Aan de orde is de behandeling van:

het verslag van een algemeen overleg over duurzame energie (25276 en25423 , nr. 2).

De beraadslaging wordt geopend.

De voorzitter:

Dit is een tweeminutendebat en u weet allen hoe lang twee minuten duren.

Mevrouw Witteveen-Hevinga (PvdA):

Mijnheer de voorzitter! De Partij van de Arbeid heeft tijdens het algemeen overleg over het actieprogramma Duurzame energie in opmars duidelijk gemaakt grote zorgen te hebben over het handhaven en realiseren van de doelstellingen. Vandaar dat ik de volgende moties in wil dienen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende het belang van het behalen van de doelstelling van 10% duurzame energie in 2020;

constaterende, dat in het actieprogramma "Duurzame energie in opmars" de verplichting van de energiedistributiebedrijven om hun taakstelling te realiseren, geen automatisme zal zijn;

verzoekt de regering de energieleveranciers in de Elektriciteitswet de verplichting op te leggen om vanaf 2001 t/m 2020 een oplopend percentage gericht op het behalen van de doelstelling in 2020 uit duurzame energiebronnen te gebruiken,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Witteveen-Hevinga. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 3 (25276).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat:

  • - de regering zon-PV ("zonmodules") de belangrijkste duurzame energiebron voor de toekomst acht;

  • - in de Derde Energienota wordt gekozen voor doelstellingen van 1 PJ in 2000 en 2 PJ in 2007, maar in het actieprogramma "Duurzame energie in opmars" voor 0,12 PJ in 2000 en 1 PJ in 2007;

van oordeel, dat de doelstellingen voor zon-PV uit de Derde Energienota nodig zijn om het proces kostprijsverlaging van PV voldoende op gang te brengen;

verzoekt de regering de doelstellingen voor zon-PV uit de Derde Energienota te handhaven,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Witteveen-Witteveen-HevingaHevinga. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 4 (25276).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat:

  • - de regering in het actieprogramma "Duurzame energie in opmars" zon-PV de belangrijkste duurzame energiebron voor de toekomst acht;

  • - het stellen van eisen in de bebouwde omgeving een methode is die aansluit bij de huidige voorgenomen praktijk om met fiscale maatregelen marktintroductie te bevorderen;

van mening, dat:

  • - PV zonne-energie een belangrijke duurzame energiebron is;

  • - de doelstellingen voor PV uit de Derde Energienota gehaald moeten worden;

  • - er aanzienlijk meer moet gebeuren dan de huidige initiatieven voor PV in de gebouwde omgeving om de doelstellingen uit de Derde Energienota te behalen;

  • - regelgeving een daartoe geëigend instrument is;

verzoekt de regering een zodanige uitwerking van de energieprestatienorm op locatie (EPL), dat daarin de inzet van PV zonne-energie is inbegrepen en daarbij uit te gaan van de doelstellingen uit de Derde Energienota,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Witteveen-Hevinga. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 5 (25276).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat de doelstelling van 10% duurzame energie in het jaar 2020 zoals die in de Derde Energienota is vastgesteld, gerealiseerd moet worden;

van oordeel, dat met het huidige instrumentarium deze doelstelling niet gehaald zal worden;

verzoekt de regering middels aanwending van onder andere de FES-gelden en anderszins een aanvullend instrumentarium in te zetten om deze doelstelling te halen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Witteveen-Hevinga. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 6 (25276).

Mevrouw Jorritsma-van Oosten (D66):

Voorzitter! Ik wil graag kort commentaar geven. De eerste motie is een verkapt amendement op de Elektriciteitswet. Ik raad de Partij van de Arbeid dan ook dringend aan om deze motie aan te houden, omdat wij deze wet nog gaan behandelen.

Mevrouw Witteveen-Hevinga (PvdA):

Mag ik even uw standpunt over de inhoud van de motie weten?

Mevrouw Jorritsma-van Oosten (D66):

Voorzitter! Ik vind dat je, als je een Elektriciteitswet gaat behandelen die waanzinnig ingewikkeld is en waar dit een onderdeel van uitmaakt, die dingen dan in totaliteit met elkaar moet bekijken naar aanleiding van de schriftelijke bijdragen die nu zijn ingeleverd. Ik kan dan niet van tevoren alvast een motie die min of meer een amendement is, van commentaar voorzien. Ik wil dit gewoon meenemen in de behandeling.

