Handeling
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2009-2010 | nr. 22, pagina 911-946 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2009-2010 | nr. 22, pagina 911-946 |
Aan de orde is de behandeling van:
het wetsvoorstel Regels met betrekking tot versnelde ontwikkeling en verwezenlijking van ruimtelijke en infrastructurele projecten (Crisis- en herstelwet) (32127);
het wetsvoorstel Wijziging van artikel 5.10, eerste lid, van de Crisis- en herstelwet (32254).
De voorzitter:
Ik heet de minister-president, de minister van Justitie, de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en de minister van Verkeer en Waterstaat van harte welkom bij dit debat met de Eerste Kamer.
De beraadslaging wordt geopend.
De heer Hofstra (VVD):
Mijnheer de voorzitter. Ik ben bijna vijftien jaar lid van de Staten-Generaal. Het grootste deel van die tijd was ik lid van de Tweede Kamer en inmiddels ben ik al bijna drie jaar lid van de Eerste Kamer. Ik durf dan ook te zeggen dat we vandaag een wet behandelen die zijn schaduw al heel sterk vooruit heeft geworpen. Misschien blijkt dat ook wel uit de zware afvaardiging van het kabinet. Er zijn veel reacties op deze wet gekomen en daarop is veel commentaar gegeven. Uiteraard heeft iedereen het commentaar gelezen van het Financieele Dagblad van gisteren met als hoofdtitel "Zo kan het ook" en met als ondertitel "De Senaat geeft het goede voorbeeld". Dat is een compliment voor ons, althans voor diegenen die vorige week niet geprobeerd hebben om het wetsvoorstel van de agenda af te voeren.
Het wetsvoorstel is op 15 september vorig jaar bij de Tweede Kamer ingediend. Op 18 november is het door de Tweede Kamer aangenomen. Tijdens de algemene politieke beschouwingen heeft onze fractievoorzitter nadrukkelijk gezegd dat de VVD wil meehelpen om deze wet snel door het parlement te loodsen. Daarvoor was de regering ons erkentelijk. In de vaste commissie voor Verkeer en Waterstaat hebben wij er eind november op aangedrongen om het wetsvoorstel op 22 december, letterlijk en figuurlijk op onze laatste dag van het jaar 2009, plenair te behandelen. Andere fracties hadden daarvoor geen belangstelling. Dat werd dus de inbrengdatum. Vervolgens werd gelukkig besloten om het wetsvoorstel in de loop der tijd te behandelen. Uiteindelijk werd de datum van plenaire behandeling 16 maart 2010. Wij kunnen niet anders dan constateren dat het de premier, en met hem de coalitiefracties van die tijd, niet is gelukt om eerdere behandeling af te dwingen. Ik zeg nadrukkelijk dat ik er geen behoefte aan heb om te zwartepieten. De VVD vindt dat namelijk geen leuk gezelschapsspel. Ik hecht er echter wel aan om te markeren dat het op deze wijze is verlopen. En het is zowaar 16 maart 2010, dus we zijn hier en we zijn blij dat we dit wetsvoorstel kunnen behandelen. Als de regering niet al te onhandig antwoordt, kan dit wetsvoorstel vandaag naar mijn idee worden aangenomen. Wij zullen over onderdelen wel vragen stellen, wetende dat dit kabinet demissionair is, en vervolgens afwachten met welke antwoorden het komt.
Allereerst sta ik stil bij het belang van versnelling en versimpeling. Het is crisis. 2009 was voor heel veel bedrijven een slecht jaar. Dat was het ook voor bouwbedrijven. Het jaar 2010 kon voor de bouwsector niet slechter beginnen dan het is begonnen. Het heeft tweeënhalve maand gevroren. Voor veel bedrijven had dat tot gevolg dat er minder omzet werd gedraaid. Banken maken weliswaar veel reclame, maar zij zijn nog niet zo scheutig met het verlenen van kredieten, zeker niet in dit soort situaties. Er dreigen dus faillissementen en er zijn zelfs al bedrijven failliet gegaan. Het lijkt ons dan ook heel verstandig om allerlei zaken te versnellen – wij zien dat als de eerste belangrijke pijler van dit wetscomplex – waardoor beschikbare budgetten snel kunnen worden besteed. Zodoende is het mogelijk om de crisis te dempen en het economisch herstel dichterbij te brengen. Voor onze fractie speelt er echter meer dan dat.
