Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Wijziging van de wet toezicht effectenverkeer 1995 teneinde de effectiviteit van deze wet op het gebied van het bestrijden van gebruik van voorwetenschap te verbeteren (25095).

De algemene beraadslaging wordt geopend.

Mevrouw Witteveen-Hevinga (PvdA):

Voorzitter! Gelukkig behandelen wij vandaag het wetsvoorstel inzake het gebruik van voorwetenschap, waarmee het handelen in effecten met voorwetenschap eerder strafbaar kan worden gesteld. Het is weer een stap in de richting van een betere bewaking van de integriteit van de financiële markten. Het lijkt erop alsof het onderwerp door de recente fraudeaffaires eerst nu in de belangstelling is gekomen, maar vanuit de Kamer en volgens mij ook vanuit het kabinet gezien, is het tegendeel waar. Het is een van de stappen die sinds het verschijnen van het rapport van de Centrale recherche- en informatiedienst in 1994 gezet wordt. Eerdere stappen waren de versterkingen bij de opsporingsdiensten, waardoor de recente zaken opgespoord konden worden. Wat de PvdA-fractie betreft zullen er zeker nog diverse nieuwe stappen volgen. Die nieuwe stappen hadden wij ook willen zetten zonder de kennis van de recente affaires, zoals het verder terugdringen van de wettelijke taken van de beurs. De PvdA-fractie zal daarvoor bij de behandeling van het wetsvoorstel inzake de herijking van de Stichting toezicht effectenverkeer 1995 nadere voorstellen doen. De recente gebeurtenissen geven daarbovenop echter zeker aanleiding tot het treffen van nieuwe maatregelen. Daar ga ik nu niet nader op in; wij komen daar immers volop over te spreken, zodra de Kamer de door het kabinet toegezegde stukken heeft ontvangen, waaronder de voortgang van de integriteitsnotitie. Om twee voorbeelden te noemen: ik ga ervan uit dat de minister daarin ook de thema's behandelt met betrekking tot de coderekeningen en het goed regelen van de frontrunningkwestie.

Sinds de inwerkingtreding van de Wet misbruik voorwetenschap in 1989 zijn er slechts drie gevallen geweest waarin het openbaar ministerie met succes geopereerd heeft: de zaak-Weweler, vlak daarna de schikking in de zaak-De Bièvre en recent de schikking in de zaak-Bangert-Pontier. Dat lijkt enerzijds gunstig, maar anderzijds heeft dat ook iets heel onbevredigends. Ik heb in maart van dit jaar schriftelijke vragen gesteld naar aanleiding van de schikking van de affaire-De Bièvre. Uit de antwoorden bleek dat bij een schikking nooit duidelijk zal worden of er sprake is geweest van strafbare feiten. Hoe heeft dat gegeven nu zijn weerslag op de inmiddels alom geprezen toets op de integriteit en betrouwbaarheid van bestuurders en leidinggevende personen van financiële instellingen? Zou de minister daarop willen ingaan?

Gelukkig was onder andere de afloop van de HCS-affaire voor het kabinet mede aanleiding om de Wet misbruik voorwetenschap te verscherpen. Alleen de veranderde titel spreekt al boekdelen: het gaat niet meer om misbruik van voorwetenschap, maar om gebruik van voorwetenschap. Het belangrijkste doel van het wetsvoorstel is dat het straks voor het openbaar ministerie gemakkelijker zal zijn om de bewijslast te leveren bij de vervolging van een verdachte inzake handel met voorwetenschap. Het doet er niet meer toe of men wel of geen voordeel heeft van de verboden transacties. Met andere woorden: het zogenaamde voordeelcriterium is geschrapt.

De fractie van de PvdA complimenteert de minister met dit wetsvoorstel. Wij hebben er waardering voor dat de minister zijn rug recht heeft gehouden, soms tegen de verdrukking in. Dan denk ik met name aan de opmerking van sommigen dat er sprake is van kaalslag. Dat hield in dat men vreesde dat de gezonde effectenhandel zou lijden onder deze wetgeving. Ik denk dat de effectenhandel er met deze wetgeving alleen maar gezonder op wordt. Met dit wetsvoorstel is het goede evenwicht gevonden tussen waarborgen voor de burgers enerzijds en het belang van de rechtsorde anderzijds. Uiteraard moeten wij buitengewoon zorgvuldig omgaan met de rechtsbescherming van mensen.

Mede tegen deze achtergrond en tegen de achtergrond van vragen rond de effectiviteit van deze nieuwe wetgeving hebben wij gevraagd om een evaluatie, drie jaar nadat de wet in werking is getreden. Wij zijn de minister erkentelijk voor de toezegging dat dit zal gebeuren. Misschien kan de minister al iets zeggen over de opzet van deze evaluatie.

Er is een uitgebreide schriftelijke voorbereiding geweest. De minister is aan veel van de wensen van de PvdA-fractie tegemoetgekomen, onder andere via de twee nota's van wijziging. Met name denk ik aan een betere formulering van wel en niet toegestane transacties en aan de verbetering van het openbaar maken van de meldingen van de transacties, evenals aan de toezegging dat de AMvB inzake de meldingsplicht via een voorhangprocedure aan de Kamer wordt voorgelegd, terwijl eveneens eventueel overleg wordt gepleegd met de vakcentrales.

Er is de fractie van de Partij van de Arbeid bijzonder veel aan gelegen dat de uitvoering van de kern van het wetsvoorstel, namelijk het melden van transacties, zo goed mogelijk gegarandeerd is. De handhaafbaarheid van de wet verdient een stevige basis. Dit is geen overbodige luxe in een moeilijk grijpbare materie die toch al, althans voorlopig nog zeker, omringd is door een sfeer van ons kent ons. Dit zijn in ieder geval de feiten waar wij met de neus bovenop zijn gedrukt in de recente fraudezaken.

Zoals wij in de schriftelijke voorbereiding naar voren hebben gebracht, meent de fractie van de Partij van de Arbeid dat het zeer passend en effectief zou zijn als de onderneming zelf een bijdrage zou leveren aan de handhaafbaarheid van dit wetsvoorstel als het gaat om het bezit van en het handelen in effecten van het eigen bedrijf, zowel in relatie tot zijn bestuurders en werknemers als in relatie tot de Stichting toezicht effectenverkeer. Hoe wordt bijvoorbeeld gecontroleerd of een lid van de raad van commissarissen of een werknemer heeft nagelaten een transactie te melden? Zal die controle beter tot haar recht komen als er een intern reglement is waaraan men moet voldoen, een reglement zoals overigens een aantal financiële instellingen al kennen?

Het geven van een positie aan de onderneming in de uitvoering van het wetsvoorstel sluit ook heel goed aan bij de toenemende populariteit van de financiële participatie van werknemers. De eigen rol van de onderneming in het proces van meldingen zal zeker ook bijdragen aan het ethisch besef binnen ondernemingen met betrekking tot het punt dat handelen met voorwetenschap strafbaar is.

Deze argumenten monden uit in de indiening van een tweetal amendementen, namelijk een amendement op stuk nr. 10 dat de fracties van VVD en PvdA samen indienen, en een amendement op stuk nr. 11. Het amendement op stuk nr. 10 strekt ertoe dat ondernemingen een wettelijke verplichting krijgen tot het invoeren van een eigen reglement, inhoudende hoe om te gaan met het voorkomen van het gebruik van voorwetenschap. Bedrijven worden zo verplicht hun werknemers te wijzen op de werking van deze wetswijziging, vooral gelet ook op de ruimere delictsomschrijving die in dit wetsvoorstel is gecreëerd.

Het reglement zou aan een aantal minimumvoorwaarden moeten voldoen en zou bij ministerieel voorschrift geregeld kunnen worden. Dit bevordert de uniformiteit van een dergelijke regeling en komt tegemoet aan de eisen van transparantie. Dit is belangrijk voor alle werknemers die hoe dan ook in het bezit zijn van effecten van de eigen onderneming. De minimumeisen zouden in ieder geval betrekking moeten hebben op de periode waarin niet gehandeld mag worden, op de registratie van het bezit effecten en het handelen in effecten en op het aanstellen van een compliance officer. Aangezien wij niet voorstellen om een zeer gedetailleerd pakket aan minimumeisen vast te leggen, kan iedere bedrijfstak hiermee uit de voeten en vervalt daarmee het bezwaar van de minister als zouden er per bedrijfstak aparte regelingen moeten komen.

Verder meent de minister dat bedrijven zelf vorm moeten geven aan hun integriteitsbevordering. Dit vinden wij niet overtuigend. Wij vinden dat alle zeilen bijgezet moeten worden om een goede uitvoering van de wet te garanderen.

Het amendement op stuk nr. 11 heeft tot doel dat de onderneming medeverantwoordelijkheid gaat dragen voor de waarborging van de meldingsplicht van de door de wet aangewezen groep meldingsplichtigen. Het gaat niet alleen om het melden van transacties maar ook om het melden van het bezit van effecten in het eigen bedrijf. Wij vinden het noodzakelijk dat de onderneming een register aanlegt, waarin het effectenbezit en het handelen worden vastgelegd. De onderneming wordt verplicht de meldingen onverwijld te melden bij de Stichting toezicht effectenverkeer. Bij de Stichting toezicht effectenverkeer liggen de niet geanonimiseerde gegevens ter inzage voor eenieder. Vervolgens krijgt het traject gestalte zoals door de minister voorgesteld. Met deze amendementen komt natuurlijk ook een sterke nadruk te liggen op het preventieve aspect, onder het motto: voorkomen is beter dan genezen.

Voorzitter! Een actieve rol van de onderneming dient niet alleen een betere handhaafbaarheid van de wet, maar past ook goed bij onze opvattingen over goed werkgeverschap. De onderneming wordt gedwongen om een inspanning te doen om haar werknemers buiten de gevarenzone te houden. Door een gedeelte van het toezicht, hoe administratief en minimaal ook, dichter bij de onderneming te brengen, hoopt de PvdA een mentaliteitsverandering te forceren in corporate Nederland. Financiële fraude behoort tot het strafrecht.

De PvdA wil graag een reactie van de minister naar aanleiding van de vraag of de zorg van VNO-NCW terecht is, dat een groot aantal bedrijven in problemen komt bij de inwerkingtreding van deze wet als de minister niet direct bij de invoering daarvan regelt welke transacties gewoon doorgang kunnen vinden. Veel bedrijven zouden ineens niet meer het recht hebben aandelen in te kopen ten behoeve van optieregelingen voor het personeel omdat binnen een onderneming bijna steeds sprake zal zijn van voorwetenschap. Wanneer kan de toegezegde notitie over optieregelingen worden verwacht?

Graag verkrijg ik een toelichting van de minister op zijn visie op de groepen die wel of niet onder de werking van de wet moeten vallen. Ik spreek hierbij met name over groep C die in de ministeriële regeling wordt aangewezen. Het lijkt vooral te gaan om advocaten en accountants en op zichzelf is dat terecht. Echter, in het licht van de recente beursfraude dringt de PvdA erop aan ook commissionairs en andere effectenbemiddelaars op te nemen. Immers, zij begeleiden emissies of adviseren daarover.

De heer Ybema (D66):

Mevrouw de voorzitter! De financiële wereld is in rep en roer door de ontwikkelingen op en rond de AEX. Opnieuw blijkt dat vertrouwen in de financiële wereld een sleutelbegrip is. Dit vertrouwen lijkt door de handelwijze van een aantal betrokkenen geschonden te zijn. De conclusie bij een dergelijke ontwikkeling is dat onmiddellijk de integriteit ter discussie staat. Effectieve beleidsmaatregelen zijn op dit punt dan ook nodig om ervoor te zorgen dat die integriteit weer boven elke twijfel wordt verheven. Het onderwerp dat vandaag aan de orde is, misbruik van voorwetenschap, is een onderdeel van dit vraagstuk. Tussen wat er met de AEX aan de hand is, ligt er een directe link met vermoedens op het terrein van de zogenaamde "frontrunning" bij de commissionairs. Ook daar speelt de kwestie van voorwetenschap een rol.

In 1989 is in Nederland voor de eerste keer een wettelijk verbod op misbruik van voorwetenschap van kracht geworden. Op grond van die regeling is een aantal justitiële acties ondernomen om ervoor te zorgen dat deze praktijk zich gedraagt overeenkomstig de wet. Een aantal rechtszaken is daarvan het gevolg geweest: HCS, Borsumij Wehry, Weveler, BolsWessanen enz. Vooral de uitspraak van de Hoge Raad in de HCS-zaak is belangrijk geweest voor de totstandkoming van deze wetgeving. Een van de gevolgen van de zaak waarbij de heer Van den Nieuwenhuizen betrokken was, was de voor sommigen verrassende, in elk geval opvallende ontwikkeling die heeft geleid tot een schadeclaim aan het adres van de Staat. Het is bizar dat deze claim uiteindelijk zelfs beursgenoteerd werd: de Begemannclaim. Ik vind dat dit neerkomt op de wereld op z'n kop, maar kennelijk is het allemaal mogelijk. Ik begrijp best dat de minister niet concreet op deze kwestie kan ingaan, maar toch vraag ik mij af of hij iets kan zeggen over het risico van de Staat in deze zaak. Wat is in procedurele zin thans de stand van zaken?

