6 Ontwikkelingssamenwerking

Aan de orde is het begrotingsdebat over de effectiviteit van ontwikkelingssamenwerking in het kader van de behandeling van het wetsvoorstel Vaststelling van de begrotingsstaat van het Ministerie van Buitenlandse Zaken (V) voor het jaar 2011 (32500-V).

Devoorzitter:

Ik heet de staatssecretaris van Buitenlandse Zaken van harte welkom in de Eerste Kamer. In de eerste termijn van de Kamer geef ik het woord aan de heer Eigeman.

De heerEigeman (PvdA):

Voorzitter. Dit debat heeft lang op zich laten wachten. In deze Kamer is al twee jaar geleden de conclusie getrokken dat een wat meer diepgaande gedachtewisseling met de regering over de effectiviteit van OS nodig was.

Het feitelijke moment geeft het debat een bijzondere lading. Het is de eerste maal dat staatssecretaris Knapen zijn opwachting in deze Kamer maakt om te spreken over ontwikkelingssamenwerking. Het is ook de eerste maal dat we in samenhang naar de beide beleidsbrieven kunnen kijken die de regering sinds haar aantreden heeft geproduceerd. Hoewel deze Kamer reflectie meestal combineert met een zekere terughoudendheid wil ik een aantal politieke hartenkreten kwijt en een aantal vragen stellen. Beide hebben te maken met consistentie, effectiviteit en moraliteit. De regering lijkt zakelijk belang te verkiezen boven morele overtuiging, nee sterker nog, het lijkt erop dat zakelijk belang tot morele overtuiging gemaakt wordt. Nederlands belang is hoger dan ander belang. Er wordt een uitleg gegeven aan het begrip soevereiniteit, en aan het belang van de natie, die als een morele uitspraak klinkt.

Dat baart zorgen, omdat het een vorm lijkt van groepsegoïsme die zich tegen ons kan keren. Mijn fractie kiest voor meer balans. Verzakelijking is goed als die ertoe leidt dat we het geld beter besteden, dat we meer waar voor ons geld krijgen. Maar het zijn waarden die moeten bepalen wanneer we met onze inspanning tevreden zijn. Er is een balans nodig tussen effectiviteit en verantwoordelijkheid voor de internationale gemeenschap. In het regeringsbeleid is die balans zoek. The Global Village kan niks met een in zichzelf gekeerd Land van Ooit, goed verstopt achter hoge dijken. Het echte Land van Ooit bestaat niet meer, het heeft zich overgeleverd aan de profeten van het verleden, het helpt niet als je de luiken sluit in het digitale tijdperk, de eeuw van de mobiliteit.

Effectiviteit is zoals gezegd een belangrijk politiek markeringspunt. Wij willen dat de inzet van middelen tot het halen van doelen leidt. Mijn eerste hartenkreet is dat het er bij ontwikkelingssamenwerking in de eerste plaats om gaat burgers in de donorlanden een stap verder te helpen. Duurzaam verder te helpen: armoede terugdringen, sterftecijfers rondom geboorten terugdringen van zowel baby's als moeders, de voorziening van schoon water adequaat regelen, de scholingsgraad verhogen en duurzame economische ontwikkeling mogelijk maken door empowerment. Duurzaam verder helpen is echter vooral een kwestie van het bestrijden van ongewenste afhankelijkheden. Burgers in donorlanden moeten niet afhankelijk zijn van rijke wereldburgers, noch van de grilligheden van de machthebbers bij hen in de buurt. De inzet van de middelen voor ontwikkelingssamenwerking moet daarop gericht zijn. "Van helpen naar investeren", zoals de ambassadeursconferentie dit jaar heette. Het gaat om de zelfredzaamheid van gemeenschappen en burgers. Effectiviteit in die zin dient vervolgens om aan de burgers van de sponsorlanden verantwoording af te leggen. In het verband van de Interparlementaire Unie is al eens aan de orde geweest dat nationale parlementen van sponsor- en donorlanden er beide belang bij hebben dat er meer werk gemaakt wordt van transparantie en verantwoording. Het is goed om daar gezamenlijk initiatief in te nemen. Is dat een idee waar de staatssecretaris zich sterk voor wil maken?

Dat leidt overigens niet automatisch tot meer draagvlak bij burgers. Daar is meer voor nodig. Ik citeer Verhofstadt in de NRC van zaterdag twee april, een buitengewoon interessant artikel: "Leiders moeten in staat zijn de publieke opinie te leiden, met visie en overtuigingskracht." Lef en leiderschap om het belang te duiden van eerlijker delen, van noeste arbeid om ondemocratische verhoudingen aan te pakken en van een wereldwijde aanpak om goed bestuur te organiseren; stabiliteit, vrede en rechtvaardigheid. Als mijn fractie het over het Nederlands belang heeft staan die waarden voorop.

Mijn tweede hartenkreet is dat deze regering kiest voor een beleidswijziging die het Nederlands belang voornamelijk definieert als eigenbelang. Ontwikkelingssamenwerking als een element in de onvervalste machtspolitiek, zoals de wetenschapper Morgenthau die beschrijft. Eigenbelang lijkt dus bij de huidige regering leidend te zijn in het beleid op het gebied van ontwikkelingssamenwerking. Het is zorgwekkend dat in de eerste zin van de Focusbrief Ontwikkelingssamenwerking van 18 maart het verbeteren van de economische positie van Nederland als eerste doelstelling van het Nederlands buitenlandbeleid wordt genoemd.

Geen misverstand. Bedrijven kunnen een belangrijke positieve bijdrage leveren aan armoedevermindering, bijvoorbeeld door in hun bedrijfsvoering rekening te houden met de impact op klimaat, armoede en duurzaamheid. De regering heeft het voornemen om de inzet van bedrijfsleven als actor in ontwikkelingssamenwerking fors uit te breiden. Hier lijkt het economisch eigenbelang de motivatie, hetgeen overigens niet wegneemt dat hulp met inschakeling van het bedrijfsleven effectief kan zijn. In overeenstemming met het regeerakkoord zou de bevordering van zelfredzaamheid van ontwikkelingslanden centraal moeten staan. Bij de besteding van de middelen voor ontwikkelingssamenwerking door het bedrijfsleven zou dan ook de afweging moeten worden gemaakt of deze zelfredzaamheid wordt bevorderd, of juist niet. Kan de staatssecretaris hier in termen van consistentie op reageren? Hoe verhoudt zich het doel van zelfredzaamheid tot het Nederlands belang? Om het wat spottend te zeggen: Moeten zelfredzame burgers uit Mali, de Democratische Republiek Congo of Guatemala bonnetjes sparen om ze bij Nederlandse bedrijven te besteden? Er is wat mijn fractie betreft sprake van een ethische onbalans, een soort van neoliberalisme waarin basale waarden als rechtvaardigheid, verantwoordelijkheid en gemeenschapszin op de vuilnisbelt van de geschiedenis terecht dreigen te komen.

Geven we Nederland terug aan de Nederlanders of geven we Nederlanders de kans om hun idealen en solidariteit te tonen met mensen die het zo ongelooflijk veel slechter hebben? Op dit moment laat Nederland in zijn internationale oriëntatie een weerbarstigheid zien die soms paradoxale trekken heeft. Nederland biedt zich aan als podium voor het WK Voetbal en de Olympische Spelen, maar toont tegelijkertijd een narcistische eenkennigheid die vraagtekens oproept. Teruggeven roept valse sentimenten op. Nederland heeft de wereld nodig maar Nederland moet zich ook om die wereld bekommeren. Ik denk ook aan de verkrampte houding met betrekking tot immigratie. Nederland ziet een dreigend tekort aan arbeidskrachten op zich afkomen – in 2016 zwaaien 800.000 babyboomers af, terwijl zich slechts 400.000 jongeren melden; ergo een tekort van 400.000 mensen dwars door alle sectoren heen – maar probeert uit alle macht de poorten gesloten te krijgen. In wat voor bochten moet je je als minister-president wringen als je tegen zo'n achtergrond Nederland wilt teruggegeven aan de Nederlanders? Het is valse retoriek, het is een rancuneus soort populisme naar de mond praten, het brengt Nederland verder van zijn fundamentele belang bij een rechtsorde op wereldschaal die veiligheid, eerlijke handel en mensenrechten dient en het is dus kortzichtig.

Dat brengt mij bij mijn derde hartenkreet. Wat is nu eigenlijk Nederlands belang als wij spreken over de inzet van het budget voor ontwikkelingssamenwerking? Is dat primair hoeveel profijt het Nederlandse bedrijfsleven trekt? Daar is ons belastinggeld toch niet voor bedoeld? Hebben we het dan over de korte termijn of gaat het om duurzaam profijt? Graag een reactie van de staatssecretaris hoe hij zich de inzet van publieke middelen voorstelt op dit punt. Gaat het om directe verkoop of om het positioneren van Nederlandse bedrijven en kennisinstellingen als betrouwbare partners? Het Nederlands belang is een cruciaal criterium geworden voor de regering. Het is mijns inziens van belang om dat uit te diepen. Geen definitiekwestie maar een politieke keuze. Voor welk bedrijfsleven gaan we eigenlijk? Grootverdieners die mensenrechten, milieu etc. aan hun laars lappen of het midden- en kleinbedrijf dat duurzaam wil ontwikkelen? Maar diepgaander nog, wat is het Nederlands belang? Korte termijn winst, water en voedsel als moneymakers op de korte termijn? We hebben veel te bieden, er valt wat te verdienen of investeer je in een duurzaam maatschappelijk klimaat waarin fair trade en integer bestuur gemeengoed zijn? Die zaken waar Nederland goed in is zoals water en voedsel zijn van belang, ook ons belang, maar als de helft verdwijnt in de zakken van de lokale maffia omdat de instituties niet goed worden opgebouwd, werkt deze aanpak juist contraproductief.

Naar het oordeel van mijn fractie kun je de focus op voedsel en water uit een oogpunt van effectieve ontwikkelingssamenwerking alleen maar geloofwaardig invullen als je actief vorm wilt blijven geven aan maatschappelijke voorwaarden die stabiliteit en veiligheid bevorderen. Aandacht voor goed bestuur en milieu is dus noodzakelijk, je haalt de effectiviteit van je beleid onderuit als je bezuinigt op de maatschappelijke voorwaarden om de inzet voor water en voedsel succesvol te laten zijn. Het kan goed zijn dat Nederlandse bedrijven daar op de korte termijn nog wat mee verdienen, maar het borgt geen duurzaam effect.

De staatssecretaris zaait op dat punt zelf ook verwarring. In een interview met het blad Forum van VNO/NCW meldt hij over een verandering in de scope van het beleid dat het erop neerkomt dat het meer om "bedrijvigheid gaat en niet meer om klinieken en schooltjes". Mensen moeten niet meer medische hulp krijgen en kinderen geen onderwijs? Is dat wat hij bedoelt? Ik wil graag weten hoe je bedrijvigheid accommodeert zonder goed opgeleide mensen en zonder een goede basisgezondheidszorg. Het internationale bedrijfsleven vestigt zich tegenwoordig samen met teams van ontwikkelingswerkers onder het mom "we do the plant, they do the community conditions" en de Nederlandse regering laat met veel aplomb onderwijs en, deels, gezondheidszorg vallen. Ik werk op dit moment aan een particulier plan samen met enkele Nederlandse burgers die een kleine stichting hebben die steun organiseert aan medeburgers op de Molukken, een Indonesische ondernemer en enkele Nederlandse collega's. Ons uitgangspunt is een businessmodel. Onze Indonesische partner ziet kansen om op meerdere terreinen investeringsplannen op het gebied van food, infrastructuur, energie, en toerisme te ontwikkelen, die goed zijn voor zijn land. Ze zijn maatschappelijk relevant, leveren duurzaam business en rendement. In onze discussies gaf hij aan dat die ontwikkelingen alleen de tijd kunnen krijgen wanneer de regionale gemeenschap kan meedoen. Hij zei: we hebben gezonde gemeenschappen nodig met een basisgezondheidszorg, onderwijs en dergelijke, maar vooral mensen die goed voor zichzelf kunnen zorgen. Het moet uiteindelijk leiden tot een meervoudig model waarin gezamenlijke leerprocessen centraal staan die oude systemen willen vervangen waarin wederzijdse afhankelijkheden zijn geschapen. Dat kan niet zonder verantwoordelijkheid te nemen, dat kan niet zonder te investeren, dat kan niet zonder overheidsinspanningen waarin de civil society en burgerparticipatie nadrukkelijk een plaats krijgen.

Als je vanuit die optiek naar het uitgezette beleid kijkt, wat willen we dan met focus en wat voor criteria hanteren we daarbij? Voor alle duidelijkheid: mijn fractie vindt het een goede zaak om focus te organiseren. Dat geldt voor een aantal partnerlanden, dat geldt ook voor inhoudelijke thema's. Belangrijk zijn de criteria die we hanteren, de effecten op lopende projecten – investeringen die wij al gedaan hebben – en de afstemming met andere sponsorlanden. Mijn fractie heeft twijfel op die drie punten. Laat ik dat illustreren aan de hand van de situatie van een land als Guatemala en het inhoudelijke thema van goed bestuur. Guatemala is al jarenlang een donorland, behoort tot de fragiele staten, heeft te kampen met een straatarme bevolking, met een criminaliteit die hemeltergend is en een straffeloosheid die onacceptabel is. Mensenrechten zijn in dat land een farce. Onze investeringen zijn stevig. Juist de laatste jaren worden voorzichtig vorderingen geboekt, met name in de sfeer van justitie en politie. Toch wordt Guatemala geschrapt als prioritaire staat. Dat zou je nog kunnen verdedigen door te wijzen op afspraken met andere donorlanden, maar als mijn informatie juist is, trekken ook Noorwegen, Zweden en Zwitserland zich terug. Wat maakt de regering dan waar van de idee van afstemming en wat houdt de term "verweesd" dan precies in? Dezelfde vraag kun je stellen als het om Burkina Faso gaat. Dat land is straatarm en kent weinig mogelijkheden. Maar als iedereen zich terugtrekt, is echt sprake van een verweesde staat, zoals zo mooi in de WRR-rapporten staat. Wat doen we met de effecten van vertrek? Seksueel geweld is een belangrijk onderdeel van de agenda inzake seksuele en reproductieve gezondheidszorg. Het veranderen van dat beleid, met name op het gebied van de rechtspraak zodat er ook echt wezenlijk en langdurig iets voor vrouwen verandert, is essentieel.

Hebben we verdisconteerd wat de effecten zijn voor de mensen die ter plaatse hun nek hebben uitgestoken, bijvoorbeeld in Guatemala, en die sterk afhankelijk zijn van juist de steun van Europese diplomatieke aanwezigheid? Telt het antwoord op dat soort vragen? In de laatste beleidsbrief wordt voor de specifieke situatie van Midden-Amerika verwezen naar een soort regionaal coördinatiepunt. Gaan we dan vanuit de nieuwe – opmerkelijk! – diplomatieke post Panama mensenrechtenactivisten in Guatemala ondersteunen? Meer algemeen is mijn vraag hoe de regering omgaat met criteria, effecten en afstemming met andere donorlanden. Dat klemt nog meer omdat op verschillende plaatsen in de begroting en in de beleidsbrieven gewezen wordt op het belang van recht en rechtsstaat. Hoe serieus gaan we daar nu mee om? Het gaat hierbij niet om symbolen uit een heroïek verleden zoals de speelgoedridders in het Land van Ooit. Het gaat hierbij om het vormgeven van een rechtvaardige toekomst, om het verspreiden en versterken van vaardigheden om recht te doen.

Ik heb al het een en ander naar voren gebracht over de samenhang tussen de verschillende thema's. Het voorbeeld van het mogelijke project op de Molukken is mijn inziens helder. Focus op water en voedsel verliest betekenis wanneer er onvoldoende borging is van een basaal rechtssysteem en van adequaat bestuur op nationaal en lokaal niveau. Het aanbrengen van focus in de inhoudelijke thema's zal dus op een andere manier gestalte moeten krijgen. Ik vraag bijzondere aandacht voor het onderwijs. Ik weiger te accepteren dat een basisvoorziening wordt teruggebracht tot een parafrase als "schooltjes bouwen". Mijn stelling is: geen bedrijvigheid zonder adequaat onderwijs. Ik vraag de staatssecretaris daarop te reageren, maar niet met een antwoord over schooltjes bouwen. Ik vraag hem toe te lichten waarom de uitgebreide Nederlandse ervaring bij het opbouwen van systemen en methodiek op onderwijsgebied moet worden afgebouwd, waarom dat goed is voor het Nederlands belang maar ook wie die taak gaat overnemen als wij het niet meer doen. Afhankelijk van het antwoord van de regering overweegt mijn fractie op dat punt een uitspraak van de Kamer te vragen.

De bezuinigingen tikken zwaar aan. De daling van onze nationale inspanning van 0,8% naar 0,7% van het bnp geeft aan welke prioriteit dit kabinet geeft aan het ondersteunen van de armste mensen in de wereld. Nederland is nog altijd een rijk land, maar voor anderen heeft dit kabinet minder over. Mijn fractie is in feite tegen die daling van 0,8% naar 0,7% en stoort zich aan de rancuneuze symboliek waarvoor die verlaging wordt ingezet. Dat heeft weinig meer met een zakelijke afweging te maken. Draagvlak door effectiviteit, transparantie en verantwoording vraagt om een geloofwaardig bestuur. Ik heb eerder gesproken over lef en leiderschap. Mijn fractie heeft twijfels over de wijze waarop hiermee wordt omgegaan als het om de Nederlandse ontwikkelingsorganisaties gaat. Kritische reflectie op de ontwikkeling van het verstatelijkte middenveld is een goede zaak. Dat vergt nieuwe manieren van werken in het publieke domein. Geef burgers de kans om hun betrokkenheid waar te maken in het groot en in het klein. Dat betekent meer ruimte voor de civil society in brede zin, inclusief een constructieve rol voor een bedrijfsleven dat eerlijke handel, rechten van werknemers, ontwikkeling door educatie en duurzame ontwikkeling serieus wil nemen. Ook willen we niet als reflectie dat die kritiek leidt tot een soort van super-ngo zoals UK aid, maar wij willen dat wij ons verbinden met groepen burgers die actief werken aan nieuwe vormen van solidariteit. Als dit kabinet meer maatschappelijke verantwoordelijkheid wil stimuleren, moet het zich in zijn beleidshandelingen ook zo gedragen dat het zich serieus genomen weet. Dat houdt in dat het handelen van de overheid bestuurlijk behoorlijk moet zijn.

Eerder al heb ik gesproken over het belang van goed bestuur, over de meervoudige betekenis van effectiviteit en van het stimuleren van lokale ontwikkeling. In de oorspronkelijke begroting was geld opgenomen voor het programma LOGO South, uitgevoerd door een groep decentrale overheden met een coördinerende rol voor de VNG. Bij amendement is in de Tweede Kamer 5,5 mln. geschrapt, waardoor dit gehele programma verdwijnt. Als je navraag doet naar effecten voor goed bestuur, lokale binding hier en overzee, invloed op lokale leefomstandigheden en de kwaliteit van verantwoording krijgt dit programma in alle evaluaties een goede beoordeling. Toch is er voor 2011 geen geld meer. Wat gaat de staatssecretaris daaraan doen? Is hij bereid om voor 2012 en verder opnieuw in te zetten en wat kan de staatssecretaris nog doen voor het jaar 2011?

