Handeling
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2015-2016 | nr. 26, item 4 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2015-2016 | nr. 26, item 4 |
Aan de orde is de behandeling van:
- het wetsvoorstel Wijziging van het Wetboek van Strafvordering ter aanvulling van het spreekrecht van slachtoffers en nabestaanden in het strafproces en wijziging van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven ter uitbreiding van de mogelijkheid van uitkering aan nabestaanden ( 34082 ).
De voorzitter:
Ik heet de minister van Veiligheid en Justitie van harte welkom in de Eerste Kamer.
De beraadslaging wordt geopend.
Mevrouw Van Bijsterveld (CDA):
Voorzitter. Dit wetsvoorstel introduceert in het strafproces de wettelijke mogelijkheid van een onbeperkt spreekrecht voor slachtoffers van ernstige misdrijven en hun nabestaanden. Dit maakt het mogelijk dat zij zich tijdens de zitting kunnen uitlaten over de mogelijke bewezenverklaring, het strafbare feit, de schuld van de verdachte en de straf. Het voorstel past daarmee in de ontwikkeling die de laatste jaren in gang is gezet om meer aandacht te besteden aan slachtoffers van misdrijven. Mijn fractie kan kort zijn over dit wetsvoorstel. Het heeft namelijk onze volledige steun.
Toch wil ik het niet bij deze adhesiebetuiging laten en nog op een enkel punt ingaan. Het eerste punt is dat in de praktijk een behoefte blijkt te bestaan aan de uitbreiding van het spreekrecht, zoals voorgesteld in dit wetsvoorstel. In veel gevallen kent de rechter in de praktijk al een uitgebreidere spreekmogelijkheid toe. Het wetsvoorstel verschaft hiertoe een wettelijke basis en zorgt dan ook voor een landelijk uniforme grondslag. Mijn fractie acht dat wenselijk.
Het tweede punt is dat in de fase van de schriftelijke behandeling mogelijke haken en ogen van de introductie van een uitgebreid spreekrecht aan de orde zijn geweest. Vooral de positie van slachtoffers en nabestaanden die zich ook over de feiten zelf uitlaten en dan als getuige ondervraagd kunnen worden, is aan de orde gekomen. De gedachte zou dan zijn dat zij in dat laatste geval een ongewenste herbeleving van het gebeurde kunnen ondergaan. Ook is een mogelijke teleurstelling aan de orde geweest die slachtoffers en nabestaanden kunnen ondervinden wanneer zij zich uitlaten over de strafmaat en de straftoedeling lager uitvalt. Mijn fractie ziet deze spanningsvelden wel, maar meent dat deze er ook kunnen zijn zonder dit wetsvoorstel. Daarbij is tijdens de behandeling uitdrukkelijk bevestigd dat slachtoffers en nabestaanden die van het spreekrecht gebruik willen maken daarop grondig inhoudelijk worden voorbereid.
Het derde punt betreft het aan de orde stellen van de strafmaat zelf. Het oorspronkelijke wetsvoorstel bevatte een formeel adviesrecht van slachtoffers en nabestaanden omtrent de strafmaat. De introductie daarvan had een breuk in het stelsel van het strafproces betekend. De facto zou er dan een driepartijenstelsel ontstaan, waarbij niet alleen OM en verdachte, maar ook slachtoffer of nabestaande werkelijk partij zouden zijn. Mijn fractie had bij een dergelijke wijziging wel serieuze bezwaren gehad, maar dat is hier dus niet aan de orde. Mijn fractie heeft vertrouwen in de professionaliteit van de strafrechter om de bijdrage van het slachtoffer of de nabestaande omtrent de strafmaat op een juiste wijze op waarde te schatten. Ook overigens acht mijn fractie de evenwichtige strafprocessuele positie van de betrokkenen in het strafproces met dit voorstel gewaarborgd.
Begrijpelijkerwijs heeft tijdens de behandeling van dit voorstel vooral de uitbreiding van het spreekrecht aandacht gekregen. Maar het wetsvoorstel bevat nog een ander element, namelijk de uitbreiding van het Schadefonds Geweldsmisdrijven, die het mogelijk maakt dat ook nabestaanden van slachtoffers van ernstige verkeersovertredingen een tegemoetkoming toegekend kan worden. Dat waardeert mijn fractie ook zeer.
Met belangstelling zal mijn fractie vandaag de plenaire behandeling van dit wetsvoorstel volgen, maar haar steun voor het voorstel kan ik dus nu al toezeggen.
De heer Schouwenaar (VVD):
Mevrouw de voorzitter. Bij ieder wetsvoorstel moeten wij ons twee belangrijke vragen stellen: is er een probleem en, zo ja, biedt het wetsvoorstel een oplossing? Die vragen moeten wij ook stellen bij dit voorstel.
Ernstige delicten maken vaak slachtoffers, mensen die nolens volens te maken krijgen met psychische, fysieke of materiële schade. Het is een ervaringsfeit dat elk slachtoffer dit op zijn eigen manier probeert te verwerken, alleen of met hulp, in stilte, of juist door zich uit te spreken, meer in het bijzonder: door zich uit te spreken ter terechtzitting. Deze groep ziet zich nu geconfronteerd met beperkingen. Een deel van hen heeft daar moeite mee. Zij gebruiken het zware woord "censuur". Zij vinden erkenning bij een aantal rechtbankvoorzitters, die hun een onbeperkt spreekrecht geven. Dat is weliswaar in strijd met de wet, maar tegelijkertijd ook veelzeggend. Kennelijk is er een probleem: deze slachtoffers doen wij tekort.
Dit wetsvoorstel biedt een oplossing. Het heft namelijk de bestaande beperking op. Mijn fractie beoordeelt dit positief. De ene rechtbank biedt meer spreekruimte aan slachtoffers dan de andere. Deze willekeur verdwijnt. Soms meent een rechtbankvoorzitter een slachtoffer het woord te moeten ontnemen. Dit leidt tot pijnlijke situaties in de zittingszaal. Hopelijk komt dat straks niet meer voor. Er komt meer aandacht voor slachtoffers die daar behoefte aan hebben. Het slachtoffer kan vooraf uitgebreid voorgelicht worden. Daarna spreekt hij zoals hij dat zelf wil en omdát hij dat zelf wil. Dat gebeurt uiteraard altijd binnen de orde van de terechtzitting. Hij mag naar voren brengen wat hij wil, maar niets hoeft. Hij mag ook afzien van zijn spreekrecht. Dit doet recht aan de positie waarin het slachtoffer, vaak tegen zijn wil, is terechtgekomen. Daarnaast is er nog een ander, evenzeer positief, aspect. Dat is voorlichting aan de rechtbank en Openbaar Ministerie. Een uitgebreide slachtofferverklaring kan meer inzicht geven in de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het begaan werd.
Uiteraard zijn er ook bezwaren naar voren gebracht tegen een onbeperkt spreekrecht. Het eerste bezwaar is dat er geen probleem is en dus ook geen behoefte aan een oplossing, omdat er alternatieven zijn. Het tweede bezwaar is dat het kan zijn dat het slachtoffer als getuige gehoord moet worden. Hij beleeft dan het trauma opnieuw. Het derde bezwaar is dat een uitspraak over de strafmaat kan leiden tot teleurstelling bij het slachtoffer wanneer de opgelegde straf lager uitvalt. Het vierde bezwaar is dat zich in het strafproces in toenemende mate confrontatie en verruwing kunnen gaan voordoen. Het vijfde bezwaar is dat een welsprekend slachtoffer de strafmaat zou kunnen beïnvloeden. Het zesde bezwaar is dat een slachtofferverklaring over de strafmaat niet de doelen van het strafproces dient. Het zevende bezwaar is dat het strafproces langer kan gaan duren.
Mijn fractie heeft begrip voor deze bezwaren, maar kent er geen doorslaggevend gewicht aan toe. Ik licht dat graag toe.
Het eerste bezwaar is dat cijfermatig het probleem niet is aangetoond. Er zijn inderdaad weinig exacte cijfers bekend. Niet alle slachtoffers zijn geënquêteerd. Er zijn slachtoffers die tevreden zijn, maar er zijn misschien minstens zoveel slachtoffers die ontevreden zijn. Juist aan hen komt dit wetsvoorstel tegemoet. Natuurlijk kan het slachtoffer zijn verhaal op allerlei plekken kwijt, maar dat zijn geen alternatieven, aangezien diens wens is om te spreken op de plaats waar het misdrijf wordt berecht, ten overstaan van de rechter en wellicht de verdachte.
Het tweede bezwaar betreft de ondervraging van het slachtoffer. Wanneer het slachtoffer spreekt over de feiten, kan hij als getuige ondervraagd worden, met het risico op herbeleving van het delict. Echter, meestal heeft hij al eerder verklaard bij de aangifte of als getuige. Daarbij bestond hetzelfde risico op een ongewilde herbeleving. De vraag is dus waarom we hem nu in bescherming zouden nemen terwijl we dat in een eerder stadium niet deden. Mijn fractie meent dat de keuze tussen wel of niet spreken over de feiten aan het slachtoffer zelf is. Hij kan goed voorbereid worden door de officier van justitie en Slachtofferhulp Nederland. Het kan een bijdrage leveren aan de waarheidsvinding. Mocht het nodig zijn, dan kan de rechter de zaak terugverwijzen naar de rechter-commissaris.
Het derde bezwaar betreft de strafmaat. Wanneer het slachtoffer spreekt over de strafmaat, zou dit kunnen leiden tot teleurstelling. Die teleurstelling zit dan in het verschil tussen de opvatting van het slachtoffer over de strafmaat en de opgelegde straf, maar niet in het wel of niet uitspreken van zijn opvatting op de zitting. Zijn opvatting heeft hij sowieso, los van het al dan niet beperkte spreekrecht. Voorlichting vooraf en de motivering in het vonnis achteraf kunnen de teleurstelling beperken, maar we kunnen het slachtoffer de teleurstelling niet besparen, ook niet door hem het zwijgen op te leggen. Een formele motiveringsplicht naar aanleiding van de slachtofferverklaring is er niet, maar een materiële verplichting om te reageren laat zich denken, zowel voor de officier van justitie als voor de rechter. Mijn fractie ziet dat niet als een nadeel, maar veeleer als een mogelijkheid om uitleg te geven en meer begrip te verkrijgen voor de eis en voor het vonnis.
Het vierde bezwaar, dat van meer confrontatie en verruwing in het proces, is reëel. De uitbreiding van het spreekrecht is geen beginstap, maar een vervolgstap. Ook nu al is het slachtoffer betrokken bij het strafproces zonder dat dit tot onacceptabele confrontaties leidt, zoals de aangifte, de getuigenverklaring, een brief aan de rechtbank, bemiddeling of de afhandeling van een civiele schadeclaim in het strafproces. De VVD-fractie stelt voorop dat het corebusiness van de strafrechter is om de orde tijdens de zitting te bewaren. Die taak is hem zeer wel toevertrouwd.
Het vijfde bezwaar is dat de kans bestaat dat de slachtofferverklaring invloed heeft op de rechter. De strafrechter heeft evenwel bewezen dat hij emoties kan kanaliseren. Het proces kent allerlei emoties, niet alleen van verdachte, getuigen, pers en tribune, maar ook van het slachtoffer. De strafrechter moet dat ter zitting in goede banen leiden. Daarin slaagt hij doorgaans uitstekend. Er is geen reden om aan te nemen dat de uitbreiding van het spreekrecht de druppel zou zijn die de rechterlijke emmer doet overlopen. De rechter moet ook compleet geïnformeerd zijn. Hij moet niet alleen de juridische strafbaarheid van het feit en van de verdachte beoordelen, maar ook de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het begaan is. Daartoe behoort naar mijn mening ook de uitgebreide verklaring van het slachtoffer.
De heer Engels (D66):
Het laatste deel van uw betoog ging over de gevolgen die het spreekrecht voor de rechter zou kunnen hebben. U zei dat er geen reden is om aan te nemen dat de rechter de taak niet zou aankunnen om mogelijk oplopende emoties, die voortvloeien uit de uitbreiding van het spreekrecht, te kanaliseren. Weten we echter wel zeker genoeg dat de rechter die taak zal aankunnen? U zegt dat er geen reden is om aan te nemen dat dit niet het geval zou zijn, maar we kunnen dit risico niet uitsluiten. Hoe kijkt uw fractie daartegen aan?
De heer Schouwenaar (VVD):
U sluit eigenlijk naadloos aan bij het punt waarbij ik nu aanbeland was. Ik heb nog een laatste alinea bij dit bezwaar. Als ik die voorlees, hoop ik dat u mij net zo tevreden aankijkt als nu. Zij luidt als volgt. Toegegeven — dat staat er echt — het blijft mensenwerk, dus beïnvloeding is mogelijk. En de uitkomst is onzeker. Maar daar staan weer zekerheden tegenover. De rechtbank is meervoudig — we hebben het hier over zwaardere delicten — met diepgaand overleg in de raadkamer. Er is hoger beroep en er zijn de oriëntatiepunten, oneerbiedig soms tarieven genoemd.
De heer Engels (D66):
Ik ben het daarmee eens, maar wij hadden het over de terechtzitting, de uitoefening van het spreekrecht en hoe de rechter moet omgaan met mogelijk oplopende emoties. Het lijkt de heer Schouwenaar niet aannemelijk dat de rechter die taak niet aan zal kunnen, maar mijn vraag was of er voldoende zekerheid is dat de rechter niet onnodig onder druk zal komen te staan onder die omstandigheden — die wij verder nog niet kennen — uit het verleden.
De heer Schouwenaar (VVD):
De eerste zekerheid is, al zijn het allemaal relatieve zekerheden, dat nu al een aantal rechtbankvoorzitters die ruimte biedt. Mij zijn geen excessen of incidenten bekend die tot verkeerde uitkomsten hebben geleid. Bekend is wel dat er vaak sprake is van emoties van getuigen en verdachten, vaak ook van de tribune. Als wij het zouden tellen, denk ik dat daar de meeste emoties vandaan komen. Ook nu al is er een optreden van het slachtoffer, maar het is een beperkt optreden. Ik denk dat de gang van zaken tot dusverre in de rechtszaal, vanaf 2007, vanaf de wet-Dittrich, het vertrouwen rechtvaardigt dat deze emotie die er bijkomt niet tot een overmaat zal leiden die de rechter niet aan kan. Ik heb wat dat betreft groot vertrouwen in met name de voorzitters van de meervoudige kamers. Dat zijn ook ervaren rechters die al wat langer met dit bijltje hakken.
Het zesde bezwaar betreft de tegenwerping dat spreken over de strafmaat de doelen van het strafproces niet zou dienen. Dat bezwaar deelt mijn fractie niet. Een verklaring met betrekking tot de strafmaat geeft inzicht in de omstandigheden van het strafbare feit en de positie van het slachtoffer. Dat nodigt uit, maar verplicht daar niet toe, tot een extra motivering van het vonnis. Dat kan bijdragen aan het herstel van de geschokte rechtsorde en tot meer vertrouwen in de corrigerende werking van het strafrecht.
Het zevende en laatste bezwaar is dat het strafproces langer gaat duren. Dat is reëel. Maar als wij vinden dat het proces te lang gaat duren, dan moeten we alle onderdelen bekijken en niet alleen het slachtofferspreekrecht. Want ieder onderdeel kan bijdragen tot tijdwinst.
Er is nog een andere reden waarom mijn fractie het niet eens is met het argument van tijdsduur. Als het proces inderdaad langer gaat duren en wij willen het spreekrecht beperken om tijd te besparen, dan zeggen we daarmee eigenlijk tegen het slachtoffer: "Slachtoffer, wij hebben het beste met u voor. Maar wij hebben helaas geen tijd voor u." Daarmee kan mijn fractie zich niet verenigen.
Tot slot en misschien ook ten overvloede wil ik melden dat de VVD dit een goed wetsvoorstel vindt. Met sommige bezwaren zijn wij het niet eens. Andere bezwaren houden inderdaad een risico in, maar niet een zodanig risico dat wij het voorstel zouden willen afwijzen. Daarom is het goed dat er over vijf jaar een evaluatie komt. Een aantal rekkelijke strafrechters heeft al laten zien dat zij goed kunnen werken met het onbeperkte spreekrecht. Wij hebben er vertrouwen in dat ook hun precieze collega-strafrechters straks het goede voorbeeld zullen volgen.
De heer Engels (D66):
Voorzitter. In het geldende strafprocesrecht mogen slachtoffers en nabestaanden op de terechtzitting formeel alleen spreken over de gevolgen die zij van een gepleegd misdrijf hebben ondervonden. Over de feiten van het misdrijf, de bewijsmiddelen of de gewenste strafmaat mogen zij zich niet uitlaten. Nu wordt voorgesteld deze nog bestaande grenzen aan het bestaande spreekrecht voor slachtoffers in het strafproces op te heffen.
Mijn fractie heeft lang stilgestaan bij de vraag wat nu precies de noodzaak voor de voorgestelde uitbreiding is. Het in 2005 in het Wetboek van Strafvordering opgenomen spreekrecht voor slachtoffers is immers recentelijk nog bij wet van 12 juli 2012 verruimd met een uitbreiding van de kring van spreekgerechtigden. In dat wetgevingsproces is het voorstel om de nog bestaande begrenzingen van het spreekrecht op te heffen niet meegenomen. Uit een evaluatie uit 2010 bleek dat slachtoffers en nabestaanden positief zijn over het beperkte spreekrecht dat wij nu kennen en over de gehanteerde strafmaat. Er is ook sprake van voldoende vertrouwen in het justitiële proces. Kort daarna is het aan dit voorstel ten grondslag liggende voornemen opgenomen in het regeerakkoord.
Voor een goede beoordeling van het wetsvoorstel is het van belang om scherp inzicht te krijgen in het antwoord op de vraag in hoeverre de bestaande situatie nu precies problematisch is. De regering meent dat de wens van slachtoffers om onbelemmerd op de openbare terechtzitting over het daar aan de orde zijnde strafbare feit te kunnen spreken reëel en ernstig te nemen is. Mijn fractie heeft op zichzelf genomen geen behoefte daar op voorhand iets aan af te doen. Wel menen wij dat goed moet worden nagedacht over de vraag of slachtoffers daarmee echt geholpen zijn en in hoeverre er effecten kunnen optreden die strijdig zijn met de uitgangspunten en systematiek van onze strafvordering. In die context kan mijn fractie instemmen met een aantal van de doelstellingen die in het algemeen aan de functie van het spreekrecht worden verbonden, zoals de voorlichting van de rechter, de erkenning van de positie van het slachtoffer, de mogelijke bijdrage aan de verwerking van de gebeurtenissen en het reduceren van de kans op secundaire victimisatie.