De conclusie op grond van de huidige wetgeving en een aantal zaken die op grond daarvan zijn gevoerd, is terecht dat de huidige wetgeving onvoldoende effectief is om het gebruik van voorwetenschap tegen te gaan. Er is dus alle reden om tot wetswijziging te komen.

De hoofdlijnen van het wetsvoorstel dat vandaag aan de orde is, zou je kort kunnen samenvatten met de woorden dat het in de kern gaat om het materieel omkeren van de bewijslast. Daar bleek namelijk de zwakte te zitten bij de zaken die zijn gevoerd. Dus op grond van de omkering van de bewijslast is niet alleen strafbaar de handel met voorwetenschap die in concrete gevallen tot oneerlijke voordeelverwerving kan leiden, wat de strekking van het huidige wetsvoorstel was, maar alle handel met voorwetenschap, waaraan immers in het algemeen dat risico verbonden is. Het wetsvoorstel heeft concreet invulling gekregen door een zevental wijzigingen ten opzichte van de huidige wet. Die wijzigingen worden op hoofdpunten door mijn fractie gesteund.

Een ander punt dat voor de fractie van D66 in deze discussie belangrijk is, wil ik kortheidshalve omschrijven als het wapen van de openbaarheid. Als het gaat om zaken die zich meestal wat in het geniep voltrekken, is het wapen van de openbaarheid vaak een heel effectief wapen. Het werkt preventief en het stimuleert de integriteit. Het kan ook bijdragen aan de helderheid en transparantie in de markt en vergroot zeker de controlemogelijkheden. De fractie van D66 heeft vooral op dat punt een aantal suggesties aangedragen in de schriftelijke behandeling van het wetsvoorstel. Een aantal van die suggesties zijn door de minister overgenomen in een nota van wijziging. Dank voor die constructieve opstelling. Zo kennen wij de minister ook. Het openbaar maken van meldingen van transacties heeft vooral als argument dat daarvan een preventieve werking uitgaat. Dat sluit in de ogen van mijn fractie en, naar ik heb begrepen, ook in de ogen van andere fracties aan bij een vrij effectieve praktijk die zich heeft voltrokken in met name de Angelsaksische landen.

De vraag is of wat nu voorligt, voldoende is. Er is een aantal amenderingsvoorstellen ingediend door collega's om te proberen dit element verder te versterken. Mevrouw Witteveen heeft een amendement ingediend, waarin zij de onderneming medeverantwoordelijk stelt voor het waarborgen van de meldingsplicht. Op zichzelf is dat een belangrijke aanvulling op de kwaliteit van de wetgeving. De meldingsplichtigen blijven wel zelf verantwoordelijk, maar in het verlengde daarvan ligt er een soort van verantwoordelijkheid bij de onderneming zelf.

Het amendement van mevrouw Voûte heeft betrekking op het op een effectieve manier hanteren van het wapen van de openbaarheid. Wij doen afstand van de anonimiteit die nog in de nota van wijziging zit en wij gaan verder. Wij sluiten ons eigenlijk helemaal aan bij de praktijk in het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten door ook natuurlijke personen te verplichten tot het melden van hun transacties.

Openbaar maken via een openbaar register vind ik een heel praktische oplossing voor een op zichzelf toch lastig probleem. Het voorstel van de minister in de nota van wijziging is om dat te doen via meldingen die ook in ochtendbladen bekend worden gemaakt. In de kern gaat het er natuurlijk om dat de transacties worden gemeld, dat zij ergens ter inzage liggen en dat zij vooral ter inzage liggen voor mensen die daar belangstelling voor hebben, maar ook voor mensen die daar functioneel belangstelling voor hebben. Dat zijn met name de vertegenwoordigers van de media, die een heel effectieve rol spelen bij de openbaarheid. Mijn indruk is dat dit op zich niet op echte, voldoende bezwaren kan stuiten, want als je niets te verbergen hebt, heb je ook niets te vrezen. Zo simpel zit het eigenlijk. Het vergroot in ieder geval belangrijk, zo denk ik, de effectiviteit van het instrument van de openbaarheid.

Het tweede amendement van mevrouw Witteveen – dat, in tegenstelling tot het eerste, niet is medeondertekend door mevrouw Voûte – strekt tot het wettelijk verplichten van het opstellen van een intern reglement: een wettelijke verplichting in de richting van de ondernemingen om een dergelijk reglement op te stellen. Ik kan mij voorstellen dat op die manier wordt geprobeerd om het instrument verder aan te scherpen. Waar het mij in deze discussie vooral om gaat, is dat we op dat punt de maatvoering in de gaten moeten houden en dat we ook niet méér wettelijk moeten opleggen dan strikt noodzakelijk is. Er ligt natuurlijk een eigen verantwoordelijkheid bij de ondernemingen zelf als het gaat om het gedrag van hun bestuurders, commissarissen en werknemers, maar het is voor mij nog de vraag of we zover moeten gaan dat we dit zelfs bij wet aan ondernemingen opleggen.

Voorzitter! Er is ook commentaar gekomen van VNO-NCW; mevrouw Witteveen sprak daar al even over. VNO-NCW noemt vooral het argument van de inbreuk op de privacy, als het gaat om het openbaar maken van het optie- en aandelenbezit. VNO-NCW zegt dat de inbreuk op de privacy het optie- en aandelenbezit van bestuurders in de ondernemingen zou ontmoedigen, terwijl aandelen en opties zeer geschikte instrumenten zijn om het financiële belang van het bestuur in overeenstemming te brengen met het langetermijnbelang van de ondernemingen en de belangen van de aandeelhouders en werknemers.

Op zich onderschrijft mijn fractie het belang van aandelen en opties om de betrokkenheid op ook de wat langere termijn van niet alleen bestuursleden en commissarissen maar vooral ook – als het aan ons zou liggen – werknemers te vergroten. Maar ik heb af en toe wel twijfels over de effectiviteit van deze gedachte en over de houdbaarheid ervan. Zo kreeg ik een artikel onder ogen, waarin werd geciteerd uit een rapport van Dutch corporate governance services, DCGS – dat blijkt dan een onderneming van de zakenbank MeesPierson te zijn – betreffende een onderzoek naar het gedrag van managers van de 50 grootste beursgenoteerde bedrijven. Inmiddels kennen 44 van de 50 zoiets als opties voor het eigen personeel, met name ook voor bestuursleden en commissarissen. Uit het rapport van deze DCGS blijkt dat de helft van de managers van die 50 grootste beursbedrijven binnen drie jaar de aan hen verstrekte opties te gelde maakt. Dan kun je bijna niet om de gedachte heen dat deze praktijk zich in ieder geval niet houdt aan wat steeds met een dergelijke optieregeling wordt beoogd. Dat ontkracht volgens mij ook het argument van VNO-NCW, waarin men dat element nu juist hanteert om zich te verzetten tegen de openbaarheid van de meldingsplicht.

Voorzitter! Met mijn laatste onderdeel wil ik nog even terug naar de actuele ontwikkeling. Ik heb zopas al even het punt van frontrunning bij commissionairs aangestipt, een punt dat actueel is geworden bij de hele gang van zaken rond de beurs in Amsterdam. Frontrunning is niet toegestaan, want het is een vorm van oneigenlijk gebruik of misbruik van voorwetenschap. Mijn eerste vraag aan de minister is of deze vorm van voorwetenschap volgens hem op grond van het nu voorliggende wetsvoorstel effectief kan worden bestreden. In de tweede plaats wil ik opmerken dat het mij een lastige materie lijkt, omdat een deel van de praktische handelingen van commissionairs ogenschijnlijk in de sfeer ligt van voorwetenschap maar dat niet is. Hun werk brengt immers met zich mee dat zij soms positie moeten innemen, waarbij zij anticiperen, vooruitlopen, op bepaalde ontwikkelingen en ook deels bepaalde ontwikkelingen willen beïnvloeden en uitlokken. Het lijkt mij praktisch heel lastig om dit risico van voorwetenschap effectief te ondervangen.

Voorzitter! De situatie die nu rond de beurs is ontstaan, is er een die ons allen met zorg vervult. Op dit moment spreken wij uiteraard alleen nog maar aan de hand van vermoedelijke feiten. Maar er is wel heel veel onderzoek in gang gezet. Ik wil ervoor pleiten dat wij deze op zichzelf zorgelijke ontwikkeling proberen zo positief mogelijk aan te wenden. Je kunt namelijk ook zeggen dat er door de gang van zaken rond de beurs een momentum is ontstaan dat zich bij uitstek leent voor verdere aanpassingen en aanscherpingen en in ieder geval voor een actualisering van het functioneren van de beurs maar ook van het toezicht. Het momentum om dat opnieuw tegen het licht te houden, is eigenlijk nog nooit zo gunstig geweest. Dat is een gelukje bij een ongeluk. Wij moeten dat momentum niet laten verlopen maar het goed gebruiken.

De minister heeft al laten weten dat hij op die weg door wil gaan. Hij heeft al aangekondigd dat hij met name de toezichthouders inzage wil geven in politieregisters en hij wil ook de mogelijkheden voor een toepassing van dwangsommen en bestuurlijke boetes introduceren. Hij gaat het fenomeen van de coderekeningen zo effectief mogelijk aanpakken en hij stelt voor te komen tot een systeem van integriteitsbewaking. Dat zijn goede lijnen. Dit punt gaat mij temeer aan het hart omdat in 1995 vanuit de Kamer een initiatief is genomen in verband met de situatie op de beurs en het toezicht op de effectenhandel. In ieder geval had de vaste commissie voor Financiën – en alle leden die hier aanwezig zijn, waren er heel nauw bij betrokken – toen al het vermoeden dat de zaken niet zo marcheerden als zij zouden moeten marcheren. Begin 1996 hebben wij een aantal beleidsaanbevelingen op dat punt gedaan. De minister heeft daar zeer positief en constructief op gereageerd en snel actie ondernomen. Je zou kunnen zeggen dat toen de eerste inval op de beurs plaatsvond, wij als medewetgevers midden in het proces zaten van het verdere herstel en het aanscherpen van het functioneren van de beurs en het op orde brengen van de kwaliteit, capaciteit en bevoegdheden van de toezichthouder op de beurs.

Wat moet er op vrij korte termijn in de ogen van de fractie van D66 gebeuren? Ik denk dat het absoluut noodzakelijk is dat wij dit momentum gebruiken om tot verder aanpassingen te komen. Er zal op dat punt een versnelling moeten worden aangebracht in de maatregelen die al in de pijplijn zitten of die nog in de pijplijn zaten. Vervolgens zal expliciet opnieuw gekeken moeten worden naar de taken, de bevoegdheden en ook de verantwoordelijkheid van de AEX. Speciale aandacht zal moeten hebben het overblijfsel van het fenomeen zelfregulering. Die zelfregulering betreft dit moment toch vooral de producten op de beurs en de handel daarin. Dit fenomeen is al behoorlijk teruggebracht, maar ik vind dat wij nu moeten bezien of datgene wat is overgebleven wel een goede constructie heeft.

Verder moeten volgens mijn fractie met de kennis van nu de taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden van de toezichthouder, de Stichting toezicht effectenverkeer, bezien worden. Niet alleen zal aandacht besteed moeten worden aan de toedeling van bevoegdheden en de uitbouw daarvan, maar ook en vooral aan de capaciteit en de deskundigheid die daarbij annex is. Zonder deskundigheid doe je namelijk, zeker in deze wereld, niets.

De voorzitter:

Mag ik de heer Ybema erop wijzen dat hij voor tien minuten heeft ingeschreven en op het ogenblik bijna twintig minuten heeft verbruikt?

De heer Ybema (D66):

Ik ben bijna klaar. Eigenlijk hoef ik nog maar twee zinnen uit te spreken.

Het gaat natuurlijk vooral om de vraag hoe wij de STE zo snel en zo effectief mogelijk kunnen uitbouwen tot een autoriteit. Autoriteit is iets wat je over een langere termijn opbouwt, maar waarvoor je wel de goede bevoegdheden en capaciteiten nodig hebt.

Voorzitter! Volgens de fractie van D66 zal vervolgens ook de relatie tussen de toezichthouders van het effectenverkeer in aanmerking moeten worden genomen. Ik doel nu op de relatie tussen de STE, De Nederlandsche Bank en de Verzekeringskamer.

Ik vraag de minister te zeggen wat hij van deze voorstellen vindt en of hij mogelijkheden ziet om op korte termijn tot een sluitende en effectieve aanpak te komen. Wij moeten namelijk snel handelen.

Mevrouw Witteveen-Hevinga (PvdA):

Voorzitter! Zou het volgens de heer Ybema te overwegen zijn om de STE onder te brengen bij De Nederlandsche Bank? In dat geval zou zij wel een eigen deskundigheid moeten hebben, maar tegelijk beter kunnen profiteren van de cultuur die bij De Nederlandsche Bank is gegroeid.

