Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Wijziging van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften en van het Wetboek van Strafvordering (23689).

De algemene beraadslaging wordt geopend.

De heer Verhagen (CDA):

Voorzitter! Na ongeveer twee jaar gewacht te hebben op de nota naar aanleiding van het verslag met betrekking tot de wijziging van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften, van het Wetboek van Strafvordering en van andere wetten zijn wij vandaag toe aan de plenaire behandeling. Eerst was voorzien dat dit een hamerstuk zou zijn, maar ik heb toch gemeend om hierover het woord te moeten voeren, omdat ik van de minister een nadere toelichting wil verkrijgen over de noodzaak om zo lang te wachten voordat er een kabinetsreactie kwam op het verslag van de Kamer, temeer daar de Algemene wet bestuursrecht alsmede de voorziene wijzigingen met betrekking tot de rechterlijke organisatie bekend verondersteld mogen worden. In vervolg op hetgeen in de nota naar aanleiding van het verslag staat, wil ik dus een nadere toelichting van de minister verkrijgen. Dit is temeer van belang, omdat de voorgestelde voorzieningen bij de nota van wijziging nu slechts tijdelijk van aard zullen zijn, zoals ook vermeld is in de toelichting op de nota van wijziging. Ik verneem dus graag wat het belang ervan is om nu bij nota van wijziging voorzieningen te treffen die, indien wij de voorgestelde wetswijziging van de Wet op de rechterlijke organisatie aanvaarden, dan al achterhaald zijn.

Een tweede element betreft het oorspronkelijke wetsvoorstel en is ook gehandhaafd in de nota van wijziging. Ik doel op de bedoeling van het kabinet om de termijn waarbinnen een voertuig dat niet wordt afgehaald, te gelde wordt gemaakt, te verkorten van vier naar drie maanden om de kosten van de bewaring te drukken. In het verslag hebben wij reeds aangegeven dat wij niet overtuigd waren van de noodzaak daartoe. De enige argumentatie die het kabinet op dit punt naar voren brengt betreft de kosten van bewaring. Welnu, in het oorspronkelijke voorstel werd reeds de mogelijkheid geïntroduceerd om voertuigen binnen die termijn van vier maanden eerder te gelde te maken indien de kosten van bewaring niet opwegen tegen de waarde van het voertuig. Met andere woorden: onzes inziens ontbreekt de noodzaak om naast deze mogelijkheid ook de termijn te verkorten van vier naar drie maanden. Er kunnen immers allerlei redenen zijn waarom de eigenaar van het voertuig niet binnen vier maanden reageert. Als de kosten van bewaring de waarde van het voertuig overtreffen, kan het tweede deel van artikel 29, derde lid, voorzien in het te hoog oplopen van de kosten van bewaring. Naar onze mening is de argumentatie van het kabinet op dit punt dus onvoldoende. Vandaar dat ik namens de fractie van het CDA een amendement heb ingediend om uit te blijven gaan van een tijdvak van vier maanden. Wel willen wij uiteraard de mogelijkheid handhaven die is voorgesteld in datzelfde artikel 29, derde lid: indien de hoogte van de opgelegde sanctie en de gezamenlijke kosten onevenredig hoog zouden worden in verhouding tot de waarde van het voertuig, kan alsnog worden overgegaan tot het te gelde maken van het voertuig binnen die termijn vanaf het moment dat het voertuig in bewaring is gesteld.

Minister Sorgdrager:

Mijnheer de voorzitter! Om te beginnen moet ik hier nogmaals een nota van wijziging aankondigen. Ik vind dat vervelend. Ik zal die schriftelijk indienen vóór de stemming. Het is een volstrekt technisch verhaal.

De voorzitter:

Ik moet u onderbreken. Ik zou willen zeggen dat de Kamer en u geluk hebben gehad. Het wetsvoorstel was vorige week bijna een hamerstuk geweest.

Minister Sorgdrager:

Dan was het ook geen ramp geweest. Het had dan later gekund. Er komt nog een leemtewet en ook dan kan het hele verhaal meegenomen worden. Het is een technische wijziging inzake een verwijzing naar de Algemene wet bestuursrecht. Die is niet helemaal juist in de wet terechtgekomen en dat is niet zo mooi.

