Handeling
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2018-2019 | nr. 32, item 16 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2018-2019 | nr. 32, item 16 |
Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:
- het wetsvoorstel Wijziging van de Wet studiefinanciering 2000 in verband met een wijziging van de rentemaatstaf voor de lening hoger onderwijs ( 35007 ).
(Zie vergadering van 27 mei 2019.)
De voorzitter:
Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van het wetsvoorstel waarvan de eerste termijn van de kant van de Kamer gisteren heeft plaatsgevonden: wetsvoorstel 35007, Wijziging van de Wet studiefinanciering 2000 in verband met een wijziging van de rentemaatstaf voor de lening hoger onderwijs. Ik heet de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap wederom welkom in de Eerste Kamer.
De beraadslaging wordt hervat.
De voorzitter:
Ik geef het woord aan de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.
Minister Van Engelshoven:
Dank u wel, voorzitter. Wat een eer eigenlijk om hier het laatste debat van deze Kamer te mogen voeren. Ik dank de leden voor hun bijdrage in eerste termijn. Er zijn nog een hoop vragen, die ik vanavond naar beste vermogen zal pogen te beantwoorden. Wij praten vandaag met elkaar over de in het regeerakkoord afgesproken wijziging van de rentemaatstaf op studieleningen in het hoger onderwijs. Waar voor studenten nu de vijfjaarsrente wordt gehanteerd, zal het in de toekomst de tienjaarsrente zijn. Niets meer en niets minder is in dit wetsvoorstel geregeld. Hoewel ik, net zomin als u, de ruimtes in de toekomst kan voorspellen, weten wij wel dat de tienjaarsrente vrijwel altijd iets hoger is dan de vijfjaarsrente. Deze maatregel levert daarmee geld op in de toekomst. Dat draagt op een positieve manier bij aan de houdbaarheid van de overheidsfinanciën. Dat is ook de reden waarom het wetsvoorstel door het kabinet is ingediend, niet meer en niet minder dan dat. Mooier dan dat kan ik het ook niet maken.
Waarschijnlijk zal hier niemand tegen solide overheidsfinanciën zijn, maar een vraag die ik ook in eerste termijn een aantal keren voorbij heb horen komen is waarom dat geld nu bij studenten vandaan moet komen. Het goede nieuws is dan ook misschien dat dat geld niet bij studenten vandaan moet komen. De hoge rente gaat niet door studenten betaald worden, maar door veelal goed verdienende, hoogopgeleide mensen. Zij zijn in het verleden een lening aangegaan voor een studie in het hoger onderwijs en zijn vervolgens genoeg gaan verdienen om die lening terug te betalen. Ik vind dat een acceptabele manier om een bijdrage te leveren aan de verbetering van het houdbaarheidssaldo in de toekomst. Dat vond ook de Raad van State, die hier geen opmerkingen bij had. Ook het CPB heeft dat in de doorrekening van een aantal verkiezingsprogramma's geaccepteerd als bruikbare maatregel om het houdbaarheidssaldo te verbeteren.
Ik heb gisteren in de Kamer veel vragen gehoord die eigenlijk veel verder reiken dan dit wetsvoorstel. Ik wil mij naar goed gebruik in deze Kamer, mevrouw de voorzitter, beperken tot het wetsvoorstel dat wij vandaag bespreken: het aanpassen van de maatstaf waarop de rente voor studieleningen wordt gebaseerd.
Er zijn twee punten van zorg die in deze Kamer breed leven en die ik voorafgaand aan de beantwoording wil adresseren. Ten eerste wil ik helder markeren wat maakt dat het studievoorschot wel degelijk een sociaal leenstelsel is, ook inclusief het voorliggende wetsvoorstel. De aanvullende beurs is destijds verhoogd met meer dan €100. De terugbetaaltermijn is verlengd van 15 naar 35 jaar. De terugbetaling begint bij inkomens vanaf minimumloon. Dat was voorheen 84% van het minimumloon. Een oud-student hoeft nooit meer dan 4% van zijn inkomen boven het minimumloon te gebruiken voor aflossing. Dat was 12%. Dat alles zorgt voor een halvering van de maandlasten bij gelijkblijvende schuldhoogte. Om recht te doen aan deze lage maandlasten is de wegingsfactor waarmee rekening wordt gehouden bij hypotheekverstrekking, verlaagd van 0,75% naar 0,45%, zodat studieschulden minder zwaar meewegen bij hypotheekverstrekking. De overheid geeft de eigen kredietwaardigheid door aan de student door uit te gaan van de rente die de overheid zelf betaalt op de kapitaalmarkt, zonder risico-opslag. En ook met het huidige voorstel mag er nog altijd van een sociale rente worden gesproken. Tot slot wordt een eventuele restschuld na 35 jaar kwijtgescholden en mag vervroegd aflossen altijd, ongelimiteerd en boetevrij.
In 2014 is besloten tot deze ingrijpende wijziging van het stelsel. In reactie op de heer Ganzevoort, die vroeg naar mijn visie op dit stelsel, kan ik toezeggen dat er van mijn kant geen voornemen is om over te gaan tot verdere wijzigingen van het sociaal leenstelsel en dat ik daartoe op dit moment ook geen aanleiding zie. Ik monitor jaarlijks de effecten van het leenstelsel en kijk daarbij uiteraard ook naar de toegankelijkheid, die mij zeer aan het hart gaat. Daar kom ik later nog op terug. Daarnaast ben ik bezig met de voorbereiding van de uitvoering van de motie-Klaver, die de regering oproept tot onderzoek naar de in- en doorstroom vier jaar na de invoering van het sociaal leenstelsel. De evaluatie staat voor 2020 gepland. Nog voor de begrotingsbehandeling ontvangt u van mij het plan van aanpak daarvoor. Daarnaast kom ik de afspraken die rondom het leenstelsel zijn gemaakt, gewoon na. De belofte dat er in de toekomst nooit iets aan de rente zou wijzigen, is bij de invoering van het sociaal leenstelsel nooit gedaan.
Ten tweede wil ik ook nog wel even ingaan op de destijds gemaakte afspraken over de aanwending van de opbrengsten van het studievoorschot en hoe dit wetsvoorstel zich daartoe verhoudt. De heer Bruijn, de heer Rinnooy Kan en mevrouw Duthler vroegen hiernaar. Vorig jaar zomer hebben de Vereniging Hogescholen, de VSNU, het ISO en de LSVb mij laten weten dat alle medezeggenschapsraden voor 2018 hebben ingestemd met de besteding van de studievoorschotmiddelen op het terrein van onderwijskwaliteit. En vorig jaar heb ik met deze partijen een akkoord gesloten voor 2019 en verder. De twee belangrijke uitgangspunten zijn daarbij dat alle studievoorschotmiddelen altijd ten goede komen aan onderwijskwaliteit en dat studenten bij de planvorming en gedurende de uitvoering worden betrokken. Dan gaat het dus om alle opbrengsten uit het studievoorschotwetsvoorstel. En studenten hebben instemmingsrecht op de besteding van de studievoorschotmiddelen.
Instellingen maken nu volop plannen en de NVAO is begonnen met de toetsing van de plannen. Dragen die plannen niet beredeneerd bij aan de kwaliteitsverbetering of is de medezeggenschap onvoldoende betrokken, dan wordt de instelling teruggestuurd naar de tekentafel. Zij krijgt dan nog een herkansing. Een instelling zal zich jaarlijks verantwoorden over de voortgang ten aanzien van de inhoud en het proces. Ook krijgt de medezeggenschap de gelegenheid zelfstandig te rapporteren over de besteding van de studievoorschotmiddelen in een bijlage bij het jaarverslag. In 2022 zal de NVAO toetsen of de instelling de voornemens in voldoende mate heeft gerealiseerd en of de medezeggenschap gedurende de uitvoering voldoende betrokken is gebleven. De NVAO maakt daarnaast eind 2020 en eind 2022 een landelijk beeld op van de stand van zaken van die kwaliteitsafspraken. Ik zeg graag toe dat ik ook uw Kamer zal informeren over die uitkomsten. Die afspraak staat dus, omkleed met checks-and-balances, zodat we in de toekomst ordentelijk kunnen vaststellen of onze verwachtingen, onze beloften door de instellingen waargemaakt worden.
Dan ga ik nu over tot de beantwoording van de vragen van uw Kamer. Die vragen zal ik beantwoorden in vier clusters. Ik zal nader ingaan op het doel van het wetsvoorstel, de gevolgen van het wetsvoorstel, het effect van het wetsvoorstel op de toegankelijkheid van het hoger onderwijs en de verdragsrechtelijke implicaties van het IVESCR voor dit wetsvoorstel.
De heer Ganzevoort (GroenLinks):
Voorzitter, dank. Even voor mijn duidelijkheid. Valt de vraag naar de aanwending van de extra opbrengsten onder een van deze blokjes of is die met deze inleiding al geweest?
Minister Van Engelshoven:
Die heb ik hiermee gehad, omdat die sec niet valt onder de reikwijdte van dit voorstel.
De heer Ganzevoort (GroenLinks):
Dan ga ik er op dit moment nog op in. De minister zegt daarmee namelijk met zoveel woorden dat de extra opbrengsten van de renteverhoging geen inkomsten zijn van het studievoorschotstelsel. Dat lijkt mij een redelijk — wat zal ik zeggen? — wonderlijke redenering, want bedoelt de minister dan ook te zeggen dat de fluctuaties in de rente in de komende jaren niet van invloed zijn op de opbrengsten van het studievoorschotstelsel?
Minister Van Engelshoven:
Nee, want het is altijd zo dat de fluctuaties in de rente en de inkomsten daarvan weliswaar in de begroting van OCW komen, maar die zijn wat we noemen een soort generiek dossier: tegenvallers maar ook meevallers zijn generieke dossiers in de rijksbegroting.
De heer Ganzevoort (GroenLinks):
Dus de studenten gaan wel meer terugbetalen — dat is het effect van dit voorstel — maar dat leidt niet tot meer investeringen in het onderwijs. Daarmee trekt de minister feitelijk terug wat zij expliciet gezegd heeft, namelijk dat er geen directe verplichting is om de extra inkomsten te investeren in het onderwijs. Dat zegt ze op basis van het IVESCR. Ze komt later nog terug op het verdrag als zodanig, maar ze zegt daarmee wel: dit zijn dus inkomsten van het studievoorschotstelsel. De expliciete afspraak indertijd was niet: we kijken nog weleens naar de fluctuaties et cetera, generieke begroting, whatever. De expliciete afspraak was dat alle inkomsten van het studievoorschotstelsel geheel en direct zouden worden aangewend voor het onderwijs en voor de verbetering van de kwaliteit. Dat betekent dat deze minister, als ze aan dit standpunt vasthoudt, wel degelijk de beloften breekt die bij de invoering van het studievoorschotstelsel zijn gemaakt.
Minister Van Engelshoven:
Nee, dat klopt niet. Er zijn destijds bij de invoering van het studievoorschot hele heldere bedragen genoemd als het gaat om wat het stelsel zou opbrengen: het heeft eerst een piek, en straks is het structureel 620 miljoen. Dat komt nu al jaar na jaar vrij. Daarvoor hebben we de kwaliteitsafspraken. Of we nu uitgaan van de vijfjaarsrente of van de tienjaarsrente maakt niet uit voor de systematiek waarin mee- of tegenvallers in de renteopbrengsten worden verrekend in de rijksbegroting. De fluctuaties in de rente die er ook bij de vijfjaarsrente konden zijn, maken niet uit voor de bedragen waarover afgesproken is dat wij die investeren in de kwaliteit van het hoger onderwijs, want anders zouden die bedragen ook niet zo vast hebben kunnen staan en dan zouden die met grote onzekerheid zijn omgeven. En wat we nou juist niet hebben willen doen, is die bedragen met onzekerheid omgeven. Die bedragen staan heel helder vast. Die kunt u ook in de begroting van OCW zien, en bijvoorbeeld ook in de kwaliteitsafspraken die we met de instellingen en met de studenten hebben gemaakt: dit zijn de bedragen die jaarlijks beschikbaar komen om te investeren in de kwaliteit van het hoger onderwijs.
De heer Ganzevoort (GroenLinks):
Tot slot. Ik denk niet dat dit overtuigend is naar de studenten toe. Het overtuigt mij in ieder geval niet. Er zijn wel degelijk toezeggingen gedaan dat het ging om de extra opbrengsten. Er zijn wel degelijk toezeggingen gedaan dat de inkomsten die zouden voortvloeien uit het voorschotstelsel gebruikt zouden worden voor het onderwijs. En áls nou dat onderwijs op orde was, en áls nou de kwaliteit daarvan helemaal niet meer ter discussie stond en áls nou de opbrengsten van het voorschotstelsel zodanig zouden zijn dat we zouden zeggen dat het geld tegen de plinten klotst, dan hadden we een ander verhaal. Maar dat is niet aan de orde. Er is nog steeds een enorm bekostigingsprobleem. En dit geld van de studenten dat nu wordt weggenomen, wordt niet gebruikt om de problemen op te lossen. Dat is gewoon een gemis.
Minister Van Engelshoven:
Nee, de redenering van de heer Ganzevoort houdt geen stand, want als zijn redenering zou kloppen, dan zou dat ook betekenen dat de opbrengsten van het stelsel voor de toekomst niet vast hadden gestaan. Want bij de invoering van het wetsvoorstel studievoorschot — dat was hiervoor — is uitgegaan van een rente van ongeveer 2,5%. Die rente is nu veel lager. Als u gelijk zou hebben, dan zou dat betekenen dat die opbrengsten de komende jaren zouden dalen en dat we die dus niet zouden kunnen investeren in de kwaliteit van het hoger onderwijs. Dus de renteopbrengsten hebben altijd buiten die exacte bedragen gestaan. De bedragen zoals die destijds bij de invoering van het wetsvoorstel zijn afgesproken, staan als een huis. Dat is een belofte waar ik voor sta en waar ik ook heel heldere afspraken over heb gemaakt met de instellingen en met de studentenorganisaties.
Mevrouw Gerkens (SP):
Ik denk dat het een niet aan het ander verbonden dient te worden. Het debat dat wij gevoerd hebben met uw voorganger ging wel degelijk over de vraag waarom wij dit leenstelsel nodig hadden. Dit leenstelsel was nodig omdat er door het volgende kabinet een extra investering gedaan moest worden in het onderwijs, wat volgens het kabinet alleen bekostigd kon worden door de invoering van dit stelsel. Daarmee hebben partijen ingestemd. Vervolgens komt u vier jaar na dato, zeg ik via de voorzitter, met een wijziging op de afspraken die toen gemaakt zijn, met als argument dat het geld nodig is om de staatskas te spekken. Ik denk dat daar de grootste pijn zit van de Kamer, omdat sommige partijen na wikken en wegen akkoord zijn gegaan, omdat men in de veronderstelling was dat het ten goede zou komen van het onderwijs, wat wij allen hard nodig vinden, maar niet ten goede van de staatskas. Het voelt een beetje alsof we — laat ik het diplomatiek zeggen — belazerd zijn. Dat is het gevoel dat het oplevert. Want wat is de volgende wijziging waar dit kabinet mee gaat komen om nog meer financiën naar de staatskas te krijgen?
Minister Van Engelshoven:
Mevrouw de voorzitter. Ik heb zojuist aangegeven dat er geen voornemens zijn om verdere wijzigingen in het sociaal leenstelsel aan te brengen. Nogmaals: ja, de redenering bij de invoering was om het sociaal leenstelsel in te voeren om substantieel te kunnen investeren, honderden miljoenen, in de kwaliteit van het hoger onderwijs. Die afspraken en die bedragen staan als een huis. Dat stond ook toen los van de exacte hoogte van de rente en van de rentemaatstaf. We hebben het stelsel zo ingericht dat bij terugbetaling vrij uitvoerig rekening wordt gehouden, en op een socialere manier dan daarvoor, met de terugbetaalcapaciteit van oud-studenten. Dat is nog steeds zo en daarom is het een sociaal stelsel, dat heb ik u net gezegd. De afspraak zoals die destijds is gemaakt over het stelsel ten bate van investeringen in de kwaliteit van het onderwijs, staat als een huis. Aan die bedragen verandert ook helemaal niets. Ook destijds was het zo dat eventuele fluctuaties in de rente niet bijgeteld of afgetrokken zouden worden van die investeringen, want die komen niet bij of gaan niet af van de begroting van OCW. Dat wist toen ook iedereen. Die bedragen staan er gewoon. Destijds — dat hebben we echt goed nagekeken — is nooit de afspraak gemaakt dat aan de rente nooit iets zou veranderen. Dat had niet gekund, want rentes fluctueren altijd.
Mevrouw Gerkens (SP):
De toezegging dat dit het enige is waaraan gewijzigd gaat worden, zou ik als een luchtballon willen betitelen, omdat die toezeggingen ook gedaan zijn in het debat van vier jaar geleden. Nu staan we hier vier jaar later en wordt er al getornd aan de afspraken die we toen hebben gemaakt. Maar wat er volgens mij de facto gebeurd is, is dat we vier jaar geleden een systeem hebben gecreëerd waar dit kabinet nu de mogelijkheden in ziet om de staatskas te spekken. Dat stuit mij tegen de borst, minister. U zegt dat het niet om studenten gaat, maar om mensen die straks heel veel geld verdienen. Daarover heb ik in mijn termijn gezegd dat dit een premisse is, waarover ik ook nog weleens het debat wil aangaan. Maar die studenten moeten nu de staatskas spekken. Volgens mij moeten we de staatskas gewoon spekken via belastingen, voorzitter. De studenten betalen er nu dubbel voor.
Minister Van Engelshoven:
Het gaat niet om spekken. Het gaat om het houdbaarheidssaldo. U weet ook dat gezonde overheidsfinanciën in de toekomst bijdragen aan de mogelijkheden om te blijven investeren in onderwijs. Maar als u zegt dat de afspraken die destijds zijn gemaakt bij de invoering van het leenstelsel nu gewijzigd worden, dan klopt dat niet. De afspraak was dat we het stelsel invoerden en dat we in ruil daarvoor bedragen investeerden in de kwaliteit van het onderwijs. Die bedragen staan nog steeds als een huis. Dat doen we onder zeer sociale voorwaarden voor studenten, die zelfs beter waren dan onder het oude stelsel. Ook dat staat en daar veranderen we helemaal niets aan.