De heer Ybema (D66):

Die constructie staat mij niet onmiddellijk voor ogen. Naar mijn mening moeten wij met de Nederlandse verhoudingen voorzichtig zijn met het volledig samenvoegen van toezichthouders. Je moet ook letten op de verhoudingen op de markt en op de verhoudingen tussen markten. Uiteraard sta ik altijd open voor goede tegenargumenten, maar mijn opvatting is thans van dien aard dat mijn voorkeur vooral uitgaat naar het versneld uitbouwen en versterken van de positie van een zelfstandige STE, een zelfstandige Stichting toezicht effectenverkeer.

Mevrouw Witteveen-Hevinga (PvdA):

U zegt dat zo'n constructie niet onmiddellijk uw voorkeur heeft, maar wat verandert er met datgene wat u voor ogen heeft ten opzichte van wat er nu is? U zegt dat de stichting verder uitgebouwd moet worden, maar u spreekt niet over verdere samenwerking dan wel integratie. Daarover zou de Partij van de Arbeid wel een discussie willen voeren.

De heer Ybema (D66):

Er is natuurlijk altijd sprake van samenwerking van de toezichthouders. Er zijn op de markt namelijk allerlei raakvlakken tussen de verschillende partijen. Met name zijn er raakvlakken als het gaat om de producten op de verschillende markten. Dus goede samenwerking en afstemming zijn altijd nodig. Op dit moment zouden wij echter vooral moeten proberen om in een periode van een jaar of twee, drie het toezicht op de effectenhandel uit te bouwen tot een gerespecteerde autoriteit. In mijn ogen zou dat toch betekenen dat wij fors meer moeten doen in de sfeer van de capaciteit. Verder moeten wij waarschijnlijk de bevoegdheden aanscherpen. Daartoe heeft de minister al een suggestie gedaan. Ook moeten wij waarschijnlijk nog nagaan of een aantal zaken die onder de zelfregulering van de beurs zelf vallen, ook over moet gaan naar de toezichthouder. Ik acht het mogelijk dat wij over twee, drie jaar zeggen: de STE is de gevreesde pitbull en niet meer het schoothondje dat zij in het verleden was.

Mevrouw Witteveen-Hevinga (PvdA):

Dat ben ik op zichzelf helemaal met u eens, maar doordenken over mogelijke integraties op niet vrijblijvende basis van De Nederlandsche Bank, de Verzekeringskamer en Stichting toezicht effectenverkeer is voor u een stap te ver?

De heer Ybema (D66):

Op dit moment is dat voor mij een stap te ver. Het lijkt mij niet effectief de oplossing meteen in die richting te zoeken.

De heer Smits (CDA):

Mevrouw de voorzitter! Inhakend op de laatste discussie omtrent de samenwerking tussen de STE, De Nederlandsche Bank en de Verzekeringskamer lijkt het mij verstandiger dat wij eerst het toezicht op het effectenwezen verdiepen en pas daarna bekijken of wij dat kunnen verbreden. Overigens is er een vorm van samenwerking tussen De Nederlandsche Bank en de Verzekeringskamer, het protocol. Wij kunnen te zijner tijd bekijken of dat ook in de richting van het effectenwezen moet worden uitgebreid.

Het is een gelukkig of ongelukkig toeval, net hoe je het definieert, dat wij vandaag discussiëren over deze wet op een moment dat de beursfraude alom de media haalt. Ik wil mij beperken tot de wet en niet ingaan op allerlei zaken die te maken hebben met de beursfraude, omdat deze thema's in de komende weken en maanden op andere wijze in de Kamer bediscussieerd zullen worden.

Ik wil even een zaak rechtzetten. Mevrouw Witteveen merkte op dat de wet die wij thans bespreken, zijn basis vindt in een nota die in 1994 is geproduceerd. Ik meen dat al in 1989 aan deze wet werd gewerkt, die hopelijk vandaag zijn eindpunt in de Tweede Kamer vindt en daarna door kan naar de andere kant.

De wijziging van de Wet toezicht effectenverkeer heeft een grondige schriftelijke voorbereiding gekend. De nota naar aanleiding van het verslag van de minister van Financiën gaf aanleiding voor de leden van de Tweede Kamer om contact op te nemen met bedrijven in de sfeer van het effectenwezen en de banken. Dat heeft geleid – ik heb ze niet geteld, collega Ybema wel – tot zeven nota's van wijziging. Het resultaat dat thans voorligt wordt breed gedragen vanuit het maatschappelijk middenveld en waarschijnlijk ook vanuit de Tweede Kamer. Met organisaties zoals de Nederlandse vereniging van banken is de CDA-fractie de minister erkentelijk dat hij bereid is geweest om positief te reageren op de suggesties tot wijzigingen die van de zijde van de Tweede Kamer, ook door de CDA-fractie, zijn aangereikt en doorgevoerd.

Een enkel punt blijft ter discussie staan. Met de Nederlandse vereniging van banken delen wij de conclusie dat de reguliere effectenhandel in de toekomst gebaat zal zijn bij de thans in het wetsvoorstel opgenomen mogelijkheid om een bepaald soort effectentransactie bij algemene maatregel van bestuur uit te zonderen van de strafbepaling. Een verschil van opvatting blijft evenwel bestaan over het karakter van een personeelsoptie. Het uitoefenen van een coöptie leidt op zichzelf tot niet meer dan het bezit van bepaalde aandelen. Is het juist dat coöptie dan ook vergelijkbaar is met het bezit van de desbetreffende aandelen, in die zin dat door het uitoefenen van de optie niet meer dan een verwisseling plaatsvindt van het ene waardepapier in het andere? Wat is het verschil tussen het uitoefenen en het verwerven van een optie, voor de vraag of er sprake is van handel met voorkennis? In de nota naar aanleiding van het nader verslag wordt gesuggereerd een oplossing te zoeken door het uitbesteden van het beheer van de effectenportefeuille. Met de Nederlandse vereniging van banken stellen wij vast dat dit weinig praktische waarde heeft voor al die gevallen waarin werknemers van beursfondsen geen andere effecten hebben dan personeelsopties en aandelen in het eigen bedrijf. Verdient het toch geen aanbeveling om een uitzondering te creëren van de strafbepaling voor het uitoefenen van personeelsopties met voorkennis, met name wat de personeelsfondsen betreft? Ik kom hierop terug.

Het nader verslag van de Kamer is min of meer het resultaat van een overleg dat plaatsvond met vertegenwoordigers van de Nederlandse vereniging van banken. Van die zijde is er tevredenheid omtrent de wijzigingen die zijn doorgevoerd. Ook van de kant van VNO-NCW is ons nog een aantal punten aangereikt die ik de minister graag wil voorhouden. Ik heb met het oog daarop op voorhand een amendement ingediend op artikel 46, lid 4. Er is ons vanuit het veld gemeld dat de bepaling na de huidige redactie aan haar werkelijke doel voorbijschiet, doordat zij ook transacties uitzondert die verricht worden met het oog op het behalen van voordeel uit wetenschap. Om in die leemte te voorzien heb ik het amendement ingediend. Ik houd de minister een aantal voorbeelden voor en hoor er graag zijn reactie op.

Ik begin met veelvuldig voorkomende routinematige transacties. Een aantal ondernemingen die stockopties uitgeven, kopen al dan niet ten tijde van de uitgifte van deze opties de betrokken aandelen in ter indekking tegen eventuele koersverliezen bij latere uitoefening van de opties. Dit staat volledig los van het al dan niet bestaan van voorwetenschap en beoogt geenszins het behalen van enig voordeel daaruit. De toekenning van deze opties geschiedt veelal op vaste tijdstippen – dat is een belangrijk criterium – zoals na afloop van de jaarvergadering waarop tot vaststelling c.q. goedkeuring van jaarrekening en winstuitkeringsvoorstel wordt besloten of na publicatie van de halfjaarcijfers. Ik teken hier nadrukkelijk bij aan dat het gaat om een regelmatig terugkerend iets. Er zit een bepaalde systematiek in.

Het tweede voorbeeld op dit onderdeel. Het toekennen van voorkeursrechten of preferentiële inschrijvingsrechten heeft veelal betrekking op de uitgifte van aandelen bij transacties in het kader van aandelenruil bij fusies of overnames. Daarbij is er vanzelfsprekend veelal sprake van voorwetenschap bij de vennootschap, waarmee dergelijke transacties volgens de huidige voorstellen onmogelijk worden. Ook in dit geval is er in de regel geen sprake van het oogmerk om voordeel te behalen uit eventueel aanwezige voorwetenschap, terwijl overigens in een dergelijk geval de begunstigde over dezelfde voorwetenschap beschikt. Kenmerk is in dit geval dat het oogmerk van wetenschap er niet mag zijn.

Dan het uitkeren van dividend in de vorm van aandelen. In voorkomende gevallen is dit in de regel onderdeel van een meerjarig dividendbeleid waarop aandeelhouders hun beleggingsbeleid afstemmen. Deze situatie kan zich ook voordoen bij het uitkeren van interim-dividend. Ook hier geldt weer dat dit op basis van een bepaalde systematiek plaatsvindt, in de zin van een bepaalde regelmaat en dat het onderdeel uitmaakt van bestaand beleid van de onderneming.

Dan de aankoop door de vennootschap als beschermingsmaatregel. Over niet al te lange tijd zullen wij terzake een wetsvoorstel behandelen. Opgemerkt kan worden dat het de vennootschap vrij moet staan om van deze beschermingsmaatregelen gebruik te maken, ook indien zij over voorwetenschap beschikt, hetgeen in een zodanig geval meestal aan de orde is. Men kan zich een situatie voorstellen waarbij een NV er kennis van krijgt dat derden de NV willen overvallen en overnemen. In zo'n situatie moet het voor de NV mogelijk zijn om eigen aandelen in te kunnen kopen.

Een laatste voorbeeld. De onderhandse transacties. Hierover kan worden opgemerkt dat het primaire doel van het wetsvoorstel, namelijk het beschermen van de onbekende wederpartij, niet aan de orde is. Het algemene contractrecht (due diligence en de regeling omtrent wilsgebreken) biedt de wederpartij voldoende bescherming. Er is geen aanleiding deze transacties onmogelijk te maken, indien één der beide partijen over voorwetenschap beschikt, mits het principe van level-playing field tussen betrokkenen maar wordt gerespecteerd. Derden hebben van een dergelijke transactie geen voor- of nadeel.

Tot slot vraag ik de minister wanneer dit amendement in stemming is gebracht en het een meerderheid heeft gehaald, om de AMvB voor te hangen bij de Tweede Kamer.

Mevrouw Voûte-Droste (VVD):

Voorzitter! De laatste twee weken werden wij dagelijks opgeschrikt door het fraudeschandaal bij beurshandelaren en anderen. Het gaat om witwaspraktijken, steekpenningen aan functionarissen van pensioenfondsen, deelname aan criminele organisaties, ordinaire belastingontduiking en misbruik van voorwetenschap; zowaar niet weinig. Deze feiten zijn onaanvaardbaar. De daders moeten streng worden bestraft. Ze verrijken zich ten koste van de nietsvermoedende beleggers en/of de Nederlandse fiscus en daarmee ten koste van de Nederlandse belastingbetaler. De aangescherpte Wet toezicht effectenverkeer die wij vandaag behandelen en die met name over voorwetenschap gaat, is dringend noodzakelijk en komt eigenlijk geen dag te vroeg. Handel met voorkennis vormt een bedreiging voor de integriteit en effectiviteit van de Nederlandse financiële markt. Het schrikt kleine en beginnende beleggers af. Grote beleggers zullen zelfs uitwijken naar buitenlandse markten als zij de indruk krijgen dat er misbruik wordt gemaakt van grote transacties en als zij geen vertrouwen in de beurs meer hebben. Toch moeten wij onderscheid maken tussen enerzijds de ordinaire fiscale fraude, de steekpenningen en de witwaspraktijken die hebben plaatsgevonden – dat is zeer ernstig – en anderzijds de echte beursfraude. Dat betreft met name de misbruik van voorwetenschap door commissionairs en anderen, waaronder frontrunning. Daar kom ik later op terug.

Het is belangrijk om even kort aan te geven hoe dit zo is gekomen. Wat is er misgegaan in het systeem? De verantwoordelijkheid voor de wetgeving ligt bij de Kamer. De spelers op de beurs hebben een eigen verantwoordelijkheid. Zelfregulering heeft in de lange geschiedenis van de Amsterdamse beurs steeds een belangrijke rol gespeeld. De leden van de beurs kenden elkaar in vroeger tijd allemaal en oefenden in belangrijke mate sociale controle uit, zoals dat in een klein dorp gebeurt. De snelle ontwikkelingen in de financiële sector hebben de sociale controle moeilijker gemaakt. De schermenhandel en de grensoverschrijdende transacties hebben de effectenhandel tot een grotendeels anonieme markt gemaakt. De internationale ontwikkeling op de effectenmarkt is belangrijk voor de economie, maar daardoor is controle op het systeem zodanig achter komen te lopen dat de integriteit kon worden aangetast door een aantal kwaadwillende lieden.

