Handeling
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2010-2011 | nr. 7, pagina 20-36 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2010-2011 | nr. 7, pagina 20-36 |
Aan de orde is de behandeling van:
het wetsvoorstel Wijziging van de Winkeltijdenwet met het oog op inkadering van de bevoegdheid om vrijstelling te verlenen of een ontheffingsbevoegdheid toe te kennen in verband met de toeristische aantrekkingskracht van een gemeente (31728).
De voorzitter:
Het is mij een genoegen om namens de Eerste Kamer de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie – het is even wennen – van harte welkom te heten in dit huis. Hij is hier voor de eerste keer, tenminste sinds de samenstelling van het nieuwe kabinet, want wij hebben hem natuurlijk veel vaker gezien. Wij feliciteren hem van harte met zijn benoeming en wensen hem veel succes en wijsheid toe.
In de eerste termijn van de Kamer geef ik allereerst het woord aan mevrouw Sylvester.
De beraadslaging wordt geopend.
Mevrouw Sylvester (PvdA):
Voorzitter. De Winkeltijdenwet regelt de tijden waarop winkels in ieder geval open mogen zijn. Deze wet kent daarnaast bevoegdheden toe aan gemeentelijke organen om deze tijden te verruimen. Zo heeft de gemeenteraad op grond van de Winkeltijdenwet de bevoegdheid om vrijstelling te verlenen van het verbod om winkels te openen op zondag. De raad kan een aantal algemeen erkende feestdagen openstellen, dan wel aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid toekennen om ontheffing te verlenen van dat verbod. Deze bevoegdheden zijn opgenomen in de zogenaamde "toerismebepaling". Het aantal gemeenten dat deze bepaling benut, neemt toe en de indruk bestaat dat gemeenten de bepaling steeds ruimer uitleggen. Daarmee is in de afgelopen jaren het aantal koopzondagen in gemeenten toegenomen. Deze verruiming vindt een basis in de toerismebepaling van de Winkeltijdenwet; dat betreft een uitzonderingsbepaling. Van de 443 gemeenten schijnen er ten minste 157 te zijn die gebruikmaken van deze toerismebepaling. 43 van deze gemeenten kennen een koopzondag. In het coalitieakkoord van het voormalige kabinet was het voornemen opgenomen om dit "oneigenlijk gebruik" – zo noemt men dat – van de toerismebepaling uit de Winkeltijdenwet tegen te gaan. Een en ander is gericht tegen de koopzondag.
Met de voorgestelde wijziging van de toerismebepaling wordt uitvoering gegeven aan het voornemen om het zogenaamde oneigenlijk gebruik tegen te gaan. De wetgever wenst de toerismebepaling in feite te preciseren en aan te scherpen. De toerismebepaling mag in de eerste plaats alleen nog worden toegepast als er sprake is van toerisme met een substantiële omvang in de gemeente of in een deel van de gemeente. De aanwezigheid van enig toerisme is niet langer voldoende. De andere onderdelen van de wet zijn hetzelfde gebleven.
Laat ik beginnen met de opmerking dat de fractie van de PvdA van mening is dat koopzondagen een zaak zijn van de gemeenten. Het Rijk dient zich hier niet mee te bemoeien. Er zijn velen die daar ook zo over denken. Tijdens de schriftelijke behandeling en in gesprekken die wij gevoerd hebben met belangenorganisaties zijn ook veel argumenten gepasseerd, waarvan mijn fractie meent dat ze hout snijden. Ik wil er een aantal van memoreren: inkomsten winkeliers, banen medewerkers op de tocht. Waarom is er geen vertrouwen in de gemeenteraad? Die zou toch eigenlijk lokaal een adequate en effectieve afweging moeten kunnen maken? Daar vindt immers ook de afweging plaats van de verschillende aspecten: veiligheid, belangen van de bewoners in het centrum, arbeidstijden, beloning en minimumloon.
Wordt er eigenlijk – zo is ons ook als argument aangereikt – niet een onterechte koppeling gemaakt tussen de zondagopenstelling en het toerisme? Is er ook niet een groeiende maatschappelijke behoefte aan winkelen op zondag? Hoe kijken we naar de grensgebieden? Bij het sluiten van de winkels in de grensgebieden verdwijnen er euro's over de grens. Ik geef hier een aantal van de argumenten weer die ons bereikt hebben van verschillende organisaties. Ik noem MKB-Nederland, de VNG, Detailhandel Nederland, de gemeenten Amsterdam, Rotterdam en Den Haag, de gemeente Sluis. Die mensen namen ook de moeite om hier vandaag in de Kamer aanwezig te zijn. Ik kan met die lijst nog wel even doorgaan.
De fractie van de PvdA is van mening dat het lokale bestuur zelf zijn afwegingen dient te maken in relatie tot de veiligheid, de belangen van de middenstand en van bewoners in het centrum, de arbeidstijden et cetera. Onze fractie heeft er vertrouwen in dat de belangenafweging door de lokale vertegenwoordigers op een buitengewoon zorgvuldige wijze gebeurt. Wij hechten aan gemeentelijke autonomie. Dat willen we hier ook gezegd hebben.
In lijn hiermee is een uitspraak van het Haags gerechtshof, dat in een hoger beroep bepaalde dat Woonboulevard Alexandrium in Rotterdam elke zondag open mag, hoewel die niet in een toeristische zone ligt. Rotterdam heeft de Woonboulevard wel als zodanig aangemerkt. Een deel van de winkeliers wilde de zondagsopening beperken tot de gebruikelijk 12 zondagen per jaar, maar het gerechtshof was van oordeel dat de gemeente juist gehandeld heeft op basis van de tekst in de Winkeltijdenwet. Alle winkelcentra in een tot toeristisch bestempelde stad mogen op zondag open, ook de zogeheten weilandwinkels. Kan de minister zijn reactie geven op deze uitspraak van de rechter?
Voorzitter, de behandeling van dit wetsvoorstel is volgens mijn fractie toch met enige onduidelijkheid omringd. In het conceptregeerakkoord van het CDA en de VVD van 30 september jongstleden, bladzijde 12, hoofdstuk Economie, is opgenomen dat de huidige situatie op het gebied van de koopzondagen gehandhaafd blijft. Wat betekent dit? Wordt daarmee gedoeld op de wet die nu van kracht is? Dat zou dan betekenen dat hetgeen we nu behandelen, wordt ingetrokken door de regering. Kortom, hoe verhoudt dit wetsvoorstel zich tot de tekst in het regeerakkoord? Zou de minister daar nog een toelichting op kunnen geven? We hebben deze vraag ook schriftelijk aan de minister gesteld en daar kwam een antwoord op, maar wat mijn fractie betreft, was dat niet adequaat.
Tevens ligt er een initiatiefwetsvoorstel van D66 en GroenLinks in de Tweede Kamer dat koopzondagen als een zaak van de gemeenten ziet. De eerste schriftelijke inbreng is onlangs geleverd en het initiatiefwetsvoorstel is daarmee dus volop in behandeling. Mijn fractie is van mening dat er voor gemeenten een onduidelijke situatie is ontstaan. In het voorliggende wetsvoorstel wordt voorzien in een aanscherping van het regime, terwijl de eerder genoemde initiatiefwet eerder het tegenovergestelde van een aanscherping beoogt. Kan de minister aangeven hoe dit wetsvoorstel zich verhoudt tot het initiatiefwetsvoorstel? Is hij het met mijn fractie eens dat er sprake dient te zijn van enige continuïteit in de wetgeving? Op deze manier moeten gemeenten op de kortere termijn eerst aanscherpen – ik kan uit ervaring als burgemeester van Naarden zeggen wat dat betekent – en vervolgens weer een tegenovergesteld beleid gaan voeren. Graag een reactie van de minister op dit punt.
De heer Terpstra (CDA):
Voorzitter. Mevrouw Sylvester vraagt aan de minister een hele hoop verheldering van standpunten. Ik ben er ook wel voor dat alles verhelderd wordt wat er in het regeerakkoord staat, maar ik wil ook een vraag aan mevrouw Sylvester stellen. In het huidige regeerakkoord staat dat het kabinet het zondagsopenings- en sluitingsbeleid overneemt van de vorige coalitie. In feite doet het kabinet dus precies hetzelfde. Waarom heeft zij dan wel problemen met deze afspraak, maar niet met de afspraak die de vorige coalitie heeft gemaakt en die exact is weergegeven in dit wetsvoorstel? Ik mis dus verheldering over de vraag hoe het komt dat de PvdA dit indiende toen wij nog zeer nauw samenwerkten, en nu het hier wordt behandeld, blijkt het volgens mevrouw Sylvester een waardeloos ding te zijn, terwijl we het wel samen hebben ingediend.
Mevrouw Sylvester (PvdA):
Voorzitter. Ik dank de geachte afgevaardigde voor zijn opmerking. Die geeft mij nog eens de gelegenheid om helder de positie van de PvdA uiteen te zetten. De PvdA is van mening dat je de lokale autonomie lokaal moet laten liggen. Als je te maken hebt met gemeenteraden die adequaat en effectief kunnen beslissen en die de lokale situatie het beste kennen, moet je de beslissing daar laten liggen. Ik heb ook gerefereerd aan alle brieven die zijn binnengekomen en al die argumenten die over tafel zijn gegaan. Daar hebben wij naar willen luisteren. Daarnaast heb ik nog een tweetal zaken genoemd en die wil ik graag ook onder uw aandacht brengen, mijnheer Reuten. Ten eerste wil ik erop wijzen dat er een initiatiefwet is komen te liggen in de Tweede Kamer. Ook u als senator dient te gaan over de continuïteit van wetgeving. Ik heb in onze commissie gepleit voor aanhouding, want dan zouden we het een met het ander kunnen vergelijken en zodoende tot een adequate afweging komen. Ten tweede is wat ons betreft de omgeving ook in die zin veranderd dat ons congres zich heeft uitgesproken voor het blijven volgen van de lijn van de gemeenten. Ook binnen de PvdA-fractie hebben wij dus gemeend: beter ten halve gekeerd dan ten hele gedwaald.
De heer Reuten (SP):
Voorzitter. Ik wil graag weten van mevrouw Sylvester wat zij nu precies vindt van de argumenten die door de Tweede Kamerfractie van de PvdA zijn gehanteerd om voor dit wetsvoorstel te stemmen.
Mevrouw Sylvester (PvdA):
Voorzitter. Dank voor de opmerking van collega Reuten. Ik meen dat ik die al beantwoord heb.
De heer Reuten (SP):
Ik heb het antwoord niet gehoord.
Mevrouw Sylvester (PvdA):
Ik heb de vraag al beantwoord.
De heer Reuten (SP):
Wat was het antwoord?
Mevrouw Sylvester (PvdA):
Ik kan het hier wel gaan herhalen, maar ik heb klip-en-klaar drie argumenten gegeven ...
De heer Reuten (SP):
De Tweede Kamer heeft een wetsvoorstel naar deze Kamer gestuurd en dat ligt nu voor.
Mevrouw Sylvester (PvdA):
Ik heb u klip-en-klaar argumenten gegeven. U hebt mij een vraag gesteld en ik heb drie argumenten genoemd. Ik heb ze net ten aanzien van de CDA-fractie herhaald. U vraagt mij om ze weer te herhalen. Dat wil ik met alle liefde doen, maar daarmee verandert de praktijk niet.
De heer Reuten (SP):
Ik vraag wat u vindt van de argumenten die de Tweede Kamerfractie van de PvdA hanteerde om voor dit wetsvoorstel te stemmen. Welke argumenten ontkracht u hier?
Mevrouw Sylvester (PvdA):
Ik ontkracht geen argumenten. Ik heb aangegeven hoe wij tot onze afweging zijn gekomen.
De heer Van den Berg (SGP):
Ik heb met enige bewogenheid geluisterd naar het centraal stellen van de autonomie van de gemeenten door de geachte collega. Nu is het een nadeel als je wat langer meeloopt in het openbaar bestuur. Ik heb meegemaakt dat de Zondagswet gewijzigd moest worden en dat weggehaald moest worden of je al of niet een zwembad zou sluiten als gemeenteraad. Dat was mede een initiatief van collega's van de geachte afgevaardigde die nu aan het woord is. Wat is er onderweg gebeurd?
Mevrouw Sylvester (PvdA):
Ik begin toch een beetje te twijfelen aan mijn duidelijkheid, want dit is in feite dezelfde vraag als de heer Reuten stelt. Laat ik het als volgt formuleren. De fractie van de PvdA heeft een drietal argumenten gegeven. U hebt net ook kunnen luisteren naar de mensen die op de tribune zitten van de gemeente Sluis, met zeer steekhoudende argumenten. Ik wil u uitdagen om daarop straks te reageren. Dan gaat het om de werkgelegenheid die verdwijnt et cetera. Ze hebben die openstelling al meer dan 100 jaar.
De heer Van den Berg (SGP):
Uitdagen is nogal wat. Ik wil daar misschien wel even op ingaan. Ik ken de gemeente Sluis ook goed als oud Zeeuws statenlid en als oud-burgemeester in Zeeland. Ik ben er vele keren geweest. Op die argumenten kun je ook wel iets afdingen. Bovendien, dat is op dit moment het probleem niet, want Sluis is toeristisch, dus dat hoeven wij helemaal niet mee te wegen.
Mevrouw Sylvester (PvdA):
U gaat nu in op het argument van Sluis. Ik heb u daartoe uitgedaagd, maar zoals u weet, krijgen wij straks ook antwoord van de regering, onder andere over de woonboulevard. Er zijn talloze argumenten en voorbeelden te noemen waar het niet om gaat en waar die aanscherping wel degelijk ten koste gaat van de werkgelegenheid.
De heer Van den Berg (SGP):
Voorzitter. Ik zal straks mijn verhaal houden.
De voorzitter:
Graag.
De heer Van den Berg (SGP):
Ik denk dat het niet ten koste van de werkgelegenheid gaat, maar ik krijg geen antwoord op mijn vraag wat er in de loop der jaren is gebeurd met de PvdA, die nu zeer emotioneel de autonomie van de gemeente verdedigt, terwijl zij in het verleden – ik heb een feit genoemd en zou er nog meer kunnen noemen – juist de gemeentelijke autonomie weghaalde omdat zij de gemeenten kennelijk niet vertrouwde. Wat is er dan gebeurd?