Mevrouw Gerkens (SP):
Tot slot. In de vorige beantwoording zei de minister het eigenlijk al. Ze heeft goed gekeken of ze met de wijziging van de rentemaatstaf met afspraken uit het verleden breekt. Hier lijkt het toch wel alsof we met open ogen in de plannetjes zijn gelopen. Dan denk ik: ik ben blij dat mijn fractie in de vorige termijn tegen dit leenstelsel heeft gestemd.
De voorzitter:
Er is nog een hele rij mensen die wil interrumperen. Eerst mevrouw Nooren.
Mevrouw Nooren (PvdA):
De woordvoerder uit de vorige periode heeft nagetrokken wat er gedeeld is. Er heeft natuurlijk een intensief debat plaatsgevonden over dit wetsvoorstel. Ik lees even voor uit de Handelingen: "Tegelijkertijd maakt dit wetsvoorstel, anders dan de voorgaande voorstellen, het mogelijk om flink te investeren in de kwaliteit van het hoger onderwijs, omdat het geld niet weglekt uit het hoger onderwijs, maar geherinvesteerd wordt om de kwaliteit te verbeteren. Dat is een wezenlijk onderdeel van dit voorstel en dat maakt het dus anders". Ik denk dat degenen die voor dit wetsvoorstel hebben gestemd, allemaal dachten: het maakt niet uit wat we nú vragen aan studenten, dat zal ook in de toekomst zo blijven. Ik maak even de vergelijking met de gezondheidszorg, waar we opbrengsten uit premiegelden hebben. Het Rijk past bij op het moment dat de kwaliteit van de gezondheidszorg op een bepaald niveau moet zijn. Er is nooit andersom bedacht: we halen wat premies op bij de gezondheidszorg, en die stoppen we dan in de rijkskas. Het wetsvoorstel lijkt nu een beetje door de minister gekeerd te worden, waarbij de opbrengsten uit het studievoorschotstelsel niet in het hoger onderwijs worden gestopt maar voor andere doeleinden worden gebruikt. Dat is de pijn die mevrouw Gerkens wilde aanduiden en die wij herkennen.
Minister Van Engelshoven:
Ook tegen mevrouw Nooren zeg ik: de zinsnede uit de Handelingen die u voorleest, klopt nog steeds. Want als de redenering zou kloppen, zoals u suggereert, dan had dat betekend dat bedragen die geïnvesteerd zouden kunnen worden in het hoger onderwijs afhankelijk waren geweest van fluctuaties in de rente. Dat is niet het geval. Die afspraak staat dus nog steeds. Want het is nu nog steeds zo dat rentes kunnen fluctueren. Ik zeg niet dat het altijd zo is, maar de tienjaarsrente is nu fors lager dan de rente die destijds verondersteld werd en waarvan de rekenmodellen zijn uitgegaan bij de invoering van het studievoorschot. Als uw redenering zou kloppen, zou ik niet hard hebben kunnen toezeggen: dit zijn de bedragen. Want dan waren die afhankelijk geweest van fluctuaties in de rente en van de renteopbrengsten. Dat is nooit het geval geweest.
Mevrouw Nooren (PvdA):
Ik probeer het nog een keer. Volgens mij beoogde het wetsvoorstel om de opbrengsten van het studievoorschot in het onderwijs te investeren. Dat staat los van wat een kabinet aanvullend kan investeren in het onderwijs. Wij hebben het studievoorschot gewaardeerd als een sociaal stelsel vanwege dát feit en niet vanwege het feit dat de regering door het hanteren van artikel 6.3 het wetsvoorstel studievoorschot als een bron ziet om geld op te halen bij mensen met midden- en hoge inkomens die voorheen gestudeerd hebben.
Minister Van Engelshoven:
Ik kom straks nog op dat artikel 6.3. Ik ga mezelf herhalen: de opbrengsten die destijds werden geïnvesteerd, waren de opbrengsten die voortvloeiden uit de afschaffing van de basisbeurs, en niet de toekomstige opbrengsten vanuit de rente. Anders hadden die bedragen gefluctueerd en dat doen ze niet.
De heer Schalk (SGP):
Ik wilde ook nog even door op die gezonde overheidsfinanciën. Mijn fractie is gek op gezonde overheidsfinanciën. De minister heeft aangegeven dat er betaald gaat worden in de toekomst. Ze heeft daar wat geruststellende mededelingen over gedaan. Ik citeer ze letterlijk, en anders moet de minister mij corrigeren. Ze gaf aan dat die bedragen niet betaald zullen worden door studenten — dat had ik ook al begrepen — maar door goed verdienende, hoogopgeleide mensen. Vervolgens gaf de minister aan dat je pas zou gaan meebetalen vanaf het minimumloon. Hoe moet ik die twee met elkaar matchen: hoogopgeleide, goed verdienende mensen en vanaf het minimumloon?
Minister Van Engelshoven:
Ja, dat klopt. Ik zeg: in de regel. U weet ook — want die tabellen heb ik ook aan uw Kamer overlegd — dat wat je terugbetaalt, afhankelijk is van je inkomen. Vroeger begon dat al onder het minimumloon en was dat 12% en nu is dat vanaf minimumloon en 4%. Als je dus als afgestuurde minder verdient, betaal je ook veel minder terug, want je betaalt nooit meer terug dan 4% van je inkomen boven het minimumloon. Als je dus weinig boven het minimumloon verdient, betaal je ook gewoon heel weinig terug. In sommige gevallen zelfs nul.
De heer Schalk (SGP):
Dan gaat het dus niet om hoogopgeleide, goed verdienende mensen, maar om opgeleide verdienende mensen die het minimumloon hebben. Wij weten allemaal hoeveel dat is. Die krijgen ook nog problemen omdat zij heel vaak met dat minimumloon een flexbaan hebben en geen huis kunnen kopen, of daar nauwelijks toe in staat zijn. Als zij dat huis al hebben, hebben zij ook nog de wegingsfactor — die is weliswaar iets aangepast, maar is er nog steeds — en gaan zij gewoon 4% van dat minimumloon afdragen, gedurende 35 jaar.
Minister Van Engelshoven:
Ja, maar dat wijzigt niet met dit wetsvoorstel. Dat was al zo toen het vorige wetsvoorstel werd aanvaard en daaraan verandert dit wetsvoorstel helemaal niets.
Mevrouw Teunissen (PvdD):
Ik wil de minister toch nog om duidelijkheid vragen op het vorige punt. Het gaat over de belofte die destijds, bij de invoering van het leenstelsel, is gedaan dat alle middelen die het leenstelsel opbrengt, zullen worden geïnvesteerd in onderwijs. Nu zegt de minister bij de behandeling van het voorliggende wetsvoorstel dat die middelen, die 226 miljoen euro, niet worden geïnvesteerd in onderwijs, maar in de staatskas worden gestopt. Dan lijkt het mij heel simpel — maar misschien denk ik veel te simpel — dat dit een wezenlijk verschil is met de belofte die destijds gedaan is bij de invoering van het leenstelsel. Graag ontvang ik daar helderheid over.
Minister Van Engelshoven:
Volgens mij heb ik die helderheid zojuist geboden en ga ik mijzelf alleen maar herhalen. Er zijn destijds heel heldere afspraken gemaakt over de exacte bedragen die geïnvesteerd zouden worden in de kwaliteit van het hoger onderwijs. Die bedragen staan nog steeds; daar verandert helemaal niets aan. Ook destijds zouden fluctuaties in de rente niets veranderen aan die bedragen.
Mevrouw Teunissen (PvdD):
Ja, precies. Maar die fluctuaties staan natuurlijk los van het doel dat wordt beoogd met het wetsvoorstel. Het doel dat werd beoogd met de wet voor het leenstelsel, was het verbeteren van de kwaliteit van het onderwijs. Een van de doelen van het voorliggende wetsvoorstel is het borgen van de overheidsfinanciën. Dat is toch een wezenlijk verschil?
Minister Van Engelshoven:
Nee, voorzitter, dat is het niet, omdat de rente-inkomsten destijds geen onderdeel uitmaakten van de bedragen die werden geïnvesteerd. Ik kan het blijven herhalen. Anders hadden die bedragen natuurlijk nooit vastgestaan. Die bedragen staan vast; die zijn helder. Het gaat om 620 miljoen euro structureel. Dat was het bedrag bij de invoering van het stelsel en dat bedrag is er nog steeds.
De voorzitter:
Tot slot, mevrouw Teunissen.
Mevrouw Teunissen (PvdD):
Ik denk dat de minister nu echt doel en middel door elkaar haalt. Het doel is de kwaliteit van het onderwijs te verbeteren. Het doel van het onderhavige wetsvoorstel heeft daar eigenlijk niets mee te maken.
Mevrouw Bikker (ChristenUnie):
Voorzitter, excuses voor de pingpongwedstrijd, maar ik ga weer terug naar waar de heer Schalk gebleven was. De indruk kan ontstaan dat de mensen die net boven het minimumloon zitten en afgestudeerd zijn, meer moeten gaan betalen door dit wetsvoorstel. Maar wij kennen toch nog steeds het draagkrachtbeginsel? Juist die 4% als maximum van het inkomen dat mensen moeten afdragen — als ik het goed begrepen heb en de staatjes goed heb geïnterpreteerd — is er de reden van dat er pas een heel stuk boven het minimumloon voor de mensen iets verandert aan het bedrag dat zij zullen afdragen. Ik wil even het misverstand voorkomen dat nu zeer weinig verdienende mensen, die net boven het minimumloon zitten, enorm de dupe zijn. Maar er verandert toch pas iets voor de mensen die een stuk hoger zitten, juist door het draagkrachtbeginsel?
Minister Van Engelshoven:
Ja, dat klopt. Door het draagkrachtbeginsel verandert er voor een heel grote groep helemaal niets met dit wetsvoorstel. Om een voorbeeld te noemen: voor afgestudeerden met een inkomen van €30.000 is de enige verandering dat zij, als zij een schuld hebben van €5.000, van €17 naar €20 gaan, omdat zij nog ruimte hebben onder dat maximum. Bij een inkomen van bijvoorbeeld €40.000 gaat iemand met een schuld van €15.000 van €50 naar €59. Maar bij hogere schulden verandert er weer niks, omdat je dan inderdaad in die sociale voorwaarden blijft zitten. Zeker voor afgestudeerden met een wat lager inkomen, is het verschil dus nul. Pas bij echt hogere inkomens zijn die verschillen echt van betekenis. Er wordt vaak gesproken over het totaalbedrag waarmee de schuld toeneemt door de verhoging van de rente. Het klopt dat er een bedrag bij die schuld komt — een bedrag van bijvoorbeeld ongeveer €5.000 is genoemd — maar dat betekent niet dat dat allemaal van invloed is op het maandbedrag dat je terugbetaalt. Dat is echt afhankelijk van je inkomen.
Voorzitter. Ik ga verder met het doel van het wetsvoorstel. Een aantal van de leden vroeg daarnaar. Mevrouw Nooren vroeg: waarom nu? Mevrouw Teunissen vroeg: wat is er mis met de houdbaarheid? Mevrouw Duthler vroeg: in welke mate draagt het bij aan de houdbaarheid van de overheidsfinanciën? Mevrouw Bikker vroeg ook nog: gaat de maatregel ook door als de overheidsfinanciën op orde zijn? De heer Ganzevoort vroeg nog: waarom gaat de rekening naar studenten? Ik herhaal het nog maar eens: het doel van deze maatregel is het verbeteren van de houdbaarheid van de overheidsfinanciën. We hebben het dan over de lange termijn. Het is niet meer en niet minder dan dat. Dat is de reden waarom dit voorstel in het regeerakkoord is beland. Die maatregel is ook te vinden in de doorrekening van een aantal partijen die deel uitmaken van deze coalitie. Het gaat over de houdbaarheid van de overheidsfinanciën op de lange termijn. Dat zien we dan ook in de opbrengsten. Daar is pas sprake van in 2025, en het gaat dan om 1 miljoen. Dat komt doordat de tienjaarsrente alleen gaat gelden voor studenten die nog moeten beginnen. Voor geen enkele student die nu studeert leidt dit wetsvoorstel dus tot een verandering. De opbrengsten lopen dan langzaam op naar 226 miljoen in het jaar 2060.
Het is natuurlijk mogelijk om dit in het licht van de totale rijksbegroting een "kleine bijdrage" te noemen. Dat snap ik. Maar de rijksbegroting is altijd een saldo van heel veel grote en minder grote posten. Als iedere post zuiver op zijn individuele bijdrage zou worden beoordeeld, dan kon je bij elk van die posten misschien zeggen: moet het nou hier? Maar het gaat wel altijd om het totaal van het houdbaarheidssaldo. Dit kabinet acht het ook verstandig om juist als het economisch goed gaat maatregelen te treffen die de houdbaarheid op lange termijn verbeteren. Je moet het dak repareren als de zon schijnt. Het is natuurlijk niet zo dat de overheidsfinanciën nu onhoudbaar zijn, maar er is wel verbetering mogelijk. Om ervoor te zorgen dat we ook voor toekomstige generaties kunnen blijven investeren, acht dit kabinet een goed houdbaarheidssaldo van belang.
Waarom dan specifiek deze maatregel? Ik vind het niet helemaal vreemd om wat meer balans te brengen in de kosten die de overheid maakt voor het verstrekken van leningen en de kosten die de oud-student daarvoor moet maken. Uiteraard blijft het wel belangrijk dat de oud-student dat moet kunnen dragen. Daarvoor zijn de sociale terugbetaalvoorwaarden belangrijk. We hadden het er zo-even al over. Het is altijd maar maximaal 4% van het inkomen boven het minimumloon. Ik vind dat een acceptabele manier om een bijdrage te leveren aan de verbetering van het houdbaarheidssaldo in de toekomst. Nogmaals, kennelijk was ook de Raad van State dat van mening, want die heeft daar geen opmerking bij gemaakt. Ook het CPB heeft het eerder geaccepteerd als een goede maatregel.
Uiteraard zie ik ook de maatschappelijke weerstand tegen dit voorstel. Ik snap heel goed dat studenten dit een vervelende maatregel vinden. Ik begrijp ook heel goed dat heel veel mensen een petitie ondertekenen tegen een verhoging van de rente. Ik geloof dat niemand staat te juichen bij maatregelen om rente te verhogen. Maar het kabinet heeft nu eenmaal een bredere verantwoordelijkheid in het wegen van verschillende belangen. Die bredere verantwoordelijkheid nemen we met dit voorstel.
Voorzitter. Mevrouw Nooren en mevrouw Gerkens hadden ook vragen over hoe de rente wordt vastgesteld. Mevrouw Nooren vroeg bijvoorbeeld of ik ervoor wil zorgen dat ik de rente niet langer zelf jaarlijks kan vaststellen en of het slim is dat de wet die ruimte geeft. Mevrouw Gerkens vroeg hoe makkelijk het is om de tienjaarsrente te veranderen.
De heer Ganzevoort (GroenLinks):
Ik moet nog heel even terug naar het doel dat de minister net beschreef. In de Aanwijzingen voor de regelgeving, waarvan ik aanneem dat die op het nachtkastje van de minister liggen omdat daar alles aan afgemeten moet worden, staat niet alleen dat er meer nodig is dan een verwijzing naar het regeerakkoord — we horen vanavond meer, dus dat is fijn — maar er staat ook in dat de verschillende opties moeten worden afgewogen. Welke andere voorstellen heeft de minister dan gezien die het uiteindelijk niet geworden zijn? Zij zegt nu: we hadden ook andere dingen kunnen doen. Dat is een beginnetje, maar ik wil toch wel een stapje verder. Welke andere opties heeft de minister afgewogen om dit te doen? Heeft de regering bijvoorbeeld overwogen om een extra belasting voor baarddragers in te stellen? Dat had ook gekund. Het aantal baarddragers in deze Kamer valt mee, maar breder zouden we toch een heel eind kunnen komen in het kader van die 226 miljoen. Ik bedoel maar: er zijn zo veel opties die hadden gekund, dus waarom nou juist deze maatregel? Welke andere opties — laat ik het zo dan formuleren — in het voorbereidingsproces van deze wet heeft de minister overwogen, maar zijn niet het geworden?
Minister Van Engelshoven:
Het is de vraag of u die vraag aan mij moet stellen. Ik begrijp dat het regeerakkoord als zodanig geen argument is, maar in de kabinetsformatie is wel een weging gemaakt dat het totaalpakket van maatregelen ook leidt tot een gezond houdbaarheidssaldo in de toekomst. Daar is de keuze gemaakt voor deze maatregel. Is die afgewogen tegen andere maatregelen? Dat weet ik niet, want ik zat daar niet aan tafel. Feit is wel dat in de doorrekening van de programma's van onder andere CDA en ChristenUnie deze maatregel ook was meegenomen om het houdbaarheidssaldo te verbeteren. Dus het is niet zo gek dat ook maatregelen uit de doorrekening van programma's van partijen die het kabinet schragen, in het voorstel terechtkomen. Ligt daar een andere inhoudelijke afweging aan ten grondslag dan "we verbeteren hiermee het houdbaarheidssaldo"? Ja, we houden daarmee de sociale terugbetaalvoorwaarden voor studenten overeind. Ook ligt het nog in de rede dat we daarmee de kosten die de overheid maakt voor deze lening iets meer in balans brengen met wat een oud-student terugbetaalt. Ja, dat is het. Fraaier dan dat kan ik het niet maken.