Mevrouw Witteveen-Hevinga (PvdA):

U heeft daar dus op dit moment nog geen standpunt over?

Mevrouw Jorritsma-van Oosten (D66):

Nee.

Voorzitter! Dan de tweede en de derde motie. De Kamer zal begrijpen dat het aandringen op meer zonne-PV D66 buitengewoon sympathiek in de oren klinkt. Alleen is de dekking die hierbij voorgesteld wordt, naar ons idee geen goede en in feite geheel onmogelijk.

In de vierde motie wordt uitgesproken dat de PvdA geen enkel vertrouwen heeft in het beleid van Duurzame energie in opmars. Wij zijn het daar dus niet mee eens. Wel wil ik de minister eraan herinneren dat er van D66 nog een motie boven de markt hangt. Ik heb deze ingediend bij de behandeling van de begroting van Economische Zaken. Deze motie handelt over het extra aandacht besteden aan zonne-PV, gedekt uit gelden van het CO2-reductiefonds. Ik wil de minister vragen wat op dit moment zijn oordeel daarover is en of hij daar alsnog mogelijkheden ziet.

De heer Lansink (CDA):

Voorzitter! Ik was verrast toen ik zaterdag via de weekendpost tot de ontdekking kwam dat dit verslag op de Kameragenda was gezet, omdat het overleg zelf geen aanleiding gaf om specifieke uitspraken te doen. Het is me nu duidelijk waarom dit gebeurt. Er worden zonder enige toelichting vier moties in twee minuten op tafel gelegd. Deze zijn óf overbodig óf ze worden op het verkeerde moment ingediend.

Mevrouw Witteveen-Hevinga (PvdA):

Voorzitter! Even een punt van orde. De procedure is toch zo dat er een gedachtewisseling plaatsvindt in een algemeen overleg en dat dit een uitmonding kan krijgen in een VAO, zoals we dat tegenwoordig noemen?

De voorzitter:

Dat is correct.

De heer Lansink (CDA):

Maar niet als er in de tussentijd twee debatten zijn waarin die moties zouden moeten worden ingediend, omdat dan ook de dekking kan worden aangegeven. Ik heb het over de behandeling van de begroting van VROM en die van de begroting van Economische Zaken. Het ligt dan voor de hand dat die moties bij die debatten worden ingediend en ook van dekking voorzien. Ik vind dat hier een merkwaardige procedure is gevolgd. Dat blijkt ook wel, want het is zeer ongebruikelijk om bij een verslag van een algemeen overleg even vier moties in een enorm tempo voor te lezen, terwijl er nauwelijks belangstelling voor de discussie is, zoals blijkt uit de deelname van de Kamer. Uit respect voor de indiener wil ik even meedoen, maar ik heb de plicht om op te merken dat dit een merkwaardige gang van zaken is.

Mevrouw Witteveen-Hevinga (PvdA):

Ik weet dat de heer Lansink een groot liefhebber van het praten over procedures is, maar ik denk dat dit volop besproken is in de vaste commissie voor Economische Zaken. Het lijkt me daarom niet zinvol om de inhoudelijke discussie nu op een zijspoor te zetten.

De heer Lansink (CDA):

Voorzitter! Ik ben de laatste die hier altijd over procedures praat.

Mevrouw Witteveen-Hevinga (PvdA):

Het is mij al vaker met u overkomen.

De heer Lansink (CDA):

Dat is zeer verbazingwekkend.

Voorzitter! Wij hebben een behoorlijk overleg met de minister gevoerd over duurzame energie. We hebben daar met zijn allen aan deelgenomen. Hierbij zijn een aantal dingen naar voren gebracht. Als je vindt dat bepaalde dingen vertaling moeten vinden in een specifieke uitspraak, dan kun je dat doen door inderdaad zo'n verslag onmiddellijk op de agenda te zetten. Maar omdat er debatten achteraan komen waar juist de hele problematiek aan de orde is, is indiening daar een betere weg. Als het overleg pas had plaatsgevonden in bijvoorbeeld februari en er zou nu geen enkele kapstok zijn, dan zou je het zo kunnen doen. Dan nog is het de vraag of je dan met vier moties moet komen, maar dat terzijde.