Wij vinden dat er, los van de crisis, in geval van dit soort projecten moet worden versimpeld en versneld. Dat noemen wij de tweede pijler. We zijn jarenlang bezig geweest: koppen op EU-regelgeving en nationale wetgeving. Alles werd als het ware op elkaar gestapeld. Daardoor zijn wij in een oerwoud terechtgekomen. Het gevolg daarvan is dat wij niet meer voor- en achteruit kunnen en dat projecten "verdwalen", vertragen of zelfs van deze aardbodem verdwijnen. Naast het legitieme punt van crisisbestrijding, is dit een heel belangrijke tweede overweging om te zeggen dat we dit moeten doen. Ik vind dat dit argument in de stukken niet sterk genoeg naar voren komt. Uiteraard moet ik ook de grote bestuurlijke drukte noemen. Daardoor wordt de boel enorm gecompliceerd. Daarbij komt dat er sprake is van een gebrek aan daadkracht en durf. Uiteraard kennen wij de goede uitzonderingen, maar in het algemeen ontbreekt er wat dat betreft toch te veel in bestuurlijk Nederland. Ik zeg nogmaals dat wij veel behoefte hebben aan deze maatregelen, ook als er geen sprake was van een crisis.
Voor ons is dit een eerste stap. Graag willen wij dat daaraan een dynamisch vervolg wordt gegeven en dat vooral het tweede element – ik doel op het element van de versimpeling – tot zijn recht kan komen.
Er zijn heel veel regels bij gekomen. Dat lijkt tegendraads. Je wilt zaken versimpelen, maar er komt wettelijke regelgeving bij. Volgens mij is het echter niet mogelijk om het anders te doen dan op de voorgestelde wijze. Sommige maatregelen hebben een experimenteel karakter. Laat ik het anders zeggen: het is niet helemaal duidelijk hoe sommige maatregelen zullen uitwerken. Een aantal van onze vragen heeft dan ook betrekking op dat soort maatregelen.
Ik heb al gezegd dat een dergelijk wetsvoorstel tot heel veel reacties leidt. Dat is overigens begrijpelijk. Wij hebben in dit land namelijk niet alleen veel te veel regels en procedures gemaakt, maar wij beschikken binnen de overheid ook over een leger van deskundigen om alles in goede banen te leiden. Ook zijn er veel deskundigen werkzaam bij andere organisaties om een en ander tegen te werken. Het is dus logisch dat al die mensen gaan piepen. Wat dit betreft moet ik denken aan de bekende inspraak van de kalkoen aan het eind van het jaar, als het kerstmenu moet worden vastgesteld.
Ik zeg nogmaals dat wij graag een integrale, volledige herziening willen. Wij zijn ook van mening dat het beter was geweest om een andere naam aan het wetsvoorstel te geven. De woorden "crisis" en "herstel" zijn uiteraard prima, maar wij hadden graag gezien dat daaraan iets werd toegevoegd. Denk bijvoorbeeld aan "vernieuwingswet" of "projectvernieuwingswet". Graag wil ik daarop een concrete reactie van het kabinet. Kan het daarin meegaan?
De commissie-Elverding is vaak genoemd. De commissie-Elverding heeft een goed advies uitgebracht. Veel mensen zijn van mening dat de zaken die in het rapport van die commissie zijn vermeld, sterker in dit wetsvoorstel zouden moeten doorklinken. Wij vragen ons af of dat goed zou zijn. Wij zijn een groot voorstander van de benadering van de commissie-Elverding, maar wij beschouwen die vooral als een bestuurscultuur. Wij vragen ons af of alle elementen van deze commissie in regeltjes zijn samen te vatten. Als dat al mogelijk is, vragen wij ons af of dat moet worden gedaan. Wij zijn geen voorstander van veel extra gedetailleerde wetgeving. Al met al is in dit geval naar mijn oordeel de tegeltjeswijsheid van toepassing: als het niet kan zoals het moet, dan moet het maar zoals het kan. Deze werkwijze verdient uit wetgevingstechnisch oogpunt misschien niet in alle opzichten de schoonheidsprijs, maar er liggen naar mijn oordeel toch effectieve maatregelen voor, waarmee veel zaken ten goede kunnen worden gekeerd. Als je in een oerwoud probeert om wat ruimte te creëren en je een dag bezig bent, zie je achteraf dat het resultaat niet echt fraai is. Je bent dus niet klaar. Je moet een en ander namelijk keurig afwerken.
