi zijn geweest als het kabinet in deze periode naast zijn erkenning van het juridische ouderschap van twee mensen van gelijk geslacht ook de laatste stap had gezet: openstelling van het burgerlijk huwelijk voor twee vrouwen of twee mannen. Helaas heeft het kabinet niet het standpunt gevolgd van de meerderheid van de commissie-Kortmann, van de meerderheid van deze Kamer en van de meerderheid van de bevolking. Het kabinet loopt echt niet voor de troepen uit als het ook deze stap zet. Maar als ik het goed begrijp, is dit kabinetsstandpunt voorlopig, want na de evaluatie zal blijken of het geregistreerde partnerschap is aangeslagen, ook internationaal. Dan zou openstelling alsnog kunnen plaatsvinden. Met ander woorden, een soort opdracht aan het volgende kabinet. De PvdA-fractie is nog steeds van mening dat dit kabinet deze opdracht zelf moet vervullen. De motie-M.M. van der Burg/Dittrich van twee jaar geleden moet dan ook zo snel mogelijk geheel worden uitgevoerd. De PvdA hoopt dat de staatssecretaris en het kabinet door dit afrondende debat alsnog worden overtuigd en dat de zwaarte van onze argumenten de balans die ook het kabinet ziet tussen de argumenten voor en tegen, doorslaat naar de positieve kant.

Het advies van de commissie-Kortmann, voor wier werk wij overigens veel waardering hebben, al had het wel wat sneller gekund en aangevuld met wetsvoorstellen, bevat een goed overzicht van alle argumenten. Maar de zwaarte van deze argumenten bepaalt uiteindelijk de politiek, en dat gebeurt nu.

Allereerst mag van de PvdA de rechtsongelijkheid tussen homo- en heteroseksuele paren niet voortduren. Deze ongelijkheid is ontoelaatbaar krenkend voor betrokkenen en ten principale wordt ze ook niet weggenomen door de introductie van geregistreerd partnerschap. Om praktische redenen, om snel voor een groot deel dezelfde rechten te regelen voor homoparen, is hiervoor terecht gekozen. Maar met deze toepassing van de "separate but equal"-leer blijft de discriminatie in stand. Een evaluatie, hoe die over een paar jaar ook uitpakt, doet aan die principiële ongelijkheid niets toe of af.

Verder gaat het in essentie nog om twee aspecten: wat is de betekenis van het instituut huwelijk en hoe problematisch is acceptatie of niet-acceptatie door andere landen? Terecht stelt de commissie dat het huwelijk een flexibel instituut is, waarvan de betekenis in de loop van de eeuwen is gewijzigd. Maatschappelijke veranderingen hebben niet alleen geleid tot veranderingen in rechten en plichten van het huwelijk. Ook de betekenis is veranderd van een puur economisch instituut tot een instituut waar voortplanting een kernelement was, naar het huwelijk als levensverbintenis, als lotsverbondenheid, zoals heden ten dage door de meeste Nederlanders het huwelijk wordt gezien. Natuurlijk is de symbolische en emotionele betekenis van het huwelijk nooit voor iedereen gelijk. Maar uitspraken over de morele betekenis van het huwelijk passen de overheid niet. Of zoals het kabinet zelf zegt: het huwelijk wordt beschouwd vanuit zijn burgerlijke betrekkingen.

Dit ligt anders bij het kerkelijk huwelijk. Dat kan aansluiten bij andere opvattingen over het huwelijk van een bepaalde, beperkte groep en bij tradities. Dat respecteren wij.

De heer Van Middelkoop (GPV):

Ik vond de weergave van de geschiedenis uiterst curieus, want mevrouw Van der Burg deed het voorkomen alsof er in het verleden – het verre verleden ongetwijfeld – een situatie is geweest waarbij het huwelijk uitsluitend om economische redenen zou zijn gesloten en later ook om redenen van voortplanting. Ik kan haar verzekeren dat dit vroeger ook wel heel goed samenging. De voortplanting kwam ook wel voor in huwelijksconstructies die om puur economische redenen werden gesloten.

Belangrijker is echter het laatste. Is mevrouw Van der Burg niet met mij van mening dat ook wanneer je uitspreekt dat je over het huwelijk uitsluitend in termen van burgerlijke betrekkingen praat, dit niet anormatief is? Daaraan voorafgaand moet je toch ook altijd het antwoord geven op de vraag of een huwelijk iets is tussen drie mensen, vier mensen, achttien mensen of iets tussen een man en een vrouw of een man en een kind? Het antwoord van alle tijden – dat is het bijzondere van dit moment – is toch geweest, hoe wisselend de compositie ook was, dat het constituerende element altijd man en vrouw was. U heeft de vrijheid om een andere keuze te maken, maar u moet niet doen alsof de geschiedenis u die vrijheid zou bieden. Dat is niet zo. U breekt daarmee. Dat moet u ook uitspreken.

Mevrouw Van der Burg (PvdA):

Dat vindt u. De geschiedenis is al diverse keren beschreven. Ik heb de geschiedenis in heel grote stappen beschreven. Ik geef toe dat er ook voortplanting bij zat, maar in het verleden stond het economische element bovenaan. Dat was de reden waarom er werd getrouwd. Dat is in de loop der tijd veranderd. Je ziet nu ook vooral de laatste jaren dat een huwelijk een verbintenis is tussen mensen. Dat heeft symbolische en emotionele betekenis voor mensen. Het feit dat er kinderen uit kunnen voortkomen, is ook belangrijk. Het is echter langzamerhand niet meer het kerndoel van een huwelijk. Dit mag je ook benoemen, daar hoef je niet negatief over te zijn of wat dan ook. Die lotsverbondenheid is heel essentieel. Dan maakt het niet uit tussen wie die verbondenheid plaatsvindt, of dat nu is tussen twee vrouwen of twee mannen. Het is in elk geval tussen twee mensen.

De heer Van Middelkoop (GPV):

Ik ben in dit debat ook maar een invaller. Ik heb de vorige debatten niet meegemaakt en ik wil niet het risico lopen oude debatten te herhalen. Waarom kunt u kennelijk niet leven met een constatering dat het huwelijk sinds jaar en dag, los van normatieve overwegingen, gewoon iets is tussen man en vrouw en dat daarnaast, welke naam je het ook geeft, er gelijke rechten zouden zijn voor andere samenlevingsconstructies. Waarom kunt u kennelijk daarmee niet leven en vindt u het toch nodig om het begrip van het huwelijk zo op te rekken?

Mevrouw Van der Burg (PvdA):

Daar heeft u inderdaad de essentie te pakken. Dat is het fundamentele grondrecht. Ik vind niet dat ongelijkheid tussen twee soorten paren is opgelost door ieder een eigen etiketje te geven ten aanzien van een lotsverbondenheid in een leefverband, een etiket van huwelijk of geregistreerd partnerschap. Dat is nu net die doctrine van "separate but equal". Er is sprake van gelijkheid en toch ga je twee instituten naast elkaar creëren. Je gaat het toch weer scheiden om die gelijkheid te maken. In wezen kan het nooit gelijk zijn zolang je het blijft scheiden. Om even een heel simpel voorbeeld te nemen, een afschuwelijk voorbeeld, zo vind ik zelf: zwarte en witte mensen. Er wordt dan gezegd dat iedereen gelijk is, maar er ontstaan toch weer zwarte scholen en witte scholen. Dat kan niet; het zijn gewoon scholen waar iedereen komt. Dat is een moeilijke vergelijking, in de zin...

De heer Van Middelkoop (GPV):

Doet u mij een genoegen en belegt u het niet met dit soort voorbeelden, want die gaan onmiddellijk mank op een vervelende manier. Maar ik begrijp uw redenering.

Mevrouw Van der Burg (PvdA):

Je moet de essentie eruit halen. Als je dezelfde rechten geeft aan een geregistreerd partnerschap – ongeveer dezelfde rechten, want dat is het nog niet eens – als aan een huwelijk, dan moet je dat geregistreerd partnerschap niet in stand houden, omdat je daardoor toch een scheiding krijgt tussen twee soorten groepen mensen. Dat is de essentie.

De heer Bremmer (CDA):

Voorzitter! Ik constateer dat de PvdA-fractie het voorstel van het kabinet op het punt van de openstelling niet steunt. Mijn vraag is deze: hoe waardeert mevrouw Van der Burg dan de volgende ontwikkeling? De figuur van de partnerregistratie, per 1 januari van kracht, is met veel belangstelling begroet. In de volksmond heet het inmiddels: homohuwelijk. Er is veel belangstelling voor. Waarom is mevrouw Van der Burg dan niet bereid iets wat in de bevolking lijkt te leven, daar verwees zij net naar, een kans te geven? Waarom steunt zij niet de praktische lijn van het kabinet op dit punt, juist als het blijkt aan te slaan?

Mevrouw Van der Burg (PvdA):

Ja, u noemt het een praktische lijn en dat is het ook. Natuurlijk zijn er veel mensen die er gebruik van maken en dat is ook heel prima, maar u weet ook dat in de samenleving men voor het merendeel zegt: stel het huwelijk maar gewoon open. Er wordt niet alleen gezegd: kom met een geregistreerd partnerschap, of hoe je het ook noemt, maar er wordt gezegd: stel het huwelijk open. U zei op het eind: praktisch is het nu toch wel geregeld. Ja, praktisch is er wel wat geregeld – dat klopt – maar fundamenteel nog steeds niet. Dat blijft ook ons standpunt als PvdA: wij willen volledige gelijkheid tussen homo- en heteroseksuele paren wat betreft het huwelijk.

De heer Bremmer (CDA):

Die stellingname respecteer ik uiteraard, maar u kunt toch niet ontkennen dat voor de figuur van de partnerregistratie een grote belangstelling is en u kunt niet volhouden dat daar geen draagvlak voor is.

Mevrouw Van der Burg (PvdA):

Nee, daar ben ik het mee eens. Maar voor het openstellen van het huwelijk is een even groot, zo niet groter draagvlak.

De heer Janmaat (CD):

Mijnheer de voorzitter! Daar zou ik graag nog even op terugkomen. Mevrouw Van der Burg doet allerlei krampachtige pogingen om het ongelijke gelijk te stellen, maar zij gaat mij toch niet vertellen dat er in de Nederlandse samenleving een groot draagvlak is voor het openstellen van het huwelijk, buiten de kleine groepen waar zij zo voor pleit?

Mevrouw Van der Burg (PvdA):

Ja, dat is er wel. Er is veel onderzoek gedaan over deze situatie en het blijkt dat meer dan de helft van de bevolking, ruim 70%, daar wél voor is. Dat kunt u bagatelliseren, maar zo is het.

De heer Janmaat (CD):

Ik bagatelliseer het niet; ik geloof het totaal niet.

Mevrouw Van der Burg (PvdA):

Dan zou ik zeggen: kijkt u de onderzoeken er eens op na.

De heer Janmaat (CD):

Het betreft misschien de bijzondere, zwaar gesubsidieerde, PvdA-wetenschappelijke onderzoeksmanier om van tevoren een aantal mensen te selecteren waar dat resultaat uitkomt.

Mevrouw Van der Burg (PvdA):

Ik zou zeggen: kijkt u naar het onderzoek van het Sociaal en cultureel planbureau en van nog meer onderzoeksbureaus, dan zult u het ook zelf lezen.

De heer Janmaat (CD):

Mijnheer de voorzitter! Het is toch een naar mijn idee oneigenlijke discussie. Immers, mevrouw Van der Burg pleit iedere keer voor het gelijkstellen van het ongelijke. Zij doet wel alsof het discriminatie is...

De voorzitter:

Ik kom even tussenbeide. Het oneigenlijke in de discussie is dat mevrouw Van der Burg naar onderzoek verwijst en u zegt: ik geloof het onderzoek niet. Nu, dan heb je een oneigenlijke discussie die tot niets leidt.

De heer Janmaat (CD):

Dat ben ik met u eens, voorzitter, maar mevrouw Van der Burg blijft het ongelijke gelijkstellen, namelijk een samenlevingsverband tussen twee gelijkgeaarde mensen, of hoe u het noemen wilt, en gewoon twee hetero's. Dat is niet gelijk, hoe lang u hier ook praat.

De voorzitter:

Wilt u uw betoog vervolgen, mevrouw Van der Burg.

Mevrouw Van der Burg (PvdA):

Voorzitter! De internationale argumenten, te weten de hinkende rechtsverhoudingen, speelden ook bij het geregistreerd partnerschap en zijn toen geaccepteerd. Waarom dan nu niet? Overigens is het opvallend dat uit de enquête onder de leden van de Raad van Europa blijkt dat bepaalde landen zelfs de voorkeur geven aan openstelling van het huwelijk boven de registratie. De conclusie van de PvdA blijft dat het burgerlijk huwelijk moet worden opengesteld voor paren van gelijke sekse.

Mevrouw Sipkes (GroenLinks):

Ik vind het een heel consequent standpunt van de PvdA-fractie, die nog verder aangescherpt is door het congres van de partij. Mevrouw Van der Burg zei dat wij bezig zijn met een afrondend debat. Dat is niet waar. Uit dit debat blijkt hooguit wat de wens van de Kamer is ten aanzien van een nieuw wetsvoorstel, een wetsvoorstel dat door de volgende Kamer behandeld zal worden. Gaat de PvdA zover in haar consequenties dat zij er bij de kabinetsformatie een punt van maakt dat het nieuwe wetsvoorstel inderdaad door de meerderheid gedragen wordt?

Mevrouw Van der Burg (PvdA):

Wij zullen allereerst het debat hier in de Kamer voeren. Ik zal waarschijnlijk om uitspraken van de Kamer vragen. Het kabinet moet daarop reageren. Misschien wil het kabinet toch een wetsvoorstel voorbereiden. Dan is er niets aan de hand. Als dat niet gebeurt, is het, net als veel andere zaken, een punt bij de kabinetsformatie.

Mevrouw Sipkes (GroenLinks):

Het kabinet schrijft dat een wetsvoorstel wordt voorbereid. Afhankelijk van de uitkomsten van dit debat hebben wij een idee over de inhoud van dat wetsvoorstel. Als de inhoud in de richting van mevrouw Van der Burg en mijn richting opschuift, is dat dan echt een hard punt voor de PvdA in de kabinetsformatie?

Mevrouw Van der Burg (PvdA):

Ik wil eerst een uitspraak van de Kamer. Dat lijkt mij nogal logisch. Wij zijn bezig met de eerste termijn. Er komen nog moties en er komt nog een tweede termijn. Ik vind dat wij dat moeten afwachten. Mevrouw Sipkes kent ons standpunt, dat natuurlijk ook bij het opstellen van een nieuw regeerakkoord aan de orde zal worden gesteld.

Mevrouw Sipkes (GroenLinks):

Ik ken het standpunt van de PvdA-fractie en ik ken ook het standpunt van de twee andere coalitiefracties. Er is dus een meerderheid voor openstelling van het burgerlijk huwelijk en invoering van het zogenaamde homohuwelijk. Dat zal de uitkomst van dit debat zijn. Mijn vraag is wat er vervolgens met het wetsvoorstel zal gebeuren. Is het een hard punt of niet?

Mevrouw Van der Burg (PvdA):

Natuurlijk. Als er een uitspraak van de Kamer ligt, is het per definitie een hard punt. De Kamer heeft dan een opdracht gegeven aan het kabinet. Het kabinet moet daar eerst op reageren. Misschien wil het direct beginnen, misschien niet. Laten wij dat afwachten. Natuurlijk komt het punt terug in de kabinetsformatie.

Voorzitter! Het kabinet heeft het juridisch ouderschap van lesbische en homoparen erkend. Door dat principiële besluit wordt opneming in familieverbanden ook mogelijk door twee ouders van hetzelfde geslacht. De PvdA is daar zeer verheugd over. Allereerst vanwege het principe, maar ook omdat de maatschappelijke behoefte hieraan groot is. De breed ondersteunde processen van de duomoeders zijn daarvan het bewijs.

De heer Janmaat (CD):

Dit lijkt mij een contradictio in terminis. Twee mensen die niet getrouwd zijn, zijn volgens ons familierecht geen familie.

Mevrouw Van der Burg (PvdA):

Het kabinet heeft voorgesteld om adoptie voor homoseksuele paren mogelijk te maken. Dat betekent opnemen in de familiebanden.

De heer Janmaat (CD):

Maar dat is toch nog geen familie? Zij zijn toch niet getrouwd en daar is het kabinet toch ook niet voor?

Mevrouw Van der Burg (PvdA):

Dit kan via adoptie geregeld worden; daar gaat het om.

De heer Janmaat (CD):

Dit is weer een voorbeeld van vrije interpretatie door de Partij van de Arbeid.

Mevrouw Van der Burg (PvdA):

Ik denk dat u het Burgerlijk Wetboek nog maar eens goed moet lezen.

Voorzitter! Ik noemde al de brede ondersteuning van de duomoeders, die hierover al jaren processen hebben gevoerd. De vele kinderen die nu binnen een lesbische of homorelatie opgroeien en ook vaak binnen die leefvorm geboren zijn, hebben recht op de optimale juridische bescherming van het gezin en de familie. Dat is een fundamenteel recht op basis van het EVRM en het Verdrag voor de rechten van het kind. Vanwege dat belang zal dit zo snel mogelijk wettelijk moeten worden geregeld. Hoever is de staatssecretaris hiermee? Wanneer gaat het wetsvoorstel om advies naar de Raad van State? Willen wij de inwerkingtreding snel hebben, uiterlijk 1 januari 2000, dan moet er snel een ontwerp liggen. Aan welke procedure denkt de staatssecretaris?

De heer Bremmer (CDA):

Collega Van der Burg noemt een aantal verdragen. Hoe waardeert zij in dit verband het Haags adoptieverdrag en hoe gaat zij daar dan mee om?

Mevrouw Van der Burg (PvdA):

Het gaat dan om adoptie van buitenlandse kinderen. Een daar hebben wij een halfjaar geleden uitvoerig over gediscussieerd. Alle argumenten zijn toen over tafel gegaan.

De heer Bremmer (CDA):

Ik constateer dat u wat betreft de werking van het verdrag nu een onderscheid maakt tussen kinderen geadopteerd uit het buitenland en kinderen geadopteerd in Nederland. Waarvan akte.

Mevrouw Van der Burg (PvdA):

Neen, geen onderscheid. Wat dat betreft hebben wij dezelfde mening. De praktijk is in genoemde discussie ook heel uitvoerig aan de orde geweest. De praktijk is helaas dat veel landen het niet accepteren, maar in principe vinden wij ook dat adoptie van buitenlandse kinderen ook door homoparen moet kunnen. De staatssecretaris heeft naar aanleiding van een motie onzerzijds en naar aanleiding van een onderzoek gezegd dat het op zichzelf kan, maar dat er problemen zijn met het buitenland. Zij heeft erbij gezegd op dit punt de vinger aan de pols te zullen houden en hierover in discussie te blijven met die landen, zodat het wel mogelijk wordt.

Mevrouw Sipkes (GroenLinks):

Adoptie geregeld in het jaar 2000. Het klinkt als een momentum. De eeuwwisseling en dan eindelijk gaan wij aan een nieuwe eeuw beginnen. Geldt dat in uw ogen voor alle vormen van adoptie? In het vorige overleg pleitte u namelijk nadrukkelijk voor een versnelde procedure ten aanzien van duomoeders?

Mevrouw Van der Burg (PvdA):

Wij hebben het nu over het totale pakket. Ik heb er een voorkeur voor om direct de adoptie voor iedereen te regelen. Dat behoeft echt niet lang te duren. Zo ingewikkeld is dat niet. Ik ga er nog steeds van uit dat het uiterlijk per 1 januari 2000 kan. Dan is het ook voor iedereen geregeld.

Mevrouw Sipkes (GroenLinks):

De uitzondering die u wilde ten aanzien van duomoeders verlaat u nu?

Mevrouw Van der Burg (PvdA):

Die verlaat ik niet, dat is helaas door de tijd ingehaald. Wij hadden gehoopt dat de commissie-Kortmann eerder zou adviseren, namelijk 1 augustus. Welnu, het is eind oktober geworden. Helaas. Het kabinet heeft er iets langer over gedaan om met zijn standpunt te komen dan door ons verwacht en gehoopt. Dus die situatie is helaas niet meer mogelijk. Anders zou het voor ons nog steeds actueel zijn. Nu moeten wij de gehele adoptie maar meteen goed regelen. En dat kan ook snel.

Nu de wijze waarop de juridische ouderschapsband wordt geregeld, de vorm. Hoewel de PvdA de voorkeur geeft aan juridisch ouderschap via aanpassing van het afstammingsrecht, bijvoorbeeld door verbreding van erkenning tot aanvaarding van het ouderschap, kunnen wij leven met de voorgestelde adoptievorm. De verplichte gang naar de rechter, die vervolgens een afweging maakt of het in het kennelijk belang is van het kind, is in principe aanvaardbaar, zoals dat nu ook bij heteroseksuele paren gaat. Over de voorwaarden die het kabinet stelt, overeenkomstig het voorstel van de commissie-Kortmann en de wetgeving op dit punt, die binnenkort in werking treedt, heb ik nog wel wat kanttekeningen. Er zitten nog wat haken en ogen aan. Naar ik aanneem onbedoeld, omdat het standpunt nu nog beperkt is tot de hoofdlijnen en het nog nadere uitwerking behoeft in een wetsvoorstel. Maar gelet ook op de noodzaak van snelle wetgeving, is het goed om waar mogelijk nu al duidelijkheid te scheppen.

Is het zo dat ook bij duomoeders adoptie door de meemoeder als eenouderadoptie wordt beschouwd en dus een verzorgingstermijn van drie jaar verplicht is? Dat lijkt de PvdA onrechtvaardig en ook onaanvaardbaar. Ook is dat niet uit te leggen, nu voor tweeouderadoptie slechts een jaar verzorging vereist is, zij het dat zij wel drie jaar moeten hebben samengewoond. Deze onlogische situatie wordt niet gecompenseerd door het van rechtswege laten ontstaan van gezamenlijk gezag direct na de geboorte van een kind bij geregistreerde duomoeders. Dat geldt ook niet als deze verder is aangekleed, zoals wordt voorgesteld door het kabinet. Op zichzelf is dit automatisme wel goed, maar daarna zou zo spoedig mogelijk het juridisch ouderschap, inclusief familiebanden, moeten ontstaan, omdat het meer zekerheid biedt. En daar heeft een kind recht op. Graag hierop een reactie van de staatssecretaris.

Een andere voorwaarde is dat zeker is dat een kind van zijn oorspronkelijke ouders niets meer te verwachten heeft. Dat is voor velerlei uitleg vatbaar, vooral omdat hiervoor steeds weer andere formuleringen worden gebruikt. De PvdA is van mening dat wat dit betreft zoveel mogelijk aansluiting moet worden gezocht bij de praktijk van de adoptie nu door het ontstaan van juridisch ouderschap voor heteroseksuele paren. Dat is nu geregeld in het afstammingsrecht dat binnenkort ook in werking treedt. Als sprake is van een opvolgend ouderschap, bijvoorbeeld na scheiding, dan is dit een reële afweging ter beoordeling aan de rechter. Door de genoemde voorwaarde komt er toch – als ik het goed heb begrepen – geen verzwaring in de wet die wij net hebben aangenomen? Ook op dit punt krijg ik graag duidelijkheid van de staatssecretaris.