Mevrouw Sylvester (PvdA):
Ik gaf aan dat ik graag voor de collega de argumenten herhaal die ik al eerder in mijn betoog heb genoemd. Om te beginnen heb ik aangegeven dat wij de initiatiefwet van D66 en GroenLinks die in de Tweede Kamer ligt en die in feite het tegenovergestelde bewerkstelligt als de wet die nu voorligt, graag in context hadden willen zien, dit om de continuïteit voor de gemeenten te bewerkstelligen. U zult het met mij eens zijn dat wij op het moment dat wij hier dit wetsvoorstel aannemen en op het moment dat het andere wetsvoorstel hier over een aantal weken misschien wel – want het is aan de overkant prachtig in behandeling – wordt aangenomen gemeenten opzadelen met een continuïteitsprobleem. Dat is mijn eerste argument geweest.
De voorzitter:
Kunt u kort zijn?
Mevrouw Sylvester (PvdA):
Ik begrijp dat ik het wat uitgebreider moet doen, want ik geef het heel duidelijk en helder aan, maar men blijft persisteren in herhaling van argumenten. Dus de continuïteit van de wetgeving is mijn eerste punt. Het tweede punt dat ik heb aangegeven, is dat wij hebben willen luisteren naar de argumenten die talloze keren naar voren zijn gekomen van diverse belangenverenigingen. Wij zijn eraan gaan hechten. Ten slotte heb ik aangegeven – niet onbelangrijk – dat ons partijcongres een beslissing heeft genomen waaraan wij ons willen binden.
De voorzitter:
De heer Reuten, heel kort.
De heer Reuten (SP):
Het eerste punt is geen inhoudelijk argument maar een procedureel punt.
Mevrouw Sylvester (PvdA):
Dat zou u zich als senator toch wel moeten aantrekken, de continuïteit van de wetgeving.
De heer Reuten (SP):
De twee andere punten zijn ook niet inhoudelijk. U noemt niets inhoudelijks.
De voorzitter:
Dit was commentaar van de heer Reuten. Ik verzoek mevrouw Sylvester ...
Mevrouw Sylvester (PvdA):
Ik gaf even aan in reactie op de heer Reuten dat hij zich als senator ook de continuïteit van de wetgeving zou moeten aantrekken. De uitvoerbaarheid van de wetgeving is een van de eerste taken waar wij als senatoren verantwoordelijk voor zijn. Ik vraag hem om ook door die bril naar dit wetsvoorstel te kijken.
De voorzitter:
Ik stel voor om dit debat nu af te sluiten.
De heer Reuten (SP):
Dat is absoluut een punt, maar er ligt hier een wetsvoorstel voor en niet een tweede wetsvoorstel.
Mevrouw Sylvester (PvdA):
U was zelf aanwezig bij het debat in de commissie, waar net de minderheid het eens was met het feit dat er op korte termijn een ander wetsvoorstel komt dat het tegenovergestelde wil. Als u ons een beetje de ruimte had gegeven, hadden wij die in samenhang kunnen behandelen, maar u hebt dat niet aangedurfd.
De voorzitter:
Wij zijn nu aan het herhalen. Mevrouw Sylvester is klaar. Ik geef het woord aan de heer Asscher.
De heer Asscher (VVD):
Voorzitter. Dit belooft volgens mij een levendig debat te worden. Ik voer het met plezier met deze nieuwe minister in zijn huidige functie. Wij hebben hem hier al vaak gezien, maar niet in deze hoedanigheid.
Dit wetsvoorstel, waarvan wij met zeer gemengde gevoelens hebben kennisgenomen, heeft wel een heel merkwaardige wetsgeschiedenis achter de rug. Helaas heeft de vorige minister van Economische Zaken verzuimd om deze wet, die gekraakt werd door de Raad van State, van de agenda af te halen. Daar was indertijd een politieke reden voor. Alsof CDA en PvdA onderling al niet genoeg verdeeld waren, vereiste de verkiezingsuitslag van 2006 dat een derde partij aanschoof om een coalitie mogelijk te maken. De ChristenUnie werd de verbindende schakel en kreeg dus de gelegenheid eisen te stellen. Zo belandde in het toenmalige regeerakkoord dat "het oneigenlijke gebruik van de toerismebepaling in de Winkeltijdenwet ter verruiming van het aantal koopzondagen wordt tegengegaan". Als wij naar dit wetsvoorstel kijken, dan ligt het hier ten onrechte. Het is het wisselgeld van het vorige kabinet voor de ChristenUnie. Het rammelt aan alle kanten en het bedrijfsleven is mordicus tegen. De VNG, de Consumentenbond, het midden- en kleinbedrijf en alle andere organisaties die ermee te maken krijgen, zijn ertegen. Zo is ons vanochtend ook duidelijk gemaakt door de gemeente Sluis. Er is geen aanleiding meer om dit wisselgeld van een vorig kabinet nu om te zetten in niet-welluidende klinkende munt, en vooral niet in verlies van werkgelegenheid.
Want daar gaat het vandaag vooral over: werkgelegenheid. Dat is iets wat elk kabinet aangaat, en zeker een kabinet waar onze partij niet alleen aan deelneemt maar ook leiding aan mag geven.
Kortom, hier staat een liberaal die verbaasd is dat dit wetsontwerp vandaag behandeld wordt. Snel dus nog even gekeken naar het huidige regeerakkoord. Immers, is dit wetsontwerp een kleinkind van de vorige minister en het vorige regeerakkoord, volgens het huidige regeerakkoord behoeft het geen kind van deze minister te worden.
Het regeerakkoord zegt letterlijk: "de huidige situatie op het gebied van koopzondagen blijft gehandhaafd". Zo is het nu ook maar net. Of, meer parlementair uitgedrukt: dat is een helder politiek signaal. Maar feitelijk ligt het toch aan de momentopname. Dit wetsvoorstel lag al bij de Eerste Kamer terwijl de regering wisselde van samenstelling. Aangezien het regeerakkoord de huidige situatie handhaaft, betekent dit dat de situatie die nu bestaat – zonder dat dit wetsvoorstel wordt aangenomen – kan worden gecontinueerd.
De heer Terpstra (CDA):
Ik wil graag één vraag stellen, namelijk over de passage in het regeerakkoord. Ik ben het met u eens dat wij als Eerste Kamer totaal niet gebonden zijn aan het regeerakkoord, dus wij kunnen gewoon lezen wat er staat. Maar wij hebben aan twee personen gevraagd wat er staat. De Tweede Kamer heeft het gevraagd aan premier Rutte. Onze vaste Kamercommissie heeft hetzelfde gevraagd aan de minister van ELI. Beiden geven hetzelfde antwoord, namelijk: nee, het regeerakkoord is bedoeld inclusief wat hier nu voorligt. Nu vraag ik mij af waarom u nu beter zou weten wat er in het regeerakkoord staat dan degenen die het gemaakt hebben, de heren Rutte en Verhagen.
De heer Asscher (VVD):
Ik ben niet zo goed in tekstexegese als u, maar ik heb de letterlijke tekst voorgelezen van het regeerakkoord. Sommigen vinden die tekst multi-interpretabel, maar voor mij is de tekst helder en duidelijk. Ik concludeer daaruit dat aanvaarding van dit wetsvoorstel haaks staat op het regeerakkoord. Aanvaarding maakt het gemeenten immers uiterst moeilijk om meer dan twaalf koopzondagen te handhaven.
Behalve deze actualiteit zijn er meer redenen waarom dit wetsvoorstel niet moet worden aangenomen. Dit is zowel vanwege binnenlandse argumenten als vanwege Europese argumenten onwenselijk. Voor mij is de inhoudelijke factor een belangrijke reden waarom dit slecht geformuleerde wetsvoorstel niet deugt, maar nog zwaarder weegt voor mij de economische factor. Uit tal van onderzoekingen blijkt namelijk dat strikte handhaving van dit wetsvoorstel leidt tot een afname van de werkgelegenheid met minstens 12.000 deeltijdbanen, wat zich vertaalt in ongeveer 4000 fulltimebanen. Die afname zou plaatsvinden terwijl de werkloosheid groot is en het bedrijfsleven langzaam opkrabbelt uit het dal van de "global financial crisis".
De heer Reuten (SP):
De woordvoerder van de VVD-fractie huilt krokodillentranen. De VVD geeft leiding aan een kabinet dat 110.000 hardwerkende Nederlanders op straat zet.
De heer Asscher (VVD):
Ik heb geen idee waaraan de heer Reuten refereert, maar het zal vast niets te maken hebben met de Winkeltijdenwet.
De heer Reuten (SP):
De heer Asscher heeft het over 4000 werklozen. Ik heb het over 110.000 werklozen. Volgens het CPB zouden zo veel mensen door het voorgenomen beleid van het kabinet op straat worden gepleurd. Wij hebben het hierbij over een kabinet waaraan de VVD leiding geeft, zoals de heer Asscher zojuist benadrukte.
De heer Asscher (VVD):
De heer Reuten zal het, zijn gedachtegang volgend, met mij eens zijn dat wij daaraan niet nog eens 4000 werklozen moeten toevoegen.
De vorige minister van Economische Zaken was nieuw op dat departement en bleef dat tot het eind. De huidige minister is een ervaren minister, maar hij is ook nieuw bij Economische Zaken. Ik ben er echter van overtuigd dat hij het er in het huidige kabinet niet op zal laten aankomen dat 12.000 mensen hun deeltijdwerk verliezen. Veelal betreft het hier juist herintredende vrouwen, allochtonen en een groep mensen die niet makkelijk aan werk komt. De werkgelegenheid en het goed functioneren van het bedrijfsleven staan te hoog in het vaandel van het nieuwe kabinet en van de huidige minister om het op die manier te laten verlopen. Kortom, ik heb daar meer vertrouwen in.
Een van de feitelijke juridische fouten in het wetsvoorstel betreft de beroepsmogelijkheid tegen de gemeentelijke besluiten over een toeristische vrijstelling. Ook de Raad van State wijst in haar advies op hoofdstuk 8 van de Algemene wet bestuursrecht, artikel 8:2, onder a. De Raad van State stelt dat onvoldoende wordt gemotiveerd waarom in het wetsvoorstel tot inperking van koopzondagen in de Winkeltijdenwet wordt afgeweken van de norm die wordt gesteld in de Algemene wet bestuursrecht. Dit is een unicum. Het wetsvoorstel maakt het mogelijk om bezwaar en beroep open te stellen tegen een onderdeel van een winkeltijdenverordening, namelijk het door de raad bij verordening verlenen van een vrijstelling. Dit is niet in lijn met de uitgangspunten van het bestuursrecht. Oorspronkelijk is in de Algemene wet bestuursrecht de mogelijkheid opengehouden om bezwaar en beroep tegen algemeen verbindende voorschriften en beleidsregels te kunnen instellen. De invoering daarvan is in de loop der jaren enkele keren uitgesteld. In het kader van het wetsvoorstel Wet aanpassing bestuursprocesrecht heeft het kabinet ervoor gekozen om deze mogelijkheid definitief te schrappen. Dit wetsvoorstel ligt nu bij de Tweede Kamer. In het licht van deze keuze is het des te vreemder dat alleen in de Winkeltijdenwet wel de mogelijkheid hiertoe zou worden opgenomen. Bovendien wijst jurisprudentie uit dat er al genoeg aanknopingspunten zijn voor belanghebbenden om bezwaar te maken. Voorbeelden hiervan zijn de rechtszaken in Amsterdam-Noord en Rotterdam Alexandrium.
De toelichting van het wetsvoorstel is bovendien strijdig met de uitgangspunten en toelichting van de vigerende Winkeltijdenwet. In de Winkeltijdenwet worden enkel en alleen de openingstijden geregeld. Het is juridisch onjuist en onwenselijk om de belangen van ondernemers en werknemers op te nemen in de Winkeltijdenwet.
De heer Reuten (SP):
De heer Asscher heeft de wetstekst niet goed gelezen. Uitgangspunt daarin zijn juist de sluitingstijden. Ik wijs op artikel 2.
De heer Asscher (VVD):
Ik ben blij om deze toevoeging van de staatsrechtgeleerde Reuten te mogen beluisteren. Hij stelt dat de sluitingstijden het tegenovergestelde zijn van de openingstijden. Dat is een welkome en interessante toevoeging.
Laat ik teruggaan naar mijn tekst. Het opkomen en vaststellen van de belangen van zowel ondernemers als werknemers hoort plaats te vinden tijdens cao-onderhandelingen en hoort niet te vallen onder de reikwijdte van de Winkeltijdenwet.
De heer Reuten (SP):
Voorzitter ...
De voorzitter:
Mijnheer Reuten, dit is uw zevende interventie.
De heer Reuten (SP):
Ook dat leest de heer Asscher verkeerd in de wetstekst. Het gaat om de belangenafweging die de lagere overheid moet maken over de vrijstelling van een verbod. Dat staat in artikel 3. Dit is wel degelijk relevant. De gemeente is namelijk op geen enkele manier gedwongen om vrijstelling te geven.
De heer Asscher (VVD):
Goed, dank. Laat ik verdergaan met mijn betoog. Ik had het over de extra beroepsmogelijkheden in het wetsvoorstel. In de literatuur over dit wetsvoorstel worden deze beroepsmogelijkheden een bestuurlijk wangedrocht genoemd. Het schept precedenten voor andere wetgeving en is een afwijking van de Algemene wet bestuursrecht, waarin wordt bepaald dat tegen verordeningen geen bezwaar en beroep mogelijk is. Is de minister bereid om deze door de Raad van State gesignaleerde strijdigheid met de Algemene wet bestuursrecht uit dit wetsvoorstel te halen?
Dit is een uiterst kostbare weg voor de gemeenten en vergroot de bestuurlijke lasten zowel voor de gemeenten als voor het bedrijfsleven. Immers, telkens als een gemeente besluit om op grond van dit wetsvoorstel het aantal koopzondagen te beperken, zullen belanghebbenden daartegen beroep aantekenen. Juist gezien de wens om zuinig om te gaan met ambtenaren – die mede door nieuwe kabinetsmaatregelen efficiënt met hun tijd moeten omgaan – is het van belang dat dit hoge kosten met zich meebrengt voor gemeenten en het bedrijfsleven. Deze kosten zijn noch voor de gemeenten, noch voor het bedrijfsleven wenselijk.