De heer Ganzevoort (GroenLinks):
Ik neem aan dat we later nog wel komen te spreken over de rentesubsidie, want dat is nog een ander onderwerpje. Ik ben deze avond helemaal niet geïnteresseerd — met alle respect voor de collega's — in de verkiezingsprogramma's van een aantal coalitiepartijen. Die vind ik helemaal niet interessant. Ik vind het volgende interessant. Deze minister spreekt namens de regering. Het gaat er niet om of zij iets persoonlijk wel of niet weet of vindt of wat dan ook. Zij spreekt namens de regering. Dit betekent dat we aan de regering vragen, in haar persoon: welke overwegingen heeft u gemaakt? Als we daar geen antwoord op krijgen waaruit blijkt welke alternatieven u ook overwogen heeft en welke niet, dan voldoet dit voorstel niet aan de Aanwijzingen voor de regelgeving. Mag ik dat constateren?
Minister Van Engelshoven:
Er zijn een aantal overwegingen geweest. Ik heb die zojuist gegeven. Deze maatregel doet niets af aan de beloften die destijds zijn gedaan bij het sociaal leenstelsel. Het brengt de kosten die de rijksoverheid maakt voor het uitgeven van die leningen en de kosten die studenten daarvoor maken iets meer in balans. En ja, die opbrengsten dragen bij aan het houdbaarheidssaldo. Dat is de weging die gemaakt is. Niet meer en niet minder. Als u vraagt of er bij de beraadslagingen, bij de overweging van dit wetsvoorstel nog gekeken is of er nog andere alternatieven waren, is het antwoord: nee, op dat moment niet.
De voorzitter:
Tot slot, meneer Ganzevoort.
De heer Ganzevoort (GroenLinks):
Ik constateer dat driekwart van wat de minister zegt, volstrekt aan mijn vraag voorbijgaat. Mijn vraag was heel eenvoudig: heeft de minister zich gehouden aan de Aanwijzingen voor de regelgeving door alternatieven te overwegen en, zo ja, welke waren dat? Het antwoord op die vraag is: nee, die alternatieven zijn niet overwogen. Daarmee voldoet het voorstel niet aan de Aanwijzingen voor de regelgeving.
Minister Van Engelshoven:
Wat wel een overweging is die ik zou willen maken en die ik verre van onwenselijk vind, is de volgende. Als je zegt "wat zou een alternatief zijn om uit de begroting van Onderwijs bij te dragen aan het houdbaarheidssaldo?", dan kom je ergens anders. Dan ga je snijden in kosten die in de toekomst op de OCW-begroting worden gemaakt. Dit voorstel heeft mijn voorkeur gehad.
Voorzitter. Ik was bij de vragen over de vaststelling van ...
De voorzitter:
De heer Van Kesteren wou ook nog een interruptie plaatsen.
De heer Ton van Kesteren (PVV):
Dank u wel dat u mij dat toestaat, voorzitter. Ik heb een vraag aan de minister. Zij heeft het over financiële verantwoordelijkheid en de houdbaarheid van de overheidsfinanciën, maar heeft een overheid niet ook een sociaal-maatschappelijke verantwoordelijkheid? Daar wil ik toch op focussen. De minister zegt ook dat oud-studenten met een studieschuld niet meer gaan betalen dan 4% boven het minimumloon. Maar dan zou ik de minister er ook op willen wijzen dat met name lagere inkomens ongelofelijk veel inkomensondersteuning hebben die de modale en middeninkomens van studenten met een studieschuld niet hebben, en dat de gevolgen in de praktijk groter zijn dan u schetst. Klopt dat? Bent u daarmee bezig, of denkt u erover om ook daar iets aan te doen, om daar iets in te betekenen? Want het is toch een heel groot sociaal-maatschappelijk probleem, dat veel verder gaat dan u schetst.
Minister Van Engelshoven:
Voor alle oud-studenten, ongeacht hun toekomstige inkomen, is het stelsel zo ingericht dat rekening wordt gehouden met hun inkomen bij de vraag wat zij maandelijks moeten terugbetalen. Daarmee houdt het stelsel rekening met de betaalcapaciteit die oud-studenten hebben. Daar doet dit wetsvoorstel niks aan af. Ik kom hier straks nog op terug naar aanleiding van vragen van de SGP-fractie over de middeninkomens.
Voorzitter. Ik was bij de vragen van mevrouw Nooren en mevrouw Gerkens over de jaarlijkse vaststelling van de rente en over het gemak of niet-gemak waarmee de tienjaarsrente kan worden aangepast. Het is juist, zeg ik tegen mevrouw Nooren, dat ik jaarlijks uiterlijk in december het rentepercentage voor het volgende kalenderjaar vaststel. Dat doe ik op basis van een berekeningswijze die is voorgeschreven in artikel 6.3 van de wet. Van de in de wet bepaalde berekeningswijze kan ik niet afwijken. Er is dus geen sprake van keuze daarin en al helemaal niet van willekeur, want in dat wetsartikel is heel precies omschreven hoe wij die rente jaarlijks moeten berekenen. De wet geeft dus ook geen ruimte om een andere maatstaf te kiezen. Dat vergt een wetswijziging; daarom staan we hier vanavond, om die wetswijziging te bespreken. En mocht er ooit een voornemen zijn — dat zal niet van mij komen — om nog weer iets te doen aan die rentemaatstaf, dan zal opnieuw wetgeving nodig zijn. De vaststelling van de jaarlijkse rente ligt vast volgens een bepaalde formule in de wet. Ik heb geen enkele ruimte om af te wijken van die formule.
Mevrouw Nooren (PvdA):
De minister heeft correct geciteerd uit het wetsartikel, maar mijn vraag ging over het volgende. Als we terugkijken naar de Wet studievoorschot en de bedoeling van die wet om te investeren in de kwaliteit van het onderwijs, zouden we dan, in het verlengde van de discussie die we net voerden, niet wat meer een verbinding moeten maken tussen de opbrengst van het studievoorschot en de besteding van de middelen, en — ik ga het even extreem stellen — het bijdragen aan de houdbaarheid van de rijksfinanciën uitsluiten?
Minister Van Engelshoven:
Die keuze kunt u natuurlijk altijd maken, maar die is destijds, bij de invoering van die wet — dat wetsvoorstel heeft uw fractie toen ook gesteund — niet gemaakt. Die is toen bewust niet gemaakt, omdat men de opbrengsten inderdaad onafhankelijk wilde maken van de exacte renteopbrengsten. Daar waren toen hele goede redenen voor. Natuurlijk kun je aan een wetsvoorstel, zoals bij de wetgeving rondom het studievoorschot, altijd dingen toevoegen of veranderen. Alleen doen we dat hier niet. Uw vraag was: heeft de minister daar ruimte in? Nee, die heb ik niet, want in artikel 6.3 is heel precies bepaald wat er met de renteopbrengsten wordt gedaan. Destijds is bij de Wet studievoorschot heel precies bepaald welke opbrengsten waaraan worden besteed en daar houden we ons aan.
Mevrouw Nooren (PvdA):
Het is geen statisch geheel. We staan nu hier en we kijken naar dit wetsvoorstel. Soms ga je meer dingen tegelijk regelen als er een wetsvoorstel komt, dingen die in het regeerakkoord staan en dingen die in de ambitie van de minister liggen. Ik ben op zoek naar uw ambitie wat betreft het investeren in de kwaliteit en de toegankelijkheid van het hoger onderwijs. In welke mate denkt u bij het maken van een wet: ik ga het zo regelen dat als ik middelen ophaal, ik daarmee het draagvlak voor het wetsvoorstel vergroot? Door aan iedereen klip-en-klaar duidelijk te maken dat de middelen die opgebracht worden door oud-studenten die het kunnen dragen, in het onderwijs worden geherinvesteerd, kan het sociaal leenstelsel meer maatschappelijk draagvlak krijgen.
Minister Van Engelshoven:
Die keuze is niet gemaakt, omdat je in het verlengde van die redenering zou moeten zeggen dat als de renteopbrengsten in de toekomst zouden tegenvallen, je die ook weer uit het onderwijs zou moeten halen. Dat doen we ook niet. Het kabinet staat voor de redenering: we maken de investering onafhankelijk van de renteopbrengsten. Daar sta ik nog steeds achter.
De voorzitter:
Tot slot, mevrouw Nooren.
Mevrouw Nooren (PvdA):
Het feit dat je iets koppelt, hoeft niet te betekenen dat je er iets uithaalt. Dat betekent dat je meer rijksmiddelen moet toevoegen om hetzelfde kwalitatieve doel te bereiken.
Minister Van Engelshoven:
Ik ben natuurlijk nooit tegen meer investeren in het onderwijs. Alleen heb ik als minister en als lid van dit kabinet een bredere verantwoordelijkheid.
Voorzitter. De heer Schalk van de SGP-fractie vroeg mij ook nog over de positie van de middeninkomens: heeft u daar wel oog voor? De verlaging van het collegegeld, die dit kabinet heeft voorgesteld en waar uw Kamer mee heeft ingestemd, was destijds bedoeld om het hoger onderwijs voor iedereen toegankelijk te maken. Dus ook die maatregel geldt voor de middeninkomens. Daarnaast is er natuurlijk de verhoogde aanvullende beurs. Die is er zeker ook voor de middeninkomens, zeg ik tegen de heer Van Schalk. Bij één kind zonder schoolgaande of studerende broers en zussen ontvangen studenten een aanvullende beurs tot een inkomen van €50.000. Bij een studerende broer of zus is dat tot €68.000 en bij twee studerende broers of zussen is er een aanvullende beurs tot een inkomen van €86.000.
Het beeld dat de aanvullende beurs er alleen zou zijn voor lagere inkomens klopt dus niet, want er wordt ook rekening gehouden met het aantal studerende kinderen in een gezin. De verhoging van de rente heeft geen direct effect voor studenten, maar dus alleen voor oud-studenten. Zij hoeven dankzij die sociale terugbetaalvoorwaarden alleen bij voldoende inkomen de lening terug te betalen. Het stelsel is zo opgebouwd dat er rekening wordt gehouden met wat mensen met een middeninkomen redelijkerwijs kunnen terugbetalen. Dus ook als je ruim boven het minimumloon verdient, loopt het heel geleidelijk op.
Mevrouw Martens stelde mij de vraag wat de gevolgen zijn voor de onderwijsbegroting als er niet wordt ingestemd met het wetsvoorstel. Het kabinet is van mening dat er met dit wetsvoorstel een verbetering plaatsvindt van de houdbaarheid van de overheidsfinanciën, zoals in het regeerakkoord is beoogd. Wordt het wetsvoorstel niet aanvaard, dan verslechtert het saldo. Dat is het gevolg. Het kabinet zal daar dan een oplossing voor moeten vinden.
Mevrouw Martens (CDA):
De minister zegt dat het dan weer teruggaat naar de totale rijksbegroting, maar mijn vraag was wat het voor de onderwijsbegroting betekent.
Minister Van Engelshoven:
Ik sta hier om een wetsvoorstel te verdedigen. Ik ga niet speculeren over waar het kabinet de oplossing gaat zoeken in het onverhoopte geval dat het wetsvoorstel niet wordt aangenomen. Dat is echt ter bespreking in het kabinet.
Mevrouw Duthler (Fractie Duthler):
Maar het kan toch nooit heel veel zijn? Ik heb begrepen dat het wetsvoorstel pas in 2030 50 miljoen oplevert en pas in 2060 die 226 miljoen. Dus als dit wetsvoorstel nu niet doorgaat, is het effect op de begroting nu en in de komende jaren heel klein, als ik het goed heb begrepen. Ik hoor graag van de minister of zij dat met mij eens is.
Minister Van Engelshoven:
"Klein" is altijd een relatief begrip. Laat ik zeggen hoe zich dat opbouwt. De eerste opbrengsten worden verwacht in 2025. Het begint met 1 miljoen en loopt stapsgewijs op tot 226 miljoen in 2060. Dat is dan de structurele opbrengst. Dat is de bijdrage aan het houdbaarheidssaldo. Dat loopt in die lijn op. Volgens mij hebben we u in de schriftelijke voorbereiding een tabel laten zien van hoe die oploop eruitziet.
De heer Schalk vroeg nog: lokt u met de halvering van het collegegeld studenten nu niet eerst het stelsel in om ze vervolgens meer te laten betalen? Daarover heb ik al gezegd dat de halvering van het collegegeld inderdaad is bedoeld om meer mensen over die drempel heen te helpen, zeker ook voor de lerarenopleiding. Gelukkig zien we nu bijvoorbeeld een stijging van 11% aan pabostudenten. Nogmaals, studenten merken tijdens het studeren niks van dit voorstel. Als zij eenmaal zijn afgestudeerd, gaan ze terugbetalen volgens dezelfde voorwaarden die ook met uw Kamer zijn afgesproken onder het wetsvoorstel studievoorschot.
In antwoord op zijn vraag zeg ik tegen de heer Schalk dat studenten te maken krijgen met een samenstel van maatregelen dat er enerzijds op is gericht — en wat mij zeer aan het hart gaat — om het stelsel ook echt toegankelijk te houden. Studenten hebben bijvoorbeeld ook een reisvoorziening. Er is de aanvullende beurs. We hebben natuurlijk de lening en de halvering van het collegegeld. Nogmaals, het heeft geen direct effect als je studeert, maar wel als je eenmaal bent afgestudeerd, naar rato van je inkomen.
De heer Ganzevoort vroeg nog of de rentesubsidie een bewust onderdeel van het studievoorschotstelsel was. Ja, dat is zo en dat blijft ook zo. Je kunt twee van die subsidie-elementen onderscheiden, en beide zijn bewust onderdeel van dat stelsel. Ten eerste kunnen studenten bij DUO een lening aangaan die zij over een periode van 35 jaar kunnen aflossen. Daarvoor betalen zij een rente die niet hoort bij de looptijd van een dergelijke lening, maar die straks hoort bij de tienjaarsrente op staatsobligaties. Ten tweede geldt dat deze rente zeer gunstig is vanwege de hoge kredietwaardigheid van de Nederlandse Staat, waar studenten dan ook van meeprofiteren. Die gunstige voorwaarden blijven bestaan. Daardoor kunnen studenten dus nog steeds tegen zeer gunstige voorwaarden lenen.
Mevrouw Nooren (PvdA):
Ik ga toch nog even terug naar de oorspronkelijke wetsbehandeling van vier jaar geleden. Minister Bussemaker heeft toen uitdrukkelijk gezegd dat dit studievoorschot gezien moet worden als een rentesubsidie van jongeren die afgestudeerd zijn. Zij zei dat dit niet gezien moet worden als een consumptief krediet. De minister zegt: we hebben zitten kijken naar de jongeren en de jongvolwassenen en het gaat om 4% van hun inkomen; zij kunnen best nog wel wat meer bijdragen aan de overheidsfinanciën. Die wijze van spreken kraakt wat mij betreft. Dit raakt echt aan de kernwaarden van wat ooit bedoeld is met het wetsvoorstel dat er lag.
Minister Van Engelshoven:
Nu legt mevrouw Nooren mij echt een verkeerde toonzetting in de mond. Zoals ik gezegd heb, is er nog steeds sprake van rentesubsidie. Ik heb u uitgelegd dat dit op twee fronten is. Daarmee staan we natuurlijk nog heel ver van een consumptief krediet af. Dat moeten we vooral zo houden. Met dit wetsvoorstel breng je enerzijds de kosten die de overheid maakt voor leningen die 35 jaar lopen en anderzijds de kosten die we bij afgestudeerden neerleggen, iets meer in evenwicht. Maar we blijven nog zeer, zeer, zeer ver weg van de voorwaarden voor een consumptief krediet. Ik werp elke vergelijking daarmee echt verre van mij. Dan schetst u echt een karikatuur.
De heer Ganzevoort (GroenLinks):
Ik ben de minister buitengewoon dankbaar, want ze heeft het zojuist met zoveel woorden expliciet over die rentesubsidie gehad. Ze zei: dat was een beoogd element, een beleidsinstrument. Daarmee is ze veel uitgesprokener dan in haar beantwoording van de schriftelijke vragen. Ik ben haar daar dankbaar voor. Tegelijkertijd zitten we daarmee wel bij de crux van het geheel. Als dat inderdaad beoogd was bij het studievoorschotstelsel, dan is het afbouwen van de rentesubsidie dus het afbreken van wat bedoeld was bij het studievoorschotstelsel. De minister kan niet een paar dingen tegelijk zeggen, namelijk: a we bouwen de rentesubsidie af, b die rentesubsidie was bedoeld bij het studievoorschotstelsel en c we komen onze afspraken na. Dat kan niet bij elkaar.
Minister Van Engelshoven:
De rentesubsidie was beoogd en die houden we. Alleen brengen we de kosten die de overheid maakt en de kosten die we bij de oud-student neerleggen, iets meer in balans. Maar daarmee doen we niks af aan de afspraken die destijds zijn gemaakt.
De heer Ganzevoort (GroenLinks):
Het herhalen maakt het nog niet waar. De minister kan het drie keer zeggen, maar wat ze zegt is: er waren afspraken en we bouwen nu de rentesubsidie af. Ze schudt nee — dit even voor de Handelingen — maar er staat wel degelijk in de beantwoording bij het doel dat het gaat om het verkleinen van de rentesubsidie. Als die rentesubsidie beoogd was, als dat nou een specifiek beleidsinstrument was om het studeren mogelijk te maken en als dat nou de kern was van het sociale karakter van het leenstelsel, dan is het afbouwen van die rentesubsidie dus het ondermijnen van dat leenstelsel. Mooier dan dat is het niet.
Minister Van Engelshoven:
Er is nog steeds een heel groot verschil tussen een 35-jaarsrente en 10-jaarsrente. Ja, u heeft gelijk als daarmee de rentesubsidie — die overigens afhankelijk is van hoe de rente zich ontwikkelt — iets minder wordt. Ik heb ook gezegd dat we het iets meer in balans brengen. Maar het instrument rentesubsidie blijft nog steeds een heel wezenlijk onderdeel van het stelsel.
Mevrouw Nooren (PvdA):
Volgens mij zijn wij zo gedreven om deze discussie te voeren, omdat van zo'n stap die vandaag gezet wordt, een soort precedentwerking uit zal kunnen gaan. Dat is de zorg die er is. Je hebt een studievoorschotstelsel en u zet een stap in de richting die een aantal partijen hier zien als een kans om te zeggen: wat vinden we nu redelijk om te vragen? Nu is het tien jaar, maar het kan vijftien jaar en dan twintig jaar worden. Waar houdt het dan op?
