Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg op 11 februari 1998 over afbreking zwangerschap.

De heer Rouvoet (RPF):

Voorzitter! Op een dag na twee jaar geleden deed de minister op vragen van mijn fractie een kristalheldere toezegging om de Wet afbreking zwangerschap te evalueren. Daar was ook alle reden toe. Wanneer evalueren wij immers wetgeving? Als er aanleiding is om ons de vraag te stellen of een ooit gekozen middel nog altijd geschikt is om bepaalde doelstellingen te bereiken, bijvoorbeeld in het licht van nieuwe ontwikkelingen of voortschrijdend inzicht. Dat geldt eens temeer bij omstreden wetten. De abortuswet is daarvan een schoolvoorbeeld en was dat al bij de totstandkoming in 1981. Het valt niet goed in te zien waarom wij zo'n beetje bij iedere wet van enige betekenis een evaluatiebepaling opnemen, maar bij deze wet, zelfs na zeventien jaar, weigeren om de wet nog eens tegen het licht te houden. Het lijkt wel of er een taboe op het abortusvraagstuk rust. Die indruk werd versterkt door de inbreng van enkele collega's tijdens het overleg van 11 februari.

De schokkende reportages van de EO en de VARA waarin abortusartsen openhartig vertelden dat zij zich niet heel veel aantrokken van de wet, bevestigden wat velen al vermoedden, namelijk dat de procedurele voorschriften die in 1981 het compromis voor het CDA aantrekkelijk en aanvaardbaar moesten maken – met name de wachttermijn van vijf dagen – geen werkelijke waarborg vormen voor een adequate bescherming van het ongeboren leven. Ik heb mij eerlijk gezegd zeer verbaasd over de nonchalance waarmee de minister de uitlatingen van de betreffende artsen in het overleg heeft afgedaan als uitingen van balorigheid.

Al met al is er reden genoeg om tot een echte evaluatie van de WAZ te komen, zeker als wij bedenken dat ook de technische ontwikkelingen – die hebben sinds 1981 bepaald niet stilgestaan, waarbij ik denk aan de echografie en de prenatale diagnostiek – ons ertoe dwingen om ons te beraden op de abortuspraktijk in ons land, zoals in het rapport van de inspectie terecht is opgemerkt. Ik mag er toch van uitgaan dat deze minister, die meer dan eens heeft benadrukt dat zij eerlijk en met open vizier politiek wil bedrijven, haar toezeggingen wil nakomen. Zo ken ik haar ook. Omdat ik zeer hecht aan de evaluatie van de abortuswet leg ik de Kamer de volgende motie voor, daarmee de minister de gelegenheid biedend om te laten blijken dat het adagium "een vrouw een vrouw, een woord een woord" ook haar op het lijf is geschreven.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende, dat de minister van VWS op 12 maart 1996 de Kamer een evaluatie over de naleving van de Wet afbreking zwangerschap (WAZ) heeft toegezegd;

constaterende, dat deze toezegging met het inspectierapport "De WAZ in praktijk" niet is ingelost, aangezien de vraag of de beide doelstellingen van de WAZ – hulpverlening aan de vrouw en rechtsbescherming voor het ongeboren leven – in de praktijk in voldoende mate gerealiseerd worden, niet aan de orde komt;

constaterende, dat uit dit rapport blijkt dat de naleving van de WAZ op een aantal belangrijke onderdelen te wensen overlaat;

overwegende, dat – zoals door de inspectie is opgemerkt – de technische ontwikkelingen op het gebied van de echografie en de prenatale diagnostiek een discussie over de consequenties hiervan voor de abortuspraktijk in Nederland nodig maken;

verzoekt de minister haar toezegging gestand te doen tot een volwaardige evaluatie van de Wet afbreking zwangerschap over te gaan en de resultaten hiervan aan de Kamer te rapporteren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Rouvoet, Van der Vlies en Schutte. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 60 (25600 XVI).

