Aan de orde is de stemming over de gewijzigde motie-Van der Linden over arbeidskrachten van buiten de EU (24026, nr. 7).

(Zie vergadering van 7 maart 1994.)

De voorzitter:

Ik geef gelegenheid tot het afleggen van stemverklaringen vooraf.

De heer Van Hoof (VVD):

Voorzitter! De fractie van de VVD hecht eraan het belang van het tijdig beschikbaar hebben van voldoende arbeidskrachten voor de oogstwerkzaamheden in de land- en tuinbouw nog eens te onderstrepen; arbeidskrachten primair uit Nederland, eventueel binnen de EU en zo nodig van buiten de EU. Wij hebben dienaangaande vorige week bij de heropening rond de motie van de heer Van der Linden al aangegeven dat de staatssecretaris in het plenaire debat op dat punt adequate toezeggingen had gedaan. Bovendien heeft de staatssecretaris naar aanleiding van de motie van de heer Van der Linden een brief geschreven, waarin hij een en ander nog eens onderstreept. Ook wordt daarin de overbodigheid van de motie benadrukt.

De voorzitter:

Ik verzoek u om u te beperken tot een stemverklaring.

De heer Van Hoof (VVD):

Daar kom ik nu aan toe, voorzitter!

De voorzitter:

Neen, neen, u heeft nog één zin, want u bent al even met een verklaring bezig.

De heer Van Hoof (VVD):

Wat ik wilde zeggen, is dat de motie wat de fractie van de VVD betreft niets toevoegt, overbodig is en bovendien een extra termijnbeperking stelt die wij niet wensen.

In stemming komt de gewijzigde motie-Van der Linden (24026, nr. 7).

De voorzitter:

Ik constateer, dat de aanwezige leden van de fracties van het CDA, het AOV, de Unie 55+, de RPF, de SGP en het GPV, alsmede het lid Hendriks voor deze gewijzigde motie hebben gestemd en die van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.

Naar boven