In de Crisis- en herstelwet worden veel zaken structureel geregeld. Er staan echter ook enkele tijdelijke maatregelen in. Daar schrikken wij een beetje van. De tijd vergaat en die maatregelen vervallen vanzelf. In de wet staat immers dat het per 1 januari 2014 met een aantal dingen is gebeurd. De logica daarvan ontgaat mijn fractie volledig. Met die opmerking sluit ik aan bij mijn pleidooi voor het naast elkaar verwezenlijken van de twee door mij genoemde pijlers. Wij zijn van mening dat alle verbetervoorstellen structureel moeten zijn. Als de regering daarover een andere opvatting heeft, hoor ik graag haar uitleg. In eerdere debatten heb ik de heer Dorknoper uit de strips van Marten Toonder opgevoerd. Hij draagt een bolhoed en beschikt over een calculator waar de belastingaanslagen en de verordeningen standaard uit rollen. Waarom zouden wij hem op 1 januari 2014 terug moeten halen? Die man moet gewoon weg blijven!
Ik ga in op de projectenlijst. Wij vragen ons af of de wet op alle genoemde onderdelen toereikend is. Ik neem de wegcapaciteit als voorbeeld. Dat is in ons land immers een belangrijk onderwerp. Natuurlijk hebben we het laaghangend fruit al geplukt. De simpele verbredingen zijn gerealiseerd. Het is prachtig dat er in de spits tussen Zoetermeer en Gouda extra wegcapaciteit is gerealiseerd. Velen zullen daarvan gebruikmaken. Onze stelling is echter dat wij meer moeten doen om de bereikbaarheid op langere termijn veilig te stellen. Nu het project Anders Betalen voor Mobiliteit op zijn minst vertraging ondervindt en langzamerhand misschien zelfs volledig uit het beeld verdwijnt, moeten wij ons goed realiseren dat wij wellicht meer dienen te bouwen dan wij tot voor kort dachten. Als wij de problemen op langere termijn goed willen oplossen, moeten wij het aandurven om in de Randstad op grote schaal dubbeldekssnelwegen te bouwen. Of wij moeten het aandurven om heel veel aansluitingen weg te halen met als doel om de weg terug te geven aan de geëigende gebruikers. Met geëigende gebruikers doel ik op het langeafstandsverkeer. Tegelijkertijd creëren wij dan echter een geweldig probleem op het onderliggend wegennet, de buslijnen, het spoor enzovoort. Dat is de keuze die moet worden gemaakt. Ik vraag de regering of wij dit goed zien en of het niet wenselijk is om die projecten een heel dominante rol te laten spelen en te kiezen voor het dynamische karakter.
Het is mogelijk om de lijst bij AMvB aan te vullen, of om zaken te schrappen. Ik heb er geen behoefte aan om al die projecten langs te gaan. Dat heeft de Tweede Kamer immers al uitvoerig gedaan. Wel noem ik vier voorbeelden en daaraan koppel ik de vraag of die zaken bij AMvB in dit wetsvoorstel kunnen worden ondergebracht.
We bouwen een nieuwe A3. Ik spreek over een nieuwe snelweg tussen de A2 en de A4 van Rotterdam naar Amsterdam.
Als de trein naar Parijs eindelijk gaat rijden, zullen wij ervaren dat het een heel mooi vervoermiddel is. We zullen dan zeggen dat er ook iets dergelijks gerealiseerd moet worden om naar Keulen en Frankfurt te gaan. Dan bouwen we een echte HSL-Oost.
Verder noem ik nogmaals de dubbeldekswegen.