Als er sprake is van een donor, met name een onbekende donor – waarbij helemaal geen sprake is van enige vorm van ouderschap – vervalt, naar wij aannemen, ook de afweging door de rechter, want er valt niets af te wegen. Is de donor bekend en wil hij ook contact met het kind, dan zou een verklaring van zijn kant voldoende moeten zijn, waarin hij aangeeft de opvoedingsverantwoordelijkheid niet zelf op zich te kunnen nemen en deze in handen te stellen van de meemoeder en dat hij ook met dat oogmerk zijn zaad beschikbaar heeft gesteld. Juist de tendens dat voor een bekende donor wordt gekozen door veel duomoeders, die ook contact wil houden met het kind, is in het belang van het kind. Het afstraffen door geen of moeilijk adoptie in die situatie toe te staan, zou zeer ongewenst zijn in onze ogen. Dit is enigszins te vergelijken met de situatie van het draagmoederschap bij heteroseksuele paren. Overigens moet die situatie, die voor heteroseksuelen is geregeld, exact hetzelfde zijn voor homoseksuelen. Wij mogen er toch van uitgaan dat, als adoptie geregeld is in de wet, dit ook geldt voor alle kinderen die nu bij homoseksuelen opgroeien en nog geen 18 jaar zijn.

Voorzitter! Over de aankleding van gezamenlijk gezag nog het volgende. Wordt het een erfrechtelijke regeling zoals prof. Nuytinck voorstelt, dus alleen erfrecht tussen de sociale moeder en het kind? Of wordt het een regeling waar de gehele familie bij betrokken is, dus ook grootouders? Waarom is door het kabinet niet gekozen voor meer rechtsgevolgen ten aanzien van de sociale zekerheid, bijvoorbeeld het (half)wezenpensioen bij de ANW, zoals de commissie-Kortmann heeft voorgesteld? Bij de behandeling van het wetsvoorstel gezamenlijk gezag heb ik overigens een inventarisatie gevraagd van alle rechtsgevolgen op deze gebieden. Hoe staat het daarmee? Zou het overigens ook niet juist zijn om die pensioenregeling bij geregistreerd partnerschap met terugwerkende kracht nu toch te regelen? Het is zo ontzettend onrechtvaardig.

Voorzitter! Wij kunnen ons in grote lijnen vinden in de rechten en plichten van het burgerlijk huwelijk. Wij komen daar op een later moment nog wel op terug.

Voorzitter! Vandaag ronden wij een intensieve discussie af over het familierecht. Zo nodig zullen wij de Kamer hierover nog enige uitspraken vragen via moties. Maar het kan nog geen afsluiting zijn. Die komt later, liefst zo spoedig mogelijk. Als het aan de PvdA ligt, gaan wij de 21ste eeuw in met een burgerlijk huwelijk en juridisch ouderschap, dat ook openstaat voor twee mannen en twee vrouwen.

De heer Van den Berg (SGP):

Voorzitter! In de afgelopen kabinetsperiode is ons familierecht zeer ingrijpend, zelfs fundamenteel gewijzigd. Anders dan mevrouw Van der Burg kan ik daar bezwaarlijk een compliment aan de staatssecretaris aan verbinden; zij zal dat begrijpen. Ik waardeer dat wij altijd in openheid over deze zaken hebben kunnen spreken, maar de ontwikkelingen vervullen mijn fractie met bijzondere droefheid.

Vandaag spreken wij opnieuw over het huwelijk, niet voor het eerst. Voor onze fractie is het huwelijk bij uitstek een instelling van God tot ordening van de menselijke samenleving. Daarom heeft het huwelijk ook een publiek en normatief karakter.

Voorzitter! Niemand zal kunnen volhouden, zoals het kabinet aanvankelijk heeft gesteld, dat door al deze ontwikkelingen aan het huwelijk geen afbreuk wordt gedaan. Er is sprake van een stapsgewijze ontwikkeling die naar wij moeten vrezen uiteindelijk leidt tot verdwijning van het huwelijk zoals dat naar bijbelse maatstaven moet worden gezien. We zijn begonnen met het erkennen van alternatieve samenlevingsvormen. Dat heeft geresulteerd in de Wet partnerschapsregistratie. Dat had nog geen gevolgen in de zin van de afstamming. De deur is op een kier gezet via de eenpersoonsadoptie. Nu ligt naar aanleiding van het advies van de commissie-Kortmann het voorstel voor om adoptie door twee personen van hetzelfde geslacht mogelijk te maken.

Voorzitter! Mijn fractie ziet, zoals ik in het verleden bij eerdere discussies reeds uitvoerig uiteen heb gezet, het huwelijk als kader voor de adoptie. Wij hebben daarom principieel bezwaar tegen deze ontwikkeling. Wij vragen ons echter ook af of hier geen sprake is van een duidelijke breuk met het verleden. Het ging toch altijd om het belang van het kind? En het werd toch ook altijd gezien in het belang van de bescherming van het kind? Adoptie was een maatregel van kinderbescherming. Ik proef nu in de stukken dat er een soort recht ontstaat voor volwassenen om kinderen te adopteren en dat deze uitbreiding ook in dat kader wordt geplaatst. Dat is een fundamentele breuk, waar wij zeer grote moeite mee hebben.

Voorzitter! Ik wil graag een enkele vraag stellen over de onderbouwing van het regeringsstandpunt. Ik lees op pagina 3 dat adoptie vooral de vrouwelijke partner van de moeder zal betrekken. Maar het regeringsstandpunt maakt toch ook adoptie door twee mannelijke partners mogelijk? Of ziet de regering daar nog verschil in? Ik heb die passage niet helemaal begrepen.

Een andere vraag is wat het bijzondere is van de voorwaarde dat adoptie alleen kan intreden, als zeker is dat een kind van zijn oorspronkelijke ouders niets meer te verwachten heeft of zal krijgen. Brengt deze voorwaarde mee dat de biologische ouders ook een absoluut vetorecht zal worden toegekend?

Voorzitter! Adoptie van buitenlandse kinderen blijft ongewijzigd. Wij hebben daar eerder afzonderlijk over gesproken. Realiseert de staatssecretaris zich dat van deze ontwikkeling wat dat betreft een geweldig negatieve uitstraling naar het buitenland kan uitgaan? Daar is onzerzijds vroeger reeds op gewezen. Dit zal zeker zo zijn als ook het huwelijk wordt opengesteld. Ik kom daar straks op terug. Realiseert de regering zich deze werking naar buiten?

Voorzitter! Ook wat in de stukken staat over het gezamenlijk gezag, kan onze fractie niet tot vreugde stemmen. Wij hebben daar soortgelijke bezwaren tegen. De vraag rijst of alles voldoende doordacht is. Zal een kind onder gezamenlijk gezag een tweevoudig erfrechtelijke positie krijgen, zowel ten opzichte van de gezagouder als de oorspronkelijke ouder? Naar wij mogen aannemen zal dat ten opzichte van de oorspronkelijke ouder levenslang zijn en ten opzichte van de gezagouder zolang het gezamenlijk gezag duurt, namelijk tot de meerderjarigheid van het kind. Is deze conclusie juist? Nogmaals, blijkt daaruit niet dat deze zaken volstrekt onvoldoende doordacht zijn in hun consequenties? Of is deze consequentie juist gewild?

Voorzitter! Ik kom tot het volgende onderwerp in de stukken, de al dan niet openstelling van het huwelijk voor paren van hetzelfde geslacht, vaak aangeduid met de in onze ogen absoluut onjuiste en innerlijk tegenstrijdige term "homohuwelijk". Ik gebruik die benaming liever niet.

Voorzitter! Ik heb in het begin van mijn betoog al gezegd hoe wij het huwelijk zien, namelijk als een levenslange verbintenis van liefde en trouw tussen een man en een vrouw. Alles wat van dat zeer bijbelse en – dat is terecht door de heer Van Middelkoop opgemerkt – ook historische gegeven afwijkt, moeten wij helaas met kracht afwijzen.

Voorzitter! Waar komen wij op deze wijze terecht? Als het voorstel – ik doel op de meerderheidsopvatting van de commissie-Kortmann – wordt gehonoreerd, leidt dat tot beëindiging van het christelijk karakter van het huwelijk. De laatste resten van het christelijk karakter daarvan zouden uit onze samenleving verdwijnen. Wij zouden dat buitengewoon diep betreuren. De regering heeft gezegd die conclusie niet te trekken. Wij zouden daar nog enigszins verblijd mee kunnen zijn, als dat gebaseerd was op een deugdelijke onderbouwing en op principiële argumenten. Die heb ik helaas gemist. Er wordt alleen gezegd: thans geen openstelling, omdat er al de mogelijkheid is van geregistreerd partnerschap en in verband met de buitenlandse ontwikkelingen. Er is geen normatief oordeel aan verbonden. Feitelijk bereiken wij – afgezien van de naam – door middel van partnerschapsregistratie en de verruiming van adoptie dezelfde situatie. Het argument van de gelijkheid wordt nogal eens ten tonele gevoerd, maar er is toch ten principale geen sprake van gelijke gevallen? Dat kan het argument dus niet zijn. Ik vind het dan ook betreurenswaardig dat de regering zich tot dit soort noties beperkt en er geen diepergaande principiële visie ten opzichte van het behoud van het bijbelse huwelijk aan de stukken ten grondslag ligt.

Mevrouw Van der Burg (PvdA):

U spreekt over het christelijk huwelijk. Wij kennen een burgerlijk en een kerkelijk huwelijk. Wat bedoelt u met een christelijk huwelijk?

De heer Van den Berg (SGP):

Voorzitter! Ik heb gewezen op de grondslagen van ons huwelijksrecht. Daarover spreken wij vandaag en dat betreft heel fundamentele zaken. Ons personen- en familierecht heeft al eeuwenlang een bijbelse grondslag. Wij hebben dat altijd geprobeerd te verdedigen. Ik doel op de bijbelse fundering van het huwelijk. Ik heb aan het begin van mijn betoog, maar ook in eerdere debatten, getracht uiteen te zetten hoe wij dat zien, dus vandaar deze terminologie. Het gaat om de christelijke normen en waarden die tot nu toe ten grondslag liggen – helaas in afnemende mate – aan ons huwelijksrecht.

Mevrouw Van der Burg (PvdA):

Ik begrijp dat, maar dat is in de loop der tijd veranderd. Op een gegeven moment is er nadrukkelijk een scheiding aangebracht tussen het kerkelijk en het burgerlijk huwelijk. U hebt gelijk dat het huwelijk een christelijke oorsprong heeft, maar u kunt toch niet ontkennen dat daarin ook door de scheiding tussen het kerkelijk en het burgerlijk huwelijk het nodige is veranderd?

De heer Van den Berg (SGP):

Voorzitter! Ik weet niet precies wat mevrouw Van der Burg bedoelt met de scheiding tussen het burgerlijk en het kerkelijk huwelijk. De reformatorische kerken hebben altijd erkend dat het huwelijk een publiek karakter heeft. Vandaar dat het huwelijk van staatswege door de kerken wordt erkend. Daarnaast is er de kerkelijke huwelijksinzegening. Maar het huwelijk als zodanig komt nog steeds tot stand voor de burgerlijke overheid. Er zijn zelfs strafbepalingen waarmee wordt beoogd andere situaties te belemmeren. U kunt niet stellen dat er al een absolute scheiding tussen het burgerlijk en het kerkelijk huwelijk tot stand is gebracht. Ik durf echter niet vooruit te lopen op wat er door deze ontwikkeling in gang wordt gebracht. Tot nu toe is het burgerlijk huwelijk gefundeerd in de bijbelse moraal.

Mevrouw Van der Burg (PvdA):

Daar hebt u gelijk in. Ik heb slechts willen zeggen dat, ook al wordt het kerkelijk huwelijk op zichzelf niet erkend door de Staat, de fundamenten van een kerkelijk huwelijk in de loop ter tijd anders zijn geworden dan die van het burgerlijk huwelijk nu zijn.

De heer Van den Berg (SGP):

Ik begrijp dat u daarop uit wilt komen, maar dat is nu niet het geval. Mijn fractie zou dat ook ten zeerste betreuren.

Voorzitter! Waar wij uiteindelijk op uitkomen, blijkt uit het treffende advies van de Nederlandse gezinsraad. Aan het slot van zijn advies staat dat, gelet op de koppeling van huwelijk en afstammingsrecht, bij de openstelling van het huwelijk zelfs de automatische afstamming uitgesloten zou moeten worden. Dat is wel een heel verstrekkende conclusie, maar vanuit die gedachtegang misschien wel logisch. Deelt de staatssecretaris die conclusie van de Nederlandse gezinsraad, dat de automatische afstamming niet meer bij het huwelijk zou horen? Toont dat niet aan hoever wij weg zijn van de oorspronkelijke noties van het huwelijk?

Voorzitter! Ik rond af. Deze ontwikkelingen zouden ons zeer bedroeven. Wij willen nogmaals, zoals wij bij eerdere debatten hebben gedaan, met klem oproepen om niet door te gaan op deze weg. Het kan naar onze overtuiging ten diepste niet anders dan leiden tot ontwrichting van onze samenleving. Uit Gods Woord komt voortdurend naar voren dat Gods rijke belofte rust op personen en landen die Zijn inzettingen onderhouden. Daartoe behoort zeker het huwelijk. Maar dat Woord zegt anderzijds ook dat wie Gods en Zijn inzettingen verlaat, smart op smart te vrezen heeft. Daarom zijn wij zo diep beducht voor deze onzes inziens heilloze ontwikkelingen.

De heer Dittrich (D66):

Voorzitter! In 1996 heeft de Tweede Kamer een tweetal moties aangenomen: een over openstelling van het huwelijk en een over de adoptiemogelijkheid voor homoseksuelen. Het kabinet heeft toen een commissie ingesteld, de commissie-Kortmann. Deze commissie heeft vervolgens een rapport uitgebracht. Ik moet zeggen dat deze commissie haar naam eer aandoet, want het is een zeer kort rapport geworden. Het is wel helder geschreven, maar de fractie van D66 vindt de argumentatie voor en tegen tamelijk summier. Het is eigenlijk meer een op een rijtje zetten van wat in het maatschappelijk debat en in de verschillende debatten in de Kamer naar voren is gebracht. Echt wezenlijk nieuwe gezichtspunten zijn aan de discussie naar onze mening niet toegevoegd.

Ik kom dan nu te spreken over openstelling van het huwelijk. De fractie van D66 ziet het burgerlijk huwelijk als een instituut dat rechten en plichten van degenen die trouwen wettelijk regelt.

Mevrouw Van der Burg (PvdA):

Voorzitter! Ziet de heer Dittrich zelf nog nieuwe argumenten naast alle argumenten die de commissie op een rij heeft gezet?

De heer Dittrich (D66):

Nee, ik zeg juist dat het rapport van de commissie als het ware een verzameling is van de argumenten die er al waren. Zij zijn soms heel goed en helder opgeschreven. Wij hadden eigenlijk gehoopt dat toen de moties waren aangenomen en het kabinet die niet meteen uitvoerde, maar eerst een onderzoekscommissie instelde, wellicht was gebleken dat er nog meer argumenten voor of tegen waren. Dat is uit het rapport niet gebleken. In wezen moet ik constateren dat in april 1996 de moties zijn aangenomen, dat wij in april 1998 erover praten, maar dat er niet veel argumenten bijgekomen zijn.

Mevrouw Van der Burg (PvdA):

Kennelijk zijn dit alle argumenten. In 1996 hadden wij die argumenten ook al. Wij zijn blij dat dit alle argumenten zijn. Wij nemen aan dat de heer Dittrich daar ook blij mee is. Er zijn er niet meer. Hij heeft ze ook niet kunnen bedenken. Wij kunnen dit thema daarom nu afronden.

De heer Dittrich (D66):

Mevrouw Van der Burg heeft zelf ook op het element tijd gewezen. Die factor is ook essentieel. De heer Bremmer zei ook al dat wij nu vlak voor het einde van deze Kamerperiode staan. Als wij in 1996, toen een meerderheid van de Kamer zich voor beide moties uitsprak, een kabinet hadden gehad dat ook een wetsvoorstel ging maken, hadden wij dat misschien allang besproken en was het misschien al wet geworden. Het is toch jammer dat er twee jaar, ik wil niet zeggen verloren zijn gegaan, maar toch onbenut zijn gebleven. Het heeft twee jaar langer heeft geduurd dan nodig was geweest.

Mevrouw Van der Burg (PvdA):

Daarin geef ik de heer Dittrich gelijk. Dat is waar. Wij zijn uitgeput in het vinden van nieuwe argumenten.

De heer Dittrich (D66):

Ik denk het ook.

Voor D66 zijn de rechtsgevolgen essentieel bij het burgerlijk huwelijk. Wij zien niet in waarom twee mannen of twee vrouwen die trouwen, niet dezelfde rechtsgevolgen zouden mogen krijgen van de wetgever als een man en een vrouw, uitgezonderd de relatie met kinderen. De huidige eis dat een huwelijk alleen door een man met een vrouw gesloten kan worden, staat naar onze mening op gespannen voet met artikel 1 van de Grondwet en de Wet gelijke behandeling. Dit argument heeft de commissie-Kortmann overigens ook naar voren gebracht. Een introductie van de Wet geregistreerd partnerschap maakt dit standpunt niet echt anders, ook al verschillen de rechtsgevolgen niet zoveel van die van het huwelijk. Door deze nieuwe wet hebben personen van verschillend geslacht de mogelijkheid om te kiezen, maar homoseksuele en lesbische paren hebben die keuzemogelijkheid niet.

De meerderheid van de commissie-Kortmann adviseert het huwelijk open te stellen zonder er rechtsgevolgen met betrekking tot de relatie met kinderen aan te verbinden. Die rechtsgevolgen kunnen via andere methoden, via de regeling van adoptie of het gezamenlijk gezag, vorm krijgen, aldus de commissie-Kortmann. Is het huwelijk voor gelijkgeslachtelijke paren hierdoor halfslachtig geworden? D66 vindt van niet. Veruit de meeste homoseksuele mannen en lesbische vrouwen voeden geen kinderen op binnen hun relatie. Voor de meerderheid van die relatievormen speelt dat dus niet. D66 vindt de mogelijkheid die de commissie-Kortmann aanreikt om via andere juridische instrumenten de belangen van het kind te beschermen, op zichzelf een begaanbare weg.

De commissie-Kortmann heeft ook onderzocht of het buitenland problemen zou maken met het homohuwelijk. Uit onderzoek bleek dat diverse landen het zouden erkennen en dat sommige landen het mogelijk zouden erkennen. D66 heeft dus de hoop dat wanneer deze schapen eenmaal over de dam zijn, er nog meer zullen volgen. Gewenning is ook in het internationaal verkeer een proces dat eenmaal ingenomen standpunten kan veranderen. Dat betekent wel dat degenen die nu zo'n homohuwelijk sluiten, er rekening mee moeten houden dat dit in het buitenland niet tot rechtsgevolgen leidt. Dat zou in de loop der tijd echter wel kunnen. Wij denken dat dat dan ook een goede zaak is. Ik wijs in dit verband op Denemarken. Toen Denemarken met het geregistreerd partnerschap begon, was er nogal wat scepsis in Europa. Nu zien wij toch het ene na het andere land dat zo'n soort wet invoert. België en Frankrijk zijn nu bezig.

Voor D66 is er dus op het punt van openstelling van het huwelijk weinig veranderd: D66 was en is voor openstelling.

Voorzitter: Zijlstra

De heer Bremmer (CDA):

Voorzitter! Collega Dittrich heeft een duidelijk en, gezien zijn eerdere optredens, consistent verhaal gehouden. Ik vraag mij toch af of hij niet wat te snel over de consequenties in het buitenland heen loopt. Het kan zijn dat van het Nederlandse standpunt druk uitgaat, maar dat is nog maar de vraag. Ik vind dat de heer Dittrich de resultaten van het onderzoek tamelijk naar zich toetrekt. Dat mag in het debat, maar ik mag dat constateren. In de Scandinavische landen is adoptie door paren van gelijk geslacht niet erkend, terwijl de Scandinavische landen tamelijk vooroplopen. Kortom, geeft hij toch niet een wat eenzijdig beeld? Als het homohuwelijk en de adoptie door paren van gelijk geslacht worden opengesteld, onderschat hij dan niet de problemen die zulke kinderen in het buitenland, in een internationale wereld, zullen ondervinden? Hij vraagt immers offers van hen.

De heer Dittrich (D66):

Daar vraag ik offers van? Ik constateer dat ik volksvertegenwoordiger in Nederland ben en dat ik in Nederland kan bijdragen aan het ontstaan van een rechtvaardige wetgeving voor paren van gelijk geslacht. Daar wil ik mijn steentje aan bijdragen. Ik hoop en verwacht vervolgens dat de regering dat verder uitdraagt in allerlei internationale overlegorganen en dergelijke en probeert andere landen te overtuigen. Toen de moties in 1996 werden aangenomen, ben ik gebeld door allerlei parlementsleden uit andere Europese landen en ook uit landen buiten Europa, die zeiden: stuur eens wat stukken toe, wij zijn geïnteresseerd en willen dat ook gaan doen. Dus zo probeer je te bereiken dat er binnen Europa en misschien ook elders een gelijksoortige wetgeving komt.

De redenering van het CDA komt op het volgende neer. Als je gelooft dat iets rechtvaardig is en je zou dat willen en kunnen regelen in je eigen land, terwijl andere landen misschien nog niet zover zijn of daar anders over denken, dan zou je het daarom maar niet moeten doen. Dat betekent een soort Europese pas op de plaats voor elk land. Dan kun je dus nooit je idealen verwezenlijken. Dat zou ik geen goede zaak vinden.

De heer Bremmer (CDA):

Het gaat hier natuurlijk wel om een volstrekt unieke positie waar de heer Dittrich in voorop wil lopen. Ik vind de vergelijking met het maken van een pas op de plaats in dit verband niet zo gelukkig.

De heer Dittrich (D66):

De heer Bremmer heeft het over een volstrekt unieke positie, maar dat klopt niet helemaal. Er is een onderzoek gedaan door de commissie-Kortmann en daaruit blijkt dat bijvoorbeeld Turkije, Slowakije, Roemenië en Noorwegen gezegd hebben: als dat huwelijk in Nederland opengesteld wordt, gaan wij dat misschien wel erkennen. Dat betekent dat deze landen bezig zijn erover na te denken. Deze landen staan dus naast de landen die al gezegd hebben dat zij een en ander zullen erkennen als in Nederland het huwelijk wordt opengesteld. Dan is men dus al bezig om dit internationaal verder uit te werken.

De heer Bremmer (CDA):

Akkoord. Het gaat hier echter om uiterst vage bewoordingen en ook om processen op heel lange termijn. Het is maar de vraag wat dit voor landen als Turkije betekent.

De voorzitter:

Dit punt lijkt mij voldoende behandeld. Ik verzoek de heer Dittrich om zijn betoog voort te zetten.

De heer Dittrich (D66):

Nu ook de meerderheid van de commissie-Kortmann zich met onze argumenten achter deze openstelling schaart en ook verklaart dat het juridisch mogelijk is, levert dit een extra argument op om het Burgerlijk Wetboek op dit punt aan te passen. De regering schrijft in de brief dat zij thans geen openstelling van het huwelijk voorstelt. D66 betreurt dat. Waarom thans niet? Alle argumenten zijn er. Waar exact is het wachten op? In 1996 is de motie met 81 stemmen voor en 62 tegen aanvaard. D66 vindt het jammer dat de regering niet de consequenties trekt uit het meerderheidsstandpunt van de commissie-Kortmann. Daarom zullen wij, uiteraard afhankelijk van het antwoord van de staatssecretaris, op dit punt mede een motie indienen.