De heer Van der Vlies (SGP):

Voorzitter! Laat het dan gelukkig zo zijn dat niemand in deze Kamer voor abortus is – daarmee citeer ik mevrouw Swildens uit het algemeen overleg – dan moeten wij er toch alles aan doen om het aantal abortussen terug te dringen. De SGP-fractie heeft de wet altijd als een verwerpelijke en niet goede – dat zeg ik tegen de heer Lansink – wet gezien. Het gaat ons daarbij om het behoud en de beschermwaardigheid van het door Gods scheppende hand wordende leven, maar als die wet er dan is en als daarin als remmen bedoelde waarborgen zijn ingebouwd, moeten die toch ten minste worden nageleefd. Daarover was, is en blijft nog altijd onzekerheid. Daarom heb ook ik de motie die collega Rouvoet zojuist heeft ingediend medeondertekend. Ik wil de minister in dit afrondende debatje nogmaals stimuleren om de alternatieven, zoals die bijvoorbeeld door de VBOK zijn aangereikt, uitdrukkelijk en duurzaam in beeld te doen zijn. Uitspraken van bepaalde artsen wijzen tot op de dag van vandaag op een volstrekt andere houding, die met termen als "balorigheid" worden afgedaan; die uitspraken roepen althans een beetje die sfeer op. Collega Rouvoet heeft ook op nieuwe ontwikkelingen gewezen. Er is reden te over om de vinger aan de pols te houden en een evaluatie, zoals is toegezegd, te doen plaatsvinden.

De heer Lansink (CDA):

Mevrouw de voorzitter! In 1993 vroeg collega Schutte, gesteund door SGP, RPF en ook CDA om een snelle evaluatie van de Wet afbreking zwangerschap, maar de meerderheid van de Kamer had toen geen behoefte aan zo'n evaluatie. De door de rechter verboden EO-uitzending, waarin zou zijn aangetoond dat bij sommige abortussen het criterium van de noodsituatie zou worden losgelaten, was wel aanleiding voor een evaluatie door de inspectie. Een onthullende en onthutsende Zembla-uitzending, waaruit bleek dat bepaalde abortusartsen de wet aan hun laars lappen, is in die overigens goede evaluatie meegenomen.

Minister Borst verbond in het kabinetsstandpunt naar aanleiding van het genuanceerde maar kritische rapport van de inspectie geen noemenswaardige conclusies, althans niet in de sfeer van aanscherping of verduidelijking van de wet op het punt van de noodsituatie van de vrouw. Ik had daar wel om gevraagd bij de regeling van werkzaamheden, maar dat is niet gebeurd. Wel werd een zorgvuldiger registratie in het vooruitzicht gesteld. Aan toevoeging van een evaluatiebepaling in de wet had de minister geen behoefte. Een schriftelijke vragenronde leverde ook geen aanvulling van betekenis op.

De opvatting van de fractie van het CDA dat de medewetgever, ongeacht de instemming of afwijzing van het wetsvoorstel indertijd, gehouden is toe te zien op de naleving van de geest en de letter van de wet, maakte overigens in het overleg dat wij hebben gehad wel enige indruk op de collega's, zo heb ik gemerkt. Dat was ook nodig omdat sommigen wel voor de wet gestemd hebben en anderen niet. Mijn stelling is dat iedereen, ongeacht het stemgedrag, heeft toe te zien op de naleving van de wet. Het oordeel over de vraag of die wet paste en goed of niet goed is, doet daar niet aan af.

De opwinding over die tv-programma's, het inspectierapport en de schriftelijke en mondelinge gedachtewisseling heeft overtuigend aangetoond dat een regelmatige evaluatie van de wet geboden is. Ik blijf dan ook aandringen op die evaluatie, temeer daar de ontwikkelingen in de medische technologie ook een rol van betekenis zijn gaan spelen. Ik dacht dat die ook in een van de overwegingen van de motie zijn meegenomen. Wetswijziging heeft daarbij de voorkeur van mijn fractie, maar dat duurt weer even. Daarom vraag ik de minister of zij kan toezeggen dat er toch een regelmatige evaluatie zal plaatsvin den. Het is nu toch aangetoond dat het nuttig en nodig is. Los van die eventuele evaluatie moet de minister garanderen dat zij alles in het werk stelt om naleving van de wet te waarborgen. Het criterium van de noodsituatie van de vrouw behoort, gelet op het indertijd gewisselde, niet te worden opgerekt. Dat is helder en duidelijk. Daartoe roep ik de minister dan ook op.

Het zal duidelijk zijn dat ik de motie zal ondersteunen. Omdat die niet tijdig is voorgelegd en ik niet aan de tekst heb kunnen meedoen, staat mijn handtekening er niet onder, maar ik steun uiteraard van harte de strekking van de ingediende motie.