Minister Van Engelshoven:
Ik doe alleen dít voorstel. Daarom is een wijziging van een rentemaatstaf iets wat we bij wet doen, zodat beide Kamers iedere keer de weging kunnen maken of we een redelijke stap zetten die het stelsel nog steeds houdt bij de bedoelingen die het stelsel had. Het kabinet is ervan overtuigd dat dat nog steeds het geval is.
Mevrouw Gerkens (SP):
Dan wil ik toch graag even terugpakken op wat de heer Ganzevoort net vroeg aan de minister: welke andere voorstellen heeft u overwogen? Het kwam er eigenlijk op neer dat er geen andere voorstellen overwogen zijn, dat de minister hier eigenlijk uitvoert wat min of meer vanuit het kabinet naar haar is toegeschoven en dat ze niet heeft gekeken hoe ze het op een andere manier kon oplossen. Dat geeft nou niet echt het vertrouwen dat dit wellicht de laatste keer zou kunnen zijn dat dit voorstel er ligt. Ik heb andere partijen in de eerste termijn horen zeggen: waarom pakken we die tienjaarstermijn en waarom niet een andere termijn? Het is nu 35 jaar, wanneer wordt het 30 jaar? Welke garanties kan deze minister hier nu geven dat dit de enige keer is dat er een wijziging van het oorspronkelijke wetsvoorstel komt?
Minister Van Engelshoven:
Ik heb geen enkel voornemen om nog een keer met zo'n wijziging te komen. En ja, ik heb ook de vragen gehoord die hier zijn gesteld: kan het nog niet iets meer worden, kan die rente nog iets omhoog? Ik zal daar straks in mijn beantwoording op zeggen dat ik daar geen enkel brood in zie.
Mevrouw Gerkens (SP):
Ik heb de minister heel goed gehoord. Zij heeft eerder gezegd geen enkel voornemen te hebben, maar ik vraag haar niet welk voornemen zij heeft. Ik vraag haar welke garanties zij kan geven dat ook andere bewindsvoerders na haar die voorstellen niet zullen doen. De waarheid zal zijn dat zij die garantie niet kan geven en dat we dus niet zeker weten of er een volgende stap genomen zal worden. Met deze tendens, deze manier van denken — dat is wat mevrouw Nooren ook probeert aan te geven — in de trant van: "laten we toch eens anders kijken naar die lening, want dat kan ook een mooie bron van opbrengsten zijn", wordt een stap gezet naar wat we in goed Nederlands een "slippery slope" noemen. Dat kan toch niet de bedoeling zijn geweest van dat leenstelsel?
Minister Van Engelshoven:
Mevrouw Gerkens heeft natuurlijk gelijk dat ik geen enkele garantie kan geven over wat een volgend kabinet gaat doen. Een volgend kabinet kan heel veel doen aan allerlei wetgeving, alleen zeg ik u hier dat dit kabinet, als het gaat om de rentemaatstaf, geen enkel ander voornemen heeft dan dit. Ook al heeft een volgend kabinet wellicht andere voornemens, dan nog is er het parlement om dat kritisch te bekijken. Dat doet u vanavond in volle omvang.
Mevrouw Duthler (Fractie Duthler):
We praten al heel lang over de rentesubsidie, vijfjaarsrente en tienjaarsrente. Maar ik hoor de minister er niet over dat de rente op dit moment historisch gezien heel laag is. We kunnen eigenlijk alleen maar verwachten dat die rente verder omhoog zal gaan. Hoe weegt de minister dat? Ik bedoel dat niet zozeer wat betreft die vijf- of tienjaarsrente, maar wat zijn de effecten van de te verwachten verhoging van de rente en daarmee van de verwachte verhoging van de studieschuld waar we op dit moment van uitgaan? Wat gaat dat straks voor studenten betekenen?
Minister Van Engelshoven:
Het is ook voor mij moeilijk speculeren over toekomstige rentes. We weten wel dat bij de invoering van het studievoorschot werd uitgegaan van een rente van 2,5%. Daar zitten we bij de vijfjaarsrente en de tienjaarsrente nu ruim onder. Het enige wat ik u kan meegeven is dat we uit de trends van de afgelopen jaren weten dat het verschil tussen de vijfjaars- en de tienjaarsrente meerjarig zo ongeveer 0,78% is. Dat is wat ik uit de meerjarige trend weet. Hoe zowel de vijfjaars- als de tienjaarsrente zich de komende tien jaar zal ontwikkelen, is toch een beetje kijken in de glazen bol. Als we dat allemaal zouden weten, zouden we hier misschien niet staan.
Mevrouw Duthler (Fractie Duthler):
Nee, maar we hebben wel een historisch besef. We weten ook dat de koersen en de rentes conjunctuurgevoelig zijn. Waar ik de minister nog niet over hoor, is dat we weten dat de verandering van vijf- naar tienjaarsrente een studieschuldtoename met zich meebrengt van zo'n €5.500 per student. Maar wat zijn nou de effecten van vijf- naar tienjaarsrente als we straks niet van deze 2,6% maar misschien van 4% uitgaan? Want dat betekent misschien wel zo'n €10.000 extra studieschuld. Dat zijn nogal effecten. Hoe kijkt de minister daartegen aan? U heeft het over de houdbaarheid op langere termijn, over 2060. Dan gaan de generaties studenten van nu zo'n beetje met pensioen, dus dat is echt op de heel lange termijn. Dan moet je ook echt rekening houden met die conjunctuurgevoelige schommelingen en dus ook met verhogingen van de rentes waar wij van uitgaan.
Minister Van Engelshoven:
We kunnen hier natuurlijk de hele avond nog rekensommen maken: wat betekent het voor een schuld bij elke rentestand? Om afgestudeerden te beschermen tegen stijgingen in de rente hebben we randvoorwaarden ingebouwd bij het afbetalen, zodat je nooit meer dan 4% van je inkomen kwijt bent aan het afbetalen en dat je restschuld na 35 jaar wordt kwijtgescholden. Dus een hogere rente kan voor sommige groepen betekenen dat men maandelijks meer gaat betalen. Maar het blijft staan dat die randvoorwaarden en de bescherming van je inkomen voor alle groepen overeind blijven.
Mevrouw Duthler (Fractie Duthler):
Ik hoor de minister ook steeds spreken over de maandelijks te betalen bedragen voor de straks hoogopgeleide, goedverdienende oud-student ...
Minister Van Engelshoven:
Ook voor de dus wat minder goed verdienende oud-student.
Mevrouw Duthler (Fractie Duthler):
Zeker. Maar daar gaat mijn punt niet over. Mijn punt gaat erover dat de totale studieschuld ook hoger wordt. Op het moment dat de oud-student bijvoorbeeld op de woningmarkt komt en een hypotheek wil aangaan, heeft hij straks niet een extra schuld van €5.500 maar een extra schuld van €10.000. Dat zal ook effecten hebben op de mogelijkheid om bijvoorbeeld hypotheken aan te kunnen gaan. Hoe kijkt de minister hiertegen aan?
Minister Van Engelshoven:
Ik heb reeds gezegd dat de wegingsfactor omlaag is. Bij het aangaan van een hypotheek wordt niet gekeken naar de totale schuld, maar naar de maandbedragen, omdat het een schuld is die je in 35 jaar stap voor stap terugbetaalt. Daarbij heeft eerder aflossen een effect op de maandlasten, en dus op wat wordt meegerekend met je hypotheek. Naarmate het maandbedrag hoger wordt, heeft dat uiteraard gevolgen voor de hypotheek. Dat is sec waar, maar nogmaals: we hebben er door de sociale randvoorwaarden in het stelsel voor gezorgd dat het ook dan nooit meer is dan 4% van je inkomen boven het minimumloon.
De heer Schalk (SGP):
Nog een kleine, aanvullende vraag. De minister gaf misschien wel terecht aan dat we de hele avond sommen kunnen maken over hoe hoog de rente en dergelijke wordt, maar dat we dat eigenlijk natuurlijk niet weten. Met andere woorden, hoe kunnen we van een 18-jarige student vragen om zich te verbinden aan iets waarvan we ons als overheid en als parlement niet kunnen vergewissen wat het gaat betekenen? Voor ons is het al onberekenbaar, dus hoe moet een student zich daar dan toe verhouden?
Minister Van Engelshoven:
Ik begrijp die vraag, maar voor het antwoord maakt het niet uit of je de tienjaarsrente of de vijfjaarsrente hanteert, want ook de vijfjaarsrente kan fluctueren. Had dit wetsvoorstel er niet gelegen, dan had u mij die vraag ook kunnen stellen en had ik ook moeten zeggen: wij weten niet hoe de vijfjaarsrente er over tien, vijftien of twintig jaar uitziet. Die onzekerheid verandert dus an sich niet met dit wetsvoorstel.
De heer Schalk (SGP):
Met dien verstande dat het zodanig verandert dat we nu weten dat door de tienjaarsrente studenten €5.500 extra rente moeten aflossen. Er is dus wel degelijk een verschil tussen de vijfjaarsrente en de tienjaarsrente. Anders zouden we over dit bedrag niet hoeven te spreken.
Minister Van Engelshoven:
De bedragen kunnen inderdaad veranderen, maar de onzekerheid over de rente verandert an sich niet. Ik heb gezegd dat het enige wat we nu weten, is dat het verschil over de afgelopen jaren ongeveer 0,78% was.
De voorzitter:
Mevrouw Teunissen, als u uw interruptie heeft geplaatst, geef ik de minister even de gelegenheid om meters te maken met haar antwoord, want anders zitten we hier vannacht om drie uur nog.
Mevrouw Teunissen (PvdD):
Voorzitter, dank dat u mij toch nog even de gelegenheid geeft. Ik heb het betoog van de minister gehoord over dat uiteindelijk moeilijk te voorspellen is wat dit nou precies voor studenten betekent. Dan vraag ik me wel af hoe de minister komt op dat bedrag van 226 miljoen euro in 2060. Als al die bedragen kunnen verschillen, in de zin van wat het betekent voor studenten, dan kan het bedrag van 226 miljoen euro in 2060 ook enorm afwijken. Dat valt dus ook niet te voorspellen.
Minister Van Engelshoven:
Over de verre toekomst valt natuurlijk heel weinig met zekerheid te zeggen. Dat is altijd zo. Nogmaals, bij de gemaakte prognoses is uitgegaan van het gemiddelde verschil tussen de vijf- en tienjaarsrente in historisch perspectief.
De voorzitter:
Mevrouw Teunissen, u mag nog één herhaling doen, maar dan gaat de minister echt een poosje zonder interrupties door.
Mevrouw Teunissen (PvdD):
Dan trekt dit toch het hele doel van dit wetsvoorstel een beetje in twijfel, want het doel is, plat gezegd, de staatskas spekken, maar de minister weet dus niet of die staatskas daadwerkelijk voldoende gespekt kan worden met dit voorstel.
Minister Van Engelshoven:
Dan blijft mijn antwoord hetzelfde als zojuist. Dat is gebaseerd op het gemiddelde verschil tussen de vijf- en de tienjaarsrente in historisch perspectief.
Voorzitter. Er zijn veel vragen gesteld over de effecten op de maandlasten. Een aantal leden van u had daar zorgen over. Laat ik nog eens proberen precies op een rij te zetten waar het precies om gaat en wat er nou wel en niet verandert. Ik hecht eraan om hier nog een keer te zeggen dat er in ieder geval niets verandert voor de mensen die nu al aan het terugbetalen zijn. De rentemaatstaf blijft voor hen ongewijzigd. Ook voor de huidige studenten, dus voor iedereen die nu al aan het studeren is, verandert er helemaal niets. De tienjaarsrente gaat pas gelden voor studenten die vanaf 2020 beginnen met studeren. Voor die groep gaat er iets veranderen door deze wet en dat heeft mogelijk gevolgen voor het terug te betalen bedrag. Ik zeg "mogelijk", want er zijn ook groepen die daar helemaal geen gevolgen van ondervinden.
In reactie op een vraag van de heer Bruijn antwoord ik het volgende. Neem bijvoorbeeld iemand met een gemiddelde schuld van €21.000 met een jaarinkomen van €40.000. Voor deze persoon verandert er niets in het terug te betalen bedrag. Bij de huidige rentemaatstaf zou dat bedrag circa €65 in de maand zijn. Bij de tienjaarsrente blijft dat bedrag exact hetzelfde. Dat is het gevolg van een sociale terugbetaalvoorwaarde in het stelsel. We kijken niet alleen naar de schuld en de rente die geldt, maar dus ook naar het inkomen. Dat beschermt elke oud-student tegen te hoge maandlasten. Maar wat als zo'n persoon bijvoorbeeld €50.000 zou verdienen? In dat geval zou het maandelijkse terugbetaalbedrag ongeveer €12 hoger worden, een stijging van €70 naar €82. Bij een heel veel kleinere schuld van bijvoorbeeld €5.000 gaat het om een verhoging van ongeveer €3 per maand als het inkomen dat toelaat.
Meerderen van u gebruikten ook vele grote getallen. Ik hoor ze wel vaker in het debat, ook buiten deze Kamer, langskomen. Dat is ook mogelijk als je alle maandbedragen bij elkaar optelt over 35 jaar heen en dus het totaal berekent. Mede met de heer Bruijn zeg ik dat eenieder die dat doet dat ook moet afzetten tegen de inkomens over die periode. Bij een inkomen van bijvoorbeeld €40.000 gaat het in 35 jaar over een inkomen van 1,4 miljoen euro. Je moet dat wel steeds in die verhouding zien.
Voorzitter. Dan kom ik op de gevolgen voor de oud-student op de woningmarkt. De heer Bruijn, mevrouw Duthler en de heer Van Kesteren vroegen hiernaar en schetsten zorgen van studenten. Ik snap de zorgen van studenten met betrekking tot de woningmarkt en het krijgen van een hypotheek heel goed. De woningmarkt is op dit moment gewoon heel krap en het is vaak niet eenvoudig om als starter een huis te kopen.
Starters die daar nu problemen ervaren zijn echter nog vrijwel allemaal mensen die onder het oude stelsel vallen. Er zijn nu nog nauwelijks anderen. Je moet echt heel snel gestudeerd hebben wil je nu al afgestudeerd zijn en een huis gaan kopen. De oud-studenten die nu bezig zijn met het kopen van een huis zijn mensen die gestudeerd hebben onder het oude stelsel. Met de invoering van het studievoorschot is de wegingsfactor waarmee studieleningen meetellen bij de hypotheekverstrekking verlaagd van 0,75% naar 0,45%. Die lagere wegingsfactor blijft ook na invoering van dit wetsvoorstel van toepassing.
Concreet betekent dit dat in het oude stelsel bij een gemiddelde schuld van €15.000 gerekend werd met een maandlast van €112,50 voor het verstrekken van een hypotheek, terwijl er onder het nieuwe stelsel een lagere maandlast is van €94,50. Voor het krijgen van een hypotheek en de manier waarop de maandlasten meewegen, is er voor velen dus een verbetering zichtbaar in het nieuwe stelsel ten opzichte van het oude, omdat de terugbetaalvoorwaarden zijn verbeterd en die wegingsfactor zo verlaagd is. Deze rentemaatregel verhoogt de gemiddelde schuld naar €21.500, waardoor de maandlast een heel klein beetje stijgt, naar €96,75. Dat is nog steeds een stuk lager dan in het oude stelsel. Het leenstelsel heeft op zich dus een positief effect op het verkrijgen van een hypotheek. Maar nogmaals, ik snap de zorgen van studenten heel goed, want op dit moment is het als starter op de woningmarkt gewoon niet makkelijk.
De leden Bruijn en Bikker vroegen nog naar de Voorjaarsnota: ontstaan er geen financiële problemen bij de instelling door het toegenomen aantal studenten? De minister van Financiën heeft volgens mij gisteren de Voorjaarsnota naar buiten gebracht. Daarin heeft u kunnen zien dat er behoorlijke bedragen zijn vrijgemaakt. Die zijn bedoeld om niet alleen iets te doen aan bijvoorbeeld de herverdeeleffecten die het rapport-Van Rijn zou hebben bij verschuivingen naar bèta en techniek, maar ook aan de problemen die vaak in de onderwijsbegroting ontstaan door tegenvallers in de ramingen — de ramingen zijn altijd heel precies, dus die tegenvallers zijn altijd heel klein, maar ze hebben wel grote effecten — zodat wij die op een goede manier kunnen opvangen. Er zitten dus inderdaad maatregelen in de Voorjaarsnota. In totaal gaat het om een bedrag van ruim boven de 100 miljoen.
Mevrouw Bikker vroeg nog naar ...
De voorzitter:
Ik zie dat mevrouw Bikker wil interrumperen, maar ik had net gezegd dat de minister even meters moet kunnen maken en niet geïnterrumpeerd mag worden.
Minister Van Engelshoven:
Voorzitter. Wat is nou het maximale verschil geweest tussen de vijfjaarsrente en de tienjaarsrente? Dat was een vraag van mevrouw Bikker. In de periode vanaf 1990 tot nu bedroeg het maximale verschil 1,1%; dat was in het jaar 2010. Gemiddeld was het dus 0,78%.
De heer Bruijn vroeg — daar werd net al aan gerefereerd — waarom ik bij de rente nou niet kies voor een langere termijn dan tien jaar, bijvoorbeeld vijftien jaar. Zijn redenering was dat dat beter past bij de maximale looptijd van de lening, mede in het licht van het feit dat de rente nu veel lager is dan de rente waarmee destijds rekening werd gehouden. Het klopt dat de tienjaarsrente op dit moment veel lager is dan de 2,5% waarmee gerekend werd bij de introductie van het studievoorschot. Het klopt ook dat de looptijd van 10 jaar altijd nog kort is vergeleken met de maximale looptijd van de studielening, die 35 jaar is. En toch hebben we ervoor gekozen om de tienjaarsrente te hanteren en niet een langeretermijnrente, want daardoor — ik hecht eraan om dat hier nogmaals te zeggen — blijven de terugbetaalvoorwaarden echt sociaal. Het doet ook recht aan het feit dat heel veel studenten vervroegd aflossen. De rente is nu laag, maar dat wil niet zeggen dat dat in de toekomst zo blijft, dus ook dat is zeker geen argument om de rentemaatstaf te verhogen.