De voorzitter:
Mijnheer Reuten, ik zie dat u weer wilt interrumperen. Dit is uw achtste interruptie. Ik stel de limiet op tien.
De heer Reuten (SP):
Goed, dit is een relevant punt, mevrouw de voorzitter. De heer Asscher kent de wetstekst toch echt niet. De gemeenteraad besluit niet tot beperking van het aantal koopzondagen, maar eventueel tot een ontheffing. De gemeenteraad heeft geen ontheffingsdwang en kan dus alle procedures vermijden.
De heer Asscher (VVD):
Het gaat erom dat de gemeenteraad een besluit neemt tot invoering van een algemeen verbindende verordening. In de Algemene wet bestuursrecht is daartegen geen beroep mogelijk. Tegen een besluit op grond van die verordening is echter altijd beroep mogelijk.
Er zijn acht interrupties geweest, dus wij hebben er nog twee te gaan.
Wij spraken over de wens om zuinig om te springen met onze hardwerkende ambtenaren. Dat is een grote groep hardwerkende Nederlanders, mijnheer Reuten. Het gaat mij erom dat noch de gemeenten, noch het bedrijfsleven op deze kosten zitten te wachten. Wij kunnen voorkomen dat ze worden gemaakt. Dit staat haaks op het kabinetsbeleid om te streven naar vermindering van administratieve lasten. Hoe denkt de minister deze grote hoeveelheid beroepsprocedures in te dammen? Hoe denkt hij deze onnodige kosten te voorkomen?
Wij vinden hierbij de VNG aan onze zijde. Ik citeer de VNG. "Voorts betreurt de VNG het besluit om de winkeltijdenverordening (een algemeen verbindend voorschrift) voor beroep open te stellen. Hierover stelt de Raad van State dat er geen dwingende redenen zijn om een inbreuk te maken op het systeem van de Algemene wet bestuursrecht. Uit jurisprudentie is gebleken dat er genoeg mogelijkheden zijn om op te komen tegen een besluit van de raad. Om deze reden zou het appellabel maken van een algemeen verbindend voorschrift, het doorbreken van een cruciale hoofdlijn in de Algemene wet bestuursrecht betekenen. Wij vinden een dergelijke maatregel in de wet juridisch hoogst onwenselijk." Einde citaat.
En dan de ingewikkelde kant van het Europese recht en dit wetsvoorstel. De minister trekt conclusies uit het Sbarigia-arrest waarin het Hof van Justitie heeft bevestigd dat de regulering van openings- en sluitingstijden niet valt onder het vrije verkeer van diensten. Dit lijkt mij echter onjuist, aangezien de uitspaak van het Hof juist over een zeer specifieke regeling in een specifiek geval ging. In een andere zaak, de zaak-Semeraro Casa Uno, heeft het Hof van een andere specifieke regeling gevonden dat de beperkingen die zij voor de vrijheid van vestiging teweeg zou brengen, zo onzeker en zo indirect zijn dat die regeling de vrijheid van vestiging in dat ene geval niet belemmert.
Uit het onlangs verschenen onderzoek van de Europese Commissie in de Retail Market Monitoring blijkt dat beperkte zondagsopening door winkeliers als belemmerend wordt ervaren en om welke redenen. Dat betekent dat de verdere beperking van de zondagsopening het minder aantrekkelijk maakt voor buitenlandse detaillisten om in Nederland een vestiging te openen. Dat is wel degelijk in strijd met artikel 49 van het EG-verdrag.
De heer Terpstra (CDA):
Mevrouw de voorzitter, als u mij gelijk behandelt aan de heer Reuten, heb ik nog negen interrupties te gaan.
De heer Asscher (VVD):
Ik verheug me erop!
De voorzitter:
Nog acht.
De heer Terpstra (CDA):
Ik begin met een vraag over de Europese Unie. Wij kennen de VVD als een zeer principiële partij, zeer sterk uitgaand van het principe van de subsidiariteit: Europa moet zich niet bemoeien met onze zaken, die we best zelf kunnen regelen. Waarom zou Europa volgens de heer Asscher nu net op het punt van de zondagsheiliging, om het zo maar te noemen, wel de zaak moeten regelen?
De heer Asscher (VVD):
Volgens mij gaat dit debat niet over de zondagsheiliging, maar over de mogelijkheden tot opening en sluiting van winkels op zondag. Als de heer Terpstra het vorige deel van mijn betoog goed beluisterd heeft – dat ging over subsidiariteit – dan weet hij dat ik er groot voorstander van ben dat die besluiten worden genomen in de eerste plaats door de ondernemers zelf en in de tweede plaats door de gemeente. Dat is subsidiariteit. Dit onderdeel van mijn betoog gaat erover dat het in strijd is met het Europese verdrag. Maar dank voor de mogelijkheid om dit nog een keer te verduidelijken.
Voorzitter. De minister trekt het arrest dat ik zojuist noemde, ten onrechte in algemene zin en verbreedt een specifiek geval naar de algemene situatie. Ook dit punt zal gaan leiden tot verder procedures voor het Hof van Justitie.
Tot slot nog een opmerking over de transparantie en het begrip "toerisme". Het ligt voor de hand dat er een evenwichtige afweging moet worden gemaakt tussen de werknemersbelangen, de leefbaarheid en veiligheid van de omgeving en de economische belangen van de ondernemers. We hebben daar in een interruptiedebatje net over gesproken. Maar het ligt nog meer voor de hand dat de Europese wetgeving juist wordt toegepast en geïnterpreteerd. Daar ligt nog een stuk onzekerheid van interpretatie tussen de minister en de Europese Commissie. Is de minister bereid om verdere behandeling van dit wetsvoorstel op te schorten, totdat die helderheid verkregen is? Het begrip "toerisme" zelf is niet kenbaar en niet transparant.
Kortom, er is een reeks van argumenten om te concluderen dat dit wetsvoorstel een juridisch monstrum is. Het zal leiden tot oneindig veel binnenlandse beroepsprocedures en bodemprocedures bij het Hof van Justitie en het vergroot de werkloosheid. Er is dus alle reden om vast te stellen dat dit wetsvoorstel, dat een restant is van onderhandelingen van de vorige coalitie, feitelijk in strijd is met het kabinetsbeleid. Het vergroot de regelgeving en de administratieve lasten voor de overheid en het bedrijfsleven. Het leidt tot onzekerheid voor ondernemers en het belemmert het vestigingsklimaat. Onze fractie kan zich niet voorstellen dat de minister het novum van de strijdigheid met de Awb wil handhaven en dat hij het voor zijn verantwoording wil nemen dat dit wetsvoorstel de werkloosheid vergroot. De VVD fractie ziet de beantwoording dan ook met vertrouwen tegemoet.
De heer Van den Berg (SGP):
Voorzitter. Ik wil namens de fracties van SGP en ChristenUnie, waarvoor ik het woord voer, de minister van harte feliciteren. We hopen op een vruchtbare samenwerking, een goede dialoog en een goede uitwisseling van argumenten wanneer de minister met onze Kamer discussieert.
Voorzitter. Het is algemeen bekend dat deze Kamer wel genoemd wordt: "chambre de réflexion". In de meeste gevallen ben ik over deze naam zeer te spreken, omdat daarmee wordt aangegeven dat er is voorzien in een moment van beschouwing en bezinning. Dat moet echter niet doorslaan, want dan slaat reflectie om in relaxen. Daar lijkt het wel een beetje op bij dit wetsvoorstel. Het gaat hierbij toch niet om een zeer ingewikkelde of complexe wet. Sterker nog, het is een wetswijziging om de bestaande Winkeltijdenwet een verduidelijking te geven. De Tweede Kamer nam daar een besluit over op 24 november 2009. We zijn nu bijna een jaar verder, en wij reflecteren nog steeds door. De fracties van SGP en ChristenUnie zijn dan ook blij dat we nu tot een afronding kunnen komen.
Daarbij is het wel goed om dit wetsvoorstel nog even in het juiste perspectief te plaatsen. Zoals bekend ligt de basis van de huidige Winkeltijdenwet in het eerste kabinet-Kok. Daar werd een belangrijke wissel omgezet toen de Winkelsluitingswet werd omgevormd naar een Winkeltijdenwet. De naamgeving maakt reeds duidelijk dat de wet die een begrenzing aangaf, werd veranderd in een wet die ruimte wilde bieden. De standpunten van de fracties van ChristenUnie en SGP zijn bekend. Beide fracties hadden geen moeite met de ruimere mogelijkheid voor openstelling van winkels op de werkdagen en op zaterdag. De mogelijkheid voor zondagsopenstelling werd door onze fracties echter afgewezen. Daarvoor golden, en gelden, redenen van principiële aard, maar ook van economische, sociale en maatschappelijke aard. Ik kom daar later nog op terug.
De openstelling van winkels op zondag werd destijds aan de gemeenten toevertrouwd. Zij mogen maximaal twaalf zondagen aanwijzen waarop winkels in hun gebied op zondag open mogen. Daarnaast werd een vreemde figuur in de wet opgenomen, de zogenaamde toeristische bepaling, waarin geregeld werd dat een gemeente een deel van haar gebied als toeristisch kan bestempelen. Mede met dank aan de PvdA-bewindslieden uit het kabinet waaronder dit gebeurd is.
Destijds was het voor de fracties van ChristenUnie en SGP al duidelijk dat dit zogenoemde toeristisch regime zou kunnen leiden tot verkeerd gebruik. Door sommigen werd destijds al gezegd: "Zet een paar klompen in het dorp en je bent toeristisch." En helaas, gemeenteraden gaan daar soms in mee. Ik betreur het, dat te moeten constateren. Inderdaad, helaas heeft de praktijk bewezen dat er in toenemende mate oneigenlijk gebruik wordt gemaakt van de toeristische bepaling in de wet, ook al omdat het begrip "toeristisch" heel ruim geïnterpreteerd kan worden. Allerlei gemeenten hebben zich intussen al uiterst creatief getoond door extra koopzondagen in te voeren. De voorbeelden liggen voor het oprapen.
Zo zijn er gemeenten, in het bezit van musea of andere toeristische trekpleisters, die een deel of meerdere delen van hun gebied tot toeristisch gebied hebben verklaard. Soms gebeurde dit zelfs op basis van incidenten, zoals die gemeente die een sjoelwedstrijd gebruikte om zich te beroepen op dit onderdeel van de Winkeltijdenwet. Ongeveer de meest creatieve oplossing was van een gemeente die de zaak gewoon helemaal omdraaide door te stellen dat de toeristen vanzelf zullen komen als de winkels op zondag open gaan. En ja, dan ben je toeristisch. Dat was natuurlijk nooit de bedoeling van de wetgever.
Kortom, het zal duidelijk zijn dat de fracties van SGP en ChristenUnie inkadering van belang vinden, waardoor misbruik van de toerismebepaling kan worden voorkomen. Dat is van belang, zoals gezegd, vanuit een viertal overwegingen: het principiële aspect, de sociale context, de economische belangen en de maatschappelijke motieven. Ik geef een korte analyse bij elk van deze vier perspectieven.
Het eerste perspectief. Het is onze principiële overtuiging dat de zondag een rustdag moet zijn. Het is een waardevol, en een waardevol, geschenk, dat heilzaam is voor mensen. Het is een dag van rust om afstand te nemen tot de hectiek van alledag, om tot reflectie te komen bijvoorbeeld in de kerk, die wel een heel bijzondere "chambre de réflexion" is, om elkaar te ontmoeten en om die dag in het bijzonder te besteden tot eer van God en tot heil van onze naasten. Daar komt nog bij dat de praktijk de noodzaak ervan heeft uitgewezen. Bekend zijn de pogingen om het ritme te veranderen in tien dagen werk en één dag rust. Dit bleek fysiek en mentaal niet vol te houden. Zes dagen arbeiden, één dag rust blijkt een heilzaam ritme.
Het tweede perspectief. Het is ook van belang voor de sociale context waarin mensen staan. De sociale cohesie, waar wij het zo druk over hebben in deze tijd en die zo nodig is, is immers van wezenlijk belang, ook voor degenen die zich min of meer gedwongen voelen om mee te doen aan de zondagsopenstelling van winkels. Vaak wordt dit argument afgedaan met de opmerking dat men dan toch op een andere dag vrij kan houden. Maar dat argument doet juist geen recht aan de sociale context. Onze maatschappij is zo ingericht, ook voor de gezinnen, dat de zondag een moment van ontmoeting is. Een winkelier die op zaterdag zijn shop sluit, is ondenkbaar, behalve om religieuze redenen. Dus sluiting zou dan moeten gebeuren op de dag dat de rest van de familie en de vrienden naar school en naar hun dagelijkse werk is. Meestal wordt hiertegen ingebracht dat de winkelier toch zelf kan blijven besluiten om op zondag gesloten te blijven.
Daarmee zijn we bij de economische belangen terechtgekomen, het derde perspectief. Dit heeft diverse kanten. Allereerst blijkt uit de actualiteit dat er projectontwikkelaars zijn die hun huurders – lees winkeliers – dwingen om open te zijn op straffe van een boete. Over vrijheid gesproken. Graag vernemen de fracties van SGP en ChristenUnie de mening van de minister over dit soort praktijken. Daarnaast zal duidelijk zijn dat het voor heel veel winkeliers dan neerkomt op een gedwongen openstelling, omdat de buurman en de concurrent ook open zijn. En winkeliers zijn ondernemers. Zij hebben meer verstand van omzet en van het gedrag van hun klanten dan politici. Zij weten als geen ander dat er geen euro meer wordt uitgegeven door de consument, alleen het moment van het uitgeven van die euro wordt verlegd. Per saldo levert dat dan ook niets op voor de economie in bredere zin.
Bovendien, economie is wel belangrijk maar mag niet de boventoon voeren in onze maatschappij, het vierde perspectief. Het maatschappelijk belang van deze verbetering van de wet is dat er verantwoord wordt omgegaan met elkaar en met de wetgeving, en dat er een einde komt aan het oneigenlijk gebruik van de Winkeltijdenwet. Dat geeft duidelijkheid in het maatschappelijk verkeer. Hierin is ook het vertrouwen te winnen van de bevolking in de overheid.