Minister Borst-Eilers:

Mevrouw de voorzitter! Ik wil graag beginnen met het uit de wereld helpen van een misverstand, namelijk het misverstand dat ik op 12 maart 1996, toen wij met elkaar van gedachten gewisseld hebben, een evaluatie van de wet heb toegezegd. Ik heb de Handelingen er zelf ook nog eens op nagelezen. Ik herinnerde mij namelijk stellig dat ik alleen heb toegezegd om de naleving van de wet te evalueren, maar niet de wet als zodanig. Het ging dus niet om de vraag of de wet qua inhoud voldoet. Dat is voor mij ook geen vraag. Er is een breed draagvlak bij de bevolking voor deze wet en ook bij het parlement.

De heer Van Dijke vroeg of er maatregelen kunnen worden getroffen tegen klinieken die de wet niet zorgvuldig naleven. De hele discussie ging over de kwestie van het al dan niet zorgvuldig naleven. In dat verband vroeg de heer Van Dijke of de minister bereid was om de Kamer een evaluatie voor te leggen. Ik heb dat geïnterpreteerd als een evaluatie van de naleving van de wet en denk dat het ook niet anders geïnterpreteerd kon worden. Ik heb dan ook gezegd: "De discussie is voor mij voldoende aanleiding om met de inspectie te bespreken op welke wijze de inspectie gaat kijken naar de vigerende praktijk van de Wet afbreking zwangerschap. Ik zeg dat gaarne toe."

Het ging dus om een toezegging inzake het naleven van de wet en niet inzake de inhoud van de wet. Ik hecht eraan dit te zeggen, omdat ik nu alweer beschuldigd werd iets te beloven en het vervolgens niet te doen.

De heer Rouvoet (RPF):

Mijn fractiegenoot Van Dijke heeft de vragen inderdaad gesteld naar aanleiding van de rapportage. Dat heb ik ook gezegd. Die vragen waren ingekaderd in de vraag: Waartoe was de Wet afbreking zwangerschap bedoeld? Hij heeft dat nog eens op een rijtje gezet. Naar aanleiding daarvan heeft hij gevraagd: Is het niet goed om, nu er aanwijzingen zijn dat de wet niet goed werd nageleefd, de wet te evalueren en, zo ja, wilt u dat toezeggen? U heeft tot twee keer toe een evaluatie toegezegd. Er is een groot verschil tussen een onderzoek naar de praktijk, zoals het inspectierapport behelst, en een evaluatie. Een evaluatie betekent dat er ook over wordt nagedacht of wat gebeurt, gewenst is en overeenstemt met de oorspronkelijke voorstellen. Dat is de reden dat wij in allerlei wetten een evaluatiebepaling opnemen, dus om na een tijdje te bekijken of de doelstellingen wel gerealiseerd worden.

Minister Borst-Eilers:

Achteraf gezien was het natuurlijk beter geweest als door mij uitsluitend het woord "onderzoek" in de mond was genomen, want kennelijk is een evaluatie in dit huis, althans naar de mening van de heer Rouvoet, altijd een evaluatie van de wet. Ik zie dat niet zo. Je kunt van alles evalueren, ook de manier waarop de wet wordt nageleefd en de manier waarop je daarin verbetering wenst te brengen.

Verderop in de Handelingen van 12 maart 1996 kunt u lezen dat mevrouw Soutendijk van het CDA sprak over een rapportage die ik had toegezegd en dat de heer Schutte repte van een onderzoek van de inspectie. Zijn woordkeuze was misschien wel het zuiverst. Als je de hele gedachtewisseling naleest, is zonneklaar dat er één ding beloofd is, namelijk een verzoek aan de inspectie om het periodieke onderzoek uit te breiden met een onderzoek naar de naleving van alle bepalingen van de wet.

De heer Rouvoet (RPF):

Voorzitter! Ik ga geen terminologische discussie met de minister aan, maar ik denk wel dat het wat kort door de bocht is om te veronderstellen dat het begrip "evaluatie" die betekenis alleen in mijn optiek heeft. In dit huis betekent evaluatie inderdaad dat de zaak na een tijdje tegen het licht wordt gehouden om na te gaan of doelstellingen en middelen nog op elkaar afgestemd zijn. Zo spreekt men in Den Haag over evaluatie. Als de minister dat woord in de mond neemt, mag zij niet verbaasd zijn dat het die betekenis krijgt.