Ook andere signalen uit het veld leveren een beeld op dat er te weinig is nagedacht over de consequenties in termen van behoorlijk bestuur. KNCV Tuberculosefonds levert sinds jaar en dag wereldwijd een belangrijke bijdrage aan het terugdringen van een ziekte die de maatschappelijke stabiliteit sterk ondermijnt. De WHO, USAID en andere belangrijke spelers maken graag gebruik van de expertise van deze organisatie. Administratieve redenen blokkeren verdere financiering. Kan de staatssecretaris uitleggen waarom een succesvol programma dat brede politieke steun heeft vanwege de boekhouding wordt stopgezet?

Het is bovendien wonderlijk dat het kabinet enerzijds minder overheid wil maar anderzijds wel meer maatschappelijke verantwoordelijkheid. Vervolgens kort de regering de steunpilaren die maatschappelijke initiatieven steunen met meer dan 40%. Volgens het regeerakkoord is het maatschappelijk middenveld een van de krachten van het Nederlandse OS-beleid. Toch heeft de regering ervoor gekozen om de bijdrage aan de MFS-organisaties met een derde te verminderen van jaarlijks 567 mln. in voorgaande jaren naar 385 mln. in 2011 en 375 mln. in de jaren daarna. Dit is verhoudingsgewijs een veel grotere bezuiniging dan bij welk ander kanaal dan ook, veel groter ook dan de bezuinigingen die nodig zijn door de reductie van 0,8% naar 0,7% bnp. Hoe kijkt de staatssecretaris aan tegen die effecten aan uit een oogpunt van bestuurlijke zorgvuldigheid?

De forse korting heeft tot gevolg dat lopende programma's stopgezet moeten worden en honderden partnerorganisaties in ontwikkelingslanden financiële steun verliezen. Het is terecht dat ook van de grote organisaties meer wordt gevraagd en meer inzet op zelfverdienend vermogen en zelfredzaamheid, maar "je snijdt pezen door, vraagt tegelijkertijd om harder te lopen en bezuinigt bovendien op rolstoelen". Het is een illustratie van het begrip "inconsistentie", dat ik eerder gebruikt heb. Dat krijgt een zure bijsmaak wanneer we zien dat grote internationale organisaties als de Wereldbank, bijvoorbeeld via het IDA-programma, met opvallend gemak buiten de grote beleidsaanpassingen worden gehouden. IDA geeft jaarlijks 3 mld. dollar uit aan begrotingssteun aan landen als Rwanda, Ethiopië en Burundi. De regering zegt te willen snijden in begrotingssteun, maar investeert daar via de vervijfvoudiging van de bijdrage aan de Wereldbank juist meer in. Dit is des te vreemder omdat de invloed van Nederland op de bestedingen van multilaterale instellingen zoals de Wereldbank zeer beperkt is. Dat blijkt onder meer uit onderzoek van de Algemene Rekenkamer. Ondanks dit alles behoort Nederland tot de grootste contribuanten van IDA. Kan de staatssecretaris uitleggen waarom die multinationale organen een streepje voor hebben op de medefinancieringsorganisaties? Als je voor binding wilt zorgen tussen burgers en ontwikkelingssamenwerking, heb je toch meer aan het Liliane Fonds, ICCO of een Matra-programma dan aan de Wereldbank?

Ik ben grootgebracht met de Wilde Ganzen. Die hebben mijn bewustzijn van concrete hulp vergroot. Ik weet inmiddels dat het om meer gaat, in het jargon van vroeger: om de structurele effecten. Ik weet ook dat in de beleving van burgers Wilde Ganzen en innovatieve organisaties als de 1%Club meer invloed hebben dan de Wereldbank of het IMF. Ik ben niet naïef en we moeten onze positie in het oog houden, maar mag het ook een onsje minder zodat er wat meer ganzen blijven vliegen? Dat kan door de extra korting van 50 mln. op de medefinancieringsorganisaties te heroverwegen en de middelen voor organisaties als de Wereldbank in de tijd wat aan te passen, dat wil zeggen de bijdrage uit te smeren over meer jaren. Hoe staat de staatssecretaris daar tegenover?

Ik ben deze bijdrage begonnen met de spanning tussen zakelijk belang en moraliteit. Ik heb de stelling betrokken dat het kabinet gekozen heeft voor zakelijk belang als moreel ankerpunt. Ik wil herhalen dat het waarden zijn die moeten bepalen wanneer we met onze inspanning tevreden zijn. In de woorden van Robert Kennedy, in een toespraak uit 1968, geciteerd in het fantastische boek van Michael Sandel Rechtvaardigheid: "In het nationaal product is echter geen plaats voor de gezondheid van onze kinderen, voor de kwaliteit van hun onderwijs of voor de vreugde van hun spel. Er is geen plaats voor schoonheid, voor de intelligentie van ons publiek debat of voor de integriteit van onze gezagsdragers. Onze geestkracht of onze moed wordt er niet door gemeten, noch onze wijsheid of onze geleerdheid, noch ons mededogen of onze toewijding aan ons land. Kortom, het nationaal product meet alles, behalve datgene wat het leven de moeite waarde maakt."

Mijn fractie wil met dit debat over effectiviteit terug naar een aanpak die het burgers wereldwijd mogelijk maakt om mee te kunnen doen aan "datgene wat het leven de moeite waard maakt". Wij zijn ervan overtuigd dat die benadering in ultieme zin Nederlands belang is, omdat zij bijdraagt aan veiligheid, stabiliteit en een rechtvaardige wereld. In die wereld kan Nederland een belangrijke schakel zijn.

Wij kijken met bijzondere belangstelling uit naar het antwoord van de staatssecretaris.

De heerWillems (CDA):

Voorzitter. Graag richten wij ons via u tot de regering met een aantal vragen rond het thema "effectiviteit van ontwikkelingssamenwerking". Laat ik om te beginnen duidelijk maken dat het versterken van het draagvlak in Nederland voor ontwikkelingssamenwerking van groot belang blijft. Als mijn vragen kritisch zijn, is dat niet omdat er bij de CDA fractie twijfel bestaat over de noodzaak van ontwikkelingssamenwerking, maar veeleer omdat er twijfel bestaat of de vorm waarin dit gebeurt nog wel de juiste is vandaag de dag. Ik denk daarbij vooral aan het volgende feit. In 1990 leefde 90% van de armen in de wereld in 's werelds armste landen; nu leeft ruim 70% van armste mensen in de wereld in zogenaamde "middle income"-landen. Dat is een significante verschuiving in de plaats waar armoede zich voordoet. Alleen een kwart van de armste mensen leeft nog in de armste landen. Dat is een aanzienlijke verschuiving vergeleken met twintig jaar geleden en dat betekent een significante wijziging van de aanpak die noodzakelijk is voor bediening van die twee segmenten. Mijn vraag is in hoeverre dit is doorgedrongen in het beleid van de regering voor de diverse kanalen waarlangs ontwikkelingsgelden worden verdeeld. Ik ga later nog op die diverse kanalen in. Dat geldt voor het beleid van de regering niet alleen betreffende eigen gelden, maar ook betreffende de multilaterale instanties.

Ik wil graag de noodzaak van ontwikkelingssamenwerking benadrukken. "Ontwikkelingssamenwerking als een onderdeel van de internationale publieke gerechtigheid is gericht op het uitbannen van honger en armoede en op het scheppen van omstandigheden waarin mensen als verantwoordelijk persoon tot hun recht kunnen komen. Zij is er tevens op gericht dat landen een volwaardige positie kunnen innemen in de wereldeconomie." Deze tekst zal u, voorzitter, bekend voorkomen. Hij is afkomstig uit artikel 52 van het program van uitgangspunten van het CDA.

Er is echter ook een argument van eigenbelang. Dat wil ik niet onbesproken laten. Als we niets doen aan de uitdrijving van abjecte armoede in de wereld zullen we meer vluchtelingen krijgen in deze open wereld en dus ook in Nederland. De opvangcapaciteit voor hen is niet onbeperkt, hoewel daar in dit huis best verschillend over gedacht zal worden. Dat er een limiet is, is echter voor iedereen duidelijk, denk ik. Een andere reden van eigenbelang is de volgende: als het in een ontwikkelingsland goed gaat, is dat goed voor ons bedrijfsleven, omdat ons land voor zijn economie grotendeels afhankelijk is van het buitenland.

Welnu, tot zover een korte inleiding over de noodzaak en de redenen waarom het CDA zich zal blijven inzetten voor ontwikkelingssamenwerking, of deze nu plaatsvindt uit naastenliefde, schuldgevoel, herverdelingsinspanning, of eigenbelang. De WRR schrijft over het morele motief en het motief van eigenbelang. Ik zou toch het verhaal van de barmhartige Samaritaan uit de Bijbel willen aanhalen en dit als leidend willen beschouwen in onze visie op ontwikkelingssamenwerking. Het is overigens een heel mooi verhaal met vooral het onverwachte van de mens uit de andere streek die zich over zijn medemens ontfermde.

Ik wil spreken over de effectiviteit van de Nederlandse uitgaven. Laten we nu stil staan bij de jaarlijkse besteding. In 2008 bedroeg deze ruim 5 mld. Dit jaar is er een daling van 11% en volgend jaar een daling van 12%, om binnen de afgesproken 0,7% van het bnp te blijven. In 2012 zullen de uitgaven dus zijn gedaald naar een niveau van zo'n 4 mld. In 2008 was het bedrag als volgt onderverdeeld:

  • - 39 mln. voor versterking van de internationale rechtsorde;

  • - 850 mln. voor grotere veiligheid en stabiliteit;

  • - 440 mln. via de EU;

  • - 1 mld. voor meer welvaart en minder armoede;

  • - 1,8 mld. voor een toegenomen menselijke en sociale ontwikkeling;

  • - 390 mln. voor een beter beschermd en verbeterd milieu;

  • - 170 mln. naar het welzijn van Nederlanders in het buitenland, vooral het vreemdelingenbeleid;

  • - 45 mln. voor overige zaken;

  • - en tot slot zo'n 216 mln. voor apparaatskosten. Dat is zo'n 5%.

Een andere verdeling is te maken langs de vier hoofdkanalen. Het is essentieel om hier ook eens naar te kijken. In 2010 was de verdeling als volgt:

  • - 1,3 mld. voor het multilaterale kanaal;

  • - 1,15 mld. voor het particuliere kanaal;

  • - 1,8 mld. voor het bilaterale kanaal;

  • - 350 mln. voor het bedrijfsleven;

  • - 450 mln. voor overige zaken.

Ik heb een aantal specifieke vragen over deze kanalen. Kan de minister aangeven, of hij ervan overtuigd is dat uitgaven via multilaterale kanalen nog steeds de voorkeur van de regering verdienen? De daarop volgende vraag is, of de multilaterale organisaties zijns inziens voldoende hebben ingespeeld op de eerder geschetste, veranderende toestand in de wereld, in het bijzonder die van de ontwikkelingslanden. Wij constateren dat nogal wat uitgaven via multilaterale kanalen tevens bijdragen aan het in stand houden van organisaties met zware overheads. Ik denk dan aan een aantal VN-organisaties. De vraag doet zich voor, of die uitgaven wel zinvol zijn. Welke methoden hanteert de regering om de multilaterale instanties scherp te houden? Sterker nog: zijn er signalen van deze organisaties over de noodzakelijke koerswijziging in ontwikkelingssamenwerking, die net door onze fractie werd beargumenteerd? Het lijkt erop dat de regering deze kanalen minder kort; is dat zo en zo ja, waarom?

Er zijn toch grote vraagtekens te plaatsen bij de uitgaven via veel multilaterale kanalen. Ik verwijs naar een recente studie van het Department for International Development over UK aid in het Verenigd Koninkrijk, de zogenaamde Multilateral Aid Review (MAR). Hierin worden er van de ruim 43 multilaterale organisaties 9 als slecht en 9 als "zozo" beoordeeld. Heeft Nederland ook een dergelijke analyse gemaakt en worden er nog gelden via deze 18 minder goede kanalen weggezet? Overigens zitten daar, in de Britse beoordeling, ook organisaties als WHO en FAO bij. Om positief te blijven: bij de zeer goede organisaties horen Unicef en The Global Fund to Fight Aids, TB and Malaria (GFATM). Terwijl het GFATM goed aangeschreven staat, heeft de minister toch gekort op de fondsen voor de KNCV Tuberculosis Foundation, zoals collega Eigeman al aangaf. Het gaat hier toch om specifiek Nederlandse kennis die gebruikt wordt en die zelfs door internationale instanties wordt medegefinancierd vanwege de sterk specifieke kennis van Nederland? Graag ontvangen we een uitleg van de staatssecretaris hierover.

Gaat de regering een van de aanbevelingen van de Multilateral Aid Review overnemen in haar eigen beleid? Zal de funding van multilaterale instanties dan worden gebaseerd op MAR-assessments? Gaat de regering samenwerken met andere landen bij het beoordelen van internationale organisaties? Het zijn immers deze organisaties die de verkeerde beelden van ontwikkelingssamenwerking op ons netvlies brengen: "met de witte Mercedes utilityvoertuigen met VN-vlag door de woestijn denderen", om het beeld van Linda Polman in haar boek De Crisiskaravaan te gebruiken. De multilaterale uitgaven stijgen fors dit begrotingsjaar en wel omdat we aan onze IDA-Wereldbankverplichtingen moeten voldoen. De vraag doet zich nu voor, waarom we in het buitenland alles doen om aan onze verplichtingen te voldoen en waarom we in Nederland onze ngo's, bovenop de MFS II, nog eens extra korten met 50 mln.? Ik stel deze vraag tegen de achtergrond van hetgeen de staatssecretaris op de lange termijn van plan is.

Multilaterale uitgaven zouden op termijn omlaag moeten, gezien het nogal kritische oordeel van bijvoorbeeld het Department for International Development in de MAR-review in het VK en de EU Rekenkamer.

Ik stel die vraag zo sterk omdat het er alle schijn van heeft, dat we op dit moment alle kritiek over ontwikkelingssamenwerking aanpakken door onze eigen organisaties super kritisch te bezien en te korten en met het MFS nog eens extra te korten, terwijl er op de multilaterale kanalen vanwege verplichtingen niet gekort wordt op de korte termijn. Wat zou het betekenen als de internationale instellingen wat langer op hun geld moeten wachten?

Daarop volgend stel ik een vraag over de uitgaven via de EU. Ik citeer nu het recente groenboek van de Europese Commissie. Het is positief te waarderen dat de Europese Commissie zichzelf de vraag stelt hoe door te gaan met begrotingssteun aan arme landen. Het groenboek gaat er echter a priori van uit dat dit soort steun moet doorgaan en besteedt weinig aandacht aan de grote vragen die toch in de moderne ontwikkelingsliteratuur bestaan over het überhaupt verstrekken van begrotingssteun.

Op pagina 5 in kader 2 van het groenboek wordt de onthullende mededeling gedaan dat de Europese Rekenkamer tot de conclusie kwam dat algemene begrotingssteun aan de gezondheidssector tot dusver geen doeltreffende bijdrage had geleverd aan de verbetering van de gesteunde gezondheidsdiensten. De Rekenkamer is ook voornemens een speciaal verslag over de onderwijssector te publiceren. Dat moet overigens nog verschijnen, zo begrijp ik.

In kader 3 op pagina 6 wordt de evolutie van begrotingssteun geschetst. Is de staatssecretaris met ons van oordeel dat er absolute minimumeisen gesteld moeten worden aan begrotingssteun? Ik denk bijvoorbeeld aan de eis dat er op zijn minst belastingheffing moet zijn waar de middenklassen en de hogere klassen in de samenleving normaal belasting betalen.

In kader 4 op pagina 6 staat dat algemene begrotingssteun positieve effecten had op de harmonisering en aanpassing van de wetgeving en op de versterking van de eigen verantwoordelijkheid. Kan de regering navragen in welk specifiek geval dit het geval was en hoe een en ander gemeten werd? Even verderop staat in hetzelfde kader 4: "De evaluatie had wel twijfels over de impact op de terugdringing van de armoede en de kwaliteit van de fundamentele dienstverlening." Als er al met al een dusdanig duidelijk negatief oordeel wordt geveld over een deel van het werk, terwijl uit de literatuur ook blijkt dat begrotingssteun de minst effectieve vorm van steunverlening is, is het dan niet raadzaam om de EU te laten overwegen dit programma geheel stop te zetten of alleen het hoogstnodige uit te voeren? In dat laatste geval zou 10%-15% van de huidige uitgaven wel kunnen gaan naar bijvoorbeeld het programma om bij te dragen aan de ontwikkeling van buurlanden van de EU, die snel een verdere ontwikkeling moeten doormaken. Een ander probleem is dat het EOF, dat al decennialang bestaat, nu niet onder het EU-budget valt. Is de staatssecretaris bereid om te bepleiten dat dit budget een normaal onderdeel van het EU-budget wordt, dat dit budget verlaagd wordt en dat de EU zich meer zal toeleggen op coördinatie dan op het uitgeven van geld en dus geen 28ste donor blijft? Onze fractie overweegt om hierover een uitspraak van de Kamer te vragen.

Voorts vragen wij de staatssecretaris hoe hij de uitgaven via het particuliere kanaal beoordeelt. Ik sprak daar al eerder over. Zijn dat niet de uitgaven die sterk bijdragen aan het versterken van het draagvlak van ontwikkelingssamenwerking omdat veel van de organisaties hun wortels hebben in de Nederlandse samenleving? Hoe voorziet de staatssecretaris de samenwerking met deze organisaties in de toekomst en hoe denkt hij te voorkomen dat deze worden gebombardeerd tot uitvoeringsorganisaties van de overheid, waarmee ze hun eigenheid en zelfstandigheid verliezen? De uitgaven via het MFS dalen de komende jaren veel sneller dan het totale budget. De staatssecretaris lijkt het MFS te willen afbouwen op termijn, en wel snel. Dat kan toch niet de bedoeling zijn? Heeft de staatssecretaris zich hierbij laten leiden door de ontwikkelingen in het Verenigd Koninkrijk, waar UK aid de uitvoeringsorganisatie is geworden van het ontwikkelingssamenwerkingsbeleid? Wil de staatssecretaris in Nederland ook die weg gaan?

Op pagina 20 van zijn recente Focusbrief over ontwikkelingssamenwerking stelt de staatssecretaris dat de relatief grootste bezuinigingen de laatste categorie betreffen, de categorie van posterioriteiten. Het gaat hierbij om budgetten voor onderwijs, gezondheidszorg, hiv/aids en het maatschappelijk middenveld. Het baart ons zorgen dat het maatschappelijk middenveld daar ook als posterioriteit staat. Wij denken dat deze discussie fundamenteel is. Onze fractie pleit voor een significante betrokkenheid van de Nederlandse overheid bij de plannen van de ngo's, temeer daar zij nu zelf tot een betere onderlinge samenwerking komen – weliswaar vaak gedwongen door de overheid – en zich meer richten op activiteiten met een mkb-karakter. Ofwel, we zien hier van dichtbij de veranderingen wel plaatsvinden, maar internationaal nog weinig.