In dat perspectief stond onze in de schriftelijke voorbereiding gestelde vraag naar een reactie op een publicatie van de Leidse criminoloog Kunst in Beleid en Maatschappij van vorig jaar. Daaruit blijkt dat slechts een kleine minderheid van de slachtoffers van een misdrijf langdurig emotioneel ontregeld is en dat er geen empirische onderbouwing bestaat van de therapeutische werking van deelname aan een strafproces door slachtoffers. Mede om die reden zou het niet onverstandig zijn een pas op de plaats te maken met het lanceren en implementeren van verdere plannen om de deelname van slachtoffers aan een strafproces te bevorderen.
De minister heeft in de memorie van antwoord proberen duidelijk te maken dat er geen harde bewijzen zijn voor de stelling dat het nu voorgestelde volle spreekrecht aan een vermindering van eventuele posttraumatische stressklachten van slachtoffers zou bijdragen. Voor de minister is het met andere woorden kennelijk geen probleem dat een of meer doelstellingen van het volle spreekrecht mogelijk niet worden gehaald. Dat vindt mijn fractie een nogal dunne redenering. Dat zou immers betekenen dat er in de ogen van het kabinet in wezen maar één serieuze doelstelling aan dit voorstel ten grondslag ligt: slachtoffers die behoefte hebben gebruik te maken van het spreekrecht moeten daarvan onbeperkt gebruik kunnen maken. Graag vraag ik de minister nog eens nadrukkelijk op dit punt in te gaan en daarbij met name aandacht te schenken aan de noodzaak van een evenwichtige plaats van het spreekrecht in het strafprocesrecht.
Meer in het bijzonder heeft mijn fractie zich afgevraagd waarom de regering de op zichzelf niet onbegrijpelijke wens van slachtoffers om bij de uitoefening van het spreekrecht met name over het vergeldingselement te willen spreken, schijnbaar zonder veel eigenstandige reflectie wil honoreren. Door het mogelijk te maken ook over de strafmaat te kunnen spreken, lijkt een bijzondere doelstelling van het spreekrecht, namelijk het rechtstreeks kunnen aanspreken van de verdachte, een bijzonder gewicht te krijgen. In de bestaande praktijk stelt de rechter zich echter al zeer flexibel op als slachtoffers zich bij de uitoefening van hun spreekrecht uitlaten over de strafmaat. Het is voor mijn fractie tot op dit moment dan ook onvoldoende duidelijk welk dringend knelpunt in het bestaande regime met dit onderdeel wordt weggenomen. Wij hebben om die reden aandacht gevraagd voor de afweging van dit specifieke belang ten opzichte van andere in het strafprocesrecht relevante en gewaarborgde belangen. Het komt mijn fractie voor dat de nu aan het spreekrecht te koppelen mogelijkheid om iets over de strafmaat te mogen zeggen bovengemiddeld problematisch kan zijn voor de verdediging en voor de rechter. Het ligt immers niet voor de hand te veronderstellen dat slachtoffers geneigd zullen zijn in hun persoonlijke oordeel over de strafmaat de belangen en andere relevante feiten en omstandigheden die in relatie staan tot de verdachte, objectief mee te wegen. Deelt de minister deze observatie, zo vraag ik hem graag.
Vervolgens vermoeden wij dat het in de praktijk voor slachtoffers en nabestaanden niet in alle gevallen eenvoudig zal zijn om hun op zich begrijpelijke emoties als gevolg van traumatische ervaringen een goede plaats te geven in een af te leggen verklaring. De geruststellende signalen die ik vanuit de betrokken organisaties van slachtoffers en nabestaanden kreeg, nemen het gevoelen binnen mijn fractie niet zonder meer op voorhand weg. In zijn column in de NRC van 27 maart maakte Folkert Jensma melding van de ervaring van strafrechters dat er steeds vaker emotionele en zelfs fysieke incidenten voorkomen als er uitspraak wordt gedaan. Een mogelijke oorzaak van de afnemende beheersing van emoties in de rechtszaal is nu juist de oplopende verwachting over de strafmaat.
In de publieke opinie wordt van het Openbaar Ministerie verwacht zich duidelijker in de rol van belangenbehartiger van het getroffen individu op te stellen. Maar wat officieren van justitie als passende eis in het slachtoffergesprek communiceren, wordt blijkbaar niet beleefd in de context van collectieve belangen als de rechtsorde, de rechtvaardigheid en de preventie. Daar kan ook een eventueel door het slachtoffer meegenomen advocaat weinig aan afdoen. Een door de rechter opgelegde lagere straf wordt in dat licht dan ook niet zelden als respectloos of zelfs als een belediging opgevat. Mijn fractie vreest dat de regering te licht denkt over wat dit voorstel zal vragen van rechters. Er staat inmiddels al behoorlijk veel druk op het productieproces in het rechtsbedrijf, zoals wij dat tegenwoordig noemen. Mijn fractie vraagt zich in gemoede af of kan worden volstaan met een beetje extra geld voor een paar cursussen. Als wij deze verandering, die een nieuwe dimensie in onze strafvordering introduceert, serieus nemen, moeten wij als wetgever ook de effecten op de kwaliteit van de rechtspraak serieus nemen. En dat vraagt van de regering in de richting van de rechterlijke macht een serieuze extra inspanning in termen van geld, tijd en opleiding. Is de minister zich hiervan bewust en, zo ja, hoe neemt hij dat mee bij de Voorjaarsnota, waarover wij al eerder in dit huis met elkaar hebben gesproken?
Graag vraag ik de minister in te gaan op de ongerustheid binnen mijn fractie dat de waarborgen in ons strafrechtelijk stelsel mogelijk tekortschieten als er op persoonlijke gronden zwaar op een buitenproportionele straf wordt ingezet. De regering vreest blijkbaar geen aantasting van een behoorlijke procesvoering en ziet kennelijk evenmin risico's voor een mogelijke vooringenomenheid ten opzichte van de verdachte als gevolg van de emotionele druk die uit een verklaring van een slachtoffer kan blijken. Het komt mij echter voor dat het buitengewoon belangrijk is ervoor te waken dat de rechter omwille van een goede werking van de onschuldpresumptie onevenwichtig wordt beïnvloed door de persoonlijke belevingen van slachtoffers. Het is sterk de vraag of het voorgeschreven slachtoffergesprek vooraf in voldoende mate preventief werkt. Draagt het slachtoffergesprek in voldoende mate bij aan een realistisch bewustzijn ten aanzien van de uiteindelijke verantwoordelijkheid van de rechter, zo vraag ik de minister graag.
Ook de minister sluit op voorhand niet uit dat het uitgebreide spreekrecht van invloed zal zijn op de uiteindelijke strafoplegging. Welke garanties biedt dan de bestaande instructienorm voor rechters om op de terechtzitting geen blijk te geven van een oordeel over de schuld of onschuld van een verdachte? En wat kunnen uiteindelijk de gevolgen zijn voor de legitimatie van de onafhankelijke rechter als er in de media voeding wordt gegeven aan de mogelijke beleving dat rechters zich van slachtoffers niets aantrekken? Ik hoor het graag.
De voorgestelde uitbreiding van het spreekrecht met inbegrip van de strafmaat is voor mijn fractie het hoofdbezwaar tegen dit voorstel. Mijn fractie realiseert zich terdege dat het recht en zeker het strafrecht niet onfeilbaar is. De afweging van feiten en omstandigheden en de uitleg van de wet is echter een bijzondere en verantwoordelijke taak, die in onze rechtsstaat niet voor niets aan een onafhankelijke rechter is toebedeeld.
D66 was ooit initiatiefnemer voor de introductie van het spreekrecht en mijn fractie heeft tot dusver de uitbreiding van slachtofferrechten steeds gesteund. Er was tot voor kort immers sprake van een significante onevenwichtigheid in het stelsel. Maar met dit wetsvoorstel rijst de vraag in hoeverre er een omgekeerde onevenwichtigheid ontstaat als wij het strafrecht scherper gaan neerzetten als vergeldingsinstrument en hervormen met emoties en belevingen als belangrijke leidraad. Met buitengewoon veel belangstelling wacht ik de reactie van de minister af.
Mevrouw Beuving (PvdA):
Voorzitter. Dit wetsvoorstel regelt dat het spreekrecht van slachtoffers en nabestaanden wordt uitgebreid doordat de bestaande beperking dat slachtoffers zich uitsluitend mogen uitlaten over de gevolgen die het strafbare feit bij hen teweeg heeft gebracht, zal worden opgeheven. Het wetsvoorstel regelt voorts een uitbreiding van het Schadefonds Geweldsmisdrijven voor nabestaanden van slachtoffers van ernstige verkeersovertredingen en voor nabestaanden van slachtoffers van het commune misdrijf dood door schuld. Het toekennen van een zodanige uitkering is thans nog niet mogelijk omdat het schadefonds slechts mag uitkeren voor opzettelijk begane misdrijven. De PvdA-fractie is ingenomen met de voorgestelde uitbreiding van het schadefonds en heeft over dat deel van het voorstel geen opmerkingen of vragen. Dat betekent dat ik me in het navolgende geheel zal richten op de voorgestelde uitbreiding van het spreekrecht van slachtoffers en nabestaanden.
In het huidige artikel 51e van het Wetboek van Strafvordering is het spreekrecht van slachtoffers en nabestaanden beperkt tot de gevolgen die het strafbare feit bij hen teweeg heeft gebracht. Slachtoffers en nabestaanden mogen bijvoorbeeld niet over de door hen gewenste strafmaat spreken en ook niet over de wijze waarop het vooronderzoek is gevoerd en het bewijs is verzameld. Dit wetsvoorstel strekt ertoe deze belemmeringen in het spreekrecht op te heffen. In het voorgestelde artikel 51e wordt bepaald dat het slachtoffer of de nabestaande op de terechtzitting een verklaring kan afleggen. De thans bestaande beperking van het spreekrecht tot de gevolgen die het strafbare feit bij hen teweeg heeft gebracht, komt in het voorstel te vervallen.
In de bestaande praktijk grijpen rechters doorgaans niet in als het slachtoffer of de nabestaande zich toch uitlaat over de strafmaat of de toedracht van het misdrijf. Een minderheid van de rechters houdt echter vast aan strikte handhaving van de beperking van het spreekrecht tot de gevolgen die het strafbare feit bij slachtoffer of nabestaande teweeg heeft gebracht. Het voorliggende wetsvoorstel heeft tot doel een einde te maken aan die ongelijkheid en geeft alle slachtoffers en nabestaanden van de in artikel 51e genoemde misdrijven hetzelfde ruime spreekrecht.
Dat deze uitbreiding van het spreekrecht in een behoefte voorziet, blijkt uit het evaluatieonderzoek uit 2010 van het bestaande, beperkte spreekrecht. Een gedeelte van de slachtoffers voelde zich belemmerd; hun tevredenheid was hoger geweest als ze zich hadden kunnen uiten over bijvoorbeeld de straf. Sommige slachtoffers hebben daarom zelfs bij voorbaat afgezien van het uitoefenen van hun spreekrecht. Ook Slachtofferhulp Nederland heeft onlangs nog deze Kamer laten weten van mening te zijn dat als men een slachtoffer serieus wil nemen, het niet past hem van tevoren beperkingen op te leggen betreffende datgene waarover hij mag spreken.
Het voordeel van het wetsvoorstel is dus dat het slachtoffer serieus wordt genomen en dat het slachtoffer niet meer in onzekerheid verkeert of de rechter ter zitting hem onbelemmerd spreekrecht zal toestaan. De PvdA-fractie heeft echter ook oog voor de mogelijke schaduwzijde van het voorgestelde onbelemmerde spreekrecht …
Mevrouw Strik (GroenLinks):
Mevrouw Beuving geeft aan dat het in de praktijk verschillend wordt toegepast. Het voordeel van het wetsvoorstel zou zijn dat het van tevoren duidelijk is dat het voor iedereen onbeperkt is. Zou er ook niet andersom kunnen worden geredeneerd? Het huidige spreekrecht is beperkt. Stel dat mensen daarover van tevoren beter worden voorgelicht. Stel dat rechters duidelijk te kennen wordt gegeven dat het een beperkt spreekrecht is en waarom dat het geval is. Als je dat goed uitlegt aan de mensen, is dat toch evengoed een oplossing?
Mevrouw Beuving (PvdA):
De huidige wet zit zo in elkaar dat het een beperkt spreekrecht is. Daar weten de rechters ongetwijfeld allemaal van. Toch kiest een groot deel van de rechters ervoor om niet in te grijpen als het slachtoffer over de grenzen van het spreekrecht gaat. Ik denk dat het niet zomaar is dat rechters op dat moment niet ingrijpen. Wellicht doet hij dat niet omdat het nogal wat is voor het slachtoffer die vertelt wat er gebeurd is en wat de gevolgen zijn die het misdrijf voor hem teweeg heeft gebracht. De rechter zal er wat verder in gaan dan de wet toestaat, omdat het nogal wat is om dat allemaal te vertellen. Ik vul het ook maar in, hoor. Het lijkt mij echter dat het nogal wat is om het slachtoffer het woord te ontnemen of te zeggen dat hij over bepaalde zaken niets mag zeggen. Wat mij ook opviel is het volgende. Volgens mij kwam het aan de orde in de evaluatie uit 2010 die ik zojuist noemde. Er zijn slachtoffers die bij voorbaat al zeggen dat ze niet eens het woord willen voeren als ze over bepaalde zaken niets mogen zeggen. Er zijn echter ook slachtoffers die wel het woord willen voeren. De onderzoekers van de evaluatie zeggen dat het opvallend is dat men vaak over de grenzen heen gaat, terwijl men denkt dat men binnen de grenzen blijft. Het gebeurt dus ongemerkt. In het vertellen over de gevolgen van het misdrijf komt kennelijk meer aan de orde dan wat men zich realiseert. Ik kan me heel goed voorstellen dat rechters het misschien nog de moeilijkste taak vinden om die grens te bewaken en het slachtoffer een halt toe te roepen.
Mevrouw Strik (GroenLinks):
Ik neem aan dat mevrouw Beuving ook nog ingaat op de andere kant. Als het spreekrecht onbelemmerd wordt, leidt dat ook tot dilemma's voor de strafrechter. Daar komt mevrouw Beuving vast nog op in haar betoog.
Mevrouw Beuving (PvdA):
Ik was begonnen met het uitspreken van die zin. Inderdaad, zoals mevrouw Strik veronderstelt, heeft de PvdA-fractie ook oog voor de mogelijke schaduwzijde van het voorgestelde onbelemmerde spreekrecht voor het slachtoffer. Dat is namelijk het risico dat de onschuldpresumptie onder druk komt te staan. Hoe gaat de minister ervoor zorgen dat de verruiming van het spreekrecht van het slachtoffer niet ten koste gaat van de onschuldpresumptie? Hoe gaat de minister waarborgen dat de balans in het systeem blijft?
De heer Engels (D66):
Dit is een heel interessant punt. Ik begrijp de achtergrond van de vragen. Wat mij intrigeert, is wat mevrouw Beuving precies aan de minister vraagt. Ze vraagt hem om ervoor te zorgen dat de onschuldpresumptie in stand blijft. Dat is een heel belangrijk onderdeel van dit debat. Maar is dat wel de goede vraag aan de goede functionaris? Hoe zou de minister daarvoor kunnen zorgen, volgens mevrouw Beuving?
Mevrouw Beuving (PvdA):
Ik ga niet mijn eigen vragen beantwoorden. Ik wil het juist van de minister horen. Als de heer Engels mij vraagt of ik de vraag stel aan de juiste functionaris, wil ik graag de sluier een beetje opgelicht hebben. Aan welke functionaris denkt de heer Engels dat ik de vraag moet stellen?
De heer Engels (D66):
Ik kan me voorstellen dat mevrouw Beuving bezorgd is over de positie van de rechter. Dat kwam in haar vorige blokje ook al ter sprake en dat is een heel belangrijk punt. Is het niet in de eerste plaats aan de rechter om te bepalen of hij de onschuldpresumptie kan waarborgen, gelet op zijn taak als onafhankelijke rechter? En moet de vraag niet in de tweede plaats aan ons als wetgever gesteld worden? Wij moeten geen wetgeving aannemen die het voor de rechter wellicht heel moeilijk maakt om de onschuldpresumptie op een goede manier te bewaken. Op die gedachte werd ik gebracht doordat mevrouw Beuving de vraag bij uitstek stelt aan een vertegenwoordiger van de uitvoerende macht. Dat was de achtergrond van mijn vraag.
Mevrouw Beuving (PvdA):
Zoals ik al aan mevrouw Strik heb geantwoord naar aanleiding van haar interruptie, houd ik er rekening mee dat de huidige wetgeving wellicht een heel moeilijke opdracht geeft aan de rechter. De indicaties daarvoor zie ik in het feit dat de meeste rechters zich niet strikt houden aan de begrenzing van het spreekrecht op het moment dat het slachtoffer eroverheen gaat. Ik houd er rekening mee dat de huidige wetgeving wel eens een heel lastige kan zijn voor de rechter. Tegelijkertijd wil ik niet de ogen sluiten voor de vraag of dit niet te veel druk legt op de onschuldpresumptie. Mijn fractie heeft daar zeker oog voor. Volgens mij is de minister wat dat betreft niet de verkeerde speler in het toneelstuk. Integendeel: hij is systeemverantwoordelijke. De vraag hoe de balans in het systeem blijft, moet ik dus stellen aan de minister. Als de minister daarbij misschien ook aandacht wil besteden aan de rol van de rechter op de zitting, ben ik geïnteresseerd, maar ik wil vooral van hem horen hoe hij als systeemverantwoordelijke aankijkt tegen deze vraag van mijn fractie. Vandaar dat ik dit stukje van mijn betoog afsloot met de vraag hoe de minister gaat waarborgen dat de balans in het systeem blijft.
In het voorbereidend onderzoek is aan de orde gekomen dat als een slachtoffer tijdens het uitoefenen van zijn spreekrecht een voor de verdachte belastende verklaring aflegt, hij serieus rekening moet houden met beëdiging als getuige en vervolgens met ondervraging door de verdediging. De minister heeft er in de memorie van antwoord, in reactie op vragen van de D66-fractie, terecht op gewezen dat een slachtoffer dat zich onder de geldende wetgeving niet aan de grenzen van het spreekrecht houdt, nu reeds als getuige kan worden gehoord. Hij heeft daar echter aan toegevoegd: "De verdediging zal een verzoek daartoe in de huidige omstandigheden evenwel minder snel doen, omdat het risico bestaat dat de verdachte een minder gunstige indruk zal maken als hij tegen het slachtoffer ingaat. De consequentie van een terughoudende opstelling is de zekerheid dat de verklaring van het slachtoffer niet bruikbaar is als bewijs. De verdediging zal zich dus meer dan nu moeten afvragen welke voor- en nadelen zijn verbonden aan het in twijfel trekken van de verklaring van het slachtoffer en wat de gevolgen zijn van een dergelijke proceshouding". In deze passage lijkt de minister ervan uit te gaan dat er in dit opzicht een verschil is tussen de bestaande gang van zaken en die volgens het wetsvoorstel, een verschil dat de PvdA-fractie vooralsnog niet ziet. Daarom vragen wij de minister dit nader toe te lichten.