De beurs is van groot belang voor de Nederlandse economie. De integriteit speelt daarbij een zeer grote rol. Het Nederlandse bedrijfsleven is voor zijn kapitaalsvergaring voor een groot deel afhankelijk van de financiële markten. Een efficiënt, transparant en onkreukbaar beursmechanisme is daarvoor onontbeerlijk. Goede werking en integriteit van die markt zijn echter een privaat belang. Veel macro-economische parameters hangen tenslotte samen met de beursindex. Bovendien is de Nederlandse overheid niet de minste speler op de beurs. Ik herinner aan de uitgifte van staatsobligaties en privatisering van staatsbedrijven.

Het systeem van de effectenbeurs is van groot belang voor de Nederlandse economie en voor het aanzien van de Nederlandse kapitaalmarkt wereldwijd. Dat geldt voor de primaire functie van de beurs – het aantrekken van kapitaal – en voor de secundaire functie, namelijk het verhandelen van bestaande effecten. Beide functies zijn even belangrijk voor een goede kapitaalmarkt.

Op grond van de reorganisatie van de AEX en volgens de nieuwe Mededingingswet kunnen er geen monopolieposities van bijvoorbeeld hoeklieden blijven bestaan. Ik verwijs naar het rapport van Dutch corporate governance services. Wat is de minister van plan in samenwerking met de AEX hieraan te doen? Ook moet gekeken worden naar de inhoud van prospectussen. Geven deze wel voldoende informatie aan de belegger op het moment van plaatsing van de aandelen door een financiële instelling?

Bij herstructurering op 1 januari jl. is het toezicht gesplitst. Dit was trouwens dringend noodzakelijk. De afdeling compliance van de beurs houdt zich bezig met de beurseigen zaken, zoals de dagelijkse risicobewaking van de kredietwaardigheid van aangesloten instellingen. Dat is noodzakelijk en het lijkt mij het beste dat deze afdeling dit toezicht behoudt, want zij zit het dichtst op de beurs. De onafhankelijke Stichting toezicht effectenverkeer heeft geheel andere taken.

Met de wetswijziging die wij vandaag behandelen, wordt beoogd de effectiviteit van de Wet toezicht effectenverkeer en de pakkans te verhogen. Dit sluit aan bij de discussie hierover in de financiële en juridische wereld die allang gaande is. Hierin is de HCS-zaak en het daaruit voortvloeiende arrest van de Hoge Raad een belangrijk onderdeel geweest. Handel met voorkennis is tot nu toe te veel het onderwerp van "rechters recht" geweest. De onduidelijke wetgeving is nadelig voor de rechtszekerheid, zowel die van bedrijven als die van bestuurders en commissarissen. Dit leidt tot mislukte rechtsvervolgingen en daaruit voortvloeiende schadeclaims tegen de overheid. Ik noem slechts het voorbeeld van de claim van 1,2 mld. in de zaak-Begemann. Ook al is deze claim opgeblazen, het kost de overheid toch veel geld, alleen al aan juridische bijstand en interne zaken.

Het blijft voor mij onbegrijpelijk dat Justitie niet heeft ingegrepen toen zij al in 1993 signalen kreeg via de eigen Ficom-groep over misbruik van voorwetenschap, witwaspraktijken etc. De recent gearresteerde Han V. blijkt al in het Ficom-rapport genoemd te zijn. Nu blijkt dat ook het controlebureau en de STE al veel signalen hebben gegeven. De laatste tijd kwamen er minstens tien berichten per jaar over mogelijke misstanden. Een adequate reactie van onder anderen de toenmalige minister van Justitie had ons nu deze pijnlijke affaire kunnen besparen. Wat is de mening van de regering hierover?

Tijdens de discussie hierover beriep het kabinet zich op een gebrek aan capaciteit en financiële deskundigheid van het OM. Ik wil dan ook graag weten of deze situatie naar het oordeel van de huidige minister van Justitie is verbeterd. Zij is vandaag niet aanwezig, maar misschien kan de minister van Financiën de vraag doorgeven of er zelf op antwoorden.

De heer Smits (CDA):

Voorzitter! Heeft mevrouw Voûte ook een oordeel over de rol van de toenmalige minister van Financiën, die als eindverantwoordelijke voor het toezicht op het controlebureau en de STE op dat moment ook een rol speelde?

Mevrouw Voûte-Droste (VVD):

De Ficom-groep was een onderdeel van Justitie, het was de financieel-economische combinatie van de CRI. De signalen werden gegeven aan Justitie. De vraag is of dat ooit is doorgegeven aan de minister van Financiën. De minister van Justitie had op dat moment signalen. De vraag is inderdaad waarom er, als er niet voldoende capaciteit en deskundigheid was, toen niet al grondig is ingegrepen?

De heer Smits (CDA):

Ik neem aan dat u de wetgeving op dit terrein kent. U weet in elk geval dat de minister van Financiën een geheel eigen verantwoordelijkheid heeft. Hij is de toezichthouder op het hele effectenwezen. Dat hij bepaalde taken delegeert aan de STE, toen het controlebureau, is een andere zaak. Hij is echter verantwoordelijk voor het informeren of zich laten informeren over wat er op de beurs gebeurt, niet gebeurt of fout gebeurt.

Mevrouw Voûte-Droste (VVD):

Het is één regering die met elkaar spreekt, ook toen. De signalen waren binnengekomen op het ene departement, namelijk dat van Justitie. Er wordt dus verwacht dat dit uiteindelijk ook wordt doorgegeven aan het andere departement. De verantwoordelijkheid lag wat de signalen betreft primair bij Justitie. Nogmaals, ik betreur het in hoge mate dat daar toen niet meer aandacht aan is besteed.

Voorzitter! Ik wil voor het onderdeel van de capaciteit ook nu weer aandacht vragen. Er zijn signalen dat een van de fraudeofficieren – dat zijn er in totaal 2,3 gaf de minister van Justitie aan – op dit moment voor langere tijd ziek is. Daarmee vervalt dan een belangrijk deel van de totale capaciteit. Kan het onderzoek naar deze beursfraude hierdoor spaaklopen? En welke maatregelen worden er genomen?

Mevrouw Witteveen-Hevinga (PvdA):

Voorzitter! Ik ben er zelf niet over begonnen, omdat wij een reeks schriftelijke vragen aan het kabinet gesteld hebben en er ook nog andere stukken aan de Kamer beloofd zijn. Maar nu mevrouw Voûte er toch over begint, wil ook ik zeggen dat ik de vraag wat er precies in die periode is gebeurd op de beurs, heel belangrijk vind. Deelt mevrouw Voûte de mening van de PvdA dat het rapport van Coopers & Lybrand zo snel mogelijk openbaar gemaakt moet worden? Dat ging over die periode.

Mevrouw Voûte-Droste (VVD):

De minister heeft daarop geantwoord dat de zorgvuldigheid en vertrouwelijkheid ten opzichte van bedrijven van groot belang is. Ik onderschrijf dat. Ik ga voor optimale openbaarheid maar met de inachtneming van grenzen waarbij inderdaad de vertrouwelijkheid van bedrijfsgegevens gewaarborgd moet worden. In dat spanningsveld wordt geopereerd. De minister zal op deze vraag denk ik opnieuw hetzelfde antwoord geven. Ik vind ook dat die zorgvuldigheid betracht moet worden.

Mevrouw Witteveen-Hevinga (PvdA):

Maar u heeft het amendement ondertekend waarin die discussie gevoerd wordt. U zou er dus wel een voorstander van zijn, mits de geheimhouding gewaarborgd is, dat het rapport vertrouwelijk aan de Kamer wordt gezonden? Mag ik uw argumentatie zo begrijpen?

Mevrouw Voûte-Droste (VVD):

Ik ben van mening dat het van groot belang is dat zaken, als zij vertrouwelijk naar de Kamer worden gezonden, daar ook vertrouwelijk blijven.

Voorzitter! Wat is het oordeel van de minister, ook op dit onderwerp, over de deskundigheid van de ECD op fiscaal gebied? Ook dat is een belangrijk onderdeel in de opsporing. Ten slotte is deze zaak nu aan het rollen gebracht door de FIOD. Daar is het wel mogelijk om fiscaal-economische en financiële deskundigheid zodanig te waarborgen dat deze zaken aan de orde kunnen komen. De FIOD bewijst dat het kan: nu nog het openbaar ministerie en de ECD.

Voorzitter! Ik ga terug naar de inhoud van het wetsvoorstel. De nu voorgestelde wetswijziging streeft naar een betere handhaafbaarheid. Mijn fractie ondersteunt deze aanscherpingen. Ze verlichten de bewijslast van het openbaar ministerie zonder onnodig gevaar van justitiële missers, want dat is slecht voor de rechtszekerheid van de bedrijven aan de ene kant en voor de autoriteit en het gezag van de regering en het openbaar ministerie aan de andere kant. De minister van Financiën is met dit wetsvoorstel zeer voortvarend tewerk gegaan. Het is een wetsvoorstel dat vooruitloopt in Europa en daarvoor model kan staan. Ten opzichte van de wetgeving in Angelsaksische landen kan het ermee door, maar mijn fractie wil op een onderdeel van deze wijzigingen verdergaan. Dat betreft de openbaarheid.

Openbaarheid is de basis voor integriteit. Die integriteit is weer de basis voor een groot vertrouwen in de beurs. Dat is mijn motivatie en uitgangspunt geweest om verder te gaan. Wij zijn voorstander van het vermelden van naam en openbaarheid van het STE-register bij handel in aandelen en effecten en opties op aandelen in het eigen bedrijf. De fractie van de VVD is van mening dat de tijd er rijp voor is. Deze suggestie wordt overigens ook gedaan in de gezaghebbende Raad voor de jaarverslaggeving. Ik las hier ook over in het rapport van Dutch corporate governance services en ik verwijs naar een aantal belangrijke conclusies daarin. Het is ook belangrijk dat de externe accountant wordt betrokken bij dit proces.

In de Angelsaksische landen is die openbaarheid normaal. Zij geeft duidelijkheid en zij geeft geen ongewenste bewegingen in de schommeling van de effecten. Ik vind dat argument op zichzelf geen probleem. De Financial Times heeft bijvoorbeeld een wekelijkse rubriek over de openbare gegevens uit het register van de toezichthouder. Dat zou ook in Nederland kunnen gebeuren. Unilever past hetzelfde systeem van openbaarheid allang toe voor het Nederlands management. Wij hebben geen signalen gekregen dat hier problemen uit voortkomen. Ik heb hierover een amendement ingediend, dat medeondertekend is door collega Ybema van D66. Wat de privacy betreft, mijn amendement geldt alleen voor aandelen en opties in het eigen bedrijf. Voor alle andere effectenbezit blijft de privacy gewaarborgd.

Ik ondersteun het amendement op stuk nr. 10 van mevrouw Witteveen van de Partij van de Arbeid, dat gaat over de verantwoordelijkheid van het eigen bedrijf over het interne reglement. Daarentegen steun ik niet haar amendement over de meldingsplicht in het register van het eigen bedrijf, waarbij dat register gemeld moet worden aan de STE, die dat openbaar moet maken in een landelijk blad. Naar mijn mening geeft dit veel te hoge administratieve lasten voor het bedrijfsleven en ook financiële lasten. Het vergroot de administratieve rompslomp. De Partij van de Arbeid heeft vorige week bij de begroting van Economische Zaken een motie gesteund dat de administratieve lasten voor het bedrijfsleven met 25% omlaag moeten. Hiermee zouden de administratieve lasten omhooggaan. Dat vind ik niet consequent.

Mevrouw Witteveen-Hevinga (PvdA):

Voorzitter! Mevrouw Voûte weet waarschijnlijk dat bij die administratieve rompslomp de zelfregulering erin heeft geresulteerd dat beursgenoteerde ondernemingen wel moeten voldoen aan een bepaalde modelcode. Dat gaat veel verder dan wat ik in dit amendement voorstel. Door die zelfregulering is men al belast met die administratieve rompslomp. De motie over verlaging van de administratievelastendruk gaat vooral over het midden- en kleinbedrijf en daar hebben wij het hier niet over, een enkele uitzondering daargelaten. Ik vraag mevrouw Voûte om het voordeel van het invoeren van een intern reglement af te zetten tegenover het grote algemeen belang dat wij kunnen bereiken, dat de uitvoering van de wet beter gewaarborgd is. Zij wees net al op het grote algemene belang bij ons economisch verkeer.

Mevrouw Voûte-Droste (VVD):

Dat is nu precies het verschil tussen de Partij van de Arbeid en de VVD. Mijn doel is openbaarheid. Ik probeer dat te bereiken door zo praktisch en doelmatig mogelijk te handelen. Die praktijk betekent dat handel in aandelen en opties in aandelen door het management rechtstreeks gemeld moet worden aan de STE. Deze heeft een register, dat openbaar is, zodat iedereen erin kan kijken. Dat geeft geen extra administratieve lasten, zoals het voorstel van mevrouw Witteveen. Het geeft ook geen financiële lasten. Vooral als de STE de melding moet publiceren in een landelijk blad, dan is dat zeer kostbaar. Dat drijft de kosten op.