Zou daarbij een gedachte zijn dat de overheid op termijn niet meer dan 50% van het budget van een individuele ngo voor zijn rekening neemt om juist de afstand tot de overheid te laten bestaan en de organisaties echt hun wortels te laten behouden in de samenleving? Dat beschermt ons tegen het risico dat deze organisaties een uitvoeringsorganisatie van de overheid worden, iets wat onder het vorige kabinet wel enigszins dreigde te gebeuren. Onze fractie overweegt ook hierover een uitspraak van de Kamer te vragen.

De heerThissen (GroenLinks):

Ik luister naar de behartigenswaardige woorden van de heer Willems. Hij pleit ervoor om ngo's een zelfstandige positie te geven en zegt dat de overheid alles moet doen om te voorkomen dat een ngo een uitvoeringsorganisatie is van het ministerie van ontwikkelingssamenwerking. Hoe kijkt de heer Willems in dit kader aan tegen het conflict dat door de overheid is aangegaan met ICCO omdat deze organisatie geld gaf aan de website van Electronic Intifada?

De heerWillems (CDA):

Als de overheid een organisatie steunt in de uitvoering van haar activiteiten en als die organisatie geld geeft aan een organisatie die welbewust ingaat tegen het beleid van de overheid, waarover in dit geval discussie was, dan heeft de overheid mijns inziens alle recht om die vraag te stellen. Het ging hier namelijk over een specifieke uitspraak over de rol van de staat Israël.

De heerThissen (GroenLinks):

De overheid heeft altijd het recht om de vraag te stellen, maar het is niet de bedoeling dat zij vanuit de gestelde vraag ook het antwoord van een zelfstandige ontwikkelingsorganisatie disciplineert en zegt: u moet wel doen wat in het belang van het overheidsbeleid is. Daarmee creëer je namelijk uitvoeringsorganisaties die precies in de maat van je beleid lopen. Een krachtige democratie organiseert juist haar eigen tegenspraak omdat we daar uiteindelijk allemaal beter van worden.

De heerWillems (CDA):

Ik ben het volledig met u eens dat die zelfstandigheid moet blijven, maar het volgende blijft cruciaal. Als een organisatie welbewust handelt, het recht claimt om iets te doen en zegt geen verantwoording schuldig te zijn – dat was ongeveer het niveau van de discussie – heeft de overheid alle recht om te zeggen: wij zijn het er niet mee eens en willen hierover een discussie, en als u dat niet wilt, kan dat consequenties hebben. Dat vind ik niet meer dan een normale discussie tussen twee instanties waartussen geld heen en weer gaat.

Voorzitter. Denkt de staatssecretaris dat te verwachten is dat uitgaven via het private kanaal zouden kunnen stijgen ten koste van bijvoorbeeld sommige uitgaven via multilaterale en bilaterale kanalen? Ik denk daarbij aan het programma LOGO South van de VNG. Is dat niet bij uitstek een programma waarin op verzoek van het land kennisoverdracht plaatsvindt met nauwe betrokkenheid van de gemeenten in Nederland en dus ook nauwe betrokkenheid van de burger? Onze fractie vindt het stopzetten van dit programma onbegrijpelijk en overweegt, evenals collega Eigeman, om ook hierover een uitspraak van de Kamer te vragen.

Wij hebben begrip voor het gevoelen dat er geen gelden hoeven te gaan naar rondreizende gemeentebestuurders en voor het gevoelen dat gemeentebestuurders geen buitenlands beleid moeten gaan voeren. Dat laatste is de plicht van de landelijke overheid. Goed gebruikmaken van de kennis in deze sector – en die kennis is er zeker – in ontwikkelingslanden is voor mij echter van dezelfde orde als goed gebruikmaken van kennis uit het bedrijfsleven, de wetenschap, het onderwijs of de gezondheidssector die nodig is in de ontwikkeling van bepaalde landen. Overigens hebben we de indruk dat dit proces bij de VNG de laatste jaren beter geborgd en gestuurd wordt.

Voorts is onze fractie benieuwd naar de visie van de staatssecretaris op de relatie tussen ontwikkelingssamenwerking en onderwijs in Nederland. Het onderwijs werd overigens ook als een van de posterioriteiten genoemd. Er zijn bijvoorbeeld mooie programma's ontwikkeld door Maastricht School of Management, de Vrije Universiteit en Wageningen UR. Ziet de staatssecretaris de mogelijkheid dat zulke vormen de komende jaren een groeiend deel van het OS-budget zullen uitmaken, gegeven de grote veranderingen in het OS-speelveld? We zien hier toch bij uitstek een zaak waarin Nederlandse kennis wordt benut in het buitenland? Dat zou de regering toch als prioriteit en niet als posterioriteit benaderen? Ik hoor graag de reactie van de staatssecretaris.

Begin 2009 is besloten tot het vakbondsmedefinancieringsprogramma. Dit loopt tot 2012. Wat zal de uitloop van dit programma na 2012 zijn? Ik vraag dit vooral omdat op een gegeven moment bleek dat de vakbonden niet direct in de arme landen actief waren, maar meer in de zogenaamde middle-income countries. Daar manifesteerden ze nogal hevig tegen een aantal multinationals, die overigens als beste operateurs in die landen opereerden, maar kennelijk niet voldeden aan de eisen die de vakbeweging in Nederland aan die bedrijven zou stellen. De vakbonden vonden het nodig om daaraan hun tijd en moeite te besteden in plaats van zich te richten op de issues die er zijn met de ontwikkeling van die landen. Geldt het landenbesluit van de regering ook voor het vakbondsmedefinancieringsprogramma? Oftewel, moeten de vakbonden zich ook beperken tot de landen waartoe de overheid zich beperkt? Daarnaast wijs ik de staatssecretaris erop dat er ook andere programma's worden stopgezet. Ik wijs specifiek op het programma Microjustice for All. Hierbij is met Nederlandse kennis iets ontwikkeld. De steun is stopgezet, maar misschien kan hier nog eens naar gekeken worden.

De effectiviteit van ontwikkelingssamenwerking wordt op dit moment gemeten en beoordeeld middels uitgebreide analyses van het IOB, aangevuld met metingen van de voortgang ten aanzien van de millenniumdoelstellingen. Het doorlezen van deze rapporten leidt al snel tot enkele opmerkingen en vragen. Veel projecten worden in detail bestudeerd na afloop van de investering en zelden of nooit komt men tot het oordeel dat de investering niet effectief was en dat terwijl in de gewone economie niet-effectieve investeringen toch regelmatig voorkomen. Onze wereld is niet perfect, maar toch bekruipt ons het gevoel dat alles beter wordt voorgesteld dan het is of was. Zou het te overwegen zijn om de analyses naar effectiviteit te laten doen door een meer onafhankelijke inspectie? Ik begrijp dat hierover recent al flink wat discussie heeft plaatsgevonden in de Tweede Kamer. Ik denk bijvoorbeeld aan de Algemene Rekenkamer. Of moeten we af van het meten van zaken die niet te meten zijn, omdat te veel onafhankelijke andere factoren in het "umfeld" ook wijzigen waardoor de doelmatigheid en doeltreffendheid nooit echt gemeten kunnen worden? Is het mogelijk over te gaan naar een enkel meetsysteem dat ook de millenniumdoelstellingen meeneemt? Er kan misschien wat grootschaliger naar de dingen gekeken worden, zodat wij alleen maar geld stoppen in die gebieden waar volgens de meetsystemen van de millenniumdoelstellingen vooruitgang geboekt wordt. Dan zijn wij bereid om mee te investeren. Als er sprake is van achteruitgang, kunnen wij er bijna zeker van zijn dat het geld dat wij erin stoppen als het ware door het toilet verdwijnt. In dergelijke situaties gaat het immers meestal niet goed met het geld.

Wij vragen de staatssecretaris of in opvolging van de toch wel vele positieve ontwikkelingen de laatste jaren in de wijze waarop het IOB zijn taken verricht, niet kan worden overgegaan naar het inkorten van het aantal IOB-studies en veel meer naar certificering van de uitvoerende organisatie; of dit nu een Nederlandse ngo of een buitenlandse organisatie is. Ik trek hier een parallel met het werk van accountants – hetzelfde geldt overigens voor de Belastingdienst en het horizontale toezicht – die over de jaren heen veel meer zijn gaan kijken of het systeem van een organisatie in orde is en dan op basis van vertrouwen adviseren dat die organisatie met haar werk mag doorgaan: dus meer vertrouwen en wat minder controle. Als er gecontroleerd moet worden, moet het gaan om controle van buiten het ministerie, waarbij ik de eenheid van het IOB als zodanig best wil handhaven.

De heerSmaling (SP):

Voorzitter. Ik denk inderdaad dat het correct is om de vraag te stellen of de inspectie buiten of binnen het ministerie gehouden moet worden. Ik noteer wel dat heer Willems erg kritisch is over rapporten van het IOB en dat hem is opgevallen dat die nooit tot een totale afwijzing van hulpinvesteringen hebben geleid. Ik vraag mij af of dat inderdaad zo is. Ik heb twee of drie jaar een evaluatie van de situatie in Afrika gezien en die was keihard in haar conclusies. Daarmee was noch minister Verhagen noch minister Koenders erg blij. Ik heb door de jaren heen altijd de indruk gehad dat het IOB zeer goed werk verrichtte. De heer Willems stelt nu voor om accountants erbij te betrekken. Daarvan heb ik toch redelijk oppervlakkige evaluaties gezien. Ik vraag mij dan ook af of dit voorstel tot betere evaluaties zal leiden.

De heerWillems (CDA):

Ik heb niet gezegd dat alle evaluaties positief waren. Ik ben het met de heer Smaling eens dat het Afrikaverhaal kritisch was. Ik heb thuis echter stapels evaluaties liggen die aangeven dat het eigenlijk wel goed gaat. Er zijn wel vragen gesteld, maar grosso modo vind ik het beeld in vergelijking met de analyses die in het bedrijfsleven plaatsvinden veel te optimistisch.

Het is niet mijn bedoeling om accountants aan te stellen. Ik denk dat het IOB dit werk perfect kan doen. Ik heb een parallel getrokken met de Belastingdienst, die veel meer via horizontaal toezicht bedrijven beoordeelt. De systemen worden gecontroleerd. Als het daar goed gaat, wordt erop vertrouwd dat dit ook geldt voor de details. Ik heb gevraagd of dat systeem ook gehanteerd kan worden door het IOB. Ik stel helemaal niet voor dat accountants dit werk overnemen.

De heerSmaling (SP):

Als het IOB concludeert dat het een project goed is verlopen, kan het natuurlijk ook gewoon een goed project zijn geweest!

De heerWillems (CDA):

Dat zou kunnen. Ik heb in een aantal landen gewoond waar ontwikkelingssamenwerking aan de orde was. Ik spreek over Brazilië en de Filippijnen. Ik kan u verzekeren dat de success rates waarover gesproken wordt, niet stroken met de realiteit. Dat is ook helemaal niet erg. Wij moeten ons realiseren dat het allemaal mensenwerk is en dat het gebeurt onder heel moeilijke omstandigheden. Veel van de problemen die zich nu voordoen, zijn gerelateerd aan het feit dat de samenleving zich een te mooi beeld heeft gevormd van wat er allemaal goed ging. Als er dan vragen komen, zie je dat het een beetje wordt tegengesproken. Dat gebeurt er nu in de samenleving en dat vind ik jammer. Ik denk dat heer Smaling en ik de noodzaak van goede ontwikkelingssamenwerking delen.

Voorzitter. Wij hebben geconstateerd dat de regering in discussie met de Tweede Kamer in 2009 besloten heeft tot het opzetten van een onafhankelijk panel dat de rapporten van het IOB nog een keer onderzoekt en beziet of er genoeg gedaan wordt met de IOB-evaluaties. Dit lijkt me wel erg toezicht op toezicht en ik vraag me in alle gemoede af of dit de juiste weg is vandaag. Kan de staatssecretaris de rol van dit panel nog eens toelichten en aangeven of hij hiermee door wil gaan? Zijn de lessons learned tot nu toe positief, negatief of nog onbekend? Het benoemen van een dergelijk panel is overigens een typisch politieke oplossing en weinig bedrijfsmatig. De staatssecretaris kan zich voorstellen dat dit laatste wel de voorkeur van onze fractie heeft.

Wij vragen de staatssecretaris of het IOB meer betrokken gaat worden bij het evalueren van multilaterale projecten van bijvoorbeeld de Wereldbank. Ik heb al verwezen naar de manier waarop dit in het Verenigd Koninkrijk gebeurt. Onze fractie overweegt rond dit thema een uitspraak van de Kamer te vragen.

Wij waarderen het in hoge mate dat nu via het ministerie van EL&I gewerkt wordt aan topsectoren voor de Nederlandse economie en dat deze sectoren bij het maken van hun plannen tevens gevraagd worden te demonstreren hoe Nederlandse kennis van nut kan zijn in ontwikkelingssamenwerking. Wat kunnen bedrijven doen? Wij denken bijvoorbeeld aan bedrijven actief in de water- of landbouwsector. Op beide terreinen is Nederland wereldwijd toonaangevend qua kennisontwikkeling. Wij zijn dan ook erg verheugd dat de staatssecretaris in zijn brief van 18 maart 2011 aan de Tweede Kamer een goede uitwerking geeft van de Basisbrief Ontwikkelingssamenwerking. Wij kunnen ons goed vinden in de vier speerpunten waarbij duidelijk aansluiting gezocht wordt met het innovatiebeleid van deze regering en waar de sectoren water, food en agro duidelijker hun bijdrage aan OS kunnen vaststellen. Ik denk dat dit heel goed aansluit bij het boek van de helaas overleden econoom C.K. Prahalad The Fortune at the Bottom of the Pyramid. Hij wijst op het belang van het creëren van bedrijvigheid in landen met lage inkomens, waardoor er een middenklasse ontstaat. Zo gauw er namelijk een middenklasse ontstaat, zijn er mensen die belasting gaan betalen en zich verantwoordelijk voelen voor het land. Overigens begrijp ik dat alle negen sectoren zich zullen inspannen en bekijken wat hun inbreng c.q. bijdrage aan OS kan zijn. Vanuit mijn werkzaamheden in de sector chemie wordt het steeds duidelijker dat chemie als wetenschapsgebied onmisbaar is voor het oplossen van vraagstukken rond de wereldwatervoorziening, de wereldvoedselvoorziening, de wereldklimaat- en de wereldenergieproblematiek.

Voorzitter. Ik zou ook aan de staatssecretaris willen vragen hoe hij de rol ziet van het FMO binnen het kader van een sterkere focus op het bedrijfsleven. De overheid is half eigenaar. Zijn collega van Financiën is als aandeelhouder medeverantwoordelijk en het departement van de staatssecretaris is verantwoordelijk voor de strategische aspecten ofwel de relatie met het OS-beleid. Het gaat hier immers om het stimuleren van economische activiteiten door een bank die investeert op plaatsen waar normale banken het risico vaak niet meer durven nemen en waar het FMO vanwege het ontwikkelingsbelang zo'n beslissing wel neemt. Is het een optie dat de regering een kapitaalsverhoging overweegt, temeer daar wat gelden van de grote banken binnenkort met grote winst terugkomen? Ik wijs erop dat 0,7% van het geld dat terugkomt al een aardige kapitaalsinjectie zou zijn die het FMO tot meer in staat stelt. Een kapitaalinvestering valt toch buiten de uitgavenbegroting?

Voorzitter. Het is tevens goed te constateren dat de uitgaven in het speerpunt veiligheid en orde de aandacht blijven houden en dat verder voortgebouwd kan worden op de succesvolle Nederlands aanpak van ons 3D-beleid. Nederland mag daarop met recht trots zijn. Onze fractie steunt de regering hierin van harte.

Voorzitter. Met deze laatste woorden van waardering voor het algemene beleid van de staatssecretaris plus enkele kritische kanttekeningen op onderdelen daarvan sluit ik af met een persoonlijke opmerking over mijn relatie met ontwikkelingssamenwerking gedurende de laatste twintig jaar. Ik deel met collega Eigeman dat ook ik ben opgegroeid met Wilde Ganzen. Voor mij is daarnaast erbij gekomen dat ik vanuit de bedrijfskant actief ben geweest in landen als Brazilië en de Filippijnen. Ik ben daar persoonlijk betrokken geweest bij OS-activiteiten en heb ook gezien hoe er destijds ongelooflijk veel mis is gegaan met gelden die door mensen in de kerk in Nederland werden ingezameld en via het MFS in grote bedragen werden uitgedeeld aan niet echt ter zake doende activiteiten in die landen, alle IOB-rapporten ten spijt. Het heette toen overigens nog IVC.

Ik heb gezien hoe de minister voor Ontwikkelingssamenwerking destijds samenwerken met bedrijven verafschuwde als onethisch. We mochten er ook nog eens zelf beter van worden. Nee, dan liever het geld weggooien. Welnu, na vele jaren zie ik een kabinet dat samenwerking met het bedrijfsleven omarmt en dat zal een forse uitdaging voor het bedrijfsleven zijn. Ik kijk daar met grote interesse naar uit, maar op de korte termijn nog meer naar de antwoorden van de staatssecretaris.

De heerSmaling (SP):

Voorzitter. Ik heb de eer om vandaag ook namens de Partij voor de Dieren het woord te voeren.

Ontwikkelingssamenwerking ligt sinds jaar en dag onder het vergrootglas. Niets wordt zo vaak en zo grondig geëvalueerd. Elk incident is tegenwoordig voorpaginanieuws en ontwikkelingsorganisaties gaan in de pers tegenwoordig door het leven als "hulpclubs". Het huidige beleid wordt gedoogd door een partij die vindt dat we ons geld niet meer moeten weggeven aan mensen "die nu eenmaal niet mee kunnen komen in de vaart der volkeren". Het tekent de naargeestigheid die bezit heeft genomen van dit ooit zo vrolijke land. Dankzij het CDA is de daling van het ontwikkelingsbudget beperkt gebleven en komt het nu uit op het internationaal aanvaarde niveau van 0,7% van het bnp, met de aantekening dat dit lagere percentage wordt "vervuild", zoals dat heet, door uitgaven die niet onder de Official Development Assistance (ODA) vallen. En dat terwijl in 2004 nog een motie van CDA'er Jos van Gennip c.s. werd aangenomen, met algemene stemmen, waarin gepleit werd tégen deze budgetvervuiling. Maar moties hebben niet zo'n lange levensduur, geloof ik.

Ik ga in mijn inbreng in op het WRR-rapport, op voedselzekerheid, hoger onderwijs en gezondheidszorg als de drie sectoren die langskomen, en op de landenkeuze in de Focusbrief. Onderweg komen we het verschil tussen land en regio zo nu en dan tegen.

Leidraad voor regeringsbeleid is het begin 2010 verschenen rapport van de WRR, Minder pretentie, meer ambitie. Mijn fractie vindt het analytische deel erg sterk, maar de aanbevelingen wat minder het logische gevolg van deze analyse. De SP complimenteert de auteurs niettemin van harte met het rapport en de grote invloed die het heeft.