De heer Bruijn had nog een vraag over de angst voor rentestijgingen. Hij zei dat die angst er in het algemeen en niet zozeer als gevolg van dit wetsvoorstel kan zijn. Dat klopt. Ook de vijfjaarsrente kan fluctueren; die kon ook stijgen. Datzelfde geldt voor de tienjaarsrente. Dit wetsvoorstel verandert daar niks aan.
De heer Bruijn vroeg mij ook of ik kan bevestigen dat de overheid nog steeds een groot deel van de studiekosten van studenten in het hoger onderwijs betaalt. Ja, dat klopt. De overheid betaalt het grootste deel van de studiekosten van studenten in het hoger onderwijs. De onderwijsuitgaven per student bedragen €7.300 per jaar. Daarnaast is er natuurlijk nog het studentenreisproduct met een waarde van ongeveer €1.100 per student per jaar en krijgt 30% van de studenten in het hoger onderwijs een aanvullende beurs die gemiddeld €3.500 per jaar bedraagt. Ook verstrekt de overheid de studieleningen met daarop de rentesubsidie — we hadden het er al over — en het collegegeldkrediet.
De heer Bruijn vroeg bevestiging van het feit dat de huidige generatie na afstuderen niet onder het wetsvoorstel zal vallen. Dat klopt. De ingangsdatum is 1 januari 2020 op z'n vroegst. Kan dat dan niet eerder ingaan, vroeg hij. Nee, daar hebben we nadrukkelijk niet voor gekozen. Wij vinden niet dat wij voor studenten die al studeerden die maatstaf moeten veranderen. Studenten mogen van tevoren weten waar zij aan toe zijn.
Mevrouw Bikker en de heer Bruijn vroegen naar de uitkomst van mijn aangekondigde gesprek met het Nibud over het meenemen van de koopkrachtcijfers in hun onderzoeken. Dat gesprek met het Nibud heeft inmiddels plaatsgevonden. Het Nibud is begin mei een onderzoek gestart naar de mogelijkheid van het berekenen van de koopkrachtplaatjes. Dat onderzoek loopt nog tot augustus. Het Nibud onderzoekt of zij ook koopkrachtplaatjes van studenten in hun onderzoek kunnen opnemen. Zij hebben mij aangegeven dat dit nog een hele ingewikkelde exercitie is. Het is nog niet zeker of dat daadwerkelijk kan. De situaties van studenten verschillen soms ook zeer. Ik verwacht u daarover na de zomer meer uitsluitsel te geven.
De heer Van Kesteren vroeg of het niet redelijk of billijk is als oud-studenten met een modaal inkomen in aanmerking komen voor kwijtschelding, bijvoorbeeld vanwege de hypotheekverstrekking. Ja, dat is redelijk, zeg ik tegen hem, en dat gebeurt ook al in het stelsel, want een eventuele restschuld wordt altijd kwijtgescholden na de terugbetaalperiode van 35 jaar. Om u nog maar eens een rekenvoorbeeld te geven: iemand heeft een studieschuld van €15.000 en na de studie een constant inkomen van €35.000. Na de terugbetaalperiode van 35 jaar krijgt deze persoon ongeveer €4.600 kwijtgescholden, mits hij er niet zelf voor heeft gekozen om vervroegd meer af te lossen, maar dat hoefde niet.
De voorzitter:
Hoe lang denkt u nog nodig te hebben?
Minister Van Engelshoven:
Voorzitter, ik heb nog twee blokjes te gaan. Ik zal proberen dat zo mogelijk in hoog tempo te doen, maar de leden hadden ook veel vragen.
Dan kom ik nu op het punt van toegankelijkheid. Er zijn door uw Kamer zorgen geuit over wat dit wetsvoorstel betekent voor de toegankelijkheid van het hoger onderwijs. Die toegankelijkheid is en blijft gewaarborgd doordat studenten in het hoger onderwijs gebruik kunnen maken van alle bestaande onderdelen van de studiefinanciering. Ik heb ze zojuist al even genoemd. Ik ben de overtuiging toegedaan dat het aanpassen van de rentemaatstaf niet of nauwelijks effect heeft op die toegankelijkheid. Ten eerste geldt dat studenten tijdens de studie nog niks extra's hoeven te betalen; dat is pas aan de orde bij het terugbetalen. Ten tweede hoeven oud-studenten de extra rente alleen te betalen als ze over voldoende inkomen beschikken. Die beide elementen houden het stelsel toegankelijk. Wat overigens niet helpt — ik wil dit hier toch nog maar even zeggen — is als er feitelijke onjuistheden en onwaarheden over het stelsel worden geuit. Een lid van de Tweede Kamer bijvoorbeeld heeft in een interview gezegd dat oud-studenten boven het minimumloon al heel snel honderden euro's moeten gaan terugbetalen. Dat is klinkklare onzin. Dat is niet zo.
De voorzitter:
Een korte interruptie, mevrouw Duthler.
Mevrouw Duthler (Fractie Duthler):
Heel kort. De minister heeft het over toegankelijkheid en overtuigingen, maar heeft zij ook onderzoek gedaan naar de effecten op de toegankelijkheid?
Minister Van Engelshoven:
Daar kom ik op. Laten we ook zorgen dat we die toegankelijkheid zelf niet verstoren door onjuiste beelden over het stelsel te verspreiden.
Voorzitter. Mevrouw Duthler vroeg of wij ook onderzoek doen. Ja, dat doen wij. Wij doen jaarlijks onderzoek via de Monitor Beleidsmaatregelen. Daarin monitoren wij ook de toegankelijkheid van het stelsel. U had daar bijna allemaal vragen over. De toegankelijkheid tot het hoger onderwijs in het algemeen en die van kwetsbare groepen in het bijzonder heeft mijn voortdurende aandacht. Ik heb dat herhaaldelijk in de Tweede Kamer gezegd en daar een aparte brief over naar de Kamer gestuurd. Dat houden wij via de Monitor Beleidsmaatregelen jaarlijks in de gaten.
Dat is een uitvoerige monitor. Vorig jaar was die maar liefst 234 pagina's. In die monitor kijken wij bijvoorbeeld speciaal naar eerstegeneratiestudenten, studenten uit de lagere sociaal-economische klassen, studenten met een migratieachtergrond en studenten met een functiebeperking. De monitor laat zien dat de directe doorstroom naar het hoger onderwijs met 63% weer zo goed als op hetzelfde niveau is als voor de invoering van het studievoorschot. Bovendien laat de monitor zien dat leenaversie als zodanig geen doorslaggevende factor is bij de keuze van jongeren om wel of niet te gaan studeren. Ook geven ten opzichte van eerdere jaren minder jongeren aan financiële problemen te ervaren. Uit de meest recente monitor blijkt dat het aandeel studenten dat zelf aangeeft financiële problemen te ervaren sinds 2012 is afgenomen van 18% in 2012 naar 14% in 2017. Het aandeel studenten die onder het nieuwe stelsel vallen en financiële moeilijkheden ervaren, is bovendien lager dan het aandeel studenten die financiële problemen ervaarden in het oude stelsel.
Die gegevens uit de monitor sterken mij in de opvatting dat het leenstelsel aankomende studenten er niet van weerhoudt om te gaan studeren. Rond de zomer verschijnt de volgende monitor, die ik ook weer aan uw Kamer zal aanbieden. Die monitor blijft jaarlijks verschijnen. Daarbovenop zullen wij dit najaar uitvoering geven aan de motie-Klaver die mij heeft opgeroepen om de in- en doorstroom na vier jaar goed te monitoren. Ik verwees daar al naar. Die motie ga ik uiteraard uitvoeren. Voor de begrotingsbehandeling van dit jaar kom ik met een voorstel hoe wij dat precies gaan doen. Uiteraard gaan wij ook studenten bij de opzet van die monitor betrekken. Waarom monitor je? Waarom ga je zo'n evaluatieonderzoek doen? Mochten de resultaten daartoe aanleiding geven, dan zal ik niet aarzelen om desnoods nader onderzoek te doen en indien nodig maatregelen te treffen om de toegankelijkheid te borgen.
Een aantal van u had heel specifieke vragen over de havisten. De heer Bruijn vroeg mij bijvoorbeeld hoe het precies zit met de doorstroom van havisten na de invoering van het studievoorschot. Ik kan hem geruststellen: er zijn geen aanwijzingen dat het studievoorschot ertoe heeft geleid dat de doorstroom van studenten is afgenomen. De totale directe doorstroom laat een redelijk stabiele lijn zien. De directe doorstroom vanuit de havo blijft met twee procentpunten nog iets onder het niveau van het diplomacohort 2011-2012, maar is wel vergelijkbaar met het diplomacohort 2015-2016 en ligt zo rond de 75%.
Voor het mbo geldt dat de directe doorstroom vijf procentpunten lager is, tussen 2011-2012 enerzijds en 2015-2016 anderzijds. We zien daarin wel een lichte daling, maar stellen ook vast dat die daling al was ingezet voor het studievoorschot werd ingevoerd. Een van de verklaringen daarvoor zou het veel betere arbeidsmarktperspectief voor jongeren met een mbo-diploma kunnen zijn. Wij zullen dat nauwgezet blijven monitoren. Wij blijven dat onderzoeken. Nogmaals bij de uitvoering van de motie-Klaver, zoals afgesproken bij aanname van de Wet studievoorschot hoger onderwijs, zullen we heel precies gaan onderzoeken of er effecten te zien zijn op de instroom en de doorstroom. Ik zeg de Kamer toe dat wij, mochten die effecten echt zichtbaar zijn, natuurlijk gaan kijken hoe we die moeten repareren. Want met u allen ben ik van mening dat wij de toegankelijkheid van het hoger onderwijs — qua toegankelijkheid doet Nederland het overigens ontzettend goed — op peil moeten houden.
Mevrouw Nooren (PvdA):
Ik had nog een vraag gesteld over havisten uit een bijstandsgezin en ik heb gevraagd wélke maatregelen de minister gaat nemen, niet óf de minister maatregelen neemt. Dat staat keurig in de brieven. Komt de minister daar nog op?
Minister Van Engelshoven:
Ja, het CBS-onderzoek over de havisten was mijn volgende punt. Dat CBS-onderzoek laat inderdaad zien dat er een verschil is tussen havisten met ouders in loondienst en havisten met ouders in de bijstand. Ik moet daarbij wel zeggen dat het CBS enkel gekeken heeft naar twee variabelen: het jaar van slagen aan een havo en de bijstandsafhankelijkheid van de ouders. Het CBS is dus anders dan de monitor. Belangrijke andere variabelen, zoals het gemiddelde eindcijfer en de migratieachtergrond, zijn niet meegenomen in dat onderzoek. Daardoor moeten we wel zeggen dat het onderzoek een onvolledig beeld geeft. Nogmaals, in de monitor, maar ook in de evaluatie zullen we heel goed kijken naar de effecten voor de havisten en voor de verschillende inkomenscategorieën. U vraagt mij nu welke maatregelen ik ga nemen, maar dat kan ik u nog niet zeggen, anders zou het betekenen dat de maatregelen onafhankelijk waren van het effect dat we zien. Je moet natuurlijk eerst kijken of er een probleem is en, zo ja, hoe dat er precies uitziet en welke oplossing daarvoor passend en toereikend is. Daarna moet je kijken of die de toegankelijkheid helpt. Het heeft geen enkele zin om nu te zeggen: het zouden die en die maatregelen zijn. We gaan gewoon doen wat nodig is.
Mevrouw Nooren (PvdA):
Ik hoor de minister als er resultaten zijn. Dat snap ik. En zij zegt dat er nuanceringen te maken zijn, à la "ja, maar dan zijn het havisten en ik heb niet naar het eindcijfer en ook niet naar de migratieachtergrond gekeken, dus we moeten daar aanvullend onderzoek naar doen." Het kind dat havo heeft gedaan is wel 24 voordat het onderzoek er is. Daarom is het, denk ik, belangrijk om als minister vooraf te bedenken: als een bepaalde groep uitvalt, heb ik niet heel veel tijd om maatregelen te nemen, anders vallen kinderen gewoon buiten de boot.
Minister Van Engelshoven:
Dat klopt. Daarom hebben we ook jaarlijks de beleidsmonitor, zodat we jaarlijks kunnen nagaan of er effecten zijn in de vorm van een verminderde instroom of doorstroom in het hoger onderwijs. U krijgt de monitor ook, dus we kunnen jaarlijks samen kijken of er aanpassingen nodig zijn of dat we maatregelen moeten nemen ter bevordering van de doorstroom. Ik zeg u nogmaals dat het CBS-onderzoek heel beperkt was en veel minder gegevens opleverde. Er is veel minder precies gekeken dan we in de monitor doen. Natuurlijk heeft het geen zin om te monitoren en evaluatieonderzoek te doen als je niet de bereidheid hebt om, als je een probleem signaleert, daar iets aan te doen. Ik ben daar te allen tijde toe bereid.
De heer Ganzevoort (GroenLinks):
Ik heb het volste vertrouwen in de bereidheid van de minister en ook in het belang dat zij hecht aan toegankelijkheid. Wel heb ik daar een vraag bij. Wij hebben eerder natuurlijk discussies gehad over de toegankelijkheid en bijvoorbeeld over de generieke maatregel van de halvering van het collegegeld. Toen hebben we het ook gehad over de hele specifieke toegankelijkheidsproblemen die er ook zijn. Door alles wat de minister nu zegt, lijkt het erop dat ze een beetje selectief shopt in de monitor. In het algemeen klopt het best dat het met de toegankelijkheid meevalt, maar er zijn specifieke groepen waarbinnen het niet meevalt. Aan die specifieke groepen doen we te weinig. Om het maar eventjes heel onaardig te zeggen: we gooien wel heel veel geld in een maatregel zoals de halvering van het collegegeld voor het eerste jaar, maar we geven niet veel geld uit aan de specifieke groepen van stapelaars of studenten uit gezinnen met een migratieachtergrond of uit lage sociaaleconomische groepen, terwijl we weten dat de leenangst daar juist wel een rol speelt. Laten we de zaken hier niet te veel generaliseren, alsof het in het algemeen wel meevalt. Ik gun het de minister graag, maar de echte problemen zijn veel specifieker, dus laten we die oplossen. Daar hoor ik graag iets meer van de minister over.
Minister Van Engelshoven:
Ik wilde hier niet het debat over de halvering van het collegegeld gaan overdoen. Ik zeg u nogmaals dat tot nu toe niet uit de cijfers in de monitor blijkt dat zich specifieke problemen voordoen binnen specifieke groepen. Mocht dat wel het geval zijn, dan ben ik natuurlijk bereid om te kijken naar wat er voor die specifieke groep nodig is om te zorgen dat het hoger onderwijs voor iedereen toegankelijk blijft.
De heer Ganzevoort (GroenLinks):
Ik heb twee specifieke groepen genoemd die in de monitor naar voren komen. Daar zijn geen specifieke maatregelen voor. Er komt alleen een generieke maatregel die veel geld kost en dit niet oplost. Dus dit antwoord helpt niet.
Minister Van Engelshoven:
Laten we bijvoorbeeld kijken naar de doorstroom van mbo naar hbo, waar zorgen over waren. We hebben een pakket aan maatregelen van maar liefst 32,1 miljoen genomen om de doorstroom en de begeleiding van die studenten te bevorderen. Dus doet u nou niet alsof we daar niks aan doen. We investeren daar behoorlijk in om ervoor te zorgen dat die doorstroom op peil blijft. En nogmaals, een deel van die teruggang zagen we ook al voor de inwerkingtreding van het studievoorschot. Dat heeft ook gewoon te maken — misschien ook gelukkig maar — met het arbeidsmarktperspectief dat bijvoorbeeld voor studenten van het mbo heel gunstig is. Het is dus ook een reële en aantrekkelijke keuze om te gaan werken. Dus ja, we doen het nodige aan die doorstroom, met heel specifieke programma's, heel specifiek in de regio en in afspraak met de betrokken instellingen. Die bereidheid heb ik altijd.
De voorzitter:
Echt helemaal tot slot, meneer Ganzevoort.
De heer Ganzevoort (GroenLinks):
Ja sorry, voorzitter, maar deze retoriek helpt niet. Want door nu één concrete groep te noemen waar mijn vraag niet over ging, geeft u geen antwoord op de vraag waar het wél over ging. De vraag ging namelijk over groepen waarbij de leenangst groter is, bijvoorbeeld de groepen die ik net noemde. Het waren niet specifiek de doorstromers die ik noemde. Ik noemde twee andere groepen. Dus geeft u alstublieft gewoon antwoord op mijn vraag, en niet op iets anders.
Minister Van Engelshoven:
Maar in de onderzoeken die wij hebben gedaan, zien wij dat leenangst als zodanig hierbij geen rol speelt. We zien dat sommige groepen meer last hebben van leenangst dan andere groepen. Daar heeft u gelijk in. Maar vervolgens ga je kijken: speelt dat een doorslaggevende rol bij de vraag of zij gaan studeren? Nee, dat doet het niet. Wij kijken heel precies of iets wat mensen ervaren ook effect heeft op hun keuze. Wij zien dat dat effect er op dit moment niet is. Maar nogmaals, ik zeg u toe dat als er echt zorgen zijn over verminderde toegankelijkheid, wij daar dan heel gerichte maatregelen voor gaan treffen.
Mevrouw Gerkens (SP):
Ik heb in mijn termijn betoogd dat er nu wel wat dingen veranderen aan het leenstelsel, waardoor de onderzoeken die er nu liggen eigenlijk ook geen waarde hebben. Die onderzoeken kunnen namelijk geen voorspellingen maken, onder meer over de betrouwbaarheid van de overheid die natuurlijk in het geding is, omdat er eerst was beloofd "dit is wat er is" en nu komt er binnen vier jaar weer een wijziging. Sluit de minister uit dat dit nu een rol gaat spelen, juist bij die groepen waarbij we ons al afvragen of zij wel die beslissingen gaan nemen omdat zij niet weten of ze straks bijvoorbeeld met een hoger rentebedrag opgescheept gaan worden dan het hele bedrag dat ze ooit hebben geleend?