Hoe het voorgaande ook zij, evident is dat de voorbereiding van het slachtoffer op de uitoefening van het spreekrecht en de mogelijke gevolgen daarvan ter zitting, van groot belang is. Ook is belangrijk dat het slachtoffer adequaat wordt voorbereid op de wijze van totstandkoming van strafeis en strafmaat, zodat hij daarvan reële verwachtingen heeft. Voorkomen moet namelijk worden dat het leed van het slachtoffer verergert door het strafproces, de zogenaamde secundaire victimisatie. Slachtofferhulp Nederland schrijft dat zijzelf, maar ook de gespecialiseerde slachtofferadvocatuur alsmede het Openbaar Ministerie slachtoffers kunnen voorzien van goede informatie met betrekking tot de uitoefening van het spreekrecht. Graag vernemen wij van de minister hoe de rolverdeling tussen deze instanties er in de praktijk zal uitzien. Voorts vraag ik de minister waarop hij zijn in de memorie van antwoord geformuleerde verwachting baseert dat Slachtofferhulp Nederland en het Openbaar Ministerie de toename van het werk met de huidige capaciteit zullen aankunnen. Wij wachten de antwoorden van de minister op onze vragen met belangstelling af.
Mevrouw Wezel (SP):
Voorzitter. De SP-fractie is blij met het voorstel van de minister om het spreekrecht van slachtoffers uit te breiden. Het is voor slachtoffers van belang dat zij zich kunnen uitlaten over wat het misdrijf met hen heeft gedaan. Slachtoffers willen kunnen reageren op wat op de zitting naar voren is gekomen. Dat slachtoffers ook ruimte krijgen in de zittingszaal en gehoord worden, draagt bij aan begrip en erkenning over en weer. De SP-fractie heeft zich al vele jaren ingezet voor de uitbreiding van het spreekrecht van slachtoffers en is er blij om dat deze wens inmiddels breed gedeeld wordt. Zo pleitte in 2009 Tweede Kamerlid Gerkens er in een door de Tweede Kamer gesteunde motie voor dat het spreekrecht van slachtoffers zou worden uitgebreid naar vertegenwoordigers van kinderen en gehandicapte slachtoffers. Deze motie is door toenmalige staatssecretaris Teeven overgenomen. In 2012 is dit ingevoerd. In 2012 bracht de SP ook een notitie uit, "Het slachtoffer centraal", met voorstellen ter versterking van de positie van slachtoffers en nabestaanden in het strafproces. Inmiddels is dit een van de kernthema's van het ministerie van Veiligheid en Justitie in het kabinet-Rutte/Asscher.
De SP-fractie spreekt haar complimenten uit aan de minister en alle andere betrokkenen voor de inzet die er is gepleegd om de positie van het slachtoffer te versterken. Dat mag ook wel eens gezegd worden. Het kan echter nog beter. Ik zal dit toelichten aan de hand van vijf onderdelen. Ten eerste opsporing en vervolging van de daders; ten tweede de moties-Kooiman in de Tweede Kamer; ten derde de behandeling van de strafzitting met gesloten deuren; ten vierde de rechtmatigheid en ten vijfde wie beschermt de rechter.
Het eerste punt: de opsporing en vervolging van de daders. Het wetsvoorstel kan beter tot zijn recht komen als meer aangiften resulteren in opsporing en vervolging van daders. Ik licht dat toe. Veel aangiften resulteren helaas nog niet in de opsporing en vervolging van daders. In dat verband verwijs ik naar het bekende rapport van februari 2012 van de Algemene Rekenkamer inzake de prestaties in de strafrechtketen. Dat rapport liet zien dat om onverklaarbare redenen tussen de 18% en 50% van de 1 miljoen meldingen van gewelds- en vermogenscriminaliteit in de mist verdween. Slechts circa 9% van de meldingen werd doorgeleid naar het OM, zodat slechts 5% van de 1 miljoen meldingen in een vonnis resulteerde. De minister heeft toen beterschap beloofd. Wij vernemen dus graag wat de stand van zaken hierbij is, temeer de Algemene Rekenkamer per brief van 29 oktober 2015 aan de Tweede Kamer schreef dat er ruim drie jaar na het verschijnen van het voorgenoemde rapport op het punt van het formuleren van doelstellingen en een informatiestrategie nog relatief weinig voortgang is geboekt. In de voortgangsrapportage Versterking prestaties in de strafrechtketen van december 2015 werd hier beperkt gekwantificeerd op teruggekomen. Graag verneem ik van de minister hoeveel procent van de meldingen in 2015 is doorgeleid naar het OM en hoeveel procent van de meldingen in een vonnis resulteerde.
Het tweede punt betreft de moties van Tweede Kamerlid Kooiman. Bij de behandeling van het wetsvoorstel in juni 2015 zijn twee moties van het SP-Tweede Kamerlid Kooiman aangenomen. De eerste motie betrof een verzoek aan de regering om in gesprek te gaan met de Raad voor de rechtspraak over het belang ervan dat rechters in hun motivering rekening kunnen houden met de verklaring van spreekgerechtigden. Heeft dit gesprek met de Raad voor de rechtspraak inmiddels plaatsgevonden en, zo ja, wat is de uitkomst van dit gesprek?
De tweede motie betrof een verzoek aan de regering om onderzoek te doen naar de mogelijkheden om het spreekrecht uit te breiden naar tbs-zittingen en de mogelijkheden om slachtoffers en nabestaanden beter te betrekken bij en te informeren over tbs-zittingen. Zou de minister ook over de voortgang van dit onderzoek kunnen berichten?
Mijn derde punt is de behandeling van de strafzitting met gesloten deuren. Het kan onder omstandigheden voor het slachtoffer en de nabestaanden een zware beproeving zijn om op zitting nog eens te moeten horen hoe en wat er heeft plaatsgevonden. Te denken valt aan verkrachting, een moord van een dierbare of seksueel misbruik van een minderjarig slachtoffer. De gevolgen en invloeden van de openbare zitting kunnen enorm schadelijk zijn; dit geldt in het bijzonder voor minderjarige betrokkenen. Deze impact wordt nog eens versterkt door de media-aandacht. Journalisten benaderen slachtoffers en nabestaanden voor en na de zitting. Bij binnenkomst in de zittingszaal staat er een tv-camera klaar die de opkomst van de rechters opneemt en de voordracht van de officier van justitie wordt gefilmd. Journalisten twitteren live wat er wordt besproken.
In artikel 269 van het Wetboek van Strafvordering is geregeld dat het mogelijk is om de zitting achter gesloten deuren te laten plaatsvinden in het belang van het slachtoffer. Specifiek wordt in het wetsartikel ook nog genoemd een minderjarige, waarmee volgens de tekst en commentaar bij het wetsartikel het minderjarige slachtoffer en een minderjarige getuige wordt bedoeld. In de praktijk lopen slachtofferadvocaten ertegen aan dat als zij een minderjarig slachtoffer of een minderjarige nabestaande bijstaan en een beroep doen op deze bepaling, de rechters dit verzoek desondanks afwijzen omdat zij aangeven dat het de bedoeling van de wetgever is dat de zittingen in principe openbaar zijn.
Een verkrachting van een minderjarige, zo werd door de slachtofferadvocaat als voorbeeld gegeven, was onvoldoende grond om de behandeling met gesloten deuren te laten plaatsvinden. Dit was voor de rechter niet bijzonder genoeg om de zaak achter gesloten deuren te behandelen. Hoogstens wordt nog weleens het spreekrecht met gesloten deuren toegestaan, maar in de praktijk wordt ook dat vaak niet toegestaan. Het slachtoffer of de nabestaande kan tegen deze afwijzende beslissing van de rechter niet in beroep. Dit kan een overweging zijn voor slachtoffers of nabestaanden om niet naar de zitting te gaan. Dit kan naar mijn mening niet de bedoeling zijn van de wetgever.
Voor de minderjarige slachtoffers en nabestaanden zou het fijn zijn als de minister zich hierover wilde uitspreken. Dan hebben zij een handvat bij de rechter. Bedoelt de minister met artikel 269 van het Wetboek van Strafvordering dat, als de minderjarige slachtoffers of minderjarige nabestaanden van ernstige geweldmisdrijven verzoeken om behandeling met gesloten deuren, dit in principe zo dient plaats te vinden, tenzij er zwaarwegende gronden tegen zijn?
Ik neem toch aan dat de minister het met ons eens is dat de behandeling met gesloten deuren bedoeld is om de anonimiteit van bijvoorbeeld minderjarige slachtoffers van seksuele misdrijven te waarborgen. Tevens kan langs die weg zorg ervoor worden gedragen dat de privacy van het slachtoffer en de nabestaanden wordt beschermd. Deelt de minister deze visie? Daarnaast kan het sluiten van de deuren zelfs de rechtspleging ten goede komen, omdat het slachtoffer, de nabestaande en daarmee ook de verdachte in vrijheid zich kunnen uitlaten over persoonlijke aangelegenheden zonder angst, publieke nieuwsgierigheid of commentaar.
In het voorgaande heb ik het specifiek over de minderjarige slachtoffers of minderjarige nabestaanden van ernstige geweldsmisdrijven gehad, maar dit geldt natuurlijk net zo goed voor meerderjarige slachtoffers en nabestaanden van ernstige geweldsmisdrijven. Bedoelt de minister met het artikel 269 van het Wetboek van Strafvordering dat, als het slachtoffer of de nabestaanden van ernstige geweldmisdrijven verzoeken om behandeling met gesloten deuren, die behandeling in principe zo dient plaats te vinden, tenzij daar zwaarwegende gronden tegen zijn? Graag een reactie van de minister. En met gesloten deuren bedoel ik dan dat de slachtoffers en nabestaanden, met begeleiding natuurlijk, bij de strafzitting aanwezig zijn.
Dan kom ik op punt vier, de rechtmatigheid. Met betrekking tot de rechtmatigheid van het wetsvoorstel wil ik de minister het volgende voorhouden. Het wetsvoorstel maakt het mogelijk dat het slachtoffer op zitting tijdens het spreekrecht zich kan uitlaten over de bewijsmiddelen. Dit kan aanleiding geven voor de advocaat van de verdachte of de officier van justitie om het slachtoffer alsnog als getuige te willen horen. Het slachtoffer heeft dan echter al kennis genomen van het strafdossier en heeft de volledige zitting bijgewoond. Dit kan reden zijn voor de advocaat van de verdachte of de officier van justitie om voorafgaand aan de inhoudelijke behandeling de rechter te vragen om te bepalen dat het slachtoffer buiten de zittingszaal dient te blijven. Deze mogelijkheid biedt artikel 289 van het Wetboek van Strafvordering.
De minister en Slachtofferhulp Nederland hebben reeds onderstreept dat het belang dat slachtoffers hebben bij het bijwonen van de zitting in de rechtszaal vele malen groter is dan de mogelijkheid dat zij hun verklaring aanpassen naar aanleiding van wat zij daar waarnemen. Dat het belang van het bijwonen van de zitting zwaarder weegt dan het bepaalde in artikel 289 Wetboek van Strafvordering is echter nog niet geregeld in het Wetboek van Strafvordering en wordt niet in dit wetsvoorstel geregeld. Dit levert naar mijn mening een innerlijke tegenstrijdigheid op in het Wetboek van Strafvordering. Hoe denkt de minister dit spanningsveld op te gaan lossen?
Dan het vijfde en laatste punt. Wie voorkomt dat de rechter klappen krijgt? De heer Engels heeft er net ook al naar verwezen. Ook de minister zal kennis hebben genomen van het artikel van Jensma in het NRC van 26 maart jongstleden, met de titel Wie voorkomt dat de rechter klappen krijgt? Daarin werd gesteld dat er bij een bijeenkomst van strafrechters aan de orde kwam dat er bij de uitspraak steeds vaker emotionele incidenten zijn. Betrokkenen zouden zich niet kunnen beheersen. Als mogelijke oorzaak ziet men de oplopende verwachtingen van het strafproces. De indruk is dat dit mede wordt veroorzaakt door het Openbaar Ministerie dat zich, op wens van de politiek, meer als belangenbehartiger van het individu opstelt. Officieren bespreken voor de zitting de zaak met slachtoffers en leggen vaak uit welke eis hun passend voorkomt. Dat wekt verwachtingen over de uitkomst. Het strafproces wordt aldus steeds meer een transactie tussen individuen en veel minder een maatschappelijk proces waarin collectieve belangen als rechtsorde, preventie en rechtvaardigheid centraal staan.
Dat brengt mij tot de volgende vragen. Herkent de minister dat er steeds meer druk op het Openbaar Ministerie komt om als crimefighter en als belangenbehartiger van het slachtoffer op te treden? Hoe kan in de visie van de minister de magistratelijke rol van het OM worden beschermd tegen de druk als gevolg van een verruwing en verharding van de samenleving? Hoe kan de rechter fysiek en mentaal worden beschermd tegen de wellicht soms onevenredig hoge verwachtingen van het slachtoffer, de media en de samenleving?
Verder sluit ik mij aan bij de vragen van de heer Engels met betrekking tot de financiering van het wetsvoorstel, temeer daar de Raad voor de rechtspraak heeft aangegeven dat de rek er bij de begroting van de rechterlijke macht echt uit is.
Mevrouw Strik (GroenLinks):
Mevrouw Wezel begon haar betoog met het uitspreken van steun voor dit wetsvoorstel omdat het belangrijk is dat de slachtoffers kunnen vertellen over het leed dat hun is aangedaan en ook om als zodanig te worden erkend in hun slachtofferschap. Dat is nu natuurlijk ook al het geval; daarvoor hebben we het beperkt spreekrecht. Aan het eind van haar betoog gaat mevrouw Wezel in op een aantal risico's. Zij stelt daarover enkele vragen, met name over de druk op de officier van justitie en de verwachtingen die wellicht te hoog gespannen zullen zijn en de gevolgen daarvan. Mijn fractie heeft zorgen over het feit dat uitbreiding van het spreekrecht die risico's juist vergroot. Hoe kijkt mevrouw Wezel daartegenaan? Is het ook echt nodig voor de verwerking van het leed en de erkenning dat het spreekrecht wordt uitgebreid? Hoe ziet zij dat in verhouding tot de risico's van verwachtingen en verhoging van de druk?
Mevrouw Wezel (SP):
Er is een maatschappelijke wens dat slachtoffers zich willen kunnen uiten. Dat merk je ook in de zittingszaal. Anders is het alsof je achter een glazen deur zit: je kunt niets, maar je wilt je uiten. Dat geeft juist die agressie bij mensen: ze willen zich uiten en dat kan niet. In die zin meen ik dat het van belang is dat slachtoffers zich kunnen uiten. Maar ik heb daarbij wel een aantal kritische vragen gesteld. Zo moet er goed worden gekeken naar hoe je de balans in het strafproces houdt. Wat is het doel van het strafproces? Hoe bescherm je dat? Wat wil je bereiken met het strafproces? Vandaar dat ik die vragen aan de minister stelde. Hoe gaat hij dat borgen?
Mevrouw Strik (GroenLinks):
Ik wil nog even ingaan op die agressie. Mevrouw Wezel zegt dat mensen zich nu heel erg beperkt voelen, ondanks het feit dat ze kunnen verklaren over wat hun is aangedaan. Waarop baseert zij de veronderstelling dat hun gevoel van agressie zou afnemen als het spreekrecht wordt uitgebreid?
Mevrouw Wezel (SP):
In principe mogen ze zich nu alleen maar uitlaten over wat het met hen heeft gedaan. Maar als ze op zitting leugens horen, als iets niet is gegaan zoals wordt gezegd, als ze in een kwaad daglicht worden gesteld of als ze worden uitgemaakt voor iets waar ze veel moeite voor hebben … Ik noem maar even een verkrachting. Als een verdachte zegt dat ze die heeft uitgelokt omdat ze zo gekleed was, roept dat een reactie op. Nu kan men die niet kwijt.
Mevrouw Strik (GroenLinks):
Dat heb ik nog een laatste vraag ten aanzien van de strafmaat. Het gevaar zit hem er vooral in dat zij zich gaan uitspreken over wat zij denken dat als straf zou moeten worden opgelegd. Hoe ziet mevrouw Wezel dat in relatie tot het risico dat de druk op de officier van justitie nog groter wordt en het feit dat het ook verwachtingen met zich meebrengt als men zich mag uiten?
Mevrouw Wezel (SP):
Het is überhaupt verschrikkelijk wat ze hebben meegemaakt. Er is dus al een ontlading, maar het is nooit genoeg. Voor sommige slachtoffers is het misschien wel genoeg en kunnen ze het ook plaatsen, maar het is heel normaal dat je als slachtoffer teleurgesteld bent. Je ziet het nu ook gebeuren en rechters geven het ook aan. Het is het laatste moment voordat de verdachte naar de gevangenis gaat. Men heeft dan zoiets van: ik kan nu nog iets zeggen. Dan komt het eruit: dat opgekropte verdriet, bijvoorbeeld als je je kind bent kwijtgeraakt. Dan wil men zich uiten: verdomme, je hebt me alles afgenomen! Dat gaat gepaard met heel veel emotie.
Mevrouw Strik (GroenLinks):
Mijn vraag ging eigenlijk over het volgende: wat doet het met de verwachtingen van slachtoffers als zij een pleidooi mogen houden voor een bepaalde strafmaat en wat dat doet het met de druk op de officier van justitie en de rechter? Kan mevrouw Wezel daar nog even op ingaan, dus even los van de emoties?
Mevrouw Wezel (SP):
Ze hebben het in ieder geval kunnen uiten. Ik noem maar even: hang hem maar op! Ze hebben in ieder geval kunnen uiten wat ze willen dat er gebeurt. Het feit dat ze zich kunnen uiten, is heel belangrijk. In de reacties merk je dat ze natuurlijk wel weten dat ze in de top zitten van wat … Maar het gaat om het uiten van: doe iets met mijn gevoel! Rechter, begrijp dat wat mij is overkomen, erg is!