Het debat van vandaag heeft effectiviteit als kernthema. De WRR maakt veel werk van dit criterium. De auteurs zijn erin geslaagd afstand te houden van het vele gepolariseerde proza van de laatste jaren, waarin de conclusie (hulp helpt wel, hulp helpt niet, hulp helpt wel, hulp helpt niet) voorop leek te staan en de onderbouwing erbij werd gezocht. Dat neemt niet weg dat de WRR enkele harde noten kraakt ten aanzien van de hulp en daar is niets mis mee. Vijf conclusies vielen onze fracties op die ook relevant zijn voor dit debat, namelijk dat:

  • 1. de armste landen de klos zijn in een vrije wereldmarkt en de typische "one size fits all"-benadering van Wereldbank en IMF niet blijkt te werken;

  • 2. de gemiste inkomsten door belastingontduiking en -ontwijking door bedrijven hoger zijn dan de totale hulp;

  • 3. hulpinspanningen zich zeer moeilijk laten vertalen in macro-economische indicatoren;

  • 4. de complexiteit van hulp en ontwikkeling zich slecht leent voor causale, laat staan lineaire modellen;

  • 5. ontwikkelingsparadigma's elkaar in hoog tempo hebben opgevolgd, zonder ooit dicht bij de oplossing te zijn gekomen.

Het WRR-rapport werkt sterk met contrasten. Dat scherpt het denken, maar bergt wel het risico in zich van overdrijving. Zo vindt de WRR dat een hulpeuro niet langer moet worden "geconsumeerd" in gezondheidszorg of basisonderwijs, maar "geïnvesteerd" in bijvoorbeeld landbouw. Parallel hieraan suggereert de WRR een omslag in het denken, van hulpverlening uit moreel oogpunt naar "welbegrepen" eigenbelang. Het bijvoeglijk naamwoord heeft mij altijd verbaasd. Ik moet dan denken aan het contrast tussen de voorzitter die deze zomer een welverdiende vakantie gaat genieten en ik, die het moet doen met een gewone vakantie. Het onderscheid tussen hulpbesteding aan productieve en "palliatieve" sectoren, zoals de WRR het uitdrukt, wordt zwaar aangezet en ook omarmd door de regering in de recente Basisbrief en Focusbrief.

Landbouw en voedselzekerheid zijn terug op de agenda, als een van vier thematische speerpunten. In 2008 stapte de Wereldbank publiekelijk af van het catastrofale beleid van structurele aanpassing, dat de landbouw in ontwikkelingslanden ver had teruggeworpen. Het World Development Report van toen was een hand die diep in de eigen boezem verdween. De vraag is of het mondiale voedsel- en landbouwbeleid er echt door veranderd is. Ik denk het niet of nog niet, terwijl er alle reden toe is. De voedselcrisis van 2008 ligt nog vers in het geheugen en de prijsstijgingen van toen doen zich ook nu weer voelen. De Arabische lente is hier deels het gevolg van, want het gaat hier om landen die veel voedsel importeren.

De regering wil op dit thema van armoedebestrijding naar welbegrepen eigenbelang, maar dat is niet nodig, want voedselzekerheid kan goed vanuit beide optieken vormgegeven worden, met bijdragen van zowel ngo's, publieke en private sector. In het ene geval is er namelijk de noodzaak te komen tot een wereldwijd safety net dat helpt honger te bestrijden en nood te lenigen. In het andere geval kan productieverhoging en waardevermeerdering gestimuleerd worden dankzij investeringen in diverse diensten, ketens, markten en nicheproducten.

Als ergens consensus over bestaat, tot de PVV aan toe, is het over noodhulp. Daar moeten we dus van profiteren, maar het punt dat ik wil maken is dat noodhulp van incidenteel structureel geworden is. Dit heeft allerlei oorzaken, waaronder een toename van de frequentie van droogtes, overstromingen en sprinkhanenplagen, maar ook het feit dat er steeds meer monden te voeden zijn. Noodhulp moet daarom geherdefinieerd worden op een manier waar naar onze mening politieke consensus over kan worden gerealiseerd. Daartoe moet ten eerste sneller en beter inzicht ontstaan waar overschotten en tekorten zijn te verwachten, moeten ten tweede overschotten worden aangekocht tegen de prijs die het zou opleveren onder normale condities, door middel van vouchersystemen, en moet ten derde worden overgegaan tot regionaal beheer van buffervoorraden. Verdere condities zijn het tegengaan van speculatie en het ondersteunen van het World Food Program om een en ander op te bouwen zonder de lokale markten en prijsniveaus te veel te verstoren. Bedrijfsleven, ngo's en kennisinstellingen kunnen hierbij alle een nuttige rol vervullen, bijvoorbeeld op het gebied van koude opslag, telecommunicatie, geo-informatie en transport en infrastructuur.

Aan de andere kant is er meer dan genoeg ruimte voor het eigenbelang, hoe vervelend dat woord mij ook in de oren klinkt. De manier waarop het agrocomplex georganiseerd is in Nederland, kan als model dienen voor andere landen. Een integrale benadering van producent, consument, toeleverancier, verwerker en retailer kan de hele sector efficiënter en effectiever maken. Daarbij dient dan ook voldoende aandacht te worden geschonken aan milieu, arbeidsomstandigheden en dierenwelzijn. Ketenbenaderingen en life cycle analyses kunnen helpen de sector uit zowel economisch als ecologisch als sociaal oogpunt duurzaam te krijgen. Daartoe moet vooral worden ingezet op de zwakke plekken in de keten. Vaak is dit de geringe organisatiegraad van de producent, productierisico's en financiering en de slechte aansluiting op de markt, inclusief alle daarbij horende transactiekosten. Dan heb ik het nog niet over het zogenaamde OVO-drieluik dat wij in Nederland in de aanbieding hebben, de verbondenheid tussen onderzoek, onderwijs en voorlichting, met Wageningen vaak als stralend middelpunt. Laten we ook even niet vergeten dat een groot deel van dit drieluik te danken is geweest aan royale Marshallhulp, zodat in die zin van ons uit ook wel de nodige inspanningen gewenst zijn.

Ziet de staatssecretaris ook dat armoedebestrijding en welbegrepen eigenbelang elkaar hier helemaal niet in de weg zitten? Zo ja, zou hier dan een tweesporenbeleid kunnen worden ingezet zoals net geschetst?

Toch zijn thema's als noodhulp en ketenontwikkeling alleen niet genoeg. De meeste Afrikaanse landen zijn afhankelijk geworden van massale importen van tarwe, maïs en/of rijst en hebben een sterk negatieve handelsbalans voor landbouwproducten. Dat vraagt regionale economische unies die, net als de EU destijds, een krachtig gemeenschappelijk landbouwbeleid voeren. Onderlinge tariefmuren moeten worden geslecht en vervangen worden door een stabiliserende bescherming aan de buitengrenzen. Tot nu toe probeert het Westen de Afrikaanse regeringen van een beschermend prijsbeleid af te houden. In het kader van de Europese Partnerschapsovereenkomsten probeert de EU Afrikaanse landen te dwingen hun inkomensrechten verder te verlagen. Daarbij wordt gezwaaid met liberale principes waaraan het Westen zichzelf nooit heeft gehouden. Er zal iets van een virtuele muur rond deze regio's moeten komen om ze de kans te geven de landbouwsector te versterken en daarmee regionale voedselzekerheid te realiseren. Graag een reactie van de staatssecretaris.

De heerWillems (CDA):

Is het niet veeleer zo dat die barrière al bestaat omdat de Westerse landen een barrière hebben opgericht en import tegenhouden?

De heerSmaling (SP):

Landen als de Verenigde Staten, Japan en de Europese Gemeenschap zijn indertijd protectionistisch geworden. Daardoor zijn zij in staat geweest om hun sector vorm en kracht te geven. Daarna waren zij in staat om de buitengrenzen permeabeler te maken omdat zij een positie in de wereld hebben verworven. Afrika is bij uitstek een continent dat die mogelijkheid nooit heeft gehad. Omdat het 54 landen betreft waarvan 15 niet aan de kust liggen, is het nodig om die fase door te maken, opdat daarna Afrika een content continent wordt waar de landbouw op niveau is en de handel gelijkwaardig.

De heerWillems (CDA):

De heer Smaling pleit ervoor dat de barrières in die landen op termijn verlaagd worden. In eerste instantie moeten de barrières in Europa en de Verenigde Staten verlaagd worden, zodat deze landen kunnen importeren. Dat is de primaire uitdaging.

De heerSmaling (SP):

Daar ben ik het mee eens, maar op dat vlak gebeurt al veel. Europa laat meer producten binnen. Natuurlijk zijn er allerlei preferentiële handelsafspraken die moeilijk liggen, maar het initiatief Everything But Arms stelt ontwikkelingslanden in staat om naar Europa te exporteren zonder veel daarbovenop te betalen.

De heerDe Graaf (VVD):

Ik heb de heer Smaling horen zeggen dat veel landen voedsel moeten importeren omdat zij niet in staat zijn zelf voldoende te produceren. Voedsel is de primaire levensbehoefte in Afrikaanse landen. Dan helpt toch zo'n muur van protectie rond die landen niet als ze zelf niet in staat zijn voldoende te produceren? In Europa is dat wel gelukt omdat wij de potentie hadden om na de oorlog voldoende productiecapaciteit te genereren. Als dat in Afrika om welke reden dan ook niet kan, dan hebben wij toch een probleem. Dan helpen Europese muren niet, maar dan helpen Afrikaanse muren ook niet.

De heerSmaling (SP):

De productiekosten van bijvoorbeeld rijst zijn in Azië veel lager dan in Afrika zelf. Op dit moment is het altijd nog goedkoper om de rijst uit Pakistan of Vietnam te halen dan de productie te verbeteren in Mali. Het is niet omdat ze het niet kunnen, het is puur een verschil in productiekosten en daardoor een prijsverschil waardoor deze landen hun eigen productie niet ter hand kunnen nemen.

Voorzitter. Op onderwijs dreigen zware kortingen. Ik laat basiseducatie hier buiten beschouwing en concentreer me op het hoger onderwijs en met name de beurzenprogramma's. Die horen traditioneel bij het laaghangend fruit, want ze worden immers per jaar toegekend. Het valt mijn fractie op dat er altijd in termen van beurzen wordt gesproken en nooit in termen van studenten met een gezicht. Alsof het allemaal Facebook-vrienden zijn die nog geen foto hebben geplaatst, met allemaal hetzelfde grijsblauwe silhouet. Veel instellingen die hoger onderwijs aanbieden, houden echter een uitgebreid alumninetwerk bij. Je ziet dan welke carrièresprongen mensen maken vanwege hun studie. Loop een ministerie binnen in Afrika en je wordt zoveel professioneler ontvangen dan twintig, dertig jaar geleden. Ga naar een universiteit en zie daar die docent uitblinken met de analytische en didactische kwaliteiten die hij of zij zich hier heeft eigen gemaakt. Maar we moeten ons er wel van bewust zijn en ervan profiteren.

Een korte anekdote. Een van mijn voormalige promovendi is thans minister van Landbouw in Burkina Faso. Ik wees de ambassade hierop en suggereerde dit gegeven te benutten. Tel uit je winst: een hooggeplaatst iemand met een in Nederland behaalde PhD., een voorbeeld van een geslaagde investering in hoger onderwijs, een opinieleider uit Afrika zelf en wie weet had het bedrijfsleven er ook wat aan gehad. Maar raad eens wat er terugkwam: sorry, we doen hier alleen aan basiseducatie en gezondheidszorg. Als we hem benaderen kweekt dat financiële verwachtingen. Deze oerambtelijke reactie deed mij de broek diep afzakken.

Met andere woorden, de slag die de staatssecretaris zou kunnen maken is: kort hier niet zo zwaar op, maar help om curricula relevanter te maken. Doe meer aan beroepsopleidingen en laat bedrijfsleven en ngo's meedraaien met specifieke modules. Het is interessant voor een Oegandese student om te leren hoe de haven van Rotterdam functioneert, hoe bulkproducten worden overgeslagen, hoe waarde aan ruwe, uit hun land geïmporteerde producten wordt toegevoegd en hoe de export naar het Europese achterland is georganiseerd. Het helpt deze student ketens te begrijpen en parallellen te trekken met Afrikaanse havens zoals Mombasa en Dar es Salaam. Het helpt de afhankelijkheid van een "landlocked" land te begrijpen, tenzij je zoals in de EU daar heldere afspraken over hebt. Over deze samenhang heb ik misschien nog een motie achter de hand.

Ook bij het thema gezondheidszorg zoek je bij de gemaakte keuzen naar onderbouwing en effectiviteit. Gezondheidszorg hoort bij de posterioriteiten van deze regering maar seksuele en reproductieve gezondheid is overeind gebleven als thematisch speerpunt. Daar zijn we goed in en het vertegenwoordigt een Millennium Development Goal dat bij lange na nog niet is gerealiseerd. Maar het is door de vorige sprekers ook al gezegd: we zijn ook erg goed op het gebied van tuberculose. Ik begrijp dat de staatssecretaris keuzen moet maken, maar dit is ook zo'n afweging van waarom het één wel en het ander niet.

Een aantal cijfers geef ik slechts om aan te geven hoe moeilijk het is om een hele sector "sociaal", "palliatief", "niet bijdragend aan groei" te noemen. Een UNFPA studie uit 2009 geeft aan dat elke dollar in family planning $8 bespaart, doordat de totale kosten voor gezondheidszorg omlaag gaan. Verder kost het 7,1 mld. dollar per jaar om anticonceptie te leveren. Dat lijkt veel, maar voorkomt 287 miljoen ongeplande zwangerschappen, 105 miljoen onveilige abortussen, 2,7 miljoen kinderen die sterven, 215.000 moedersterftes door complicaties rondom de zwangerschap, 685.000 kinderen die moeten leven zonder een moeder. USAID liet zien dat het productiviteitsverlies door sterfte van vrouwen tijdens de zwangerschap en bevalling wereldwijd 15 mld. dollar per jaar kost. Volgens een IMF studie uit 2004 levert één jaar gestegen levensverwachting een stijging in bnp per hoofd van 4% op. Volgens de Commission on Macroeconomics and Health levert investeren in de gezondheid per jaar 360 mld. dollar economisch voordeel op, de helft door gestegen productiviteit, de andere helft door afgenomen kosten voor de gezondheidszorg. Het zijn maar wat voorbeelden, maar ze slaan flinke gaten in de kunstmatige tegenstelling die de WRR creëert.

De Focusbrief geeft aan met welke partnerlanden de regering verder gaat. Het betekent "kiss and say goodbye" tegen onder andere Bolivia, Nicaragua, Tanzania en Burkina Faso, landen waaraan gedurende meerdere decennia hulp is verstrekt. Is het landenlijstje het resultaat van een fabelachtige analyse waar geen speld tussen te krijgen is of heeft de staatssecretaris geblinddoekt vijftien pijltjes naar een Afrika en Azië voorstellend dartboard gesmeten? Waarbij het trouwens knap is om dan zowel Rwanda als Burundi te raken.

Je kunt er mathematisch naar kijken. Is het effectiever om in vijftien landen een bedrag X weg te zetten, of om in dertig landen een bedrag ½ X? Ik legde dit voor aan de bèta in onze fractie en die kwam tot de slotsom dat vijftien waarschijnlijk effectiever is. Dat was helaas niet het door mij gewenste antwoord. Maar toch: je bent wel weg! Je praat niet meer mee. Waarom afscheid nemen van een land als Burkina Faso waarin Nederland aantoonbaar succesvol is geweest, geduldig ook, waardoor mede door Nederlandse steun grote gedegradeerde gebieden op en rond het Mossi plateau weer productief zijn geworden? Maar nee, we gaan omdat de staatssecretaris en marge van een Europese Raad met zes EU lidstaten sprak en de anderen liever in Ouagadougou bleven. En wat doe je dan als staatssecretaris? Dan blijf je in Cotonou. Niets ten nadele van Benin, maar als dit de basis is waarop landen wel of niet afvallen, dan had ook een bierviltje volstaan in plaats van de Focusbrief.

De Focusbrief verraadt dat de landenkeuze gestoeld is op enkele criteria. Eén daarvan is belastinginning, maar het is mijn fractie niet helemaal, of zelfs helemaal niet, duidelijk hoe dit moet worden geduid. Gaat het hier over belasting op arbeid, op consumptie, op kapitaal? Is goede belastinginning een criterium voor of tegen hulp? Hoe spiegelen we de cijfers in de Focusbrief aan de pakweg 50 mld.-500 mld. die ontwikkelingslanden jaarlijks mislopen als gevolg van belastingontduiking en -ontwijking door het bedrijfsleven?

Mijn laatste punt op dit gebied is dat je landen kunt kiezen en wegstrepen wat je wilt, maar dat het in West-Afrika is domweg noodzakelijk is om de regio als geheel te beschouwen. De grote steden aan de kust, van Douala tot en met Dakar, groeien als kool. De Sahel is vrij dichtbevolkt en leeft permanent met het risico van droogtes en veesterfte. De savanne er tussenin, ooit leeg vanwege slaapziekte en rivierblindheid, biedt nog mogelijkheden voor ontwikkeling.

Iedere ontwikkelingsinspanning moet beginnen met zo'n soort differentiatie op macroniveau. Doe je dat niet, dan ben je sowieso minder effectief. Mali, Ghana en Benin kiezen, dat is allemaal prima, maar er zit geen gedachte achter over regionale ontwikkeling. Door Burkina Faso er tussenuit te snijden heb je nu ook geen landen meer die aan elkaar grenzen, waardoor je niets meer leert op het gebied van regionale ontwikkeling en grensoverschrijdende problemen en schaalvoordelen. Dat klinkt niet erg effectief.

Je zou hopen dat het meer regionale denken binnen de Europese Unie uitkomst kan bieden. Ik lees in een recent stuk dat Europees Commissaris Piebalgs behoefte heeft aan meer focus. De Commissie moet volgens Piebalgs de hulp minder dun gaan uitsmeren en zich concentreren op een aantal terreinen waar deze comparatieve voordelen kan realiseren. Genoemd zijn energie, landbouw en voedsel, infrastructuur en Aid for Trade.

De staatssecretaris was hier blij mee, want Nederland schijnt deze onderwerpen mede te hebben aangedragen. Onze fracties zijn hierover toch wel een beetje teleurgesteld, want andermaal betreft het een keuze voor bilaterale thema's en niet voor de communautaire schaal. Ik had zo gehoopt, ook op basis van eerdere contacten en brieven, dat de staatssecretaris en onze fracties op dit punt helemaal op één lijn zaten. Waarom toch die hardnekkige neiging van de EU zich te willen profileren op zaken die geen echte meerwaarde hebben voor de lidstaten? In tweede termijn zou ik hierover een motie willen indienen.