Mevrouw Witteveen-Hevinga (PvdA):

Ik wil graag een antwoord op mijn vraag wat de reactie van mevrouw Voûte is op de afweging tussen enerzijds het grote algemene belang waarover wij vandaag spreken, namelijk dat de integriteit van de markt beter gewaarborgd is naarmate er meer mogelijkheden zijn om deze wet goed uit te voeren en anderzijds haar argument inzake de verlaging van de administratievelastendruk die er toch al is. Op die vraag zou ik graag een concreet antwoord krijgen.

Mevrouw Voûte-Droste (VVD):

Dat antwoord heb ik al gegeven. Het gaat om het algemeen belang en de openbaarheid. Die openbaarheid wordt volledig bereikt door het amendement dat ik namens de fractie van de VVD heb ingediend. De motie van de VVD betreffende de administratieve lasten, medeondertekend door de PvdA, is gericht op een reductie van 25% van administratieve lasten voor het hele bedrijfsleven.

Mevrouw Witteveen-Hevinga (PvdA):

Met dat laatste heb ik geen probleem. Daarover zijn wij het eens. Maar die openbaarheid treedt pas in werking nadat de melding heeft plaatsgehad. Mijn amendement beoogt te garanderen dat een melding überhaupt plaatsvindt. Ik spreek niet over de kwestie van de openbaarheid, maar over het belang dat de melding daadwerkelijk plaatsvindt en dat de onderneming daarin een wezenlijke rol kan vervullen. Die administratieve rompslomp was er toch al. Ik vind dat geen argument van mevrouw Voûte.

Mevrouw Voûte-Droste (VVD):

De melding is bij deze wetgeving verplicht. Er moet dus verplicht gemeld worden. Die verplichte melding wordt in het voorstel van de VVD rechtstreeks aan de STE gedaan. Doelmatiger kan niet. Die melding kan rechtstreeks ingekeken worden door de financiële pers, door de beleggers, kortom door iedereen.

Mevrouw Witteveen begrijpt het kennelijk niet. Die hele eenvoudige handeling bij de STE is onmiddellijk op de dag zelf toegankelijk voor iedereen. In haar constructie is dat veel ingewikkelder en veroorzaakt rompslomp. Daar ben ik op tegen.

Mevrouw Witteveen-Hevinga (PvdA):

Die rompslomp was er al, maar blijkbaar wil mevrouw Voûte daar niet over discussiëren. Mijn voorstel betreft een soort voorfase van de melding: hoe kan ik beter garanderen dat er inderdaad gemeld zal worden? Daar kan een onderneming een belangrijke taak in vervullen. Mevrouw Voûte zegt dat het allemaal zo lang duurt, maar zij is net als ik op de hoogte van het feit dat er elektronische snelwegen zijn waar binnen een seconde de zaak gemeld kan worden. Dat vind ik geen argument.

Mevrouw Voûte-Droste (VVD):

Ik zal het nog een laatste keer proberen uit te leggen. Het is een rechtstreekse handeling. Het management is via deze wetgeving verplicht om te melden. Zij behoren die verantwoordelijkheid na te komen. Juist die onmiddellijke melding bij de STE maakt het duidelijk of zij onmiddellijk gehandeld hebben. Er is verder geen probleem.

Voorzitter! Ik wil nu iets zeggen over de positie van de toezichthouders en van de STE zelf. Het is van groot belang dat herstel van vertrouwen in de beurs plaatsvindt door duidelijke bevoegdheden van die toezichthouder en door een aantal maatregelen in de preventieve sfeer om de rechtszekerheid te versterken. De STE moet een echte waakhond worden. Collega Ybema sprak over een pitbull. De STE moet werken in de stijl van de SEC in Wall Street. Bij het eerste gegrom moet iedereen met de staart tussen de poten in dat hopelijk schoongemaakte hok terug. Die situatie moeten wij krijgen.

De STE moet naar mijn mening een echte autoriteit worden in de stijl van De Nederlandsche Bank en de nieuwe Nederlandse mededingingsautoriteit. Misschien moeten wij nog wat aan de naam stichting moeten doen. Die straalt vriendelijkheid uit en dat moet nu juist niet. Ik vraag daarom de minister en de STE of er misschien iets van autoriteit in de naam kan komen.

Ik ben van mening dat de nieuwe bevoegdheden van de STE, zoals het opleggen van boetes, zo snel mogelijk door de Kamer behandeld moet worden. Dat geldt ook voor een aantal andere zaken. Misschien kan de minister een overzicht geven van wat hij allemaal wil doen opdat die bevoegdheden zo snel mogelijk inhoud krijgen. Wanneer kunnen wij dat in de Kamer behandelen? De tijd is er rijp voor.

Door deze nieuwe wetswijziging ontstaat er toch onduidelijkheid over de invulling. Want wat is nu precies frontrunning en wat niet? Onder frontrunning wordt verstaan misbruik en voorwetenschap door commissionairs. Maar zoals de heer Muller van de AEX zei tijdens de dag van de aandelen: er moet duidelijkheid komen over het begrip frontrunning. Het is belangrijk dat er een omschrijving komt van wat nu wel of niet frontrunning is. Er moet een afbakening komen. Dat is nodig voor de rechtszekerheid van degenen die het betreft. Je kunt alleen maar goed werken als je heel duidelijk weet wat wel mag en wat niet mag. Graag krijg ik daar van de minister een reactie op. Er zou bijvoorbeeld ook een betere beschrijving kunnen komen van de ordertrail: op welk moment is de order geplaatst en op welk moment heeft de commissionair zijn eigen positie ingenomen?

Ter verbetering van de normen en waarden moeten er ook in de preventieve sfeer maatregelen worden genomen. De STE en de AEX moeten beter samenwerken, bijvoorbeeld op het punt van de stockwatch. De software die op dit moment al ongebruikelijke koerspatronen op de AEX aan het licht brengt, kan via de elektronische snelweg misschien ook verbonden worden met de STE, zodat de STE onmiddellijk signalen krijgt over ongebruikelijke transacties. Ook daar krijg ik graag een reactie van de minister op.

Preventieve maatregelen in de effectenhandel, waarbij normen en waarden een belangrijke rol spelen, zijn van groot belang. De regelgeving moet overigens niet te ver doorschieten, want de normale routinematige handelingen van banken en andere instellingen moeten zoveel mogelijk mogelijk blijven. Ook de inkoop van eigen aandelen door een bedrijf om daarmee opties voor het personeel te kunnen dekken, moet mogelijk zijn, als daarbij maar geen voorkennis betrokken is. Hetzelfde geldt voor dividend in de vorm van aandelen. VNO-NCW heeft daar een brief over geschreven. Mijn vraag aan de minister is of al deze gebruikelijke handelingen van banken en bedrijven onder de mogelijkheid vallen om via een AMvB een uitzondering te maken. Kan de minister die uitzonderingen allemaal aangeven of is hij althans bereid om ten aanzien van die normale handelingen een AMvB te maken? Als dat zo is, ben ik wel van mening dat die AMvB moet worden voorgehangen. Ook daarop krijg ik graag een reactie van de minister, ook in relatie met de reactie op het amendement van collega Smits.

Voorzitter! De misstanden die recent aan het licht zijn gekomen, moeten uitgeroeid worden met adequate maatregelen. Zij betreffen een klein gedeelte van de Nederlandse beurshandel. De integriteit op die markt is voor Nederland van groot economisch belang. De wetswijziging van vandaag is een van die maatregelen. Kan de minister een overzicht geven van alle zaken die hij van plan is te doen? Wij kunnen ons dus niet permitteren dat het toezicht met kleine stapjes en te weinig middelen wordt verbeterd. Gelet op de hoeveelheid signalen dringt al jarenlang de tijd om de achterstand tot een voorsprong te maken. Duidelijke wetgeving, maatregelen in de preventieve sfeer ter versterking van de normen en waarden, rechtszekerheid, versterking van de financiële deskundigheid en van de capaciteit van het openbaar ministerie, de ECD en de STE hebben integriteit als gemene deler. Openbaarheid is daar een noodzakelijke voorwaarde voor. Het systeem moet zo krachtig worden aangepast dat de beste financiële krachten geen kans lopen om gecorrumpeerd te worden.

De vergadering wordt enkele minuten geschorst.

Minister Zalm:

Voorzitter! Ik ben uiteraard blij met de brede steun voor dit wetsvoorstel. Alle geachte afgevaardigden zijn in meer of mindere mate ingegaan op allerlei actuele kwesties en op voornemens die er bij de regering zouden bestaan op terreinen die min of meer losstaan van dit wetsvoorstel. Ik begrijp dat de behandeling van het wetsvoorstel voorkennis een mooie aanleiding is om een aantal andere kwesties die actueel zijn ook aan de orde te stellen. In het algemeen wil ik daarover het volgende opmerken.

Wij zijn op dit moment druk bezig met het opstellen van een nota waarin de kwestie van de integriteit in de financiële sector in den brede uiteen wordt gezet. Daarin gaan wij in op het wettelijke kader, inclusief wat er nog in de pijplijn zit, evenals op de bestuurlijke handhaving. Wat het laatste betreft, gaat het over de capaciteit van het toezicht in termen van kwaliteit kwantiteit. Het gaat ook over informatie-uitwisseling tussen toezichthouders, over informatie-uitwisseling tussen toezichthouders en opsporingsautoriteiten, voorzover toegestaan, over internationale informatie-uitwisseling en over vragen als: hoe kunnen wij een sluitend systeem opstellen voor de bestuurderstoets en hoe kunnen wij er überhaupt voor zorgen dat rotte appels die geen bestuurders zijn en bij de een weggaan, niet bij de ander terugkomen?

Daarnaast zal in de nota, die samen met Justitie wordt opgesteld, worden ingegaan op de strafrechtelijke kant van de zaak, op de capaciteitsuitbreiding die wij al hebben afgesproken, op de aansturing en op een intensiever gebruik van de wet MOT in het kader waarvan wij al voornemens waren er meer rendement uit te halen.

Als wij dat hele complex bij de Kamer hebben neergelegd, kunnen wij het hele gebeuren van wetgeving en capaciteit tot en met samenwerkingsmodules bekijken. Daarbij zullen wij nagaan welke lessen wij kunnen trekken uit de actuele affaires die boven water zijn gekomen en zullen wij bezien of er in de sfeer van wet- en regelgeving aanpassingen moeten plaatsvinden. Ik heb daartoe inmiddels een serie gesprekken gevoerd met de toezichthouders. Ik ben van plan – dat is al geagendeerd – ook gesprekken te voeren met de opspoorders, niet om mij met het opsporingsbeleid en de strafrechtelijke handhaving te bemoeien, maar om na te gaan of zij vanuit hun ervaring iets aan kunnen dragen voor de andere poot, namelijk het bestuurlijke toezicht.

Ik zal proberen die nota nog voor het kerstreces aan de Kamer te doen toekomen.

De heer Ybema (D66):

Naar het laatste wilde ik net vragen. De nota die de minister beschrijft en waaraan op dit moment hard wordt gewerkt, is exact de nota die mij voor ogen stond toen ik daarover zopas sprak. In een kort debatje naar aanleiding van mondelinge vragen kortgeleden, had de minister van Justitie het over financieel rechercheren en de gegevens die daaruit naar voren komen. Wordt geprobeerd die ook in deze nota mee te nemen?

Minister Zalm:

Er zit natuurlijk altijd een zekere spanning tussen diepgang en uitwerking aan de ene kant en de termijn aan de andere kant. Ik vind dat de Kamer in ieder geval dit jaar een behoorlijke nota moet hebben, waarin zo concreet mogelijk wordt aangegeven wat wij van plan zijn. Daar wordt nu hard aan gewerkt. Ik vind het van belang dat wij komen met voorstellen die operationeel en tactisch goed zijn. Daarom is het belangrijk dat wij intensief met toezichthouders en opspoorders spreken. De vraag rijst of ook zij onze voornemens in operationele zin goed vinden. Daarna komen wij met een zo goed mogelijke nota naar de Kamer. Daarmee wil ik alle kwesties die en marge van dit wetsvoorstel aan de orde zijn gesteld, ter discussie stellen. De Kamer heeft dan ook een beter overzicht. Voorzover nu gestelde vragen in het kader van die nota passen, zullen ze uiteraard bij het opstellen van dit stuk worden betrokken. De behandeling ervan biedt mijns inziens de beste gelegenheid om hierover een brede discussie te voeren.