Minister Borst-Eilers:

We zouden er inderdaad nog heel lang over en weer over kunnen praten, maar nogmaals, ik heb net voorgelezen dat destijds de discussie voor mij voldoende aanleiding was om de inspectie te vragen te kijken naar de vigerende praktijk. Ik vind dus dat er geen sprake is van een kristalheldere toezegging tot evaluatie van de WAZ. Nogmaals, de wet op zich is na zeer uitvoerige discussies tot stand gekomen en is een compromis van opvattingen van diverse politieke stromingen in dit land.

Alles bij elkaar genomen hebben wij hier in Nederland een situatie op het gebied van abortus die in mijn ogen allerminst onbevredigend is. Natuurlijk zou ook ik het aantal abortussen nog verder naar beneden willen hebben. Ik heb er de vorige keer met de heer Van der Vlies over van gedachten gewisseld. Het getal nul is gevallen. Wij kunnen er ons in vinden dat dat het ideale einddoel is.

Wij weten niet precies hoeveel vrouwen er in Nederland ongewenst in verwachting raken, maar naar mijn inschatting besluit het grootste deel daarvan na zorgvuldige afweging om de zwangerschap gewoon uit te dragen en het kind alsnog te aanvaarden. Een ander deel van de ongewenst zwangere vrouwen gaat naar een hulpverlener, met het verzoek om de zwangerschap te beëindigen. Van al die verzoeken wordt uiteindelijk 20% niet gehonoreerd. De totale getallen die wij de vorige keer ook gewisseld hebben, zijn dusdanig dat wij, ook al hebben wij niet het ideaal van nul bereikt, er in vergelijking met andere landen goed uitkomen. Bij ons zijn er 6 zwangerschapsafbrekingen per 1000 vrouwen in de vruchtbare leeftijd, in Engeland zijn dat er 15, in Zweden 18 en in de Verenigde Staten 26. Ik sta mij hier dan ook bepaald niet te schamen voor onze situatie met betrekking tot zwangerschapsafbreking. Ik vind dat de artsen, die natuurlijk uitvoerig aan de tand zijn gevoeld na dat inderdaad ongeluk kige optreden voor de televisie, er in de praktijk zorgvuldig mee om blijken te gaan.

De Kamer heeft het protocol en de beroepscode toegestuurd gekregen. Het goede van dit onderzoek is dat het de nodige spin-off heeft gehad. Men is nog eens goed met de neus op de kwaliteitsdoelstellingen gedrukt. Er is een kwaliteitsborgingsnorm van Stimezo in voorbereiding. Er is een concept. Zodra de definitieve er is, krijgt de Kamer dit ook.

Al met al ontraad ik de Kamer het aannemen van deze motie, voorzitter. Ik vind dat het daarin gestelde niet aan de orde is. Naar de mening van het kabinet is het niet noodzakelijk om tot evaluatie van de wet over te gaan.

De heer Lansink (CDA):

De minister gaf een overzicht van de situatie in andere landen dat heel duidelijk is. Ik ben haar erkentelijk voor ook dit deel van het antwoord, omdat het aangeeft hoe belangrijk het is om een goede evaluatie te hebben. Ook voor degenen die destijds tegen de wet hebben gestemd, is het belangrijk te laten zien wat via deze wet is bereikt. Ik zeg dit namens de CDA-fractie die destijds met grote moeite maar toch akkoord is gegaan met het compromis. Dat is de reden waarom ik tijdens het overleg heb gesteld, ook in de richting van de collega's die destijds tegen het voorstel hebben gestemd, dat bij de evaluatie alles moet worden meegenomen. Ik denk niet alleen aan de vraag of alle criteria voldoen, maar ook aan wat de goede kanten van de wet zijn. Het antwoord van de minister bevat in zekere zin een evaluatie en daarom verrast het mij dat zij niets ziet in een evaluatie. Daarin kunnen namelijk ook de andere kanten belicht worden, zeker als de minister daarbij het voortouw neemt. Met het oog daarop wil ik nog eens de lijn van de motie onder de aandacht brengen. Iedereen die zo'n motie indient en ondersteunt, moet op de koop toenemen dat ook de andere kanten worden belicht. Daarom zou ik deze motie wel aanvaarden als ik de minister was. De regeringspartijen doen niet eens mee aan dit debat en dat is een teken aan de wand. Ik vind dat eerlijk gezegd niet sterk.