Het meten van effectiviteit vereist een nulmeting en eigenlijk ook een soort placebo, met andere woorden een studie van een situatie waarin de hulpinterventie niet plaatsvindt. De heer Willems sprak hier ook al over. Beide zijn duur en de laatste is ook nog lastig uit te voeren. Het meten van de situatie voor en na de interventie kan ook, maar laat autonome ontwikkeling buiten beschouwing. Ook is er het probleem van de attributie; welke vooruitgang is werkelijk het gevolg van de Nederlandse hulpinspanning? Andersom kan een interventie ook tot allerlei onverwachte positieve ontwikkelingen leiden, dus het is ingewikkeld.

Kortom, het advies van onze fracties is om de interventies zo in te richten dat je zo veel mogelijk kunt meten, maar om niet te overdrijven. Zorg ervoor dat een beoogd resultaat wordt geflankeerd door de weg erheen helder en realistisch te formuleren en verpak dat zodanig dat niet alleen de sector zelf onder de indruk is. Communicatie is hier cruciaal. De uitdaging moet zijn dat zelfs Henk en Ingrid het nut ervan inzien. Wat dat betreft is de Resultatenmonitor weliswaar een prima stuk werk, maar niet voor het publiek dat de relevantie van ontwikkelingshulp zo in twijfel trekt.

Wordt het beleid van deze staatssecretaris effectiever dan dat van al zijn voorgangers? Het is domweg niet op voorhand hard te maken dat landbouw succesvoller zal zijn dan onderwijs en zorg. Wat dreigt is de zoveelste beleidswijziging die niet is gestoeld op lessen uit het verleden en die voortkomt uit ongeduld en bewijsdrang, waarmee elk nieuw kabinet de herinnering aan het vorige zo veel mogelijk wenst uit te vlakken. Toen iemand met een staat van dienst als Jan Pronk geen minister voor Ontwikkelingssamenwerking meer was, werd "ontpronken" nota bene een modewoord. En ging het daarna beter?

Paul Collier schat in zijn boek The bottom billion dat hulp ongeveer 1% heeft bijgedragen aan het nationaal product van ontwikkelingslanden. Dit heeft ontzettend veel mensen uit de armoede gehouden of van de hongerdood gered. Hulp heeft de wereld iets minder miserabel gemaakt, al werd veel vooruitgang afgeremd door bevolkingsgroei. Hulp helpt dus wel degelijk, maar dingen kosten tijd, soms meerdere generaties, kijk naar onze eigen migranten. Het verdient aanbeveling een ingeslagen weg die redelijk voldoet, niet te snel weer te verlaten. Ontwikkeling is ook een zaak van continuïteit en van lange adem, die in dit tijdsgewricht helaas schaarse goederen zijn.

In die zin is het ook jammer dat het WRR-rapport afsluit met de stelling dat ontwikkelingshulp vergelijkbaar is met een schot confetti: goed bedoeld maar zelden in de roos. Dat is heel leuk gevonden, waarschijnlijk aan de bar, 's avonds, na een dag hard werken, maar het doet geen recht aan de eigen analyse van de WRR. Veel erger nog is dat het nu gretig wordt opgepakt door degenen die dat goed uitkomt, waaronder deze regering. Mocht ik dat verkeerd zien, dan hoor ik dat graag van de staatssecretaris.

De heerDe Graaf (VVD):

Die dartpijltjes zijn volgens mij nog wel wat trefzekerder dan die confetti, mijnheer Smaling.

Mijnheer de voorzitter. De laatste keer dat wij plenair met de regering van gedachten hebben gewisseld over ontwikkelingssamenwerking was op 10 juni 2008. De behoefte bij de leden van de commissie voor Buitenlandse Zaken, Defensie en Ontwikkelingssamenwerking om de dialoog met de regering voort te zetten dateert overigens niet van gisteren. De commissie heeft al twee jaar geleden haar voornemen geuit om een debat te voeren over de effectiviteit van ontwikkelingssamenwerking. Aanleiding hiertoe vormde de wereldwijde stroom van publicaties hierover en de ook in Nederland zeer gevarieerde reacties van de zijde van de media en de politiek. Dat de datum voor een debat steeds is opgeschoven, had vooral te maken met de aankondiging van het in januari 2010 verschenen rapport van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid, getiteld "Minder pretentie, meer ambitie; ontwikkelingshulp die verschil maakt" en de val van het kabinet kort daarna, gevolgd door vervroegde verkiezingen en het aantreden van een nieuw kabinet in oktober vorig jaar.

Het verschijnen van het WRR-rapport en het aantreden van het kabinet-Rutte hebben inmiddels al wel geleid tot de nodige beleidswijzigingen op het gebied van ontwikkelingssamenwerking, waarbij effectiviteit een belangrijke graadmeter blijkt te zijn. Dat er een nauwe relatie bestaat tussen het rapport en het beleid van de regering, zozeer zelfs dat de regering het rapport al in het regeerakkoord heeft omarmd, en pas later op het rapport heeft gereageerd, hoeft ons niet te verbazen. De staatssecretaris voor Ontwikkelingssamenwerking is als voormalig lid van de WRR immers medeverantwoordelijk voor de inhoud van het rapport.

De VVD-fractie acht dit een gelukkige samenloop van omstandigheden. Deze heeft de staatssecretaris in staat gesteld, al op 26 november 2010 de Basisbrief Ontwikkelingssamenwerking het licht te doen zien, met daarin de contouren van het beleid voor ontwikkelingssamenwerking in de komende jaren en de invulling van de bezuinigingen op het ODA-budget in 2011 en de jaren daarna. De Basisbrief maakt duidelijk dat het debat van vandaag niet alleen in het teken staat van de alom gewenste vergroting van de effectiviteit van ontwikkelingssamenwerking, maar ook van de ingrijpende bezuinigingen waarvoor de regering zich gesteld ziet.

De VVD-fractie heeft met instemming kennisgenomen van de voornemens van de regering zoals verwoord in de Basisbrief. Wat betreft de aangekondigde bezuinigingen is de regering naar ons oordeel voldoende omzichtig omgesprongen met het beleidsterrein Ontwikkelingssamenwerking, afgezet tegen de noodzaak voor het kabinet om 18 mld. te bezuinigen. Het aandeel van Ontwikkelingssamenwerking in de rijksbegroting daalt weliswaar van 0,8% naar 0,7% van het bruto nationaal product vanaf 2012, maar het voldoet daarmee nog altijd aan de in Europees verband afgesproken norm. Wij blijven op dit punt onze internationale verplichtingen dus nakomen. Hoe anders is dit voor Defensie. Ik kan niet nalaten om er in dit debat op te wijzen dat wij daar al jaren niet meer voldoen aan de in NAVO-verband overeengekomen norm van 2%. Wij dreigen zelfs dicht in de buurt te komen van de ontwikkelingssamenwerkingsnorm!

Na de Basisbrief volgde de kabinetsreactie op het WRR-rapport van 21 januari 2011. De staatssecretaris gaf vervolgens een uitwerking van de Basisbrief in de Focusbrief Ontwikkelingssamenwerking van 18 maart 2011. Mijn fractie kan zich in grote lijnen vinden in de kabinetsreactie en die uitwerking. Wij hebben nog wel een aantal opmerkingen en vragen, die deels zijn ingegeven door de reactie op het WRR-rapport van de Adviesraad Internationale Vraagstukken van mei 2010. De AIV plaatst ons inziens behartigenswaardige kanttekeningen bij een aantal hoofdthema's van het WRR-rapport.

Het eerste onderwerp betreft de Official Development Assistance (ODA). Het kabinet zet zich krachtig in voor een ruimere ODA-definitie en wil tot vernieuwing van de internationale normen komen, aldus het regeerakkoord. De heer Smaling noemde de motie van de heer Van Gennip van een aantal jaren geleden, waarin daarover helderheid werd gevraagd, maar die motie ligt alweer een tijdje achter ons. In de Basisbrief is dit streven nader toegespitst op de richtlijnen voor uitgaven voor vrede en veiligheid en wat betreft evident ontwikkelingsrelevante uitgaven waarvan de besteding via militaire instanties plaatsvindt. Dit is een eeuwig terugkerende discussie. Een eerdere poging strandde in 2007 in een ministeriële High Level Meeting. Heeft het kabinet deze kwestie opnieuw aangekaart bij het OESO/DAC? Hoe schat de staatssecretaris deze keer de Nederlandse kansen in?

Bij de uitwerking van het speerpuntenbeleid in de Focusbrief is bij de vier speerpunten sprake van drie zogenoemde doorsnijdende thema's, die in de politiewereld wel de satépennen worden genoemd, te weten milieu, goed bestuur en gender. Het verbaast ons niet dat goed bestuur bij alle vier speerpunten zo'n beetje de rode draad is. Wel vraagt de VVD-fractie zich af of goed bestuur, oftewel good governance, niet te zeer naar westerse maatstaven wordt gedefinieerd. Stabiliteit, participatie en rechtstaat zijn begrippen die in de democratieën van deze wereld een vrij absolute betekenis hebben verkregen, maar zij zijn in ontwikkelingslanden nog steeds geen vanzelfsprekendheden. Een strikt westerse toepassing van het begrip "good governance" zou bij de landenkeuze tot een heel ander resultaat hebben kunnen leiden, zelfs als men, net zoals de regering, het begrip relativeert, maar ook de mogelijkheid om goed bestuur te bevorderen in aanmerking neemt. De WRR pleit in dit verband voor het hanteren van het begrip "good enough governance" dat de werkelijkheid ons inziens dichter benadert en meer begrijpelijk is voor de buitenwacht. Dan is ook uit te leggen waarom fragiele staten met profiel 2 niet van ontwikkelingssamenwerking moeten worden uitgesloten.

Want wat er ook zij van deze semantische discussie, corruptie is in de meeste landen ter wereld helaas endemisch. Dan heb ik het niet alleen over ontwikkelingslanden, maar écht over de meeste landen van deze wereld. Gaarne vernemen wij de mening van de staatssecretaris hierover, met name in relatie tot het speerpunt veiligheid en rechtsorde, waarbij de verbetering van bestuur zelfs een aparte doelstelling vormt.

Dan de algemene en sectorale begrotingssteun. De herziening van het beleid met betrekking tot begrotingssteun niet alleen in Nederland, maar hopelijk ook in Europa, getuigt van realiteitszin. Het kabinet geeft zelf aan dat toepasbaarheid van algemene begrotingssteun beperkt is omdat er sprake moet zijn van voldoende vertrouwen vanuit een gedeelde visie op politiek niveau. Algemene begrotingssteun wordt daarom niet ingezet als de omstandigheden op het gebied van corruptie, mensenrechten en goed bestuur het niet toelaten. Dit heeft tot gevolg dat het gebruik van het instrument drastisch zal worden verminderd, aldus de Focusbrief. Wijst dit niet toch weer op een strikte benadering van de beoordeling van het al dan niet inzetten van begrotingssteun? Wij mogen toch aannemen dat hierbij niet alleen corruptie, mensenrechten en goed bestuur, maar juist ook het voorkomen van blijvende donorafhankelijkheid en bewuste veronachtzaming van taken door de overheid van een partnerland als argumenten gelden? Graag een reactie van de staatssecretaris.

Global Public Goods and Global Public Bads. Zowel de WRR als de AIV vraagt aandacht voor het managen van mondiale publieke goederen en het tegengaan van wat enigszins ongelukkig wordt aangeduid als "Public Bads". Het gaat hier met name om de coherentie van beleid, of anders gezegd, neem niet met de ene hand terug wat je met de andere geeft. Beide instanties wijzen er ons inziens terecht op dat een gebrek aan coherentie met andere beleidsterreinen, zoals migratie, handelsliberalisering, voedsel, klimaat en grondstoffen, maakt dat ontwikkelingssamenwerking sterk aan effectiviteit inboet. Wat vindt de staatssecretaris van hun aanbeveling over de aanvulling van de rol van de minister – zo staat het er nog – voor Ontwikkelingssamenwerking met coherentie, voor het opstellen en operationaliseren van de mondialiseringsagenda? En hoe beoordeelt hij de aanbeveling van de AIV in dit verband, om jaarlijks een schatting te maken van de negatieve effecten van Nederlands handelen op ontwikkelingssamenwerking?

Publiek-private samenwerking. De VVD-fractie stemt gaarne in met het streven van het kabinet naar een strategische uitbreiding en naar vooral schaalvergroting van de publiek-private samenwerking in het ontwikkelingssamenwerkingsbeleid in de komende jaren. Dat komt niet alleen onze private sector ten goede, maar ook de ontwikkelingssamenwerking zelf vanwege de inzet van extra professionaliteit. Dat daarbij zowel de belangen van het Nederlandse bedrijfsleven als de beoogde economische vooruitgang van de partnerlanden wordt meegewogen, spreekt voor zich, mits er nadrukkelijk sprake is van een wederzijds ervaren balans in de te behalen voordelen. Juist een dergelijke balans is immers kenmerk van maatschappelijk verantwoord ondernemen in ontwikkelingslanden.

Dan de gemeenten en ontwikkelingssamenwerking. Het zal niet verbazen dat ik ter afronding van mijn bijdrage aan dit debat nog aandacht wil vragen voor de rol van gemeenten op het gebied van ontwikkelingssamenwerking. De aanleiding hiertoe vormt het begrotingsoverleg over ontwikkelingssamenwerking in de Tweede Kamer in december jongstleden. Dat overleg heeft naar onze mening blijk gegeven van een onderschatting van de bijdrage die naast goed nationaal bestuur ook goed lokaal bestuur kan leveren aan de economische ontwikkeling in ontwikkelingslanden en de meerwaarde die de inzet van Nederlandse gemeentelijke expertise daarbij oplevert.

De tijd dat gemeentebesturen niet verder keken dan de eigen gemeentegrenzen ligt immers ver achter ons. Sinds het begin van de Europese samenwerking zijn gemeenten en provincies aangemoedigd om partnerschappen aan te gaan met gemeenten en provincies in andere landen van de Gemeenschap ter bevordering van wederzijds begrip en de verdere eenwording. Na de val van de Muur in 1989 kwamen hier relaties met lagere overheden in de voormalige Oostbloklanden bij.

De heerSmaling (SP):

Het is interessant om te horen wat de heer De Graaf zegt over wat gemeenten kunnen doen aan ontwikkelingssamenwerking. Het staat immers diametraal tegenover de opvatting van zijn jonge, talentvolle evenknie in de Tweede Kamer. Valt hem dat ook op of is het typisch VVD dat allerlei meningen tegelijkertijd kunnen bestaan?

De heerDe Graaf (VVD):

Het is het kenmerk van een goede politieke partij, volgens mij, dat je met elkaar van mening kunt verschillen. Dat heet tegenwoordig "agree to disagree". Het zal de heer Smaling ook bekend zijn dat mijn partijgenoot aan de overzijde mede-indiener is van een motie die ertoe strekt dat gemeenten zich niet meer met ontwikkelingssamenwerking zouden mogen bezighouden. Die motie is niet aanvaard door de Tweede Kamer. De algehele opvatting aan de overzijde is dat het nog steeds mogelijk zou moeten zijn. Alleen is daarna een amendement gekomen, waarover ik het straks nog wil hebben. Ik heb dus een andere mening dan mijn collega aan de overzijde. Ik ben van mening dat lokale ontwikkelingssamenwerking, geïnspireerd en geïnitieerd vanuit gemeenten en waterschappen, wel degelijk een bijdrage kan leveren aan de economische ontwikkeling van ontwikkelingslanden.

De heerSmaling (SP):

Het geeft binnen de partij geen problemen dat de opvattingen zo uit elkaar liggen? Is het misschien een klusje voor de Telderstichting?

De heerDe Graaf (VVD):

De Telderstichting heeft al een keer behartigenswaardige woorden hierover geschreven in een rapport, ik dacht een jaar of twee geleden. Nog belangrijker vind ik het rapport van de gezamenlijke universiteiten over de effectiviteit van de gemeentelijke ontwikkelingssamenwerking. Die komen ronduit tot een positief resultaat. Dat heb ik natuurlijk ook met mijn partijgenoot aan de overzijde besproken. Alleen is collega Dijkhoff van mening, met meerdere leden van mijn partij, dat gemeenten zich bij hun eigen zaken moeten houden en niet over de gemeentegrenzen heen moeten kijken. Ik heb daar als burgemeester al dertig jaar een andere mening over.

De heerWillems (CDA):

Nog even over de gemeenten. Ziet college De Graaf ook een rol voor gemeenten om proactief projecten in het buitenland op te zoeken of ziet hij liever een veel meer terughoudende rol van de gemeenten, waarbij de VNG op vraagbasis met lokale Nederlandse gemeenten dingen organiseert?

De heerDe Graaf (VVD):

Zover was ik nog niet.

De heerWillems (CDA):

Kijk eens aan. Dan komt het dus nog. Dank.

De heerDe Graaf (VVD):

Ik vervolg mijn betoog.

Europa kent bovendien al jaren een Comité van de Regio's dat een serieuze rol speelt bij de vormgeving en uitvoering van het Europese regionale beleid. Wat volgde waren contacten met lagere overheden buiten Europa. Ik heb het dan over later in de tijd, waarbij de globalisering en de razendsnelle ontwikkeling van moderne communicatiemiddelen een belangrijke rol hebben gespeeld. Het gaat om contacten die meestal voortvloeien uit ondersteuning van particuliere initiatieven op het gebied van ontwikkelingssamenwerking. De rol van de gemeentebesturen is daarmee meer een faciliterende dan een initiërende. Er zijn daardoor natuurlijk wel contacten ontstaan. Ter stroomlijnen van de toenemende internationale contacten tussen lagere overheden heeft de VNG een coördinerende rol op zich genomen. Het begeleidt al jaren programma's gericht op de versterking van lokaal bestuur in de ontwikkelingslanden. Vanaf 2006 draagt dat programma de naam LOGO South, dat door VNG International met ruim vijftig Nederlandse gemeenten en waterschappen met succes wordt uitgevoerd. Althans, tot voor kort. Een evaluatie in 2010 door de universiteiten van Amsterdam en Utrecht heeft de effectiviteit en efficiëntie en de ontwikkelingsrelevantie van dit programma bevestigd.

Ter antwoord van de heer Willems het volgende. Nee, ik ben van mening dat gemeenten niet actief moeten gaan zoeken in het buitenland. Dat is niet de primaire taak van gemeenten. Ik geef een voorbeeld uit mijn eigen gemeente, Apeldoorn. Na de tsunami in 2004 is er een inzameling gehouden, zoals in zo veel gemeenten. Die heeft een behoorlijk groot bedrag opgebracht. Dat bedrag is natuurlijk keurig overgedragen aan de hulpverleningsinstanties, die daarmee goede dingen hebben gedaan in Banda Atjeh. Toen kwam uit de Indische gemeenschap in mijn gemeente, na Den Haag de tweede van Nederland, het verzoek of wij niet meer konden doen dan alleen geld inzamelen en overmaken naar hulpverleningsinstanties. Die vroeg of wij wellicht ter plekke zouden kunnen helpen. Een van mijn wethouders is toen drie maanden na de tsunami die kant opgegaan. Die is teruggekomen met verbijsterende verhalen en beelden. Dat heeft ertoe geleid dat wij hebben gezegd: oké, wij gaan nog meer doen dan geld inzamelen. Wij zijn toen in Banda Atjeh begonnen met het opzetten van een nieuwe afvalophaaldienst. Na de tsunami was het vuil immers de grootste bedreiging van de volksgezondheid. Dat is ons gelukt, samen met de Roteb uit Rotterdam. Banda Atjeh heeft inmiddels drie keer de prijs van schoonste gemeente van Indonesië verdiend. Je kunt er van de straat eten. Dat geldt niet voor alle gemeenten in Indonesië, zo weten mensen die het land kennen. Wij zijn er erg trots op.