Mevrouw Strik (GroenLinks):
Tot slot, ik constateer …
De voorzitter:
Nu echt tot slot, mevrouw Strik.
Mevrouw Strik (GroenLinks):
Ik constateer dat het zich kunnen uiten voor de SP-fractie belangrijker is dan de risico's die het met zich zou kunnen meebrengen.
Mevrouw Wezel (SP):
Daarom heb ik ook kritische vragen gesteld als: hoe houden we de balans in het strafproces?
De voorzitter:
De volgende keer graag wel via de voorzitter, mevrouw Wezel.
De heer Markuszower (PVV):
Voorzitter. Met het wetsvoorstel dat wij vandaag behandelen, wordt het spreekrecht van slachtoffers en nabestaanden van slachtoffers uitgebreid. Ook zorgt dit wetsvoorstel ervoor dat nabestaanden van verkeersmisdrijven een tegemoetkoming kunnen ontvangen door een uitbreiding van het schadefonds voor nabestaanden van slachtoffers van ernstige verkeersovertredingen. Deze wet regelt wat slachtoffers of hun nabestaanden mogen zeggen tijdens het strafproces. Wat slachtoffers of hun nabestaanden tijdens een strafproces conform de huidige wet mogen zeggen is beperkt, te beperkt.
Als dit wetsvoorstel wordt aangenomen zal het voor slachtoffers of hun nabestaanden mogelijk zijn om tijdens het strafproces zonder beperkingen hun zegje te doen. Met dit wetsvoorstel wordt de positie van het slachtoffer of nabestaanden van het slachtoffer tijdens het strafproces verder versterkt. Onze fractie vindt dat een goede zaak. Deze uitbreiding zal hopelijk bijdragen aan het element "genoegdoening" voor de slachtoffers of hun nabestaanden. Deze uitbreiding leidt hopelijk ook tot meer besef bij de daders en de rechters van de schade en het leed die door een gepleegd strafbaar feit zijn aangedaan. En wellicht zal de rechter hierdoor hopelijk genegen zijn gepaster, dus hoger, te straffen.
Ik moet het allemaal voorzichtig formuleren. Alhoewel onze fractie voor dit wetsvoorstel gaat stemmen, is de PVV van mening dat dit voorstel niet ver genoeg gaat.
De heer Engels (D66):
Misschien tegen beter weten in, wil ik een vraag stellen.
De heer Markuszower (PVV):
We gaan het proberen.
De heer Engels (D66):
Ik zou zeggen: doe uw best.
De heer Markuszower (PVV):
Insgelijks.
De heer Engels (D66):
Misschien komen we dan tot iets. De heer Markuszower geeft aan dat zijn fractie meent dat rechters op dit moment niet voldoende streng straffen.
De heer Markuszower (PVV):
Zo kunt u dat in ons partijprogramma lezen.
De heer Engels (D66):
Ja, maar dat lees ik niet. Maar ik wil graag van u hier in dit debat …
De voorzitter:
Via de voorzitter!
De heer Engels (D66):
Mevrouw de voorzitter, dat programma lees ik niet. Ik wil dus graag via u aan de heer Markuszower vragen of hij iets meer duiding kan geven aan de waarneming dat rechters niet streng genoeg zouden straffen en hoe dit wetsvoorstel, als dat in werking treedt, daartoe wel zou kunnen leiden.
De heer Markuszower (PVV):
Dank voor deze vraag. Ik hoop, zeg ik via de voorzitter tegen de heer Engels, dat we in een land kunnen leven waar rechters hoger gaan straffen. Daartoe heeft mijn partij in het verleden voorgesteld om minimumstraffen in te voeren. Wij denken namelijk dat rechters hun straffen nu matigen. Het tweede gedeelte van het antwoord op de vraag heb ik al in mijn spreektekst aangegeven. Ik hoop dat rechters goed luisteren naar de slachtoffers en hun nabestaanden en dat zij daardoor genegen zullen zijn om meer compassie te tonen voor de slachtoffers dan voor de daders en dus hoger gaan straffen.
Zoals ik al zei voordat de heer Engels mij interrumpeerde, moet ik het allemaal voorzichtig formuleren, want alhoewel mijn fractie voor dit wetsvoorstel gaat stemmen, is de PVV van mening dat dit voorstel niet ver genoeg gaat. De positie van het slachtoffer en die van hun nabestaanden zijn ook na het aannemen van dit wetsvoorstel nog niet verankerd in de wet.
De PVV in de Tweede Kamer heeft middels een tweetal moties geprobeerd om de geconstateerde gebreken te repareren. In de eerste motie stelde de PVV voor dat verdachten een verschijningsplicht ter zitting opgelegd krijgen als het slachtoffer of de nabestaanden gebruikmaken van hun spreekrecht en de aanwezigheid van de verdachten wensen. De tweede motie die de PVV in de Tweede Kamer indiende, wenste de rechter te verplichten om daadwerkelijk rekening te houden met de inbreng van het slachtoffer of van de nabestaande. Beide moties beogen zowel de verdachte als de rechter tot luisteren te bewegen. Horen is niet genoeg. Naar het slachtoffer moet ook echt gelúísterd worden. Het slachtoffer wil niet alleen maar spreken om te spreken. Het slachtoffer of de nabestaanden van het slachtoffer willen natuurlijk dat er daadwerkelijk iets gedaan wordt met hun inbreng ter zitting. Beide moties hebben het in de Tweede Kamer niet gehaald. De minister ontraadde de moties ook. Hij zegde echter wel toe met de Raad voor de rechtspraak over deze twee punten te overleggen. Kan de minister aangeven wat uit dat overleg met de Raad voor de rechtspraak is gekomen?
Schriftelijk vroeg mijn fractie in deze Kamer nog aan de minister of hij het niet schrijnend vindt dat het thans onmogelijk is en ook onmogelijk blijft als deze wet wordt aangenomen voor bijvoorbeeld een stiefmoeder of een stiefzusje van een vermoord meisje om tijdens de strafzaak te spreken. Dit voorbeeld speelde onlangs daadwerkelijk. Het antwoord van de minister viel mij tegen. Hij acht het niet opportuun om in een lopend proces wetswijzigingen te bevorderen die de kring van spreekgerechtigden uitbreiden en gaf er de voorkeur aan om dit element pas mee te nemen bij de evaluatie van de wet.
De minister is prudent. Hij wil zich niet mengen in een lopend proces. Staatsrechtelijk gezien is dat een prijzenswaardige houding, maar juist in dit voorbeeld is het dat niet. In mijn optiek zijn de huidige wet en het voorliggende wetsvoorstel niet duidelijk genoeg over de kring van spreekgerechtigden en weegt het belang van de rechtszekerheid zwaarder dan de betrachte prudentie. Parlementaire duiding hier en aanscherping van de wet zijn nu nodig om de kring van spreekgerechtigden vast te leggen. Is de minister het met mij eens dat zowel de huidige wet als het voorliggende wetsvoorstel niet duidelijk genoeg is over wie wel en wie niet tot de kring van spreekgerechtigden behoort? Zo ja, is de minister bereid om iets aan deze onduidelijkheid te doen? Wellicht kan hij de evaluatie van het voorliggende wetsvoorstel naar voren schuiven.
Voorzitter, ik rond af. Bij een adequate beantwoording is het de intentie van mijn fractie om voor dit wetsvoorstel stemmen.
Mevrouw Strik (GroenLinks):
Voorzitter. De afgelopen decennia is op tal van manieren de positie van slachtoffers in het strafrecht versterkt. De invoering van het spreekrecht voor slachtoffers tijdens het onderzoek ter zitting in 2005 vormt een van die versterkingen. Sindsdien kunnen slachtoffers en nabestaanden tijdens de openbare zitting verklaren over de gevolgen die het delict bij hen teweeg hebben gebracht. Met de invoering van dat spreekrecht werd beoogd om het leed te erkennen en zo bij te dragen aan herstel van de emotionele schade. Daarnaast zou het spreekrecht de rechter informeren en zou het bijdragen aan de preventie van delicten.
Het wetsvoorstel dat nu voorligt, wil dit spreekrecht onbeperkt uitbreiden, zodat slachtoffers en nabestaanden zich onder andere ook kunnen uitspreken over de bewezenverklaring en over de door hen gewenste strafmaat. Bij het besluit van mijn fractie om al dan niet steun te verlenen aan dit voorstel, hebben wij stilgestaan bij de noodzaak en de toegevoegde waarde van deze uitbreiding, maar ook bij de mogelijke effecten van deze uitbreiding voor het strafproces in zijn geheel. Ik ga kort op deze aspecten in.
Het antwoord op de vraag naar de noodzaak en de toegevoegde waarde van de voorgestelde uitbreiding is deels gelegen in de ervaringen met het al bestaande spreekrecht. Het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) concludeert uit zijn evaluatie dat vooral getraumatiseerde slachtoffers en degenen die ervaren geen controle te hebben over het herstelproces graag hun zegje willen doen in de rechtszaal; ze willen de rechter en de dader kunnen vertellen over het hun aangedane leed en zo ook de strafoplegging beïnvloeden, zo lezen wij. Degenen die gebruikmaken van hun spreekrecht voelen zich doorgaans serieuzer genomen als slachtoffer en menen dat hun verklaring heeft bijgedragen aan hun emotionele verwerking. Toch blijkt ook uit datzelfde onderzoek dat hun deelname aan het spreekrecht er niet toe leidt dat de posttraumatische stress, angst en boosheid ten opzichte van de dader verminderen. Degenen die gebruikmaken van het spreekrecht zijn voornamelijk degenen met chronische posttraumatische stress. En hoewel ze hun spreekrecht waarderen, nemen hun klachten toch niet daadwerkelijk af.
Geconcludeerd kan worden dat een groot deel van de slachtoffers en nabestaanden geen behoefte heeft aan het huidige spreekrecht en dat degenen die dat wel hebben, er tevreden over zijn, ook al draagt het niet bij, althans niet evident, aan herstel van de emotionele schade. In deze bevindingen ziet mijn fractie geen overtuigende reden om nu nog een stap verder te gaan. Enkele respondenten hebben tijdens het evaluatieonderzoek de wens uitgesproken om over de strafmaat zelf te kunnen verklaren, maar is de regering het niet met mijn fractie eens dat een dergelijke uitbreiding ook echt een functie moet hebben en niet alleen de uitkomst van een wens kan zijn? Wat zou die functie dan kunnen zijn? Er is geen reden om te verwachten dat de uitbreiding van het spreekrecht wel meer zal bijdragen aan herstel van de emotionele schade. De regering heeft daar ook geen argumenten voor gegeven.
Ik kom te spreken over de effecten. Mijn fractie ziet wel mogelijke negatieve effecten van een onbeperkt spreekrecht, met name van het mogen uitspreken van een eis en het spreken over het bewezenverklaarde.
Allereerst bestaat het risico dat een slachtoffer of nabestaande meer het strafproces ingezogen wordt, doordat hij of zij op alle elementen kan reageren. Mevrouw Van Wezel gaf zojuist al duidelijk aan hoe dat gestalte kan krijgen. Het slachtoffer of de nabestaande kan zonder het goed te beseffen daardoor belastende verklaringen afleggen en zo ongewild een grotere rol gaan spelen in het strafproces. Acht de minister het met mijn fractie onwenselijk als dit vaker het gevolg zal zijn? Hoe schat de minister dit risico in? Hoe meent hij dit te verkleinen? Bovendien kan een slachtoffer of nabestaande bijzonder teleurgesteld raken als de opgelegde straf afwijkt van de door hem uitgesproken wenselijke straf. Dit zou misschien nog eerder de woede en frustratie kunnen vergroten in plaats van verminderen.
Het komt mijn fractie voor dat het wetsvoorstel een nadruk op vergelding kan uitlokken, terwijl dat slachtoffers waarschijnlijk niet helpt bij het verwerken van hun trauma en het opnieuw opbouwen van hun leven. Wint iemand daarmee nu echt aan de mogelijkheid van verwerking en heling? Zit die niet meer in andere instrumenten zoals herstelrecht, waar in een veilige omgeving en met hulp van professionele mediation de partijen bij elkaar komen en het slachtoffer een dader kan vragen om uitleg en vertellen over de consequenties. De dader krijgt de mogelijkheid om persoonlijk spijt te betuigen of zaken toe te lichten. Het grote voordeel is, naast een meer beschermde omgeving, dat de confrontatie dan plaatsvindt met een al veroordeelde dader en niet met iemand die nog slechts verdachte is in het proces. Tijdens het onderzoek ter zitting moeten de feiten immers nog bewezen worden verklaard en moeten daderschap en slachtofferschap nog worden vastgesteld.
Verder is het de vraag op welke wijze een onbeperkt spreekrecht de positie en het gedrag van alle procespartijen beïnvloedt. Door de verschuiving van de aandacht voor het slachtoffer is het OM het afgelopen decennium al meer en meer de rol van vertegenwoordiger van het slachtoffer gaan vervullen. Mevrouw Van Wezel wees hier ook al op. Die ontwikkeling bekijken wij niet zonder zorg; een officier van justitie bekleedt immers een magistratelijke positie en moet meerdere belangen in het oog houden. Een uitbreiding van het spreekrecht met uitspraken over een door het slachtoffer gewenst strafmaat, kan de officier van justitie nog meer onder druk zetten. Immers, hij of zij zal misschien geneigd zijn om niet te ver uit de pas te lopen met de door het slachtoffer uitgesproken wens of om zich te verdedigen tegenover het slachtoffer als hij of zij wel afwijkt. Als het goed is vormt de strafeis van het OM de uitkomst van een bredere afweging, waarbij niet alleen vergeldingsaspecten, maar ook speciale en generieke preventie een rol spelen. Bovendien dient het OM rekening te houden met eventuele richtlijnen, opdat de strafeisen bij vergelijkbare misdrijven niet te zeer uiteenlopen. Slachtoffers hebben deze verantwoordelijkheid niet en kunnen zich louter laten leiden door hun behoefte aan vergelding. Kan de minister zich voorstellen dat hun pleidooi voor een bepaalde strafmaat de officier van justitie in een lastiger parket brengt, om het maar even in justitietermen te zeggen?
Diezelfde druk kan ook voor de strafrechter gelden. Deze kan zich geconfronteerd zien met twee pleidooien voor een bepaalde strafmaat. Het slachtoffer of de nabestaande komt geen adviesrecht meer toe; dat idee is gelukkig niet doorgezet. Maar ook zonder formele procedure zal een rechter geneigd zijn zich op een of andere manier te verhouden tot de pleidooien van het slachtoffer, in elk geval via zijn motivering, maar misschien ook nog verdergaand. Het inbrengen van dit element op de rechtszitting kan het strafproces vervuilen, omdat het onderzoek vooral de waarheidsvinding dient. De feiten moeten boven water komen en daarbij dient de rechter onbevooroordeeld te werk te kunnen gaan. Mijn fractie heeft de professionaliteit van rechters hoog. Desondanks is het voorstelbaar dat emotionele, uitgebreide of vergaande betogen van slachtoffers of nabestaanden de sfeer van de zitting, maar misschien ook de houding van de rechter beïnvloeden. Hoe kijkt de minister daarnaar?
Ten slotte zal ook de positie van de verdachte erdoor beïnvloed kunnen worden. De verdachte moet zich niet alleen verweren tegen wat het OM zegt, maar ook tegen wat het slachtoffer te berde brengt. Zou dit al met al niet kunnen leiden tot een verharding van het onderzoek ter zitting? En komt dat de waarheidsvinding ten goede? Hoe ziet de minister dat?
De minister schrijft dat de verdediging geneigd zal zijn tot terughoudendheid, omdat de verklaring van het slachtoffer dan niet bruikbaar zal zijn als bewijs. Maar wat gebeurt er als de rechter de beweringen zo belangwekkend vindt dat hij het slachtoffer als getuige wil horen? Dan zal een verdachte toch ook zijn eigen kijk op de zaak willen geven?
Zal de minister het uitgebreide spreekrecht evalueren op al de mogelijke effecten die mijn fractie zojuist heeft genoemd?
Wij vragen ons af of het spreekrecht het slachtoffer echt brengt waar hij het meest bij gebaat is. Is het niet veel zinvoller voor alle partijen om het bestaande spreekrecht beter in te kaderen in het strafproces, in plaats van het uit te breiden? Door beter overleg met de slachtoffers en meer voorlichting kunnen zij bijvoorbeeld meer begrip krijgen voor de te onderscheiden rollen en voor het strafproces in zijn geheel. Daardoor kunnen de verwachtingen realistischer worden. Dan blijft het beperkte spreekrecht zinvol voor de erkenning van het leed en kan de overige aandacht van het slachtoffer uitgaan naar het herstel van de emotionele schade.
Mijn fractie is kortom terughoudend ten aanzien van het voorstel voor de invoering van een onbeperkt spreekrecht. Mijn fractie zal de antwoorden van de minister meewegen bij haar standpuntbepaling. De uitbreiding van de uitkeringen van slachtoffers van verkeersmisdrijven naar nabestaanden onderschrijft mijn fractie, maar helaas kunnen wij straks maar één stem uitbrengen. Ik wacht de antwoorden daarom met belangstelling af.
De voorzitter:
Wenst een van de leden in eerste termijn nog het woord? Dat is niet het geval. Ik schors de vergadering tot 15.45 uur. Deze schorsing hangt samen met de vergaderingen van de commissies voor Veiligheid en Justitie en voor Immigratie & Asiel.
De vergadering wordt van 14.53 uur tot 15.45 uur geschorst.
Minister Van der Steur:
Voorzitter. Laat ik allereerst de leden van uw Kamer danken voor de vele opmerkingen en de gestelde vragen. Ik dank hen ook in bijzondere mate voor de brede steun die ik ervaren heb voor dit wetsvoorstel. In de pauze heb ik mogen vernemen dat de fracties van het CDA, de VVD, de PvdA en de SP, de PVV het wetsvoorstel zullen steunen. Dat is natuurlijk afhankelijk van de behandeling, maar daar ben ik heel erg blij mee. We zetten hiermee een belangrijke stap verder in de modernisering van ons strafproces en we doen daarmee recht aan de positie van slachtoffers hierin.
Ik realiseer mij volledig dat ik vanmiddag ten aanzien van de fracties van D66 en GroenLinks nog een grote taak heb. Ik ga proberen om, gegeven de gemaakte opmerkingen en de gestelde vragen, deze beide fracties over de streep te trekken. Dat doe ik in het belang van slachtoffers en in het belang van de modernisering van ons strafproces, ook op dit punt.