Minister Van Engelshoven:
Dat kunnen we niet uitsluiten en daarom onderzoeken wij dat ook. Daarom monitoren we dat ieder jaar. Maar nogmaals, wij zien op dit moment geen effect van het leenstelsel op de in- en doorstroom, en wij gaan nauwgezet monitoren en in de gaten houden of dat na de inwerkingtreding van dit wetsvoorstel anders wordt.
Mevrouw Gerkens (SP):
Dan concludeer ik dat de minister zegt: we weten het niet. Dat risico wil de minister nemen, en als het dan geld kost om het te repareren — wie weet, bij elkaar straks misschien wel 226 miljoen — dan doen we dat.
Minister Van Engelshoven:
Ik heb weinig toe te voegen aan mijn antwoord, maar ik vind altijd wel dat je eerst moet vaststellen of je een probleem hebt en daarna moet kijken hoe je het precies gaat repareren. Ik ga daar niet op voorhand over speculeren.
Voorzitter. Er waren ook verschillende vragen over de mentale druk onder studenten. Een aantal van u heeft mij ook gevraagd naar mijn visie op het recent verschenen RIVM-onderzoek. Dat verscheen afgelopen week. In dat RIVM-onderzoek zien we dat stress en prestatiedruk een rol spelen. In zekere mate horen die ook wel bij studeren: een zekere mate van druk hoort daar ook wel een beetje bij. Dat RIVM-onderzoek zegt dat het vooral gaat om de balans tussen de druk en de stress die je ervaart en de weerbaarheid die je daartegen hebt. Het RIVM-onderzoek zegt heel duidelijk dat er niet één factor is die zorgt voor stress en psychische klachten. Het gaat altijd om een stapeling van factoren. Ik had gehoopt dat het RIVM-onderzoek wat meer duidelijkheid zou geven over waar het precies aan ligt bij studenten, zodat we het konden aanpakken. Ik vond het onderzoek in dat opzicht een beetje teleurstellend. Een aantal van u zei dat ook. Ik had er meer van verwacht. Daarom zullen we een vervolgopdracht geven voor een grootschaliger kwantitatieve nulmeting over de psychische problematiek onder studenten. Bij dat onderzoek zullen we ook de studenten zelf betrekken.
Daarnaast voer ik de motie-Bruins uit die oproept om te kijken of er op alle mbo-instellingen en instellingen voor hoger onderwijs voldoende voorzieningen zijn voor studenten die psychische problemen ervaren. Mevrouw Nooren vroeg mij in dat kader naar de aanbevelingen van de WRR over het doenvermogen van mensen. Als je het weet, handel je er soms nog niet naar. Een terechte vraag. Daar houden we zeker rekening mee.
Mevrouw Bikker (ChristenUnie):
Dank dat de minister verdiepend onderzoek gaat uitvoeren. Tegelijk is dat razend lastig, want als je pas meet op het moment dat iemand een burn-out heeft, dan is hij helemaal aan het eind. Je wilt juist eerder weten wanneer die mentale druk is. Vraagt de minister ook om juist op dat punt tot instrumenten te komen om die druk meer in beeld te krijgen? Ik weet dat het razend ingewikkeld is, maar wil de minister ook daarnaar kijken, vraag ik via de voorzitter.
Minister Van Engelshoven:
Ja voorzitter, daar willen we natuurlijk naar kijken. Liefst voorkom je natuurlijk dat er problemen ontstaan. We moeten dus juist op zoek naar de aangrijpingspunten om dit soort problemen bij studenten te voorkomen.
Mevrouw Nooren (PvdA):
Aanvullend daarop. Ik schrik een beetje van het woord "kwantitatief onderzoek". Het eerste wat mensen met werkdruk en stress niet meer doen, is hun mail lezen en aan onderzoek meedoen. Dat adviseert ook de bedrijfsarts: stoppen met contacten die je regulier hebt. Dus er is kans op systematische uitval van degenen die het betreft. Ik wil de minister vragen om bij de opzet van het onderzoek niet alleen kwantitatief maar ook kwalitatief onderzoek te overwegen en nadrukkelijk rekening te houden met het leefpatroon van mensen die werkdruk ervaren.
Minister Van Engelshoven:
Overigens doe ik dat kwantitatief onderzoek op nadrukkelijk verzoek van de Tweede Kamer. Een verzoek daartoe werd daar door de Partij van de Arbeidfractie gesteund. Natuurlijk zullen wij ervoor zorgen dat we de groep goed in beeld hebben. We zullen deskundigen vragen om een goed onderzoek te doen en vragen of zij rekening willen houden met de specifieke vereisten van het kwantitatief bevragen van deze doelgroep.
Mevrouw Teunissen (PvdD):
Het RIVM concludeert inderdaad ook dat er hiaten zitten in de inventarisatie die het heeft gedaan. Daarnaast zijn er verschillen in de meetinstrumenten die worden gehanteerd door het CBS, het RIVM en in het Windesheimonderzoek. Dat geeft het RIVM ook aan. Nu zegt de minister dat zij met een nulmeting komt. Zou het niet goed zijn om eerst eens die onderzoeksmethoden en de meetinstrumenten goed vast te stellen? Wat is de haast achter dit wetsvoorstel? Waarom wordt er niet eerst gekeken in hoeverre die alarmerende berichten over stress bij jongeren veroorzaakt worden door financiën, voordat er überhaupt een wetsvoorstel naar deze Kamer komt? Vanwaar die haast?
Minister Van Engelshoven:
Het gaat om twee dingen. De discussie over stress en mentale druk die studenten ervaren heeft veel meer factoren dan alleen deze. We kijken daar in de breedte naar. Eerlijk gezegd staan de vragen over het doen van goed onderzoek naar de mentale druk onder studenten, waarover ik ook een discussie in de Tweede Kamer heb gevoerd, los van dit wetsvoorstel. Dus: ja, we gaan het heel goed onderzoeken, omdat je in den brede moet kijken wat de aangrijpingspunten daarvoor zijn. Want een deel van die druk kan bijvoorbeeld ook ontstaan door het feit dat studenten in het eerste jaar geconfronteerd worden met een bindend studieadvies dat heel scherp is. Dus we gaan daar in den brede naar kijken. Ja, we zorgen voor een goede, deskundige opzet van het onderzoek. Maar de vraag om dat hele spectrum aan factoren — wat leidt nou tot mentale druk bij studenten? — goed in kaart te brengen, staat los van dit wetsvoorstel. Dat gaat we sowieso doen en daarbij brengen we ook in kaart wat de financiën daaraan bijdragen.
Dan kom ik nu toch op het doenvermogen en de opmerkingen van de WRR daarover. Ik wil mevrouw Nooren geruststellen: daar houden we zeker rekening mee. Ik volg daarbij ook de aanbevelingen die de Ombudsman mij op dat vlak heeft gedaan, om beter aan te sluiten bij de belevingswereld van studenten. DUO biedt studenten bij de aanvraag van studiefinanciering nu ook een rekentool aan om hen op een goede manier inzicht te geven in het bedrag dat ze moeten lenen. Ze maken daarbij gebruik van de inzichten van het Nibud. Daarnaast maakt DUO ook gebruik van gedragswetenschappelijke inzichten om jongeren goed te helpen bij het maken van doordachte keuzes. Vroeger bijvoorbeeld zagen studenten die wilden lenen, altijd het maximale leenbedrag in het aanvraagscherm. Dat hebben we aangepast, wat inderdaad heeft geleid tot een forse afname van het aantal studenten dat maximaal ging lenen. Ook voert DUO nu een experiment uit om lenende studenten inzicht te geven in hun uiteindelijke studieschuld. Ze worden gewezen op de gevolgen van hun schuld en kunnen dan eventueel ook hun leengedrag aanpassen.
We zijn dus heel erg bezig om die gedragswetenschappelijke inzichten te gebruiken in de manier waarop DUO omgaat met het voorlichten van studenten maar ook bijvoorbeeld bij de begeleiding na het afstuderen als zij gaan afbetalen.
Dan kom ik op mijn laatste blokje, naar aanleiding van de vragen over het IVESCR. Verschillende fracties hebben vragen gesteld over dat verdrag. Dat verdrag gaat over veel meer, maar het gaat inderdaad ook over de toegankelijkheid van het hoger onderwijs. Ik heb u daarover al op 20 maart van dit jaar een brief gestuurd. Zoals ik in die brief al schreef, is volgens de regering met de verdragsbepaling bedoeld dat niemand om financiële redenen van diverse vormen van onderwijs kan worden afgehouden. Het nakomen van deze verdragsverplichting moet dan ook per beleidsmaatregel gezien worden in het gehele bestaande stelsel. Anders dan het ISO bijvoorbeeld stelt, bestaat er geen verdragsrechtelijke verplichting om de budgetten die vrijkomen uit deze wetswijziging, ten goede te laten komen aan het onderwijs of aan studenten. Dat wordt bevestigd door hoogleraar Onderwijsrecht Pieter Huisman. Ook kreeg ik toevallig vorige week het prachtige standaardwerk van professor Zoontjens over het onderwijsrecht uitgereikt. Ook hij bevestigt die visie in dit standaardwerk over onderwijsrecht. Nederland houdt zich dus aan dit verdrag door het bieden van verschillende voorzieningen om het hoger onderwijs voor iedereen toegankelijk te houden. We handelen dan ook in de geest van het verdrag.
Om des tijds wille zal ik niet herhalen wat we allemaal doen om die toegankelijkheid overeind te houden, want dat hebben we vanavond veelvuldig gewisseld. Het kabinet is vanaf de totstandkoming van het verdrag eigenlijk ook heel consistent in zijn visie daarop geweest. Ook wordt die visie in de jurisprudentie en door verschillende onderwijsrechtdeskundigen overeind gehouden.
Voorzitter. Hiermee ben ik aan het eind van mijn beantwoording in eerste termijn gekomen.
De heer Ganzevoort (GroenLinks):
In ieder geval een van mijn vragen is blijven liggen, dus misschien kan die nog beantwoord worden. Die gaat over het gedragseffect dat studenten wellicht minder gaan lenen. Daar is in de Tweede Kamer onder andere door het CDA naar gevraagd. Het is hier onder andere ook door de ChristenUnie gevraagd. Mijn vraag aan de minister was of zij dat argument herkent en of het klopt dat dit inderdaad de verwachting is. En als dat klopt, wat doet dat dan met de opbrengst van dit wetsvoorstel?
Minister Van Engelshoven:
Laat ik daar heel helder over zijn. Dat is niet een overweging die ten grondslag ligt aan de indiening van dit voorstel. Waar ook DUO in de begeleiding van studenten op stuurt, is dat zij vooral lenen wat zij nodig hebben, niet meer maar ook niet minder. Als je vindt dat studenten te veel lenen, dan zijn er, zoals ik net heb toegelicht, andere instrumenten om ervoor te zorgen dat studenten goed nadenken over de hoogte van het bedrag dat zij lenen en hoeveel zij nodig hebben.
De heer Ganzevoort (GroenLinks):
Het is dus geen oogmerk. Is het een verwachting dat dit een van de effecten van dit voorstel is?
Minister Van Engelshoven:
Nee, wij verwachten dat studenten lenen wat zij nodig hebben om met succes hun studie te voltooien.
De voorzitter:
De heer Ganzevoort, tot slot.
De heer Ganzevoort (GroenLinks):
Dank, voorzitter. Daarmee zegt de minister met zoveel woorden dat het argument dat het CDA en de ChristenUnie zouden kunnen gebruiken om voor dit voorstel te stemmen, hen ontnomen wordt.
Minister Van Engelshoven:
Iedereen moet altijd zijn eigen overwegingen hanteren om voor of tegen een wetsvoorstel te stemmen. Het is in ieder geval voor het kabinet geen overweging geweest bij het indienen van dit voorstel.
De voorzitter:
Dank u wel, minister. Ik heb begrepen dat u een korte schorsing wil. Is tien minuten in orde? Een kwartier?
Minister Van Engelshoven:
Een halfuur.
De voorzitter:
Een halfuur? O, dan kijk ik even rond in de Kamer. Ik zie wat gepijnigde blikken. Zullen we het op twintig minuten houden? Oké, dan schors ik de vergadering tot 22.35 uur.
De vergadering wordt van 22.14 uur tot 22.36 uur geschorst.
De voorzitter:
We gaan verder met de behandeling van het wetsvoorstel 35007, wijziging van de rentemaatstaf voor de lening hoger onderwijs. We zijn toegekomen aan de tweede termijn van de kant van de Kamer. Ik geef het woord aan de heer Ganzevoort.
De heer Ganzevoort (GroenLinks):
Voorzitter, dank u wel. Dank voor uw geduld in onze eerste termijn, gelet op alle vragen die wij hadden. Dank aan de minister voor het beantwoorden en vooral voor de vrouwmoedigheid waarmee ze dat heeft gedaan.
De schoonheid van een debat als dat van vanavond is dat wij hier in alle scherpte de ins en outs van een voorstel overwegen. Bij die scherpte en die ins en outs zitten natuurlijk ook de momenten dat we elkaar niet helemaal begrijpen of dat we wat gefrustreerd raken, omdat het antwoord net niet is wat we willen horen et cetera, maar dat hoort ook bij het precies verkennen waar nu echt de zwakke punten in de plannen zitten.
Ik moet één punt rechtzetten. Of "rechtzetten": het ziet eigenlijk meer op het notenapparaat, waar onze voorzitter zo van houdt. Ik moet het maar even mondeling doen. Ik noemde de baardbelasting. Ik had dat natuurlijk niet zelf bedacht. De minister weet dat collega Frank Futselaar van de SP in de Tweede Kamer daar al eerder mee is gekomen, maar ook hij was niet de eerste. In alle eerlijkheid, in 1689 was het Peter de Grote die in het kader van het verwesteren van de Russische samenleving de baardbelasting invoerde. Dat even terzijde. Bij een algemene opleiding hoort dat je ook dat soort dingen weet. Ik weet niet of alle studenten van vandaag de dag nog zo'n brede opleiding kunnen volgen als ze zo veel geld moeten lenen, maar dat zien we dan wel.
De voorzitter:
Weet je ook waar de hondenbelasting vandaan komt?
De heer Ganzevoort (GroenLinks):
De hondenbelasting? Ik heb zo'n hekel aan honden dat me dat niet lukt.
De voorzitter:
Daar ga ik volgende keer iets over vertellen.
De heer Ganzevoort (GroenLinks):
Ik kan niet wachten. Dit was een interruptie, dus die gaat niet van mijn tijd af.
Voorzitter. We moeten de balans opmaken. De minister zegt dat ze de afspraken en de beloften gewoon nakomt. Volgens mij is in de eerste termijn duidelijk geworden dat ze feitelijk voorstelt om studenten meer te laten betalen voor hun studielening, hoe je ook verder over de precieze details, de regeling en de structuren praat. Zo simpel is het. Dat is een actieve ingreep van de minister die raakt aan de beloften. Ik kom op basis van mijn vragen tot de conclusie dat het voorstel niet voldoet aan de Aanwijzingen voor de regelgeving. Het doel is niet goed uitgewerkt en de alternatieven zijn niet overwogen. Dat zijn gewoon twee formele aspecten die zwak zijn in dit voorstel.
Er is niet duidelijk gemaakt wat de gevolgen voor de overheidsfinanciën zijn als dit niet aanvaard zou worden. De minister zegt daar wel iets over, maar uiteindelijk is voor deze Kamer de noodzaak van dit voorstel daarmee wel heel erg zwak. We hebben het ook uitgebreid gehad over de effecten op de toegankelijkheid, de punten die daar wel een rol bij spelen en de specifieke informatie die we hebben over lenen en kwetsbare groepen. De minister belooft wel dat zij iets aan die toegankelijkheid blijft doen, maar uiteindelijk is dat toch een punt dat wel degelijk verzwakt wordt door dit voorstel.
Dan komen we uiteindelijk, denk ik, bij de kern van de zaak: is dit voorstel nou wel of niet een ondermijning van het voorstel van het studievoorschot? Wat mijn fractie betreft is het dat duidelijk wel. De minister heeft het eigenlijk met zoveel woorden toegegeven: het is een afbouwen van de rentesubsidie. Dat staat gewoon in het doel. De rentesubsidie was een kenmerkend onderdeel van het studievoorschot. Het afbouwen van de rentesubsidie is daarmee per definitie een aantasting van het studievoorschot. Ingewikkelder dan dat is het niet. De minister zei: dit is een heel eenvoudig voorstel. Dat klopt. Het is een eenvoudig voorstel dat ten diepste een ondermijning is van de principes van het studievoorschot, en wel precies op dit punt, het afbouwen van de rentesubsidie. Daarmee is het per definitie ook een niet-nakomen van de belofte. Daar zit wat ons betreft het zwaarste punt.
Vervolgens komen er heel veel rekensommetjes. De minister zei dat we er nog veel meer kunnen maken, maar laten we dat niet doen. Laat ik er eentje noemen. De minister gebruikt regelmatig het voorbeeld van een studieschuld van gemiddeld €15.000, terwijl de verwachte studieschuld inmiddels al €21.000 is. Dat betekent iets voor de sommetjes. Maar hoe je de sommetjes ook maakt en hoe je ook kijkt naar de fluctuerende rentes, de kale uitkomst is ruim driekwart procent extra rente. Zo eenvoudig is het. Het is gemiddeld €5.500 per student. Dan kunnen we nog heel veel meer rekensommetjes maken, maar dit is het verhaal waarover het gaat. Het gaat om het aantasten van de kern van het studievoorschotstelsel, het niet-nakomen van de belofte en €5.500 extra schuld per student.
Dat was niet waar GroenLinks indertijd voor tekende. Dat was niet de idee die wij hadden bij het studievoorschotstelsel. Dat ging erover dat we de toegankelijkheid vergroten. Dat ging erover dat we op allerlei manieren zorgen voor een sociaal stelsel, niet alleen in de voorwaarden die nu nog blijven bestaan, maar ook in de aantasting van die voorwaarden, die nu wel degelijk plaatsvindt.