Toen wij daarmee klaar waren en afscheid wilden nemen van onze Indonesische vrienden kwam de vraag of wij ze nog twee jaar zouden willen helpen met het weer opzetten van het lokaal bestuur. Dat was er helemaal niet meer. Mensen waren overleden. Gebouwen en stukken waren weg. Er was helemaal niets meer. Wij hebben toen daar een ambtenaar voor twee jaar gedetacheerd, op kosten van de gemeente, samen met LOGO South van de VNG en inmiddels ook Cordaid. Wij hebben ambtenaren naar Nederland gehaald en opgeleid en vervolgens begeleid in Indonesië. Inmiddels wordt daar naar grote tevredenheid van allen gewerkt, met een goede relatie tussen de burgemeester en zijn "office" en de gemeenteraad, die vroeger meestal diametraal tegenover elkaar stonden en niet tot besluitvorming konden komen. Ik denk dat dit soort dingen belangrijk zijn. Inmiddels hebben wij dat programma beëindigd. Wij vinden dat wij klaar zijn. Dan trekken wij ons weer netjes terug, want je moet daar niet blijven als je geen specifieke rol meer kunt vervullen. In mei mag ik het afsluiten namens Apeldoorn en zie ik met tevredenheid terug op het programma.

Een door de Tweede Kamer op 16 december jongstleden aanvaard amendement heeft aan de medefinanciering van dit programma abrupt een einde gemaakt. Dit gebeurde terwijl de staatssecretaris het amendement ontraadde met het oog op de lopende verplichtingen en de gedane toezeggingen. Aangezien een betrouwbare overheid niet zo hoort te handelen, betreuren wij deze gang van zaken. Wij verzoeken de regering dan ook om bij de uitvoering van het OS-beleid het lokale bestuursniveau te betrekken, en te bezien hoe Nederlandse gemeenten daarbij blijvend hun expertise op programmatische wijze kunnen inbrengen.

Wij wachten met belangstelling het antwoord van de staatssecretaris af.

De heerSmaling (SP):

Ik laat de heer De Graaf niet al te snel weglopen. Wat de satépennen betreft, heb ik nog een vraag. Begrijp ik het goed dat de heer De Graaf genoegen neemt met "good enough governance" in het licht van het feit dat corruptie wereldwijd bestaat? Corruptie wordt soms overigens "cliëntelisme" genoemd, en dan klinkt het veel minder erg. De afgelopen jaren hoor ik de VVD toch vaak pleiten voor minder hulp. Daarbij wordt corruptie vaak als eerste genoemd als een reden om de hoogte van de hulp te verlagen omdat er zoveel boeven, schurken enzovoorts, zijn. Ik hoor de heer De Graaf nu eigenlijk het tegenovergestelde zeggen. Of zie ik dat helemaal verkeerd?

De heerDe Graaf (VVD):

In de meeste landen van deze wereld, en niet alleen in de ontwikkelingslanden maar ook in ons eigen Europa, is corruptie helaas endemisch. Als je dat als een absoluut criterium zou hanteren, kan dat wel eens betekenen dat je moet ophouden met ontwikkelingshulp. Dan ben je op een verkeerde manier bezig. We kennen het bekende voorbeeld van de fragiele staten. Juist fragiele staten zou je in zo'n situatie niet in de steek moeten laten, omdat de risico's die daarmee niet alleen Nederland maar ook andere landen lopen, veel groter zouden worden dan ze zijn als je wel blijft proberen om ook die staten op een hoger plan te brengen. Nogmaals: het gaat mij om de absoluutheid van de criteria die gehanteerd worden. Er is wel eens de neiging om die afweging te maken: corrupt, dus niet meer. Met alle respect zouden wij ons dan ook in Europa eens achter de oren moeten krabben.

De heerSmaling (SP):

Dan is het dus een kwestie van zaken niet meer "hulp" noemen, maar dan gaat het dus om een heel andere architectuur waarbij je branden blust of anderen helpt.

De heerDe Graaf (VVD):

Ja, in dat soort landen wel. Dan moet je inderdaad bekijken welke inzet je pleegt. Dan moet je natuurlijk een heel moeilijke afweging van instrumenten maken. De heer Smaling heeft echter zelf aangegeven dat de eenheidsworstbenadering, die ook door mondiale organisaties wordt gehanteerd, niet bleek te werken. In bepaalde gevallen moet maatwerk worden geleverd. Dat gebeurt ook wel ten aanzien van de drie groepen die men onderscheidt in het beleid. Bij landen uit categorie 1, waarbij het echt om de pure armoede gaat, is een andere benadering vereist dan bij landen uit categorie 2, waarbij we nog steeds te maken hebben met fragiliteit van het bestuur.

De heerThissen (GroenLinks):

Voorzitter. Ten aanzien van Tanzania heb ik begin 2010 tijdens een donormeeting mogen roepen dat we 0,5 mln. zouden goedkeuren voor drie jaar. Dit bedrag hadden we expres naar 2010 gehaald, in verband met "je weet maar nooit wat er volgend jaar beschikbaar is". Het was van belang voor deze organisatie om dit zo vroeg mogelijk te weten, omdat Misereor haar bijdrage van de onze zou laten afhangen. Zij draagt namelijk een percentage bij van het totaal. Deze toezegging moesten we eind van het jaar al verminderen naar € 350.000 voor twee jaar. Dit deden wij bij hoge uitzondering, omdat de afbouw ineens binnen één jaar moest gebeuren.

Hoe zat het ook weer met ons afbouwbeleid en goed donorschap? Ik moet zeggen dat ik peentjes heb gezweet. Niks voelt lulliger dan een gedane belofte, nota bene met andere donoren als getuigen, weer te moeten intrekken. Tot overmaat van ramp ziet het ernaar uit dat dit contract moet worden opengebroken en moet worden teruggebracht naar één jaar. Ik heb echter geleerd te wachten met communicatie hierover, omdat de informatie over de financiële situatie soms per dag wisselt.

Bovenstaand voorbeeld ging over de gezondheidskoepel CSSC, de Christian Social Services Commission. Cordaid heeft het contract inderdaad uiteindelijk opengebroken en verkort naar één jaar in plaats van de oorspronkelijke drie jaar. CSSC zal flink minder activiteiten kunnen doen vanaf 2012. Hiermee komt vooral de capacity building van hun leden, de health institutions, in het geding. Deze is juist zo belangrijk nu faith based health facilities toegang proberen te krijgen tot overheidsfondsen. Om toegang te krijgen tot die overheidsfondsen, met name service level agreements met het district, worden er eisen gesteld aan de bedrijfsvoering van de gezondheidsinstellingen, en juist daarbij speelt CSSC een grote rol.

De duurzaamheid van de "faith based" gezondheidszorgsector staat hiermee op losse schroeven. Aan het woord is een medewerker van de ngo Cordaid. Zij vertelt mij dat met schaamte, omdat het de betrouwbaarheid van haar als persoon en van de ontwikkelingsorganisatie Cordaid dreigt aan te tasten. Deze betrouwbaarheid is zo essentieel om mensen zelf in hun kracht te zetten, om zelfredzaamheid en eigen ontwikkeling mogelijk te maken. Deze zelfredzaamheid is zo van belang om een eigen toekomst mogelijk te maken, om een krachtig gevoel van eigenwaarde te krijgen. Eigenwaarde, trots en zelfbewustzijn zijn zo van belang om een sterke, eigen economie op te bouwen. Zij zijn zo van belang om de ondernemersgeest te wekken en te stimuleren en om vanuit die zelfbewuste ondernemende positie handelsrelaties aan te gaan die gelijkwaardig zijn, die onafhankelijkheid kunnen borgen en die wederzijds eerlijke handel, prijsbeleid en rechtvaardigheid realiseren. Die laatstgenoemde zaken zijn essentieel om armoede te bestrijden en om mensen een eigen perspectief te laten nastreven dat overeenkomt met hun dromen, hun interesses, hun talenten en de bronnen in de brede betekenis van hun eigen land.

Met dit voorbeeld van Cordaid en de zojuist geformuleerde uitgangspunten van mondiale idealen van GroenLinks, kijken wij naar het kabinetsbeleid en naar de forse bezuinigingen. Vanuit dit perspectief kijken wij naar de Focusbrief en naar de kabinetsreactie op het rapport van de WRR met de naam Minder pretentie, meer ambitie.

De nieuwe koers van dit kabinet met betrekking tot internationale samenwerking en ontwikkelingssamenwerking is niet alleen inhoudelijk een radicaal andere, waarbij niet langer vanuit de positie en belangen van de Derde Wereld ontwikkelingssamenwerking wordt ontplooid, maar vanuit Nederlands eigenbelang. Ook qua bezuinigingen is deze koers heel fors: 900 mln. in 2011 en 2012. De pure omvang van deze bezuiniging is heel erg groot en wordt in korte tijd geforceerd opgelegd. Op deze wijze doe je heel erg aan kapitaalvernietiging. Op deze wijze werp je juist blokkades op voor tal van gemeenschappen van mensen die baat hebben bij de langjarige programma's en projecten om een andere toekomst, een betere toekomst mogelijk te maken. Bovendien vergt goed bestuur dat de projecten en de medefinanciering vanuit de ngo's zorgvuldig worden overgedragen aan lokale partners in de Derde Wereldlanden. Dit lijkt niet op het stimuleren van zelfredzaamheid. Dit is een kind bij de eerste zwemles in het diepe gooien en roepen: zwemmen!

In onze bijdrage bij de algemene politieke beschouwingen van afgelopen december stelden wij het kabinet regelmatig de vraag: wie betaalt de rekening van de aanpak van de economische en financiële crisis? Wij concludeerden toen, en nu nog steeds, dat het vooral de minst draagkrachtige en meest kwetsbare mensen en kwetsbare waarden als milieu en landschap zijn, die de rekening betalen voor die crisis waar zij niet de grootste veroorzakers van zijn. Dit geldt des te meer voor al die gemeenschappen van mensen in Derde Wereldlanden die nu geconfronteerd worden met het stopzetten van projecten en programma's van ontwikkelingssamenwerking, al dan niet via de medefinanciering door lokale partners en de samenwerking met hen. Kan de staatssecretaris hun uitleggen dat zij de broekriem van een zelfstandige toekomst moeten aanhalen, omdat wij hier met een begrotingsprobleem zitten? Heeft de staatssecretaris het hen al uitgelegd?

De heerDe Graaf (VVD):

Sorry, dat ik de heer Thissen onderbreek. Ik vond de beeldspraak van het kind dat je de eerste zwemles aanbiedt en dan gelijk in het diepe gooit met de mededeling om te zwemmen, wel aardig. Dat kind van de ontwikkelingssamenwerking is al minstens 35 jaar oud. Zo klein is het dus niet meer. Het gebeurt niet zomaar ineens.

De heerThissen (GroenLinks):

Nee, het is niet zomaar ineens. Bij tal van projecten worden echter na eerste contacten betrouwbare relaties opgebouwd. En dan moet je nu na één jaar zeggen: ik neem er afscheid van en nu moet u zelfstandig zijn. Zelfstandigheid moet je echter leren. Dat weet de heer De Graaf vast ook uit zijn eigen jeugd. En daarmee kun je dan 30 jaar burgemeester zijn.

De heerWillems (CDA):

Voorzitter. De heer Thissen refereerde eraan dat het slecht gaat met de economie en dat dit slecht is voor de mensen daar. Maar in tijden dat het goed ging met de wereld, was GroenLinks ook al van mening dat het de mensen daar niet ten goede kwam. Nu het in de wereld slechter gaat, gaat het ook met hen slechter. Ik begrijp de logica in het denken van GroenLinks over internationale verhoudingen niet helemaal. Is het voor een politicus niet meer dan normaal om er duidelijk over te zijn als hij minder geld heeft uit te geven en het dus minder moet? Daar is niets mis mee; dat gebeurt in het bedrijfsleven, in elke organisatie is men daar direct open en eerlijk over. Deze regering heeft in ieder geval stappen durven zetten die anderen in de politiek niet hebben durven zetten.

De heerThissen (GroenLinks):

In het algemeen klopt het dat je niet al je ambities en dromen kunt blijven waarmaken als je minder geld hebt; je moet dan inderdaad de tering naar de nering zetten. Alleen is GroenLinks al sinds jaar en dag een internationaal georiënteerde partij, evenals zijn voorgangers en in ieder geval de PSP, de voorganger waarvan ikzelf lid was. Wij hebben altijd zeer gefundeerd een lans gebroken voor het ontzien van het budget voor ontwikkelingssamenwerking, bij welke bezuinigingsronde ook. Wij hebben ons altijd sterk gemaakt voor het ontzien van ontwikkelingssamenwerking, of dit nu bij Bestek '81 van Van Agt was of in het no-nonsensetijdperk van Lubbers, omdat je mensen die toch al bijna niets hebben, landen die zich al met moeite staande kunnen houden en bovendien worden geconfronteerd met handelsbarrières, het prijsbeleid van de Europese Unie en de Verenigde Staten, niet moet confronteren met minder dan niks. Wij vinden ook nu dat de rekening van de financieel-economische crisis, die in Wall Street en de banken in het noorden van de wereld is ontstaan en ook daardoor is veroorzaakt, evenals door de grote multinationale bedrijven, niet moet worden neergelegd bij de allerarmsten van deze wereld.

De heerWillems (CDA):

Ik heb u nog niet horen spreken over de effectiviteit van ontwikkelingssamenwerking.

De heerThissen (GroenLinks):

Daar kom ik dadelijk op.

De heerWillems (CDA):

Ik ben daar heel benieuwd naar. Terugkijkend naar het verleden, denk ik overigens niet dat GroenLinks zo enthousiast was over globalisering; het heeft daar altijd kritische kanttekeningen bij geplaatst. Toen ging het beter voor die mensen dankzij ontwikkelingssamenwerking, maar desalniettemin was er kritiek op de globalisering. Nu gaat het wat minder vanwege diezelfde globalisering en moeten we allemaal wat inleveren, maar nu is er ineens kritiek. Ik begrijp dat niet.

De heerThissen (GroenLinks):

Deze kritiek is er niet ineens. Wij hebben de economische wurggreep van grote internationale bedrijven in tal van landen altijd bekritiseerd. Zo veroordeelden wij de milieurampen veroorzaakt door grote oliemaatschappijen, bijvoorbeeld in de Nigeriadelta, en hebben wij gezegd dat het bedrijfsleven de verplichting heeft om te investeren in het fatsoenlijk oplappen van de schade die zij daar zelf hebben veroorzaakt. In internationale debatten hebben wij steeds als een van de principes gehanteerd dat er een blijvende verantwoordelijkheid bestaat, dat landen niet steeds verder achterop mogen worden geholpen. Wij kijken de toekomst niet met angst tegemoet. Wij staan onverschrokken voor de toekomst, maar wel een die veel rechtvaardiger kan zijn dan hij nu is.

De heerWillems (CDA):

Ik voel mij aangesproken op mijn oude werkgever, die er nu kennelijk bij gehaald moet worden vanwege Nigeria. Ik denk niet dat de heer Thissen bij het algemeen overleg in de Tweede Kamer is geweest met mensen van Shell, waaruit overduidelijk bleek dat Shell niet de oorzaak was en waarin de destijds aanwezige Kamerleden volledig niet ter zake kundige vragen bleken te stellen. Zelfs de media moesten constateren dat onze Tweede Kamerleden niet erg goed op de hoogte waren van wat er werkelijk speelde in Nigeria. De feiten liggen namelijk anders, wat ook uit rapporten van de Verenigde Naties bleek. Het verbaast mij dat dit erbij wordt gehaald.

De heerThissen (GroenLinks):

Waarvan akte.

Het wettelijk kader ontbreekt namelijk, ontwikkelingssamenwerking is een makkelijke prooi voor bezuinigingsdrift; 900 mln. is snel ingeboekt. Er zijn derhalve geen wetswijzigingen nodig die aan termijnen gebonden zijn, die advies nodig hebben van de Raad van State en stapsgewijze beraadslagingen kennen in de Staten-GeneraaI. Er past dus ook maar één oordeel van deze Kamer: deze bezuinigingen maken veel opgebouwd vertrouwen kapot; maken veel projecten, die soms nog kasplantjes zijn, kapot; deze bezuinigingen zetten de continuïteit van de programma's van vele ngo's onder grote druk; deze forse korting is onzorgvuldig en bestuurlijk onbehoorlijk. Mijn fractie houdt een motie achter de hand. Het generieke bedrag van bezuinigingen is 900 mln. Zoomen we in op het MFS II, het tweede medefinancieringsprogramma, dan leidt een en ander voor de ngo's tot een forse bezuiniging van maar liefst 34%.

In het regeerakkoord wordt het maatschappelijk middenveld genoemd en geroemd als een van de krachten van het Nederlandse OS-beleid. Bovendien is de rol van het maatschappelijk middenveld heel belangrijk in de voorlichting en bewustwording in ons land met betrekking tot vraagstukken van ontwikkelingssamenwerking, vooral het werk daarvan om ons hier te laten zien dat er sprake is van een zeer grote interdependentie tussen ons soort economisch systeem, onze manier van leven en de mogelijkheden van ontwikkelingslanden om zich al dan niet te emanciperen. Ik noem een paar zeer succesvolle initiatieven of activiteiten: de Max Havelaarproducten, de Groene Sinterklaas et cetera.

Desondanks kiest de regering ervoor om de bijdrage aan de MFS-organisaties met een derde te verminderen van jaarlijks 567 mln. in voorgaande jaren naar 385 mln. in 2011 en 375 mln. in de jaren daarna. In de Focusbrief wordt het maatschappelijk middenveld zelfs onder "posterioriteiten" geschaard. De forse korting betekent dat lopende programma's stopgezet moeten worden en honderden partnerorganisaties in ontwikkelingslanden financiële steun verliezen. Het is belangrijk dat de regering het ondersteunen van het maatschappelijk middenveld, in ontwikkelingslanden en op mondiaal niveau, als prioriteit blijft houden. De Eerste Kamer dient zich hiervoor sterk te maken. Is de inzet nog steeds dat er bij groei van het bnp extra gelden ten behoeve van OS beschikbaar worden gesteld, zoals in de Tweede Kamer is toegezegd? Ook wil de GroenLinks-fractie dat de extra korting van 50 mln. op MFS vanaf 2012 wordt heroverwogen.