Laat ik vooropstellen dat er een duidelijke behoefte blijkt te zijn van slachtoffers en nabestaanden om hun hele verhaal op de rechtszitting te doen en om daarbij niet beperkt te worden op een wijze die voor hen niet inzichtelijk en begrijpelijk is. Dat bleek uit de evaluatie in 2010, uit de gesprekken die in de consultatiefase naar aanleiding van het wetsvoorstel zijn gevoerd en uit de adviezen van bijvoorbeeld slachtoffergroepen, van slachtofferadvocaten en van Slachtofferhulp Nederland. Ik kom zo nog op de cijfers uit die evaluatie, maar de overgrote meerderheid geeft aan dat dit voor slachtoffers van groot belang is.
Zoals ook door een aantal van uw leden is aangedragen, draagt dit voorstel ook bij aan rechtseenheid en rechtsgelijkheid. Het is immers een feit dat de meeste rechters deze mogelijkheid, gelet op deze wens, al toestaan. Binnen de rechterlijke macht wordt al erkend dat het voor slachtoffers van belang is om bij dit soort zware misdrijven de mogelijkheid te hebben hun hart te luchten en hun visie en gedachten in vrijheid bij de rechter neer te leggen. Dat betekent echter dat in de ene rechtszaal de mogelijkheid bestaat in volledige vrijheid te zeggen wat je wilt, maar dat in de andere rechtszaal die vrijheid niet bestaat. Mevrouw Strik heeft gelijk wanneer zij zegt dat we ook voor de andere situatie kunnen kiezen: we beperken het verder en kaderen het verder in. Ik denk echter dat we ons moeten realiseren dat de meeste rechters in ons land dit op dit moment niet voor niets doen. Ze doen dat, omdat ze zich realiseren dat er een belangrijke behoefte is. Dat is ook de overtuiging waarmee de regering dit wetsvoorstel heeft ingediend.
Mevrouw Strik (GroenLinks):
Ik heb ook gevraagd of het niet zou kunnen helpen om een setting te organiseren na afloop van het onderzoek en de rechtszitting. Er is dan al een duidelijke uitspraak over de vraag wie de dader en het slachtoffer zijn. Door middel van bijvoorbeeld mediation of in een beschermde setting kan dan die uitwisseling plaatsvinden. Rechters kunnen daar gemakkelijk naar verwijzen. Met goede voorlichting vooraf is het dan misschien gemakkelijker om die zaken te splitsen.
Minister Van der Steur:
Ik kom zo meteen nog uitgebreid te spreken over de goede voorlichting vooraf. Dat punt laat ik nu even liggen. Mevrouw Strik heeft inderdaad in de eerste termijn ook gevraagd of mediation hierbij een rol zou kunnen spelen. Ik ben daar zelf een groot voorstander van. We hebben om die reden een evaluatie uitgevoerd op de pilotprojecten herstelrecht. Daar was mediation een onderdeel van. De pilot heeft laten zien dat daar ook behoefte aan is, vooral in de fase na het strafproces, maar niet in plaats daarvan. Ik ben, heb ik aan de Tweede Kamer toegezegd, bezig te bezien of ik financiering kan vinden om die mogelijkheden van mediation in het strafproces structureel mogelijk te maken. Daar sta ik zeer positief tegenover. Wetstechnisch kan het gewoon. Uit mijn hoofd: artikel 51 maakt het mogelijk om al die vormen van alternatief recht toe te passen. Ik denk daarom dat we dat moeten doen.
Mevrouw Strik (GroenLinks):
Ik ben blij dat de minister daar zo positief in staat en dat dat misschien nog een vervolg krijgt. Maar het is niet voor niets dat rechters nu niet afkappen, maar het laten doorlopen. Maar stel dat het op die manier wordt georganiseerd, dus een onbeperkt spreekrecht achteraf, zou het dan voor rechters niet makkelijker worden om tijdens de zitting waar dat allemaal nog moet worden vastgesteld, waar waarheidsvinding voorop staat, te zeggen: geachte meneer of mevrouw, nu kunt u spreken over het leed dat u is aangedaan, en de andere zaken kunt u na afloop van het proces in een andere setting naar voren brengen? Zou het dat niet makkelijker maken voor rechters om op een vriendelijke manier af te kappen?
Minister Van der Steur:
invoerIk kan me goed voorstellen wat mevrouw Strik hiermee bedoelt. Je zou dan zeggen: dan verruimen we het spreekrecht niet, maar dan bieden we die mogelijkheid achteraf via mediation. Het eerste probleem hierbij is dat niet alle slachtoffers rechtstreeks met de dader respectievelijk de verdachte willen worden geconfronteerd. Zij kiezen ervoor om dat niet te willen in de dialoog, zij het dat zij wel hun zegje willen doen voor de rechter. De rechter speelt in mediation geen rol. Als je je verhaal wilt doen bij de rechter is alleen het strafproces daarvoor beschikbaar. Mediation biedt veel andere voordelen, maar niet dit. Toen in 1994 de heer Dittrich van D66 de eerste stap zette op weg naar een hoognodige invoering van het spreekrecht, onderkende hij expliciet dat het voor jou als nabestaande juist van belang is om aan de rechter je verhaal als slachtoffer te kunnen doen. Dat was toen de onderliggende gedachte achter het toenmalige wetsvoorstel, en dat is het zeker in het huidige wetsvoorstel.
Mevrouw Strik (GroenLinks):
Dat zit nu natuurlijk al in het beperkte spreekrecht. Maar we hebben het nu over de vraag waarom een uitbreiding nodig zou zijn. Maar misschien komt de minister daar nog op.
Minister Van der Steur:
Daar kom ik nú op. Ik wil mevrouw Van Bijsterveld expliciet danken voor de uitgesproken steun, ook voor het uitgangspunt van het onbelemmerde spreekrecht, omdat uit de evaluatie is gebleken dat het nu zelfs zo is dat sommige slachtoffers afzien van de mogelijkheid van het uitoefenen van het spreekrecht zoals het nu bestaat, omdat ze vinden dat het te beperkt is. Ze vinden dat het geen zin heeft, aangezien ze niet kunnen zeggen wat ze willen zeggen, zodat ze niet meedoen aan het spreekrecht. De regering vindt dat een onwenselijke situatie. Daarom stelt zij voor, welke beperking dan ook aan het spreekrecht op te heffen, zoals de heer Schouwenaar onderstreepte. Dat betekent dat het uiteraard vervolgens aan de rechter is. De rechter is immers degene die het oordeel geeft over de wijze waarop het slachtoffer die vrijheid gebruikt. De rechter is en blijft verantwoordelijk voor de procesorde binnen de rechtszaal, waarvoor hij alle bevoegdheden heeft om daarmee verstandig om te gaan. In de praktijk wordt dat heel zorgvuldig gedaan. Ik kom nog op de stoel die geworpen is naar een rechter, waarover de heer Jensma schreef.
We stellen met elkaar vast dat, ook al laat het slachtoffer zich uit over de strafmaat, het uiteindelijk altijd aan de rechter is om op basis van de wet tot een eigenstandige afweging van de strafmaat te komen. Het is daarmee aan de rechter om er al dan niet blijk van te geven dat hij, gehoord het slachtoffer, daarmee wel of niet iets heeft gedaan. Toen ik met dit wetsvoorstel begon, dacht ik: zouden slachtoffers niet altijd meer vragen dan wat er mogelijk is? Ik heb die vraag gesteld aan Slachtofferhulp Nederland en het OM. Daar werd mij gezegd dat, wanneer zij hebben aangegeven wat de kaders zijn waarbinnen de rechter moet opereren, slachtoffers heel vaak aangeven die boodschap binnen die kaders aan de rechters te willen overdragen. Dat laat onverlet dat, zeker als het gaat om zedenmisdrijven of levensdelicten, veel nabestaanden het toch wenselijk achten dat er op zijn minst een tbs of een stevige gevangenisstraf wordt uitgesproken. Maar dat houdt uiteraard niet in dat de rechter zich daardoor zou moeten laten leiden. Het slachtoffer heeft geen adviesrecht, zoals dat in het oorspronkelijke in consultatie gegane wetsvoorstel was voorzien en waarvoor in de praktijk geen steun kon worden gevonden. Dat betekent ook dat de regering het eens is met de heer Schouwenaar die vindt dat het slachtoffer zelf moet kunnen bepalen waarover hij of zij wil spreken.
Bij alle wetswijzigingen, dus ook bij deze, lopen we op een aantal punten risico's. Mevrouw Beuving en anderen wezen daarop. Het kan zijn dat als een slachtoffer ondanks de voorlichting die naar mijn oordeel noodzakelijk is, zich uitspreekt over de strafmaat, er een bepaalde mate van teleurstelling ontstaat als die straf niet door de rechter wordt opgelegd. Maar daar staat tegenover dat hetzelfde slachtoffer in de huidige situatie die wens niet eens mag uiten. Hij of zij heeft die wens wel, maar is niet in staat haar te uiten, omdat de wet dat niet toestaat. Dan hangt het vervolgens af van de vraag in welke rechtszaal je terechtkomt als slachtoffer, maar de frustratie en de teleurstelling zitten er sowieso in, aangezien in de huidige situatie het slachtoffer daarover duidelijke ideeën kan hebben, die hij of zij ook graag wil uitspreken, wat dan weer niet mag. De teleurstelling als risico in het huidige wetsvoorstel zit al ingebakken in de huidige situatie. Dat maakt dat, alles afwegende, de regering heeft gezegd: dan is het belangrijker dat we zorgen voor een zorgvuldige voorbereiding en inbedding van de mogelijkheid om over de strafmaat iets te zeggen, waarmee we vervolgens de mogelijkheid bieden aan rechter en officier om daarmee concreet iets te doen, als dat passend wordt geacht.
De heer Engels (D66):
Ik wil het hebben over de rol van de rechter en de teleurstelling bij slachtoffers en nabestaanden. Een aantal sprekers — niet alleen ikzelf, daarom durfde ik naar voren te komen — heeft erop gewezen dat rechters in de praktijk redelijk vaak de neiging hebben om niet meteen een betoog dat in die richting gaat, af te kappen en te bekijken op welke manier dat redelijk kan worden ingepast. Betekent dat niet dat het probleem dat we met dit wetsvoorstel willen adresseren in de praktijk veel minder groot is dan nu mogelijk blijkt uit wat u net hebt gezegd?
Minister Van der Steur:
Ik begrijp heel goed dat de heer Engels die vraag stelt. Je zou kunnen zeggen: de huidige praktijk is toch al dat weliswaar in strijd met de wet die ruimte geboden wordt, dus waarom zouden we die praktijk niet voortzetten? Maar het probleem is dat de wet door een aantal rechters, met recht, wordt nagevolgd en het slachtoffer wordt onderbroken. Daarmee wordt in de beleving van veel slachtoffers, zoals de heer Schouwenaar terecht opmerkte, censuur toegepast die men als kwetsend beschouwt.
De heer Engels (D66):
Ik zal meer precies zijn. Over het laatste zijn we het eens, maar het ging mij om het element teleurstelling. Is de mate van teleurstelling die uit de huidige praktijk opstijgt, inderdaad zo groot dat we dat alleen met dit wetsvoorstel tegemoet kunnen treden? Er wordt nogal een punt gemaakt van het feit dat de rechters daarmee verschillend omgaan. Maar is het niet inherent aan de rechtspraak met zijn Einzelfallgerechtigkeit dat er nooit een format is waarin rechters altijd in alle gevallen precies hetzelfde doen? Ik heb de neiging om die twee punten te relativeren.
Minister Van der Steur:
Dat begrijp ik heel goed. Ik denk dat dat altijd goed is, om de simpele reden dat rechters mensen zijn en om die reden hun eigen invulling geven en in zekere mate ook horen te geven. Toch wordt in dit specifieke geval de wettelijke bepaling door een groot aantal rechters niet opgevolgd, omdat zij zien dat die behoefte er is en zij daar heel verstandig mee om kunnen gaan. Aan de andere kant zijn er rechters die zeggen: wacht nou even, ik wil dat ook wel doen, maar wacht daarmee tot er een wetswijziging is. Dan moeten we die afweging ook zorgvuldig maken. De afweging die de regering gemaakt heeft, is dan ook om de wet te wijzigen. Dan blijkt dat er niet alleen bij het Openbaar Ministerie, de slachtoffers en de nabestaanden, maar ook bij de rechterlijke macht eigenlijk heel grote steun is voor het vrijlaten van dat spreekrecht, omdat men weet en inziet wat het onnodige effect is van de beperking die er nu is.
Ik wil nog wel gezegd hebben dat dat onverlet laat dat het feit dat we tot die conclusie kunnen komen, komt doordat we ooit een keer die eerste stap hebben gezet om het spreekrecht toe te staan. Dat was na heel fikse debatten op initiatief van de fractie van D66. We hadden nooit tot die conclusie kunnen komen als we nooit die stappen in 1994 en in 2005 hadden gezet. Dus ik denk dat we ook op dat punt moeten inzien dat dit een voortgaand proces is en dat we nu met elkaar vaststellen dat dat spreekrecht een succes is, maar dat de belemmering die we destijds hebben opgeworpen niet meer nodig is. Ik zou het zeer op prijs als de fractie van D66 die moderniseringsgedachte na afloop van dit debat nog eens in beschouwing zou willen nemen bij de beoordeling van de vraag over hoe de stem wordt uitgebracht.
De heer Engels vroeg in dit kader of de regering denkt dat het spreekrecht en de strafmaatgedachten van het slachtoffer het risico op beïnvloeding teweeg zouden kunnen brengen. Ik moet zeggen dat ik dat risico anders waardeer. Dat blijkt ook uit de huidige praktijk waarin het spreekrecht al ruim wordt toegekend door rechters. Er is mij niet bekend dat er sprake zou zijn van misstanden op dat terrein. Ik hoop dat de rechter wel in die gevallen waarin hem dat geraden voorkomt bijvoorbeeld in het vonnis of in de toelichting daarop, als het slachtoffer daarbij aanwezig is, iets zegt over hoe hij die gedachtevorming van het slachtoffer heeft gewogen.
In de Tweede Kamer is gevraagd of dat geen motiveringsverplichting zou moeten opleveren. Daar is de regering geen voorstander van, omdat je de rechter dan verplicht om veel meer te doen dan ze als bedoeling heeft. Ik kan me wel goed voorstellen dat je als rechter zegt: ik heb wel de behoefte om aan het slachtoffer uit te leggen waarom de strafmaat anders is dan het slachtoffer misschien had gedacht. Dat is zeker aan de orde in het zogenaamde strafmaatgesprek dat de officier van justitie in dit soort zware zaken standaard voert met slachtoffers.
De heer Engels (D66):
Het is heel interessant wat de minister nu zegt. Het is ook inhoudelijk. Ik vroeg mij het volgende af. Als de rechter zich gedwongen ziet om het advies van de minister te volgen en in het vonnis of de motivering van een uitspraak nadrukkelijk meeneemt wat er vanwege het spreekrecht in de terechtzitting is gezegd, bestaat er dan niet het risico dat een slachtoffer, dat al een grotere rol in het proces krijgt, min of meer feitelijk tot partij wordt gemaakt? Ik kan me niet voorstellen dat een motivering in een vonnis van een straf en een uitspraak anders kan zijn dan die is op basis van het recht, de feiten en de omstandigheden. Daar gaat het niet zozeer om de beleving of een gevoel van een slachtoffer of nabestaande, hoe terecht en begrijpelijk ook. Gaan we dan niet een grens over die we strafvorderlijk gezien eigenlijk als wetgever hier niet over zouden moeten?
Minister Van der Steur:
Ik begrijp heel goed dat de heer Engels die vraag stelt. Als het zo zou zijn dat er rechters zijn die zeggen dat de minister hen heeft gedwongen om die motivering te doen, dan ben ik het volledig met hem eens. Het laatste wat ik wil is die dwang bij de rechters neerleggen, omdat ik er in het hele wetsvoorstel juist van uitga dat de professionaliteit van de Nederlandse rechtspraak onbetwist is en ook de onafhankelijke en professionele positie van de rechter onbetwist is. Om die reden heb ik ook tegen de leden in de Tweede Kamer die een motiveringsverplichting wilden, gezegd dat dat niet aan de orde is. Van een dwang kan en mag geen sprake zijn, maar in de medemenselijke verhoudingen zou het best kunnen zijn dat je als rechter zegt: ik zal dat toch aan de orde stellen, dat zou heel goed kunnen helpen bij de acceptatie van het vonnis. Dat kan. Het kan ook zijn dat het geen effect heeft. Maar ik denk echt dat die vrijheid bij de rechter moet blijven. Daar zou bijvoorbeeld in de nascholing, die in het kader van dit wetsvoorstel zal worden aangeboden en ook bestaat uit het verdiepen van de inzichten van rechters op het gebied van de psychologie, de logica en de wetenschapsleer, een onderdeel kunnen zijn. Hoe ga je daar nou verstandig mee om? Dan kan elke rechter zijn eigen keuze maken.
Ik kom op de vraag die onder andere de SP-fractie, de VVD-fractie en de D66-fractie me hebben gesteld over het risico van escalatie in de rechtszaal. We hebben daar niet al te lang geleden een heel schrijnend voorbeeld van gezien. Er was een situatie waarin een jong kind was doodgereden door iemand die veel en veel te veel gedronken had en vervolgens niet voor moord of doodslag, maar voor dood door schuld werd veroordeeld, en dan ook nog eens, naar het oordeel van de nabestaanden, tot een relatief lage straf, namelijk een taakstraf. Een van de familieleden heeft toen een stoel door de rechtszaal heen gesmeten. Dat is ook het voorbeeld dat door de heer Jensma werd aangehaald en door een aantal leden hier naar voren werd gebracht.
In die zaak komt heel schrijnend naar voren precies de reden waarom die wetsvoorstel uit twee onderdelen bestaat. Het Schadefonds Geweldsmisdrijven wordt namelijk ook voor dit soort gevallen opengesteld. Dat zijn gevallen waarin op juridische basis geen moord of doodslag kan worden aangenomen, om de simpele reden dat degene die dronken achter het stuur gaat zitten niet de opzet heeft om een specifiek iemand dood te maken. Dat is noodzakelijk voor doodslag of moord. Je moet de opzet hebben om die betrokkene te vermoorden of te doden. Maar natuurlijk, voor de samenleving, maar zeker voor een nabestaande, wordt het wel als een soortgelijk delict ervaren. Dat betekent dat in die specifieke situatie niet zozeer het spreekrecht aan de orde was, maar de beperkingen die de wet nu eenmaal aan de rechter stelt. Dat stelt hoge eisen aan de uitleg die Slachtofferhulp en het Openbaar Ministerie in de voorbereiding aan slachtoffers op dit terrein kunnen geven. Maar dat zullen we natuurlijk nooit helemaal kunnen wegnemen, omdat we juist voor deze situatie geen oplossing kunnen bieden, om de simpele reden dat moord en doodslag nooit aan de orde kunnen zijn als er geen opzet was om het betreffende slachtoffer ter dood te brengen.