Voorzitter! De commissie-Kortmann heeft ook gezegd dat als het huwelijk wordt opengesteld, wij weer af moeten van het geregistreerd partnerschap. Daar zijn wij het nog niet helemaal mee eens. Kortmann zegt dat het verwarrend is. Er zouden dan twee instituties zijn die erg op elkaar lijken. Men kan echter voorlopig het geregistreerd partnerschap laten bestaan, totdat wij bijvoorbeeld weten hoe het buitenland op de erkenning van het opengestelde huwelijk reageert. Als wij meteen het geregistreerd partnerschap afschaffen, terwijl blijkt dat het in het buitenland heel lang duurt voordat men tot een erkenning van het opengestelde huwelijk komt, laten wij de mensen hier in Nederland in de kou staan. Dit lijkt mij dus niet zo'n handige opzet. D66 is er dan eerder voor om het voor een zekere periode naast elkaar te laten staan.

Mevrouw Sipkes (GroenLinks):

Wat kan nu precies het gevolg zijn van het al dan niet erkennen van het huwelijk van homo's en lesbo's door het buitenland? Wat kan er in het buitenland gebeuren dat nadelig is voor gehuwde homo's en lesbo's?

De heer Dittrich (D66):

Het kan zijn dat twee mensen hier trouwen en vervolgens naar het buitenland verhuizen. Zij denken dan hun relatie juridisch goed geregeld te hebben. In Nederland is dat ook zo. Als zij naar het buitenland gaan, kan dit land zeggen niets met dit huwelijk te maken te hebben, het niet te erkennen en het, bijvoorbeeld, in strijd met de openbare orde te vinden of wat dan ook. Als een van beiden komt te overlijden of als er zich andere situaties voordoen, kan dat nadelig uitpakken. Dat zijn niet mijn argumenten overigens. Het zijn de argumenten van de regering...

Mevrouw Sipkes (GroenLinks):

Voorzitter!...

De voorzitter:

U moet om de beurt spreken. Dat komt de helderheid ten goede.

Mevrouw Sipkes (GroenLinks):

De heer Dittrich heeft het dan over niet-Nederlanders die hier trouwen en die teruggaan naar een land dat het huwelijk niet erkent?

De heer Dittrich (D66):

Nee, daar heb ik het niet over. Ik heb het over twee Nederlanders die hier trouwen. Twee mannen of twee vrouwen trouwen hier in Nederland en verhuizen vervolgens naar het buitenland. Dat land zegt niets met dit huwelijk te maken te hebben. Dan bestaan daar dus geen rechtsgevolgen voor deze relatie. Dat kan, als er dingen gebeuren, nadelig zijn voor deze mensen. Overigens is het voor hen niet extra nadelig in vergelijking met de huidige situatie. Dat is altijd het discussiepunt met de staatssecretaris geweest. Ik ben ook niet onder de indruk van dat argument. Daarom zeg ik ook tegen de heer Bremmer dat wij toch moeten doorgaan. Wij hopen dat de andere landen dan ook mee gaan doen.

Voorzitter! Ik kom te spreken over het pensioen. Wanneer een huwelijk wordt gesloten na 1 januari 1998 en de werkende partner te overlijden komt, ontvangt de achterblijvende partner een pensioenuitkering die betrekking heeft op zowel premies die betaald zijn voor 1998 als de na 1 januari 1998 betaalde premies. Betreft het een geregistreerd partnerschap, dan zal er slechts een pensioenuitkering worden gedaan die betrekking heeft op de premies die na 1 januari van dit jaar worden betaald. De achtergebleven geregistreerde partner ontvangt daardoor veel minder pensioen dan zijn of haar gehuwde collega die sinds de indiensttreding bij een bedrijf wel evenveel premie heeft betaald. Pensioenfondsen kunnen zelfstandig beslissen dat zij geregistreerde partners net zo behandelen als gehuwde. De wet verplicht hun daar niet toe. D66 vindt dat onrechtvaardig. Ik vraag dan ook aan de staatssecretaris of de regering bereid is om snel maatregelen te nemen, bijvoorbeeld wettelijke maatregelen of maatregelen in overleg met de partners op dit gebied, om dit ongerechtvaardigde verschil op te heffen.

Voorzitter! Adoptie is sterker dan gezamenlijk gezag. Het verschil wordt met name duidelijk als het kind meerderjarig wordt. De familierechtelijke relatie bij adoptie loopt dan gewoon door. Mocht het kind niets meer te verwachten hebben van de oorspronkelijke ouder, dan kan het geadopteerd worden. Wanneer dat het geval is, zal ter beoordeling van de adoptierechter zijn. Deze zal alle in het geding zijnde belangen tegen elkaar af moeten wegen. D66 werpt de vraag op of er niet in de wet bepaalde situaties kunnen worden aangewezen waarin deze verwachting – niets te verwachten hebben van je oorspronkelijke ouder – bij voorbaat op nihil wordt gesteld. D66 denkt daarbij aan de situatie van de duomoeders. Zij leven samen en via KID of via een afspraak met een bekende donor raakt een van beide vrouwen zwanger. Tevoren is dan al duidelijk dat het kind niets te verwachten heeft van de biologische ouder of dat dat niet de bedoeling is. In zulk soort situaties moet adoptie sowieso wat D66 betreft mogelijk zijn. Dat is in het kennelijk belang van het kind. Bovendien buigt de rechter zich er ook nog eens over. De regering neemt het standpunt van de commissie-Kortmann over. Is de regering bereid ook de nihilstelling in het wetsvoorstel op te nemen? Ook hier wil D66 dat er met spoed aan het wetsvoorstel wordt gewerkt. Wij zijn benieuwd naar het antwoord van de regering op vragen van mevrouw Van der Burg. In het geval van de duomoeders is er veel voor te zeggen dat wanneer het kind via KID of na afspraak met een bekende donor tijdens de relatie wordt geboren, niet eens geadopteerd hoeft te worden, maar van rechtswege het juridische kind van beide moeders wordt. Immers, het kind dat wordt geboren binnen een heteroseksuele relatie na KID, heeft ook meteen twee juridische ouders en hoeft ook niet geadopteerd te worden. De vraag of het kind iets te verwachten heeft van de biologische ouder wordt daar niet gesteld. Waarom hier in deze situatie dan wel?

Ik kom over het gezamenlijk gezag te spreken. Unaniem adviseert de commissie-Kortmann om tegemoet te komen aan de gerechtvaardigde verlangens van paren van gelijk geslacht om de positie van kinderen die worden geboren of verzorgd en opgevoed binnen een dergelijke relatie, te beschermen. Zij adviseert om de regeling van het gezamenlijk gezag aan te kleden. D66 ondersteunt dit, omdat dit een erkenning inhoudt van de feitelijke verzorgingssituatie zonder dat de band met de oorspronkelijke ouder die het kind niet meer opvoedt, wordt doorgesneden. Ook erfrechtelijke gevolgen moeten aan het gezamenlijk gezag worden verbonden. Niet alleen met de opvoedende ouders die wat ons betreft ook de juridische ouders zouden moeten worden, maar ook verderop in de familielijn (grootouders). Dat blijkt niet uit het kabinetsstandpunt. Hoe wordt dit door het kabinet geregeld? Ook hebben wij niets gelezen over de nabestaandenuitkering. Graag op dit punt een reactie van het kabinet.

Ik kom te spreken over de commissie rechten en plichten van echtgenoten. Zij adviseert artikel 81 in stand te laten. Dit luidt dat echtgenoten elkaar getrouwheid, hulp en bijstand verschuldigd zijn. Het woord "getrouwheid" duidt op seksuele trouw. Aan de niet-naleving ervan zijn geen directe juridische sancties verbonden. Schrapping van "getrouwheid" zou geen grote gevolgen hebben. Er gaat een normerende werking van de woorden uit, het is de enige plaats waar de wetgever zich uitlaat over de morele betekenis van het huwelijk. De commissie vindt dat het daarom geen overbodige bepaling is, maar inhoud aan het instituut huwelijk geeft. D66 vindt dat hier geen normerende taak voor de wetgever is weggelegd. De overheid moet zich niet bemoeien met de wijze waarop de huwelijkspartners inhoud aan hun huwelijk geven. Daarom stelt D66 voor het woord "getrouwheid" te schrappen. Ik hoor hierover graag het standpunt van de regering.

Uit de brieven van het kabinet is mij gebleken dat een aantal onderwerpen niet is genoemd. Het is belangrijk dat wij daarop een reactie horen. Mevrouw Van der Burg heeft er een aantal genoemd. Ik noem wél het recht op belastingaftrek voor onderhoud van de eigen kinderen. Dat bestaat alleen voor de juridische ouder; biologisch of feitelijk ouderschap is onvoldoende. Wat vindt het kabinet daarvan? Ook wijs ik erop dat in de Algemene bijstandswet het recht op co-ouderschapsregeling alleen is weggelegd voor de juridische ouders. Dat wil zeggen dat een uitkering naar de norm van een alleenstaande wordt verhoogd met de helft van het verschil tussen de norm voor een eenoudergezin en de norm voor een alleenstaande. Ook hier zijn biologisch en sociaal ouderschap onvoldoende. Wat gaat het kabinet hiermee doen?

Voorzitter! Ik heb goed naar de heer Bremmer geluisterd. Ik constateer dat er een mijlengroot verschil zit tussen het CDA en de Paarse fracties. Ik denk dat het voor de modernisering van het familierecht van groot belang is dat het nieuwe kabinet weer uit drie Paarse fracties bestaat.

Mevrouw Sipkes (GroenLinks):

Mijnheer de voorzitter! De weg naar gelijke rechten en plichten voor homo's en lesbo's blijkt een lange en moeizame te zijn. Ik wil echter onderstrepen dat er tijdens de huidige kabinetsperiode op die weg flinke stappen voorwaarts zijn gezet. Het eerdere, nu zes jaar oude advies van de commissie-Kortmann om te komen tot partnerregistratie, is gelukkig vanaf 1 januari 1998 een feit geworden. Er wordt dan ook lustig geregistreerd. Dit kan op het conto van deze staatssecretaris worden bijgeschreven.

Er kan helaas nog niet worden getrouwd. Het huwelijk blijft ook nu een gesloten boek voor homo's en lesbo's, zulks ondanks het feit dat de Kamer twee jaar geleden stelde dat het wettelijke huwelijksverbod voor twee mensen van hetzelfde geslacht zou worden opgeheven. Dat was toen voor de regering een paar straten te ver. Er diende een onafhankelijk advies van deskundigen te worden gevraagd. Dat ligt er nu. Vreugde alom? Dat zou je denken, voorzitter. Terwijl uit publiekeopinieonderzoek blijkt dat de meerderheid van de bevolking voor deze openstelling van het huwelijk is, terwijl de meerderheid van deze Kamer dat is en terwijl de meerderheid van de deskundigencommissie dat is, vindt de regering – ik neem aan eveneens in meerderheid, wellicht zelfs unaniem – dat het nog niet kan. Het kan niet omdat er "via de invoering van het geregistreerd partnerschap sprake is van gelijkwaardigheid van relaties van mensen van hetzelfde en van verschillende geslacht".

Ik vind dit een kromme redenering die ook nog eens de verkeerde suggestie wekt. Er is namelijk geen absolute gelijkheid en gelijkwaardigheid. Er is ook nooit gevraagd om dit surrogaat, maar om het product zelf, óók door de Kamer. De Kamer wilde gewoon openstelling van het huwelijk, maar kreeg de partnerregistratie. Als gevolg daarvan krijgt zij nu de openstelling van het huwelijk wéér niet. Het doet denken aan het volgende: je wilt een taartje omdat iedereen taart eet; je krijgt een ijsje en dat is ook wel lekker, maar het is nog steeds niet het taartje dat ieder ander heeft.

Twee jaar geleden had de staatssecretaris als argument tegen openstelling dat de kwestie van de adoptie dan anders zou komen te liggen. Voorzitter! Die kwestie is nu bijna geregeld. Wat dit betreft is er bijna sprake van gelijkstelling aan de situatie van heteroparen. Je zou dan toch zeggen dat ook het huwelijk zou moeten worden opengesteld, conform de wens van de Kamer, conform de wens van de meerderheid van de bevolking en conform het meerderheidsstandpunt van de commissie-Kortmann. Daarnaast móét openstelling simpelweg omdat – ondanks de partnerregistratie en ondanks het feit dat een groot gedeelte van de bevolking wellicht denkt dat het homohuwelijk er nu toch is – het ontbreken ervan wordt ervaren als discriminerend. Wellicht kan de staatssecretaris mij duidelijk maken wat nu precies de gevolgen zijn voor mensen die in het buitenland terechtkomen. Je blijft alletwee Nederlander en dus heb je de bescherming van de Nederlandse overheid. Wat zijn de mogelijke consequenties in verband met het buitenland? Ik heb dit niet in de stukken kunnen vinden.

Ook met betrekking tot de adoptie is een forse stap vooruit gezet, terecht. Bij de behandeling van het wetsvoorstel inzake het afstammingsrecht heb ik al onderstreept dat voor mijn fractie ouderschap veel meer inhoudt dan een simpel biologisch feit. De emotionele relatie en de zorg en liefde die worden gegeven aan een kind, zijn het allerbelangrijkst. En daar behoort juist in het belang van het kind een juridische band bij, want die juridische weerslag biedt zekerheid en dus geborgenheid aan het kind. Die maakt dat het kind niet alleen deel uitmaakt van dat kleine gezinnetje, maar ook van de rest van de familie, zodat het duidelijk grootouders, ooms, tantes etc. krijgt. Adoptie door homo's en lesbo's ging de regering toen nog te ver, nu verruimt zij de mogelijkheden gelukkig. Dit is positief, maar de wijze waarop roept toch weer vragen op. Ik maak uit de brief van de staatssecretaris op dat het nadrukkelijk de bedoeling is om ongelijkheid tussen hetero- en homoparen ten aanzien van dit punt op te heffen. Toch lijkt die op de een of andere manier weer geïntroduceerd te worden. Adoptie wordt nu mogelijk "als zeker is dat een kind van zijn oorspronkelijke ouders niets meer te verwachten heeft" en adoptie mag niet "als de banden met de oorspronkelijke ouders nog enige inhoud hebben of kunnen krijgen". De staatssecretaris stelt vervolgens dat deze extra voorwaarden voor alle adoptiefouders moeten gaan gelden, maar waarom? Ik weet dat de commissie-Kortmann het aanbeveelt, maar wij hebben juist een ingrijpende wetswijziging ten aanzien van het adoptierecht achter de rug. Daarin is zeer nadrukkelijk aandacht geschonken aan de relatie tussen de oorspronkelijke ouder en het kind. Waarom zouden wij dit nu weer veranderen? Waarom voeren wij niet de meest voor de hand liggende wetswijziging in, namelijk artikel 227.1, dat adoptie mogelijk maakt voor "twee personen van verschillend geslacht", simpelweg te veranderen door de laatste drie woorden te schrappen? Mijn amendement van verleden jaar zou gewoon overgenomen kunnen worden door het in dit geval in de vorm van een wetswijziging te gieten.

Voorzitter! Een en ander blijft onduidelijk. Het Clara Wichmanninstituut heeft er onlangs ook een brief over geschreven. Wij hebben daar een afschrift van gekregen en ik hoop dat de staatssecretaris nog wat nader kan reageren op het daarin gestelde, met name als het gaat om de band met de oorspronkelijke ouders en de verschillende striktere voorwaarden aan de termijnen van een jaar en van drie jaar. De staatssecretaris wil gelijkschakeling van heteroseksuele en homoseksuele paren, maar dat geldt bijvoorbeeld al niet bij bevruchting via KID. Bij hetero-echtparen wordt het automatisch het kind van het echtpaar, bij homoparen zal er toch weer de rechter aan te pas moeten komen. Dit zal in de praktijk zeer negatief uitpakken, gelet op de striktere voorwaarden aan anonieme zaaddonoren. Daardoor is het aanbod duidelijk teruggelopen. Dit heeft ook tot gevolg dat vrouwen die KID via een onbekende donor willen, te maken krijgen met lange wachttijden. Nu doet zich het verschijnsel voor dat vrouwen steeds vaker denken aan bevruchting via een bekende donor. Dit heeft enerzijds het voordeel dat het kind later altijd met de donor kennis zou kunnen maken, als het daaraan behoeft heeft, maar anderzijds zijn er aarzelingen omtrent de rechten die de donor later zou kunnen doen gelden. Daarom is het van groot belang dat er geen enkele ruimte voor twijfel blijft bestaan over de rechtspositie van de twee verzorgers die het kind hebben gewild, en dat zijn de ouders. De donor staat niet in een familierechtelijke betrekking tot het kind en dat zal ook niet gebeuren. Deze noodzakelijke zekerheid vereist goede wetgeving en het is naar mijn mening pas goed als de twee wensouders vanaf de geboorte onmiddellijk een familierechtelijke band met het kind hebben. Daar mag voor de niet-biologische ouder geen drie jaar overheen gaan.

De voorzitter:

Ik verzoek u uw betoog af te ronden.

Mevrouw Sipkes (GroenLinks):

Goed, voorzitter.

De heer Van Middelkoop (GPV):

Voorzitter! Begrijp ik het goed dat mevrouw Sipkes principieel voorstander is van het volledig anonimiseren van de donor?

Mevrouw Sipkes (GroenLinks):

Dat heb ik niet gezegd.

De heer Van Middelkoop (GPV):

Dat meende ik begrepen te hebben, in het geval van kunstmatige inseminatie via een donor.

Mevrouw Sipkes (GroenLinks):

Die wetgeving is een aantal jaren geleden juist veranderd. En omdat het anders is geregeld, is het lastiger om medewerking van een donor via zaadbanken en dergelijke te verkrijgen. Daardoor kiezen vrouwen veelal voor een bekende donor, zodat het vanaf het begin af aan helder moet zijn dat het kind bij de wensouders behoort. Ik heb niet gesproken over volledige anonimisering van de donor, ik heb alleen gezegd dat de donor geen rechten moet kunnen laten gelden.

Voorzitter! Ik zal mijn bijdrage snel afronden. Ik had me niet gerealiseerd dat het nu niet om een wetsvoorstel gaat.

De kwestie van de uitbreiding van het gezamenlijke gezag is voor mij nog een beetje onduidelijk. Misschien kan de staatssecretaris daarin nog wat helderheid verschaffen. Eerst was het een noodverband, nu wordt het uitgebreid. Het slaat met name op de gevallen waarin adoptie nog niet aan de orde is. Wellicht kan de staatssecretaris die gevallen iets meer expliciteren en kan zij ook duidelijk maken waarom deze zaak wordt uitgebreid, terwijl wij beter zouden kunnen overgaan tot verdere uitbreiding van de adoptiemogelijkheden.

Wat precies de inhoud zal worden van de voorgestelde wetswijziging die wij mogen verwachten, zal duidelijk zijn na afloop van dit debat en de eventuele aanvaarding van moties. Er volgt dan kabinetsberaad. Stel dat het kabinet alles volledig overneemt. Op welke termijn zou dan een eventuele wet van kracht kunnen zijn? Collega Van der Burg noemde net het jaar 2000. Normaal is dat voor een wetgevingstraject niet zo overdreven lang, dat is inderdaad snel. Zou het in dit geval, waarin wij zo verschrikkelijk intensief bezig zijn geweest met het familierecht en ook met adoptierecht en dergelijke, niet eerder kunnen? Wat is volgens de staatssecretaris de snelste termijn waarop wij een en ander echt kunnen invoeren?

Ik moet de rechten en de plichten in het huwelijk helaas overslaan. Ook dit lijkt mij echter een wetsvoorstel, wanneer wij het krijgen, dat meer aansluit bij de huidige moderne samenleving, met haar eigen samenlevingsvormen.

De voorzitter:

Onze collega's uit Slovenië zijn op bezoek. Vanaf deze plaats wil ik hen van harte welkom heten.

(Applaus)

De heer Janmaat (CD):

Ik hoop dat zij het debat kunnen volgen in de Nederlandse taal, want dan zouden zij misschien nog aardige ervaringen opdoen hier. Maar mogelijk doen de tolken dat.

Mijnheer de voorzitter! Je zou denken dat het Nederlandse kabinet en parlement in weelde baden, omdat er totaal geen problemen meer in de samenleving zijn die bij enige voorrang moeten worden opgelost en wij ons de luxe kunnen permitteren onderzoeken te doen naar wensen van de meerderheid van de Kamer voor een huwelijk voor gelijkgeaarde mensen, homo's en lesbo's. Ik moet zeggen dat ik dat uitermate ongelukkige woorden vind, in het bijzonder het woord "lesbo". Dat doet bij mij enige associatie ontstaan met Rambo, en dat kan bijna niet van toepassing zijn op de toch vele aardige vrouwen die er in onze samenleving rondlopen. Maar het is niet anders. De commissie-Kortmann brengt daar een positief advies over uit, dat de regering gelukkig inzake de openstelling van het huwelijk nog niet wil volgen.

Ik moet allereerst zeggen dat de CD niet goed begrijpt wat de desbetreffende groepen eigenlijk beweegt. Waarom willen homoseksuele mannen en gelijkgeaarde vrouwen die althans relaties hebben met vrouwen in plaats van mannen, nu eigenlijk een heterohuwelijk na-apen? Wat beweegt hen daartoe? Er zijn essentiële verschillen, zowel biologisch als karakterologisch. Die verschillen zullen er altijd blijven. Die poetst een wetgeving niet weg. Dat neemt ook het karakteristieke verschil van die mensen weg. Met die gelijkstelling bereiken zij naar de mening van de CD precies het omgekeerde van wat zij willen, want volledige juridische gelijkheid neemt de verschillen van die relaties niet weg. Als de regering tot dergelijke voorstellen komt, denkt de CD dat er eerder grotere dan kleinere problemen komen. Maar het moet nog maar helemaal te zien zijn.

Als de kabinetsformatie op economisch-financiële punten hierover zou moeten gaan, hoewel financieel de vraag wordt wat de pensioenrechten zouden gaan worden en de daarbijbehorende premies, als het huwelijk opengesteld wordt... Waar dat de essentiële grondslagen van onze samenleving in navolging van de wijzigingen in het familierecht, waar wij toch niet veel anders in kunnen zien dan een ontwrichting van duurzame samenlevingsvormen, toe leiden. Af en toe krijg je het idee dat één of meer grote partijen menen te gedijen bij verdere chaos in de samenleving. We zullen het afwachten hoe het kabinet, na de formatie, hierop gaat reageren, mijnheer de voorzitter.

Als het gaat om de kunstmatige inseminatie bij één van de dames van een samenlevingsverband, maar mogelijk ook bij beiden, kan de CD, eerlijk gezegd, de donoren niet zo goed begrijpen, zeker niet als het betreft anonieme donoren. Waar haalt de betreffende zaaddonor toch de mentaliteit vandaan dat het hem totaal niet kan schelen bij wie een mogelijke afstammeling van hem opvolgt en dat hij bewust afstand doet van enig mogelijk contact met zijn eigen nakomeling? Het is voor de CD onbegrijpelijk en het is ook een teken aan de wand dat in Nederland wat technisch mogelijk is, ook praktisch regelmatig toepassing vindt.