Ik ga verder over het LOGO Southprogramma. De GroenLinks-fractie is hevig verontwaardigd dat de Tweede Kamer, ondanks het feit dat de staatssecretaris het amendement ontraadde, met een uiterst krappe meerderheid de begrotingswijziging heeft aangenomen, waardoor in één klap het bedrag voor LOGO South is weggeslagen. Als ik het zojuist had over onbehoorlijk bestuur, dan is dit zulks in de overtreffende trap. Dit kan de Eerste Kamer niet zomaar laten passeren. Het LOGO Southprogramma voorziet in het beschikbaar stellen van expertise en ondersteuning van gemeenten in hun internationale samenwerking. De inhoud van de programma's is gericht op het opzetten en/of verbeteren van bevolkingsregistraties, het verzamelen en verwerken van huisafval, het bieden van schoon drinkwater en goede huisvesting, alsmede op het stimuleren van lokale economische ontwikkeling. Via LOGO South werken 50 gemeenten en waterschappen samen ter versterking van het lokale bestuur in 17 ontwikkelingslanden. Het LOGO Southprogramma is bijzonder positief geëvalueerd, de uitwisseling van gemeentelijke expertise levert een significante bijdrage aan de versterking van het lokale bestuur, dat voor immense opgaven staat. Zo'n programma mag je niet in één klap wegvagen, zo'n programma past in "minder pretentie, meer ambitie", past in de kabinetsideologie van zelfredzaamheid en zou eigenlijk omarmd moeten worden.

Tegenover de onevenredige korting op MFS-organisaties en LOGO South, staat een onevenredige stijging aan de uitgaven aan de Wereldbank. Dit is onbegrijpelijk in het licht van het regeerakkoord. Ongeveer een kwart van de middelen die de Wereldbank via IDA aan de armste landen geeft, bestaat uit begrotingssteun. De regering heeft gezegd juist in deze vorm van steun te willen snijden. Mijn fractie ziet dan ook in een afroming van de stijging van de bijdrage aan de Wereldbank de mogelijkheid om de korting op MFS II te mitigeren en LOGO South te redden. Met betrekking tot dit laatste dienen wij bij dezen een motie in.

Motie

De voorzitter: Door de leden Thissen, Kuiper, Eigeman, Böhler, Laurier en Strik wordt de volgende motie voorgesteld:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat 50 gemeenten en waterschappen zich in 17 ontwikkelingslanden op het gebied van het beter verzamelen en verwerken van huisafval, het bieden van schoon drinkwater en goede huisvesting, het opzetten van bevolkingsregistraties en het stimuleren van lokale economische ontwikkeling uitstekend inzetten;

overwegende dat deze inzet met betrekking tot internationale samenwerking op genoemde gebieden niet mag verdwijnen;

voorts overwegende dat deze activiteiten in het kader van het LOGO Southprogramma 2010 als bijzonder positief geëvalueerd zijn door de universiteiten van Amsterdam en Utrecht en ze een significante bijdrage leveren aan de versterking van het lokale bestuur in ontwikkelingslanden;

spreekt als haar wens uit dat de 5,5 mln. voor het programma van dit jaar, 2011, en volgende jaren per jaar beschikbaar blijft en vraagt de regering met voorstellen te komen om dit te realiseren, waarbij ze de regering in overweging geeft om dekking te zoeken in de vermindering van de verhoging van de gelden voor de Wereldbank,

en gaat over tot de orde van de dag.

Zij krijgt letter I (32500-V).

De heerThissen (GroenLinks):

Dit kabinet shopt heel selectief in het Minder pretentie, meer ambitieadvies van de WRR. De WRR pleit immers voor een brede agenda. De regering-Rutte verbindt de grote vraagstukken niet.

Mede dankzij de aanvankelijk genoemde commissie-Claus, later de NCO en nog weer later de NCDO, evenals door de inzet van vele ngo's, is de afgelopen decennia in ons land het besef gegroeid dat de wereld een dorp is, dat we in een mondiaal tijdperk leven, dat onze vrede, onze veiligheid, onze vrijheid, onze koopkracht, ja zelfs onze emancipatiemogelijkheden en ons geluk, niet langer alleen maar afhankelijk zijn van lokaal Nederlands beleid, maar multilateraal is verbonden met talrijke ontwikkelingen in en buiten Europa en tussen de werelddelen. Dat is de reden waarom Nederland al een lange traditie heeft van geëngageerde inzet op de thema's – laat ik ze maar weer eens duiden in de woorden van het conciliair proces van de wereldwijde christelijke kerken – vrede, gerechtigheid en heelheid van de schepping. In die almaar sneller globaliserende wereld, die steeds kwetsbaarder blijkt voor voedsel-, energie- of klimaatcrises, dient ook de ontwikkelingssamenwerking zich aan te passen aan de toenemende complexiteit van ontwikkelingsvraagstukken.

De wederzijdse afhankelijkheid tussen Noord en Zuid is groter dan ooit. Voorheen konden we nog zeggen dat het rijke Noorden het arme Zuiden in een economische wurggreep hield en dat de centrum-periferietheorie gold. De problematische relaties lopen nu minder duidelijk dan die theorieën als verklaringsmodel hanteerden. De scheidslijnen tussen arm en rijk, tussen insiders en outsiders en tussen haves en havenots lopen dwars door elkaar.

Ik citeer uit de uitstekende brief van Cordaid, Hivos, ICCO en Oxfam Novib van november 2010: "Langzaam groeit ook het besef dat het duurzaam en gezamenlijk beheer van mondiale publieke goederen, zoals klimaat, water, grondstoffen, voedsel en veiligheid, voor iedereen ter wereld van levensbelang is. Want een ongeremde strijd waarin ieder land voor zich greep tracht te krijgen op deze schaarse goederen, zal het voortbestaan van allen bedreigen. Daarom is het ook in het belang van Nederland, als relatief klein land met een van de meest open economieën ter wereld, om zich flink in te spannen voor een eerlijk en effectief mondiaal beheer van deze internationale publieke goederen.

Nederland heeft als hulpvaardige handelsnatie al vele jaren de ontwikkeling van het maatschappelijk middenveld ondersteund en daarmee bijgedragen aan het versterken van de internationale rechtsorde en een meer stabiele wereld. Nederland geniet daardoor internationale erkenning. Dit uit zich bijvoorbeeld in een hoge waardering bij de OESO. Nederlandse maatschappelijke organisaties dragen als belangrijk kanaal voor de ondersteuning van het maatschappelijk middenveld in het Zuiden al sinds jaar en dag bij aan de goede reputatie van Nederland op dit terrein." Einde citaat. Ik hoor graag de reactie van de staatssecretaris hierop.

Eigenbelang lijkt bij de huidige regering leidend te zijn in het beleid inzake ontwikkelingssamenwerking. Zorgwekkend is dat in de eerste zin van de Focusbrief ontwikkelingssamenwerking het verbeteren van de economische positie van Nederland als eerste doelstelling van het Nederlands buitenlandbeleid wordt genoemd. Bedrijven kunnen een belangrijke positieve bijdrage leveren aan armoedevermindering, bijvoorbeeld door in hun bedrijfsvoering rekening te houden met de impact op klimaat, armoede en duurzaamheid. De regering heeft het voornemen om het bedrijfslevenkanaal fors uit te breiden. Is het economische eigenbelang hier de motivatie of is dit voornemen gebaseerd op een gedegen analyse van de rol en de effectiviteit van dit kanaal? Gaat het om het eigen belang van het Nederlands bedrijfsleven of om de kansen van eigen ondernemerschap in ontwikkelingslanden en het coachen daarvan?

Hoe stimuleer je ondernemerschap en eigen bedrijvigheid daar als je de sociale componenten van het OS-beleid, onderwijs en gezondheidszorg schrapt uit je beleid of als posterioriteit bestempelt? Goed opgeleide vaklui, goed opgeleide en gezonde mensen, zijn toch een conditio sine qua non voor ondernemerschap? In overeenstemming met het regeerakkoord zou de bevordering van zelfredzaamheid van ontwikkelingslanden centraal moeten staan. Bij de besteding van OS-gelden door het bedrijfsleven zou dan ook de afweging moeten worden gemaakt of deze zelfredzaamheid wordt bevorderd of juist niet. Gebonden hulp, zo wijst het verleden uit, sorteert geen effect. Niemand is erbij gebaat de fouten uit het verleden te herhalen. Multinationale bedrijven krijgen zelfs geld van OS om toegang te krijgen tot lokale markten. Staan de mensen daar centraal of de bedrijven hier? Gaat het om het ontwikkelen van het bedrijfsleven daar of om de ontwikkeling van de winst en de omzet van bedrijven hier? Is het thema "onafhankelijkheid en een zelfstandig en zelfvoorzienend bestaan" van ontwikkelingslanden het dominante thema of is dat het versterken van de afhankelijkheid van het Noorden?

Ook voor het grondstoffenbeleid geldt dat wij niet enkel en alleen moeten blijven zorgen voor onze toegang tot grondstoffen, waar ook ter wereld, maar dat we vooral eigen duurzame alternatieven ontwikkelen voor bijvoorbeeld de fossiele grondstoffen. Voor het overigen zouden wij ons de vraag moeten stellen hoe die grondstoffen worden gewonnen, tegen welke menselijke prijs dat gebeurt en of wij eerlijk betalen.

Mijn volgende punt is de landenlijst. Wat betreft de keuzes die de regering maakt in de Focusbrief ontwikkelingssamenwerking, zijn wij in het bijzonder bezorgd over het ontbreken van een regionale samenhang bij de landenkeuze en met name over het wegvallen van de Democratische Republiek Congo. Als Nederland inzet op landen als Uganda, Rwanda, Burundi en Zuid-Sudan, is het onlogisch om de Democratische Republiek Congo te laten vallen. Rwanda is wellicht de beste illustratie. De politieke ontwikkelingen in dit land hebben directe invloed op het geweld, met name de verkrachtingen, in het oosten van Congo. Inzetten op het ene en het andere negeren, brengt een gevaarlijke basis met zich mee. Het zou de effectiviteit teniet doen van de belangrijke inspanningen die Nederland doet op het gebied van de bestrijding van seksueel geweld. Zo is de Nederlandse overheid begonnen aan de hervorming van het juridische systeem om de toegang voor seksueel misbruikte vrouwen tot de rechtsgang te verhogen. Een dergelijke cruciale hervorming in een provincie drie maal zo groot als Nederland en waar geen andere donoren behalve Duitsland actief zijn, gaat niet over één nacht ijs.

Congo is staat als tweede op de lijst van armste landen van de wereld wat betreft menselijke ontwikkeling (Human Development Index 2010) en heeft het een enorm ontwikkelingspotentieel op de thema's die dit kabinet voorop stelt: veiligheid en rechtsorde, seksuele en reproductieve gezondheid en rechten, voedselzekerheid en water. Ten slotte zou het opnieuw afglijden van Democratische Republiek Congo hoge kosten met zich mee meebrengen: grote vluchtelingenstromen, kosten van vernieuwde vredesoperaties en afnemende mogelijkheden voor het bedrijfsleven.

Er is heel weinig ervaring met de meetbaarheid en dus de effectiviteit van ontwikkelingssamenwerking. In de briefing die wij begin februari hadden, bleek ons dat de Noren en overige noordelijke landen het verst zijn met het op het spoor komen van de effectiviteit. Het blijft heel lastig om de contributie, de bijdrage, van ons land, onze ngo's en talloze particuliere initiatieven op hun eigen merites te beschouwen omdat die bijdragen vrijwel altijd gepaard gaan met bijdragen van andere landen, lokale organisaties, partnerorganisaties, enzovoorts.

Wat onze fractie van belang vindt om te meten en te beoordelen is de vraag of de projecten en programma's die we in samenwerking met lokale partners realiseren toegankelijk zijn voor minderheden, voor mannen en vrouwen, of er een open en veilige democratische cultuur en bestuur is, of er emancipatie mogelijk is voor hen die achterop zijn geraakt, of er een civiele samenleving is en of ondernemerschap gestimuleerd wordt langs principes die hier ook gelden. Met andere woorden: zijn onderwijs, gezondheidszorg en instituties van de staat bereikbaar en toegankelijk, is er koopkracht en is er vrijheid om te gaan en staan?

Om de vraag naar verklaring van succes te kunnen beantwoorden, zijn publieke zichtbaarheid en verantwoording van de resultaten van essentieel belang voor het draagvlak voor internationale samenwerking en ontwikkelingssamenwerking in ons land. In dit kader is het natuurlijk te betreuren dat deze coalitie, de politieke samenwerking tussen VVD en CDA, haar gedoogsteun heeft gezocht bij een partij die met onverholen en ongenuanceerde kritiek ontwikkelingssamenwerking en internationale samenwerking met groot dedain en met blindheid voor het belang ervan opzijzet als – laat ik het nog eens zeggen – linkse hobby. Daarmee wordt voorbijgegaan aan de enorme betrokkenheid van kerken en kerkelijke groeperingen, tal van maatschappelijke organisaties en talloze particuliere initiatieven in dit land en aan de historische forse inzet van de ngo's teneinde deze wereld leefbaarder, rechtvaardiger en vrediger te maken.

Wat gaat de staatssecretaris eraan doen om het door de PVV opgeroepen beeld tegen te gaan, te nuanceren, bij te stellen en er zelfs afstand van te nemen? Is hij het met ons eens dat dit noodzakelijk is om te investeren in een breder en beter draagvlak voor internationale samenwerking en dat daar het succes van zijn bestuurlijke periode afhangt? Voor de kwestie van effectiviteit van ontwikkelingssamenwerking is een breed gedragen adhesie in ons land van principieel belang. De PVV gaat daar dwars tegenin. Ik hoor hier graag een reactie op van de staatssecretaris.

De heerWillems (CDA):

Wat betreft effectiviteit, hoor ik de heer Thissen eigenlijk zeggen: ik maak geen keuzes, ik wil een beetje van dit en een beetje van dat, ik wil doorgaan met van alles wat er al gebeurd is in het verleden. Ik hoor hem niet zeggen wat algemeen bekend is in de ontwikkelingscultuur, namelijk dat er een aantal dingen goed gaat en een aantal dingen niet en dat er wezenlijk iets is veranderd in de hele omgeving van ontwikkelingssamenwerking. Ik heb het beeld al geschetst van waar de arme mensen nu zitten. Ik hoor hem niets zeggen over veranderingen. Hij zegt alleen dat wij moeten doorgaan. Op de partijen die bereid zijn om door te gaan en om, ondanks een gedoogpartner die er anders over spreekt, er hard voor te blijven vechten, heeft hij vervolgens kritiek. Dat begrijp ik niet helemaal.

De heerThissen (GroenLinks):

De laatste conclusie is te grof. Wat betreft het eerste punt, heb ik niet voor niets verwezen naar de Noorden en de noordelijke landen. Die hebben wel degelijk stappen gezet om de effectiviteit van ontwikkelingssamenwerking te meten, om daar verantwoording over af te leggen en om de resultaten zichtbaar te maken. Daar ben ik heel erg voor. Dat kunnen wij veel meer doen dan wij in het verleden hebben gedaan. Wij moeten ook zeker leren van gemaakte fouten, van gedane misinvesteringen. Allemaal tot uw dienst, mijnheer Willems.

Het meten van de effectiviteit van onze investeringen, al dan niet via medefinanciering, is een ander verhaal. Dat het nu in een in een land als Burkina Faso veel beter gaat dan tien jaar geleden, is mede het gevolg van heel veel andere externe factoren en van contributies van andere donorlanden en ngo's. Het blijft lastig, maar ik vind wel dat wij moeten streven naar die effectiviteitsmeting. Zichtbaarheid, het afleggen van verantwoording en het blijven investeren in het eigen draagvlak in de Nederlandse samenleving blijven daarbij van groot belang.

Ik heb niet gezegd dat VVD en CDA zich niet inzetten voor ontwikkelingssamenwerking, hoewel sommige moties van fractiegenoten aan de overzijde mij soms wel iets doen twijfelen. Deze fracties hebben wel politieke samenwerking gezocht met een gedoogpartner die met onvoorstelbaar veel dedain spreekt over ontwikkelingssamenwerking. Hoe maken CDA en VVD met de gedoogsteun van zo'n partij de bestuurlijke periode van deze staatssecretaris namens dit kabinet tot een succes waar de PVV het draagvlak voor ontwikkelingssamenwerking en de internationale samenwerking dag na dag afbreekt?

De heerWillems (CDA):

De staatssecretaris kan de vraag waarom wij al of niet in een gedoogsituatie samenwerken met de PVV prima zelf beantwoorden. Overigens werken alle partijen in de Tweede Kamer soms wel of niet samen met de PVV. Dat is de discussie echter niet en ook niet de essentie van mijn vraag. Ik hoor de heer Thissen geen keuzen maken. Ik hoor hem niet zeggen dat de wijze waarop de effectiviteit nu wordt gemeten wel of niet voldoende is. Het kan wel wat beter, zie de noordelijke landen, maar wat die dan doen, hoor ik de heer Thissen ook niet zeggen. Ik weet ook wel dat daar wat meer en detail wordt gemeten, maar ik wil graag dat de heer Thissen specifiek aangeeft waar wij dingen al of niet juist doen en wat er dan wel moet gebeuren. Ik hoor hem voorts niets zeggen over de relatie met begrotingssteun.

De heerThissen (GroenLinks):

Heel concreet: Ik vind dat wij moeten leren van de wijze waarop de northern countries de effectiviteitsmeting scherper in beeld hebben gebracht en lering hebben getrokken voor hun beleid. Ik trek so wie so graag op met de Scandinavische landen, omdat wij veel van hen kunnen leren over sociale inzet en internationale oriëntatie. Ik gooi die suggestie helemaal niet weg. Integendeel, ik maak daar zelfs melding van.

De heerKuiper (ChristenUnie):

Voorzitter. Ik mag mede namens de fractie van de SGP spreken.

Er is een Afrikaans spreekwoord dat zegt: "Als de olifanten vechten wordt het gras vertrapt." Men kan dit letterlijk voor zich zien: grote stofwolken waarin zwaarlijvige beesten botsen en alles om zich heen vertrappen. Het spreekwoord wil zeggen dat bij grote botsingen en conflicten ook de voorwaarden voor groei en ontwikkeling in het geding komen. Hoe groter de olifanten die botsen, hoe moeilijker het wordt om het gras te laten groeien. Ontwikkeling is afhankelijk van consensus, van vreedzame verhoudingen, gemeenschappelijke visie en oriëntatie. Het beeld van vechtende olifanten kwam in me op bij de voorbereiding van mijn bijdrage voor dit debat. Er vinden grote bewegingen plaats, er waait veel stof op en er vinden botsingen plaats. Intussen is het zaak zicht te houden op het gras dat moet groeien, op beoogde uitkomsten en ontwikkelingen.

Was het aanvankelijk de bedoeling in deze Kamer een algemeen beleidsdebat te houden over de effectiviteit van ontwikkelingssamenwerking, inmiddels wordt het een debat over een ingrijpende koerswijziging in het Nederlandse ontwikkelingsbeleid. Die ingrijpende koerswijziging geeft in de gemaakte keuzes een zeker antwoord op de vraag naar de effectiviteit. Wat echter voor vandaag voorop staat, is een taxatie van nieuwe paradigma's. Dat het goed is opnieuw en grondig te kijken naar de manier waarop wij vorm geven aan ontwikkelingsbeleid, vinden onze fracties ook. We hopen echter ook dat we het gras niet vertrappen en dat de botsingen tot gemeenschappelijke visie leiden.