Minister Borst-Eilers:

Mevrouw de voorzitter! Dit betoog, waar ik aandachtig naar geluisterd heb, heeft mij niet overtuigd.

Ik wil nog even reageren op een vraag die de heer Lansink eerder stelde. Die vraag betrof een regelmatig onderzoek, noem ik het maar, naar de naleving van de wet. Ook door de bemoeienissen van de inspectie wordt de registratie in de klinieken verder gesystematiseerd en verbeterd. De inspectie besteedt ieder jaar in haar jaarverslag een aparte paragraaf aan de naleving van de Wet afbreking zwangerschap. Er is dus eigenlijk al een periodieke rapportage. Dit jaarverslag is vervolgens voorwerp van overleg met de Kamer. Ik denk dan ook dat op deze wijze aan het verzoek van de heer Lansink tegemoet wordt gekomen.

De heer Van der Vlies (SGP):

Ik heb nog geen reactie gekregen op een ander aspect dat ik naar voren heb gebracht. Bij 6 op de 1000 vrouwen in Nederland vindt zwangerschapsonderbreking plaats. Dat is een laag aantal, aldus de minister. Het zou mij veel waard zijn als wij dat getal omlaag konden brengen, liefst naar nul, maar daarvoor zal nog een lange weg moeten worden afgelegd. In Nederland wordt 20% van de verzoeken om afbreking van zwangerschap afgewezen en wordt dus 80% erkend en in behandeling genomen. Hoe zit het daarbij met de alternatieve route van bijvoorbeeld de VBOK? Zou deze niet verder kunnen worden aangezet? Dit is toch een heel zinvolle en wezenlijke inbreng? Ik heb niet de garantie dat deze stelselmatig in beeld is, ook bij de intake, zal ik maar zeggen. Kunt u in dit opzicht een stimulans ontwikkelen?

Minister Borst-Eilers:

Er is bij ons een brief binnengekomen van deze organisatie waarin zij vraagt wat ruimhartiger te zijn met subsidiëren. Deze brief heb ik gisteren voor het eerst gezien en zij is in behandeling genomen. Ik kan op dit moment niet uit mijn hoofd reproduceren wat er daarover staat in het protocol en in de kwaliteitsborgingscode van Stimezo. Het is zeker een onderdeel van de kwaliteit dat men die alternatieven ook inderdaad bespreekt en daarover aan de vrouw voorlichting geeft. Ik zal de inspectie vragen om dat element in de jaarlijkse rapportage mee te nemen.

De heer Van der Vlies (SGP):

Kan de minister de Kamer op enig moment meedelen hoe met het subsidieverzoek is omgegaan? Dan houden wij zicht op de ontwikkeling. Het is voor mij een gewichtig punt.

Minister Borst-Eilers:

Ik ben graag bereid de Kamer de brief en mijn antwoord daarop toe te sturen.

De heer Rouvoet (RPF):

Een belangrijk argument om niet tot een evaluatie over te gaan, is volgens de minister dat de huidige wet een resultaat is van lange en moeizame discussies. Iedereen weet dat het een compromis is. Dat is voor mij een extra reden om een evaluatie wel serieus in overweging te nemen. In de politiek en in de samenleving zijn er moeizame discussies aan voorafgegaan. Er is alles aan gelegen om te bekijken of dit wel een goede wetgeving is gelet op de voortschrijdende praktijk en de technische ontwikkelingen. Ik kan maar één argument bedenken om niet tot een evaluatie over te gaan, namelijk dat de wetgever niet de moed opbrengt om nog eens te kijken naar een ooit gesloten compromis. Ik kan mij dat niet goed voorstellen.