Mijnheer de voorzitter! Met betrekking tot de verruiming bij adoptie zult u ook begrijpen dat de CD dit afwijst. Ik heb in dat verband een praktische vraag aan de staatssecretaris. Het is bekend dat kinderen elkaar, mogelijk harder dan volwassenen, lastigvallen, pesten, plagen, etc. Is er wat dit betreft onderzoek gedaan – en wat zijn daarvan de uitkomsten – terzake van door homo- of lesboparen geadopteerde kinderen, als het gaat om het gedrag op school? Hoe worden zij bij het bekend worden van hun juridische ouders, zo het gezamenlijk gezag daar in de praktijk mag gelden, ontvangen door andere kinderen? Worden zij daar vaak mee geplaagd?

Het is duidelijk, begrijpelijk en ook bekend dat er in de heterohuwelijken al de nodige problemen met de opgroeiende jeugd zijn. Ik denk aan de...

De voorzitter:

Ik verzoek u af te ronden.

De heer Janmaat (CD):

...ondergraving van het ouderlijk gezag en aan de mogelijkheid dat de kinderen er in de hier besproken situatie makkelijker onder vandaan kunnen. Is bekend hoe kinderen uit die voorgewende huwelijken, bij die openstelling en voorzover zij daar nu al door zijn geadopteerd, daarop reageren en hoe hun opvoeding verloopt? Het zou de CD niet verbazen als dat nog moeilijker gaat dan in "gewone" situaties in huwelijken.

Mevrouw Van der Stoel (VVD):

Mijnheer de voorzitter! Het verheugt de VVD-fractie dat in deze Kamerperiode de in gang gezette discussie over leefvormen, voogdij, gezamenlijk gezag en adoptie tot een afronding komt. Het betekent dat na jarenlange discussies over familierecht deze ingewikkelde en emotioneel soms nauw luisterende materie aanzienlijk is gemoderniseerd. Ik heb begrepen dat wat je buiten de Kamer zegt, ook in de Kamer moet zeggen en dat doe ik dan ook: deze staatssecretaris verdient hiervoor lof.

Minder tevreden is de VVD-fractie echter over de wijze waarop het kabinet de moties van 16 april 1996 uitvoerde. De Kamer vroeg in ruime meerderheid aan het kabinet om het huwelijk open te stellen. Het kabinet doet dat niet in de reactie op het rapport van de commissie-Kortmann. Daarnaast verzocht de Kamer het kabinet een niet-ambtelijke commissie in te stellen die onder meer een voorontwerp van wet zou moeten voorleggen. Het kabinet vroeg de commissie echter om een advies en als extraatje wilde het kabinet weten "wat de effecten van maatschappelijke aard van openstelling zouden zijn", terwijl de Kamer daar nadrukkelijk niet om gevraagd had. De Kamer is de mening toegedaan als volksvertegenwoordiging deze effecten te kunnen wegen en beoordelen.

De meerderheid van de commissie kiest voor openstelling van het huwelijk en je zou kunnen zeggen dat zij daardoor op de VVD-fractie lijkt. Ook bij ons ziet een meerderheid geen liberale en juridische argumenten tegen openstelling. Het kabinet stelt daartegenover dat uit de invoering van het geregistreerd partnerschap blijkt dat de overheid volledig de samenleving van homoseksuele en lesbische paren erkent. De erkenning mag er dan zijn, op de gelijke behandeling valt nog wat af te dingen. Er blijven vooralsnog verschillen bestaan met betrekking tot kinderen – ik noem kortheidshalve de onderhoudsplicht – inwonende stiefkinderen, pensioenen en CAO's. Ook is er een verschil tussen gehuwde en geregistreerde status. Gaat het kabinet tijdens het voorjaarsoverleg de sociale partners aansporen deze verschillen op het terrein van de pensioenen op te heffen? Gaat het kabinet als werkgever hetzelfde doen? Praat het kabinet met de VNG om ook bij de gemeenten de verschillen te doen opheffen? Zal het kabinet het onderscheid gemaakt in de Vreemdelingenwet ongedaan maken, ook voor partners buiten Europa?

Als het kabinet de evaluatie van registratie zo oppakt, dan kan de VVD-fractie zich daarin vinden. Als het kabinet andere criteria heeft, dan vernemen wij die graag. Straalt het kabinet daarmee gewoon niet uit dat het onzekerheid laat bestaan over de waarde en de betekenis van registratie? Voor alle duidelijkheid: de VVD-fractie wil de registratie handhaven. De behoefte hieraan blijkt te bestaan, gelet op de heteroseksuele paren die kiezen voor registratie in plaats van voor het huwelijk. Een minderheid in de VVD-fractie vindt dat openstelling nu te snel ter beslissing voorligt. Deze minderheid vindt dat in deze Kamerperiode al veel stappen zijn gezet. Registratie, gezamenlijk gezag, eenouderadoptie, voogdij en adoptie. Deze minderheid meent net als het kabinet, dat het raadzaam is deze op zichzelf grote veranderingen te laten beklijven en om dan over twee jaar gelijktijdig met de behandeling van het wetsvoorstel openstelling definitief de balans op te maken.

De unanieme commissie stelt met de VVD-fractie het belang van het kind en de rechterlijke toetsing voorop bij de discussie over kinderen. De bescherming, veiligheid en zekerheid van het kind zijn dan het grootst in het geval van adoptie. De verschillen tussen gezamenlijk gezag en adoptie ga ik hier niet herhalen. De verbeteringsvoorstellen van de commissie ten aanzien van gezamenlijk gezag steunt de VVD-fractie. De suggestie van de commissie om als nieuw criterium in de adoptiewetgeving op te nemen een bepaling dat de rechter in alle gevallen dient na te gaan of het kind van de niet-verzorgende biologische ouder nog iets te verwachten heeft of krijgt, heeft onze steun. Dit is relevant in die situatie waarin er een bekende voormalige partner is. Deze voormalige partners kunnen afspraken vanwege de kinderen en de invulling van het ouderschap gemaakt hebben. De vraag rijst of deze afspraken gerespecteerd zullen worden door de rechter. Ik sluit mij kortheidshalve aan bij de vragen die mevrouw Van der Burg heeft gesteld over de verschillen in termijnen en de meemoeder.

Overigens, welke termijn voorziet de staatssecretaris voor de indiening van een wetsvoorstel? Uit mijn opmerking zo-even dat de evaluatie tegelijkertijd zou moeten plaatsvinden met het wetsvoorstel openstelling over ongeveer twee jaar, kan de staatssecretaris opmaken dat de VVD-fractie het op prijs zou stellen als de wetsvoorstellen snel bij de Kamer op tafel liggen.

In het leefvormendebat van 25 maart 1996 vroeg de VVD-fractie de zeer uitgebreide huwelijkswetgeving eens tegen het licht te houden van de deregulerings-, vereenvoudigings- en tijdsopvattingen.

De heer Bremmer (CDA):

Begrijp ik dat collega Van der Stoel nu toekomt aan het tweede deel van haar betoog, namelijk de modernisering van het huwelijksgoederenrecht? Anders had ik nog een vraag over het eerste deel van haar betoog, namelijk over de commissie-Kortmann.

Mevrouw Van der Stoel (VVD):

Ja, ik was nu toegekomen aan de operatie "kappen dor hout".

De heer Bremmer (CDA):

Dan deze vraag. Heeft de meerderheid van de VVD-fractie meegewogen dat ook de commissie-Kortmann over het besluit ten aanzien van openstelling huwelijk verdeeld was? Ik herinner eraan dat er sprake was van de grootst mogelijke minderheid. In de commissie zijn de argumenten pro en contra naar voren gebracht. Die wegen ongeveer tegen elkaar op. Heeft de meerderheid in de VVD-fractie meegewogen dat zij door voor deze lijn te kiezen, afstand neemt van een belangrijk besluit van het kabinet? Ik kan het ook omdraaien: waarom heeft de meerderheid uiteindelijk niet gekozen voor de lijn van het kabinet, waarbij de argumenten voor en tegen bijna met elkaar in evenwicht zijn?

Mevrouw Van der Stoel (VVD):

Ik permitteerde mij de vrijheid om de commissie te vergelijken met de VVD-fractie. Ik had het over een meerderheid en een minderheid in de commissie in vergelijking met een meerderheid en minderheid in de VVD-fractie. U mag dus aannemen dat wij alle argumenten die, zoals de heer Dittrich terecht vaststelde, geen nieuwe invalshoeken hebben opgeleverd, toch weer opnieuw hebben gewogen. Dat heeft er niet toe geleid dat de meerderheid van de VVD-fractie het kabinetsstandpunt wilde volgen. Het klinkt misschien als een grijsgedraaide cd, maar zoals u weet is de VVD-fractie voor dualisme. Dat kan ook bij dit onderwerp zichtbaar worden, zoals dat in het verleden ook het geval was bij dit onderwerp.

De heer Bremmer (CDA):

Was de verhouding meerderheid-minderheid exact hetzelfde als bij de stemming over de motie van twee jaar geleden? Of was het een andere verhouding?

Mevrouw Van der Stoel (VVD):

Op die vraag kan ik u geen antwoord geven, omdat voor de leden van de fractie het debat relevant is en de beantwoording door het kabinet. Ik kan het antwoord ook niet geven omdat de fractie gisteren in haar vergadering niet voltallig was en wij het antwoord pas weten als de stemming heeft plaatsgevonden. Maar ik gebruik zeer terecht de woorden "meerderheid en minderheid".

Voorzitter! De VVD vroeg in het leefvormendebat van 25 maart 1996 aan het kabinet de zeer uitgebreide huwelijkswetgeving eens tegen het licht te houden van de deregulering, vereenvoudigings- en tijdsopvattingen. Het resultaat van dit verzoek ligt op tafel in de vorm van het rapport van de commissie rechten en plichten. Het kabinet stelt nu voor op basis van dit rapport de fiscale gevolgen en de wetgeving van ons omringende landen te bestuderen. De Nederlandse wetgever kan misschien wel leren van het buitenland. Misschien ligt het buitenland wel ver op ons voor. De VVD-fractie steunt de suggestie van het kabinet. Als hoofdlijnen voor nieuwe wetgeving noemt de VVD, naast de al genoemde, een wettelijk basispakket dat wordt uitgebreid via bijvoorbeeld de marktconform werkende notaris voor het echte maatwerk. Beperking van de keuzemogelijkheden, zoals de commissie wil, spreekt ons derhalve niet aan. Dit geldt ook voor het voorgestelde register, gelet op de enorme kosten voor de overheid en de mogelijke strijdigheid met de privacywetgeving. Zou niet eerst eens geanalyseerd moeten worden op welke maatschappelijke regels de huidige systemen zijn geschoeid? Als ik de tekst goed heb gelezen, stelt de commissie voor dat het bestuur over de goederen bij de buitenshuis werkende partner moet blijven. Wij vragen ons af of dit aansluit op de werkelijkheid van vandaag de dag, want werkende partners worden dan toch gedwongen het ongewenste rolpatroon van kostwinner en thuisblijver aan te nemen. Hoe staat het kabinet tegenover de gedachte de gemeenschap van goederen ingeval van scheiding te beëindigen op het moment waarop het besluit tot scheiding valt en niet pas wanneer de scheiding is uitgesproken? Leidt de voorgestelde redactie van artikel 82 niet tot de conclusie dat de niet-verzorgende biologische ouder geen onderhoudsplicht meer heeft? Lopen de aanbevelingen wel gelijk met de voorgestelde erfwetgeving die binnenkort zal worden besproken in de Kamer? Kortom, een finaal oordeel valt op dit moment voor ons nog niet te geven. Wij stellen daarom het kabinet voor, na het buitenlandse speurwerk en de nadere analyse, de Kamer een nota te sturen alvorens tot wetgeving over te gaan.

Voorzitter! De staatssecretaris krijgt een hoop op haar bordje. Anders gezegd: de staatssecretaris heeft veel te doen en vooral tegelijkertijd. Wij wensen haar daarbij veel sterkte.

De vergadering wordt van 16.45 uur tot 17.00 uur geschorst.

Staatssecretaris Schmitz:

Voorzitter! In het kader van het personen- en familierecht vindt de een vaak dat je te snel gaat, en de ander te langzaam. In deze Kamer bestaan een duidelijke meerderheid en een duidelijke minderheid, wat overigens ook twee jaar geleden bleek. Als ik de verschillende standpunten hoor, met aan de ene kant de heren Bremmer, Van Middelkoop en Van den Berg, en aan de andere kant andere partijen, is het duidelijk dat daarover nog veel debat noodzakelijk is.

Voorzitter! Ik zal de gestelde vragen op hoofdlijnen beantwoorden, waarmee ik overigens niet weet of ik alle vragen heb beantwoord. Daarbij zal ik een paar voorstellen doen, waarvan ik hoop dat uw Kamer verder kan komen.

De heer Bremmer maakte enige opmerkingen over de behandelingsprocedure, met direct een plenair debat. Voorzitter! Dat is niet mijn verantwoordelijkheid. Ik begrijp het van de Tweede Kamer volstrekt dat deze heeft gezegd: nu het zo kort dag is, willen wij wel een plenair debat, zodat er helderheid bestaat over wat wij willen. Ik heb daar niets tegen, zij het dat dit niet de keuze is die het kabinet heeft voorgesteld. Ik vind het wel een logisch gevolg van de ontwikkelingen in de debatten die wij een aantal jaren hebben gevoerd.

Voorzitter! Ik dank diegenen van de Kamer die hebben geconstateerd dat in het personen- en familierecht wezenlijke stappen voorwaarts zijn gezet. Dat wij voor iedereen nog niet even ver zijn als wij graag willen of voor anderen te ver, ligt daarin besloten.

De heer Bremmer heeft geciteerd uit een betoog van mij uit 1995, waarbij ik heb gezegd dat het in bepaalde zaken gerechtvaardigd was om nog geen stappen voorwaarts te zetten. In dit hele denken hebben wij een debat gevoerd van een kleine tweeënhalf jaar. Wij begonnen in voorjaar 1996 met de notitie Leefvormen. Daarmee wordt aangetoond dat het denken van de regering ook op dit punt niet stilstaat. Juist alle wetsvoorstellen en de inbreng van allerlei maatschappelijke organisaties, doen je als regering en daarbinnen ook als staatssecretaris, stappen voorwaarts zetten in je denken. Als ik nu het kabinetsstandpunt heb mogen presenteren, bijvoorbeeld ten aanzien van adoptie, zijn wij op dat punt verder dan in het debat in 1996 aan de orde was. Ik vind dat geen schande.

Voor sommigen van u is dat een moeilijke weg. De heer Van den Berg heeft gezegd te hebben begrepen dat wij verdergaan in ons denken. Dat is voor de heer Van den Berg, vanuit zijn visie op huwelijk en christelijke normen en waarden, moeilijk te accepteren, maar dat is een gegeven. Ik kan niet anders zeggen dan dat je in zo'n debat kunt en moet omgaan met respect voor elkaars visie. Maar dat er een verschuiving en ontwikkeling in denken is, is zeker het geval. Ik zal nog ingaan op de onderscheiden onderdelen daarvan.

De heren Bremmer en Van Middelkoop zijn buitengewoon geïnteresseerd in het debat in de ministerraad. Daarop is bij interruptie al gereageerd: zij hebben te maken met het kabinetsstandpunt. Er komen wel vaker flarden uit de ministerraad. De vraag is of het ook altijd waar is. In de ministerraad hebben wij wel eens tegen elkaar gezegd: zaten wij bij dezelfde vergadering? Ik neem aan dat dat verschijnsel bekend is. Niettemin zal ik helemaal niet ontkennen dat er een debat in de ministerraad is geweest, niet alleen nu, maar ook destijds. Ik verwijs daarbij naar de notitie Leefvormen en wetsvoorstellen hierover. Een kabinet dat verantwoordelijkheid neemt, zou buitengewoon slecht handelen als het er als een soort automatisme van uitgaat dat het wel goed is als de staatssecretaris het indient. Nee, men neemt de meningsvorming daarover tot zijn verantwoordelijkheid, welke meningsvorming in het kabinet heeft plaatsgevonden, wat heeft geleid tot het kabinetsstandpunt, verwoord in de brief van 6 februari waarover wij vandaag spreken.

De heer Bremmer (CDA):

Voorzitter! Ik dank de staatssecretaris voor dit antwoord. Mijn opmerking over de procedure was uiteraard niet aan het adres van de staatssecretaris gericht.

De staatssecretaris verwijst voor de motivering van haar standpunt in 1996 naar de ontwikkeling in de samenleving en het draagvlak. Welke verschuivingen hebben er volgens de staatssecretaris in de samenleving plaatsgevonden, als gevolg waarvan zij nu tot dit standpunt is gekomen? De organisaties die de staatssecretaris noemt, waren twee jaar geleden hetzelfde standpunt toegedaan. In dat opzicht zie ik deze verschuivingen bij die groepen dus niet. Het denken staat niet stil, bij ons ook niet, maar er moet meer aan de hand zijn.

Staatssecretaris Schmitz:

Voorzitter! De heer Bremmer heeft gelijk dat die organisaties twee, drie jaar geleden dezelfde standpunten innamen als die welke nu worden ingenomen. Ik wijs echter op het maatschappelijk debat, zoals zich dat in tijdschriftartikelen en perspublicaties afspeelt. Ik wijs op het maatschappelijk debat over de introductie van het geregistreerd partnerschap. Als wij dat voorstel vijf jaar geleden hadden gedaan, als wij dat bij wijze van spreken per 1 januari 1995 hadden ingevoerd, dan was de weerstand veel groter geweest. Nu zien wij dat de invoering van het geregistreerd partnerschap maatschappelijk wordt aanvaard. Er wordt zelfs erkend dat er sprake moet zijn van gelijke rechten en plichten voor mensen die daar allang recht op hebben. Die ontwikkeling in de samenleving kan heel duidelijk worden geconstateerd in het publieke debat. Kijk anders maar eens naar de debatten die soms op de televisie plaatsvinden.

De heer Bremmer (CDA):

Dat is op zichzelf correct. Wij nemen ook deel aan die debatten. Adoptie is echter iets anders dan geregistreerd partnerschap. Het CDA heeft het laatste zelf ook bepleit voor mensen van gelijke kunne. Op het punt van adoptie pleegt de staatssecretaris nu een ommezwaai. Ik vind dit niet te vergelijken met geregistreerd partnerschap. Daar komt bij de unieke positie die Nederland dan in de wereld op dat punt gaat innemen. De commissie-Kortmann heeft dat ook erkend.

Staatssecretaris Schmitz:

Voorzitter! Ik kom inhoudelijk nog terug op adoptie. Het is overigens de vraag of je wat dat betreft van een ommezwaai moet spreken of van een voortzetting van de ontwikkeling, kijkend naar voor wie deze regeling zich speciaal laat vertalen. De heer Bremmer moet het niet simpeler voorstellen dan het was. Een aantal jaren geleden zou geregistreerd partnerschap niet zijn aanvaard in brede lagen van de bevolking. Daar heb ik het over. Bij het debat over de leefvormen heb ik ook al gezegd dat dit geen debat voor de eeuwigheid was. Dat geldt ook voor deze kwestie. Er is sprake van een voortschrijdend proces, ook wat betreft het denken.

Ik kom straks terug op de specifieke vragen. Ik ga eerst de diverse onderwerpen langs, zoals adoptie, gezamenlijk gezag, geregistreerd partnerschap en openstelling huwelijk.

Ik begin met adoptie. Ik interpreteer het gestelde van de heer Bremmer over de ommezwaai in die zin dat het kabinet dit eigenlijk niet ziet als een maatregel op het gebied van kinderbescherming. Er wordt in feite veel meer afgegaan op de rechten van mensen op kinderen. Ik denk dat dit onjuist is. Kijk het rapport van de commissie-Kortmann er maar op na. Deze commissie heeft adoptie juist benaderd vanuit de rechten en de belangen van het kind. De commissie heeft striktere voorwaarden gesteld aan adoptie, niet alleen voor mensen van hetzelfde geslacht, maar voor iedereen die met adoptie te maken heeft en een verzoek tot adoptie doet. Ik kom straks op de band met de oorspronkelijke ouders terug, maar de commissie heeft die striktere voorwaarden voorgesteld voor alle mensen die kinderen zouden willen adopteren. Het belang van het kind heeft geleid tot een striktere voorwaarde. Dat belang en de zorgvuldigheid die is vereist bij adoptie, hebben het kabinet doen besluiten om de commissie-Kortmann daarin te volgen. Er wordt geen onderscheid gemaakt tussen mensen van verschillend of gelijk geslacht. Dit blijft uitdrukkelijk een kinderbeschermingsmaatregel. In die striktere voorwaarden zit ook de band met de oorspronkelijke ouders. De commissie zegt daarover dat die band, die persoonlijke betrekking er in feite niet meer moet zijn, want door adoptie snij je de band door. Die breng je dan over op de nieuwe ouders. Ik denk ook dat je het mag zien als maatregel van kinderbescherming, omdat het erom gaat dat die kinderen ouders hebben, met het volle ouderlijk gezag. Dat is toch iets anders dan gezamenlijk gezag. Het is in het belang van het kind als van meet af aan helder wordt aangegeven wie zijn juridische ouders zijn.

De heer Dittrich (D66):

In sommige Europese landen heeft men twee vormen van adoptie, een met een sterke werking – dan worden de oorspronkelijke banden doorgesneden – en een met een wat zwakkere werking. Die vormen hebben ze naast elkaar. Is het een idee om dat verder te onderzoeken en te bekijken of wij dat ook in onze wetgeving kunnen introduceren?

Staatssecretaris Schmitz:

Doet u nu niet een stapje terug? Dat kan toch uw bedoeling niet zijn? Ik herinner mij dat wij het debat over sterkere en zwakkere vormen van adoptie hebben gevoerd bij de behandeling van een van de wetsvoorstellen. Een zwakkere vorm zou ik nu dan noemen het gezamenlijk gezag. Wij zeggen nu, naar aanleiding van de commissie-Kortmann, dat adoptie met striktere voorwaarden gelijk moet zijn voor heterokoppels en mensen van hetzelfde geslacht. Wij maken dus juist geen onderscheid. Wat u nu wilt, brengt dat onderscheid weer terug.

De heer Dittrich (D66):

Dan denk ik dat er sprake is van een misverstand. Het is niet mijn bedoeling om terug te gaan.

Staatssecretaris Schmitz:

Dat dacht ik al.

De heer Dittrich (D66):

In die situaties waarin het niet in het belang van het kind is om de oorspronkelijke banden te doorbreken en het kind in een andere familierechtelijke relatie over te planten, zou er nog een andere vorm van adoptie kunnen zijn, zoals Spanje die bijvoorbeeld heeft.

Staatssecretaris Schmitz:

Dat is het gezamenlijk gezag.

De heer Dittrich (D66):

Gezamenlijk gezag gaat toch wat minder ver dan die adoptievorm. Als u de adoptie toch verder gaat bekijken en voorstellen gaat doen, zou ik mij voor kunnen stellen dat u dat in elk geval meeneemt. Misschien moet de conclusie zijn dat wij het uiteindelijk niet moeten doen, maar het lijkt mij geen slechte zaak om het uit te werken en het naast deze regelingen te leggen.

Staatssecretaris Schmitz:

Als de Kamer volgt wat het kabinet hier voorstelt, namelijk dat wij de adoptie met een wetsvoorstel gaan invullen, is er niets op tegen om nog eens te kijken naar die buitenlandse vormen. Zoals ik er nu tegenaan kijk en mij het vorige debat herinner, denk ik dat het een stapje terug is, maar wij kunnen best bekijken hoe het in het buitenland is geregeld en daar straks in de memorie van toelichting een beschouwing over geven.