Het maatschappelijk belang is ook breder te interpreteren. Ook in het licht van de internationale verhoudingen is het van belang dat de regering in de laatste nadere memorie van antwoord nog uitvoerig is ingegaan op de Europese verdragen. Uit die beantwoording is duidelijk geworden dat deze Winkeltijdenwet voldoet aan de kaders van het Europees recht en dat de huidige aanpassing zelfs nog verder bijdraagt aan het beantwoorden aan de diverse richtlijnen. Ook is de regering nogmaals ingegaan op de effecten van deze wetswijziging op de arbeidsmarkt.
Natuurlijk zijn ook onze fracties van mening dat elke baan telt, maar uit de berekeningen van het CPB blijkt dat het effect zeker op de langere termijn zeer gering zal zijn. Er zou ook andersom geredeneerd kunnen worden: nu er meer duidelijkheid komt, is het voor winkeliers mogelijk om beter in te spelen op de consument in een eerlijk en overzichtelijk concurrentieveld. Dat kan vaste banen opleveren in plaats van allerlei kleine flexibele arbeidscontracten.
De fracties van SGP en ChristenUnie vinden het van wezenlijk belang dat gemeenten door deze aanpassing van de wet alle betrokken belangen zullen moeten wegen en beargumenteren. De te wegen aspecten worden in de toelichting op de wet nadrukkelijk benoemd. Het doet onze fracties deugd dat deze aspecten exact aansluiten bij de vier eerder genoemde punten. In concreto gaat het immers om de werkgelegenheid en de economische bedrijvigheid, waarin wordt begrepen het belang van de winkeliers met weinig of geen personeel en van het winkelpersoneel. Dit zijn de economische en sociale aspecten. Vooral dat laatste is heel wezenlijk, met name nu er door een belangrijke aanpassing via een amendement van de fracties van SGP en SP in de Tweede Kamer aan is toegevoegd dat het belang van winkeliers met weinig of geen personeel en van het winkelpersoneel hierin is begrepen. Juist deze groep, de kleinere winkelier en het winkelpersoneel, mag onze volledige aandacht krijgen.
Vervolgens wordt de zondagsrust genoemd, het zogenoemde principiële aspect. Ten slotte worden ook de leefbaarheid, veiligheid en openbare orde genoemd, de maatschappelijke belangen. In dat kader is er nog wel een punt van aandacht, namelijk de handhaving. Voor de fracties van SGP en ChristenUnie is het glashelder dat deze wetgeving meer duidelijkheid geeft over de afwegingen die gemaakt moeten worden bij toepassing van het toeristisch regime, maar er worden geen nieuwe instrumenten aangereikt aan de gemeenten om de handhaving van de Winkeltijdenwet te verbeteren of te borgen. Een adequate handhaving is noodzakelijk, zo blijkt. De fracties van SGP en ChristenUnie verzoeken de minister te reageren op dit punt van zorg.
Resumerend, het uitgangspunt voor deze wetswijziging was: dat "het oneigenlijke gebruik van de toerismebepaling in de Winkeltijdenwet ter verruiming van het aantal koopzondagen wordt tegengegaan". Nu het wetsvoorstel er ligt, is de belangrijke kernvraag of deze wetswijziging het beoogde doel adequaat bewerkstelligt. Met de vier genoemde aspecten hebben wij voldoende aangetoond dat de aanpassing van de toeristische bepaling in de Winkeltijdenwet een wezenlijke verbetering is.
Daarbij is het ook van belang om naar de samenleving te luisteren. Dit wetsvoorstel wordt ondersteund op verschillende manieren. Ik wijs op de actie www.winkelrust.nl, een actie die geïnitieerd werd vanuit de vakorganisaties. Binnen enkele weken werden ruim 40.000 handtekeningen verzameld en vervolgens aangeboden aan de vaste commissie voor Economische Zaken van de Tweede Kamer. Momenteel loopt er een dergelijke actie onder de naam www.tegenverruiming.nl, die meer is opgezet vanuit het ondernemersperspectief zoals we konden lezen in de brief die deze actiegroep ons dezer dagen stuurde. Deze actie leverde 25.000 handtekeningen op. De fracties van SGP en ChristenUnie zouden deze twee acties graag ondersteund zien met 75 handtekeningen vanuit deze Kamer.
De heer Koffeman (PvdD):
Voorzitter. De wijziging van de Winkeltijdenwet, met name de systematiek daarvan, heeft een langlopende historie. Op 7 maart van het jaar 321 vaardigde de Romeinse keizer Constantijn een wet uit die rechters, stedelingen en handwerkslieden het werken op "de meest eerbiedwaardige dag van de zon" verbood, overigens zonder enige verwijzing naar de christelijke traditie. En sluiting van winkels op zondag maakte onderdeel uit van het edict, dat bedoeld was om "iets gemeenschappelijks" te creëren tussen de tegenstrijdige religies binnen het Romeinse Rijk. Pas decennia later werd het christendom verplicht als staatsgodsdienst.
Inmiddels leven we 1689 jaar later en lijkt de discussie nog niet uitgewoed. Opnieuw is er sprake van een overheid die haar burgers op centraal niveau wil opleggen op welke dag ze gezamenlijk tot rust moeten komen. En opnieuw liggen er deels strijdige argumenten ten grondslag aan de discussie. Een deel van de voorstanders van de wet wil met name de zondagsrust veilig stellen; een ander deel wil van de zondag een gemeenschapsdag maken zonder religieuze implicaties. De Telegraaf noemde de samenwerking van socialisten, sociaaldemocraten en confessionele partijen een pact uit het ongerijmde. Partijen waarvan sommigen beargumenteerden dat het fijn zou zijn wanneer meer burgers op zondag vrij zouden kunnen zijn zodat ze samen zouden kunnen voetballen of naar een evenement zouden kunnen gaan, en andere partijen die dergelijke voetbalwedstrijden en evenementen op die dag het liefst verboden zouden zien, vinden elkaar in een winkelsluitingswet die winkelopening op zondag aan banden legt.
Er is veel te zeggen voor het respecteren van individuele vrijheden in ons land en mijn partij deelt de mening dat ongebreidelde openstelling van winkels naast vrijheden ook onvrijheden met zich mee kan brengen: de vrijheid om je winkel open te stellen wanneer je dat wilt, maar ook de onvrijheid om mee te moeten met de concurrentie, ook als je dat als kleine ondernemer eigenlijk niet kunt of wilt. Vanuit dat perspectief is het van belang dat er paal en perk gesteld wordt aan de doorgeschoten 24-uurseconomie die mensen opjaagt en consumptie meer aanwakkert dan onze planeet aankan. We moeten ons echter ook realiseren dat we leven in een geseculariseerde samenleving, waarin het niet goed zou zijn wanneer een minderheid haar levensbeschouwing en de daaruit voortvloeiende overwegingen ten aanzien van religieuze rustdagen zou opleggen aan de meerderheid van de bevolking die zich door dergelijke gedachten niet of minder geïnspireerd voelt. Landelijk beleid op het gebied van koopzondagen ligt minder voor de hand dan gemeentelijke autonomie. We kunnen niet voorbijgaan aan het feit dat de cultuur rond winkelsluiting in plaatsen als Urk of Elspeet een andere is dan die in plaatsen als Amsterdam, Rotterdam of Utrecht. Die lokale verschillen zouden moeten worden gerespecteerd, en vragen om een hoge mate van gemeentelijke autonomie.
De spagaat van het wetsvoorstel blijkt ook uit de wijze waarop een beroep gedaan zou mogen worden op de uitzonderingsmaatregel die ruimere openingstijden mogelijk zou maken. De toeristengids Lonely Planet en de hotelboekingssite Bookings.com worden genoemd als mogelijke graadmeter om al dan niet met succes een beroep te kunnen doen op de kwalificatie "toeristisch gebied" waar het gaat om de koopzondagen. Is de minister van mening dat het hanteren van dergelijke subjectieve graadmeters voldoende reden zou kunnen zijn om centraal beleid te legitimeren? Kan de minister ook aangeven of er andere mogelijkheden tot inperking van de winkelsluitingstijden zijn overwogen, bijvoorbeeld maximering van het aantal uren dat een winkel wekelijks geopend mag zijn, waarbij de winkelier in afstemming met de lokale autoriteiten kan komen tot een voor hem verantwoorde persoonlijke keuze? Welke reden ziet de minister om de lokale autonomie aan te tasten en over te gaan tot een landelijk beleid voor een vraagstuk dat per gemeente verschillend wordt geïnterpreteerd? Dat is ook precies wat gemeenten graag willen. Ook ondernemersorganisaties, de VNG en het CPB geven aan dat een dergelijke autonomie tot het beste maatwerk zou kunnen leiden. De nu voorgestelde maatregelen zouden in crisistijd tot een verlies van duizenden arbeidsplaatsen kunnen leiden, waarbij vooral parttimers getroffen zouden worden.
Wanneer de zondag vanuit de centrale overheid wordt aangewezen als een wettelijk beschermde gemeenschapsdag kan dat naast een aantal voordelen ook aanzienlijke nadelen opleveren. Het zwaar bevochten weekend zou gereduceerd kunnen worden tot een weekend van één dag. Toeslagen voor werk op zaterdag zoals die nu bestaan, zullen in de toekomst worden afgeschaft en werk op zaterdag zal niet geweigerd kunnen worden wanneer zondag de exclusieve gemeenschapsdag geworden is. Waar een naoorlogse generatie heeft gevochten voor de vrije zaterdag, komt die slechts enkele decennia later weer ter discussie, nota bene met instemming van de vakbeweging.
Bert Bakker van D66 stelde in 2001 voor, de Arbeidstijdenwet zodanig aan te passen dat iedereen het recht krijgt vrij te nemen op zijn of haar religieuze rustdag, of dat nu zaterdag, zondag of een andere dag is. Die vrijheid sluit veel meer aan bij een geseculariseerde samenleving waarbinnen ruimte is voor vrijheid van godsdienst voor iedereen, dan het centraal vaststellen van een centrale gemeenschapsdag voor iedereen. Het wetsvoorstel van Bakker werd platgewalst door een voorstel van Van Dijke en Bussemaker, die stelden dat de zondag niet alleen voor iedereen die deze dag als religieuze rustdag erkent een exclusieve wettelijke status als rustdag moest krijgen, maar vooral ook voor ieder die geen speciale affiniteit met die rustdag heeft. Het voorstel van de Kamerleden Blok van de VVD en Hindriks van de PvdA om de Winkeltijdenwet zodanig te verruimen dat etnische ondernemers een andere winkelsluitingsdag kunnen kiezen dan de zondag, werd door de PvdA-leiding ingetrokken in afwachting van de behandeling van het diametraal daarop staande voorstel van Bussemaker en Van Dijke over de Arbeidstijdenwet. Het voorstel van Barth van de PvdA en Rabbae van GroenLinks om religieuze minderheden in het onderwijs het recht te geven om vrij te nemen op hun eigen religieuze feestdagen werd door de toenmalige staatssecretaris Adelmund als onuitvoerbaar van de hand gewezen.
Voorzitter, het heeft er alle schijn van dat de voorgestelde inperking van de koopzondagen past in de beweging naar centralisering van de gemeenschapsdag, die niet aansluit bij de maatschappelijke ontwikkelingen van dit moment, net zomin als de centralisatie van het winkeltijdenbesluit daarin past. Mijn fractie pleit voor het respecteren van persoonlijke vrijheden: vrijheden van winkeliers, vrijheden van consumenten en vrijheden van gemeentelijke overheden om hun eigen afwegingen te maken. Natuurlijk moeten die vrijheden van overheidswege van kaders kunnen worden voorzien, ook ter bescherming van winkeliers en hun personeelsleden. Die kaders zouden zich echter niet moeten beperken tot één centraal vastgestelde gemeenschapsdag, maar recht moeten doen aan de verschillende binnen onze samenleving vertegenwoordigde stromingen en opvattingen. Overheidsdwang om opéén specifieke dag al dan niet de winkel te mogen openen, voert zoals gezegd terug naar een 1689 jaar oude wet, die ons handelen anno 2010 niet op doorslaggevende wijze zou moeten beïnvloeden, zelfs niet wanneer sommigen van ons tussentijds zozeer gewend of gehecht zijn geraakt aan die dag dat ze hem een centrale plaats in de week willen geven.
De heer Terpstra (CDA):
Ik zou graag één algemene vraag willen stellen. Ik waardeer altijd de inleidingen van de heer Koffeman, want hij ziet kans om bij welk onderwerp dan ook, of het nu kernenergie is of de AOW, een link te leggen via de vleesindustrie met het dierenwelzijn enzovoorts. Voor zover ik weet is dit de eerste beschouwing waarin het begrip "dierenwelzijn" helemaal geen rol speelt. Is er überhaupt een relatie tussen het standpunt van de Partij voor de Dieren op dit gebied en het dierenwelzijnsvraagstuk?
De heer Koffeman (PvdD):
Het maakt voor dieren niet zo heel veel uit of ze, als ze in dunne plakjes zijn gesneden, op zaterdag, zondag of maandag worden verkocht. Het liefst worden ze helemaal niet in plakjes gesneden. In die zin maakt het voor de dieren dus niet zo heel veel uit.
Voorzitter, ik pak mijn betoog weer op. Het moet mensen vrij staan om dat te doen op basis van hun eigen afwegingen of de binnen lokale gemeenschappen levende gewoonten, maar niet om die regelgeving maatgevend te maken op landelijk niveau. Graag een reactie van de minister op dit punt.
De heer Yildirim (Fractie-Yildirim):
Voorzitter. Mijn fractie heeft het voorliggende wetsvoorstel tot wijziging van de Winkeltijdenwet nader bestudeerd. Aan de bepaling van ons standpunt ligt ten grondslag de rol die de landelijke overheid heeft ingenomen bij dit voorstel, dat berust op een ethische afweging.
Vandaag de dag hebben we te maken met een sterk veranderende samenleving. Mijn fractie is er dus geen voorstander van om de oude gewoonten vast te leggen met regels die de afgelopen 50 of misschien 100 jaar van belang waren. De overheid dient deze maatschappelijke veranderingen in te zien en daar naar te handelen. Als voorbeeld noem ik de zondagsrust. Die wordt in Rijssen en Staphorst heel anders beleefd dan in Amsterdam of Deventer. De vraag is: om de zondagsrust van welke bewoner gaat het in dit voorstel? Is het in deze tijd van economische crisis niet juist van belang om de werkgelegenheid, de leefbaarheid en de veiligheid in de openbare ruimte in stand te houden? Zouden deze thema's niet de doorslaggevende rationele afweging moeten vormen?