Minister Borst-Eilers:

Ik ben heel positief over het resultaat. In het kader van de recente debatten heb ik de wetsartikelen en de memorie van toelichting nog uitvoerig nagelezen. Er is een goed evenwicht ontstaan tussen de verantwoordelijkheid en het recht van de vrouw om zelf te beslissen en de verantwoordelijkheid van de arts. Er is hard en lang aan de formulering gewerkt. Naar de mening van het kabinet is die niet voor verbetering vatbaar. Het is een zeer subtiele situatie, waarin de verantwoordelijkheid en de plicht van de vrouw om een zorgvuldige afweging te maken in het besef van haar verantwoordelijkheid ook jegens het ongeboren leven aan de orde zijn. Zij heeft daarin de beslissende stem. Aan de andere kant zal de arts niet tot zwangerschapsafbreking overgaan omdat de vrouw dat wil. Hij moet overtuigd zijn van het bestaan van een noodsituatie en het ontbreken van een alternatief. Met andere woorden: het is in de Nederlandse samenleving het beste dat er te bereiken is. Wij hebben er geen enkele behoefte aan om dat opnieuw te gaan bediscussiëren.

De heer Rouvoet (RPF):

Kan tot in lengte van jaren worden gezegd: het beste dat in 1981 te realiseren was is nu ook nog goed? Ik wijs op de inspectie die zegt dat de politiek zich moet beraden over de technische ontwikkelingen. Je kunt toch niet zeggen dat het best denkbare compromis van zeventien jaar geleden – men kan daarover van mening verschillen, en dat doen wij – nog steeds het beste compromis is? Je moet toch het lef opbrengen om ernaar te kijken juist vanwege de verantwoordelijkheid voor de nieuwe ontwikkelingen.

Minister Borst-Eilers:

Toch is het kabinet van mening dat het moment niet daar is. Als de meerderheid van de Kamer het kabinet vraagt om toch tot de evaluatie over te gaan, zal ik het standpunt van het kabinet daarover laten weten. Wij hebben opnieuw een correcte besluitvormingsprocedure. Ik ontraad de motie.

De heer Van Boxtel (D66):

Ik heb er behoefte aan in te gaan op de uitdagende opmerking van de heer Lansink. Hier is sprake van een voortgezet algemeen overleg dat ertoe dient om moties in te dienen. De coalitiepartijen hebben in het algemeen overleg gezegd wat zij over dit onderwerp kwijt wilden en hebben geen behoefte aan deelname aan dit plenaire debat. Het is gewoon een herhaling van zetten.

De heer Lansink (CDA):

Dat is volstrekt juist, maar het gaat ook om de vraag die ik zojuist bij interruptie naar voren heb gebracht. Ik doel op de vraag of je, bij het vragen om evaluatie, moet kijken naar het stemgedrag dat men ten aanzien van de wet heeft getoond. Het antwoord dat ik op die vraag geef, is: neen, als een wet eenmaal is aanvaard, heeft de hele Kamer op de juiste uitvoering daarvan toe te zien. Ik had het wel aardig gevonden, voorzitter, wanneer ik ten aanzien hiervan een reactie van de heer Van Boxtel had gekregen. Dat is ook van belang in verband met de strekking van de motie die er ligt. Twee onderdelen van die motie kan ik niet onderschrijven, maar dat geldt wél voor de strekking. Het gaat mij om de vraag: hoe kan de Kamer zo goed mogelijk omgaan met een wet die zij eenmaal heeft aanvaard? Daarom had ik een reactie wel op prijs gesteld. Overigens stond de heer Van Boxtel ook op de sprekerslijst.

De heer Van Boxtel (D66):

Voorzitter! In het algemeen overleg heb ik gezegd dat wij als wetgever natuurlijk altijd de plicht hebben om het vervolg van aangenomen wetten te bezien. Het feit dat wij eerder tegen deze wet hebben gestemd, ontslaat ons niet van die verplichting. Echter, gelet op de discussie en de rapportage van het kabinet, zien wij geen aanleiding om nu te vragen om een evaluatie van de wet in toto. Dat standpunt heb ik al tijdens het algemeen overleg naar voren gebracht en daarin is niets veranderd.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor, aanstaande dinsdag over de motie te stemmen.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

Aangezien de minister van Verkeer en Waterstaat hier niet eerder dan 13.00 uur kan zijn, schors ik de vergadering tot dat tijdstip.

De vergadering wordt van 11.05 uur tot 13.00 uur geschorst.

Voorzitter: Bukman

De voorzitter:

De ingekomen stukken staan op een lijst die op de tafel van de griffier ter inzage ligt. Op die lijst heb ik voorstellen gedaan over de wijze van behandeling. Als aan het einde van de vergadering daartegen geen bezwaren zijn ingekomen, neem ik aan dat de Kamer zich met de voorstellen heeft verenigd.

Naar boven