Mevrouw Van der Burg (PvdA):

Ik heb een vraag aan de heer Dittrich. Het verbaast mij inderdaad ook. Wil hij dan werkelijk drie vormen van ouderlijk gezag, gezamenlijk gezag, lichte adoptie en zware adoptie? Dat wil hij blijkbaar niet. Als dat maar duidelijk is, want anders zijn wij weer terug bij af. Ik meen inderdaad dat het kabinet een duidelijk standpunt heeft ingenomen, zoals wij een halfjaar geleden ook hebben besproken.

De heer Dittrich (D66):

Het is niet mijn bedoeling dat er op een gegeven moment drie vormen zijn. Als het kabinet echter met een wetsvoorstel komt, ben ik het heel erg eens met de staatssecretaris dat zij in de memorie van toelichting die vormen naast elkaar zal leggen en zal bekijken wat de beste methode is.

Staatssecretaris Schmitz:

De adoptie zal geen betrekking hebben op buitenlandse kinderen. De heer Van Middelkoop heeft dat pragmatisch genoemd; dat moge zo zijn, maar wij hebben dat in een aparte wet geregeld. Daarop is het Haagse adoptieverdrag van toepassing en niet op deze categorie. Wij hoeven dat dus ook niet op te zeggen. Er is maar een gering aantal Nederlandse kinderen voor adoptie beschikbaar. Het zal vooral daar van toepassing kunnen zijn als er twee vrouwen zijn die een relatie hebben, bijvoorbeeld geregistreerde partners zijn, en waarvan de een al de juridische moeder is en waarvan de ander dat kind graag wil adopteren. Het is echter evenzeer bedoeld voor twee mannen, waarvan een al de juridische vader is. Het zal in de praktijk dus vooral gaan om duomoeders of duovaders.

De heer Bremmer heeft gevraagd wie er voorrang krijgt als twee paren hetzelfde kind willen adopteren. Voorzitter! Er wordt geen enkel verschil gemaakt tussen paren van hetzelfde of van verschillend geslacht. De rechter zal in zijn afweging het belang van het kind vooropstellen.

Mevrouw Van der Burg heeft terecht opgemerkt dat er ten opzichte van de huidige situatie een beperkende voorwaarde wordt toegevoegd. De discussie heeft zich toegespitst op de algemene eis van drie jaar verzorging en opvoeding. Voor mensen van verschillend geslacht geldt dat zij drie jaar moeten samenleven en een jaar aan de verzorging en de opvoeding besteed moeten hebben. Kern van de zaak is de bestendigheid van de relatie en de bestendigheid van de verzorging van het kind. Het gaat in feite om een eenpersoonsadoptie. In dit opzicht gelden dezelfde voorwaarden voor hetero- en homoparen.

Het is de vraag of voor duomoeders die al drie jaar geregistreerde partners zijn, ook de eis van drie jaar verzorging en opvoeding moet gelden. Ik ben van mening dat er geen nadere eisen gesteld moeten worden als de bestendigheid van de relatie al is gebleken. Bij de voorbereiding van het wetsvoorstel zal dan ook uitgegaan worden van de bestendigheid van de relatie, zowel van paren van hetzelfde als van verschillend geslacht.

Mevrouw Van der Burg (PvdA):

Die drie jaar samenleven, kunnen dus voorafgaan aan de geboorte van het kind.

Staatssecretaris Schmitz:

Inderdaad, in dat geval geldt alleen nog de eis van een jaar verzorging van het kind. Ik zoek naar normen die de bestendigheid van een relatie aangeven. Die normen moeten zoveel mogelijk gelijkwaardig zijn.

Mevrouw Van der Burg (PvdA):

Als duomoeders al drie jaar samen zijn, kan in feite direct na de geboorte van het kind adoptie worden aangevraagd?

Staatssecretaris Schmitz:

Ja, dan geldt alleen nog dat zij het kind een jaar moeten verzorgen. Ik zoek naar eisen waarin geen onderscheid wordt gemaakt tussen partners van hetzelfde en partners van verschillend geslacht. De bestendigheid van een relatie raakt de kern van het belang van het kind.

Mevrouw Van der Burg (PvdA):

Moeten de duomoeders als partner geregistreerd zijn?

Staatssecretaris Schmitz:

Ik denk het wel, want dat is het formele aanknopingspunt.

De heer Dittrich (D66):

Voorzitter! Ik meld alvast dat ook de fractie van D66, evenals die van de PvdA, tegen het stapelen van termijnen is. De staatssecretaris kan daar dan bij de voorbereiding van het wetsvoorstel rekening mee houden.

De heer Bremmer (CDA):

Adoptie blijft een maatregel van kinderbescherming. In de discussie heeft mevrouw Van der Burg naar voren gebracht dat er sprake is van een maatschappelijke behoefte. Daaruit blijkt dat zij de nadruk legt op de behoefte van de volwassene om een kind te adopteren in plaats van op het belang van het kind.

Mevrouw Van der Burg (PvdA):

Het is in belang van het kind als het direct na de geboorte twee juridische ouders krijgt. Zo wordt voorkomen dat het kind wees wordt op het moment dat één van de ouders overlijdt en wij weten nooit wanneer dat zal gebeuren.

De heer Bremmer (CDA):

Dat ziet onze fractie toch anders. Zoals mevrouw Van der Burg het uitlegt, is adoptie een instrument van gezinsvorming. Ik heb in mijn bijdrage voorgesteld de procedure van het aanvragen van gezamenlijk gezag, als dat er niet is, te versnellen om te voorkomen dat een gat ontstaat. Wat mevrouw Van der Burg zegt, mag je beweren, maar dan is adoptie niet meer primair een instrument van kinderbescherming, waar het bij adoptie toch om gaat.

Mevrouw Van der Burg (PvdA):

Ik begrijp niet precies waar de heer Bremmer heen wil.

De heer Bremmer (CDA):

Voor de helderheid: mijn kapstok was dat de staatssecretaris stelt dat adoptie, ondanks deze voorstellen, voor haar primair een instrument van kinderbescherming blijft. Dat zie ik dus niet. Ik zie het als instrument van gezinsvorming, omdat je stelt dat het voor duorelaties van gelijk geslacht mogelijk wordt – ik zie collega Sipkes knikken – via een omweg een kind te adopteren. Dat is het punt.

Mevrouw Van der Burg (PvdA):

Omdat het in dit geval absoluut parallel loopt. De heer Bremmer maakt een geweldig onderscheid. Adoptie is een maatregel van kinderbescherming. Dat is het ook, maar dat wil niet zeggen dat het niet tegelijkertijd van direct belang is voor de omgeving en de ouders dat adoptie volgt. Je kunt daarin niet met een mesje eventjes een scheiding maken.

Het kabinet stelt nu voor – en daar kan ik mij ook wel iets bij voorstellen – het gezamenlijk gezag meteen na de geboorte te doen ingaan. Dat is belangrijk.

De voorzitter:

Collega's! Mag ik u er even op attenderen dat wij de staatssecretaris hebben uitgenodigd om het woord te voeren. Ik wil uw onderlinge discussies toch iets beperken.

De heer Bremmer (CDA):

Ik heb mijn vraag gericht aan de staatssecretaris.

Ik heb nog een vraag aan de staatssecretaris. Zij heeft in dit verband gezegd dat het een instrument van kinderbescherming blijft omdat nu meer restrictieve voorwaarden worden toegepast. En die gelden voor homorelaties en voor heterorelaties. Betekent dit per saldo dat er niks verandert omdat er aan de ene kant sprake lijkt van een verruiming en er aan de andere kant een slagboom dichtgaat door meer stringente voorwaarden aan adoptie te stellen? Aan de ene kant gaat de slagboom open: adoptie voor kinderen in Nederland wordt nu mogelijk. Aan de andere kant gaat de slagboom dicht omdat wij stringentere voorwaarden stellen, zoals het niets meer van de oorspronkelijke ouders kunnen verwachten.

Staatssecretaris Schmitz:

Het begrip "slagboom" vind ik hier echt niet aan de orde. De commissie heeft gefilosofeerd over de zorgvuldigheid en de voorzichtigheid waarmee je adoptie moet benaderen. Daarin heeft zij geen verschil gezien tussen heterorelaties en homorelaties. Zij heeft daarbij gesproken over de band met de oorspronkelijke ouders, de persoonlijke betrekkingen of de relatie. Dan krijgen wij een discussie in het kader van donorschap, onbekende en bekende donors, enz.; daar komen wij nog wel op terug. Dat is het pleidooi geweest van de commissie-Kortmann waar het kabinet achter is gaan staan. Met adoptie moet je zorgvuldig en voorzichtig omgaan. Dat hebben wij gevolgd. Dat is geen slagboom aan de ene of de andere kant, dat is de adoptie met grote zorgvuldigheid omkleden. Ik meen dat dit een goede zaak is.

Mevrouw Sipkes (GroenLinks):

Voor de Handelingen merk ik even op dat ik knikte tijdens de interruptie van collega Bremmer omdat ik begreep wat hij bedoelde. Het was geen instemmend geknik.

De staatssecretaris wil de termijn van drie jaar ten aanzien van de duurzaamheid van de relatie. Is dat vanaf het moment dat het kind binnenkomt? Ik begrijp dat niet zo goed. Stel dat er een duurzame relatie is en dat binnen die relatie een kind wordt geboren. Moet je dan toch nog een bepaalde periode wachten, ook die periode van een jaar? Of geldt dat voor adoptie van buiten die relatie?

Staatssecretaris Schmitz:

Ik wil niet dat wij daarbij een onderscheid andersom maken, namelijk dat adoptie gemakkelijker zou zijn voor duomoeders dan voor een heteropaar. Ik zoek naar de kern van bestendigheid. Daar ben ik nog niet helemaal uit. Dat wil ik ook wel uitdrukkelijk melden. Bij de voorbe reiding van het wetsvoorstel dat wij ter hand moeten nemen als de Kamer dat volgt, moeten wij bezien hoe wij die voorwaarden van bestendigheid invullen. Er moet straks geen onderscheid gemaakt worden tussen hetero- en homorelaties. In het belang van het kind staat die bestendigheid centraal. Hoe wij het precies uitwerken en of het nog een jaar is of niet: ik wil het afhalen van het onderscheid tussen hetero- en homorelaties. Maar ik zoek nog. Ik ben er dus nog niet helemaal uit. Dat is de kern.

Mevrouw Van der Burg (PvdA):

Ik vind het van belang dat de staatssecretaris zegt dat er geen onderscheid gemaakt moet worden tussen hetero- en homorelaties. De staatssecretaris moet wel een onderscheid maken tussen opvolgend ouderschap en het eerste ouderschap. Dat is essentieel. Dat geldt ook voor hetero's. Als er bij mij een kind wordt geboren en de heer Bremmer erkent het kind, dan is hij meteen vader. Dat moet in het achterhoofd worden gehouden. Het moet met name lesbische paren in vergelijking met heterorelaties niet moeilijker worden gemaakt.

Staatssecretaris Schmitz:

Dat ben ik met mevrouw Van der Burg eens, als het gaat om de adoptie.

Voorzitter! Ik blijf bij de hoofdlijnen en maak een paar opmerkingen in het kader van het gezamenlijk gezag. Daar is een aantal discussies over geweest. Het kabinet volgt de commissie-Kortmann waar deze stelt dat gezamenlijk gezag automatisch kan worden verleend in het kader van geregistreerd partnerschap. Dat wordt in ieder geval niet gevolgd door de heer Bremmer en ik denk ook niet door de heren Van Middelkoop en Van den Berg. Wij spreken dan over de duurzaamheid van de relatie. Het kabinet neemt dit standpunt nadrukkelijk over. Dit is een uitbreiding van het gezamenlijk gezag.

Hierbij is ook de vraag aan orde wat de gevolgen zijn. Ik kom straks in het kader van het huwelijk en dergelijke uitgebreid terug op deze gevolgen. In het kader van het erfrecht moet echter gesteld worden dat er ook rechten ontstaan. De heer Van den Berg heeft gevraagd of er bij gezamenlijk gezag een dubbele erfrechtelijke relatie kan ontstaan, zowel met de oorspronkelijke als met de andere ouders. Het antwoord daarbij is: ja. Het punt is dat gezamenlijk gezag een relatie inhoudt die eindigt als het kind volwassen wordt. Men neemt dus niet het hele ouderschap over. Logisch gevolg daarvan is dat er in erfrechtelijke zin een dubbelrelatie blijft bestaan.

Voorzitter! Ik ga uitgebreider in op de kwestie van huwelijk, geregistreerd partnerschap, enzovoorts.

De heer Bremmer (CDA):

Ik heb een vraag gesteld, waar de staatssecretaris misschien nog aan toekomt. Het gaat dan om de situatie waarin een kind geadopteerd wordt door een paar van gelijke kunne. Wij erkennen dat hier in Nederland. Het gezin verhuist echter vervolgens naar het buitenland. Daarbij kan de staatssecretaris toch niet de ogen sluiten voor het punt van de rechteloosheid? Daarbij doen zich toch grote problemen voor?

Staatssecretaris Schmitz:

Wij hebben in het kader van het geregistreerd partnerschap de discussie gevoerd over de erkenning van dit soort relaties in het buitenland. Op dit moment is het maar de vraag wat er gebeurt in het buitenland. Ik denk dat het buitenland de zaken wel erkent als wij het ouderschap hebben gevestigd. Het is de vraag of hiermee alle aspecten worden bedekt. Sommigen hebben gezegd dat sommige landen naar erkenning van een opengesteld huwelijk toegaan. Wij hopen volgend jaar, op initiatief van Nederland, in het kader van de Raad van Europa een conferentie te organiseren om het geregistreerd partnerschap, het denken over gelijke rechten en plichten van relaties verder te stimuleren. Het denken staat dus ook internationaal niet stil. Ik kan echter niet ontkennen dat er wellicht nog een probleem kan ontstaan. Wij zijn overigens destijds bij de schriftelijke antwoorden op de vragen over de notitie Leefvormen uitgebreid ingegaan op de aspecten van internationale erkenning en dergelijke.

De heer Bremmer (CDA):

Ik dacht niet dat wij in de voorgaande fases zijn ingegaan op de figuur van erkenning van adoptie van kinderen in Nederland en een daaropvolgende verhuizing naar het buitenland. Bij het geregistreerde partnerschap hebben wij een andere problematiek behandeld. Ik stel het op prijs om op dit punt een schriftelijk antwoord van de staatssecretaris te krijgen. Ik wil graag dat zij er nog eens op ingaat. Ik noteer dat zij erkent dat zich problemen kunnen voordoen.

Staatssecretaris Schmitz:

Ik zal daar zeker op ingaan. Ik heb net al wat aspecten genoemd. Wij moeten, als de Kamer in meerderheid het voorstel aanvaardt om het wetsvoorstel inzake adoptie voor te bereiden, al deze aspecten meenemen. Dat geldt zeker ook voor dit aspect. Ik wil dat ook graag snel ter hand nemen. Ik kom straks overigens terug op het voorstel van mevrouw Van der Burg om daarbij 1 januari 2000 als fraaie datum te nemen.

Mevrouw Sipkes (GroenLinks):

De uitbreiding van het gezamenlijk gezag ligt in de lijn van de aanbevelingen van de commissie-Kortmann. Is dat wel verstandig? Zou het niet beter zijn om de adoptiewetgeving in eerste instantie wat dat betreft gelijk te stellen in plaats van het andere instrument op te tuigen? Het lijkt mij zo verwarrend.

Staatssecretaris Schmitz:

Ik heb verschillende meningen in de Kamer hierover beluisterd. De commissie-Kortmann heeft gezegd dat er geen drie soorten relaties naast elkaar moeten bestaan. Dat heeft het kabinet gevolgd. De heer Dittrich zei: laat het vooralsnog doorlopen. Mevrouw Van der Stoel knikt en dat knikken komt in de Handelingen, omdat ik het onder woorden breng.

Mevrouw Van der Stoel (VVD):

Mevrouw Van der Stoel heeft gezegd dat de VVD-fractie aan registratie blijft vasthouden.

Mevrouw Sipkes (GroenLinks):

Ik heb het niet over registratie, maar over gezamenlijk gezag. Ik wil eerst het adoptietraject afwerken.

Staatssecretaris Schmitz:

Ik kwam erop, omdat de commissie-Kortmann zegt: in het kader van het geregistreerd partnerschap zou je gezamenlijk gezag automatisch moeten laten ontstaan. Toen kwam ik op de gedachte: er zijn verschillende meningen in de Kamer over het antwoord op de vraag of wij met geregistreerd partnerschap zouden moeten doorgaan als wij tot openstelling van het huwelijk komen. Daar kom ik straks op terug. Ik dacht dat het automatisme een goede suggestie was van de commissie-Kortmann. Vooralsnog is dit mijn invalshoek.

Mevrouw Sipkes (GroenLinks):

Alles staat of valt natuurlijk met de wijze waarop de nieuwe adoptiewetgeving eruit gaat zien.

Staatssecretaris Schmitz:

Daar heeft u volstrekt gelijk in.

Ik kom tot de snelheid waarmee een wetsvoorstel ten aanzien van adoptie kan worden opgesteld. Ik heb kennisgenomen van het feit dat een aantal fracties daar allerminst voor zijn. De suggestie van mevrouw Van der Burg was te streven naar 1 januari 2000. Ik beluisterde daarin en ook in opmerkingen van andere zijden: of zoveel sneller als mogelijk is. Mijn informatie luidt dat er nog heel wat bij komt kijken en dat men zich afvraagt of 1 januari 2000 haalbaar is. Ik vind het een prachtige datum. Mijn inzet zal zijn – in de komende maanden kunnen wij, ook al zijn wij demissionair, voorbereidende stappen doen als wij weten dat de meerderheid van de Kamer dit steunt – om een en ander zo snel als mogelijk tot stand te brengen. In dat kader vind ik 1 januari 2000 een reële streefdatum.

Mevrouw Van der Stoel (VVD):

Ik begrijp dat wij nu vastgesteld hebben dat de millenniumproblematiek daarin geen vertragende factor mag zijn.

Staatssecretaris Schmitz:

Dat vind ik een prachtige vaststelling.

Mevrouw Van der Burg (PvdA):

Kunt u ongeveer zeggen wanneer het voorstel naar de Raad van State gaat?

Staatssecretaris Schmitz:

Ik heb gezegd wat mijn inzet is. Wij moeten op een rij zetten wat er allemaal voor nodig is. Ik kan dit nu niet invullen.

Ik kom tot geregistreerd partnerschap versus openstelling huwelijk en het standpunt van het kabinet. Ik vond het jammer dat ik mevrouw Sipkes hoorde spreken over geregistreerd partnerschap als surrogaat. Of heb ik dat niet goed verstaan?

Mevrouw Sipkes (GroenLinks):

Ja.

Staatssecretaris Schmitz:

Ik teken daar wat protest bij aan, ook al omdat, zoals de heer Bremmer terecht zei, er heel duidelijke belangstelling is getoond voor geregistreerd partnerschap. Wij hebben dit als wetgever heel serieus genomen. Op deze wijze hebben velen een formele invulling kunnen geven aan hun relatie en zijn gelijke rechten en plichten als gehuwden hebben, ontstaan. Ik herhaal dat voor mij van meet af aan de kern is geweest dat er gelijke rechten en plichten moeten zijn voor mensen in hetero- en homorelaties. Het verschil betrof altijd de gevolgen ten aanzien van kinderen.

De heren Bremmer, Van Middelkoop en Van den Berg hebben gezegd: het kabinet heeft de argumenten niet goed onderbouwd en summier weergegeven. De heer Van Middelkoop heeft gevraagd: ziet u iets in de principiële kanttekeningen die de minderheid heeft gemaakt? Dat is inderdaad precies de benadering van het kabinet geweest, afwegende de serieuze argumenten van zowel de meerderheid als de minderheid. Wij kunnen dit debat ook alleen maar voeren in de wetenschap dat de commissie zeer serieus met die weging bezig is geweest. Verschillende publicaties rond de totstandkoming van het advies wezen er ook op dat beide argumenten legitiem zijn, in die zin dat een aantal mensen – en dat wordt ook door sommige fracties gevolgd – blijven zeggen: als u het huwelijk niet openstelt, is dat in feite een vorm van discriminatie.

Het kabinet heeft de minderheidsbenadering gekozen. Wij zien het niet als discriminatie, omdat je niet van gelijkheid spreekt – denk maar aan de biologische argumentatie enz. – maar van gelijkwaardigheid. Wij zien uitdrukkelijk het verschil in de afstammingsrechtelijke gevolgen. Het is een kwestie van terminologie en ik begrijp best dat de voorstanders de term "huwelijk" willen hanteren, maar wij moeten ons realiseren dat er, als de Kamer straks in meerderheid weer uitspreekt openstelling van het huwelijk te willen, dan twee soorten van huwelijk zijn: een huwelijk met afstammingsrechtelijke gevolgen en een huwelijk zonder afstammingsrechtelijke gevolgen. Dat alles afwegende heeft het kabinet gezegd: wij maken de principiële bezwaren van de minderheid tot de onze. Vandaar dat wij dat vrij kort konden formuleren. Het kabinet heeft voorts gesteld: wij hebben net de gelijke rechten en plichten gerealiseerd door middel van geregistreerd partnerschap en willen dat instituut zich laten ontwikkelen om later te kunnen bekijken of er behoefte aan is om verder te gaan. Het kabinet heeft dus niet gezegd: die ontwikkeling is afgesloten. Het heeft gezegd: wij willen eerst bekijken hoe het instituut geregistreerd partnerschap zich verder ontwikkelt, mede in de hoop dat de ontwikkelingen in de ons omringende landen onze richting opgaan, zodat onze positie wat gemakkelijker wordt.

Mevrouw Van der Burg (PvdA):

Voorzitter! De staatssecretaris zegt: dan krijg je twee soorten huwelijken; het een met en het ander zonder afstammingsrecht. Het punt is dat het kabinet nu heeft besloten adoptie mogelijk te maken. Daarmee ondervangt het dit bezwaar. Het kan nog mooier, dat heb ik ook al in mijn bijdrage gezegd, maar dat ondervangt wel het bezwaar dat zij net noemde.

Staatssecretaris Schmitz:

Het ondervangt het niet, maar het is wel een stap die een bres in die redenering slaat. Wij zien op dit moment nog wel problemen daarmee.

Mevrouw Sipkes (GroenLinks):

Voorzitter! Veronderstel dat de Kamer in meerderheid wederom uitspreekt dat zij openstelling van het huwelijk wil, wat gaat het kabinet dan doen?

Staatssecretaris Schmitz:

U heeft die vraag al in uw betoog gesteld en ik zou er dus zeker later in mijn antwoord op zijn ingegaan, maar wil dat ook nu wel doen.

Het kabinet heeft in de brief van februari neergelegd dat het het standpunt van de minderheid van de commissie-Kortmann heeft gevolgd. Wij vonden, zoals gezegd, dat zowel de meerderheid als de minderheid van de commissie serieuze argumenten heeft aangevoerd. Als uw Kamer wederom in meerderheid uitspreekt openstelling van het huwelijk te willen – ik zal die uitspraak niet uitlokken noch aanbevelen – dan zal ik die in het kabinet brengen. Ik denk dat wij niet verder komen dan een notitie voor het volgende kabinet, waarin wij vermelden dat dit de uitspraak van de Kamer is en dat in onze ogen dan dit en dit moet gebeuren. Het is te kort dag om verder te gaan dan deze voorbereidende bewegingen. Ik kan nu niet zeggen: als de Kamer wederom zo'n uitspraak doet, dan ligt er overmorgen een wetsvoorstel op tafel. Zo gaat het niet. Het kabinet heeft weloverwogen dit standpunt ingenomen en wil weloverwogen voorzichtig stappen voorwaarts doen. Wij gaan niet zover dat wij zeggen: wij gaan die uitspraak volgen. Het enige is dat als er voor de tweede maal zo'n uitspraak van uw Kamer ligt, dit volgens mij een serieus gegeven is voor een volgend kabinet. Ik ben bereid voor dat kabinet een voorbereidende notitie te maken.