Mijn tweede opmerking is een opmerking die in zekere zin door mevrouw Jorritsma ook al is gemaakt. De uitspraak in de eerste motie over een verplichting in de wet is natuurlijk verbazingwekkend. Juist op dit tijdstip sluit de inbreng voor het verslag van het wetsvoorstel. Daar komen al die dingen aan de orde. Daar moet dat worden ingebracht. De minister kan dan reageren en dan zullen we bij het debat zien wat we hier verder mee doen. Gaan we verder met duurzaamheid? Van mij mag het en moet het ook. Dit moet dan echter via die wet gebeuren. Je kunt daar niet tussendoor fietsen. Formeel kan het allemaal. De vraag is of dat een verstandige weg is, temeer omdat nu ineens blijkt dat andere leden van de Kamer geen behoefte hebben aan dit debat. Dat mag toch ook een teken zijn.

Mevrouw Witteveen-Hevinga (PvdA):

Ik zou het op prijs hebben gesteld als de heer Lansink dit ook tijdens het algemeen overleg had gezegd.

De heer Lansink (CDA):

Dat kon toen helemaal niet, want toen moest de begrotingsbehandeling nog plaatsvinden en waren wij bezig met de wetsbehandeling. Ik stel nogmaals vast dat mevrouw Witteveen in de eerste motie vraagt om de wet te wijzigen. Dat moeten wij met zijn allen proberen via de schriftelijke inbreng en vervolgens via het debat. Ik hoop dat dit in januari kan plaatsvinden, als de minister tenminste in staat is om tijdig te reageren op de vrij pittige verslagen.

Er zitten heel aardige dingen in de andere moties, maar de motie over de doelstellingen met betrekking tot zonne-energie vind ik vrij defensief geformuleerd. Het is alsof mevrouw Witteveen geen vertrouwen heeft in het beleid van de bewindslieden, maar dat lijkt mij toch stug.

Mevrouw Jorritsma heeft al gezegd dat het probleem met de andere motie betrekking heeft op de dekking.

Ik ben van mening dat wij deze zaken op een andere manier zo goed mogelijk moeten regelen, het liefst via de wet en de begrotingsbehandeling.

Mevrouw Witteveen-Hevinga (PvdA):

Ik ga niet in op de procedurepunten die de heer Lansink naar voren brengt. Naar mijn mening is door de PvdA terzake zuiver gehandeld. Ik hoor wel graag een inhoudelijke reactie op de vierde motie. Wij willen de ontwikkeling en de invoering van duurzame energie versnellen, opdat tot een versneld proces van de CO2-reductie kan worden gekomen. Wij geven daar een bepaalde dekking aan. Ik zou het op prijs stellen wanneer de heer Lansink op zijn minst daarover zijn mening gaf.

De heer Lansink (CDA):

Ik ben voor elke uitspraak die de zonne-energie bevordert en versnelt. Tijdens het debat over de milieubegroting en tijdens eerdere debatten, bijvoorbeeld over de Elektriciteitswet, heb ik dat kenbaar gemaakt. De minister heeft overigens al enigszins gereageerd op hetgeen wij hebben gevraagd, want maandag heeft hij tijdens de conferentie over duurzame energie in Ede extra gelden ter beschikking gesteld. Die komen uit het bedrag van 750 mln. Hij heeft in elk geval een verschuiving aangebracht ten opzichte van vorig jaar voor windenergie en zonneboilers. Overigens heb ik liever de PV-systemen met wisselstroom. Alles wat wij kunnen doen om versnelling van dit proces te bevorderen, zal ik steunen, maar het moet wel handen en voeten krijgen via onder andere een dekkingsplan. De strekking steun ik, maar juist omdat ik die steun, moet het naar mijn mening zodanig naar voren worden gebracht dat de minister er niet omheen kan. Op de huidige manier is het makkelijk wegkomen, ook voor de minister, want bij dit soort zaken zijn wij gehouden om aan te geven hoe het moet gebeuren. In dit geval dient duidelijk te zijn of het bedrag van 750 mln. wordt verhoogd, dan wel of een deel van de FES-gelden wordt gebruikt.

Dit is toch een aardig inhoudelijke discussie.