Dat laat onverlet dat ik dus wel heel blij ben met de steun vanuit uw Kamer voor het tweede onderdeel van dit wetsvoorstel, dat we het Schadefonds Geweldsmisdrijven wel open zetten om juist precies dezelfde redenen: vanuit het oogpunt van de slachtoffers is er weinig verschil tussen de gevolgen van de dood van iemand door een ernstig verkeersongeval onder die heel nare omstandigheden en de opzettelijke dood van iemand. De regering heeft om die reden geen zorgen dat er anders dan nu het geval zou zijn gevreesd zou moeten worden voor escalatie in de rechtszaal en dat ook juist hier geldt dat in de voorlichting van Slachtofferhulp Nederland en het Openbaar Ministerie de risico's daarvan kunnen worden gemitigeerd.
Er werd ook nog gevraagd of de rechter voldoende instrumenten heeft om de orde op de terechtzitting te bewaken. Daar is de regering van overtuigd. De rechter heeft niet alleen de gewone verbale mogelijkheden, maar ook nog de aanwezigheid van de sterke arm binnen de rechtszaal om daar adequaat op te reageren. Ik denk dat dat systeem op zichzelf positief is.
De heer Engels heeft gevraagd of we niet kunnen doorgaan met de huidige praktijk. Daarvan heb ik gezegd dat we na elf jaar waarin we daar ervaring mee hebben opgedaan tot de conclusie zijn gekomen dat we daar toch een wijziging in moeten aanbrengen. Niet alleen omdat slachtoffers dat willen, maar ook omdat de praktijk daarom vraagt, het Openbaar Ministerie geen bezwaren ziet, de slachtofferadvocaten erop wijzen hoe belangrijk het is en het evaluatieonderzoek het heeft laten zien.
Misschien is het goed als ik daar op dit punt nog iets over zeg. Mevrouw Strik vroeg nog of die behoefte er eigenlijk echt is bij slachtoffers. Uit die door INTERVICT uitgevoerde evaluatie blijkt dat 59% van de gerechtigde slachtoffers graag wil spreken, maar dat dat stijgt tot 84% als zij vrij mogen spreken. Dat betekent dus dat een heel behoorlijk aantal mensen afziet van het spreekrecht omdat zij niet kunnen zeggen wat ze willen en het om die reden niet doen. Ik denk dat we dit in ons achterhoofd moeten houden bij de beoordeling van dit wetsvoorstel. Het effect van de wet zoals hij nu is, is dat mensen juist van het spreekrecht worden weggehouden, terwijl we het juist met z'n allen belangrijk vinden dat mensen, ook in de huidige situatie, wel spreken kunnen. Maar dat is niet het effect. Het effect van de wet is dat een grote groep mensen zegt: ik wil niet onder die omstandigheden spreken, want ik vind dat ik meer aan de rechter en de officier in het strafproces moet kunnen vertellen dan ik mag.
Mevrouw Strik (GroenLinks):
Dat is natuurlijk altijd lastig met onderzoeken. Heel veel mensen zijn natuurlijk ook niet gevraagd waarom ze nu geen gebruik maken van het spreekrecht. Het blijkt ook te gaan om een specifieke groep slachtoffers die wel gebruikmaakt van het spreekrecht. Ik noemde ze de meer getraumatiseerde slachtoffers. Ik begrijp dat de helft van hen heeft gezegd dat zij het liever ruimer zouden willen. De vraag is natuurlijk wel of ze dat nog steeds zouden zeggen als er vervolgens zou zijn doorgevraagd en als aan hen zou zijn gevraagd of dat ook nog steeds zo is als ze kunnen worden ondervraagd op de zitting. Het is de vraag of mensen op het moment dat ze dat zeggen, beseffen wat de mogelijke consequenties daarvan zijn. Daar is geen onderzoek naar gedaan.
Minister Van der Steur:
Daar is op zich geen onderzoek naar gedaan, want toen de evaluatie plaatsvond in 2010 lag die vraag nog niet voor. Ik stel voor dat wij dat wel doen in de evaluatie die we na vijf jaar zullen uitvoeren. De heer Schouwenaar en mevrouw Beuving spraken daar al over. Ik denk dat dit nu juist één van de punten is die wij in die evaluatie moeten meenemen. Wat zijn de effecten? Is de zorg die we hier met elkaar gedeeld hebben, over vijf jaar ook bewaarheid geworden of niet? Of zijn er misschien wel heel andere effecten die wij niet kunnen overzien? Ik vind het zelf heel belangrijk dat slachtoffers in slachtofferenquêtes na het strafproces expliciet aangeven dat zij het feit dat zij mogen spreken een ruime voldoende geven en dat zij vooral de daaruit voortvloeiende erkenning voor het slachtofferschap, de zogenaamde victim voice, maar ook het gevoel dat zij serieus worden genomen belangrijk vinden. Precies op dat punt hebben mensen bezwaar tegen de huidige situatie. Zij zeggen: ik mag en kan niet zeggen wat ik wil zeggen en om die reden word ik dus niet serieus genomen. De heer Schouwenaar noemde het woord "censuur". Dat woord heb ik ook heel veelvuldig gehoord bij de lotgenotengroepen die ik heb bezocht.
Mevrouw Strik (GroenLinks):
Ik heb de evaluatie zo gelezen dat mensen die gebruikmaken van het spreekrecht ook nu al tevreden zijn over het feit dat hierdoor erkend wordt dat zij slachtoffer zijn en dat het dus wel degelijk nu al een positief effect heeft. Ik zou dat niet zonder meer koppelen aan de wens om het uit te breiden. Het heeft nu al een bepaalde functie.
Minister Van der Steur:
Dat bedoelde ik ook te zeggen. De mensen die er gebruik van maken, geven nu al aan dat zij tevreden zijn, maar dat laat onverlet dat er een behoorlijk aantal is dat er geen gebruik van maakt vanwege de bestaande beperkingen.
Dan is er natuurlijk ook de gerechtvaardigde vraag of we weten welke effecten het uitoefenen van het spreekrecht psychomedisch of medisch-therapeutisch zou kunnen hebben. Hoe zit dat nu en hoe zit dat in de toekomst? Zoals de heer Engels en mevrouw Strik zeiden, is daar nog weinig onderzoek naar gedaan. We weten wel dat Slachtofferhulp Nederland, de lotgenotenorganisaties en de slachtofferadvocaten die hier toch ervaring mee opdoen in hun dagelijkse praktijk, allemaal aangeven dat er een positief effect van te verwachten is. We weten ook dat het spreekrecht geen significante invloed heeft op het ontstaan of het voortduren van posttraumatische stressklachten. Het goede nieuws is dus dat het ook niet de andere kant op werkt, maar het zou goed zijn als we daar in de toekomstige evaluatie wat meer over zouden kunnen zeggen. Ik denk dat we moeten proberen om daar duidelijkheid over te krijgen, hoe moeilijk dat ook is, ook methodologisch. De heer Kunst heeft op een aantal punten zijn zorgen geuit, maar hij zegt ook dat hij erkent dat de mogelijkheid om het spreekrecht uit te oefenen bijdraagt aan het gevoel van erkenning bij de slachtoffers. Zij hebben er behoefte aan dat het feit dat zij slachtoffer zijn, wordt erkend. Ik vind dan ook dat er op dat punt geen procedurele belemmeringen meer zouden moeten zijn.
Daarmee heb ik eigenlijk het punt van de secundaire victimisatie al behandeld. Teleurstelling is altijd een mogelijkheid, maar in het huidige stelsel zit die teleurstelling al ingebakken omdat mensen niet mogen doen wat ze zouden willen doen. Tegelijkertijd biedt het vrije spreekrecht de rechter de mogelijkheid om, als het hem geraden voorkomt, ook nog iets te kunnen doen aan die eventuele teleurstelling, omdat hij dan simpelweg weet of een slachtoffer zich over de strafmaat heeft uitgelaten en wat de verwachtingen daarbij waren.
Zoals ik al heb gezegd, is het van belang dat de voorbereiding zorgvuldig gebeurt. Slachtofferhulp Nederland, het Openbaar Ministerie en de rechtspraak zijn daartoe bereid. Datzelfde geldt met name ook voor de slachtofferadvocatuur. Een aantal leden hebben de vraag opgeworpen of daar nog financiële ruimte voor nodig is. Het goede nieuws is dat die financiële ruimte ten aanzien van de rechtspraak al was geboden. Een wetsvoorstel kun je immers alleen in behandeling nemen als er ook dekking is voor eventuele meerkosten. Die doen zich naar verwachting bij de Raad voor de rechtspraak voor en die worden dan ook meegenomen in de onderhandelingen die op dit moment gaande zijn over de begrotingen voor de komende jaren. Tegelijkertijd geven het Openbaar Ministerie en Slachtofferhulp Nederland aan dat zij toch al met slachtoffers praten en dat er tegenover dit extra onderwerp en deze extra voorlichting, geen extra financiële middelen hoeven te staan. Daar komt nog bij dat het Openbaar Ministerie op dit moment bezig is met het opstellen van een nieuw digitaal slachtofferloket. Daarin wordt mensen die daar behoefte aan hebben en die toegang daartoe hebben, uitgebreid de mogelijkheid geboden om zich op een heel interactieve manier te laten informeren over de eventueel ook nadelige gevolgen van het vrije spreekrecht. Overigens is dat niet anders dan nu, want ook nu bestaat al de mogelijkheid om gehoord te worden als je gebruikmaakt van de door de rechter geboden mogelijkheid tot het vrije spreekrecht en als je daar verder in gaat door bijvoorbeeld iets te zeggen over de feiten, door iets te ontkennen wat een verdachte heeft gezegd of door nieuwe feiten aan te brengen. Ik meen dat mevrouw Van Bijsterveld daar ook op wees. In ieder geval is het van groot belang dat het slachtoffergesprek zodanig wordt vormgegeven dat het slachtoffer weet wat hem te wachten staat. Dat betekent ook dat alle partijen die ik net noemde, hun eigen rol zullen moeten oppakken. Ik proef bij hen een grote bereidheid om dat ook te doen.
Evenals de woordvoerder van D66 vroeg mevrouw Beuving naar de onschuldpresumptie. Ik zie haar bij de interruptiemicrofoon staan, maar misschien wil zij mij nu niet daarover bevragen.
Mevrouw Beuving (PvdA):
Ik heb gevraagd naar de rolverdeling tussen die organisaties. Ik neem aan dat al deze organisaties hun werk zo goed en consciëntieus doen dat het eerder zo zal zijn dat het slachtoffer of de nabestaande van verschillende kanten geïnformeerd wordt. Ik wil echter toch graag horen hoe voorkomen wordt dat bijvoorbeeld het OM denkt dat er gesproken is met Slachtofferhulp Nederland en dat die organisatie juist denkt dat het andersom is. Hoe zit dat? Wie doet wat?
Minister Van der Steur:
Dat is een goede vraag van mevrouw Beuving. Slachtofferhulp Nederland doet in principe de psychosociale en de juridische hulp bij lichte zaken, maar heeft ook een casemanager die beschikbaar is voor zware zaken. De familierechercheurs leggen bij zware zaken uit hoe het proces rond de politie verloopt. De gespecialiseerde slachtofferadvocaten leveren de juridische bijstand bij zware zaken, maar zijn over het algemeen ook van groot belang voor de voorlichting over hetgeen ter terechtzitting zal plaatsvinden. Het is ook hun taak om het slachtoffer ruimschoots daarover te adviseren en informeren. Het Openbaar Ministerie geeft informatie over de rechten van het slachtoffer. In het zogenaamde slachtoffergesprek komt ook de mogelijke strafmaat aan de orde en de afweging die de officier zal maken tussen de daad aan de ene kant en de strafmogelijkheden aan de andere kant. Dat is natuurlijk ontzettend belangrijk omdat slachtoffers juist daar vaak grote behoefte aan en grote verwachtingen van hebben. Het is voor het Openbaar Ministerie ook van groot belang om aan te geven dat zijn strafeis niet noodzakelijkerwijs een-op-een zal worden overgenomen door de rechter. Het is natuurlijk belangrijk om slachtoffers te laten zien dat de rechter een onafhankelijke positie heeft en een volledig zelfstandige afweging maakt. Dat is zo in het huidige strafproces, dat is altijd al zo geweest en dat zal ook altijd zo blijven. Ik denk dat het goed is dat alle drie de instanties, eventueel inclusief de casemanager bij zware zaken, ook aangeven dat er risico's aan kleven als slachtoffers het spreekrecht in volledige omvang willen uitoefenen, vooral als er iets over de feiten wordt gezegd. Zo zijn de rollen verdeeld.
Mevrouw Beuving vroeg naar de onschuldpresumptie. Ik ben ervan overtuigd dat de mogelijkheid voor een slachtoffer om onbelemmerd zijn of haar mening te uiten ter zitting, niets afdoet aan de objectieve beschouwing van de feiten door de rechter, die uiteraard het standpunt van de verdachte en de officier van justitie heeft gehoord. De onschuldpresumptie blijft ten volle gelden voor de rechter ten opzichte van de verdachte. Voor het slachtoffer geldt de onschuldpresumptie uiteraard niet. Bij hem bestaat geen twijfel over de schuld van de verdachte. Misschien is het goed om nog even te benadrukken dat slachtoffers en verdachten elkaar helaas in heel veel gevallen heel goed kennen. Veel delicten vinden plaats in familieverband en tussen bekenden of er is nog een duidelijke herinnering en dus ook een duidelijk herkenning van het slachtoffer bij het misdrijf. Voor heel veel slachtoffers speelt de vraag of dit wel de dader is helaas dus geen rol.
Mevrouw Strik (GroenLinks):
Dat kan misschien zo zijn, maar het doel van het onderzoek ter terechtzitting is nog steeds de waarheidsvinding. Het doel is duidelijk onderzoeken en kunnen vaststellen of de feiten bewezen kunnen worden verklaard en of de verdachte schuldig is. Van die situatie moeten we ook uitgaan. Het heeft dus ook effect op de zittingen, waarbij wel degelijk nog steeds de vraag centraal staat of de verdachte daadwerkelijk de dader is. Misschien kan de minister nog even ingaan op de mogelijke risico's van het meer naar voren schuiven van de positie van het slachtoffer, dat zich ook kan mengen in de discussie tussen de procespartijen.
Minister Van der Steur:
Het is goed dat mevrouw Strik dit aan de orde stelt, want dat is natuurlijk de reden geweest waarom er ten behoeve van dit wetsvoorstel uitgebreid gekeken is naar een eventuele splitsing van het strafproces, tussen het onderzoek naar de waarheid en het vaststellen van de dader en vervolgens de discussie over de eventuele strafmaat. Daarbij zou dan een rol voor het slachtoffer misschien beter zijn. Dat hebben we uitgebreid wetenschappelijk laten onderzoeken. Daar kwam uit dat daar mede op dit terrein geen enkele behoefte aan was, juist vanwege het feit dat rechters aangaven dat ze er geen meerwaarde in zagen, omdat ze dat hele conflict niet zagen. Ik denk dat wij altijd moeten en zullen blijven uitgaan van de onschuldpresumptie. Dat is een van de kernen en van de pijlers van onze rechtsstaat, en dus ook van ons strafproces. Ik maak mij op dat punt geen zorgen dat daar verandering in zou komen door de wijziging die we nu doorvoeren, met name omdat die wijziging in een aantal rechtszalen al jaren is geëffectueerd. Mensen staan al toe dat het slachtoffer zich vrij mag uiten vanwege zijn belang. Dat is contra legem, zeg ik dan nog maar even.
Mevrouw Beuving citeerde uit de toelichting. Ik vond het heel spitsvondig van haar. Ze zei dat haar fractie nog niet overtuigd is dat ik er gelijk in heb, als ik aangeef dat er door het wetsvoorstel wel iets verandert ten aanzien van de rol van de verdediging en de eventuele beslissing om wel of niet vragen te stellen aan het slachtoffer. Ik heb in de memorie van toelichting aangegeven dat de verdediging nu meestal terughoudend is met het ondervragen van het slachtoffer omdat de verklaring van het slachtoffer niet kan bijdragen tot het bewijs. Dat kan anders worden als er een gelegitimeerde discussie is met de verdediging over de toedracht van het feit. Als het slachtoffer in de huidige situatie spreekt over de toedracht van het feit, valt hij daarmee strikt genomen buiten de wettelijke mogelijkheden en kan en hoeft de rechter daar geen rekening mee te houden. Als het slachtoffer zich daar na de verruiming van het spreekrecht over uitlaat, kan het zijn dat de verdediging wel de behoefte heeft om daar vragen over te stellen, omdat strikt genomen de rechter dat zou kunnen meewegen in zijn eindoordeel.
Ik vind dat overigens ook van groot belang. Aan de ene kant betekent het wel dat het slachtoffer daar goed over moeten worden geïnformeerd. Veel slachtoffers zijn overigens ook getuige in het strafproces, niet noodzakelijkerwijs ter zitting, maar als de rechter het noodzakelijk vindt en de verdediging of de officier erom vraagt, worden slachtoffers nu ook al gehoord ter terechtzitting. Dat kan dus altijd al. Maar het is wel mogelijk dat in de nieuwe situatie de rechter mogelijkerwijs meer rekening houdt met wat het slachtoffer zegt en dat zou kunnen leiden tot een ander … Dat heb ik willen aangeven in die memorie van toelichting. Ik zie dat niet als een bezwaar, maar als iets waar we het slachtoffer goed op moeten voorbereiden. Daarom is in het gesprek tussen Slachtofferhulp Nederland, de officier van justitie en eventueel de slachtofferadvocaat van groot belang dat op dit punt wordt aangegeven dat het consequenties kan hebben die sommige slachtoffers mogelijkerwijs niet zullen willen. Andere slachtoffers willen dat overigens waarschijnlijk heel graag, als ze het gevoel hebben dat er onvoldoende rekening wordt gehouden met de feiten zoals zij die percipiëren.
Mevrouw Beuving (PvdA):
Eigenlijk wil ik de minister alleen uitnodigen om een zin uit te spreken die hij een beetje inslikte. Het is heel moeilijk om dat even terug te pakken. De minister zei dat het onder dit wetsvoorstel zo zou kunnen zijn dat de rechters wat meer luisteren naar het slachtoffer en dat dat ertoe leidt …. Toen viel de rest van die zin weg. Ik had de indruk dat de minister iets wilde zeggen over waar dat toe leidt aan de kant van de verdediging.