Voorzitter. Ik ga mijn fractie natuurlijk wat adviseren. Dat advies kan alleen maar negatief zijn. Deze minister kan niet rekenen op de steun van mijn fractie als het gaat om dit voorstel. Wij werken niet mee aan het uitkleden van het studievoorschot.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Ganzevoort. Ik geef het woord aan mevrouw Nooren.
Mevrouw Nooren (PvdA):
Dank u wel, voorzitter. Onderwijs moet toegankelijk blijven voor iedere jongere die dat wil en kan volgen. Bij dit wetsvoorstel blijven we puzzelen over onze vragen: waarom nu, waarom zo? De invoering van het studievoorschot was destijds voor de PvdA acceptabel vanwege de verbinding met de kwaliteit en de toegankelijkheid van het hoger onderwijs. Toen is bewust voor een vijfjaarsrente gekozen. We hebben nog even de memorie van toelichting teruggelezen. Ik citeer: "In verband met de terugbetaling op latere leeftijd en de eventuele financiële risico's wordt een rentevaste periode van vijf jaar gekozen." Een bewuste keuze voor vijf jaar rentevast: bewust, laag, verantwoord, sociaal. De rentesubsidie is een essentieel onderdeel — de heer Ganzevoort zei het al — van het wetsvoorstel dat destijds aanvaard is. Deze is de kern van het sociale karakter van het studievoorschot. De rentesubsidie wordt door het wetsvoorstel dat nu voorligt, afgebouwd. Dit vinden we strijdig met de uitgangspunten van het studievoorschot. Het is voor ons een stap in de verkeerde richting.
Wat ons betreft is het punt van het niet-houdbaar zijn van de overheidsfinanciën en de vraag of dat nu aan de orde is, niet overtuigend beantwoord door de minister. Dit wetsvoorstel zet het politieke en maatschappelijke draagvlak van een sociaal leenstelsel onder druk. De lasten worden gedragen door jongeren en jongvolwassenen uit gezinnen met midden- en lagere inkomens. Er is vooraf geen onderzoek gedaan naar de potentiële effecten van het wetsvoorstel. Dit alles doen we in een tijd dat jongeren en jongvolwassenen het in toenemende mate moeilijk hebben. Er is geen onderzoek waarbij zicht is op die mentale vermogens van de jongeren en er is geen goed meetinstrument. Juist dat baart ons zorgen.
Wij danken de minister voor haar toezegging om een instrument te kiezen dat daadwerkelijk inzicht geeft in die mentale vermogens van jongeren. Dat mag wat mij betreft verder gaan dan een kwantitatief meetinstrument, zoals de Tweede Kamer dat gevraagd heeft. Ik hoop dat zij daadwerkelijk zicht kan krijgen op de oorzaken van die druk op de studenten en de jongeren en dat zij adequate maatregelen zal nemen. Ik wil de minister alvast uitdagen om daar nu over na te denken, want de tijd tussen nadenken en handelen van jongeren die moeten studeren, is kort. Zoals we al in de eerste termijn aangaven, willen we eerst zicht hierop hebben voordat welke stap dan ook genomen wordt, omdat anders de kans bestaat dat jongeren die willen kunnen studeren, aan de kant komen te staan.
De noodzaak van het wetsvoorstel heeft ons niet overtuigd. Onze fractie ziet geen noodzaak voor het nu invoeren van het wetsvoorstel. Ik zal mijn fractie adviseren om tegen dit wetsvoorstel te stemmen.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Nooren. Ik geef aan het woord aan mevrouw Gerkens.
Mevrouw Gerkens (SP):
Dank u wel, voorzitter. Ik dank de minister voor haar uitgebreide beantwoording. Wij zijn echter niet overtuigd van de noodzaak van dit wetsvoorstel. De minister maar ook de heer Bruijn hebben beiden aangegeven dat de verhoging van de rentemaatstaf nodig is voor de houdbaarheid van de overheidsfinanciën, hetgeen voorbijgaat aan hun eigen argumentatie bij de invoering van het leenstelsel, waarbij werd betoogd dat de student best mag bijdragen aan de kwaliteit van zijn of haar eigen onderwijs. Nu gaan de opbrengsten naar de staatskas en niet naar de verbetering van het onderwijs. Daarmee vraag je van de oud-student een dubbele bijdrage. Ik vraag de minister wat de onderbouwing ervan is dat zij een dubbele bijdrage moeten leveren.
Daarnaast levert het voor de studenten een onzekere factor op. Nu is de rente laag, maar dat was nog niet zo lang geleden wel anders. Het bizarre is dat de student pas na de studie weet hoe hoog de lasten van de aflossing zullen zijn, omdat er met die meerjarenrente wordt gerekend. Dit wetsvoorstel maakt de onzekerheid over de gevolgen van lenen om te studeren alleen maar groter, niet alleen door de rentemaatstaf te verhogen, maar ook door deze wijziging zo kort na de invoering van het leenstelsel in te dienen. De overheid is voor de student een onbetrouwbare partner gebleken.
Voorzitter. Mijn fractie vindt het ongelofelijk dat dit kabinet studenten aanspoort tot het nemen van een lening, terwijl niet duidelijk is wat de uiteindelijke consequenties daarvan zijn, bijvoorbeeld door de magere informatie van DUO, waar de minister overigens ook niet op ingegaan is. Het mantra is namelijk dat deze verhoging slechts €12 per maand kost, of een paar biertjes, zoals ook vaak is gezegd. Ik moet zeggen dat ik dat een badinerende opmerking vind, alsof we alleen bierdrinkende studenten hebben die een lening aangaan, of alleen oud-studenten bier drinken. Die €12 gaat uit van de rentestand van de afgelopen jaren. Mocht die rente stijgen — en dat gaat echt een keer gebeuren — dan betaal je opeens veel meer, mogelijk zelfs meer rente dan je ooit geleend hebt. Hoe oordeelt de minister hierover?
Voorzitter. Daarnaast is de hele opbrengst, het doel, van dit wetsvoorstel ook onzeker. Eigenlijk is het dus een beetje een nattevingerwetsvoorstel. Want wat gaat de minister nou doen als er minder dan 226 miljoen euro wordt opgehaald in 2060? Gaat ze dan weer met een voorstel tot wijziging komen?
Voorzitter. Ik heb gehoord en gezien dat de Kamer zeer kritisch is over dit wetsvoorstel. Gisteren bood een aantal van de 27 studenten- en jongerenorganisaties ons maar liefst 112.000 handtekeningen aan, met het dringende appel om dit wetsvoorstel niet te steunen. Dat is echt heel erg veel, echt heel erg veel. Daarnaast zijn ons brieven gestuurd met persoonlijke oproepen. De strijd van de scholieren en studenten is onvermoeibaar geweest. Ik hoop dan ook van harte dat er voor dit wetsvoorstel geen meerderheid te vinden is.
Het is een lange avond geworden, en hoewel we pas volgende week stemmen, mag ik toch de hoop uitspreken dat dan blijkt dat dit de nacht van de student is geweest.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Gerkens. Ik geef het woord aan de heer Schalk.
De heer Schalk (SGP):
Dank u wel voor het woord, mevrouw de voorzitter. Ook dank aan de minister voor de beantwoording van vanavond. Soms is het handig om iets even heel concreet te maken op het moment dat er een lastig onderwerp voorligt. Laat ik het zo zeggen: als deze wet 35 jaar geleden was ingegaan — dat heb ik me vanavond gerealiseerd — dan ging ik dit jaar een feestje vieren. Toen ik 21 was, studeerde ik namelijk af op de PA; dat heet tegenwoordig de pabo. Daarna ben ik een jaartje of zestien maanden in militaire dienst geweest. Ik was dus 22 toen ik daaruit kwam, en nu ben ik 57. Dit jaar zou ik dus eindelijk mijn studieschuld hebben afgelost. Dat zou overigens niet erg zijn geweest, want dan had ik ook het genot van die studie gehad; dat is duidelijk.
Vandaag hebben we gehoord dat we de overheidsfinanciën willen borgen door in eerste instantie goed verdienende, hoogopgeleide mensen. Dat is gelukkig aangepast naar verdienende en gewoon opgeleide mensen. Dat betekent immers dat ook oud-studenten die een minimumjeugdloon of minimumloon hebben, gaan betalen zodra ze daarboven komen. Ik heb het even omgerekend. Ik denk dat het minimumloon op jaarbasis ongeveer neerkomt op €22.000. We voeren hier meerdere debatten. Afgelopen december hadden we het hier over het Belastingplan. Toen hebben we het erover gehad dat de eerste €10.000 die je meer gaat verdienen vanaf dat minimumloon, dus de stap van €22.000 naar €32.000, een marginale druk oplevert van 90%. Er is toen uitgerekend dat iemand die €10.000 extra gaat verdienen daar €91 aan overhoudt. Dat is niet de berekening die Peter Schalk heeft gemaakt, maar de berekening die is bevestigd door de staatssecretaris van Financiën.
Kortom, voor studenten en oud-studenten wordt het heel lastig. De tienjaarsrente maakt het nog moeilijker. Voor mijn fractie, destijds al tegenstander van het leenstelsel, waarover we het vanavond niet gingen hebben, wordt het met deze wet niet beter voor studenten. Zojuist is er gesuggereerd dat er volgende week wellicht gestemd wordt. Maar de minister kan zich ook voegen bij minister Bruins en minister Dekker, die in deze maand wetten hebben ingetrokken. Ik wens de minister veel sterkte bij het maken van een keuze.
Dank u wel, mevrouw de voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Schalk. Ik geef het woord aan mevrouw Martens.
Mevrouw Martens (CDA):
Dank u wel, voorzitter. Wij danken de minister voor haar antwoorden. Het CDA vindt goed en toegankelijk onderwijs buitengewoon belangrijk. Dat hebben wij ook in de eerste termijn gezegd. In de eerste termijn zijn veel vragen gesteld, ook onze fractie had vragen. We hebben goed kennisgenomen van de antwoorden van de minister. Wij zullen ons in de fractie beraden op wat dit betekent voor ons standpunt in de fractie.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Martens. Mevrouw Baay had geen behoefte aan een tweede termijn. Ik geef het woord aan mevrouw Bikker.
Mevrouw Bikker (ChristenUnie):
Dank u wel, voorzitter. Ik wil de minister bedanken voor haar beantwoording in eerste termijn. Toen ik gisteren mijn eerste termijn hield, zei ik: studeren is meer dan rendement. Een van de bezwaren van de ChristenUnie tegen het leenstelsel was onze zorg dat het druk op studenten legt omdat ze zo efficiënt en zo snel mogelijk moeten studeren. Dat is de reden dat in ons verkiezingsprogramma werd gepleit voor een basisbeurs, waar deze maatregel inderdaad bij stond. De minister heeft het nu alleen nog over de maatregel die in het verkiezingsprogramma van de ChristenUnie stond, maar ik hecht eraan om ook het andere deel van het verhaal te blijven vertellen. Dat zal zij begrijpen, want dat maakt het toch net weer een ander verhaal.
Voorzitter. Ik had nog een paar vragen en die wil ik graag aan de minister stellen omdat we daar in de eerste termijn niet helemaal aan toe zijn gekomen. Mijn eerste vraag ziet op de houdbaarheid van de overheidsfinanciën in den brede. De minister heeft wat mij betreft een duidelijk antwoord gegeven over de onderwijsbegroting, maar ik stelde de vraag in een wat breder licht. De Voorjaarsnota is net verschenen. Welk effect heeft dat op de houdbaarheid van de overheidsfinanciën in den brede? Ik ben benieuwd wat de minister ons op dat punt aan kan reiken.
Een tweede punt waarover ik nog een nadere vraag heb, is het Nibud-onderzoek onder studenten. De minister heeft aangegeven dat het koopkrachtonderzoek loopt en dat zij daarover het gesprek blijft voeren met het Nibud. Nu de minister na de zomer toch opnieuw naar de Kamer komt met uitsluitsel, wil ik daar nog het volgende over zeggen. De fractie van de ChristenUnie wilde met name graag weten welk deel van de lening die studenten aangaan, nodig is voor de studie en voor noodzakelijke consumptie als kamerhuur, eten, drinken en wat kleren, maar ook welk deel niet noodzakelijk is. Er zijn ook studenten die lenen om te kunnen beleggen. Er zijn meer voorbeelden te noemen van dingen die geen verband houden met de studielening en die een perverse prikkel zijn om het geld anderszins in te zetten. Ik hoorde het voorbeeld van studenten die lenen om de huur voor een kamer aan hun ouders te betalen omdat die ouders een huis hebben gekocht. Dat is een sluis waarvoor we dit geld niet hebben bedoeld. Ik zou heel graag dat inzicht krijgen, juist ook omdat ik hoge schulden wil tegengaan. Daaraan moeten we blijven werken.
Dat blijf ik een winstpunt van dit wetsvoorstel vinden, ook al vindt de heer Ganzevoort dat als de minister dat niet vindt, dat voor mij geen reden mag zijn om voor het wetsvoorstel te zijn. Maar zo werkt het niet in dit land. De ChristenUnie mag zeker zijn eigen afwegingen maken, zonder dat de minister het daarmee eens is of niet. Dat zou ik graag nog aan de heer Ganzevoort willen meegeven.
Voorzitter. Wat betreft het IVESCR wil ik de minister bedanken voor haar antwoord. Voor mij was dat op dit moment voldoende. Op een ander moment, bij een grotere wet over het hoger onderwijs, kunnen we hier weer eens uitgebreider over sparren.
Mijn laatste punt ziet op het onderzoek naar studentenwelzijn. Ik wil de minister danken voor haar toezegging dat ze een groter, kwantitatief onderzoek gaat doen, mede op verzoek van de Tweede Kamer. Tegelijkertijd blijft mijn zorg dat we dan vooral de burn-outs gaan meten. En dan zijn we helemaal aan het eind, op moment dat studenten echt al ver van huis zijn. Ik wil eerder en beter inzicht in die mentale druk. Ik weet dat dat ontzettend ingewikkeld is. Het RIVM geeft dat ook aan. Wat mij betreft wordt er ook echt bekeken hoe we dat instrument kunnen ontwikkelen. Kan de minister toezeggen dat we juist op dat punt met elkaar tot een iets verfijnder beeld komen? Want ik denk dat dat iedereen helpt die goede dingen wil doen voor studenten. En dat willen wij volgens mij allemaal.
Er zijn nog vragen gesteld en ik zie uit naar het antwoord van de minister. Als dat er is, kan ik met mijn fractie de eindafweging ten aanzien van dit wetsvoorstel maken.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Bikker. Ik geef het woord aan mevrouw Teunissen.
Mevrouw Teunissen (PvdD):
Voorzitter. Ik dank de minister hartelijk voor haar beantwoording.
Voorzitter. Het grote aantal studenten dat aangeeft stress te ervaren. Het doel puur en alleen om de overheidsfinanciën gezond te houden, in strijd met het doel van het leenstel en onvoldoende toegelicht. Het ontbreken van een onderzoek naar alternatieve mogelijkheden. De volstrekt onduidelijke gevolgen voor studenten en de onduidelijkheid met betrekking tot de haalbaarheid van het doel van dit wetsvoorstel. Dit zijn de manco's.
Deze manco's zijn disproportioneel groot in relatie tot het probleemoplossend vermogen van dit voorstel. Sterker nog, het risico is groot dat de financiële problemen van jongeren alleen maar toenemen. Daarnaast dreigt dit kernwaarden te ondermijnen: de toegankelijkheid, de kwaliteit, de gelijkheid binnen het onderwijs en, niet te vergeten, het welzijn. Niet deze waarden zijn hier vooropgesteld, maar de betaalbaarheid, ook als die ten koste gaat van de kernwaarden. Of het inderdaad een aantasting van die kernwaarden betekent, weten we gewoon niet. Want wat mijn fractie betreft is er te veel onduidelijk en is er te weinig onderzoek, bijvoorbeeld naar de druk die financiën bij jongeren veroorzaken.
Voorzitter. Als ouders met hun kinderen uiteten gaan, betalen de ouders meestal de rekening en niet de kinderen; ook niet één kind wel en twee kinderen niet. Zo moeten we als samenleving ook voorkomen dat onze jongere generatie de rekening gepresenteerd krijgt. We moeten die als samenleving samen dragen en onze kinderen daar niet mee opzadelen. De schuld ligt wat mijn fractie betreft dus bij de overheid en niet bij de studenten. Wij kunnen daarom ook niet instemmen met dit wetsvoorstel.
Dank u.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Teunissen. Ik geef het woord aan mevrouw Duthler.
Mevrouw Duthler (Fractie Duthler):
Dank u wel, voorzitter. O, dit gaat naar beneden, maar ik blijf goed staan. Dat doe ik wel vaker.
Dank aan de minister voor de beantwoording van de vragen in eerste termijn. Mijn fractie had zeven vragen, zeven punten. Je zou ook kunnen zeggen: zeven twijfels. Vooralsnog heeft de minister die twijfels voor een groot deel niet weggenomen. Een belangrijke twijfel betreft de toegankelijkheid, de effecten van dit wetsvoorstel op de toegankelijkheid en de onderbouwing van de noodzaak van dit wetsvoorstel. Als het gaat om de toegankelijkheid blijft de minister steeds bij de Monitor Beleidsmaatregelen en haar verwachtingen en overtuiging. Maar de monitor kijkt natuurlijk naar de effecten van lopend beleid, van lopende maatregelen van bestaand beleid, maar niet naar voorgenomen beleid en niet naar voorgenomen aanpassingen van regels.
Mijn fractie was juist op zoek naar ander onderzoek dan deze monitor, ander onderzoek dat wat zegt over die effecten. Mag ik concluderen dat de minister inderdaad geen onderzoek heeft gedaan, anders dan die monitor, naar de effecten van het wetsvoorstel? Daar zou ik graag een duidelijk antwoord op willen.