Mevrouw Sipkes (GroenLinks):

Dan maakt u een voorbereidende notitie waarin u het kabinet meldt dat dit de wens van de Kamer is en dat er enige stappen gezet zullen worden wat het wetgevingstraject betreft.

Staatssecretaris Schmitz:

Ja, dat is het maximale dat ik kan doen.

De heer Dittrich (D66):

Op zichzelf kan ik mij dit antwoord van de staatssecretaris voorstellen. Ik denk dat er dan bij de kabinetsformatie spijkers met koppen geslagen moeten worden.

Staatssecretaris Schmitz:

Ik meen dat mevrouw Sipkes mevrouw Van der Burg al daartoe heeft uitgedaagd. Zij zal zeker ook u uitdagen.

De heer Dittrich (D66):

Maar dan neem ik aan dat het kabinet bijvoorbeeld aan de formateur een brief zal sturen, waarin staat dat de meerderheid van de Kamer voor openstelling van het huwelijk is en dat dit bij de kabinetsformatie geregeld moet worden, zodat een nieuwe regel ingevoerd kan worden.

Staatssecretaris Schmitz:

U gaat nu net een stap te ver. Ik heb gezegd dat wij de uitspraak van de Kamer aan de kabinetsformateur moeten melden en wat er in onze ogen in het wetgevingstraject moet gebeuren. Het huidige kabinet kan echter niet zeggen wat het volgende kabinet moet regelen. Dan zouden wij over ons graf heen regeren. Dat heeft de Kamer nimmer netjes gevonden.

Mevrouw Sipkes (GroenLinks):

U zei net dat u dan aan het kabinet zult voorstellen welke stappen in het wetgevingstraject gezet zullen worden. Dat betekent niet dat u zegt dat dit verder moet na de formatie. Het betekent dat u in deze periode voorbereidende stappen gaat zetten, teneinde tot wetgeving te komen. Dat lijkt mij geweldig.

Staatssecretaris Schmitz:

Ik zal het kabinet uitdrukkelijk melding maken, voorzover de leden het zelf al niet hebben gehoord, van een herhaalde uitspraak van de Kamer. Ik zal erbij zeggen dat die moet worden voorgelegd aan de kabinetsformateur. Ik zal erbij zeggen wat in wetstechnisch opzicht nodig is.

Mevrouw Van der Stoel (VVD):

Voorzitter! Er zijn natuurlijk ook nog onderhandelende partijen bij een formatie. Het lijkt mij ook bij dit onderwerp juist om het staatsrecht nog een beetje in beeld te houden.

De heer Van Middelkoop (GPV):

Voorzitter! Eerlijk gezegd vind ik dat de situatie op dit moment een beetje ridicuul wordt. Er wordt nu uitvoerig gedebatteerd over hetgeen het kabinet zal doen als er een motie wordt ingediend die nog altijd niet is ingediend. Ik zou de staatssecretaris daarom willen vragen iets terughoudender te zijn.

Er ging een betoog aan vooraf dat mij wel aansprak, zoals zij zal begrijpen. Zij zei op een gegeven moment dat het kabinet weloverwogen – die term heeft zij een paar keer gebruikt – het minderheidsstandpunt van de commissie-Kortmann heeft gevolgd. Daar heb ik waardering voor. Ik ga er natuurlijk van uit dat dit echt serieus is gemeend. Ik begrijp dan niet helemaal dat de staatssecretaris vervolgens de casus bespreekt van een nieuwe motie en zover gaat, te zeggen dat zij die zal uitvoeren, in die zin dat het wetgevingstraject eens op een rijtje wordt gezet en dat dit wordt doorgegeven aan de kabinetsformateur. Zij neemt dan naar mijn gevoel haar eigen "weloverwogen" niet serieus. Als zij dat wel serieus nam, zou zij moeten zeggen dat het volgende kabinet het maar moet doen.

Staatssecretaris Schmitz:

Voorzitter! Ik heb zojuist gezegd dat ik geen uitspraak ga uitlokken dan wel ga aanbevelen. Maar ik heb drie of vier sprekers uitdrukkelijk horen zeggen dat zij willen dat het huwelijk wordt opengesteld en dat het kabinet verder moet gaan dan zijn huidige standpunt. Zij hebben dat twee jaar geleden al gezegd en zeggen nu dat ze dat straks gaan herhalen. Doorredenerend betekent dit dat er dadelijk een motie op tafel komt. Als die motie wordt aanvaard – ik lok dit niet uit, maar ik beveel het ook niet aan, omdat het kabinet weloverwogen dit standpunt heeft ingenomen – dan is dat zeker een gegeven voor een volgend kabinet. Ik vind dat ik dat gegeven door moet geven aan het volgend kabinet.

De heer Van Middelkoop (GPV):

Voorzitter! Een volgend kabinet kan natuurlijk ook de moties lezen die hier zijn ingediend. Er zitten maar een paar maanden tussen.

Ik begrijp nog altijd niet hoe de staatssecretaris deze toezegging kan doen en tegelijkertijd kan zeggen dat zij weloverwogen het minderheidsstandpunt in het rapport van de commissie-Kortmann volgt. Waarom zou zij de verantwoordelijkheid nemen voor iets waarvan zij zelf vindt dat het niet weloverwogen kan zijn?

Staatssecretaris Schmitz:

Voorzitter! In antwoord op de opmerking van de heer Dittrich, heb ik dan ook gezegd dat ik niet tegen een volgend kabinet ga zeggen dat het dit moet regelen. Dat kan ik niet zeggen, ik kan alleen maar melding maken van de uitspraken van de Kamer en aangeven hoe het wetstraject er technisch uit gaat zien. Meer kan ik niet doen. Ik kan niet tegen het volgende kabinet zeggen dat het iets moet regelen. Dat is aan de partijen die straks met elkaar een regeerakkoord sluiten.

De heer Van Middelkoop (GPV):

Voorzitter! Een laatste opmerking. Het doorgeleiden kan omdat het in het dossier zit. Ik vind echter niet dat de staatssecretaris bevoegd is om de stap van de technische uitwerking te maken.

Staatssecretaris Schmitz:

Ik ga geen wetsteksten voorstellen. Ik ben alleen maar ingegaan op de vraag hoe het traject dat wij dan moeten doorlopen eruit gaat zien. Dat is een technische aangelegenheid die ik gewoon op een rijtje kan zetten.

De heer Bremmer (CDA):

De staatssecretaris zegt dat ze, als de Kamer in meerderheid een uitspraak doet, dan niet de andere kant kan opkijken. Dat begrijp ik. Ik begrijp ook dat ze standvastig is in haar overtuiging met betrekking tot het niet openstellen van het huwelijk. Is de parallelle aankondiging in de beleidsbrief over een evaluatie van het geregistreerd partnerschap na drie jaar niet bedoeld om te anticiperen op het besluit om het burgerlijk huwelijk open te stellen? Dit staat daar los van?

Staatssecretaris Schmitz:

Ik heb u gezegd dat wij uitvoerig in het kabinet hebben gedebatteerd over het in te nemen standpunt. Wij concludeerden dat het geregistreerd partnerschap geheel lijkt te voldoen aan de essentie van gelijke rechten en plichten. Dat willen we dus na drie jaar evalueren. Die gegevens zijn dan voor een mogelijk vervolgdebat beschikbaar. Deze stellingname van het kabinet zullen wij aan een volgend kabinet doorgeven. Nogmaals, wij hebben de essentie van gelijke plichten geregeld. Hoe je daar ook over mag denken, dat vind ik het meest essentiële. Je kunt nog meer stappen zetten, maar in mijn ogen hebben we de essentie geregeld.

De heer Bremmer (CDA):

Het besluit omtrent de evaluatie na drie jaar doet niets af aan uw stevige stellingname over de niet-openstelling van het burgerlijk huwelijk.

De heer Van den Berg (SGP):

Afgezien van mijn inhoudelijke bezwaren, heb ik procedureel grote moeite met de lijn van de staatssecretaris. Ze doet namelijk of het kabinet demissionair is. Het kabinet zit er nog als volledig verantwoordelijk kabinet. Als het bij zijn standpunt blijft en er wordt hier een motie aangenomen, volgen we de normale staatsrechtelijke gang van zaken. Het kabinet kan de motie niet uitvoeren. De staatssecretaris is helemaal niet verplicht om voorbereidingen te treffen. Hieruit blijkt dat ze niet echt achter haar standpunt staat en dat stelt mij zeer teleur.

Staatssecretaris Schmitz:

De heer Van den Berg heeft gelijk. We hebben nog enkele weken te gaan voordat het kabinet demissionair is. Als de Kamer een uitspraak doet, en dat heb ik al gezegd, dan zal ik die aan het kabinet overbrengen. Het is goed dat ik u een brief laat bezorgen over de dan gekozen uitvoering. Hier zullen echter de door mij al genoemde elementen inzitten. Staatsrechtelijk heeft de heer Van den Berg echter volstrekt gelijk.

Mevrouw Van der Stoel (VVD):

Staatsrechtelijk kan ook nog een andere weg worden bewandeld. Of er nu wel of geen motie straks op tafel ligt, er is door de Kamer al een uitspraak gedaan die een meerderheid en een minderheid aangeeft. Dit betekent dat het kabinet met het oog op die meerderheid de voorbereidingen kan starten.

Staatssecretaris Schmitz:

Dat zal ik niet zeggen. Ik had problemen met de stellingname van de heer Dittrich. Hij zei dat de commissie weliswaar de consequenties, nationaal en internationaal, heeft laten uitzoeken, maar dat de Kamer zelf haar standpunt bepaalt. De regering heeft haar eigen verantwoordelijkheid. Zij heeft de consequenties op een rij willen zetten en daaruit is deze stellingname voortgekomen. De vorige motie is dus ten dele uitgevoerd.

Mevrouw Van der Stoel (VVD):

Het is niet erg als de heer Dittrich van de staatssecretaris een standje krijgt, maar deze keer past het ondergetekende omdat ik, conform de inbreng in het vorige debat, heb gezegd dat de Kamer zelf kan bepalen hoe ze de maatschappelijke consequenties weegt. Toen wilde het kabinet een extra onderzoek laten plaatsvinden. De Kamer heeft toen terecht gezegd: zo gaat dat niet, hier zit de volksvertegenwoordiging en die maakt een afweging.

Staatssecretaris Schmitz:

Met dien verstande dat de regering haar eigen verantwoordelijkheid blijft houden. Als u dat niet overneemt, mag u mij wegsturen. Maar ieder houdt zijn eigen verantwoordelijkheid en die hebben wij geprobeerd hier in te vullen, ook door het instellen van een niet-ambtelijke commissie waarom de Kamer had gevraagd. Het in de motie gevraagde wetstraject hebben we niet gevolgd. Wij hebben de commissie gevraagd eerst de consequenties op een rij te zetten. En dat resultaat ligt nu op tafel.

De voorzitter:

Ik meen dat de argumenten voldoende zijn gewisseld.

Mevrouw Van der Stoel (VVD):

Op dit punt wel, maar ik heb daarnet een stapje terug gezet in de richting van de registratie. De staatssecretaris noemde bij dit punt in de zijlijn de evaluatie. Zou het kabinet kunnen aangeven aan welke elementen het denkt bij die evaluatie? Nu is het een heel vaag begrip, hetgeen het instrument van de registratie toch in een wat twijfelachtig daglicht stelt voor burgers die moeten kiezen of zij zich wel of niet willen laten registreren. Het kabinet gaat die registratie misschien straks wel weer afschaffen en waar zegt men dan ja of nee tegen?

Staatssecretaris Schmitz:

Ik snap dat "twijfelachtige daglicht" van u niet.

Mevrouw Van der Stoel (VVD):

Het kabinet wil een evaluatie. Wat ons betreft mag dat over twee jaar, maar het kabinet kiest voor drie jaar. Zou het kabinet kunnen aangeven welke elementen een rol spelen bij de evaluatie? Wat wil het kabinet exact evalueren? Is dat het aantal mensen dat zich laat registreren? Is dat het aantal heteroseksuelen dat zich laat registreren, enzovoorts, enzovoorts?

Staatssecretaris Schmitz:

U noemt een paar elementen en u doet alsof het ongebruikelijk is dat wij wetgeving na een paar jaar evalueren. Maar daar wordt voortdurend om gevraagd. Een van die elementen is inderdaad de vraag of zowel door mensen met heterorelaties als door mensen met homorelaties gebruik wordt gemaakt van dit instrument. Die enquête zal ook onder organisaties worden gehouden, maar de opdracht is nu nog niet geformuleerd want de wet is net gestart. Maar een van de vragen zal ook zijn of men nog steeds het gevoel heeft dat er een onvoldoende invulling is van de gelijke rechten en plichten. Ik kom daar straks in verband met de pensioenen nog op terug, want dat zijn heel wezenlijke dingen. In ieder geval zal gevraagd worden welke manco's men voelt die er wellicht nog aan kleven, kortom, wat het effect van deze wet is voor de maatschappelijke opvattingen over hoe men met leefvormen in de samenleving omgaat.

Mevrouw Van der Stoel (VVD):

Toch blijft er een onduidelijkheid bestaan, voorzitter, want wij weten uit een onderzoek van de rijksuniversiteit Utrecht dat 50% van de homoseksuele mannen en lesbische vrouwen wacht met een keuze tussen wel of niet registreren totdat er duidelijkheid is over openstelling van het huwelijk. Er zit dus een vertekening in. Misschien is het het slimste om eerst die criteria naar de Kamer te sturen alvorens te gaan evalueren op allerlei criteria waar wij niets vanaf weten en waarvan wij ook niet weten of het de juiste evaluatiecriteria zijn.

Staatssecretaris Schmitz:

Voorzitter! Ik wil dat graag toezeggen aan mevrouw Van der Stoel, maar ik maak er toch een aantekening bij. Ik vind dat zij erg denigrerend praat over evaluatie, terwijl de Kamer mij bij herhaling vraagt om de gevolgen van wetgeving te evalueren. Dat is een heel legitiem traject. Natuurlijk kunnen wij u de gegevens voor de opdracht geven, zodat de Kamer weet welke elementen moeten worden geëvalueerd. Wij kunnen er ook met elkaar over debatteren of er dingen aan moeten worden toegevoegd of afgevoerd. Maar het is op zichzelf een volstrekt legitiem instrument.

Mevrouw Van der Stoel (VVD):

Daar heeft de staatssecretaris gelijk in. Als ik de indruk heb gewekt dat ik er denigrerend over zou doen, dan spijt mij dat. Maar het kabinet geeft opeens aan dat er een evaluatie moet komen – daar is niet eerder over gediscussieerd – zonder dat het aangeeft welke criteria daarbij een rol spelen. Dat wekt de indruk dat het kabinet zelf twijfelachtig tegen de registratie aankijkt: het is nu ingevoerd, maar of het straks gehandhaafd zal worden, is de vraag. Intussen hebben mensen zich wel laten registreren, met alle consequenties van dien. Wat heeft men dan eigenlijk afgesproken?

Staatssecretaris Schmitz:

Ik ben alsnog blij met uw interruptie, want dan kan ik nog eens zeggen dat voor het kabinet de Wet geregistreerd partnerschap een buitengewoon serieuze wet is geweest waarin wij gelijke rechten en plichten hebben geregeld. Ik wil absoluut geen afbreuk doen aan de zwaarte van dat instrument. Ik wil alleen aangeven dat de ontwikkelingen verdergaan, zoals ook het debat van vandaag uitwijst. Wij moeten hoe dan ook bekijken of die wet de maatschappelijke wensen op dat punt voldoende invult. Nogmaals, het is een serieuze zaak en zelfs al zouden wij vandaag tot wetgeving besluiten, dan nog hebben wij een aantal jaren voordat een volgende wet tot stand zou zijn gekomen – als daar al sprake van zou kunnen zijn – de beschikking over een heel goed instrument. Ik doe dus absoluut niets af aan de waarde van het instrument van de Wet geregistreerd partnerschap en ik zeg u toe dat wij de criteria en de elementen van de evaluatie aan u zullen voorleggen.

De voorzitter:

Kunt u tot een afronding komen?

Staatssecretaris Schmitz:

Ik zal dat proberen, voorzitter, maar er liggen nogal wat vragen en ik loop het risico dat ik niet alles meteen kan beantwoorden.

Voorzitter! De heer Dittrich heeft uitvoerig over de pensioenen gesproken. Dat blijkt een buitengewoon ingewikkelde materie te zijn. Ik zal, als dat daar al niet leeft, deze aspecten in verband met de Algemene nabestaandenwet en de pensioenen met de minister van Sociale Zaken opnemen. Pensioenfondsen hebben daar overigens een eigen verantwoordelijkheid, en had men al een partnerschapspensioen, dan kan dat ook werken. Ik zal dit echter zeker aan de orde stellen, omdat met name elementen in verband met de nabestaandenwet en de pensioenen voor partners heel pijnlijk kunnen uitwerken, terwijl wij de gelijkwaardigheid zo hebben geregeld. Ik weet de financiële consequenties daarvan op dit moment niet. Ik zal de wens om daarmee vorderingen te maken in alle ernst doorgeven aan de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Nogmaals, het zal stapsgewijs gaan. We zijn bij het erfrecht begonnen, maar dat laat onverlet dat ook andere elementen wenselijk zijn.

Mevrouw Van der Stoel (VVD):

Voorzitter! Misschien mag ik de staatssecretaris op één onderdeel van de financiën uit de droom helpen. Wat betreft de pensioenen is het voor een groot gedeelte de verantwoordelijkheid van de sociale partners en dan moeten zij op hun verantwoordelijkheid worden gewezen. Is het overheidspersoneelsbeleid – het onderdeel Binnenlandse Zaken – dan is het kabinet zelf aan zet. Dat zal financiële consequenties hebben.

Staatssecretaris Schmitz:

U hebt gelijk, maar ik wilde ook niet goedkoop zeggen dat ik het wel even zou doorgeven. Ik ben mij ervan bewust dat dit flinke consequenties kan hebben en om die reden moet ik het zo zorgvuldig formuleren.

Voorzitter! Ik wil er ten slotte één element uitlichten, omdat ik van mening blijf dat er mensen zijn die de voortschrijdende stappen in het personen- en familierecht ondanks zich ontwikkelende opvattingen in de samenleving toch heel moeilijk vinden. Ik denk in dit verband aan de woorden van de heer Van den Berg, de heer Van Middelkoop en in een wat andere mate de heer Bremmer. Ik blijf van mening dat we deze discussie moeten voeren met respect voor het feit dat er groepen mensen zijn die anders denken en die met zorg naar die ontwikkeling kijken. Dat vraagt en vereist zeker van een regering dat zij, ook al wil zij stappen verdergaan, dit met de grootst mogelijke zorgvuldigheid omkleedt. Ik besef daarbij dat wij ten aanzien van de meningsvorming lang niet tot elkaar komen.

Voorzitter! Daar wil ik het in eerste termijn bij laten.

Mevrouw Van der Burg (PvdA):

Er is één heel belangrijk punt waarop de staatssecretaris geen antwoord heeft gegeven en dat is namelijk de voorwaarde waaronder geadopteerd wordt.

De voorzitter:

Kan dat niet in de tweede termijn?

De vergadering wordt van 18.00 uur tot 18.10 uur geschorst.

De heer Bremmer (CDA):

Voorzitter! Ik dank de staatssecretaris voor de beantwoording en voor de wijze waarop beantwoord is. Ook bij tegengestelde standpunten kun je open discussiëren. Ik stel nadrukkelijk dat onze fractie daarvoor waardering heeft.

Omdat meerdere wetsvoorstellen zijn genoemd, memoreer ik dat ook onze fractie op onderdelen haar steentje aan de modernisering van het familierecht heeft bijgedragen. Wij stellen echter duidelijke grenzen. Dat zeg ik vooral in de richting van de heer Dittrich.

Er blijven natuurlijk verschillen, met name op het hoofdpunt van de adoptie. Op dat punt wil ik een motie indienen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat het gezamenlijk gezag een goede mogelijkheid biedt voor paren van gelijk geslacht om rechten en plichten te verwerven om kinderen die binnen de relatie zijn geboren te kunnen opvoeden;

spreekt uit dat invoering van de mogelijkheid van adoptie voor paren van gelijk geslacht afbreuk doet aan het gegeven dat adoptie primair een maatregel is van kinderbescherming, en wijst het voorstel terzake af,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Bremmer. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 24 (22700).

De heer Dittrich (D66):

Voorzitter! Zegt het CDA met deze motie dat een kind dat wordt geboren in een homoseksuele relatie, niet geadopteerd kan worden, omdat dat niet in het belang van het kind kan zijn? Als de heer Bremmer die mogelijkheid van adoptie uitsluit, zegt hij daarmee dat het niet in het belang van het kind is dat het twee juridische ouders krijgt, te weten de ouders die het kind al opvoeden en verzorgen.

De heer Bremmer (CDA):

Voorzitter! Nu draait de heer Dittrich het om. Onze hoofdlijn is dat adoptie primair een maatregel van kinderbescherming is. Wij hechten aan de afstammingsrelatie, de natuurlijke relatie. Collega Soutendijk heeft in een van de vorige debatten aangegeven dat er zich bijzondere omstandigheden kunnen voordoen, bijvoorbeeld eenouderadoptie. Uiteraard moet de rechter dat beoordelen; die spreekt dat dan uit.

De heer Dittrich (D66):

De heer Bremmer zegt dat adoptie primair een maatregel van kinderbescherming is. In dezelfde motie zegt hij meteen dat homo's geen kinderen kunnen adopteren. Daarmee zegt hij dat het nooit een maatregel van kinderbescherming kan zijn wanneer homo's een kind adopteren.

De heer Bremmer (CDA):

Neen, dat is de uitleg die de heer Dittrich eraan geeft.

De heer Dittrich (D66):

Dat is het logische gevolg van de motie van de heer Bremmer, want het CDA maakt het onmogelijk dat twee mannen of twee vrouwen een kind adopteren. Het argument van de heer Bremmer is dat het CDA de maatregel van kinderbescherming zo belangrijk vindt. Hij sluit het ene uit met het andere.

De heer Bremmer (CDA):

Wij vinden dat een kind recht heeft op een vader en een moeder. Is dat door omstandigheden niet mogelijk, dan moet zo'n kind opgroeien in een situatie die zoveel mogelijk op die ideale situatie lijkt in een relatie met een man en een vrouw. Dat is onze hoofdlijn. Er kunnen zich heel specifieke omstandigheden voordoen, te beoordelen door de rechter, waardoor dat niet opgaat. De rechter spreekt dat dan uit, maar dat laat onverlet wat onze hoofdroute is.

De heer Dittrich (D66):

Ik snap de hoofdlijn van de heer Bremmer wel, maar het betekent dat het CDA het veel paren, bijvoorbeeld twee duomoeders die een kind krijgen in die relatie, onmogelijk maakt om dat kind te adopteren. Dat is juist wel in het belang van het kind, want het is geboren in die relatie en wordt door die twee moeders opgevoed.

De heer Bremmer (CDA):

De vraag is dan of het primair om de vervulling van de wens tot gezinsvorming gaat dan wel of het kennelijke belang van het kind de insteek is.