Het is een idioot plan om de Hertogin Hedwigepolder te ontpolderen. Vergeeft u mij dat ik het bijvoeglijk naamwoord "idioot" gebruik. Ik heb lang gezocht naar een ander bijvoeglijk naamwoord, maar ik kon niets beters vinden.
Kunnen deze projecten via een AMvB alsnog deel gaan uitmaken van de Crisis- en herstelwet?
Voorts noem ik drie detailpunten. Zal de vierde strook, die al jaren op de A12-Zuid ligt tussen Gouda en Utrecht, eind van deze week open zijn? Graag wil ik dat de minister van Verkeer en Waterstaat dit bevestigt.
In bijlage II wordt onder categorie f, die betrekking heeft op de bruggen, project nr. 13 benoemd. Dat heeft betrekking op de Suurhoffbrug. In de omschrijving wordt de N15 Emmeloord/Oostvoorne genoemd. Ik ken de geografie van Nederland vrij aardig en weet dus dat dit niet klopt. Ik verneem graag wat het wel moet zijn. Volgens mij zijn enkele "oorden" verwisseld, bijvoorbeeld Heinenoord met Emmeloord, maar dat hoor ik dan wel. Mijn eigenlijke vraag is of dit een "klein gebrek" is. In het wetsvoorstel staat namelijk dat men zich niets zal aantrekken van een zogenaamd klein gebrek en dat men dus gewoon doorgaat. Ik vraag mij dus af of dit project, ondanks de foute omschrijving, gewoon door kan gaan.
In de Crisis- en herstelwet wordt geregeld dat het is toegestaan bij een luchthavenbesluit om van oudere gegevens uit te gaan die betrekking hebben op de eisen ten aanzien van de luchtkwaliteit. Een en ander wordt echter gekoppeld aan de Wet milieubeheer. Daarin staat dat er voor het luchthavenbesluit geen luchtkwaliteitseisen behoeven te gelden. Waartoe dient dit artikel dan?
Ik stel een vraag aan de minister van Justitie over de EU-bestendigheid. Veel mensen vrezen dat deze wetgeving niet EU-bestendig is. Dan bouwen wij na 50 jaar eindelijk de A4 Midden-Delfland en dan is er toch weer een slim figuur die een weg weet te bewandelen, die in Luxemburg uitkomt en ervoor zorgt dat het project jaren vertraging oploopt. Dat lijkt ons ongewenst. Projecten zijn te vergelijken met treinen. Het is heel lastig om een trein in een korte tijd van het ene spoor naar het andere te brengen. Voor projecten geldt iets vergelijkbaars. Als het zojuist door mij geschetste probleem zich voordoet, vraag ik mij af of de regering in dit wetsvoorstel met vele artikelen, een veiligheidsklepje heeft voorzien dat het mogelijk maakt om dit probleem alsnog tegen te gaan.
Het viel ons op dat heel veel Europese regels – ik denk aan de m.e.r.-procedure – met deze wet zullen worden ontkopt. Daarmee bedoel ik te zeggen dat de koppen die er nationaal op gezet zijn, eraf worden gehaald. Dat geldt echter niet in alle gevallen. Ik noem de Westerschelde als voorbeeld. Zojuist heb ik de Hertogin Hedwigepolder genoemd. Voor beide geldt dat er slechts twee zaken van belang zijn, namelijk veilige waterkering – ik bedoel te zeggen dat het water niet over de dijken mag stromen – en een goede, veilige vaarroute die ook geschikt is voor wat grotere schepen. Uit het besluit maak ik echter op dat er een hoofdrol is weggelegd voor natuur en milieu. Ik vind dat wel mooi, maar dat is toch oneigenlijk als je zegt dat die twee andere prioriteiten de boventoon moeten voeren? Waarom is dit onderdeel niet ontkopt – ik doel op de Vogel- en Habitatrichtlijnen – en waarom gaan wij nu voor die gekke ontpoldering, met alle consequenties van dien?
De voorzitter:
Voordat ik de heer Vliegenthart het woord geef, wijs ik erop dat ik de leden kort wil houden wat het interrumperen betreft. Zij hebben in de loop van de dag en de avond immers tijd genoeg om te interrumperen. Bescheidenheid siert de mens.