Het meer of minder toestaan van de koopzondagen op basis van de toeristische aantrekkelijkheid van een stad kan geen argument zijn. Toerisme is geen stabiele en constante factor. De neiging van de gemeenten om zich steeds meer te beroepen op het argument van het toerisme komt voort uit de behoefte van ondernemers om vaker en op andere tijden de winkel te willen openen. En als het toerisme een belangrijke factor is voor het toestaan van de koopzondagen, welk belang heeft de zondag dan nog als rustdag?
Mijn fractie is van mening dat de overheid niet de concurrentie bepaalt, maar slechts de condities kan scheppen voor ondernemers waarmee ondernemers of andere betrokkenen hun voordeel kunnen doen. Vanuit dat uitgangspunt wil mijn fractie twee oplossingen meegeven aan de minister.
Ten eerste. Geef de gemeenten zelf de vrijheid om te beslissen. Laat hen met ondernemers en bewoners bepalen hoeveel, wanneer en op welke tijdstippen de winkels open zijn. Ten tweede. Bepaal alleen het maximumaantal uren dat een winkelier per week wenst open te gaan of kan opengaan. Laat winkeliers zelf kiezen of zij op zondag hun winkel open willen stellen. Graag hoor ik de reactie van de minister op deze mogelijke uitgangspunten.
Mijn fractie wenst wetgeving op basis van rationele afwegingen die ten goede komt aan de samenleving in haar geheel. Het opleggen van een beperking van de winkeltijden op zondag vinden wij een voorbeeld van betutteling. Te veel geregel van bovenaf werkt niet. Hierbij wordt ook geen rekening gehouden met economische uitgangspunten en met velen die zo mogelijk hun werk verliezen. Mijn fractie vindt dit wetsvoorstel, waarbij winkeltijden worden beperkt op zondag, dan ook geen goed uitgangspunt. Het is daarmee een overbodig voorstel.
De heer Reuten (SP):
Voorzitter. Mijn gelukwensen aan de minister met de benoeming in deze prachtige functie. Ik zie het debat met hem in de komende tijd tegemoet.
Wetgeving is doorgaans een kwestie van afweging van tegengestelde belangen. Bij menig wetsvoorstel liggen die tegengestelde belangen van regeringswege niet pregnant op tafel, maar bij dit wetsvoorstel wel. Dat is fijn, want ik kan mij dus beperken tot de belangenafweging. Ik begin met een uitsluitend economische afweging van de belangen van winkeliers met betrekking tot zondagsopenstelling.
Enerzijds kan in landsgrensgebieden door zondagsopenstelling de omzet van Nederlandse winkeliers stijgen ten koste van Duitse of Belgische winkeliers, voor zover winkels daar op zondag gesloten zijn. Het lijkt mij echter weinig solidair om in dit geval bij die Duitse of Belgische winkeliers omzet weg te kapen.
Anderzijds, voor zover winkels in Duitsland of België op zondag geopend zijn, kunnen Nederlandse winkeliers bij Nederlandse zondagssluiting omzet verliezen. Echter, de huidige wet of het wetsvoorstel grijpen daar niet op in, dat wil zeggen afgezien van "de nabijheid van grensovergangen langs daarop aansluitende doorgaande wegen", zoals in artikel 3, lid 3b staat.
Mij dunkt dat – afgezien van landsgrensgebieden – door zondagsopenstelling van winkels de totaalomzet van het winkelbedrijf niet stijgt. De inwoner of de toerist die op zondag niet kan kopen doet dit bijvoorbeeld op zaterdag of maandag. Het winkelbedrijf als totaal heeft dus geen belang bij zondagsopenstelling. Deelt de minister deze opvatting? Dan blijft er de mogelijke belangentegenstelling tussen winkeliers. Ik bezie eerst die tussen kleine zelfstandigen enerzijds (het kb) en midden- en grootwinkelbedrijven (het mgb) anderzijds. Het lijkt mij duidelijk dat een maximale winkelopenstelling in het belang is van het mgb voor zover het hiermee het kleinbedrijf kan weg concurreren. De kleine winkelier verliest die concurrentiestrijd, want fysiek gezien kan deze de klant niet dagelijks van 6.00 tot 22.00 uur bedienen. Nog afgezien van administratie zou deze dan een werkweek van 112 uur moeten maken. Dit lijkt mij strijdig met gelijke concurrentievoorwaarden voor het mgb enerzijds en kleine zelfstandigen anderzijds. Ik vraag de minister of hij deze opvatting deelt. "Gelijke concurrentievoorwaarden" pleit dus voor inperking van de winkeltijden. Zo gezien bevoordeelt de huidige wet reeds het midden- en grootbedrijf en zo gezien gaat het voorliggende wetsvoorstel lang niet ver genoeg. Dat zou een argument kunnen zij om ertegen te stemmen.
Dan is er nog de mogelijke belangentegenstelling tussen winkeliers van aanpalende gemeenten. Het is duidelijk dat indien in de ene gemeente de winkels op zondag gesloten zijn, winkeliers in de aanpalende gemeente dan belang bij zondagsopening hebben. Die levert hen immers omzetwinst. In dit verband moet ik kort de subsidiariteit bespreken.
Een hoofdargument van de tegenstanders van dit wetsvoorstel is de eerbiediging van de subsidiariteit: winkelopeningstijden zouden op gemeenteniveau geregeld moeten worden en niet op staatsniveau. Mijn fractie is groot voorstander van het subsidiariteitsbeginsel, zowel aangaande de verhouding tussen Europese Unie en de staten als de verhouding tussen de Nederlandse Staat en zijn provincies en gemeenten. Maar de onderhavige kwestie is bij uitstek een geval waarbij regeling op gemeenteniveau niet werkt. Immers, als gemeente X voor zondagssluiting kiest maar de aanpalende gemeente Y voor zondagsopening, dan trekken consumenten uit X op de zondag naar Y en dan moet gemeente X, ten behoeve van zijn winkeliers, uiteindelijk Y volgen in de openstelling enzovoorts. Subsidiariteit is in dit geval dus vrij inhoudsloos en komt op termijn in feite neer op een staatsregeling die de zondagsopenstelling verordonneert, ook voor gemeenten die dit niet wensen. Uiteindelijk hebben we een aaneenschakeling van aanpalende gemeenten. Mij dunkt derhalve dat gelijke concurrentievoorwaarden tussen winkeliers van aanpalende gemeenten vergt dat er op staatsniveau één lijn getrokken wordt: op zondag open, óf dicht, óf op vaste zondagen open. Maar omdat we reeds zagen dat zondagsopening het mgb bevoordeelt boven de kleine zelfstandige winkelier, moet het zondagssluiting zijn. Tot zover de afweging van economische winkeliersbelangen.
Ik hoor straks nog graag van de VVD-fractie wat zij precies tegen de kleine zelfstandige heeft. De vereniging MKB-Nederland is vorig jaar bij het VNO ingetrokken. Is met deze intrek de VVD nu ook de mgb-partij geworden en laat zij het kleinbedrijf vallen? Daar lijkt het op. De VVD stemde afgelopen juni immers ook al voor de versoepeling van het kartelverbod in de Mededingingswet – wetsvoorstel 31531 – die eveneens tegen de belangen van het kleinbedrijf indruist. En tja, ik hoor natuurlijk ook graag waarom de PvdA toen – en naar het lijkt nu weer – het kleinbedrijf links van haar laat liggen. Zeer opmerkelijk.
Ik overweeg nu consumentenbelangen in economisch perspectief. Bezien we de consument als puur economisch wezen – zonder sociale en culturele ankers – dan lijkt een dagelijkse 24-uursopenstelling van winkels in zijn belang, dus ook de zondagsopenstelling. Lijkt. Immers, ook de puur economische consument is niet gebaat bij het verdwijnen van concurrentie van de zijde van het kleinbedrijf en vervolgens – dat is namelijk de volgende stap – het opslokken van het middenbedrijf door het grootbedrijf. Geleidelijke oligopolisering is niet in het economisch belang van de consument. En of dit nu precies de overweging was of niet, uit onderzoek in 2005, bij een evaluatie van de huidige Winkeltijdenwet, blijkt dat 20% van de consumenten alle zondagen de winkels open wil hebben; 22% is indifferent, maar 57% is daartegen.
Dan bespreek ik zeer kort de sociale en culturele belangen van burgers in het algemeen. Een belangrijk deel van de bevolking hecht aan zondagsrust, zoals dat nu eenmaal heet. Voor sommigen is dit gestoeld op religieuze overwegingen. De SP-fractie respecteert die. Het gaat ons in dezen echter primair om het recht van mensen, dat ook door de ILO is benadrukt, op een gemeenschappelijke vrije dag die zo veel mogelijk aansluit bij de cultureel-historisch bepaalde inrichting van de weken in een samenleving. Daarbij gaat het om de familiale en wijdere sociale consequenties van een economie die zeven dagen per week continu dreigt door te draaien. Mensen die 's avonds of op zondag moeten werken, raken afgesloten van allerlei sociale verbanden. Natuurlijk moeten er ook op zondag medische voorzieningen, veiligheidsvoorzieningen en transportvoorzieningen zijn. Het gaat echter niet om de onvermijdbaarheid, maar om de vermijdbaarheid. Erkent de minister het recht van mensen op een gemeenschappelijke vrije dag? Vooralsnog lijken de fracties van de VVD en de PvdA dit recht niet te erkennen. Of vergis ik mij?
In sociaal verband moet ik opnieuw de kleine winkelier inbrengen, nu niet vanwege het puur economische belang, maar vanwege het sociale belang. Met het verdwijnen van de kleine zelfstandige winkelier door een continueconomie verdwijnt ook de sociale buurtstructuur. Over het belang van de buurtstructuur kan in menig opzicht verschillend worden gedacht, maar uiteindelijk is het in ieders belang dat de buurtvoorzieningen zodanig zijn dat oude mensen niet voortijdig in het bejaardenhuis worden gedreven. De voorwaarden voor gelijke concurrentie tussen enerzijds het midden- en grootbedrijf en anderzijds het kleinbedrijf dienen in het geval van winkeltijden dus ook een algemeen sociaal belang. Ik hoor graag of de minister ook dit argument deelt.
Ik concludeer op dit punt dat afweging van culturele en sociale belangen niet slechts tot een inperking van de zondagsopenstelling noopt, maar ook tot een wijdere inkadering van de winkeltijden, zodanig dat de huidige kleine winkeliers en de starters geen concurrentienadeel ondervinden.
Voordat ik enige slotopmerkingen maak, concludeer ik op basis van de belangenafweging ten eerste dat de economische belangen van en de gelijkeconcurrentievoorwaarden voor winkeliers winkelsluiting op zondag vergen. Ten tweede concludeer ik dat daarmee ook de puur economische belangen van consumenten zijn gediend. Een meerderheid van de consumenten was voor bestendiging van de situatie uit 2005, dat wil zeggen: minder zondagsopenstelling dan thans. Ten derde concludeer ik dat culturele en sociale belangen niet slechts een inperking van het aantal koopzondagen vergen, maar ook een wijdere inperking van de winkelopening. Mijn fractie zal in haar uiteindelijke standpuntbepaling de antwoorden van de minister op de voorgaande argumentatie meewegen. Ik zie dan ook uit naar zijn antwoorden.
Ik heb nog enige opmerkingen en vragen. Allereerst dunkt mij dat het wetsvoorstel op het volgende punt inconsistent is of – laat ik voorzichtig zijn – ietwat wringt. Artikel 6 van het wetsvoorstel stelt, kort samengevat: indien een winkelier uit godsdienstige overtuiging of levensovertuiging op een andere dag dan de zondag rust houdt, dienen burgemeester en wethouders deze winkelier op zijn verzoek ontheffing van het zondagsopeningsverbod uit artikel 2 te verlenen. Lid 2 van artikel 6 stelt dat alsdan aan de ontheffing het voorschrift wordt verbonden dat de winkel op die andere dag gesloten is. Met het oog op winkeliers die uit godsdienstige overtuiging of levensovertuiging dan wel om eerder genoemde fysieke redenen op zondag niet open willen of kunnen zijn, dunkt mij dat de concurrentiële logica van dit artikel inhoudt dat de op zondag opengestelde winkels op een andere dag gesloten moeten worden indien een gemeente besluit tot zondagsopenstelling op basis van de toerismebepaling. Uit concurrentieoverwegingen zou dit bij voorkeur de zaterdag moeten zijn. Graag hoor ik het commentaar van de minister.
Ik kom bij mijn laatste punt. Om eerder in dit betoog aangegeven redenen is de SP-fractie geïnteresseerd in de relatieve groei van het midden- en grootwinkelbedrijf ten opzichte van het kleinwinkelbedrijf in de afgelopen 25 jaar. In het voorlopig verslag stelde mijn fractie hieromtrent reeds vragen. Het antwoord van de regering destijds was echter gering relevant, maar wellicht speelde tijdgebrek daarbij een rol. Ik vraag de minister om zich in te spannen om alsnog relevante cijfers te doen achterhalen – zo veel mogelijk geënt op de categorieën zoals aangegeven in het voorlopig verslag – en om de Kamer daarover te zijner tijd te berichten. Indien het CBS niet over de relevante cijfers beschikt, beschikken brancheorganisaties of MKB-Nederland wellicht over relevante cijfers. Ik wacht de antwoorden van de minister met belangstelling af.
De heer Asscher (VVD):
Het aantal interrupties bij uw interessante betoog is mijns inziens recht evenredig aan uw begrip voor het Nederlandse bedrijfsleven. Ik mis überhaupt enig inzicht in de werking van het bedrijfsleven en van de markt. Ik betreur dat, want daarmee gooit u een groot deel van het bedrijfsleven – met name van het midden- en kleinbedrijf, dat bij u in heel slechte handen is – terzijde. Juist de zondagsopening, waarover u zo boeiend hebt gesproken, is voor veel ondernemers van groot economisch belang. U gebruikte een wel heel raar voorbeeld. U zei: in de grensstreken is er gebrek aan solidariteit als je klanten afpikt van winkels in het buitenland. Dat vind ik een mooi betoog, maar de essentie van het bedrijfsleven is juist verkopen, vergroten van het marktaandeel en concurreren. Verder hield u een totaal centralistisch betoog dat er uiteindelijk op neerkomt dat de Staat moet bepalen wanneer een winkel open is. Uit hoofde van mijn functie als verdediger van het midden- en kleinbedrijf en het bedrijfsleven wilde ik uw betoog niet onweersproken laten.