Mevrouw Witteveen-Hevinga (PvdA):

Zo makkelijk komt de heer Lansink er niet mee weg. Volgens mij kan de minister beter zelf toelichten wat hij van de motie vindt. Het is mij nog niet duidelijk waarom de heer Lansink dit geen goede dekking zou vinden. Of wil hij er op dit moment zelf voor wegkruipen?

De heer Lansink (CDA):

Ik kruip nergens voor weg. Daar is geen sprake van. Ik beklemtoon dat wij het debat over Economische Zaken achter de rug hebben. Toen hadden wijzigingen kunnen worden aangebracht in hetgeen de minister voor 1998 heeft gepland. Het is een ander verhaal als over 2020 wordt gepraat.

Mevrouw Witteveen-Hevinga (PvdA):

Ik vind dit in- en uitgepraat.

De heer Lansink (CDA):

Ik meen dat de Kamer in haar algemeenheid enorm veel voelt voor de versterking van duurzame energie. De een wil dat sneller doen dan de ander, maar zoals blijkt uit het overleg en uit de door D66 ingediende moties, vindt de gehele Kamer dat wij ons op die versterking moeten richten. Dat moeten wij doen in plaats van zaken op het verkeerde moment of te laat naar voren brengen. Ik houd staande dat een overleg over duurzame energie en twee begrotingsbehandelingen die vlak daarna plaatsvinden, de kapstokken zijn waaraan directe actie in de richting van de minister kan worden opgehangen. Uiteraard wil mevrouw Witteveen het oordeel van de minister hebben, maar zij vroeg mijn oordeel over de moties.

Mevrouw Witteveen-Hevinga (PvdA):

Als wij dit hadden gezegd tijdens de behandeling van de begroting van Economische Zaken, terwijl de vaste commissie voor Economische Zaken op dat moment al had vastgesteld dat het verslag van het overleg op de agenda zou worden geplaatst, had de heer Lansink hetzelfde gezegd en had hij ook geen duidelijke uitspraak gedaan.

De heer Lansink (CDA):

Dit vind ik echt een dooddoener van de eerste en de laatste orde. Dit kan werkelijk niet, maar goed, alles moet kunnen.

Minister Wijers:

Voorzitter! Ik ben de Kamer dankbaar omdat zij zoveel aandacht aan duurzame energie wil besteden. Zoals uit het actieplan mag blijken, is er ook mij veel aan gelegen dat wij de doelstellingen op dat gebied halen. Deze doelstellingen werden in de bijeenkomst waar de heer Lansink naar verwees, van afgelopen maandag, ook door kritische buitenstaanders en deskundigen gekenschetst als "zeer ambitieus, maar wellicht haalbaar". Als je het geld dat Nederland nu inzet voor het halen van de doelstelling, zou vertalen naar de situatie in Duitsland of in Noorwegen, dan zou Duitsland – ik zeg het even uit mijn hoofd – 35% duurzame energie in 2020 kunnen realiseren en Noorwegen iets van 65% of 70%. Dat moeten wij niet vergeten. Wij moeten ons blijven realiseren dat dit voor Nederland – een land dat geen witte steenkool heeft – een ongelooflijke inzet zal zijn. Ik ben evenwel net als de Kamer ervoor die te realiseren.

Mevrouw Witteveen-Hevinga (PvdA):

Ik heb kennisgenomen van de plezierige mededeling dat een extra inzet zal plaatsvinden. Ik heb dit voor de zonneboilers nagerekend, maar dan kom ik nog niet op de 800.000 die wij in het jaar 2000 hadden willen halen. Ik heb geen mededeling gezien over een extra inzet om de doelstellingen voor zon-PV te halen. Bovendien zat het new-shore-experiment met de windmolens volgens mij al in de stukken die wij hebben behandeld.

Minister Wijers:

Eerlijk gezegd weet ik niet precies waar mevrouw Witteveen nu op reageert. Ik gaf een korte weergave van de bijeenkomst in Ede. Nu ga ik op de moties in.

Mevrouw Witteveen-Hevinga (PvdA):

Ik wilde het misverstand wegnemen dat wij met die aankondiging van de minister de doelstelling voor 2000 al zouden halen.

Minister Wijers:

Mevrouw Witteveen bedoelt waarschijnlijk 2020.