Overigens, wat de diverse geachte afgevaardigden hebben gezegd, brengt mij ertoe aan te nemen dat het een mooie wet wordt in termen van strafbaarheid. Het zal moeilijk blijven om voorkennis op te sporen, maar als dat eenmaal is gebeurd, wordt de bewijsvoering een stuk makkelijker. Sommige delicten zijn in het strafrecht heel goed omschreven, zoals moord en doodslag, maar dat wil nog niet zeggen dat de moordenaar altijd wordt gevonden. Echter, vereist is dat helder vaststaat dat moord strafbaar is. Zo vormt de onderhavige wet een grote vergemakkelijking voor de bewijsvoering door het OM. In die zin is de wet een bouwsteen voor een meer effectieve bestrijding van voorwetenschap.

De heer Ybema (D66):

Ik waardeer het zeer dat de integriteitsnota op een zo korte termijn aan de Kamer wordt voorgelegd, sneller dan ik had durven hopen. Dat lijkt mij een goede zaak, mede gelet op de situatie die is ontstaan. Ik neem aan dat de beleidsopvattingen van beide ministers daarin zijn opgenomen en dat ook wordt aangegeven tot welke maatregelen een en ander aanleiding geeft.

Minister Zalm:

Zeker. Overigens gaat het niet alleen om wettelijke maatregelen maar ook om activiteiten die toezichthouders op grond van eigen bevoegdheden kunnen ontwikkelen. Er kan dus een omschrijving worden gegeven van wat zij bijvoorbeeld in de sfeer van de samenwerking en informatie-uitwisseling kunnen doen. Gelukkig is de AMvB betreffende inzage van politieregisters rond; die kan nu snel in werking treden. Daarnaast zitten er nog andere zaken in de pijplijn. Al voordat affaires een rol speelden, noemde ik sommige daarvan in contacten met de Kamer. Ik denk dat nu het moment is aangebroken om weer eens een totaaloverzicht te hebben met betrekking tot wet- en regelgeving, capaciteit en toepassing.

Mevrouw Witteveen-Hevinga (PvdA):

Voorzitter! Ik aanvaard de toezeggingen van de minister in grote dank, maar eerlijk gezegd had ik niet veel anders verwacht, gelet op alle gesprekken die wij in de afgelopen periode hebben gevoerd. Terecht legt de minister een koppeling met het strafrecht. Speelt in de discussie met Justitie over de samenstelling van de voortgangsnota ook het instrument schikking een rol? Moet er ten aanzien van dit instrument niet een heroverweging plaatsvinden? Ik verwijs naar de gang van zaken in verband met De Bièvre. Mensen met veel geld kunnen tot een schikking komen waardoor nooit duidelijk wordt of er nu wel of niet sprake was van een strafbaar feit. Mensen met weinig geld komen daar niet aan toe. Daar wringt iets.

Minister Zalm:

Ik durf deze vraag nu niet te beantwoorden. Over de kwestie-De Bièvre hoorde ik pas toen er al geschikt was. Ik zal nagaan wat ik met mijn collega van Justitie op dit terrein kan doen. Wellicht kan zij op papier aangeven wat de uitgangspunten voor al dan niet schikken zijn.

Mevrouw Witteveen-Hevinga (PvdA):

Ik viel van verbazing van mijn stoel toen ik dat las. Op dit moment hebben wij met betrekking tot Bangert-Pontier een tweede schikkingssituatie aan de orde, zij het dat het daarbij om een andere situatie gaat. Er dient in elk geval nader te worden gesproken over het schikkingsinstrument, ook in het kader van de toegezegde nota.

Minister Zalm:

De recente schikking heeft betrekking op een rechtspersoon en niet op een natuurlijk persoon. Mede gelet op mijn taak om de continuïteit en de stabiliteit van de financiële sector te handhaven, was het zeer belangrijk dat deze schikking werd getroffen. Ook de toezichthouder was er zeer op gespitst dat hier snel iets kon gebeuren. Maar goed, dat is dus een ander soort schikking dan de schikking met natuurlijke personen.

Laat ik nu focussen op de ingediende amendementen. Dat zijn er een viertal. Laat ik beginnen bij het amendement van mevrouw Witteveen, dat is medeondertekend door mevrouw Voûte, over de interne reglementen, die verplicht worden bij bedrijven die beursgenoteerd zijn. En dan vat ik het huiselijk samen. Het is een soort zelfreguleringsverplichting, die natuurlijk nooit de wettelijke verplichting wegneemt. Wij hebben wel eens gesproken over de verhouding tussen controlebureau en de STE, respectievelijk het compliancebureau bij de huidige AEX richting STE. Het moet glashelder zijn dat de wet het dominante kader is. De vraag is dan of de bewustwording binnen de onderneming door zo'n intern reglement kan worden bevorderd. Dat was de idee van mevrouw Witteveen. Veel ondernemingen hebben al een dergelijke reglement. Ik kan op zichzelf wel leven met dit amendement. Naar mijn gevoel is het niet strikt nodig, omdat de wet zelf al stevige maatregelen bevat.

Ik constateer dat het amendement van mevrouw Voûte en het amendement van mevrouw Witteveen over de meldingsprocedure niet tegelijk in de wet terecht kunnen komen. In het eerste amendement van mevrouw Witteveen is er de mogelijkheid voor de minister om nadere regels te stellen. In die nadere regels zou ook gesteld kunnen worden dat de compliance officer in het interne reglement de melding richting STE zou moeten doen. Het aantrekkelijke van de benadering van mevrouw Voûte is dat in elk geval de persoonlijke verantwoordelijkheid van degene die de transactie uitvoert voor melding aan de STE blijft bestaan. Zo'n persoon kan natuurlijk de compliance officer binnen de onderneming vragen om die melding voor hem te doen. Dat mag, dat is geen probleem. Dat is vergelijkbaar met iemand die zijn aangiftebiljet laat invullen door zijn belastingadviseur. Helder moet blijven dat die persoon de verantwoordelijkheid houdt. In de wet is dus te prefereren dat die verplichting bij de persoon ligt en dat hij zichzelf daarvan verzekert, of hij vertrouwt de persoon bij het compliancebureau zozeer dat hij er verder geen omkijken naar wil hebben. Hij blijft echter wel zelf verantwoordelijk en aansprakelijk.

Wat mevrouw Witteveen beoogt met haar tweede amendement kan volgens mij ook met haar eerste amendement geregeld worden. De minister kan namelijk aan het reglement dat men moet instellen regels stellen. Ik ben het met mevrouw Witteveen eens dat dit niet te veel regels moeten zijn. Voordat ik de regels uitvaardig, zal ik graag een ontwerp aan de Kamer voorleggen. Bij een ministeriële regeling hoeft dat niet, maar gelet op het feit dat de uitvinding van de ministeriële regeling in dit huis heeft plaatsgevonden, lijkt het mij goed om in elk geval de eerste versie aan de Kamer voor te leggen voordat ik haar in werking laat treden. Ik neem aan dat dit staatsrechtelijk ook kan, zeker als het vrijwillig is. Op die manier kunnen het eerste amendement van mevrouw Witteveen en het amendement van mevrouw Voûte samen misschien leiden tot iets wat heel dicht komt bij hetgeen mevrouw Witteveen in haar tweede amendement heeft beoogd. Eén belangrijk verschil – er zijn meerdere verschillen – blijft wel overeind tussen het amendement van mevrouw Voûte en het tweede amendement van mevrouw Witteveen en dat betreft de openbaarmaking. De lijn van het amendement van mevrouw Witteveen is dat dit geschiedt per advertentie van de STE, maar dan geanonimiseerd – dat is ook de lijn van het wetsvoorstel – terwijl mevrouw Voûte zegt: op naam in een openbaar register, waarbij er dan niet hoeft te worden geadverteerd.

Mevrouw Witteveen-Hevinga (PvdA):

Ter voorkoming van misverstand wijs ik erop dat mijn tweede amendement zegt dat de gegevens die gemeld worden door de onderneming, voor eenieder ter inzage liggen bij de STE. Om er nog een soort extra instrument bij te zetten, als het gaat om de toegankelijkheid voor iedereen in Nederland die daar belangstelling voor heeft, wordt ook het traject van de minister gevolgd. Het element van mevrouw Voûte, openbaarheid bij de STE, zit derhalve ook in mijn tweede amendement verwerkt.

Minister Zalm:

Voorzitter! Mijn ervaring met het adverteren, zeker als dat een groot bereik gaat krijgen, is dat dit zeer kostbaar is en voorts dat journalisten niets doen met advertenties, maar wel met de openbare registers. Dat zie je ook – mevrouw Voûte haalde het aan – met betrekking tot de Financial Times. Het wordt natuurlijk buitengewoon interessant voor financiële journalisten om dan eens in het register te gaan kijken en daar eventueel interessante dingen uit te publiceren.

Ik had, eerlijk gezegd, niet begrepen – maar ik kan mij daarin vergissen – dat de anonimisering ook in het amendement van mevrouw Witteveen teniet was gedaan en dat alles ook op naam gepubliceerd zou worden. Bij mijn weten was op dat punt het amendement van mevrouw Voûte wat verdergaand, hoewel mevrouw Witteveen in het verleden ook altijd gezegd heeft dat wat haar betreft het gewoon op naam gepubliceerd kan worden, als het gaat om ondernemingsleiding en commissarissen. Wellicht kunnen we er uitkomen – ik probeer een beetje vrede te stichten tussen de verschillende amendementen – door op een bepaalde manier invulling te geven aan de ministeriële regeling voor wat betreft het eerst amendement. Dan is dat wellicht een aardige combinatie van twee amendementen.

Mevrouw Voûte-Droste (VVD):

Voorzitter! Ik waardeer de pogingen van de minister, maar het is op zich absoluut niet nodig om vrede te stichten. Het betreft hier coalitiepartners en we kunnen in een gezond debat gewoon onze eigen mening naar voren brengen. Ik denk dat het heel duidelijk is waar ik voor sta in mijn amendement, te weten voor met name een doelmatige eigen verantwoordelijkheid van bestuurders om hun handel in opties en aandelen, bij het verkrijgen, rechtstreeks te melden bij de STE en voor het openbaar en toegankelijk daarvan zijn voor eenieder. Dat is helder en praktisch, met weinig administratieve lasten en geen financiële kosten.

Minister Zalm:

Voorzitter! Dat klinkt mij uiteraard als muziek in de oren. Het is wel een principiële stap die verdergaat dan het wetsvoorstel, want in het wetsvoorstel was het privacyaspect nog steeds overwegend de reden om alleen geanonimiseerd tewerk te gaan. Er zijn evenwel landen waar dat gewoon standaard en gebruik is, zoals in Amerika en in Engeland, en daar zijn, bij mijn weten, nooit veel schandalen gebeurd op het punt van schending van privacy. We hebben ook ervaring met Nederlandse bedrijven die in een Angelsaksische combinatie zitten en ook daar heb ik nooit klachten te dien aanzien gehoord. Het is aldus een wat verdergaande stap, richting het Angelsaksische model op dit vlak, hetgeen past in de beweging die wij in gang hebben gezet. Ik zal geen enkel bezwaar hebben, als het amendement wat dat betreft wordt aanvaard. Wij hebben kennisgenomen van de begrijpelijke bezwaren van VNO-NCW, waarbij met name de privacykwestie naar voren wordt gebracht. Maar goed, als je niet wilt weten dat je transacties hebt verricht, moet je ze ook maar niet verrichten en als je in geldnood zit, kun je je aandelen altijd nog belenen bij de bank. In die zin denk ik niet dat het echt een groot probleem hoeft te zijn in de praktijk.

Mevrouw Voûte-Droste (VVD):

Voorzitter! Bovendien gaat het alleen over de aandelen en opties op aandelen in het eigen bedrijf, want ten aanzien van alle andere opties en aandelen die men bezit, houdt men de privacy. Het gaat alleen om het eigen bedrijf en daarmee is het goed afgebakend.

Minister Zalm:

Dat is juist.

Een ander verschil tussen het amendement van mevrouw Witteveen en dat van mevrouw Voûte is het punt dat het amendement van mevrouw Voûte slaat op transacties, en daar gaat het om, terwijl het amendement van mevrouw Witteveen ook slaat op bezit. Het publiceren van transacties is minder vergaand dan het publiceren van bezit. Transacties is het enige wat interessant is.

Mevrouw Voûte-Droste (VVD):

Exact, want het gaat bij het gebruiken van voorwetenschap om de transactie en daarvoor moet de kennis bij iedere belegger gelijk zijn.

Minister Zalm:

Overigens zou het mij een lief ding waard zijn als in het eerste amendement van mevrouw Witteveen (stuk nr. 10, II) waarin staat "waarin regels worden gesteld ten aanzien van bezit van en transacties in" zou komen te staan "bezit van en/of transacties in". Ik weet nog niet of het verstandig is om in dat reglement, dat een intern reglement is voor de onderneming, ook het bezit te regelen, of dat wij zouden kunnen volstaan met het regelen van het centraal bijhouden van de transacties.