Mevrouw Van der Stoel (VVD):

Vat ik het CDA-standpunt goed samen als ik zeg: het belang van het kind kan nooit samengaan met het opvoeden via adoptie in een homo-lesbische relatie?

De heer Bremmer (CDA):

Dat hoort u mij niet zeggen, en dat heeft u CDA-vertegenwoordigers niet horen zeggen.

Mevrouw Van der Stoel (VVD):

Daarom vraag ik ernaar. U zegt: het is of gezinsvorming, of de kinderbeschermingsmaatregel. In beide situaties kan een homo-lesbische relatie een kind nooit bescherming bieden.

De heer Bremmer (CDA):

Dat is absoluut niet aan de orde. Wij kiezen primair voor de insteek van kinderbescherming. Paren van gelijk geslacht kunnen uitstekend kinderen opvoeden; dat is nooit aan de orde gesteld of zelfs betwijfeld, ook niet door collega's Doelman en Soutendijk. Het gaat om de hoofdlijn van de door ons gewenste route. Er kunnen zich dan specifieke situaties voordoen, waarvoor een oplossing gezocht moet worden. Daarvoor bestaan het gezamenlijk gezag en de gezamenlijke voogdij, waarmee wij hebben ingestemd.

Mevrouw Van der Stoel (VVD):

Dat kan ten koste gaan van het belang van het kind. Daar kiest het CDA dan voor.

De heer Bremmer (CDA):

Ik denk dat wij onze verschillen duidelijk gemarkeerd hebben.

Mevrouw Van der Burg (PvdA):

Constateer ik het juist dat het gezinsbeleid van het CDA, waar het de mond vol van heeft, het gezinsbeleid van alleen heteroseksuele ouders is?

De heer Bremmer (CDA):

Dat is absoluut niet de lijn die ik in dit debat uiteen heb gezet; hetzelfde geldt voor mijn collega's in dit debat.

Mevrouw Van der Stoel (VVD):

U kunt het misschien niet uitgesproken hebben, maar het feitelijke resultaat komt daar toch wel op neer?

De heer Bremmer (CDA):

Die conclusie laat ik voor uw rekening.

Mevrouw Sipkes (GroenLinks):

U heeft gelijk: het is dan eerlijker en helderder dat u dat toegeeft.

De heer Bremmer (CDA):

Ik wil het best nog eens herhalen. De hoofdlijnBremmer is dat kinderen opgroeien in een situatie met een vader en een moeder, en als dat niet kan, in een situatie die daar zoveel mogelijk op lijkt. Als dat niet kan, wordt voor die specifieke situatie een oplossing gezocht. Zoals collega Soutendijk al omstandig uiteen heeft gezet, kunnen wij ons voorstellen dat in bepaalde gevallen eenouderadoptie op zijn plaats is.

Voorzitter! Ik kom toe aan normatieve oriëntaties in het personen- en familierecht en het huwelijksgoederenrecht. Ik begrijp dat de staatssecretaris omwille van de tijd niet is toegekomen aan beantwoording van een aantal punten, met name bij het rapport van de commissie-Janssen. Ik doel op onze vragen over de titels 6, 7 en 8 van het BW. Ik zou een notitie van de staatssecretaris op prijs stellen, op basis van vragen die door onze en andere fracties zijn gesteld, om de discussie daarover verder te voeren. Ik wil daarover de volgende motie indienen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat een duurzame levensgemeenschap zich kenmerkt door onderlinge betrokkenheid, zorg voor elkaar en wederzijdse solidariteit;

van oordeel, dat de plicht tot samenwoning een wezenskenmerk vormt van het huwelijk en het geregistreerd partnerschap;

wijst het voorstel om de plicht tot samenwoning uit het personen- en familierecht te schrappen af,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Bremmer. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 25 (22700).

De heer Dittrich (D66):

Voorzitter! Bemoeit het CDA zich als overheid nu niet, waar het gaat om twee mensen die samen leven maar niet noodzakelijkerwijs in één huis zouden hoeven samen te wonen, te veel met de inhoud van die relatie? Bent u op dit punt niet te veel een zedenmeester?

De heer Bremmer (CDA):

Ik vind van niet. Overigens vinden wij dat de overheid niet neutraal of waardevrij is. Op het punt van lotsverbondenheid van mensen mag de overheid een norm neerleggen.

De heer Dittrich (D66):

Maar waarom legt u de norm van lotsverbondenheid neer in een verplichting om samen te wonen, terwijl twee mensen die lotsverbondenheid kunnen voelen, ook kunnen besluiten niet in één huis te wonen, maar desondanks die lotsverbondenheid hebben? Dat kunt u als overheid en wetgever toch niet dwingend opleggen? Dat is toch vreselijk betuttelend?

De heer Bremmer (CDA):

Ik wil dat absoluut niet zo noemen. Hetzelfde artikel geeft aan dat in onderling overleg kan worden bepaald dat zich een situatie voordoet waarin betrokkenen niet samenwonen. Gewichtige redenen kunnen zich daar ook tegen verzetten. De kern van het huwelijk, het geregistreerd partnerschap, de duurzame levensgemeenschap is de betrokkenheid op elkaar, zoals die onder meer tot uitdrukking komt in een gezamenlijke woning, in gezamenlijke huisvesting. Dat vindt onze fractie belangrijk.

Mevrouw Van der Stoel (VVD):

Voorzitter! Indachtig de discussie die zich gisteravond kennelijk in Zeeland heeft afgespeeld met een krachtdadig CDA, dat normen en regels wil gaan handhaven, merk ik op dat een collega van de heer Bremmer, mevrouw Van der Hoeven, al door zijn fractie is toegesproken, want zij woont in Limburg, terwijl zij hier in Den Haag huisvesting heeft. Aan die samenwoningsplicht voldoet zij dus niet.

De heer Bremmer (CDA):

Ik heb er al op gewezen dat dit artikel diverse leden kent. Mevrouw Van der Stoel maakt nu een karikatuur van de situatie. Ik waardeer haar humor, maar dit kan zij echt niet serieus menen. Er worden ook militairen uitgezonden. Er werken mensen op booreilanden. Natuurlijk, dat is helder.

Mevrouw Van der Stoel (VVD):

Voorzitter! Het was in dit geval niet mijn bedoeling om humoristisch te zijn. Ik vraag gewoon hoe het CDA denkt die regel te handhaven. Of wordt er meteen al weer met twee of drie maten gemeten? Voor mevrouw Van der Hoeven wordt er een uitzondering gemaakt. Hetzelfde geldt voor de militair die wordt uitgezonden, maar dit geldt niet voor de rest van Nederland. Het gaat mij dus om de handhavingsvraag.

De heer Bremmer (CDA):

Ik meen in alle oprechtheid dat mevrouw Van der Stoel een karikatuur van de discussie maakt.

Mevrouw Van der Stoel (VVD):

Voorzitter! Wij nemen toch zaken op in wetgeving, omdat wij vinden dat die moeten worden nageleefd? Het CDA doet bij monde van haar fractievoorzitter gisteravond ferme uitspraken over waarden en normen en de handhaving van die normen. Hoe moet dat straks in de praktijk? In een eerdere versie van dit debat hebben wij namelijk al geconstateerd dat het in de praktijk in een aantal gevallen neerkomt op een lege huls. Moeten wij dat dan volhouden in wetgeving als wij het over modernisering hebben?

De heer Bremmer (CDA):

Mevrouw Van der Stoel hoeft het met die wetgeving niet eens te zijn. Dat is haar goed recht, maar dan moet zij wel de goede argumenten wisselen in de discussie. Ik heb haar erop gewezen dat het desbetreffende artikel ook andere leden heeft, die voorzien in de situatie dat de samenwoningsplicht niet kan worden gerealiseerd.

Mevrouw Van der Stoel (VVD):

Voorzitter! Ik stel vast dat de heer Bremmer er geen normen voor handhaving bij geeft. Waarvan akte!

De heer Bremmer (CDA):

Voorzitter! Ik heb de meeste punten gehad. Ik zou ten slotte nogmaals willen herhalen dat ook wij ons steentje aan de modernisering van het personen- en familierecht willen bijdragen. Tegelijkertijd staat degelijkheid van wetgeving voorop. Juist bij deze bijzondere, geladen onderwerpen kun je niet gauw zorgvuldig genoeg zijn. Dan is er geen reden om te pionieren in het personen- enBremmer familierecht, hetgeen op sommige onderdelen naar de mening van mijn fractie toch het geval is.

Mevrouw Van der Burg (PvdA):

Voorzitter! Ik dank de staatssecretaris voor haar reactie. Wij hebben deze discussie al vaak gevoerd. Het zijn enerzijds moeilijke en emotionele, maar ook technische discussies. Dat loopt allemaal door elkaar. Er zijn ook verschillen van mening. Daarom zijn het altijd zeer boeiende debatten.

De staatssecretaris memoreerde in het begin van haar betoog dat bij het kabinet ook een ontwikkeling in het denken heeft plaatsgevonden. Dat is ook gebeurd in de samenleving. Dat is ook goed, want dit heeft de mogelijkheid van adoptie door homoseksuele paren opgeleverd. Dat is een goede zaak. Uit de antwoorden van de staatssecretaris merk ik ook dat zij openstaat voor alle argumenten die hier worden gewisseld. Ik voel in die zin een bepaalde beweging ontstaan. In dat licht blijf ik hopen op een positieve reactie van de staatssecretaris en het kabinet met betrekking tot de motie die ik nu indien over het openstellen van het burgerlijk huwelijk voor homoseksuele en lesbische paren.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende, dat de Kamer zich al op 16 april 1996 heeft uitgesproken voor openstelling van het burgerlijk huwelijk voor homoseksuele en lesbische paren;

van mening, dat de commissie-Kortmann in haar advies de wenselijkheid en de noodzakelijkheid daarvan nog eens heeft bevestigd;

verzoekt de regering ten spoedigste een wetsvoorstel terzake voor te bereiden en ernaar te streven dit wetsvoorstel voor 1 januari 1999 aan de Kamer aan te bieden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden M.M. van der Burg, Dittrich, Van der Stoel en Sipkes. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 26 (22700).

Mevrouw Van der Burg (PvdA):

Voorzitter! Ik heb het in mijn eerste termijn niet expliciet gezegd, maar de PvdA is van mening dat, ook al wordt het burgerlijk huwelijk opengesteld, het geregistreerd partnerschap niet moet worden afgeschaft. Er zijn verschillende modaliteiten mogelijk. Dat heeft ook te maken met de rechten en plichten van het huwelijk. Ik kon er in mijn eerste termijn niet uitgebreid op ingaan en ik zal dat nu ook niet doen, omdat er nog diverse mogelijkheden zijn om dat wel te doen. Er blijven echter mogelijkheden om het wat betreft het huwelijk en geregistreerd partnerschap zodanig te regelen dat er verschillende modaliteiten zijn, zodat mensen daartussen kunnen kiezen, zowel homoseksuelen als heteroseksuelen.

Ik ben blij dat de staatssecretaris 1 januari 2000 als een reële datum ziet voor de inwerkingtreding van de adoptiewet. Dat betekent echter dat het wetsvoorstel al snel naar de Kamer moet. Dat zal moeten gebeuren voor 1 januari 1999. De heer Dittrich zal daar mede namens ons en andere partijen een motie over indienen.

Over de verzorgingstermijnen en de samenwoningseis het volgende. Ik heb de staatssecretaris toch goed begrepen dat ten aanzien van de verzorgingstermijnen zoveel mogelijk wordt aangesloten bij de situatie zoals die geldt voor heteroseksuelen? Ik wil dat graag bevestigd zien. Dat geldt ook voor de samenwoningseis. Als daar te veel verschillen tussen zitten, is dat voor niemand te begrijpen en is dat ook onjuist. Dat geldt in feite ook voor de voorwaarde dat van de relatie met de oorspronkelijke ouder of ouders niets meer te verwachten is of zal zijn. Daar heeft de staatssecretaris nog niet op gereageerd. Ik wil nu nadrukkelijk zeggen dat de PvdA het van groot belang vindt dat deze eis, deze voorwaarde, gesteld wordt in het geval van opvolgend ouderschap. Dan is er een oorspronkelijke ouder.

In de situaties waar wij het hier vaak over hebben, is geen sprake van een oorspronkelijke ouder, maar van een bekende of onbekende donor of een draagmoeder. Wat betreft de draagmoeder is dat bij heteroseksuelen al praktijk. Daar hebben wij al ervaring mee en wij weten hoe daarmee wordt omgegaan. Dat zal exact zo moeten gebeuren bij de homoseksuele relaties. Bij een donor als "ouder", is er dus geen oorspronkelijke ouder aanwezig. Daarom zal die afweging ook niet behoeven plaats te vinden. De rechter kan dan wel oordelen, maar op dat punt hoeft hij of zij geen afweging te maken. Ik hoop dat de staatssecretaris daar in tweede termijn op in zal gaan.

Wat betreft de striktere voorwaarden bij opvolgend ouderschap wat betreft adoptie, zowel voor hetero- als homoseksuele paren, moet de staatssecretaris nog even toelichten waarom die zoveel strikter zijn dan de voorwaarden in de wet die binnenkort in werking treedt en die wij een halfjaar geleden hebben behandeld.

Ik hoop inderdaad dat wij de 21ste eeuw ingaan met een huwelijk dat openstaat voor iedereen en dat dat ook geldt voor adoptie.

De heer Van den Berg (SGP):

Voorzitter! Ik dank de staatssecretaris voor haar reactie. Niet alle concrete vragen zijn beantwoord, maar ik denk dat dit voor de meer technische vragen ook niet echt nodig is. Wij behandelen – gelukkig – nog geen wetgeving. Wetsvoorstellen zullen ons nog bereiken en dan kunnen wij een en ander nader bespreken.

Ik ben de staatssecretaris er erkentelijk voor dat zij duidelijk oog heeft voor de ernst en de diepte van de bezwaren die er bij onze fractie en verwante fracties leven. In de delen van de samenleving die ik mede mag vertegenwoordigen, leeft er oprechte zorg over deze ontwikkelingen. Dit blijkt uit brieven van kerken en uit het feit dat deze problematiek nu al gewetensbezwaren oplevert. Ik refereer aan onze vragen over gewetensbezwaren bij ambtenaren. De staatssecretaris heeft daar inmiddels schriftelijk op gereageerd. Deze reacties maken duidelijk dat dit geen kleine zaak is, integendeel.

Voorzitter! Er zal dan ook de grootst mogelijke zorgvuldigheid moeten worden betracht bij de wetgeving. Ik ben blij dat de staatssecretaris daar de nadruk op heeft gelegd. Daarop gelet, is het niet gewenst dat er in moties termijnen worden gesteld. Dit past niet in de eis van zorgvuldigheid. De heer Dittrich heeft zelfs opgemerkt dat een en ander bij de kabinetsformatie geregeld kan worden. Voorzitter! Het gaat alle proporties te buiten als dit soort zaken in achterkamertjes wordt geregeld. Daar neem ik grote afstand van.

De heer Dittrich (D66):

Van deze uitspraak neem ik dan weer afstand. Ik heb absoluut niet over achterkamertjes...

De heer Van den Berg (SGP):

Dat heeft u gezegd!

De heer Dittrich (D66):

Ik heb daar niet over gesproken. Wij houden vandaag een openbaar plenair debat. De Kamer heeft een motie terzake aangenomen. Het debat speelt zich in het openbaar af. Ik heb alleen voorgesteld om de kabinetsformateur dit met de onderhandelende partijen te laten bespreken om een en ander te bespoedigen. Er speelt zich niets in achterkamertjes af.

De heer Van den Berg (SGP):

Zeker de heer Dittrich moet weten dat dit soort zaken niet in moties wordt geregeld, maar in zorgvuldige wetgeving. Daar is meer voor nodig dan het vastleggen van enkele kreten in een regeerakkoord.

De heer Dittrich (D66):

Er ligt al een uitspraak van de Kamer. Er volgt nu een nieuwe uitspraak waarin de staatssecretaris wordt uitgenodigd om op zeer korte termijn een wetsvoorstel in te dienen waarmee het burgerlijk huwelijk wordt opengesteld. Dit wetsvoorstel zal verder in de Kamer behandeld worden. Dat heeft niets met achterkamertjes te maken.

De heer Van den Berg (SGP):

In ieder geval ook niet met zorgvuldigheid. U vraagt op zeer korte termijn om een wetsvoorstel. U weet niet wat er allemaal aan vastzit, alleen al uit een oogpunt van wetgeving.

De heer Dittrich (D66):

Dat weet ik wel degelijk. Het is duidelijk dat het rapport van de commissie-Kortmann u niet bevalt. Ik heb er overigens begrip voor dat u daar met emotie over spreekt. Het is echter wel duidelijk dat dit rapport alle relevante argumenten bevat. Wij weten wat de voor- en de nadelen zijn. Wij staan nu voor de weging van de argumenten. Ik heb er alle respect voor dat u een andere afweging maakt dan de Paarse fracties, maar u kunt ons er niet van beschuldigen dat wij deze wetgeving door de Kamer willen jagen en dat wij onzorgvuldig bezig zijn.

De heer Van den Berg (SGP):

Ik vrees dat wij het over de inhoud niet eens worden. Ik zeg alleen dat de wetgeving op zichzelf al uiterst nauw luistert en dat er zeer veel aspecten aan de orde komen. Ik vind het niet zorgvuldig dat er zoveel nadruk op de termijn gelegd wordt. Dat is het enige wat ik zeg en daar blijf ik bij.

Mevrouw Van der Stoel (VVD):

Ik vind dat de heer Van den Berg niet zijn best doet om te luisteren naar hetgeen hier vanmiddag is gezegd. Deze thema's zijn niet voor het eerst aan de orde. Er zijn afzonderlijke voorstellen ten aanzien van adoptie behandeld. Het onderwerp speelt al langer dan de zittingsperiode van deze Kamer. Alle discussies terzake hebben zich in het openbaar afgespeeld. Steeds is gezegd dat het belang van het kind vooropstaat en dat de rechter toetst. Er is geen sprake van dat men recht heeft op een kind. Het kabinet heeft een zorgvuldige afweging gemaakt. De Kamer heeft in de discussies duidelijk gemaakt welke argumenten er spelen. Ik vind dat de heer Van den Berg niet kan volhouden dat de Kamer te snel handelt en geen zorgvuldige afweging maakt. Ik denk dat de inhoud van de materie hem niet aanspreekt.

De heer Van den Berg (SGP):

Het is goed dat dit even wordt verhelderd. Ik heb het niet over dit debat. Ik heb het nu over de wetgeving. Ik heb alleen gezegd dat wij ook daar zorgvuldig in moeten zijn. Ik heb niet gezegd dat dit debat te snel wordt gehouden. Dat heeft men mij niet horen zeggen. Wij hebben er meer over gesproken. Ik heb het nu over de wetgeving. Ik heb tot nu toe alleen gesteld dat het mij niet overeenkomstig de zorgvuldigheid lijkt om dit soort gevoelige, belangrijke en juridisch ingewikkelde wetgeving aan heel strakke termijnen te binden. Daar ging het mij nu even om. Daarover ging mijn opmerking over de onzorgvuldigheid.

Mevrouw Van der Stoel (VVD):

Die zorgvuldigheid is in die debatten al aan de orde gekomen. Dat betekent dat die ook in wetgeving aan de orde komt. Je kunt zorgvuldig op termijn werken en je kunt zorgvuldig in jaren werken, maar dan schuif je de problemen die er in de tussentijd gewoon zijn, opzij. Dat is niet de keuze die hier door een meerderheid lijkt te worden gemaakt.

De heer Van den Berg (SGP):

Wij spreken vandaag niet over wetgeving. Dat is mijn punt. Het is nog heel wat anders of je een concreet wetsvoorstel voor je hebt liggen of een beleidsnota. Dat weten wij toch allemaal.

Mevrouw Van der Burg (PvdA):

Ik ben het helemaal met de heer Van den Berg eens dat er zorgvuldige wetgeving moet zijn. Ik meen alleen dat de druk die wij erop zetten, niet tot onzorgvuldigheid hoeft te leiden omdat er al, bijvoorbeeld in het kader van geregistreerd partnerschap, heel veel zaken uitgezocht zijn. Dat geldt ook voor adoptie. Ik begrijp de zorg van de heer Van den Berg, maar ik meen dat die wat dit betreft niet nodig is.

De heer Van den Berg (SGP):

Ik dank mevrouw Van der Burg voor haar begrip. Het resultaat zullen wij afwachten en hier beoordelen.

Mevrouw Sipkes (GroenLinks):

Wij moeten het resultaat inderdaad afwachten. Waaraan ontleent de heer Van den Berg dan het recht om nu vast te concluderen dat dit onzorgvuldige wetgeving wordt?

De heer Van den Berg (SGP):

Ik ben het niet van mevrouw Sipkes gewend dat zij niet luistert en een aantal stappen tegelijk neemt. Ik heb niet gezegd dat de wetgeving niet zorgvuldig is, afgezien van de inhoud. Daarover zullen wij van mening verschillen. Ik heb gezegd dat ik het op voorhand binden van dit type wetgeving aan termijnen niet zorgvuldig vind. Je kunt niet zeggen wat daar allemaal voor nodig is en wat daarbij nog aan de orde komt.

De voorzitter:

Over dit punt is nu echt voldoende van gedachten gewisseld. Ik verzoek de heer Van den Berg zijn betoog voort te zetten.

De heer Van den Berg (SGP):

Dank u, voorzitter.

Ik ga niet meer over de algemene uitgangspunten discussiëren. Dat hebben wij volgens mij voldoende gedaan in enige debatten.

De voorzitter:

Ik verzoek u af te ronden.

De heer Van den Berg (SGP):

Voorzitter! Ik ben verbaasd. Ik heb nog nauwelijks iets gezegd. Ik ben alleen maar geïnterrumpeerd.

De voorzitter:

U heeft eenderde van een spreektijd van vijf minuten. Dat is 1,67 minuut.

De heer Van den Berg (SGP):

Voorzitter! U weet hoe gezagsgetrouw ik ben. Ik zal mij dus aan uw aanwijzing conformeren.

Ik wil nog twee opmerkingen maken. Ik ben van mening dat het kabinet een eigen verantwoordelijkheid heeft, ook als de Kamer een motie indient. Ik heb er al bij interruptie over gesproken. Als het kabinet inderdaad achter de overtuiging staat dat het het minderheidsstandpunt van de commissie-Kortmann moet volgen, vind ik dat het kabinet daar ook voor moet blijven staan.

In het rapport van de commissie rechten en plichten van echtgenoten staat ook een aantal opmerkingen waar wij grote moeite mee hebben. Ik heb echter begrepen dat daarover inmiddels een motie is ingediend. Ik wacht graag de reactie van de staatssecretaris af. Ik zou ook daarbij graag aandringen op de zorgvuldigheid. In ieder geval wil ik namens mijn fractie zeggen dat zaken zoals de samenwoningsplicht voor ons zonder meer bij het wezen van het huwelijk horen. Ik zou absoluut bezwaar maken als die zou worden geschrapt.