De botsingen zijn ideologisch en politiek van aard en markeren een poging om ontwikkelingssamenwerking op een andere manier te gaan inrichten. Ik zie in elk geval drie botsingen, drie arena's, drie ingrijpende koerswendingen. De uitkomsten zijn bepalend voor wat wij de komende jaren gaan doen. In de eerste plaats is er het gevecht over het ontwikkelingsbegrip zelf. Dat wordt nu wel heel economisch ingekleurd en mist een breedte van benadering die altijd kenmerkend was voor ons beleid. In de tweede plaats wordt onverhuld duidelijk dat Nederland het eigen belang voorop gaat stellen in het ontwikkelingsbeleid. Daarmee komt een bepaald perspectief tot leven dat een breuk betekent met tradities die we kenden in ons buitenlands beleid. In de derde plaats vindt er een nieuw soort verstatelijking plaats ten koste van ontwikkelingsorganisaties. De overheid zet een stevig stempel op het ontwikkelingsbeleid en wil ook invloed kunnen uitoefenen in internationale fora door middel van ons ontwikkelingsbeleid.

Deze arena's, die ik ook een beetje als leidraad zal hanteren in mijn bijdrage, waren al gedefinieerd in het WRR-rapport Minder pretentie, meer ambitie, maar worden door deze regering overgenomen als kader voor het eigen beleid. Het kabinet geeft er echter wel een eigen inkleuring aan en maakt niet altijd goed duidelijk op welke gronden welke keuzes worden gemaakt. Ik wil in mijn betoog allereerst beginnen bij het eerste strijdperk, het idee over ontwikkeling dat de kern is van deze koerswijziging. Wat verstaan we eigenlijk onder ontwikkeling? De legitimatie om aan ontwikkelingssamenwerking te doen – zo is het altijd geweest – dient gelegen te zijn in een visie op een gemeenschappelijk belang, een wereldbelang en een gemeenschappelijke opdracht, gebaseerd op noties als recht, gerechtigheid, barmhartigheid, compassie, om van deze wereld een "better place" te maken, waar, zoals onze oud-premier het zaterdag zo mooi zei, "justice for all Gods children" kan bestaan, voor iedereen. Blijft dat wel onze aandacht houden?

Ik kom eerst bij het vraagstuk van het ontwikkelingsbegrip zelf. Het ontwikkelingsbegrip kwam op in de postkoloniale situatie waarin westerse landen banden bleven onderhouden met niet-westerse delen van de wereld. Het woord ontwikkeling is niet neutraal, maar geeft aan dat er landen zijn met achterstanden die nog niet zijn waar ontwikkelde landen wel zijn. Het legt alle nadruk op ongelijkheid en op een bestemming waar moderne westerse landen al wel zijn, maar ontwikkelingslanden nog niet. Er is vaak gewezen op het feit dat landen het recht hebben op een eigen ontwikkeling in overeenstemming met eigen waarden. Dat heeft geleid tot nieuwe duidingen van een aanpak die in elk geval op "samenwerking" was gebaseerd. Ook werd onderkend dat het ontwikkelingsbegrip op een brede en integrale ontsluiting van samenlevingen gericht moet zijn en niet alleen op de toepassing van een westers technisch-economisch model. De laatste jaren lijkt het geduld met deze aanpak echter op. Er moeten resultaten worden geboekt aan de hand van meetbare criteria. Economische groei als maatstaf voor ontwikkeling krijgt daarbinnen veel nadruk. Ik zeg niet dat dit niet belangrijk is, maar ik merk wel op dat in het kielzog hiervan een versmalling optreedt van het ontwikkelingsbegrip. Het WRR-rapport spreekt van een "bewuste versnelling van modernisering" en betrekt daarbij de domeinen van economie, overheid, het politieke systeem en samenleving.

Maar wat is modernisering? Een versnelde aanpassing aan wat is dit eigenlijk? Ik stel de vraag omdat dit rapport door het kabinet wordt omarmd. Maar hebben we het nog steeds over een breed ontwikkelingsbegrip dat dienstbaar wil zijn aan de ontsluiting van samenlevingen of over een reductie van het begrip tot ontwikkelingen die modern genoeg zijn om door ons ondersteund te kunnen worden? Ik stel de vraag ook omdat ik vergeefs heb gezocht naar een eigen benadering van de kant van het kabinet. De AIV heeft in een kritische reactie op het WRR-rapport aangegeven voorstander te zijn van een breed begrip van "ontwikkeling" dat naast economische vooruitgang recht doet aan de "rechtenbenadering", "human development" en een "sociale dimensie" onderkent. De suggestie wordt gewekt dat we ons ontwikkelingsbeleid weer in rapport brengen met onze eigen tijd, maar het Britse en Amerikaanse ontwikkelingsbeleid van dit moment zet inmiddels in op sociale voorwaarden voor ontwikkeling. Hillary Clinton kondigde dit najaar een ontwikkelingsbeleid af onder de titel "leading through civil power". Laten we zeggen: de "Dutch approach". Daarbij kan gerekend worden met de wensen en belangen van de lokale bevolking in "het Zuiden". Juist daarin waren wij altijd sterk. Het zou werkelijk verkeerd zijn dat gras te vertrappen, afscheid te nemen van een meer civiele benadering door ons ontwikkelingsbegrip ineens heel eng te maken. Graag hoor ik op dit punt een reactie van de staatssecretaris.

Dat brengt mij tot het tweede strijdperk, het tweede olifantengevecht rondom de ingezette koerswijziging. Dat gaat over eigenbelang en algemeen belang. Wat zijn onze motieven voor ons ontwikkelingsbeleid? Wat drijft ons als het gaat om ontwikkelingssamenwerking? Het WRR-rapport spreekt over twee grondmotieven die altijd een rol hebben gespeeld: economische en politieke belangen enerzijds en morele overwegingen anderzijds. De koopman en de dominee. Opgemerkt wordt dat er zelden sprake is geweest van het dienen van een plat eigenbelang, wel van het volgen van een verlicht eigenbelang of een welbegrepen eigenbelang. Overigens wens ik de heer Smaling vanaf deze plaats een welverdiende vakantie. Waarom zou dat niet voor Kamerleden gelden, maar alleen voor Kamervoorzitters? Wij hebben een welbegrepen, welverdiende vakantie iedere zomer. Onder dat verlichte eigenbelang, waarover wij spreken sinds het WRR-rapport dat ook zo deed, kunnen we de behartiging van mondiale public goods rekenen, zoals voedselzekerheid, energiegebruik, klimaat, veiligheid enzovoorts. Morele motieven worden in het WRR-rapport sterk verbonden met zaken als bilaterale hulp en met het optreden van ontwikkelingsorganisaties, maar ook met de personalisering van ontwikkelingshulp, mensen die zelf iets willen bijdragen, zoals dat tot uitdrukking komt in de bloei van het particulier initiatief. Dat geldt met name heel sterk voor Nederland.

Het morele motief wordt momenteel dus heel klein gemaakt, ongeschikt wellicht zelfs voor politieke toepassing. Het krijgt meer en meer een plek in de marge. Er is sprake van een verlegenheid om morele motieven te verbinden met een steeds zakelijker wordend ontwikkelingsbeleid. Ziet het kabinet dat ook zo? Letten we op de motivering die dit kabinet geeft bij de ingezette koerswijziging, dan valt op dat naast verlicht eigenbelang het gewone economische belang van Nederland een sterker accent krijgt. De Focusbrief begint met de belangrijke doelstellingen van het Nederlands buitenlands beleid. Het eerste motief in ons buitenlands beleid luidt: het verbeteren van de economische positie van Nederland in de wereld. Verder staan de Nederlandse commerciële belangen nadrukkelijk op de voorgrond bij de vormgeving van het nieuwe ontwikkelingsbeleid. Er wordt nadrukkelijk gemikt op de inzet van het Nederlandse bedrijfsleven. Bedrijven zijn alleen geen altruïstische instellingen; ze doen mee als er iets voor hen in zit.

Onze fracties zijn niet tegen het wegen van belangen, ook economische belangen, in het ontwikkelingsbeleid, maar missen nu accenten die in het verleden een grote vanzelfsprekendheid hadden. Wij menen dat er wel degelijk een morele verplichting bestaat voor rijke landen om zich in te zetten voor situaties waarin grote ontwikkelingsachterstanden bestaan. Is de kern niet hier dat zij die iets te geven hebben, ook weten wat delen is? Er is een politiek nodig die zichzelf medeverantwoordelijk maakt voor het lot van medemensen elders op de wereld. Die medeverantwoordelijkheid mag ook zeker in dit tijdsgewricht worden beleden, nu de financiële en economische crisis consequenties krijgt voor de beschikbaarheid van ontwikkelingshulp en mensen treft die deze crisis niet veroorzaakt hebben. Het beleid komt in balans als dat morele motief volop wordt meegewogen. Het dienen van eigen belangen kan namelijk vormen aannemen waarbij de belangen van anderen niet meer worden gezien of behartigd.

In dit verband heb ik een concrete suggestie. Eind 2008 is hier in dit huis de motie aangenomen waarin de regering wordt verzocht, in haar internationale optreden te wijzen op de samenhang tussen de verschillende crises: de financiële crisis, de ecologische crisis, de voedsel- en energiecrisis. Deze kunnen elkaar versterken en verdiepen en vragen dus om een samenhangende aanpak. In de Tweede Kamer is december jongstleden een motie met een verwante strekking aangenomen, de motie-Ferrier, waarin gevraagd wordt over duurzame ontwikkeling na te denken vanuit een mondialiseringsvisie. Het kabinet heeft al toegezegd bezig te zijn met een dergelijke visie, die zal heten de beleidsagenda voor globalisering. Die beleidsagenda moet coherent zijn. Dat is precies wat met de motie van de ChristenUnie destijds werd beoogd. Op welke manier behartigen we de public goods? Wat zijn onze ambities? Dit is de kans om een samenhangende visie te ontwikkelen die een verantwoording geeft van rechtvaardige mondiale verhoudingen. Het kan niet zo zijn dat we blijven geloven op deze planeet in een oneindige groei binnen een eindige mondiale ruimte. Ook vanuit verlicht eigenbelang moeten we duidelijk maken wat verantwoordelijkheid nemen voor een duurzame wereld vandaag betekent. Hoe denkt de staatssecretaris daarover?

Dit brengt me tot het derde strijdperk. Dat gaat over het nieuwe beleid en de rol daarin van de overheid zelf en van maatschappelijke organisaties, zoals is geschetst in de Basisbrief en de Focusbrief. Deze richten zich niet alleen op de versterking van de private sector, maar ook op het afstoten van sectoren en landen en op een sterke rol van Nederland in multilaterale organen. Er zal ook minder geld beschikbaar zijn, want Nederland verlaagt het beschikbare budget tot 0,7% bnp. Wat verwondering wekt is de mate waarin wordt gesneden in de medefinanciering van ontwikkelingsorganisaties. Zij lijken vooral het slachtoffer van de bezuinigingsoperatie te zijn. Nederland wil aan tafel blijven zitten bij het IMF en de Wereldbank en blijft aan deze instellingen flink bijdragen. Dat is in zekere zin een verstatelijking van ontwikkelingssamenwerking ten koste van het maatschappelijk middenveld in Nederland.

Onze fracties kunnen de beweging naar meer concentratie goed volgen. Deze beweging wordt ook door andere landen gemaakt en deze kan, mits goed gecoördineerd en wellicht nog aangepast, tot krachtiger beleid leiden. Waar we moeite mee hebben is de forse ingreep in het medefinancieringsbudget. Nederlandse ontwikkelingsorganisaties vormen in belangrijke mate het gezicht van ontwikkelingssamenwerking, hier en in de ontvangende landen. Ze mobiliseren onder meer de morele support voor ontwikkelingshulp en spelen een belangrijke maatschappelijke rol. Ontwikkelingsorganisaties beschikken over kennis en kunde die waardevol is, onder meer ook voor mensen die eigen projecten starten en gebruikmaken van de steun van ngo's. Die kennis en kunde kan beter worden benut, bijvoorbeeld door het bedrijfsleven, dat nu wordt opgeroepen meer te betekenen voor ontwikkelingssituaties.

Uiteraard is het waar dat deze organisaties niet in overwegende mate op overheidsgelden moeten steunen, maar het tempo en de omvang van de bezuinigingen in de sfeer van de medefinanciering is te fors. Naast de aangekondigde bezuinigingen zijn er nieuwe kortingen bovenop gekomen. Minister Koenders bracht al een korting aan waardoor er 500 mln. beschikbaar bleef. Deze staatssecretaris kwam eerst met een bezuiniging van 75 mln. op MSF II, de bandbreedte, om vervolgens nog een extra korting aan te kondigen van 50 mln. per jaar. Dat is een korting op een korting op een korting, een reductie die erin hakt. Projecten moeten worden stopgezet, behaalde resultaten in het zuiden dreigen verloren te gaan. Zo wordt het gras dus vertrapt. Onze fracties zouden voor de continuïteit en positie van ontwikkelingsorganisaties met name die laatste korting voor de komende jaren tot 2015 ongedaan gemaakt willen hebben. Vanmiddag hebben anderen hier al voor gepleit. Bezuinigingen van deze omvang en met deze impact verdienen een zorgvuldigere overweging. Die zorgvuldige afweging zou de komende jaren gemaakt moeten worden. Wat ons betreft kan die resulteren in een nieuwe sleutel voor de medefinanciering in de verhouding tussen wat organisaties zelf bijdragen en wat de overheid bijdraagt. Laten we mikken op het resultaat dat we in 2015 een definitieve balans aangebracht zullen hebben in de verhouding tussen eigen financiering en medefinanciering. In tweede termijn zal ik met een motie komen op dit punt.

In dit verband zou ik de staatssecretaris willen vragen of het geen sterke aanbeveling verdient om de kennis en expertise die bij ontwikkelingsorganisaties aanwezig is, beter te benutten en te expliciteren. Ontwikkelingswerkers zijn vaak doeners. Dit betekent dat veel kennis impliciet blijft; het zit in de hoofden en in de aanpak van projecten. Het is van belang die kennis nadrukkelijker vast te leggen om ze te kunnen delen met anderen. Belast organisaties dus niet met een plotseling aangekondigde bezuiniging, maar houd ze in positie om onder andere dit soort dingen te doen, om tegelijkertijd in de komende jaren een betere kennisinfrastructuur tot stand te brengen waar ook anderen in Nederland plezier van hebben. Graag hoor ik een reactie van de staatssecretaris op dit punt.

Opvallend in het nieuwe beleid is de beperking van het aantal sectoren en met name het afstoten van onderwijs en gezondheidszorg. Het is niet voor het eerst dat er gekozen is voor een sectorale benadering. Ook minister Herfkens is in 1998 deze weg ingeslagen. Nu wordt er niet zozeer geconcentreerd op beleidssectoren, maar op speerpunten, aanduidingen van werkgebieden: water, voedsel, veiligheid enzovoorts. Het lijkt alsof we ze identificeren op basis van een marktverkenning en als zodanig werpen ze nog geen licht op een aanpak van die problemen. De keuze van de nieuwe thema's is een keuze voor een meer aanbodgerichte manier van kijken naar ontwikkelingssamenwerking. Hoe verhoudt dit zich tot het vraagstuk van effectiviteit? Effectiviteit lijkt nu te worden gekoppeld aan het resultaat voor de donoren, voor de actoren hier. Waarom horen wij in het beleid van nu niets meer over zaken als partnerschap, wederkerigheid en eigenaarschap?

Er worden sectoren afgestoten waar enorm veel expertise in is opgebouwd. Het zal waar zijn dat er kansen liggen voor bedrijven en instellingen op het gebied van water en voedsel, maar waarom zou dit zo nadrukkelijk ten koste moeten gaan van de reeds bestaande aanpak op het gebied van onderwijs en gezondheidszorg? Ik betwijfel bovendien of het waar is dat Nederland geen toegevoegde waarde heeft voor onderwijs en gezondheidszorg. Die bewering komt uit het WRR-rapport, maar kan deze eens verder onderbouwd worden?

Ik sla een klein stuk van mijn geplande betoog over, omdat ik zie dat ik anders niet binnen mijn tijd blijf. Mijn laatste punt betreft de landenkeuze. Wij hebben kennis kunnen nemen van de beperking van het aantal landen waarmee Nederland blijvend een bilaterale ontwikkelingsrelatie wil hebben. Onze fractie steunt deze ontwikkeling op zichzelf en dat maakt een discussie over individuele landen altijd lastig. Er moeten nu eenmaal keuzes worden gemaakt. Voor de landen die afvallen, kan de stopzetting van de hulp echter hard aankomen. Enkele landen hebben al aangegeven niet direct het gat te kunnen dichten als Nederland zich terugtrekt. Andere landen hebben wel compensatiemogelijkheden. Hoe wordt die omstandigheid precies meegewogen?

Een reductie van 33 naar 15 landen is heel fors. Bovendien wordt opgemerkt dat enkele landen in de toekomst in staat zullen zijn hun eigen ontwikkeling vorm te geven. Dat is mooi. Waarom is echter niet gekozen voor een iets grotere groep landen, waarmee de ODA-relatie geleidelijk kan worden afgebouwd? Inmiddels is door velen al gewezen op de harde klap die terugtrekking van Nederland voor landen als Burkina Faso en Zambia betekent. De Focusbrief maakt niet echt inzichtelijk waarom bepaalde landen moeten afvallen. Mij kwam een stuk in handen van het ClDIN, waarin men schrijft over een zekere willekeur. Hier zijn ook al de beelden van het dartbord en het confettikanon voorbijgekomen. Wel blijken de landen die geselecteerd zijn een positieve wetgeving te hebben op het gebied van de private sector en kennen ze een veelbelovende groei van het bnp. Hoe is de keuze precies tot stand gekomen? Is het niet mogelijk om in een aantal gevallen opnieuw te kijken naar de situatie, zodat met een aantal landen een goede uitfasering kan plaatsvinden? Zou dat niet een "profiel 4" kunnen opleveren, waarin wij met een aantal landen waar we niet binnen vijf jaar kunnen afbouwen, nog een relatie houden, om te voorkomen dat er heel drastische dingen gebeuren?

Tot slot. In een wereld waarin landen elkaar nodig hebben en samenwerking geboden is, blijft ontwikkelingssamenwerking een belangrijke verbinding tussen volken en staten. Het is niet uit superioriteit of eigenbelang dat wij die verbinding zoeken, maar om samen te bouwen aan een wereld waarin ieder mens de gelegenheid krijgt zich te ontwikkelen in harmonie met anderen en met het oog op het dienen van elkaar. In de Bijbel wordt die toestand aangeduid met "sjalom". Er zijn hier vanmiddag al vaker inspirerende woorden gevallen om aan te duiden waarom wij dit allemaal doen. Ik spreek de wens uit dat deze "sjalom" ons blijvend bezielt als we spreken over ontwikkelingssamenwerking en ik zie uit naar de reactie van de regering.

De beraadslaging wordt geschorst.

Devoorzitter:

Ik schors de vergadering enkele minuten in afwachting van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Naar boven