Minister Van der Steur:
Volgens mij heb ik gezegd dat omdat het spreekrecht nu beperkt is tot alleen de gevolgen voor het slachtoffer, alles wat daar meer wordt gezegd, wat dus wel staande praktijk is, in principe buiten de orde van het strafproces is. Op het moment dat het slachtoffer de vrijheid van spreken heeft, is het niet uitgesloten dat als het slachtoffer zich uitlaat over de feiten, of bijvoorbeeld betwist wat er in de rechtszaal is uitgesproken of wat er uit het dossier zou blijken, de rechter daar rekening mee kan houden omdat het niet buiten de orde van het strafproces valt. Dat zou kunnen betekenen dat de verdediging nu, anders dan in het huidige systeem, mogelijkerwijs eerder geneigd zou zijn om toch het slachtoffer te vragen om dat dan ook als getuige te verklaren. Dat was het debat waarvan ik dacht dat mevrouw Beuving het met mij wilde voeren. Sommige slachtoffers zullen dat heel graag willen, andere slachtoffers zullen dat zeker niet willen. Ik denk dat het van groot belang is dat die afweging door het slachtoffer zelf gemaakt kan worden op basis van een goede, objectieve voorlichting door de drie partijen naar wier rollen mevrouw Beuving mij net vroeg.
De heer Engels (D66):
Maak ik uit het antwoord aan mevrouw Beuving nu op dat de minister vindt dat het inherent is aan dit wetsvoorstel dat als een slachtoffer of nabestaande ervoor kiest om gebruik te maken van het spreekrecht en met name om zich te uiten over de strafmaat, de rechter min of meer gedwongen is om rekening te houden met wat er op dat punt is verwoord? Dan denk ik dat wij hier over een heel belangrijke grens gaan praten. Dan wordt het eigenlijk tijd om helderheid te krijgen of dat echt zo is, want dan vind ik dat het wetsvoorstel in een heel merkwaardig daglicht komt te staan. Ik meende toch wel geproefd te hebben dat de rechter er niet omheen kan, wanneer een slachtoffer of een nabestaande iets heel nadrukkelijks zegt over de strafmaat.
Minister Van der Steur:
Gelukkig is dat precies wat ik niet heb gezegd. Zoals ik ook al op de eerdere vraag van de heer Engels op dit punt heb gezegd: de onafhankelijkheid van de rechter is zonder enige twijfel. De rechter bepaalt zelf op basis van de wet en de jurisprudentie wat hij een passende straf vindt in een strafproces en of er überhaupt een straf kan worden opgelegd. Laten we vooropstellen dat de vragen van artikel 348 en artikel 350 van het Wetboek van Strafvordering eerst nog wel in de juiste volgorde moeten worden afgewikkeld. Een advies, verzoek of gedachtevorming over de strafmaat zal dus op geen enkele wijze leiden tot welke dwang dan ook, zoals de heer Engels mij nu twee keer gevraagd heeft. Wel gaat het om wat mevrouw Beuving zegt: hoe zit het dan als het slachtoffer in het nieuwe stelsel iets gaat zeggen over de feiten van het misdrijf? Is het dan zo dat dat mogelijkerwijs door de rechter wel als een rechtens relevant feit kan worden beschouwd? Dat was de discussie die mevrouw Beuving en ik hadden. Als dat zo is, kan het ook zijn dat de verdediging eerder vraagt om dan ook het slachtoffer onder ede te laten horen. Ik heb toen gezegd dat dat kan. Ik acht de kans niet zo groot, maar het kan. Als het gebeurt, is het van extra belang dat de voorlichting goed is, zodat de slachtoffers daar rekening mee kunnen houden.
Mevrouw Wezel (SP):
Bedoelt de minister dan dat er rekening gehouden wordt met wat het slachtoffer als getuige vertelt over de feiten, of ook tijdens het spreekrecht?
Minister Van der Steur:
Het slachtoffer kan in de rol van slachtoffer, niet zijnde getuige, iets zeggen over de feiten, waarvan de verdediging dan kan zeggen: als betrokkene dit zegt en hierin volhardt, dan vind ik dat hij ook als getuige zou moeten worden gehoord. Ik denk dat dat overigens dan in veel gevallen terecht is, als het nieuw is, anders is dan wat er eerder is gezegd of er een ander licht op werpt. Het kan. We hebben die mogelijkheid vol onder ogen gezien in dit wetsvoorstel. We hebben ook aangegeven dat op dit punt de voorlichting van de zijde van de betrokken partijen van groot belang is, want dit moet je als slachtoffer wel weten. Overigens is het niet nieuw, want in de huidige situatie kan het ook. Als een slachtoffer in de huidige situatie het spreekrecht ruimer neemt dan wettelijk is toegestaan, kan het tot hetzelfde effect leiden. Dus het is niet anders dan het was, maar het kan in alle gevallen. We moeten de slachtoffers daar heel zorgvuldig op voorbereiden. Ik denk dat we dit punt moeten meenemen in de evaluatie.
Mevrouw Wezel (SP):
Volgens mij was het tot nu toe zo dat hetgeen werd gezegd tijdens het spreekrecht, niet geldt als bewijsmiddel. Dat blijft zo. De rechter hoeft er dan geen rekening mee te houden.
Minister Van der Steur:
Dat klopt, maar omdat het spreekrecht nu vrij is, kan het zo zijn dat de verdediging toch op een punt het slachtoffer als getuige wil horen. Zij kan daartoe de behoefte hebben als er iets gezegd wordt wat bijvoorbeeld anders is dan daarvoor het geval was of in het geval van een nieuw feit in het dossier dat ontlastend kan zijn voor de verdachte. Ik denk dat het goed is dat we de slachtoffers daarop wijzen.
Als ik haar goed heb begrepen, vroeg mevrouw Wezel of het geen goed idee is dat we de hoofdregel van ons huidige strafproces omdraaien als het gaat om minderjarige slachtoffers of minderjarige getuigen, dus dat dergelijke zittingen achter gesloten deuren zouden moeten plaatsvinden, tenzij er een zwaarwegende reden is om dat niet te doen. Ik vind die gedachte heel sympathiek. Deze komt voort uit de wens van de SP-fractie om een minderjarig slachtoffer of een minderjarige getuige van een ernstig misdrijf tegen openbaarheid te beschermen, bijvoorbeeld vanwege de door hen diep gevoelde emoties. Aan de ene kant moeten we het belang van het slachtoffer meewegen, maar aan de andere kant is er het heel belangrijke uitgangspunt dat alle zittingen openbaar zijn. Die zijn openbaar omdat we vinden dat de samenleving in volle omvang moet kunnen oordelen over wat er in de rechtspraak gebeurt. Daarom hebben we ervoor gekozen om dat ook bij de rechter te leggen. We hebben gezegd dat de rechter de bepalende factor is die beslist over een verzoek van bijvoorbeeld de verdediging of van de advocaat van het slachtoffer — dat is in beide gevallen mogelijk — om de zaak achter gesloten deuren te laten plaatsvinden. Ik denk dat het uitgangspunt van de openbaarheid van de rechtspraak van dusdanig belang is dat ik er als minister mee kan leven dat we die bevoegdheid bij de rechter houden en dat we niet komen tot een omkering van de bestaande regeling.
Mevrouw Wezel (SP):
De rechter zegt juist: de wetgever zegt mij dat het openbaar is, dus ik hoef geen rekening te houden met het betreffende artikel in het Wetboek van Strafvordering. De rechter wijst dus juist weer naar u.
Minister Van der Steur:
We zijn het toch wel met elkaar eens dat er een artikel is waarin staat dat de rechter in specifieke gevallen beslist over het uitgangspunt van de openbaarheid van de rechtszitting. Daar ligt bijna een hele filosofie achter van hoe wij in onze open samenleving omgaan met de openbare rechtszittingen. We hebben daar echt over nagedacht. We hebben gezegd dit een heel belangrijk uitgangspunt te vinden, maar ook dat we ons realiseren dat er situaties zijn waarin gesloten deuren mogelijk moeten zijn. De bevoegdheid om daartoe te beslissen, hebben we bij de rechter gelegd. Dat is niet de interpretatie die mevrouw Wezel eraan geeft. Ik denk echt dat een rechter dat steeds weer in volledige zorgvuldigheid en in volledige omvang moet afwegen.
Mevrouw Wezel zei dat het slachtoffer recht heeft op aanwezigheid bij de terechtzitting en een getuige buiten de zaal moet wachten. Zij vroeg in dat kader wat er gebeurt als een slachtoffer op enig moment getuige wordt. Het recht op aanwezigheid van het slachtoffer prevaleert dan boven het belang van een onbevangen getuigenis. Anders zouden we het risico lopen dat wanneer een advocaat zegt dat het slachtoffer misschien getuige is, het slachtoffer daarmee feitelijk de toegang tot de rechtszaal ontzegd kan worden. Dat lijkt mij heel onverstandig, ook gegeven het belang dat we er met z'n allen aan hechten dat slachtoffers altijd in het kader van de openbaarheid bij het rechtsproces aanwezig moeten kunnen zijn.
De woordvoerder van de PVV-fractie vroeg naar de verschijningsplicht voor verdachten.
Mevrouw Wezel (SP):
De minister geeft aan dat hij het niet wenselijk vindt dat de getuige of het slachtoffer de zittingszaal uit wordt gestuurd. Het artikel in het Wetboek van Strafvordering geeft echter aan dat wanneer de officier of de verdachte daarom vraagt, de potentiële getuige de zaal uit moet. Gaat de minister daar iets aan veranderen?
Minister Van der Steur:
Dat artikel is er. De hoofdregel is echter dat het slachtoffer aanwezig is bij de terechtzitting. Er kan vast komen te staan, bijvoorbeeld naar aanleiding van de slachtofferverklaring, dat het slachtoffer getuige is. Als de verdediging op voorhand vraagt om het slachtoffer te horen als getuige, dan geldt natuurlijk de regel dat de getuige niet aanwezig is. Niettemin geldt in principe de hoofdregel dat het slachtoffer altijd het recht heeft om aanwezig te zijn bij de terechtzitting. Overigens willen heel veel slachtoffers dat niet, maar heel veel slachtoffers vinden dat juist wel heel belangrijk.
Mevrouw Wezel (SP):
De hoofdregel in het strafproces is dat iedereen die een potentiële getuige is, buiten de zittingszaal moet blijven. Welke regel geldt nu zwaarder?
Minister Van der Steur:
Zoals ik zojuist al heb gezegd, is de hoofdregel dat het slachtoffer aanwezig is bij de terechtzitting, als onderdeel van de openbaarheid van de terechtzitting. Dat vind ik een zwaarder wegende regel dan dat de getuige buiten moet blijven, maar het is anders op het moment dat al vaststaat dat het slachtoffer als getuige zal worden gehoord. Dan geldt zo iemand als getuige. Dan zal hij eerst moeten worden gehoord en kan hij daarna blijven zitten.
Mevrouw Wezel (SP):
Waarom legt de minister dit niet in de wet vast?
Minister Van der Steur:
Dat uitgangspunt ligt al vast in de wet. We hebben het ene uitgangspunt en we hebben het andere uitgangspunt. Zoals mevrouw Van Wezel weet, worden niet heel veel getuigen ter terechtzitting gehoord. We hebben een stelsel waarin alle bewijsmiddelen worden vergaard, voordat de terechtzitting aanvangt. In een situatie, waarin de rechter oordeelt dat het noodzakelijk is dat er nog een getuige wordt gehoord, geldt de hoofdregel, ook als het een slachtoffer is. De situatie waarbij het slachtoffer gebruikmaakt van zijn of haar spreekrecht en er vervolgens eventueel behoefte ontstaat om dat slachtoffer alsnog als getuige te horen, wordt pas duidelijk op het moment dat die situatie tijdens de zitting plaatsvindt.
De PVV-fractie vroeg naar de verplichte aanwezigheid van de verdachte op de terechtzitting en bij de uitspraak. Daar heb ik ook met de PVV-fractie in de Tweede Kamer uitvoerig over gesproken. Het OM heeft de handelwijze en het beleid op dit punt aangepast naar aanleiding van de debatten met de fractie van de PVV. In de gesprekken met slachtoffers en nabestaanden besteedt het OM aandacht aan de wenselijkheid van de verschijning van de verdachte ter zitting, geeft ook uitleg over de mogelijkheden en onmogelijkheden en vraagt naar de specifieke wensen van het slachtoffer of de nabestaanden ten aanzien van de verschijningsplicht van verdachte. Dat is ook omdat wij hebben vastgesteld dat heel veel slachtoffers en nabestaanden in een aantal gevallen liever niet hebben dat de verdachte aanwezig is bij de zitting, want dan worden ze nog een keer geconfronteerd met betrokkene. Dat belemmert hen in het afleggen van hun verklaringen. Juist omdat niet iedereen dat wil, hebben wij er nooit een verplichting van willen maken. De rechter kan er wel toe besluiten. Dat doet de rechter in de praktijk ook in een aantal gevallen. Het OM kan erom verzoeken. Daarom is het van belang dat het OM dit punt in het contact met het slachtoffer aanroert en vervolgens aan de rechter kan vragen om de verdachte, als dat wordt gewenst, aanwezig te laten zijn.
Of de aanwezigheid bij de uitspraak ook door de rechter kan worden bepaald, daarover bestaat onduidelijkheid, laat ik zeggen enige twijfel. Ik ben bereid om te bezien of er een aanvullende bevoegdheid van de rechter noodzakelijk is wat dit betreft. Als dat het geval is, dan kunnen wij dat meenemen in de herziening van het Wetboek van Strafvordering.
De PVV-fractie heeft ook gevraagd naar de uitbreiding van het spreekrecht tot de stieffamilie. Het klopt dat er sprake is van bepaalde ontwikkelingen in het familierecht. Er ontstaan steeds meer vormen van families en familierelaties. We hebben er ook in de Tweede Kamer over gesproken. Toen is aangegeven dat dit een kwestie is die zorgvuldig moet worden afgewogen, omdat niet precies kan worden overzien wat het effect daarvan zou zijn. Stieffamilie is bijvoorbeeld geen wettelijk begrip. Het is op basis van de wet ook niet meteen duidelijk te maken wie daaronder valt. Ik merk in dit verband ook op dat ik in gesprekken met het OM heb begrepen dat zich soms mensen melden voor bijvoorbeeld het spreekrecht waarvan het OM zegt: die mensen zijn helemaal geen slachtoffer. Of het slachtoffer zegt over die mensen: zij zijn geen slachtoffer, ze horen helemaal niet bij mij, ik wil dat niet. Ook daarvoor geldt dat wij daar heel zorgvuldig in moeten zijn. Om die reden heb ik de PVV-fractie toegezegd dat ik die kwestie meeneem in de evaluatie van het huidige spreekrecht. Dat komt in 2017 aan de orde.
Mevrouw Van Wezel vroeg nog naar de moties van mevrouw Kooiman. Ik heb die uitgevoerd, kan ik haar tot mijn geruststelling melden. De rechtspraak heeft aangegeven dat rechters de vrijheid moeten houden om te doen en laten wat zij vinden dat zij moeten doen en laten. Daar wordt heel erg aan gehecht. De onafhankelijke positie van de rechters is wat dat betreft nog eens onderstreept. Het is vooral de rol van het OM om met de slachtoffers de gesprekken te voeren waarnaar ik al eerder heb verwezen.
De tweede motie van mevrouw Kooiman ging over de voortgang van het onderzoek naar het spreekrecht bij tbs-zittingen. De vraag van de fractie van de SP in de Tweede Kamer was of het slachtoffer eigenlijk ook niet zou moeten kunnen spreken als er sprake is van zittingen waarbij bijvoorbeeld wordt besloten over het al dan niet verlengen van de tbs. Ik heb aangegeven dat ik dat zal onderzoeken. Dat onderzoek bevindt zich in de afrondende fase. Er is gesproken met experts en ervaringsdeskundigen. Het onderzoek is nodig om voldoende inzicht te krijgen in de behoefte bij slachtoffers en nabestaanden wat dit betreft. Ik hoop dat onderzoek in mei af te ronden. Ik zal de Kamers daar vervolgens over informeren.
Ik ben al ingegaan op de kosten van de rechtspraak. Ik heb ook aangegeven waarom ik verwacht dat er geen extra kosten zullen worden gemaakt als het gaat om slachtofferhulp en het OM. Mevrouw Van Wezel vroeg nog naar de voortgang met betrekking tot de verbetering van de prestaties strafrechtketen. De Kamer wordt twee keer per jaar over de voortgang van het programma VPS geïnformeerd. Hier zit ook de Strafrechtketenmonitor 2015 bij. Daarin staat onder meer hoeveel strafbare feiten de politie registreert en hoeveel de keten instromen. Ik wijs de Kamer ook nog op de recent uitgekomen Veiligheidsmonitor, waarin ook van de andere kant wordt gekeken naar de strafrechtketen. Daarbij komt de vraag aan de orde hoe slachtoffers het slachtofferschap percipiëren. Ik beveel die graag aan.
Mevrouw Wezel (SP):
Kan de minister aangeven of er al sprake is van verbetering? Worden er al meer zaken aangeleverd bij het OM die eindigen met een vonnis?
Minister Van der Steur:
Ik heb de indruk dat er sprake is van die verbetering, maar ook dat er nog veel werk te doen is.
Mevrouw Wezel (SP):
Gaan wij dat straks ook in de cijfers zien?
Minister Van der Steur:
Ik heb die verwachting.
Mevrouw Strik vroeg naar de rol van de vergelding en of er door het spreekrecht een wijziging in de nadruk daarop is gekomen. Misschien wordt die vraag ook gesteld naar aanleiding van de rede van prof. Ten Voorde. Hij heeft de gevolgen die door de rechter worden verbonden aan mededelingen van het slachtoffer besproken. Hij bespreekt die gevolgen vanuit het perspectief van het slachtoffer en de doelen die bij de strafoplegging een rol mogen of moeten spelen. Hij gaat daarbij in het bijzonder in op de rol van vergelding. De heer Ten Voorde betoogt terecht dat vergelding — ik denk dat mevrouw Strik dat graag van mij hoort — vanuit het subjectieve perspectief van het slachtoffer over het ondergane leed bij de strafoplegging niet de doorslag mag geven. Het kan zeker een rol spelen bij de bepaling van de ernst van het feit. Wat dat betreft hoor je als rechter en officier wel degelijk rekening te houden met de impact van het feit op het slachtoffer of eventuele nabestaanden, maar de ernst van het feit wordt in abstracto eerst uitgedrukt door de strafbaarstelling bij formele wet. Dat is de uitdrukking van de democratisch gelegitimeerde afkeuringswaardigheid van gedrag.