De minister heeft het ook steeds over de maanbedragen en de maandlasten voor de verdienende, opgeleide oud-student, maar niet over de totale schuld. Mijn fractie kan zich maar heel moeilijk voorstellen dat de totale schuld, dus niet de maandbedragen, niet van invloed is op de beslissing om wel of niet te gaan studeren of wel of niet voor een pittige studie te gaan. Kies je vanwege de hoge studieschuld misschien toch eerder voor economie dan voor econometrie bijvoorbeeld? Ik hoor graag van de minister of zij van mening is dat de totale studieschuld nu wel of niet van invloed is op de keuzes die aankomende studenten maken.
Kortom, er zijn veel onzekerheden en twijfels die door de minister niet zijn weggenomen. De effecten — ik heb het al genoemd — op bijvoorbeeld de toegankelijkheid blijven onduidelijk. Gelet op het feit dat dit wetsvoorstel pas over 40 jaar substantieel gaat bijdragen aan de houdbaarheid van de overheidsfinanciën in relatie tot genoemde onzekerheden, maakt dat mijn fractie niet overtuigd is van de noodzaak om dit wetsvoorstel op dit moment te aanvaarden.
Ik voeg daaraan toe dat ik uiteraard de antwoorden van de minister afwacht, maar ik acht de kans eerlijk gezegd niet heel groot dat de minister andere antwoorden gaat geven. In dat laatste geval zal mijn fractie niet voor het wetsvoorstel stemmen.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Duthler. Ik geef het woord aan de heer Rinnooy Kan.
De heer Rinnooy Kan (D66):
Dank u wel, voorzitter. Deze laatste avond voor velen van ons dreigt vooral een late avond te worden. Dat zou ik zo min mogelijk willen bevorderen: ik kan kort zijn en wil dat ook zijn. Ik dank de minister in de eerste plaats natuurlijk voor haar uitvoerige reactie. Wij hebben haar bewonderd om haar geduld, uithoudingsvermogen en kennis van zaken. Veel van wat wij gehoord hebben, en van wat ik in ieder geval gehoord heb, was eigenlijk al wel bekend. Wat bekend was, werd ook nog met grote regelmaat herhaald. Hier en daar zat wat vernieuwing en verdieping. Maar wij hadden serieuze zorgen. Die heb ik uitgebreid gedeeld in de eerste termijn. Ik kan niet zeggen dat die zorgen compleet zijn verdwenen. Ik ga mijn bevindingen terugrapporteren aan de fractie en in die kring hoop ik tot een finale afweging te komen.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Rinnooy Kan. Ik geef het woord aan de heer Van Kesteren.
De heer Ton van Kesteren (PVV):
Dank u wel, voorzitter. Allereerst wil ik ook de minister bedanken voor haar komst en haar uithoudingsvermogen. Gisteren waren een aantal partijen het erover eens dat deze wetswijziging slechts de staatskas spekt en oud- studenten met een studieschuld aanzienlijk en langdurig in de portemonnee treft. Er is daarmee allesbehalve sprake van een sociaal leenstelsel, zoals wordt beweerd. Het gaat niet om tientjeswerk, zoals de regering ons voorspiegelt. De impact blijkt in de praktijk namelijk veel groter. Genoemd zijn de mogelijke hogere rente op de langere termijn, de onzekerheid van een vaste betrekking en de voortdurend stijgende lasten voor modale gezinnen uit de middenklasse, waartoe veel oud-studenten behoren. Deze pechgeneratie van oud-studenten met studieschulden met modale en middeninkomens, die in de regel nauwelijks in aanmerking komen voor inkomensondersteuning waar de lagere inkomens wel voor in aanmerking komen, wordt onevenredig zwaar getroffen door deze wetswijziging, die voor de overheid op de langere termijn slechts 226 miljoen euro oplevert, maar die veel oud-studenten met studieschulden op financiële en sociaal-maatschappelijke achterstand zet. Voor die verantwoordelijkheid loopt deze regering weg. Over proportionaliteit gesproken.
Ook zijn er een aantal partijen die net als de minister de geschetste problemen nog steeds bagatelliseren, al dan niet met CBS-cijfers, ramingen, ingewikkelde koopkrachtplaatjes en rekenmodellen in de hand. Een tsjakka-verhaal. Maar de werkelijkheid is uiteraard weerbarstig. Dat hebben we in het debat van gisteren en vandaag ook met elkaar gewisseld.
We hebben ook kunnen constateren dat het politieke draagvlak voor het gehele leenstelsel minder wordt. Gisteren werden we tijdens de aanbieding van de petitie door bezorgde belanghebbenden — scholieren en studenten — met een stevig signaal uit de samenleving geconfronteerd. Meer dan 100.000 mensen tekenden deze petitie tegen verhoging van de studierente.
Al met al kunnen we dus spreken van een slecht wetsvoorstel, dat niet goed is geland in de samenleving. Daarom zou de minister een belangenafweging moeten maken tussen de baten van deze wetswijziging en de ernstige sociale, financiële en maatschappelijke gevolgen voor afgestudeerden met een studieschuld, die daarmee met grote zekerheid aanzienlijk zullen worden geschaad in hun toekomstperspectief.
Voorzitter. Het is inmiddels nog niet helemaal, maar wel bijna middernacht. Ik wens dan ook mevrouw Duthler, de minister en alle fracties veel empathie — of zo u wilt: maatschappelijke betrokkenheid — en wijsheid toe bij hun uiteindelijke standpuntbepaling.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Van Kesteren. Ik geef het woord aan de heer Bruijn.
De heer Bruijn (VVD):
Dank u wel, voorzitter. Ik dank de minister voor de beantwoording. Het betreft hier een wetsvoorstel uit het regeerakkoord. Wij zijn gewend die wetsvoorstellen ook te verdedigen. Wij hebben dat ook con amore gedaan, en niet alleen omdat het uit het regeerakkoord komt. Als je er door een sleutelgat naar kijkt, is dit wetsvoorstel natuurlijk onaantrekkelijk, wat geldt voor heel veel wetsvoorstellen. Maar als je de deur openzet en je naar dit wetsvoorstel in z'n totale context kijkt, dan is het een begrijpelijk wetsvoorstel.
Voor mijn fractie is dit wetsvoorstel begrijpelijk omdat de regering subsidies of andere overheidsuitgaven bij vele Nederlanders iets terugdraait. Het gaat hier om enkele promilles van de koopkracht van bijvoorbeeld afgestudeerden. Maar ook bij andere bevolkingsgroepen doet dit kabinet dat. Voor mijn fractie is dat verteerbaar, omdat dit kabinet vervolgens die beperking van de uitgaven teruggeeft in lagere lasten en investeringen, zoals investeringen in het onderwijs. Dat is de reden dat mijn fractie dit een goede beweging vindt. Onder aan de streep zien we dat de afgestudeerden, maar ook alle andere Nederlanders, er in koopkracht op vooruitgaan, en wel structureel. Voor mijn fractie zou het dus een heel vreemde beweging zijn om uit dit totale weefsel één onderdeel te verwijderen, met name als het gaat om een onderdeel dat — hoe begrijpelijk ook dat het vervelend is — de hoogst opgeleiden, meest kansrijken en meest verdienenden uit de samenleving treft.
Desalniettemin heeft mijn fractie heel veel begrip voor de zorgen die studenten hebben. Wij hebben dan ook goed geluisterd naar de antwoorden op de vragen die wij de minister daarover gesteld hebben.
De voorzitter:
Mevrouw Nooren staat nog niet bij de microfoon.
De heer Bruijn (VVD):
Dan ga ik door, voorzitter. We hebben goed geluisterd naar de beantwoording door de minister, onder andere over de keuze voor de tienjaarstermijn en de ingangsdatum. We hebben begrip voor de argumenten die de minister daarbij genoemd heeft, nog los van het feit dat deze wet natuurlijk geen ruimte geeft om een andere rentemaatstaf of een andere ingangsdatum te kiezen.
De voorzitter:
Nu staat mevrouw Nooren bij de microfoon. Zij heeft het woord.
Mevrouw Nooren (PvdA):
In mijn tweede termijn heb ik verwezen naar de memorie van toelichting. De VVD heeft net als de PvdA het studievoorschot gesteund. Een belangrijke pijler daarvan was de vijfjaarsrente. Dat had te maken met de inschatting van de consequenties ervan, en met het idee dat de rentesubsidie aangewezen was om te investeren in de kwaliteit en toegankelijkheid van het onderwijs. Hoe weegt de VVD dat? Het was dus een onderdeel van wat we toen afgesproken hadden.
De heer Bruijn (VVD):
De regering geeft 350 miljard euro uit aan allerlei subsidies en allerlei andere uitgaven. Die uitgaven waren tien jaar geleden 100 miljoen per dag hoger dan we konden betalen. De opeenvolgende kabinetten zijn nu tien jaar bezig om dat gat weer te sluiten, onder andere met hulp van de Partij van de Arbeid. Het kabinet-Rutte III zet een laatste stap om de overheidsfinanciën op orde te krijgen en de economie sterk achter te laten voor alle leden van de komende generaties. Dit kabinet kijkt vanaf punt nul, een resultante van alle eerdere wetgeving en alle eerdere subsidiemaatregelen, en doet er nog een klein stukje bovenop. Dat is voor ons allemaal vervelend. Alle Nederlanders dragen iets bij, dus de afgestudeerden maar ook andere Nederlanders.
Het kabinet geeft dat geld terug aan de Nederlanders. Dat is voor mijn fractie een essentiële reden om dit te kunnen accepteren. Het kabinet eet dat geld niet op en stopt het niet in aflossing van de staatschuld, maar geeft het terug in de vorm van lastenverlaging en investeringen. Dat vindt mijn fractie een goede draai, een goede maatregel, want die is erop gericht om de koopkracht te verbeteren en de economie te stimuleren, om op die manier Nederland krachtiger over te laten aan alle leden van de nieuwe generaties. Daar profiteren ze allemaal van. Ze dragen er initieel ook allemaal een paar promille koopkracht aan bij.
Mevrouw Nooren (PvdA):
Ik weet niet zeker of ik een antwoord heb gekregen, dus ik probeer het nog één keer. Een onderdeel van het studievoorschot was dat er is nagedacht over een dragelijke rentemaatstaf. Toen zijn we met elkaar uitgekomen op de vijfjaarsrente. Dat was een bewuste keuze. Dit wetsvoorstel wijkt ervan af, maar er is dus wel al over nagedacht bij het andere wetsvoorstel. Als er, zoals u zegt, geld bij moet komen, hadden we ook een belastingmaatregel kunnen nemen. Dan dragen echt alle Nederlanders bij. Nu dragen, zoals de heer Schalk al zo duidelijk zei, mensen uit de lage en middeninkomens de kosten van dit wetsvoorstel.
De heer Bruijn (VVD):
Nee. Een belastingmaatregel zou een lastenverhoging hebben betekend: meer geld naar de overheid en dan meer subsidies. Dat is nu juist zo'n periode die we tien jaar geleden uitgebreid achter de rug hadden. Dat is wat we nu repareren. We verminderen de uitgaven van de overheid en geven dat terug in lagere lasten. Natuurlijk was die vijfjaarsrente een keuze tijdens de invoering van dit leenstelsel. Er is toen geen enkele garantie gegeven dat dat nooit zou veranderen. Dat geldt ook voor alle andere subsidies en alle andere uitgaven van de overheid. Die garantie is nooit gegeven. Dat kan ook helemaal niet. Het kabinet trof een jaar geleden een situatie aan waarin de overheidsuitgaven nog steeds te hoog waren. Het kabinet verlaagt die uitgaven iets. Voor mijn fractie is essentieel dat het dat geld teruggeeft in lagere lasten voor alle Nederlanders.
De voorzitter:
De heer Ganzevoort. Ik onderbreek u, meneer Bruijn.
De heer Bruijn (VVD):
Ik zie nu dat mevrouw Sent haar handen wijd uitspreidt, maar zonder dat zou het voor mijn fractie inderdaad niet acceptabel zijn.
De voorzitter:
Meneer Ganzevoort.
De heer Ganzevoort (GroenLinks):
Ik hoorde de heer Bruijn zeggen dat hij in het voorstel ziet dat een van de bouwstenen van het studievoorschotstelsel hier wordt losgelaten.
De heer Bruijn (VVD):
Nee. Ik zei dat een van de bouwstenen van het weefsel van het regeerakkoord zou worden losgelaten als deze wet niet wordt ingevoerd. Dat zou voor mijn fractie onlogisch zijn, vooral omdat het hier de bijdrage betreft aan de verbetering van de overheidsfinanciën van de meest kansrijke, meest verdienende en hoogst opgeleide groep. Juist een fractie als die van de heer Ganzevoort zou ertegen moeten zijn om dit wetsvoorstel niet aan te nemen.
De heer Ganzevoort (GroenLinks):
Dat is een mooie poging, maar de heer Bruijn weet ook dat — kijk anders bij de Aanwijzingen voor de regelgeving — dat is mooie lectuur — verwijzen naar het regeerakkoord niet voldoende is. Ik heb hem daar al op gewezen. Mijn vraag aan de heer Bruijn was of hij wil erkennen dat met dit voorstel een van de bouwstenen, namelijk die vijfjaarsrente, waar expliciet naar wordt verwezen in de memorie van toelichting, wordt losgelaten.
De heer Bruijn (VVD):
Sterker nog, hij wordt veranderd naar de tienjaarsrente en dat doet het kabinet over de volle breedte voor alle Nederlanders. Er wordt een paar promille aan koopkracht ingeleverd. Dat wordt teruggegeven in lagere lasten en dan gaat de koopkracht omhoog. Dat klopt. Er is ook nooit een garantie gegeven dat ze eeuwig zouden blijven bestaan. Als iemand dat begrepen heeft, dan heeft hij het verkeerd begrepen. Dat geldt voor alle subsidies. Dat geldt voor alle wetten. In ieder geval heeft mijn fractie dat niet gehoord en met die garantie zou mijn fractie de invoering van zo'n stelsel ook nooit gesteund hebben. Dat zou namelijk onverantwoord zijn.
De heer Ganzevoort (GroenLinks):
Daarmee hoor ik de heer Bruijn inderdaad zeggen dat hiermee het studievoorschotstelsel zoals een paar jaar geleden is afgesproken, wordt aangetast. Dank voor de helderheid.
De heer Bruijn (VVD):
Ik heb het niet gehad over het studievoorschot.
Voorzitter. Dan kom ik even terug op de zorgen van studenten. Die vinden wij belangrijk. We hebben de antwoorden over de ingangsdatum en over de rentetermijn goed gehoord. Daar zijn we dankbaar voor. Dan is ook voor mijn fractie belangrijk dat de opbrengst van het studievoorschot geheel ten goede komt en blijft komen aan het onderwijs. Die lopen dus op tot 1 miljard en zijn daarna structureel 620 miljoen. We hebben goed gehoord dat de minister dat nog eens bevestigd heeft en dat het ook niet gekoppeld is aan onzekere opbrengsten, zoals renteopbrengsten die kunnen stijgen, maar ook dalen. Daarvan zouden wij de onderwijsbegroting niet afhankelijk willen maken. Belangrijk voor ons is ook dat de woningmarkt voor velen beter toegankelijker wordt dankzij dit wetsvoorstel, want dat is een grote zorg bij studenten. Ook de bevestiging dat de overheid het grootste deel van de studiekosten zal blijven betalen, ook na invoering van dit wetsvoorstel, is belangrijk.
De minister heeft het gehad over het Nibud-onderzoek. Dat is een van de onderzoeken die wij zeer belangrijk vinden als het over de koopkracht van studenten zelf gaat. De minister heeft gezegd dat zij informatie verwacht. Misschien wil de minister ook toezeggen dat ze die informatie nog zal delen met deze Kamer. We zijn ook dankbaar voor de toezegging om de volgende monitor nog met ons te delen.
Dan kom ik op het belang van ander onderzoek dan die monitor, waar ook mevrouw Duthler op heeft gewezen. Dat deelt mijn fractie. Mijn fractie is ook blij dat er behalve de monitor ook ResearchNed-, RIVM- en Nibud-onderzoeken zijn, maar mijn fractie zou ten slotte wel willen vragen of de minister misschien zou willen overleggen met het CBS of zij kunnen corrigeren voor die migratieachterstand en die gemiddelde eindcijfers. Dat is dan misschien nog een manier om nog wat beter te kijken in dat CBS-onderzoek naar specifieke groepen. Mijn fractie is het wel eens met mevrouw Duthler dat dat type onderzoek, dat specifieke onderzoek, zeker in het CBS-onderzoek, echt onvoldoende is. Als het CBS zou kunnen corrigeren voor migratieachtergrond en gemiddeld eindcijfer, krijgen we natuurlijk beter inzicht in die resultaten van dat CBS-onderzoek en dus de toegankelijkheid.
Voorzitter. Alles overwegend acht mijn fractie dit wetsvoorstel rechtmatig, uitvoerbaar, handhaafbaar en proportioneel. We hebben ook van verschillende woordvoerders gehoord dat de opbrengst laag is. Het gaat om weinig geld. Dan kan het ook nooit veel kosten. Ik zal mijn fractie dan ook adviseren om voor dit wetsvoorstel te stemmen.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Bruijn. Ik zie dat de minister in de gelegenheid is om direct te reageren. Dan geef ik haar thans het woord.
Minister Van Engelshoven:
Voorzitter. Wij hebben een stevig debat gevoerd. Ik heb goed naar u geluisterd. Ik ga het niet langer maken dan nodig is; dan kan de heer Van Kesteren nog voor twaalven dit pand verlaten.
Voorzitter. Ik stel vast dat dit wetsvoorstel niet op veel steun en draagvlak in deze Kamer kan rekenen. Ik zal deze constatering morgen meenemen naar het kabinet, zodat wij daarover kunnen beraadslagen. Ik zal u voor de stemmingen aanstaande dinsdag de uitkomst van dat beraad mededelen.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan wachten we daarop. Kunnen we die informatie dan misschien maandag verwachten? De minister knikt. Dank u wel.
De beraadslaging wordt gesloten.
De voorzitter:
De minister komt volgende week met een antwoord. Dat wachten wij af.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/h-ek-20182019-32-16.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.