De heer Dittrich (D66):

Voorzitter! Allereerst wil ik de staatssecretaris bedanken voor haar beantwoording. Ik vind het knap dat deze staatssecretaris in een debat waar veel emoties bij komen kijken, altijd als een soort baaierd van rust weet te opereren. Dat wil overigens niet zeggen dat ik het met elk antwoord van de staatssecretaris eens ben, bijvoorbeeld over de openstelling van het huwelijk. Dat is dan ook de reden waarom D66 de motie mede heeft ingediend waarin de regering wordt gevraagd op korte termijn een wetsvoorstel naar de Kamer te sturen waarin het huwelijk wordt opengesteld voor mensen van gelijk geslacht. Ik wil daaraan toevoegen dat D66 van veel protestants-christelijke vrouwenorganisaties brieven heeft gekregen waarin werd gevraagd juist niet te pleiten voor openstelling van het huwelijk. Die brieven hebben wij aandachtig gelezen. De kern van de argumentatie van deze vrouwenverenigingen was toch vaak dat het huwelijk van oudsher een verbintenis is tussen man en vrouw en dat de bijbel een relatie tussen twee mannen of twee vrouwen niet als gelijkwaardig ziet en dat de brievenschrijfsters zich na openstelling niet meer thuis zouden voelen in het burgerlijk huwelijk als instituut. Dat is de vertaling van de argumenten in mijn woorden.

Die argumenten overtuigen de fractie van D66 niet. Wij zien het kerkelijk huwelijk naast het burgerlijk huwelijk blijven bestaan. Een kerkgenootschap kan grenzen stellen of beperkingen opleggen, maar voor de wetgever moeten er regelingen komen waar alle burgers aanspraak op kunnen maken. Dat is de houding waarmee D66 dit debat is ingegaan.

De heer Van den Berg (SGP):

Ik wil hier een opmerking over maken. Een en ander kwam net al aan de orde in het interruptiedebatje dat ik met mevrouw Van der Burg heb gevoerd. De heer Dittrich wil iets. Ik ben het daar volstrekt mee oneens. Dat weet hij. Wat de heer Dittrich wil, is niet de huidige situatie. Hij wil naar een andere situatie waarbij het burgerlijk huwelijk een publieke gelegenheid is waar het kerkelijk huwelijk naast staat. Nu is het zo dat de kerken, met name de protestantse kerken, het burgerlijk huwelijk van de overheid erkennen. Wij krijgen nu een andere situatie in de toekomst. Dan kan dit dus niet meer.

De heer Dittrich (D66):

Ik vind dat de wetgever zich aan de Grondwet moet houden. Ik heb uitgelegd dat D66 artikel 1 van de Grondwet een belangrijke richtsnoer en leidraad vindt. De commissie-Kortmann vindt dit ook een van de redenen om tot openstelling van het burgerlijk huwelijk over te gaan. Ik vind echter niet dat de wetgever zich bezig moet houden met de organisatie en regeling van het kerkelijk huwelijk als instituut.

De heer Van den Berg (SGP):

Dat ben ik met de heer Dittrich eens. Ik heb overigens met instemming geregistreerd dat de staatssecretaris heeft gezegd dat het aspect van de gelijkheid hier niet opgaat. Wat dat betreft is de heer Dittrich het dus oneens met de staatssecretaris.

De heer Dittrich (D66):

Nu begrijp ik niet wat de heer Van den Berg bedoelt met het aspect van gelijkheid. Bedoelt hij gelijkheid tussen burgerlijk en kerkelijk huwelijk? Dat zie ik als twee aparte instituten.

De heer Van den Berg (SGP):

Ik doel op gelijkheid als argument voor de openstelling van het huwelijk voor gelijkgeslachtelijke paren.

De heer Dittrich (D66):

Ik signaleer dat een meerderheid van de commissie-Kortmann naar artikel 1 van de Grondwet kijkt. Dat is ook altijd de invalshoek van D66 geweest.

Voorzitter! Ik sluit mij kortheidshalve aan bij de opmerkingen van mevrouw Van der Burg over de adoptie, de voorwaarden en de inhoud. Ik ben het echter niet helemaal eens met de reactie van de staatssecretaris. Daarom lees ik de volgende motie voor, mede ingediend door mevrouw Van der Burg, mevrouw Van der Stoel en mevrouw Sipkes.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende, dat de Kamer zich al op 16 april 1996 heeft uitgesproken voor adoptie door twee personen van hetzelfde geslacht en voor het aanpassen van het Burgerlijk Wetboek;

overwegende, dat de commissie-Kortmann het kabinet daartoe ook adviseert;

overwegende, dat het in het belang van kinderen is, die thans opgroeien binnen homoseksuele relaties, dat via adoptie hun ouders c.q. verzorgers het juridisch ouderschap kunnen verkrijgen;

verzoekt de regering met spoed deDittrich aanpassingen van het Burgerlijk Wetboek voor te bereiden en ernaar te streven om dit wetsvoorstel voor 1 januari 1999 aan de Kamer aan de bieden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Dittrich, M.M. van der Burg, Van der Stoel en Sipkes. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 27 (22700).

De heer Dittrich (D66):

Voorzitter! De staatssecretaris heeft op het punt van de pensioenen gezegd dat zij bereid is om met de minister van Sociale Zaken hierover te praten. Ik denk dat het belangrijk is dat ook de sociale partners ervan overtuigd raken dat het een wens is van de meerderheid van de Kamer dat ook hier ongerechtvaardigde verschillen worden weggewerkt. Daarom dien ik, mede namens mevrouw Van der Burg en mevrouw Sipkes, de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat mensen die hun partnerschap hebben laten registreren, in aanmerking komen voor een pensioenuitkering;

overwegende, dat sommige pensioenfondsen bij overlijden van één van hen de pensioenuitkering slechts betrekking laten hebben op premies betaald na 1 januari 1998, terwijl ingeval van een huwelijk de pensioenuitkering wel terugwerkende kracht heeft;

overwegende, dat dit verschil onrechtvaardig is;

verzoekt de regering met spoed alles in het werk te stellen, opdat dit verschil ongedaan gemaakt wordt,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Dittrich, M.M. van der Burg en Sipkes. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 28 (22700).

De heer Dittrich (D66):

In het interruptiedebat met collega Bremmer van het CDA heb ik al laten blijken dat D66 niet voor een afgedwongen samenwoonplicht in de wet is. Dat geldt eigenlijk ook voor een afgedwongen getrouwheid, zoals dat in artikel 81 staat. Ik vraag de staatssecretaris om daarop nog te reageren.

Afrondend merk ik op dat er veel is gebeurd op het gebied van het moderniseren van het familierecht. Daarvoor verdient de staatssecretaris hulde. Maar er moet nog veel meer gebeuren. Dat zal noodgedwongen door een nieuw kabinet moeten worden gedaan. D66 vindt het belangrijk dat al die zaken waarover wij nu spreken, daadwerkelijk geregeld zijn als wij de nieuwe eeuw ingaan, dus op 1 januari 2000. Als ik kijk naar de opvattingen in de Kamer, kom ik tot de conclusie dat alleen een nieuw Paars kabinet dat zal kunnen doen, omdat het CDA over al dit soort onderwerpen zo'n afwijkende mening formuleert.

Mevrouw Sipkes (GroenLinks):

Voorzitter! Dank aan de staatssecretaris voor haar beantwoording en voor de zorgvuldige manier waarop zij heeft geantwoord. Zij heeft onder meer gewezen op de verschillende emoties, die niet alleen hier in de Kamer, maar ook en met name buiten de Kamer in de samenleving bestaan op dit punt. Zij wees op meerderheids- en minderheidsstandpunten. Zij wees op het standpunt van mensen die vinden dat volledige openstelling van het burgerlijk huwelijk een stapje te ver gaat. Natuurlijk moet daar aandacht aan worden besteed, maar tegelijkertijd moet er aandacht zijn voor al die mensen die om welke reden dan ook al jaren wachten op openstelling van het huwelijk; al jaren willen trouwen, maar dat niet mogen. En die groep wacht al te lang. Vandaar dat ik de motie heb medeondertekend.

De staatssecretaris had een vooruitziende blik. Zij verwachtte deze motie al, al zou zij de indiening ervan niet aanmoedigen. Gelukkig heeft zij in het interruptiedebatje in eerste termijn in ieder geval niet gezegd dat deze motie onaanvaardbaar is noch dat het kabinet op voorhand besloten heeft de motie niet uit te voeren. Zij heeft gezegd dat zij een notitie zal maken en aan de ministerraad zal voorleggen. Zij is nog steeds missionair en niet demissionair. Ik hoop dan ook dat zij het als haar missie wil zien om het traject voor wetgeving hieromtrent zo spoedig mogelijk in gang te zetten. Per slot van rekening moet een en ander gewoon tijdig op de rails worden gezet, willen wij 1 januari 1999 en realisering in het jaar 2000 halen.

Ten aanzien van de adoptie is inderdaad een aantal puur technische vragen gesteld, waarop de staatssecretaris in het algemeen heeft geantwoord dat haar vertrekpunt is om de gelijkheid zoveel mogelijk te honoreren. Een aantal zaken komt natuurlijk straks weer terug. Ook wat dat betreft ligt er de mede door mij ingediende motie. Ik sluit kortheidshalve aan bij alle vragen die collega Van der Burg heeft gesteld. Misschien kwam het door de interrupties, maar de staatssecretaris is eigenlijk niet echt ingegaan op de vragen over donors, KI en dergelijke. Misschien kan dat nog in tweede termijn.

Voorzitter! Tot slot de pensioenregeling waarover de mede door mij ondertekende motie van de heer Dittrich ligt, om daar waar het gaat om partnerregistratie, alles volledig gelijk te schakelen met de situatie in het geval van gehuwd zijn.

Het is natuurlijk een langer traject, maar ik wil de staatssecretaris vragen of zij in overleg met haar collega van Binnenlandse Zaken wil proberen de Kamer hierin nu eens een voorbeeldfunctie te laten vervullen. De Kamer kwam als allerlaatste instelling in Nederland met het weduwnaarspensioen. Ik weet dat jaren geleden door het Kamerbreed vrouwenoverleg de discussie is gestart over de mogelijkheid dat de man aan het werken van zijn vrouw in de Kamer pensioenrechten zou kunnen ontlenen bij haar overlijden.

Mevrouw Van der Stoel (VVD):

Voorzitter! De VVD-fractie deelt de opvatting van mevrouw Sipkes op dit punt, maar het lijkt mij dat zij haar opmerking aan het verkeerde adres richt, want de Kamer stelt zelf haar eigen budget vast en dergelijke. Volgens mij moet zij bij het Presidium zijn.

Mevrouw Sipkes (GroenLinks):

Volgens mij is het niet zo. Volgens mij heeft het te maken met de algemene pensioenregeling. Vandaar dat ik mijn verzoek aan de staatssecretaris richtte om dit aan de minister van Binnenlandse Zaken voor te leggen. Ik dacht niet dat het Presidium of de Kamer zelf er over ging. De nu in de voorzittersstoel zittende vice-voorzitter van de Kamer zal het wel het beste weten. Als het niet buiten de Kamer omging, zou er hier niet Kamerbreed door de vrouwen tien of vijftien jaar voor gestreden zijn.

Mevrouw Van der Stoel (VVD):

Voorzitter! Met enige zelfreflectie permitteer ik mij de vrijheid om tegen mevrouw Sipkes te zeggen dat, als over een onderwerp door de Kamer zelf beslist kan worden, dit geen garantie biedt dat het op de kortst mogelijke termijn gerealiseerd is.

Voorzitter! Ik dank de staatssecretaris voor haar beantwoording. Zij heeft gezegd: het kabinet vindt nog steeds dat het de gelijkwaardigheid en de erkenning van de relatie gestalte geeft. Zij onderstreepte dit door te zeggen: het gaat niet alleen om de emotionele kant; ik wil ook wat aan de feitelijke kant doen. Vandaar de opmerkingen die door verschillende fracties zijn gemaakt met betrekking tot pensioenen, CAO's, de overheid als werkgever en de VNG. De VVD-fractie wil graag een rapportage hebben over hetgeen het overleg met de verschillende collega's in het kabinet heeft opgeleverd. De reden om op dit moment de motie niet mede te ondertekenen, heeft te maken met het antwoord op de vraag – daarover wil ik nog wat langer nadenken – wat de Kamer heel expliciet op dit punt kan doen. Het voorjaarsoverleg komt eraan. In het kader daarvan kan het kabinet bij monde van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid dit bij de sociale partners op tafel leggen. Zij moeten zelf beslissen en zelf willen. Het gaat daarbij niet alleen over pensioenen, maar ook over allerlei verlofregelingen. Wij krijgen dus graag een rapportage over de reactie van het kabinet op de verschillende door mij genoemde onderdelen.

Voorzitter! Er ligt nog een punt op het terrein van de staatssecretaris zelf. Dit betreft de Vreemdelingenwet en de bejegening van buitenlandse partners, met name van buiten Europa.

Wij hebben al gediscussieerd over de criteria, waarbij de staatssecretaris heeft opgemerkt: ik zal op enig tijdstip de Kamer een voorstel voorleggen over de manier waarop het kabinet denkt de registratie te kunnen evalueren. Ik sluit mij kortheidshalve aan bij de opmerkingen van mevrouw Van der Burg met betrekking tot de termijnen.

Dan merk ik op dat de staatssecretaris nog weinig heeft gezegd over het rapport van de commissie rechten en plichten. In eerste termijn hebben wij daarover een aantal vragen gesteld. De VVD-fractie geeft er de voorkeur aan het pakket in zijn geheel op enig moment terug te krijgen en nu, vooruitlopend daarop, geen definitieve beslissingen te nemen. De onderdelen hangen met elkaar samen en die samenhang moet in stand worden gehouden.

Voorzitter! Waarschijnlijk is dit de laatste keer dat de staatssecretaris en ik over dit onderwerp de degens kruisen op een aantal punten. Op een aantal andere punten zijn wij tot overeenstemming gekomen. Wij waarderen de liberale houding van de staatssecretaris.

Staatssecretaris Schmitz:

Voorzitter! Ik denk nog na over de laatste opmerking. Wie weet.

Ik neem er kennis van dat de heer Bremmer stelt dat ook de CDA-fractie een steentje heeft bijgedragen. Ik zou zeggen: de toekomst biedt u alle mogelijkheden om verder mee te doen. Ook in de volgende periode zullen wij ongetwijfeld nog over allerlei zaken debatteren.

Ik heb bezwaar tegen de overweging in de eerste motie van de heer Bremmer, dat de wijze waarop het kabinet heeft gereageerd met betrekking tot adoptie afbreuk doet aan de kinderbeschermingsgedachte. Het tegendeel is in mijn ogen het geval. Ik vind dat de commissie-Kortmann buitengewoon zorgvuldig is geweest: adoptie met allerlei waarborgen omkleed, juist met het oog op het belang van het kind. Ik moet de Kamer het aannemen van deze motie dan ook ontraden.

De heer Bremmer heeft vervolgens terecht gezegd dat ik niet ben ingegaan op het rapport van de commissie-Jansen over rechten en plichten in het huwelijk. In de haast ben ik eroverheen geschoten. Ik ben bereid de Kamer een notitie over onderdelen daarvan te doen toekomen. Hij heeft een motie over het samenwonen ingediend. Alleen al de overweging, dat onderlinge betrokkenheid, zorg voor elkaar en solidariteit alleen zouden blijken als men echt vast met elkaar samenwoont, is een koppeling die wij niet meer zo zien. Ik weet best dat een aantal mensen die relatie wel degelijk nog zien, maar in de praktijk van het samenleven zien wij daar zoveel uitzonderingen op, dat het niet reëel meer is als de overheid dit als een plicht ziet. Ik ontraad de motie. De heer Bremmer kan de motie ook laten hangen tot een later debat over de notitie. Wordt de motie nu in stemming gebracht, dan ontraad ik haar.

De heer Bremmer (CDA):

Ik ben blij met de toezegging van de staatssecretaris. Ik stel voor dat wij onze discussie aan de hand van die notitie voortzetten.

De voorzitter:

Wat betekent dat voor de motie?

De heer Bremmer (CDA):

Die wordt aangehouden.

De voorzitter:

Op verzoek van de heer Bremmer stel ik voor, zijn motie (22700, nr. 25) van de agenda af te voeren.

Daartoe wordt besloten.

Staatssecretaris Schmitz:

Voorzitter! Naar aanleiding van de toegezegde notitie over de commissie-Jansen kom ik even terug op de opmerking van de heer Dittrich in eerste termijn over het begrip getrouwheid. Uit informatie heb ik begrepen dat daarmee zeker niet alleen wordt gedoeld op seksuele trouw, maar juist ook op de onderlinge betrokkenheid. Als een huwelijk misgaat, is er sprake van duurzame ontwrichting. Ik zal in de notitie aangeven hoe dat begrip in het verleden werd opgevat c.q. nu wordt opgevat. Voorts zal ik aangeven of er nog argumenten zijn om het begrip wel of niet te handhaven.

Mevrouw Van der Burg onderstreepte, net zoals trouwens mevrouw Sipkes, de emotionele kanten van hetgeen vandaag aan de orde is. Zij heeft de motie ingediend waarvan ik al de gedachte had dat zij zou komen. Zij verwijst naar de uitspraak van de Kamer van 16 april 1996, vraagt om een wetsvoorstel voor te bereiden en dat voor 1 januari 1999 aan te bieden. Voorzitter! Ik kan over de motie die nu op tafel ligt niet anders spreken dan ik in de eerste termijn tijdens de interrupties heb gedaan. Ik kan haar onmogelijk aanbevelen en ik wacht de uitspraak van de Kamer af. Als die uitspraak er is, zal dat een gegeven zijn voor een nieuw kabinet. Ik zal in het kabinet bespreken of het technisch mogelijk is om de Kamer een notitie te zenden. Ik moet er overigens bij vermelden dat ik ernaar zal streven – en dat betreft ook de motie van de heer Dittrich over adoptie – om de indiening voor 1 januari 1999 te laten plaatsvinden om er zo voor te zorgen dat de wet op 1 januari 2000 in werking treedt. Ik herinner mij ook dat ik in de eerste termijn even het woord "reëel" heb gebruikt. Ik krijg de uitdrukkelijk waarschuwing van mijn ambtenaren dat zij zich zorgen maken of deze datum haalbaar is. Maar ik vind dat we die streefdatum uitdrukkelijk moeten laten staan om de druk op de ketel te houden, waarbij ik niet de motie op stuk nr. 26 aanbeveel. Dit is tegelijk een antwoord op de motie van de heer Dittrich, waarin gevraagd wordt om zo spoedig mogelijk een wetsvoorstel over adoptie in te dienen. Dit zullen wij proberen, omdat wij het van belang vinden om de vele mensen die al heel lang op dit voorstel zitten te wachten, uitsluitsel te geven.

Mevrouw Van der Burg heeft nog een keer over adoptie gesproken. Hoe gaan wij om met de verzorgingstermijnen? Ik zei al dat ik op dit punt zoek naar – zoals u het ook formuleert – aansluiting bij heterorelaties. De bestendiging is de essentie. In die zin zullen wij hierop bij de voorbereiding van het wetsvoorstel in de memorie van toelichting ingaan.

Mevrouw Sipkes sprak nog over de relatie met de oorspronkelijke ouders. Inderdaad is hierbij sprake van verschillende vormen. Je hebt het opvolgend ouderschap en de donorsituatie, waarbij je te maken hebt met de bekende en de onbekende donor. Met name bij de onbekende donor verloopt het wat simpeler, maar bij de bekende donor is het de vraag of de rechter een dergelijke donor oproept zodat deze kan verklaren af te zien van iedere relatie. Dit punt moeten wij echter nader invullen. Deze onderscheiden momenten bij de adoptie zijn echter wel degelijk aanwezig.

Mevrouw Van der Burg (PvdA):

U zegt dus dat op dat moment een verklaring voldoende moet zijn.

Staatssecretaris Schmitz:

Het zal een officiële verklaring zijn, maar de vorm – een verklaring bij de rechter of een notariële verklaring – moet later worden ingevuld. Een verklaring lijkt mij echter op dit moment toereikend. Het moet natuurlijk wel vastliggen dat men afziet van een relatie.

Mevrouw Van der Burg (PvdA):

Een donor hoeft geen verwekker te zijn. Een donor is niet automatisch juridisch ouder. Dit is een klein verschil, maar dit is meer technisch. Ik begrijp de inzet van de staatssecretaris zeer goed. Moet ik nu ook een vergelijking trekken met het draagmoederschap? In feite bestaat daarbij eenzelfde soort constructie.

Staatssecretaris Schmitz:

Ik denk overigens dat dit wat zwaarder weegt. Wij weten dat sommige draagmoeders daar in emotionele zin wat moeilijker mee omgaan. Vast moet staan dat de donor afziet van een relatie. Men mag daar niet later op terugkomen. Bij het draagmoederschap weegt dit volgens mij nog zwaarder. Wij zullen de onderscheiden aspecten meenemen bij de opstelling van de toelichting op het wetsvoorstel.

Mevrouw Van der Burg (PvdA):

Heel graag. Ik wijs hierbij op de praktijk met het draagmoederschap.

Staatssecretaris Schmitz:

Zeker, daar hebben we nu enige ervaring mee.

De heer Van den Berg duidde op de problemen die zeker mensen van zijn achterban met deze ontwikkelingen hebben. Hij vroeg uitdrukkelijk om zorgvuldigheid in dezen. Ik hoop dat ik duidelijk heb gemaakt dat dit mijn uitgangspunt blijft.

De heer Dittrich diende een motie in met betrekking tot de pensioenen. Hij vroeg de regering om zo spoedig mogelijk het verschil ongedaan te maken. Het is – in het moderne jargon – kort door de bocht als ik hier "ja" op zeg. Ik stel voor, in samenspraak met meerdere leden van het kabinet, een notitie op te stellen over wat alles wat hierbij een rol speelt. De ervaring met het erfrecht leert dat er ontzettend veel complicaties bij te pas kunnen komen. Ik geloof dat mevrouw Sipkes voorstelde dat de overheid, als werkgever, een voorbeeldfunctie zou kunnen vervullen. Uiteraard moeten wij dan wel de financiële consequenties daarvan voor pensioenfondsen uitdrukkelijk bezien. Ik ben er ook op gewezen dat een aantal pensioenfondsen in feite hun bestaan hebben afgesloten en dan heb je te maken met het probleem hoe de rechten zijn overgenomen en welke gevolgen dat heeft. Kortom, ik zou uw motie zo willen interpreteren, dat de consequenties van het een en ander op een rij gezet worden zodat de informatie verkregen wordt. De achterliggende gedachte daarbij is dat ik het heel reëel vind dat men vraagt om ook op dat punt de verschillen steeds meer te laten verdwijnen. Toch zal het een gecompliceerde operatie zijn met gevolgen waarover wij nader moeten discussiëren.

Voorzitter! Mevrouw Sipkes heeft, ik meen als enige, ook de zaken die in het kader van de Vreemdelingenwet daarbij een rol spelen, betrokken. Kortom, alle consequenties moeten geïnventariseerd worden.

Mevrouw Van der Stoel vraagt ook om een inventarisatie van alle consequenties en zij noemt dat een totaalpakket. Ik kom wat dat betreft nog even terug op de notitie Rechten en plichten van de commissie-Jansen, waarover zij sprak. Ik zal hierover een notitie met alle aspecten die daarbij een rol spelen, naar de Kamer zenden. Ik heb goed naar haar geluisterd toen zij zei dat ik er niet een paar gemakkelijk te regelen zaken uit moet pakken, maar dat ik het geheel moet aanpakken. Wij zullen de voor- en nadelen daarvan in die notitie meenemen.

De beraadslaging worden gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor, aanstaande dinsdag over de moties te stemmen.

Daartoe wordt besloten.

De vergadering wordt van 19.10 uur tot 20.40 uur geschorst.

Voorzitter: Giskes

Naar boven