De heer Reuten (SP):
Ik geef u op het punt van de landsgrenzen graag gelijk, maar afgezien daarvan heb ik van u geen enkel argument gehoord. U zegt slechts dat ik geen verstand heb van het bedrijfsleven, implicerend dat u het daarentegen wel hebt, maar ik heb geen enkel argument gehoord. U hebt geen van mijn argumenten bestreden. Ik heb laten zien dat de omzet van winkeliers niet stijgt door zondagsopening. Dat is ook de opvatting die in de memorie van toelichting staat en het is eveneens de opvatting van het CPB. De totale omzet van winkeliers gaat door zondagsopenstelling niet omhoog. Dat zult u toch met mij eens zijn. De euro kan maar eenmaal worden uitgegeven. Als dat niet op de zaterdag gebeurt, gebeurt het op een van de andere zeven dagen. Als de winkels vijf dagen geopend zouden zijn, zou de omzet ook niet stijgen of dalen.
De heer Asscher (VVD):
Ik zou een halfuur kunnen interrumperen, maar ik zal proberen het kort te houden. De heer Reuten noemt het verlies aan werkgelegenheid helemaal niet. Hij bekijkt het totaal macro-economisch, maar de winkeliers die dit debat volgen, kunnen straks door gebrek aan omzet hun winkel sluiten en worden werkloos. Het is wel aardig voor een eerstejaarscollege economie om alles macro-economisch te bekijken, maar het gaat mij om de mensen die gewoon in die winkels werken, de ondernemers die ermee bezig zijn. Ik deel niet de mening van de heer Reuten dat het niets uitmaakt voor de omzet. Dat is een totale miskenning van het bedrijfsleven.
De heer Reuten (SP):
U hebt niet geluisterd. Ik heb eerst het totaalargument genoemd, het macro-economische. Daarna heb ik gekeken naar de concurrentie tussen winkeliers. Ik heb het kleinbedrijf en het midden- en grootbedrijf tegen elkaar afgezet en daarna gemeentes tegen elkaar afgezet. Ik acht u ook een kleine ondernemer, als ik u zo mag noemen, en ik snap niet dat u de kwalijke kant van de zondagsopenstelling, van de mogelijke openstelling van zes tot tien in de avond, voor de kleine winkelier volkomen veronachtzaamt. Dat is fysiek niet op te brengen. Reeds de huidige openstelling, maar ook de uitbreiding van de zondagsopenstelling, betekent het einde van de kleine winkelier. Ik begrijp niet dat dat de VVD niet aangaat. Ik begrijp niet dat zij dat werkgelegenheidsargument niet meeweegt.
Mevrouw Sylvester (PvdA):
Ik complimenteer de heer Reuten met zijn verhaal, dat een macro-economische boventoon heeft. Hij vertrekt niet vanuit het standpunt van de ondernemer, met name die in het midden- en kleinbedrijf. Als je op zondagmiddag door de steden loopt, zie je dat de kleine winkeliers ook garen spinnen bij de openstelling. Zij pikken een graantje mee.
De heer Reuten heeft niet goed geluisterd naar de argumenten die naar voren zijn gebracht door de verschillende belangenverenigingen. MKB-Nederland is tegen de aanscherping. Detailhandel Nederland is tegen de aanscherping. Ik vraag mij af wat de heer Reuten met deze argumenten doet.
Ik hoor van de heer Reuten niets over de lokale volksvertegenwoordigers, die een adequate en effectieve afweging maken. Verscheidene collega's hebben al aangegeven dat de steden in Nederland behoorlijk van elkaar verschillen. Waarom zegt de heer Reuten daar niks over? Hij zal het toch met mij eens zijn dat wij aan de lokale vertegenwoordigers goede collega's hebben, mensen die een adequate afweging kunnen maken? Waarom zegt hij daar niks over? Hoe staat zijn partij tegenover lokale autonomie en wat mij betreft ook medebewind?
De voorzitter:
Mijnheer Reuten, u moet kort antwoorden.
De heer Reuten (SP):
Als u zoveel ruimte geeft om vragen te stellen, dan moet ik ook kunnen repliceren. In het derde punt van mijn betoog ben ik ingegaan op macro-economische aspecten. Dat betreft vijf regels van mijn tekst. De rest gaat over het meso- en microniveau.
MKB-Nederland ontwikkelt zich tot een vereniging voor het middenbedrijf. De kleine ondernemer dreigt daar het onderspit te delven. Zowel bij de PvdA als bij de VVD mis ik aandacht voor de kleine, zelfstandige winkelier. Ga daar eens mee praten. Deze mensen zijn gedwongen om op de zondag open te zijn.
De heer Terpstra (CDA):
Voorzitter. Namens de CDA-fractie wens ik de minister van harte geluk met zijn start als minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. Ik moet erbij zeggen dat ik nog wat moet wennen aan de afkorting ELI, maar misschien lukt het. Wij hopen dat hij de komende vier jaar heel veel mag bereiken.
Vandaag behandelen wij een voorstel van het vorige kabinet. Bij de algemene financiële beschouwingen heb ik namens de fractie mijn waardering uitgesproken voor de vorige coalitie. Dit is voor ons reeds reden genoeg om voor het wetsvoorstel te stemmen. Hiermee zou ik mijn bijdrage zelfs kunnen beëindigen. De voorzitter heeft daar misschien wel oren naar, maar ikzelf toch wat minder, omdat deze redenering zelfs de PvdA niet meer aanspreekt. Daarom moet ik doorgaan met enkele argumenten.
De laatste grote wijziging van de Winkeltijdenwet vond plaats in 1996, ook een jaar waarin de VVD in het kabinet zat. In dat jaar wijzigde minister Wijers de Winkelsluitingswet in de Winkeltijdenwet. De naamswijziging geeft in zekere zin de wijziging in benadering aan. Het gaat niet primair om het sluiten van de winkel, maar om een duidelijke afweging van belangen bij de opening van de winkel.
In die Winkeltijdenwet is geregeld dat er maximaal twaalf koopzondagen per jaar mogen zijn. Daarnaast er is een mogelijkheid om dit aantal uit te breiden op grond van grensproblemen, bijvoorbeeld in Zeeuws-Vlaanderen, en op grond van plotseling opkomende omstandigheden. Wat dat laatste kan zijn, daar heb ik geen flauw idee van. Op basis van een SER-advies is bij amendement de mogelijkheid ingevoerd om op zondag te openen in verband met de toeristische aantrekkingskracht. Volgens het vorige coalitieakkoord – voor de helderheid zeg ik nog even dat dat gesloten is door PvdA, CDA en ChristenUnie – maakten veel gemeenten te veel misbruik van deze bepaling. Daarom is afgesproken dat deze bevoegdheid wordt ingekaderd. In dit wetsvoorstel wordt dat geregeld. Het uitgangspunt blijft wel de decentrale uitvoering door de gemeenten. Het CDA is daar heel erg voor, vergelijkbaar met ons standpunt over het initiatiefvoorstel van de PvdA inzake de gehandicaptenparkeerkaart. Volgens het voorstel moest dat nationaal worden geregeld, maar ook toen zeiden wij dat het typisch een kwestie voor de gemeenten was.
De toerismebepaling geldt alleen maar indien het gaat om toerisme van een substantiële omvang. Van de gemeente Sluis heb ik begrepen dat het daar elke zondag "stikt van de Belgen", dus die substantiële omvang kan voor Sluis geen probleem zijn. Daarnaast wordt aangegeven op welke aspecten de gemeente moet letten: de werkgelegenheid, de zondagsrust, de leefbaarheid, de veiligheid, de openbare orde en de belangen van werknemers en winkeliers zonder personeel. De heer Van den Berg wees er reeds op dat het amendement door de heer Van der Staaij is ingediend. Het belang van de winkeliers zonder personeel is in de wet gevoegd bij het punt van de werkgelegenheid.
Volgens het vorige kabinet maakte 35% van alle gemeenten ten onrechte gebruik van de toerismebepaling om vaker op zondag open te zijn. Het wetsvoorstel behelst een aanscherping van de motivering, maar de gemeenten blijven zelfstandig beslissen. De gemeentelijke autonomie wordt dus gehandhaafd. Als dat niet het geval zou zijn geweest, had ik hier van de heer Dölle nooit mogen staan. Het heeft onze volledige instemming. Als de toerismebepaling door de gemeente wordt gebruikt om ontheffing te verlenen, moet zij rekening houden met een groot aantal belangen. De CDA-fractie kan zich heel goed vinden in de opsomming daarvan. De afweging van deze belangen (zondagsrust, werkgelegenheid, rechtspositie werknemers) is een politiek probleem en geen juridisch probleem.
De heer Engels (D66):
Nu de heer Dölle om onbegrijpelijke redenen er even niet is, grijp ik mijn kans. U zei: als dit wetsvoorstel een inbreuk zou betekenen op de lokale autonomie, zou ik hier niet staan. Vervolgens gaat u in op een van de kernpunten van de wet, namelijk dat de wet voorschrijft dat gemeenten bij het afwegen van belangen rekening moet houden met een aantal wettelijke criteria. Bent u dan niet van mening dat we toch spreken over een inperking van de lokale autonomie? Even los van de vraag wat je van die criteria vindt.
De heer Terpstra (CDA):
Je kunt op grond van goede criteria tegen de gemeente zeggen dat ze die bevoegdheid heeft, maar dat het heel goed zou zijn als ze met die en die belangen rekening houdt. Daar zie ik geen opheffing van de gemeentelijke autonomie in.
De heer Engels (D66):
Als wij zouden aangeven dat het goed is als men op een bepaalde manier met de wetgeving omgaat, is dat een staatsrechtelijke vernieuwing waar zelfs wij niet voor zijn. Als er in een wet iets geregeld is, moet men zich daaraan houden. Nogmaals, ik concludeer dat dit een inperking is van de beleidsvrijheid van gemeenten en daarmee ook van de sfeer van de lokale autonomie. U kunt wel zeggen dat u, omdat u het met de criteria eens bent, de inbreuk op de lokale autonomie minder belangrijk vindt. Ik denk niet dat u kunt zeggen dat de gemeentelijke autonomie onaangetast blijft, zoals zij was.
De heer Terpstra (CDA):
Ik denk dat het een definitiekwestie is. In de wet staat een toerismebepaling. Rotterdam kan bijvoorbeeld zeggen dat het open wil zijn op zondag en vervolgens heel Rotterdam tot toeristische attractie verklaren. Dan kan ik me voorstellen dat sommige mensen zeggen dat dit een vreemde interpretatie is van de wet. Deze wet heft niet de gemeentelijke autonomie op, maar deze wet zegt wel dat de gemeente moet argumenteren en dat het toerisme een substantiële omvang moet hebben.
De heer Engels (D66):
Daarmee gaan wij als wetgever de beleidsvrijheid van de gemeente toch enigszins inperken, omdat bijvoorbeeld uw fractie wellicht vindt dat hier een probleem ligt. Dat mag u rustig toegeven, dat is het punt niet. Dat is geen definitiekwestie, dat is gewoon een principieel standpunt. Ben je bereid om die lokale autonomie in te perken? Ik denk dat uw antwoord namens uw fractie is: ja, in dit geval wel.
De heer Terpstra (CDA):
Wij perken de autonomie relatief in ten opzichte van het standpunt dat de gemeente zelf bevoegd is om te zeggen of zij een toeristische attractie is of niet. In zoverre geeft de nationale wetgeving verheldering van dat begrip. Je kunt zeggen dat dit een inperking is van de gemeentelijke autonomie, want de gemeente had ook mogen zeggen dat alles toeristisch is. Wij zeggen dat de gemeente dat wel mag blijven zeggen, maar dan moet zij wel een paar argumenten naar voren brengen.
De voorzitter:
De heer Thissen, in plaats van de heer Laurier.
De heer Thissen (GroenLinks):
Voorzitter, in plaats van de voorzitter, dank u wel. Maar er zal altijd een voorzitter zijn, nietwaar?
Ik begrijp toch de redenering van het CDA niet goed. Het CDA hecht heel erg aan decentralisatie en gemeentelijke autonomie, maar wel op zijn voorwaarden. Met andere woorden, het CDA is eigenlijk de vader van een twintigjarige dochter die zegt: je mag vanavond uitgaan, maar je moet dit drinken, je moet zo laat thuis zijn, je mag niet met die mensen, je mag niet daar naartoe, je mag niet zus en je mag niet zo. Verstandige vader? Als je mensen zelfstandig en weerbaar wilt opvoeden, lijkt me dit helemaal niet verstandig, meer ongelooflijk betuttelend. Misschien is dat meer de koers van het CDA. Het CDA geeft dus autonomie, maar kan niet loslaten. Bij decentralisatie is het de kunst om los te laten. Dat ligt meer aan de mentaliteit en aan de houding van de rijksoverheid, dan aan het feit dat het CDA de ideologie aanhangt van decentralisatie.
De heer Terpstra (CDA):
Volgens mij heeft decentralisatie in Nederland nog nooit ingehouden dat de nationale wetten niet exact hoeven te worden ingevuld en dat we aan de gemeenten vragen wat ze ervan vinden. Dat is een extreme interpretatie van decentralisatie. Mijn dochter is al 45, maar als ze 20 zou zijn geweest en ze zou vanavond uitgaan, zou ik niet zeggen dat ze geen bier mag drinken, maar ik zou wel zeggen: als je 20 biertjes drinkt, gebeurt er dat en dat. Je moet dus gemotiveerd drinken en de gemeente moet gemotiveerd een besluit nemen. Ik zie dus niet dat de hele autonomie wordt opgeheven. De gemeente is bevoegd, maar moet wel goede motieven hebben om iets toeristisch te noemen.
De voorzitter:
Mijnheer Terpstra, ik verzoek u uw betoog voort te zetten. De argumenten zijn gewisseld.