De vaststelling dat de gevolgen van een strafbaar feit een slachtoffer extra zwaar hebben getroffen, kan niet per definitie leiden tot het opleggen van een hogere straf. De vergelding dient niet alleen plaats te vinden vanuit het slachtofferbelang, maar ook vanuit het belang van de maatschappij. Bij vergelding moet bovendien altijd rekening worden gehouden met de gelijkheid en de proportionaliteit. Mijn conclusie is dan ook dat ik het oordeel van deze nieuwe hoogleraar in het algemeen onderschrijf. Het past in de opvattingen van voormalig staatssecretaris Teeven, maar ook van die van mijn voorganger Hirsch Ballin en van de heer Dittrich. De verklaring van het slachtoffer kan een rol spelen bij de waardering van de ernst van het feit en bij de straftoemeting, maar heeft daarin echter geen doorslaggevende rol. Ik heb hiermee, als het goed is, antwoord gegeven op alle vragen.
De voorzitter:
Dank. Dan zijn wij toegekomen aan de tweede termijn van de kant van de Kamer.
Het woord is aan de heer Schouwenaar.
De heer Schouwenaar (VVD):
Voorzitter. Namens de VVD-fractie dank ik de minister voor zijn opmerkingen en stellingnames in de eerste termijn. Ik maak nog een paar korte opmerkingen over datgene wat gepasseerd is. Ik begin met de behoefte aan deze wet. De fractie van GroenLinks wijst er terecht op dat er een evaluatie is gehouden waaruit een groep tevreden slachtoffers naar voren kwam. Ik wijs er echter op dat er ook een groep ontevreden slachtoffers was, alsmede een groep van mensen die ervan afzien om gebruik te maken van het spreekrecht, omdat zij er gezien de beperkingen geen fiducie in hebben. Ook die groepen moeten wij serieus nemen. Dat geeft voor ons de doorslag om te zeggen: dit moeten wij doen. Natuurlijk moeten wij het over vijf jaar evalueren om te bekijken hoe het loopt.
Sprekend over de slachtoffers, heb ik hier en daar woorden als "agressie", "frustratie" en "geweld" gehoord. Er is ook een stoel aan te pas gekomen. Ik meen dat dat in de rechtbank te Den Bosch gebeurde. Ik wijs er wel op dat dat incident met de stoel heeft plaatsgevonden onder het huidige regime. Ik denk dus niet dat dat een direct causaal verband met het spreekrecht heeft. Hoogstens geeft het aan dat het huidige regime voor verbetering vatbaar is. Een van de wegen daarvoor is het weghalen van de grenzen in het spreekrecht. Er zijn andere wegen. Ik noem het voorbeeld van de strafmaat in de wegenverkeerswetgeving enerzijds en de strafmaat in het commune strafrecht anderzijds. Dat is een van de voornaamste bronnen van teleurstelling als het over de strafmaat gaat.
Mevrouw Strik (GroenLinks):
Die stoel moeten wij in verband zien met de uitspraak van een rechter die onvoldoende werd gevonden. Dat houdt denk ik geen verband met het beperkte spreekrecht. Ik kan mij niet voorstellen dat er, als het spreekrecht wordt uitgebreid en iemand ook over de strafmaat mag praten, geen stoel meer gegooid kan worden. Sterker nog, kan de heer Schouwenaar zich niet voorstellen dat de teleurstelling, als iemand zich wel over de strafmaat heeft mogen uitspreken, misschien nog pregnanter naar voren komt?
De heer Schouwenaar (VVD):
Daarover verschillen wij van mening. Ik kan mij natuurlijk van alles voorstellen, maar de vraag is wat je het meest waarschijnlijk vindt. Ik zou mij kunnen voorstellen dat wanneer er een volledig spreekrecht zou zijn geweest, quod non, dat bij de rechtbank geleid zou hebben tot een uitvoeriger reactie op hetgeen gezegd is of op een uitvoeriger verklaring voor het verschil in strafmaat. Ik meen dat een familielid, een nabestaande met die stoel gooide. De slachtoffers waren overleden. Naar ik meen ging het om twee kinderen in Brabant en om een chauffeur die veel te veel op had. Ik noemde het voorbeeld van het verschil in de strafrechtelijke bejegening van geweldsdelicten in het verkeer en commune geweldsdelicten. Dat leidt nogal eens tot grote teleurstelling, omdat de premisse daar anders is en dus ook de strafmaxima verschillen.
Mevrouw Strik (GroenLinks):
Begrijp ik uit dit antwoord dat de heer Schouwenaar het wenselijk of voorspelbaar acht dat een strafrechter in zijn uitspraak ingaat op de voorgestelde strafmaat? Van de minister begreep ik dat dat juist niet de bedoeling is, in ieder geval niet aan de rechter wordt opgelegd.
De heer Schouwenaar (VVD):
Er wordt geen motivatieplicht opgelegd, maar ik kan mij voorstellen dat de rechter, wanneer hij waarneemt dat een punt belangrijk geacht wordt en er overigens geen belemmeringen zijn, in zijn motivering aandacht besteedt aan mogelijk andersluidende opvattingen over de strafmaat, of nog eens extra motiveert waarom de strafmaat is zoals hij is. Over het algemeen is de motivering van strafvonnissen iets van voortdurende aandacht. Er zijn heel veel stromingen waarin gezegd wordt dat er wel ietsje meer gemotiveerd mag worden. Ik kan mij voorstellen dat het ook in zulke situaties een motief is om iets meer op te schrijven dan nu soms gebeurt. Het kan bijdragen, het is een van de manieren om dit soort uitbarstingen te voorkomen.
Ik voeg daaraan toe dat ook de verdachte weleens met een stoel kan gooien. Daar wordt ook serieus rekening mee gehouden door de aanwezigheid van parketwachten. Ik geloof dat verdachten ook een plastic bekertje krijgen in plaats van een glas. Het leidt niet tot uitsluiting van de verdachte uit de rechtszaal vooraf. Bij het slachtoffer moeten wij het dus evenmin vertalen in beperkingen vooraf.
Mijn derde punt betreft de teleurstelling. Ik denk dat die er sowieso is en dat wij die niet oplossen door zwijgen of door het opleggen van zwijgen. Nee, die lossen wij op door praten. Dan doel ik op het spreekrecht, maar ook op de voorlichting van het Openbaar Ministerie en instanties als Slachtofferhulp Nederland. Ik doel ook op het vonnis van de rechtbank, waarin de rechtbank zich daar ook over kan uiten. Het mooie van dit wetsvoorstel vinden wij dat het slachtoffer zelf degene is die beslist in hoeverre hij van de geboden gelegenheid gebruik wil maken, met inbegrip van de teleurstellingen die dat mogelijk oplevert.
Tot slot het herstelrecht. Als ik het wel heb, berust dat grotendeels op vrijwilligheid, zowel van de zijde van het slachtoffer als van de zijde van de verdachte. Het lukt ook niet altijd. Ik heb geen cijfers aangetroffen over de successen op dit terrein. Het leidt mij tot de voorlopige slotsom dat het een van de wegen kan zijn om tot een oplossing te geraken, maar dat het niet als een uitsluitend alternatief voor het spreekrecht kan dienen.
Ik had al gezegd dat ik mijn fractie zal voorstellen om voor het voorstel te stemmen.
De heer Engels (D66):
Mevrouw de voorzitter. Ik dank de minister voor zijn uitvoerige reactie. Hij heeft zich kranig geweerd, als ik het zo mag zeggen. Ik zeg er onmiddellijk bij dat ik niet de indruk heb — ik vermoed dat dat ook voor de minister geldt — dat wij veel nieuwe gezichtspunten hebben gewisseld. Dan komen wij dus uiteindelijk over de weging te praten.
Voor mijn fractie is de kern van dit wetsvoorstel de balans in de strafvordering. Daarbij zijn de autonome, magistratelijke rol en positie van het Openbaar Ministerie van belang, maar vooral ook een onafhankelijke rol en positie van de rechter. Dit wetsvoorstel heeft voor mijn fractie een aantal problematische kanten. Het gaat dan vooral over het spreekrecht over de strafmaat. Dat onderdeel van het spreekrecht zou de balans mogelijk kunnen verstoren. Ik ben er zelf in ieder geval nog niet gerust op. Daarmee trek je als het ware langzamerhand, misschien formeel nog niet maar feitelijk wel, het slachtoffer en nabestaanden verder in het strafproces. Ik heb goede nota genomen van een aantal opmerkingen waaruit blijkt dat de nadruk op het vergeldingsaspect een extra accent krijgt. Ik heb dat niet zozeer van de minister gehoord, als wel van een aantal collegae. Ik vind dat een zorgelijk punt. Wat ik ook een zorgelijk punt vind is dat er niet formeel, maar feitelijk druk lijkt te gaan ontstaan op de motiveringsplicht van de rechter. Het schijnt voor een rechter moeilijk te zijn om zich aan die beïnvloeding door slachtoffers en nabestaanden te onttrekken. Ik zal met mijn fractie in beraad gaan over de vraag welk oordeel wij volgende week zullen geven over het wetsvoorstel.
Mevrouw Beuving (PvdA):
Voorzitter. Namens mijn fractie dank ik de minister voor zijn zorgvuldige antwoorden op onze vragen. Voor mijn fractie weegt zwaar dat onder het huidige recht de rechter in veel gevallen, maar niet in alle gevallen een ruim spreekrecht toestaat aan slachtoffers en nabestaanden, en dat dit niet heeft geleid tot problematische situaties ter zitting. Naar aanleiding van onze vragen over de eventuele druk op de onschuldpresumptie heeft de minister erop gewezen dat daar geen indicaties voor zijn. In de huidige praktijk staan rechters immers al vaak een ruim spreekrecht toe, althans ze beletten het niet. Dat is inderdaad een redelijk sluitende redenering.
Zoals ik in mijn eerste termijn al zei, is het voordeel van het wetsvoorstel dat het slachtoffer serieus wordt genomen en dat slachtoffers en nabestaanden niet meer in onzekerheid hoeven te verkeren over de vraag of de rechter ter zitting hen onbelemmerd spreekrecht zal toestaan. Kortom, ik zal mijn fractie adviseren om voor het wetsvoorstel te stemmen.
Mevrouw Strik (GroenLinks):
Voorzitter. Ik dank de minister hartelijk voor zijn uitgebreide beantwoording. Ik weet echter niet of ik mijn fractie kan overtuigen. Ik zal de beantwoording natuurlijk doorgeleiden, maar ik zal zelf alvast een conclusie trekken. Als we kijken naar het doel van het wetsvoorstel, kijk ik graag even terug naar het doel van het beperkte spreekrecht. Dat had duidelijk tot doel om mensen de kans te geven om te vertellen over hun leed. Die doelstelling is gehaald, blijkt uit de evaluatie. Het heeft een positief effect. Mensen voelen zich meer erkend in het slachtofferschap. Ik denk dat dit heel positief is. Het doel om emotionele schade te herstellen en woede en agressie te laten afnemen, is niet gehaald. Mijn fractie twijfelt er sterk aan of dat wel gaat lukken met de uitbreiding van het spreekrecht. Het lijkt ons daarom niet dat we het om die doelstelling moeten doen.
Er is nog een andere doelstelling. Er wordt gesteld dat het spreekrecht helpt bij het voorlichten van de rechter. Ook daarin zit geen winst. Het gaat daarbij juist om de impact van het misdrijf, zoals de minister duidelijk aangaf. Het gaat er dus om welk leed het misdrijf heeft berokkend: wat heeft het met het slachtoffer gedaan? Het uitspreken van de wenselijke strafmaat dient niet ter voorlichting van de rechter. Dat gaat meer om een andere doelstelling, namelijk de behoefte die er bij slachtoffers zou zijn om zich over de strafmaat te mogen uitspreken. Alleen deze behoefte is een lastige basis om een wetswijziging op door te voeren. Dat zou nog wel kunnen als het geen andere consequenties heeft voor een behoorlijk strafprocesrecht. Op dit moment is dat evenwichtig. Ik denk dat het een zwaarwegender belangenafweging vergt dan nu te zeggen dat die behoefte er is en dat het verder geen kwaad doet aan het huidige proces.
Ik ben nog steeds bevreesd dat de druk op de procespartijen toeneemt. De emoties en beschuldigingen zullen een grotere rol gaan spelen op de terechtzitting, terwijl het juist zou moeten bijdragen aan een onderzoek naar de waarheidsvinding. Het is de vraag of het zo'n constructieve bijdrage aan dat onderzoek levert.
Aan de heer Schouwenaar en de heer Markuszower merk je nu al dat er een druk op de strafrechter ligt. Nu is de verwachting al dat hij iets doet met de pleidooi voor een bepaalde strafmaat; hij moet ingaan op de motivering waarom er misschien een andere straf is gekozen dan gewenst. De heer Markuszower zegt dat hij gewoon hoopt dat de rechter zwaarder gaat straffen en dus meer rekening gaat houden met de wens van het slachtoffer. Kortom: de twijfels blijven bij ons bestaan.
Ook ten aanzien van het slachtoffer is het de vraag of dit de juiste weg is. Is het slachtoffer er meer bij gebaat of zouden we meer moeten denken aan betere begeleiding, meer mediation, zodat er vrijelijk, maar in een beschermde omgeving, over de gevoelens kan worden gesproken? We zullen dit in de fractie wisselen en de afweging zal volgen bij de stemming volgende week.
De voorzitter:
We zijn nu toegekomen aan de tweede termijn van de minister. Ik constateer dat hij geen behoefte heeft aan schorsing, dus we gaan meteen door.
Minister Van der Steur:
Voorzitter. Dank aan de leden die in tweede termijn nog hun beschouwingen met mij en met de Kamer hebben gedeeld. U zult begrijpen dat ik de conclusies van de heer Schouwenaar onderschrijf. Hij onderschrijft daarin immers nut en noodzaak van dit wetsvoorstel en waardeert ook de balans tussen eventuele risico's en de voordelen ervan in positieve zin.
De heer Engels zegt toch een aantal prangende punten te hebben die hij indringend met zijn fractie wil bespreken. Ik weet dat dit ook in de Tweede Kamer het geval was, want op dezelfde punten had ook de D66-fractie in de Tweede Kamer echt een aantal noten te kraken. Ik spreek de hoop uit, zeg ik tegen de heer Engels, dat we de lijn kunnen vasthouden die we tot op heden hadden en dat ik D66 wederom met de kracht van argumenten kan overtuigen om voor het door mij hier ingediende wetsvoorstel te stemmen. Ik hoop dat effect hier weer te kunnen bereiken. Ik weet dat ook de D66-fractie in de Tweede Kamer serieuze afwegingen gemaakt heeft en heeft moeten maken om uiteindelijk, aan het einde van de dag, voor te kunnen stemmen. Misschien was dat ook mogelijk vanwege de aartsvader van het Nederlandse spreekrecht zoals we dat nu kennen, de heer Dittrich, die natuurlijk niet voor niets uit de D66-fractie kwam; als rechter, zeg ik daar nog even bij. Ik spreek de hoop uit dat dat aspect kan meewegen.
Laat ik nog even kijken naar de punten die de heer Engels naar voren bracht. Hij zei: wij zien toch in die balans problematische kanten. Zou de rechter zich niet toch, ondanks mijn ontkenning daarvan, geroepen voelen om iets te doen met de strafmaat als dat door het slachtoffer naar voren zou worden gebracht? Ik ken D66 als een partij die meer dan gemiddeld de onafhankelijkheid, maar ook de kwaliteit van de rechterlijke macht steeds weer benadrukt en ik denk dat wij ons op dat punt echt moeten verlaten op de kwaliteit en die onafhankelijkheid van de rechterlijke macht. Ik acht de Nederlandse rechters in staat om daar op een zorgvuldige en verstandige manier mee om te gaan en daar waar dat kan, waar dat de rechters geraden voorkomt, kan ik mij voorstellen dat zij in de relatie tussen slachtoffer en rechterlijke macht mogelijkerwijs nog eens willen uitleggen waarom zij die strafmaat niet hebben kunnen of willen volgen, als dat al binnen de kaders van de wet had gekund.
Ik zie niet het risico dat de nadruk zou komen te liggen op het vergeldingsaspect. Ik denk zelf dat dit niet aan de orde is. Er verandert niets aan de rol die de vergelding in ons strafrecht speelt. Het enige wat wij doen, is de beperking opheffen die wij nu hebben en die we destijds om goede redenen hebben opgelegd aan de slachtoffers. Die heffen wij op, omdat wij zien dat wij met die beperking een averechts doel bereiken. Mensen die gebruikmaken van het spreekrecht, voelen zich daar ernstig door beperkt, zijn daarover ernstig teleurgesteld en spreken van censuur. Tegelijkertijd weten we uit het evaluatieonderzoek — en dan wijs ik ook nog even naar mevrouw Strik — dat 59% gebruikmaakt van het spreekrecht zoals het nu bestaat en daar tevreden over is, terwijl 84% gebruik gemaakt zou hebben van het spreekrecht als het vrijgelaten was. Wij moeten ons dus wel realiseren dat uw Kamer, als zij in meerderheid dit wetsvoorstel niet zou ondersteunen, daarmee eigenlijk zou zeggen: die slachtoffers krijgen niet de verruiming die zij graag zouden willen.
Ik heb, denk ik, in het debat ook heel duidelijk naar voren gebracht dat er naar mijn mening op geen enkele wijze iets verandert aan de motiveringseisen die we in het huidige strafproces hebben. Daar wordt niets aan gewijzigd. In antwoord op een vraag van de heer Engels heb ik ook al gezegd dat er wat mij betreft geen sprake kan zijn van enige verandering in welke dwang of druk ten aanzien van die motiveringsplicht dan ook.
Mevrouw Beuving dank ik graag voor de complimenten die ik van haar heb gekregen.
Mevrouw Strik heeft aangegeven dat zij haar best gaat doen om haar fractie te overtuigen. Mocht zij hulp nodig hebben, dan ben ik altijd bereid om daarbij aanwezig te zijn. Ik ga ervan uit dat dat niet nodig zal zijn. Ik zie vol verwachting uit naar het uiteindelijke stemgedrag van GroenLinks. Ik verwijs er nog even naar dat ik in de Tweede Kamer ook op de warme ondersteuning van GroenLinks mocht rekenen, uiteindelijk, want ook dat is niet zonder slag of stoot gegaan.
De beraadslaging wordt gesloten.
De voorzitter:
Ik kom tot afhandeling van het wetsvoorstel. Wenst een van de leden stemming? Dat is het geval. Dan stel ik voor, volgende week dinsdag over het wetsvoorstel stemmen.
Daartoe wordt besloten.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/h-ek-20152016-26-4.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.