Mevrouw Witteveen-Hevinga (PvdA):

Nee, 2000.

Minister Wijers:

Voorzitter! Ik ga eerst in op de motie op stuk nr. 3. Tijdens de eerste termijn van het debat rondom het actieplan Duurzame energie in opmars hebben wij daar al met elkaar over gesproken. Het komt erop neer dat mevrouw Witteveen van de kan-bepaling in het wetsvoorstel een zal-bepaling wil maken. Ik heb al gezegd dat ik er geen voorstander van ben om daar een zal-bepaling van te maken. Waarom? Wij proberen met een groot aantal partijen, met instrumenten waarvan wij de effectiviteit tijdens het proces moeten proberen te bepalen, de doelstelling te halen. Dat bleek maandag nu juist. Als je met partijen wilt samenwerken en je wilt hen uitdagen om ideeën naar voren te brengen om die doelstellingen te realiseren, is het niet zo handig om van tevoren al te zeggen dat je hoe dan ook iets gaat doen. Ik vind het voor de wetgever voldoende dat hij iets kan. Volgende kabinetten en Kamers zullen de wijsheid hebben om te kijken of er voldoende voortgang is of niet. Het instrument is op de plaats. Het kost verder geen enkele moeite om het toe te passen, maar het is naar mijn mening niet verstandig om het in de wet op te nemen. Daar komt nog bij – mevrouw Jorritsma zei het al – dat dit bij uitstek een van de thema's is die wij aan de orde zouden stellen bij de behandeling van de Elektriciteitswet. Het lijkt mij passend om over een eventueel amendement op die wet te stemmen als die wet in de Kamer wordt behandeld. Mijn positie is in ieder geval bekend. Ik zal haar nog verder uitwerken. Het kost heel veel tijd om uit te leggen welke alternatieven er allemaal zijn voor het realiseren van die doelstellingen. Ik ontraad dus het aannemen van deze motie.

De motie op stuk nr. 4 heeft betrekking op zon-PV. Er wordt gezegd dat in de Energienota een doelstelling zou zijn geformuleerd van 1 PJ in 2000 en 2 PJ in 2007, maar het is in de Energienota niet als een doelstelling geformuleerd. In deze nota is indicatief aangegeven via welke trajecten wij die 10%-doelstelling kunnen realiseren. Zoals indertijd met de Kamer is afgesproken, hebben wij de verschillende trajecten vervolgens uitgewerkt en bekeken hoe wij die 10%-doelstelling zo goed mogelijk en zo kosteneffectief mogelijk kunnen halen. Dan blijkt dat bepaalde trajecten wat langer duren. Dan blijkt dat de bijdrage van een andere duurzame energiebron op een bepaald tijdstip misschien iets hoger is in de loop van de tijd. Op basis daarvan hebben wij nu het traject met doelstellingen geformuleerd, zoals het nu is weergegeven in Duurzame energie in opmars.

Ik wil ervoor waarschuwen het buitengewoon complexe proces van het realiseren van de 10%-doelstelling ook op allerlei andere gebieden vast te pinnen. Enige flexibiliteit in de doelstellingen in de tijd – en dan denk ik niet 2020, maar aan de tijd van nu tot 2020 – en in verschillende energiebronnen die wij hebben, moet behouden blijven. Dat moet niet worden vastgespijkerd. Dan wordt het volgens mij heel moeilijk om de doelstelling te realiseren. Ik ontraad dus het aannemen van deze motie.

Voorzitter! De motie op stuk nr. 5 heeft betrekking op de energieprestatienorm. Hierover kan ik mevrouw Witteveen nu eens iets positiefs mededelen. Anders wordt het immers zo'n negatief verhaal. Wij zijn samen met VROM bezig met het ontwikkelen van de EPL. Mijn inzet is om daar alle vormen van duurzame energie in mee te nemen. In die zin doen de ministeries van VROM en van EZ dus eigenlijk al wat mevrouw Witteveen in de motie vraagt.

De heer Blaauw (VVD):

Betekent dit dat de motie overbodig is? Geeft de minister die kwalificatie aan de motie?