Ik kom bij de vragen van de heer Verhagen. Hij vraagt waarom er alsnog een gewijzigd voorstel van wet wordt ingediend in het licht van de herziening van de rechterlijke organisatie inzake de integratie van de kantongerechten. Het is natuurlijk zo dat de tijdelijkheid van de beoogde wijzigingen primair betrekking heeft op die delen van de wet die rechtstreeks de kantongerechten betreffen. Men kan zich afvragen wat de waarde is van het uitbrengen van een nota van wijziging, juist aan de vooravond van de tweede fase. Ik denk dat er een praktisch argument is. Er is een enorm aantal beschikkingen dat jaarlijks wordt gemaakt. Deze voorzieningen zijn daarvoor nodig, al is het maar tijdelijk. Ik zou bijna zeggen dat de kantongerechten er maar zoveel mogelijk van moeten profiteren, zeker omdat zij nog niet zeker zijn op welk moment de herziening rechterlijke organisatie daadwerkelijk zijn beslag zal krijgen. Aan de hand van de opgedane ervaringen kunnen wij overigens ook nog beoordelen of de voorzieningen van de wet-Mulder ook in het nieuwe stelsel nog aangewezen zijn. Ik wil dus op die grond toch doorzetten. Wij hebben er natuurlijk over nagedacht en wij hebben juist op dit specifieke punt besloten om toch maar over te gaan tot indiening. Alhoewel de tijd beperkt is, biedt het toch een hoop praktische voorbeelden.

Bovendien zijn er naast de voorstellen die rechtstreeks betrekking hebben op de kantongerechten ook een aantal wijzigingen die daarmee minder direct een relatie hebben, zoals het dwangmiddelentraject. Dat kan in elk geval gehandhaafd worden in het nieuwe stelsel.

Ik kom bij het amendement van de heer Verhagen. Hij wil de regeling in de wet weer brengen op vier maanden, zestien weken. Wij hebben die termijn juist verkort om de kosten van bewaring te drukken. Die kosten van bewaring hebben onder andere te maken met stallingsruimte. Dat kost bij auto's een enorme oppervlakte aan vierkante meters. Dat valt nogal duur uit voor de politie. Er wordt nogal wat in beslag genomen en de terreinen worden steeds groter. Het punt is dat de mensen die hun auto komen afhalen daarbij wel calculeren. Wat oudere auto's worden in de praktijk dikwijls niet afgehaald. Men komt dan nog niet in de buurt van het argument dat de heer Verhagen tegen het voorstel hanteert en wel dat de kosten van bewaring de waarde van het voertuig overtreffen. Om dat te constateren moet je namelijk een heel gegronde reden hebben. Voor de eigenaren blijkt de drempel toch wat lager te liggen dan in de wet is voorzien. Het punt is dus dat auto's nogal eens blijven staan. Dat kost te veel ruimte. Vandaar dat wij voorstellen om de termijn tot drie maanden, twaalf weken, terug te brengen. Het amendement van de heer Verhagen hoeft niet ontraden te worden. Zo erg is het ook weer niet. Ik vind het echter overbodig, in de zin dat ik het aan de Kamer overlaat. Ik wilde echter wel even wijzen op de extra kosten die het met zich brengt.

De heer Verhagen (CDA):

Voorzitter! Wat de noodzaak van een tijdelijke voorziening vooruitlopend op de Wet op de rechterlijke organisatie betreft, heeft de minister het argument van het enorme aantal beschikkingen en de werkdruk voor de kantongerechten genoemd. Dat lijkt mij zeer plausibel en ik wil dit niet tegenspreken. Waarom is niet eerder met deze tijdelijke voorziening gekomen? Het verslag is in juli 1994 ingediend en thans is het juni 1996. Nogmaals mijn vraag waarom het zo lang heeft moeten duren.

Wat het terugbrengen van de termijn betreft, is de argumentatie van de minister niet geheel overtuigend. Ik ontken niet dat de kosten van bewaring hoog zijn, maar die worden altijd verhaald op de eigenaar van het voertuig indien hij het komt ophalen. Een andere mogelijkheid is het te gelde maken van het voertuig. De opgelegde sanctie plus de kosten van bewaring worden daarmee gefinancierd. Met andere woorden: de kosten kunnen nooit een argument zijn voor het terugbrengen van de termijn naar drie maanden. Het terugdringen van de termijn zal niet leiden tot een afname van de kosten voor de rijksoverheid.

Minister Sorgdrager:

Voorzitter! Toen wij begonnen met de nota van wijziging, deden zich nogal wat zaken voor die meegenomen moesten worden. Er ontstond een soort van zwaan-kleef-aanprocedure, als gevolg waarvan het een omvangrijk pakket is geworden. Dat heeft tot dit tijdsverloop geleid.

Wat de kosten van bewaring betreft, klopt het verhaal van verhaal op de eigenaar. Soms komt de eigenaar niet opdagen en dan valt er weinig meer te verhalen. Bij verkoop kunnen de kosten worden verhaald, maar ondertussen maak je meer kosten dan nodig is omdat die auto's daar staan. Naar ons idee is het veel praktischer de termijn terug te brengen. Iemand die zijn auto echt terug wil hebben komt die binnen drie maanden ophalen. Het is een praktische kwestie. Het kost extra ruimte en geld en ons idee is dat het niet nodig is.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor, aanstaande woensdag over het wetsvoorstel te stemmen.

Daartoe wordt besloten.

Sluiting 14.50 uur

Naar boven