Mevrouw Witteveen-Hevinga (PvdA):

Ik wil nog iets zeggen over het tweede amendement. Niet-geanonimiseerde openbaarmaking bij de STE onderschrijft de minister, maar van andere onderdelen in het amendement is het mij niet geheel duidelijk wat precies zijn mening is. De minister meent dat die in elkaar geschoven kunnen worden, maar het gaat toch om twee verschillende zaken. Bij het tweede amendement gaat het inderdaad om de melding door het bedrijf zelf op basis van de meldingsplicht die werknemers en bestuurders hebben op basis van de wet. De onderneming gaat er als het ware tussen zitten, maar de meldingsplichtigen blijven zelf wel verantwoordelijk voor de melding bij de onderneming. De aansprakelijkheid waar de minister terecht op hamert blijft dezelfde. Wat is nu precies het bezwaar van de minister?

Minister Zalm:

Die aansprakelijkheid blijft naar mijn gevoel niet hetzelfde. Je krijgt het schijvensysteem. De meldingsplichtige zegt dat hij gemeld heeft en de onderneming zegt dat zij niets gehoord heeft. Wie is dan aansprakelijk? En de STE weet van niets. Als er een rechtstreekse band tussen de toezichthouder en de aandelenbezitter is, dan is dat juridisch het sterkst. Natuurlijk is het geen probleem als je in praktische zin gebruik kunt maken van een tussenschakel, zoals mensen in praktische zin Zalmook wel eens hun aangiftebiljet laten invullen door een belastingadviseur waarvoor zij toch zelf de aansprakelijkheid houden. De eenduidige verantwoordelijkheid van betrokkene die transacties verricht, ook tegenover de toezichthouder, zou overeind moeten blijven. Ik begrijp dat mevrouw Witteveen geen bezwaar heeft tegen het openbaar register op naam, zoals in het amendement-Voûte staat. En ik meen dan ook dat via het eerste amendement van mevrouw Witteveen de interne kant, dus een centraal punt binnen het bedrijf waar ook transacties worden bijgehouden, geregeld zou kunnen worden. Het centrale punt binnen zo'n bedrijf zou als een servicecenter kunnen dienen voor betrokkenen. Maar zij maken wel voor eigen rekening en risico gebruik van dat servicecenter. De betrokkene blijft zelf te allen tijde aansprakelijk. Voor alle helderheid en zuiverheid verdient dit, wat mij betreft, de voorkeur.

De heer Smits stelt in zijn amendement dat er een AMvB moet komen die uitzonderingen toestaat. Daarin is al in de nota van wijziging van 17 september voorzien. Het artikel zou gaan luiden: "Bij algemene maatregel van bestuur kunnen categorieën van transacties worden aangewezen, waarop het in het eerste lid bedoelde verbod niet van toepassing is." Dat staat zowel in deze nota van wijziging als in het amendement van de heer Smits. De zaken gaan uiteenlopen in het vervolg. In de nota van wijziging, dus het wetsvoorstel dat nu voorligt, staat: "Daarbij kan binnen een aan te wijzen categorie onderscheid worden gemaakt naar de personen door wie en de omstandigheden waaronder de transacties worden verricht of bewerkstelligd." Met het voorstel van de heer Smits komt via de achterdeur het voordeelcriterium weer binnen. Dat is mijn grote probleem met zijn amendement. Ik wijs er dus op dat de AMvB met uitzonderingen nu al mogelijk is, alleen, die is niet toegespitst op het al dan niet behalen van voordeel. Er zijn ook voorbeelden van vrij te stellen transacties, waarvan wel gezegd kan worden dat daarmee het behalen van voordeel wordt beoogd. Er kan bijvoorbeeld sprake zijn van voorwetenschap in de zin van de wet als een bank de verplichting heeft om de koers te stabiliseren bij een nieuwe emissie. Je kunt dan niet zeggen dat het punt van de vrijstelling niet geldt. Natuurlijk, de bank zal altijd trachten voordeel te behalen, maar de onderhavige procedure is dan zo essentieel, dat je toch een ontheffing moet hebben. Dus het amendement van de heer Smits op het voor ons liggende wetsvoorstel beperkt mijn mogelijkheden om vrijstelling te verlenen te zeer. Tegelijk kan dat amendement de suggestie met zich brengen dat alles waarvan het voordeel niet is bewezen, niet strafbaar is. We hebben nu met grote moeite het voordeelcriterium uit de wet gehaald. Ook in juridische zin is dat heel belangrijk. Ik zou het dan jammer vinden als met de AMvB het voordeelcriterium weer in de wet geïntroduceerd werd. Natuurlijk zal in het kader van de toegezegde voorhangprocedure de AMvB de Kamer aangeboden worden. Ik wijs er echter op dat de formule die het wetsvoorstel nu kent, ruimer is dan de formule die de heer Smits voorstelt.

De heer Smits (CDA):

Dit betekent dus dat datgene waarop ik wees met mijn voorbeelden, besloten ligt in de algemene maatregel van bestuur die mogelijk is volgens de thans voor ons liggende wet.

Minister Zalm:

Op de meeste voorbeelden is al ingegaan bij de schriftelijke behandeling. Er is dus niet sprake van een zodanige algemene vrijstelling, dat als een vennootschap aandelen inkoopt, het per definitie vrijgesteld is van het verwijt van eventueel misbruik. Er kunnen namelijk wel degelijk omstandigheden zijn waardoor er wel sprake is van gebruik van voorwetenschap op een manier die anderen benadeelt. Naarmate natuurlijk de lijst met uitzonderingen langer wordt, gaan die uitzonderingen ook gelden voor situaties waarvoor zij niet bedoeld zijn. Aan de ene kant moeten wij dus voorzichtig zijn met generieke lijsten van uitzonderingen en aan de andere kant moet iedereen de zekerheid hebben dat als normale operaties worden verricht, men niet voor de rechter wordt gesleept. Wij moeten daarom tussen die twee laveren. Wat de voorbeelden van stock options plans en voorkeursrechten of preferentiële inschrijvingsrechten bij de uitgave van nieuwe aandelen, stockdividenden enzovoorts betreft, dus de voorbeelden op de lijst van VNO-NCW: deze zijn in de schriftelijke behandeling van commentaar voorzien. Wat het bedrijfsleven natuurlijk het liefst zou hebben, is een zeer lange lijst met uitzonderingen. In 99 van de 100 gevallen zal er bij dit type transacties geen enkel probleem zijn. Echter, wanneer je een generieke uitzondering maakt, kun je weer in geweldige problemen komen. Dat geldt zelfs in het geval van zaken die op normale data enzovoorts gebeuren. Dus je moet altijd voorzichtig zijn met het maken van generieke uitzonderingen.

Wat in ieder geval in de AMvB zal komen, is het punt van de underwriting. Die kwestie moet goed geregeld worden. Dan is er evident sprake van voorwetenschap, maar wij willen zoiets toch graag tolereren.

De formule die mij voor ogen staat – daar is er een aanknopingspunt – houdt een geobjectiveerde omschrijving in, zonder dat daarbij sprake is van de intentiekwestie. Bij die omschrijving wordt dan aangegeven bij welke transacties, bij welke personen en onder welke omstandigheden sprake zal zijn van vrijstelling. Ik meen dat zo'n omschrijving toch beter is dan het opstellen van een lange, generieke lijst. Daarmee moeten wij heel voorzichtig zijn. Ik zal de Kamer echter nog de desbetreffende AMvB doen toekomen. Bij een nieuwe wet is er natuurlijk altijd koudwatervrees en heeft men de neiging allerlei zekerheden te creëren, zodat men weet dat men bij bepaalde handelingen niet strafbaar is. Niettemin moeten wij heel voorzichtig zijn met het uitzonderen van reeksen van transacties. Voordat wij het weten, krijgen wij langs die route weer nieuwe mogelijkheden en nieuwe affaires en is de wetgeving weer niet scherp genoeg. De wetgeving is scherp; de mogelijkheid van de AMvB wordt benut. Wellicht was het amendement van de heer Smits een beetje ingegeven door de vrees dat de minister helemaal niet van plan was iets te doen in een AMvB, maar ik kan u verzekeren dat die AMvB er zo snel mogelijk komt. Het zou mooi zijn als op de ingangsdatum van de wet ook de AMvB beschikbaar is.

Er is gevraagd naar een notitie over de opties, niet zijnde het fiscale wetsvoorstel, want dat is al bij de Kamer beland. Zo'n notitie zal er waarschijnlijk in het voorjaar van volgend jaar komen, want wij geven nu voorrang aan de integriteitsnota. Voorzover opties daarbij een rol spelen, komen ze aan de orde, maar een aparte notitie zal wat later komen.

Aan welke groepen insiders wordt gedacht om binnen de wet te brengen? Mevrouw Witteveen heeft al de advocaten en de accountants genoemd. De vaste belastingadviseurs zijn een categorie. Ook de leden van de centrale ondernemingsraad zouden in aanmerking kunnen komen voor de kwalificatie "insider".

Wij zijn het erover eens dat het goed is om na drie jaar te evalueren. Als er eerder iets wordt ontdekt, zal ik ook niet aarzelen om er eerder op terug te komen. Maar goed, zeker na alle wijsheden die tijdens het proces van het wetsvoorstel naar boven zijn gekomen, is dit naar mijn gevoel een heel goed en bruikbaar wetsvoorstel.

Alle bestaande praktijken van frontrunning vallen onder de strafbaarheidsbepaling van dit wetsvoorstel. Het bezwaar van een aparte omschrijving van frontrunning in het kader van dit wetsvoorstel en de strafbaarheidsbepaling is dat je weer het risico loopt dat de daarin beschreven vormen als strafbaar worden beschouwd en de niet beschreven vormen automatisch als niet strafbaar worden gekwalificeerd. Ik wil u vanuit een heel andere invalshoek wel een notitie doen toekomen over het verschijnsel frontrunning, maar ik wil het niet te zeer verbinden aan de strafbaarstelling in het kader van deze wet. De frontrunningsactiviteiten waarvan sprake is, zijn strafbaar op grond van dit wetsvoorstel. Een heel andere kwestie is hoe je frontrunning daadwerkelijk kunt opsporen. Dat is soms veel lastiger, omdat er heel listige constructies worden ingezet. Dat is echter de opsporingskant van de zaak. De strafbaarheidskant is niet het probleem.

Mevrouw Voûte-Droste (VVD):

Voorzitter! Ik accepteer graag de toezegging van de minister om de Kamer een notitie te doen toekomen over de vraag wat nu frontrunning is en wat niet. Uiteraard is frontrunning strafbaar, maar in het kader van de rechtszekerheid is er behoefte aan afbakening: op welk moment is er sprake van frontrunning? Het is nodig om dat nader te omschrijven. Als de minister de notitie toch aan de Kamer doet toekomen, zou ik graag het gebruik van de ordertrail en eventueel de elektronische stockwatch daarbij betrokken zien. Als dat allemaal wordt samengepakt, geeft dat meer duidelijkheid.

Minister Zalm:

Voorzitter! Ik zal nagaan in hoeverre dat te verhelpen is. Misschien kunnen wij er via de integriteitsnotitie enige aandacht aan schenken. Frontrunning is niet als delict in de wet vastgelegd, omdat de wet een veel algemenere paraplu bevat op grond waarvan datgene wat wij frontrunning noemen, gewoon strafbaar is.

Er is een aantal kwesties genoemd die al in de pijplijn zitten. De kwestie van de politieregisters is inmiddels terug van de Raad van State; de mogelijkheid van inzage daarin zal op korte termijn in werking gaan. De kwestie van de boetes en dwangsommen is eveneens terug van de Raad van State. Het wetsvoorstel zal binnenkort bij de Tweede Kamer worden ingediend. Wat dat betreft wordt er binnenkort dus alweer een extra mogelijkheid gecreëerd voor het toezicht.

Op de capaciteit van en de onderlinge samenwerking tussen de toezichthouders wordt in de integriteitsnota uitvoerig ingegaan. Ik heb met de heer Smits de neiging om het wat dat betreft voorlopig te laten zoals het is. Reorganisaties willen namelijk nog wel eens ten koste gaan van het echte werk.

Dan de vraag over het uitoefenen van de calloptie en of dat niet louter een soort formele wijziging van een titel betreft, terwijl er materieel niets verandert. Dat is niet zo. Een call heeft geen betrekking op het bezit van een aandeel. Een call is het recht om een aandeel te kunnen kopen. Ook in economische zin is dat iets anders dan het aandeel zelf. Als er sprake is van voorwetenschap, als je meent te weten dat de koers van een aandeel gaat dalen, dan zou je je calloptie kunnen uitoefenen, of die zelfs kunnen verkopen als die op de beurs verhandelbaar is. Dan is er wel degelijk sprake van het gebruik van voorwetenschap van het type dat wij niet beogen en niet willen. Het generiek uitzonderen van personeelsopties zit er wat dat betreft ook niet in. Het probleem is dat men het gewone geval voor ogen heeft, terwijl er vervolgens iets anders mogelijk wordt. Daar is ook vaak sprake van bij fiscale wetgeving. Je denkt iets redelijks te formuleren, maar vervolgens geeft dat een ingang voor zaken die je niet wilt. Ook als het in 99% van de gevallen geen enkel probleem is, zullen wij niet snel tot een generieke uitzondering komen. Dat geldt ook voor de lijst van transacties die in de schriftelijke voorbereiding aan de orde kwam. De heer Smits gaf daar zojuist nog een selectie van.