De heer Terpstra (CDA):
Deze afweging kent ook regionale verschillen. Dat geldt voor het land en dat geldt voor het CDA zelf. Ook binnen het CDA merkt men vaak dat streken die grenzen aan Duitsland een andere winkelopeningstijdenvisie hebben dan streken die grenzen aan België. Die twee stromingen moet je integreren. Als een minister die afkomstig is uit Limburg dit wetsvoorstel behandelt, moet het volgens mij per definitie een totaal geïntegreerd standpunt zijn. Als een Limburger iets verdedigt wat in het noorden sterk leeft, is het een perfect wetsvoorstel.
Ik ontvang binnen het CDA verschillende geluiden. Dammis de Geus uit Zoetermeer vindt dat wij voor moeten stemmen, terwijl het college van Sluis ons vanmiddag heeft benaderd met de vraag of dat wel een goed idee is. Het college maakt zich zorgen over het wetsvoorstel. Volgens mij maakt men zich ten onrechte zorgen over het zijn van een toeristische attractie, of over het zijn van grensgebied. Men maakt zich echter ook zorgen over de beroepsmogelijkheid die in deze wet staat. Daar heeft de heer Asscher belangrijke vragen over gesteld.
Bij de behandeling in de Tweede Kamer van de onderwerpen zondagsrust, winkeltijden en winkelsluiting, bleek er een soort driestromenland te bestaan. Een deel wilde geheel af van elke vorm van zondagssluiting, een ander deel wilde alles overlaten aan de gemeenten, terwijl weer een ander deel de bestaande regeling, door de heer Wijers ingevoerd in 1996, wilde aanscherpen. Volgens ons is het voorliggende wetsvoorstel een aanvaardbaar compromis tussen deze diverse standpunten. De gemeenten blijven beslissen, maar zij moeten het wel beter motiveren.
Een belangrijk discussiepunt in de Tweede Kamer en ook in de Eerste Kamer was de eventuele strijdigheid met het EU-recht. Vooral de VVD, die vaak vindt dat Europa zich niet te veel met alles moet bemoeien, was nu laaiend enthousiast geworden over de stelling dat Europa geen zondagssluiting toestaat omdat buitenlandse ondernemers die zich hier vestigen, dit zouden kunnen zien als een belemmering. Wij gaan veel meer uit van het principe van de subsidiariteit. Op basis hiervan zijn wij bijvoorbeeld ook van mening dat de Winkeltijdenwet, maar ook de Wet minimumloon, niet in strijd zijn met de vrije vestiging op grond van het vorige artikel 43 van het EU-verdrag. Ook bij het minimumloon kunnen buitenlandse ondernemers vinden dat dit een belemmering is voor hun vestiging in Nederland. Niemand zegt echter dat daarom de Wet minimumloon in strijd met het EU-recht zou zijn. Wij mogen uiteraard niet discrimineren ten nadele van buitenlandse ondernemers, maar dat gebeurt bij dit wetsvoorstel ook niet. De regels die in dit wetsvoorstel naar voren worden gebracht, gelden voor Nederlandse ondernemers en ook voor buitenlandse ondernemers die zich in Nederland vestigen. In de visie van Detailhandel Nederland wordt ook verwezen naar de uitspraak van het Hof van Justitie in de zaak Hartlauer. Naar onze mening gaat de toepassing van dit arrest helemaal mank omdat de regering van Wenen en de regering van Oostenrijk de vestiging verboden van een Duits bedrijf in Oostenrijk. Dat is in strijd met de vrije vestiging. In de discussie die wij vanmiddag voeren over de Winkeltijdenwet, wordt helemaal geen buitenlands bedrijf verboden zich in Nederland te vestigen.
Het wetsvoorstel is een compromis geweest binnen het vorige kabinet. Daarover heeft de heer Asscher uitgebreid gesproken. Ik ben het niet eens met alles wat hij zei, afgezien van de omschrijving van de begrippen, kwalificaties enzovoort. Ik ben het wel eens met het feit dat het van het vorige kabinet was. Nadat de PvdA het kabinet heeft opgeblazen, is er ook in onze Kamer discussie geweest over de vraag of nu ook dit wetsvoorstel zou zijn opgeblazen. Wij vinden van niet. Wij hebben een afspraak gemaakt met de PvdA en de ChristenUnie. Deze vervalt niet omdat één partij van mening is veranderd. Voor ons blijft de afspraak gewoon gelden. Wij worden in deze interpretatie gesterkt door de afspraken in het regeerakkoord en de toelichting hierop van premier Rutte bij de algemene politieke beschouwingen op 26 en 27 oktober in de Tweede Kamer en door de beantwoording van de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. Wij wachten dus de beantwoording van de minister van alle vragen met belangstelling af, met name ten aanzien van het punt van de beroepsmogelijkheid in deze wet die in strijd zou zijn met een wetsvoorstel over herziening van het bestuursprocesrecht in de Tweede Kamer.
De heer Asscher (VVD):
Ik heb aan de heer Terpstra een vraag ter verheldering. Hij noemt wel de Algemene wet bestuursrecht, maar wat is zijn visie op de strijdigheid van het wetsvoorstel dat wij nu bespreken met de Awb?
De heer Terpstra (CDA):
De heer Asscher is daarop in zijn bijdrage ingegaan. Mede op grond daarvan ben ik nog dieper na gaan denken dan ik normaal al doe, maar ik ben nog niet zover gekomen dat ik alle vragen op juridisch terrein die de heer Asscher heeft, kan beantwoorden. Vandaar dat ik blij ben dat wij in Nederland werken met een minister die geacht wordt alles te weten. Ik wacht dan ook eerst het standpunt van de minister af op dit punt. Daarna kunnen wij in tweede termijn ons standpunt formuleren.
De voorzitter:
Dank u wel, mijnheer Terpstra. Het woord is aan de heer Thissen. Wij liggen vrij fraai op schema. Ik hoop dat u het zo kunt houden.
De heer Thissen (GroenLinks):
Voorzitter. Dan kunt u er blij mee zijn dat ik mijn collega Jan Laurier vervang en zijn bijdrage in eerste termijn keurig ga voorlezen. Zoals u weet, praat ik meestal uit mijn hoofd – dat doet overigens iedereen – en niet van papier. Ik houd mij nu keurig aan de tekst en zal dus keurig op schema liggen. Mijn collega heeft een overleg met de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en moet zich nu even verontschuldigen.
Vandaag behandelen wij de inperking en aanscherping van de Winkeltijdenwet, een voorstel waarmee het vorige kabinet naar mijn mening tegen de tijd in probeerde te roeien. De nieuwe minister van Economische Zaken, Landbouw – het doet mij deugt om dat te blijven zeggen – en Innovatie doet denken aan de prachtige creatie van Martin Toonder: de getijdenwisselaar. Daarin gaat het om een man die zich eens in de vier uur aan de vloedlijn meldt en tegen de zee roept "ga terug!". En jawel, zolang hij maar op het juiste tijdstip op het strand staat, keert de zee terug. Helaas voor de minister houdt hier de vergelijking op. De minister probeert het tij te keren op een moment dat het vloed is.
De minister probeert met dit voorstel de ruimte die gemeenten hebben om de winkelopenstelling op zondag te regelen, in te perken. Dat gebeurt op twee manieren. In de eerste plaats wordt het toerismecriterium aangescherpt. Vrijstelling of ontheffing kan alleen worden verleend als de aantrekkingskracht voor het toerisme geheel of nagenoeg geheel is gelegen in de openstelling. Bovendien moeten de gemeenteraden die de vrijstelling of ontheffing goedkeuren, toetsen aan drie criteria. Het eerste criterium is de werkgelegenheid en economische bedrijvigheid in de gemeente, waarbij de positie van de kleine winkelier met weinig of geen personeel moet worden betrokken. Het tweede is de zondagsrust in de gemeente en het derde is de veiligheid, leefbaarheid en openbare orde.
De fractie van GroenLinks zet grote vraagtekens achter de inperking en aanscherping. De principiële vraag is natuurlijk waarom in de huidige tijd de sluitingstijd gebonden is aan de zondag en aan toerisme. Voor sommigen in onze samenleving is inderdaad de zondag een dag van rust. Uit de evaluatie van 2006 blijkt dat 7% van de ondervraagden de openstelling van winkels op zondag vervelend vindt vanwege hun geloof. Voor anderen gelden die religieuze redenen ongetwijfeld op andere dagen. Naast die 7% die vanwege godsdienstige redenen de zondag als rustdag beschouwt, zijn er ongetwijfeld ook anderen die deze dag als zodanig beschouwen. Eerlijk gezegd, ik doe dat ook, maar meer uit traditie dan uit kerkelijke overwegingen. Mijn rustdag vul ik graag op mijn eigen wijze in. Ik behandel de Eerste Kamerpost, ik lees de kranten, ik ga in het aanpalende dorp de verse broodjes halen en omdat ik graag kokkerel ga ik, als ik zin heb, 's middags bij de open Albert Heijn boodschappen doen om 's avonds heerlijk en met verse ingrediënten te kunnen koken. Kan de minister mij uitleggen waarom ik daarvoor, zoals hij voorstelt, naar een toeristisch centrum moet gaan? Waarom zou ik daarvoor niet gewoon in mijn eigen stad of dorp kunnen blijven, ware het niet dat mijn stad een toeristisch centrum is dankzij het outletcentrum, waar per jaar een kleine 4 miljoen bezoekers uit vooral Nordrhein-Westfalen en België naartoe komen?
Mijn fractie beschouwt het als buitengewoon betuttelend dat met dit voorstel in feite wordt bepaald dat een rustdag genomen moet worden en dat dit dus op een zondag dient plaats te vinden en dat daarmee wordt bepaald welke activiteiten geen onderdeel behoren uit te maken van mijn rustdag. Als een substantieel deel van mijn medeburgers dat niet wil, kan ik mij voorstellen dat de tegemoetkoming aan mijn wens wordt beperkt, maar dan is het toch logisch om dit aspect een onderdeel te laten zijn van de politieke besluitvorming in mijn eigen gemeente? Waarom is niet voorgesteld om ook de wens van de consument onderdeel te laten zijn van het afwegingskader?
De zorg die in het voorstel wordt getoond voor kleine ondernemers met weinig of geen personeel is terecht. Een zevendaagse openstelling zou immers gemakkelijk kunnen leiden tot de economische noodzaak om meer uren open te zijn dan verantwoord is uit het oogpunt van het welzijn van de ondernemer en zijn of haar meewerkende familieleden of het enkele personeelslid. Terecht, niet meer dan terecht, maar is het daarvoor noodzakelijk om de sluitingstijden te fixeren op een bepaalde dag? Mijn fractie meent van niet. Zeker in een diverse samenleving is het logischer om de openingsuren aan beperkingen te verbinden en niet voor te schrijven wanneer men gesloten dient te zijn. Ik geef toe dat dit leidt tot een extra belasting in de handhaving, maar dat is nu eenmaal de consequentie van de keuze om beperkingen op te leggen. Als gekozen wordt voor de bescherming van het belang van de kleine ondernemer, waarom is dan niet besloten om een limiet te stellen aan het aantal openingsuren?
Voor deze maatregel wordt gekozen in een tijd waarin wij in een ernstige economische crisis verkeren. Het vorige kabinet heeft gekozen voor een reeks van maatregelen om de gevolgen van de crisis voor onder meer de werkgelegenheid, te beperken. Kan de minister zeggen wat de gevolgen zijn van deze wet voor de werkgelegenheid op de korte termijn? Kan de minister meer specifiek zeggen wat de gevolgen van deze wet zijn voor de gebieden van ons land die grenzen aan het buitenland, waar een ander regime op het gebied van de winkelsluitingstijden geldt?
Het CPB heeft berekend dat op de korte termijn een verlies van 12.000 banen, deels deeltijdbanen, zal optreden. De branche gaat uit van 24.000. Hoe ziet de minister dat in het licht van de huidige crisis en de doelstellingen van participatie: iedereen mag meedoen?
Mijn fractie wacht de beantwoording van de vragen met belangstelling en zorg af.
De heer Engels (D66):
Mevrouw de voorzitter. Allereerst spreek ik namens de fractie van D66 een hartelijk welkom uit aan de minister in zijn nieuwe hoedanigheid.
Dit voorstel beslaat hoofdzakelijk twee essentiële wijzigingen. In de eerste plaats noem ik een inperking van het in de toerismebepaling opgenomen uitzonderingscriterium voor de verruiming van het aantal koopzondagen en in de tweede plaats een aanscherping van de motiveringsplicht voor gemeentebesturen in die zin dat in de motivering een afweging van in ieder geval een aantal vooraf vastgestelde belangen moet worden gemaakt. Met geen van beide elementen kan de fractie van D66 zich verenigen. De met dit wetsvoorstel beoogde beperking van het aantal koopzondagen druist naar ons oordeel in tegen de maatschappelijke ontwikkeling. Onze samenleving wordt ontegenzeggelijk pluriformer en bevat in toenemende mate differentiaties in de aard en omvang van al dan niet betaalde arbeid, differentiaties in de samenstelling van huishoudens en differentiaties in de sociaalculturele werkelijkheid. De nu voorgestelde verplichte belangenafweging bestaat uit een arbitraire lijst van subjectieve criteria en betekent een onnodige inperking van de lokale beleidsvrijheid. Daarnaast ziet mijn fractie nog andere specifieke complicaties van politieke, beleidsinhoudelijke en juridische aard.
Het voorstel bevindt zich inmiddels in een even boeiende als wonderlijke politieke context. De politieke grondslag voor dit voorstel is het coalitieakkoord van het vorige kabinet. De christelijke dominantie binnen die coalitie en de bevoogdende missie van dat kabinet verklaren in objectieve zin dan ook de inhoud van dit voorstel. Inmiddels spreken wij met een nieuwe kabinet en ligt er een nieuw regeerakkoord. In dat regeerakkoord staat dat de huidige situatie op het gebied van de koopzondagen wordt gehandhaafd. Dat betekent volgens mijn fractie dat dit voorstel moet worden ingetrokken omdat het de huidige situatie aanmerkelijk beoogt in te perken. De nieuwe minister heeft ons echter laten weten dat dit voorstel past binnen de afspraken van het regeerakkoord. De minister zal begrijpen dat ik op die vaststelling graag een nadere toelichting wil.
In het verlengde van deze waarneming stel ik vast dat inmiddels in de Tweede Kamer een initiatiefwetsvoorstel-Van der Ham/Van Gent in behandeling is, waarmee wordt beoogd de Winkeltijdenwet zo aan te passen dat gemeentebesturen een algemene, niet aan een specifiek doel gekoppelde bevoegdheid krijgen om besluiten te nemen over het aantal koopzondagen. Graag hoor ik van de minister in hoeverre dit voorstel, dat zich richt op een tegenovergesteld doel, in dat licht nog opportuun is.