Minister Wijers:

Dat zou een logische conclusie kunnen zijn. Je kunt het op twee manieren formuleren. Je kunt zeggen dat de motie een ondersteuning van het beleid is. Je kunt ook zeggen dat zij overbodig is. Omdat ik nu zoveel dingen afwijs, wil ik daar nu niet al te hard in treden. Wij doen het echter al. Dat is eigenlijk de belangrijkste mededeling.

In de motie van mevrouw Witteveen op stuk nr. 6 staat de overweging, dat de doelstelling met het huidige instrumentarium niet zal worden gehaald. Daar ben ik het niet mee eens. Bovendien heeft niemand mij tijdens de behandeling van het actieprogramma Duurzame energie in opmars kunnen aantonen dat wij de doelstelling niet zouden kunnen halen. Ik heb een heel serieuze poging gedaan om in een zeer ver uitgewerkt actieprogramma duidelijk te maken wat wij gaan doen. Uiteraard zal dat een proces zijn dat vanaf nu tot 2020 op een aantal punten nog wel eens zal moeten worden bijgepunt. Er zal wel eens beleid moeten worden aangepast of geïntensiveerd. Misschien zal het op een aantal gebieden veel sneller lopen dan wij denken. Ik heb het zowel internationaal als nationaal laten toetsen. Ik vraag aan iedere deskundige die ik op dit gebied tegenkom, of het mogelijk is en of het op deze manier goed aangepakt wordt. Daar wordt steeds bevestigend op gereageerd. Dat is een van mijn overwegingen om het niet met de motie eens te zijn.

Voorts wil ik iets zeggen over de dekking. Het FES is de laatste maanden aan een ongekende populariteitsstijging onderhevig. Er zijn tijdens de behandeling van de begroting van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen door de fractie van de Partij van de Arbeid moties ingediend die betrekking hebben op het FES. Zo heeft mevrouw Van Nieuwenhoven een motie ingediend over het openstellen van het FES voor infrastructurele projecten in het kader van cultuurbehoud, te beginnen met de restauratie van het station van Groningen. Bij de behandeling van de begroting van Verkeer en Waterstaat hebben de heer Reitsma en mevrouw Van 't Riet moties ingediend. De heer Van Dijke heeft vorig jaar een motie ingediend in het kader van de begroting van Economische Zaken. En er is dit jaar door mevrouw Van Zuijlen een motie ingediend over de aanwending van FES-middelen.

Voorzitter! Dit soort discussies moet plaatsvinden als de FES-begroting wordt behandeld, en niet op andere tijdstippen. Bovendien moeten FES-gelden op een gegeven moment ook eerst ontstaan. Vervolgens moet er een afweging plaatsvinden tussen allerlei bestedingsmogelijkheden. Het gaat daarbij altijd om investeringsprojecten van nationale betekenis die de economische structuur moeten versterken. In deze motie is volstrekt onduidelijk waar die middelen nu voor zouden moeten worden ingezet. In de motie staat voorts "anderszins een aanvullend instrumentarium in te zetten". Ik ga er dan van uit dat het om geld gaat. En dat had moeten worden behandeld bij de algemene financiële beschouwingen of bij de behandeling van de begroting van Economische Zaken. Die momenten zijn echter niet gebruikt. Ik moet ook de aanneming van deze motie dus tot mijn spijt ontraden.

Mevrouw Witteveen-Hevinga (PvdA):

Daar zit wel een klein verschilletje tussen. Ook de minister zegt dat het tijdstip onjuist is. Misschien moeten wij daar bij de behandeling van de Najaarsnota op terugkomen. Wat het FES betreft: er is inderdaad een signaal dat hier en daar de behoefte bestaat om misschien wel dezelfde criteria te hanteren, maar om duurzame energie bijvoorbeeld wel te zien als onderdeel van economische structuurversterking. Zo kan ik heel goed verdedigen dat in ieder geval ook een beroep wordt gedaan op de FES-middelen. Het eerste argument van de minister was dat ik hem er niet van overtuigd heb dat de doelstellingen niet gehaald worden; als ik hem wel overtuigd had, had ik hier nu niet zo gestaan. Wij hebben daar echt heel veel zorgen over. Gelet op datgene wat wij de laatste jaren, ook met extra inzet, hebben gezien, zijn wij, ook voor de korte termijn tot 2000 of 2007, niet zo verschrikkelijk optimistisch op het punt van windenergie en zon-PV.