Ik denk dat het ook voor onderhandse transacties van aandelen geldt, bijvoorbeeld als de een voorwetenschap heeft en aan de ander zijn aandelen verkoopt. In dat geval had men die voorwetenschap moeten delen met de koper van de aandelen en vervolgens de prijs van de aandelen moeten aangeven. Het is het beginsel van abstain of disclose: je onthoudt je van een en ander of je onthult. Ik denk dat dit de hoofdregel moet zijn voor degene die over voorwetenschap beschikt. Of je maakt het algemeen bekend – dan kan er weer actief worden gehandeld – of je houdt het voor je, maar dan moet je op je aandelen blijven zitten en die niet ondershands via de beurs verkopen.

De vragen van mevrouw Voûte heb ik al behandeld. Voorts heb ik de beantwoording van een aantal kwesties uitgesteld, in afwachting van de nota die in december verschijnt.

Mevrouw Witteveen-Hevinga (PvdA):

Voorzitter! Ik dank de minister voor de uitgebreide beantwoording en voor zijn toezegging dat de voortgangsnota over de uitvoering van de integriteitsnota zo snel mogelijk komt. Daarin zijn alle actuele zaken van dit moment verwerkt. De notitie over de optieregelingen komt volgend voorjaar. Daar neem ik kennis van.

Ik kom nog even terug op het amendement op stuk nr. 11. Dat amendement gaat in op de verantwoordelijkheid van de onderneming om de meldingsplicht zelf ter hand te nemen. Wij zijn het eens met de minister dat de individuele meldingsplichtigen altijd aansprakelijk blijven voor de melding van de transacties die zij plegen. Daarover kan geen misverstand bestaan. De minister is het ermee eens dat de openbaarheid geregeld wordt via de STE. Hij heeft alleen bezwaren tegen het traject dat daarop volgt. Ik zal een en ander nog eens goed bestuderen. Wellicht is het mogelijk de twee op dit punt ingediende amendementen in elkaar te schuiven. Er komt inderdaad een schijf tussen als de ondernemingen zelf een rol krijgen, maar hierdoor is de uitvoering van de meldingsplicht beter gegarandeerd. Het is een kwestie van afweging. Door de tussenschijf wordt de onderneming gedwongen haar werknemers buiten de gevarenzone te houden. Dit is van belang omdat het aandelenbezit van werknemers in alle geledingen van het bedrijf steeds gewoner wordt. Dit onderdeel van het amendement past bij een goed en modern werkgeverschap.

De heer Ybema (D66):

Mevrouw de voorzitter! Ik dank de minister voor zijn constructieve beantwoording. Ik kom kort terug op de amendementen. In eerste termijn heb ik geprobeerd aan te geven dat het amendement op stuk nr. 12 van mevrouw Voûte, dat ik inmiddels heb medeondertekend, centraal staat in de behandeling van deze wetswijziging. Het wapen van openbaarheid wordt via dit amendement op een effectieve en praktische manier ingezet. Er is geen sprake van een sprong in het duister. Wij baseren ons op praktijkervaringen in Engeland en de VS. In die landen heeft men goede ervaringen met een scherp en effectief toezicht, waarbij de openbaarheid een goed instrument blijkt te zijn.

Ik blijf moeite houden met het amendement op stuk nr. 11 van mevrouw Witteveen. Het uitbreiden van de meldingsplicht tot het bezit van effecten in de eigen onderneming lijkt mij niet effectief. Als ik de afweging moet maken tussen een uitbreiding die mij niet effectief lijkt en het belang van de privacybescherming, leg ik de nadruk op het laatste. De minister heeft er terecht op gewezen dat niet het bezit maar de transacties het risicovolle element vormen in dit soort zaken.

Mevrouw Witteveen-Hevinga (PvdA):

Onderschrijft u mijn amendement wel als ik het onderdeel inzake het bezit van effecten in de eigen onderneming schrap?

De heer Ybema (D66):

Dan is er sprake van een doublure met het amendement op stuk nr. 12. Het is overigens een vrij technisch punt. Wellicht kunnen wij hier even naar laten kijken, vooral met het oog op de kwaliteit van de wetgeving. Ik zie op dit moment niet de meerwaarde van het dan resterende deel van het amendement op stuk nr. 11.

Mevrouw Witteveen-Hevinga (PvdA):

Volgens mij blijft de kern onaangetast. U heeft echter gelijk dat het van belang is een en ander goed te bestuderen.

De heer Ybema (D66):

Voorzitter! Het amendement op stuk nr. 10 van mevrouw Witteveen en mevrouw Voûte gaat over het interne reglement van de ondernemingen. Ik heb daar bij nader inzien toch wel waardering voor. Ik denk dat het inderdaad kan bijdragen aan een cultuur binnen de onderneming, die ervoor zorgt dat iedereen er correct mee omgaat. Het element van het aanstellen van een compliance officer kan op dat punt een belangrijk winstpunt opleveren.

Voorzitter! Het amendement van collega Smits op stuk nr. 13 is ook nogal technisch van karakter. De minister gaf als een van zijn argumenten om de aanneming van dit amendement niet aan te bevelen, dat het onverkapt en onbedoeld misschien een terugkeer van het voordeelcriterium zou bevatten. Ik heb geen reden om de minister niet te geloven, maar misschien horen wij de heer Smits hier in tweede termijn nog over. Als het argument van de minister inderdaad steek zou houden, zou dit voor mij voldoende reden zijn om tegen het amendement te zijn. Wij moeten het voordeelcriterium natuurlijk niet terug hebben, maar ik kan mij bijna niet voorstellen dat collega Smits dat wel wil.

Voorzitter! Ik had mij voorgenomen om na mijn opmerkingen in eerste termijn over wat er verder moet gebeuren rond de beurs en het toezicht, met een prachtige motie te komen en de regering op te roepen op zeer korte termijn met nadere voorstellen te komen om een effectieve sluitende aanpak te realiseren. De minister is mij voor. Dat doet mij deugd. Iedere motie die wij niet hoeven in te dienen en die al is toegezegd, zeker op deze genereuze wijze en op deze korte termijn, is alleen maar winst voor het parlementaire debat.

De heer Smits (CDA):

Mevrouw de voorzitter! Ik dank de minister voor de beantwoording van de gestelde vragen. Ik dank hem ook voor de integriteitsnota die hij heeft toegezegd als een soort present onder de kerstboom. Ik kijk er met genoegen naar uit. Ik zal mijn kerstreces wat dat betreft zeer zinvol besteden. We komen er daarna op terug.

Voorzitter! Een enkele opmerking over de amendementen op de stukken nrs. 11 en 12. Ik heb de indruk dat de collega's Witteveen en Voûte elkaar min of meer naderen. Ik heb begrepen dat zij naar aanleiding van dit debat, een oproep van de minister van Financiën volgend, zullen pogen om tot een zekere overeenstemming te komen. Dat zou mij zeer welkom zijn. Ik hecht eraan dat er bij de registratie van transacties sprake moet zijn van privacy. Ik heb er moeite mee als de transacties zonder enig pardon zouden worden gepubliceerd. Ik wacht het eventueel gewoel af voordat de stemmingen plaatsvinden.

De minister heeft een aantal opmerkingen gemaakt over het door mij ingediende amendement op stuk nr. 13. Ik begrijp dat de minister geen generieke uitzonderingen wil creëren. Hij heeft toegezegd dat in de AMvB een aantal voorstellen zal worden opgenomen van wat wordt vrijgesteld. De AMvB wordt hier voorgehangen, dus we kunnen dat bediscussiëren. Ik begrijp de voorzichtigheid van de minister. Het is niet mijn bedoeling om a contrario bezig te zijn met de bedoeling van deze wet. Mijn amendement heeft ook een ongelukkig nummer gekregen, namelijk 13. Ik trek het amendement bij dezen in.

De voorzitter:

Aangezien het amendement-Smits (stuk nr. 13) is ingetrokken, maakt het geen onderwerp van beraadslaging meer uit.

Mevrouw Voûte-Droste (VVD):

Voorzitter! Ik dank de minister voor de uitgebreide beantwoording en zijn voortvarende aanpak bij de integriteitsnota en de andere zaken die daarop betrekking hebben. Hij heeft ook toegezegd een nadere omschrijving te geven van het begrip "frontrunning".

Voorzitter! Graag zag ik nog even de vraag beantwoord over de organisatie bij de AEX, de monopoliepositie van de hoekman in het licht van de nieuwe Mededingingswet en meer duidelijkheid van prospectussen.

Een ander punt dat van groot belang is, betreft de capaciteit en de deskundigheid bij het openbaar ministerie en de ECD, ook in het licht van het gebrek aan capaciteit op dit moment bij het openbaar ministerie. Ik dien daar een motie over in, medeondertekend door collega Witteveen en collega Ybema.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat handhaving van de Wet toezicht effectenverkeer reeds langere tijd te kampen heeft gehad met gebrek aan capaciteit en deskundigheid op financieel gebied bij de Economische controledienst (ECD) en het openbaar ministerie (OM);

constaterende, dat dit probleem zich onverminderd voordoet;

verzoekt de regering de capaciteit en deskundigheid op financieel gebied bij ECD en OM op korte termijn substantieel te verbeteren en hierover verslag te doen aan de Kamer,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Voûte-Droste, Witteveen-Hevinga en Ybema. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 14 (25095).

Mevrouw Voûte-Droste (VVD):

Voorzitter! Dan kom ik op de amendementen. Ik steun niet het amendement op stuk nr. 11 van mevrouw Witteveen. Er is een duidelijk verschil tussen dat amendement en mijn eigen amendement op stuk nr. 12. Ik handhaaf mijn eigen amendement, want het geeft duidelijkheid, korte lijnen en de minste kosten. Dat is belangrijk. Openbaarheid stimuleert integriteit, daar gaat het om.

Minister Zalm:

Voorzitter! Er is voor mij niet zoveel gras meer te maaien. Het is duidelijk dat de amendementen op de stukken nrs. 11 en 12 niet allebei kunnen worden aangenomen. Het is kiezen voor het een of het ander, dan wel fuseren. Mocht daar interesse in zijn, Financiën is altijd bereid om daar technisch bij te assisteren, zoals wij bij de andere amendementen ook hebben gedaan. Er zijn nogal wat verschillen tussen die amendementen. Mijn link was meer tussen de amendementen op de stukken nrs. 10 en 12. Wat mevrouw Witteveen in het amendement op stuk nr. 11 beoogt te regelen, wordt goeddeels ook in het amendement op stuk nr. 10 geregeld. Als wij de combinatie van de amendementen op de stukken nrs. 10 en 12 zouden hebben, is datgene wat mevrouw Witteveen in het amendement op stuk nr. 11 beoogt, naar mijn gevoel goeddeels gedekt.

Mevrouw Witteveen-Hevinga (PvdA):

De kern van het amendement op stuk nr. 11 is dat de onderneming een rol gaat spelen bij het melden van transacties en eventueel aandelenbezit in de eigen onderneming bij de Stichting toezicht effectenverkeer. De openbaarheid kan ook heel goed in het amendement van mevrouw Voûte geregeld worden, dus dat kan eruit en er kunnen misschien ook wel andere dingen uit, maar de kern van het voorstel is dat de onderneming zelf een bepaalde verantwoordelijkheid draagt, op grond van goed ondernemerschap en kijkend naar de toenemende bevordering van aandelenbezit van werknemers.

Minister Zalm:

Als ik moet kiezen tussen de amendementen op de stukken nrs. 11 en 12 gaat mijn voorkeur uit naar het amendement op stuk nr. 12, want dat is het simpelst. Het geeft een duidelijke link wie waarvoor verantwoordelijk is. Het geeft de minste administratieve rompslomp, omdat het gaat om transacties en niet om bezit. Het leidt ook niet tot hoge kosten voor de STE in termen van adverteren. Dat was een van de bezwaren van het wetsvoorstel dat ikzelf heb ingediend. Die advertentiekosten zijn nogal hoog, zeker als het op naam gaat en de lijst van insiders ook nog wordt vergroot.

Voorzitter! Ik dank de heer Smits voor zijn sportieve opstelling bij het intrekken van het amendement op stuk nr. 13. Ik heb hem kunnen overtuigen van het feit dat wij nu al een voldoende basis hebben in het wetsvoorstel zoals het er ligt.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor, volgende week dinsdag te stemmen.

Daartoe wordt besloten.

De vergadering wordt van 12.20 uur tot 13.05 uur geschorst.

Voorzitter: Bukman

De voorzitter:

De ingekomen stukken staan op een lijst die op de tafel van de griffier ter inzage ligt. Op die lijst heb ik voorstellen gedaan over de wijze van behandeling. Als aan het einde van de vergadering daartegen geen bezwaren zijn ingekomen, neem ik aan dat de Kamer zich met de voorstellen heeft verenigd.

Naar boven