Dan kom ik op de decentralisatie. Meermalen heb ik in deze Kamer namens mijn fractie aandacht gevraagd voor het beginsel van de gemeentelijke autonomie. Bij diverse gelegenheden hebben wij, met wisselend succes, inbreuken op de lokale beleidsvrijheid proberen te voorkomen. Ik meen dat van dit voorstel een sterk centraliserende werking uitgaat. Wederom poogt de wetgever gemeenten voor te schrijven hoe zij van hun bevoegdheden gebruik moeten maken. In dat licht sluiten wij ons aan bij de Raad van State, die opmerkt dat "het voorstel op dit punt voorbijgaat aan het in de gemeenteraad te stellen vertrouwen." Uit het rapport Evaluatie Winkeltijdenwet uit 2006 blijkt dat een absolute meerderheid van de gemeenten het liefst zelf de regie voert over het aantal koopzondagen. De D66-fractie acht dat volkomen begrijpelijk. In de eerste plaats omdat de plaatselijke omstandigheden in gemeenten sterk verschillen, en daarmee ook de opvattingen over koopzondagen. In de tweede plaats in relatie met het door de Raad van State geformuleerde adagium voor de interbestuurlijke betrekkingen in onze bestuurlijke hoofdstructuur: "decentraal moet, tenzij het alleen centraal kan". Het volgen van deze sturingsfilosofie stimuleert eigen verantwoordelijkheid en maatwerk van het lokaal bestuur, zal beter aansluiten bij de behoeften van de lokale bevolking en daarmee de lokale democratie versterken.
Graag wijs ik de minister in dit verband op een ander onderdeel van het regeerakkoord: de bestuursfilosofie over de posities en verhoudingen van de drie bestuurslagen. Daarin komen onder meer de zinsneden voor dat overheidstaken op een zo dicht mogelijk bij de burger gelegen niveau moeten worden gelegd en dat vervolgens "je gaat erover of niet" geldt. Ook in deze context kan ik het wetsvoorstel moeilijk plaatsen. De minister begrijpt dat ik ook op dit punt graag enige verheldering op prijs zou stellen.
Ik kom te spreken over de maatschappelijke behoefte. Voor welk probleem is deze wet nu precies een oplossing, zo luidt inmiddels de klassieke vraag in dit huis. Met verwondering heeft mijn fractie kennisgenomen van de antwoorden van de minister op onze vraag of er niet juist meer behoefte is aan een verruiming van de winkeltijden. De minister antwoordt dat slechts 7,9% van de gemeenten aangeeft dat er te weinig koopzondagen zijn en dat die behoefte er blijkbaar niet is. Mijn fractie zou hieruit concluderen dat de angst voor een wildgroei aan koopzondagen ongegrond is, een conclusie die de Raad van State eerder al trok. Uit het eerder genoemde evaluatierapport valt af te leiden dat steeds meer mensen gebruikmaken van de koopzondag. Voorts blijkt uit het eerdergenoemde rapport dat slechts 7% van de bevolking vanwege religieuze redenen bezwaar heeft tegen geopende winkels op zondag; hieraan is eerder gerefereerd. Hoewel de minister aangeeft dat de groep mensen die behoefte heeft aan een vast maatschappelijk rustpunt in de week wellicht groter is, is niet aannemelijk gemaakt dat deze groep een omvang of impact heeft die dit voorstel rechtvaardigt. Gelet op deze vaststellingen vragen wij de minister om nu eens precies aan te geven welke enorme sprong voorwaarts wij met dit voorstel gaan maken.
Ik ga verder met de economische effecten. Een kernpunt van het kabinetsbeleid is de versterking van onze economie; begrijpelijk en acceptabel gezien de effecten van de financiële crisis op koopkracht, consumptie, investeringen en werkgelegenheid. Onze fractie is bang dat een inperking van het aantal koopzondagen negatieve gevolgen zal hebben voor de werkgelegenheid en de bestedingen. Wij denken dat parttime werken op zondag voor bepaalde segmenten in de arbeidsmarkt aantrekkelijk kan zijn. Minder banen en minder consumptie zullen het noodzakelijke economische herstel niet bevorderen. Daarbij komt dat de uitvoering van deze wet niet alleen zal leiden tot hogere bestuurslasten voor gemeenten, maar ook de administratieve en financiële lasten van ondernemers zal verhogen.
Mijn fractie neemt aan dat met name de minister van Economische Zaken zich primair verantwoordelijk voelt voor het stimuleren van de economische groei. Graag horen wij waarom hij deze kansen op positieve economische effecten niet pakt.
Ik kom te spreken over de complicaties in de rechtsbescherming. De Raad van State heeft in onze ogen terecht gewezen op de in dit voorstel voorkomende inbreuk op de systematiek van de Algemene wet bestuursrecht; dit probleem is terecht al geadresseerd door mijn goede collega Asscher van de VVD-fractie. In dit wetsvoorstel worden bezwaar en beroep opengesteld tegen een door de gemeenteraad bij verordening te verlenen vrijstelling. Daarmee wordt de door de Awb beoogde uitsluiting van de mogelijkheid doorbroken om in bezwaar of beroep te komen tegen besluiten die een algemeen verbindend voorschrift geven. Hier rijst de vraag in hoeverre, gelet op beginselen van behoorlijke wetgeving en de positie en betekenis van een algemene wet, een doorbreking van de bestaande systeemconformiteit te rechtvaardigen is.
Algemene wetten zijn wetten met een materieel richtinggevende positie ten opzichte van specifieke wetten. Als algemene wet heeft de Awb een bijzondere functie in de waarborging van de rechtsstatelijkheid van het openbaar bestuur. Op grond van het ongeschreven recht bestaat al geruime tijd een rechtsplicht voor de wetgever om in bijzondere wetten de in algemene wetten neergelegde systematiek te respecteren. Hoewel in beginsel bij lex specialis van algemene wetten kan worden afgeweken, moet ervan worden uitgegaan dat dit slechts denkbaar is in uiterste noodzaak, op geëxpliciteerde gronden en, ingeval een afwijking, bijzonder aangewezen moet worden geacht voor de behartiging van het daarmee te dienen openbaar belang. De vraag kan worden gesteld, in hoeverre in dat licht een doorbreking van een in een algemene wet opgenomen hoofdregel van ons stelsel van rechtsbescherming mogelijk en/of acceptabel is. Een tweede vraag is of een deugdelijke rechtsbescherming tegen raadsbesluiten niet via een andere modaliteit kan worden vormgegeven. Graag vraag ik de minister op deze vraag een gemotiveerd antwoord te geven.
Nu de Europeesrechtelijke dimensie. In de nadere memorie van antwoord stelt de regering dat de voorgestelde regeling niet strijdig is met regels van Europees recht, in het bijzonder de vrijheid van vestiging en het vrije verkeer van diensten, en dat de vergunningseisen van de Dienstenrichtlijn niet van toepassing zijn op de regeling van openingstijden. Deze opvatting zou zijn bevestigd door de Sbarigia-uitspraak van het Europese Hof van Justitie. Ik zie dat de minister die uitspraak kent. Mijn fractie heeft begrepen dat bij deze uitleg vraagtekens kunnen worden gesteld, omdat het nog maar de vraag is of aan deze uitspraak een dergelijke verreikende, dat wil zeggen algemene, werking kan worden toegekend. Dat zou namelijk betekenen dat wij ons blijvend hebben te conformeren aan de vaste jurisprudentie van het Hof, dat alle maatregelen die voor Europese burgers een beperking van het recht op vrije vestiging impliceren, strijdig zijn met het Europese recht. Om die reden vraag ik de minister nadrukkelijk in te gaan op de vraag of dit voorstel Europaproof is.
Voorzitter, ik kom tot een samenvatting. De fractie van D66 heeft grote bedenkingen tegen dit wetsvoorstel. Het voorstel druist in tegen de maatschappelijke ontwikkeling, beperkt onnodig de gemeentelijke autonomie, belemmert het noodzakelijke economische herstel, kent ernstige juridische complicaties en legt een maatschappelijke normativiteit op die zijn grondslag vindt in een subjectieve moraliteit. Gelet op deze substantiële bezwaren en in het licht van het regeerakkoord, zie ik met meer dan gewone belangstelling uit naar de reactie van de minister.
De heer Ten Hoeve (OSF):
Voorzitter. Het uitgangspunt van de Winkeltijdenwet is nog altijd winkelsluiting op zondag. Dat heeft natuurlijk oorspronkelijk een religieuze achtergrond, maar de ware betekenis en functie daarvan is, ook in de joodse en christelijke wortels, toch altijd maatschappelijk geweest. De zondag was bedoeld als rustdag. De heer Van den Berg wees erop dat de zondag ook uitdrukkelijk zo werd genoemd: "de rustdag". Hij vormde voor de hele maatschappij het rustpunt in de week en ik denk dat ook voor een geseculariseerde wereld een rustpunt nog steeds nuttig kan zijn. En, om het maar duidelijk te stellen, een rustpunt voor de maatschappij is iets anders dan een willekeurig gekozen vrije dag voor een individu.
De wereld verandert en er is heel veel wat een algemene rustdag in de week voor iedereen tegenwoordig onmogelijk maakt. Toch zijn wij er geen voorstander van om de zondag langzaam maar zeker helemaal gelijk te schakelen met alle andere dagen in de week. De 24-uurseconomie is op veel punten noodzaak en onontkoombaar geworden. Zij levert ook veel op en is dus niet meer echt terug te draaien, maar is voor ons ook niet het ideaal dat gekoesterd en gestimuleerd moet worden. De 24-uurseconomie dwingt immers misschien niet formeel, maar praktisch vaak wel, werknemers om het algemene rustpunt in de week in te ruilen voor een willekeurige vrije dag. Zij brengt kleine middenstanders in een dwangpositie door de naar de zondag uitbreidende concurrentie, vaak zonder dat de totale markt erdoor groter wordt; dat zeg ik collega Reuten na. De extra werkgelegenheid die wordt geschapen, is in de regel niet gebaseerd op extra omzet. Ten slotte schept zij voor iedereen een situatie dat er op zondag zo veel kan, en dus voor veel mensen ook zo veel moet, dat het de vraag is of er nog rust overblijft. Iedereen zal hier op zijn eigen manier tegen aankijken en natuurlijk blijft het ieders eigen verantwoordelijkheid, maar toch.
Terugdraaien van alle zondagsopening is niet realistisch en ook niet gewenst, want natuurlijk geeft zij ook in veel gevallen extra mogelijkheden. Maar beperking is wel mogelijk en het in de wet gekozen aspect van toerisme geeft een zinvol afwegingskader, want juist toerisme, als ontspanning en eropuit kunnen gaan, is voor veel mensen een zinvolle besteding van de rustdag. Een toeristisch aantrekkingspunt biedt dus voor de complete middenstand extra verkoopmogelijkheden, een extra marktaandeel op de zondag dat buiten de zondag niet meer gerealiseerd kan worden. Het is duidelijk dat in zo'n geval het economische motief wel heel zwaar weegt. Het wetsvoorstel geeft nu bij het toerismemotief toch een beperking aan – het toerisme moet "substantieel" zijn – want in de praktijk blijkt de factor toerisme eigenlijk altijd wel in stelling gebracht te kunnen worden. Het wetsvoorstel verplicht de gemeente in ieder geval tot een afweging tegen de andere belangen die met een beslissing gemoeid zijn. Een dergelijke motiveringsplicht lijkt mij niet in strijd met de autonomie van gemeenten.
We hebben een petitie aangeboden gekregen van de gemeente Sluis. Het komt mij voor dat de gemeente Sluis een toeristisch product heeft te bieden. De gemeente Sluis heeft al voor de oorlog zondagsopenstelling gekend, oorspronkelijk gebaseerd op een speciaal KB. De gemeente behaalt een groot deel van de omzet in het winkelareaal in het weekeinde en heeft dus inderdaad een heel zwaar belang van economische aard, gebaseerd op toeristische potentie en geholpen door de grensligging vlakbij België. Met de heer Terpstra heb ik het gevoel dat deze wetswijziging de gemeente Sluis nooit zal kunnen dwingen om haar regelingen anders te treffen dan tot nu toe het geval was. Hier is immers genoeg motivering aan te dragen die in overeenstemming is met de mogelijkheden die de wet ook in de nieuwe vorm biedt. Kan de minister daar zijn oordeel over geven? Ik neem aan dat hij daar niet het laatste woord over kan zeggen, maar hoe kijkt de minister daar tegenaan? Dat is misschien ook interessant om te weten voor de mensen uit Sluis die hier op de publieke tribune zitten en het geeft extra zekerheid bij de verdere behandeling van deze wet.
Het lijkt misschien voor de hand te liggen om de te maken keuzes volledig open bij de gemeenten, decentraal, neer te leggen, zoals het de bedoeling is bij het initiatiefwetsvoorstel dat nu in de Tweede Kamer ligt. Bij de huidige beperkingen in de bestaande wet blijkt echter nu al dat de gemeenten heel verschillend omgaan met de vrijheid die ze hebben en die ze nu eigenlijk alleen maar zeer beperkt hebben. Dat is natuurlijk begrijpelijk, het is ook begrijpelijk dat in de praktijk de beslissing van de ene gemeente heel gemakkelijk van grote invloed kan worden op de keuzemogelijkheden van andere gemeenten. Een beslissing in één gemeente kan makkelijk andere gemeenten, die economisch niet het onderspit willen delven, meetrekken. Dan is het naar onze mening toch zinvol om de uitgangspunten maar zo helder mogelijk centraal vast te leggen.
De bedoeling van die uitgangspunten is dat gemeenten tot inzichtelijkere afwegingen komen, maar ook uitdrukkelijk dat zondagsopenstelling door toepassing van de uitgangspunten beperkt blijft tot die gevallen waarin het toerisme het ook echt zinvol maakt voor de betrokkenen. De memorie van toelichting is daar heel helder over en uit algemeen maatschappelijk oogpunt lijkt ons dat ook verantwoord.
De beraadslaging wordt geschorst.
De vergadering wordt enkele minuten geschorst.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/h-ek-20102011-7-20.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.