De voorzitter:

Wilt u een korte vraag aan de minister stellen?

Mevrouw Witteveen-Hevinga (PvdA):

Ja. Dit was dus een reden waarom ik denk dat het goed is om een extra financiële impuls te geven, juist om de prijs-prestatieverhouding van de nieuwe vormen van duurzame energie meer mogelijkheden te bieden. Ook over het punt van de economische groei was er een verschil van mening. Als wij kijken naar de structuur van de economische groei, gaat het juist...

De voorzitter:

U moet echt korter formuleren, want dit is gewoon een tweede termijn, maar die hebt u niet.

Mevrouw Witteveen-Hevinga (PvdA):

Ik kom toe aan mijn laatste zin. De economische groei wordt juist daar tot uitdrukking gebracht waar sprake is van energie-intensieve bedrijvigheden. Ook dat is een punt van zorg en ook daarom willen wij meer werk maken van duurzame energie.

Minister Wijers:

Nu wordt er een overweging toegevoegd die niet in de motie staat. Mijn oordeel over de motie blijft gehandhaafd. Een meer voor de hand liggende benadering is de benadering waar mevrouw Jorritsma voor gekozen heeft, namelijk om buiten het kader van het FES, maar in het kader van de twee keer 750 mln. te bekijken of er daar op bepaalde terreinen additionele mogelijkheden zijn om aan de zon-PV invulling te geven. Mevrouw Jorritsma heeft daar bij de begrotingsbehandeling en volgens mij ook in het debat over Duurzame energie in opmars over gesproken; vele Kamerleden hebben dat trouwens gedaan. In de geest van die discussie met de Kamer zijn wij hiernaar aan het kijken. Ik verwacht voor kerst een brief naar de Kamer te kunnen sturen, waarin wij invulling geven aan de volgende tranche voor die 750 mln.; daar moet een bepaalde regeling voor worden gemaakt, die ook naar Brussel moet: omdat wij het buiten het FES moeten zoeken, moet hier, gegeven de manier waarop wij dit hebben ingevuld, immers Brusselse goedkeuring voor komen. Omdat wij wel kosteneffectieve aanpakken willen hebben, dienen wij in de vorm van een aantal guldens per ton kostenplafonds in. Opties die bekeken worden, moeten daar sowieso binnen vallen. Aangezien zon-PV op het punt van kosten per ton nog niet goed scoort en heel hoog in de kostencurve staat, maken wij daar dus een hoger plafond voor, naar schatting ongeveer ƒ 150 per ton CO2. Wij zullen bekijken of er projecten zijn die, wat dat betreft, daarbinnen vallen om nog een extra zetje aan zon-PV te geven.

Verder wijs ik erop dat Nederland in het hele OECD-gebied zeer toonaangevend is op het gebied van onderzoek, ontwikkeling en demonstratie. Wij besteden daar 34 mln. per jaar aan. Dat is heel veel geld.

De heer Lansink (CDA):

Ik zal dat niet bestrijden, integendeel. Misschien is het een foutje van mij, maar ik wijs erop dat ik bij de behandeling van de begroting van VROM een motie over zonne-energie heb ingediend. Misschien kan daar meteen naar gekeken worden, want ook die motie ging over die 750 mln.

Minister Wijers:

Ik herinner mij dat mevrouw Jorritsma tijdens de behandeling van de begroting een motie heeft ingediend.

De heer Lansink (CDA):

Ja, die ging over openbare gebouwen. Ik heb het gehad over grote wooncomplexen en andere zaken, maar de strekking is dezelfde.

Minister Wijers:

Men merkt dat ik wel degelijk luister naar de signalen die de Kamer geeft: ik probeer, al luisterend, ertoe te komen om u op deze manier in dit vraagstuk tegemoet te komen. Daarover moet nog definitieve besluitvorming in het kabinet plaatsvinden.

Mevrouw Jorritsma-van Oosten (D66):

Ik spreek mijn genoegen uit met de toezegging die de minister heeft gedaan. Ik wacht met zeer veel belangstelling af hoe die toezegging uitgewerkt gaat worden.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor, aanstaande dinsdag over de ingediende moties te stemmen.

Daartoe wordt besloten.

De vergadering wordt van 18.00 uur tot 19.30 uur geschorst.

Naar boven