De heer Vliegenthart (SP):
Ik stel een korte vraag aan de heer Hofstra. Hij spreekt over een veiligheidsklepje in de wet in het kader van de A4 Midden-Delfland. Ik vraag mij af hoe het idee dat burgers rechten moeten hebben en dat zij dienen te worden beschermd tegen de Staat – dat is toch een liberaal idee – zich verhoudt met het pleidooi dat de heer Hofstra houdt voor minder inspraakmogelijkheden voor burgers.
De heer Hofstra (VVD):
Nee, dat ziet de heer Vliegenthart natuurlijk verkeerd. Wij pleiten er niet voor om mensen minder mogelijkheden tot inspraak te geven. Wij vinden inspraak immers bijzonder belangrijk. Het is echter niet nodig om dat 37 keer te doen. Een beetje stroomlijnen die handel! Dat is ook het voorstel. Ik wijs alleen op het feit dat er nieuwe dingen kunnen gebeuren – er zal namelijk sprake zijn van actie en reactie – en vraag de regering of zij nog iets in haar gereedschapskist heeft om te voorkomen dat zaken verkeerd gaan. Het is uiteraard wel van belang om te voorkomen dat de elementaire burgerrechten worden aangetast. Dat is overigens één van de randvoorwaarden van dit wetsvoorstel.
Ik kom terug op het punt van de Westerschelde. We hebben ook een grens met Duitsland. De Duitsers hebben de Ems. Die rivier is vergelijkbaar met de Schelde. De Duitsers hebben bij de monding van de Ems een Sperrwerk gebouwd om die prachtige schepen van de firma Meyer Werft in Papenburg – dat zijn van die hele grote zeekastelen – naar zee te kunnen brengen. Voor beide landen gelden toch dezelfde EU-regels, of zie ik dat verkeerd? Wij doen dus wat in de wet wordt beschreven en de Duitsers doen het zo. Graag wil ik daarover uitleg. Verder verneem ik graag waarom dit niet ontkopt is. Dat lijkt mij een relevante vraag voor de ministers van Justitie, VROM en LNV.
Ik kom op een ander aandachtspunt, namelijk het relativiteitsvereiste. Wij zijn voorstander van het schrappen van die pro-formabezwaren en het invoeren van het relativiteitsvereiste. Wij hopen dat daarmee een goede zeefwerking ontstaat tussen enerzijds zakelijke belangen – die zouden alleszins gerespecteerd moeten worden – en anderzijds de vaak ideologische bezwaren, die soms al van 200 à 300 kilometer afstand worden geuit. Je kunt zeggen dat het politieke proces daarvoor bestemd is. Als de regering en het parlement een bepaald besluit nemen, gaat het toch niet meer aan om die bezwaren toe te laten? Wat ik schetste, wordt met dit wetsvoorstel beoogd. Wij zijn daarvan voorstander, maar wij vragen ons af of een en ander ook gaat gebeuren in de andere relevante wetten. Ik noem de Tracéwet, de Spoedwet wegverbreding en het omgevingsrecht. Graag wil ik daarop een reactie.
Is er iets te zeggen over de jurisprudentie die wordt verwacht? Rechters zijn onafhankelijk. Dat is natuurlijk ook een groot goed. Dit is echter een belangwekkend punt waarvan je hoopt dat het zodanig kan worden geobjectiveerd dat er niet een breed spectrum van uitspraken komt. Wellicht is het ook mogelijk om iets te zeggen over de besparing op de capaciteit van onze rechtspraak. Deze vragen stel ik aan de minister van Justitie.
Ik kom op de milieuprojecten. Uiteraard is het goed om projecten die dienen om de duurzaamheid van onze samenleving te bevorderen, eveneens snel en eenvoudig uit te voeren. Wij begrijpen echter niet dat de windmolenparken in het wetgevingstraject een dermate hoge prioriteit hebben gekregen. Laatst sprak ik met een Amerikaan. Hij zag die molens en vroeg mij waar die op draaien. Ik zei dat die op subsidies draaien. Er zijn klachten over de dure energieproductie in ons land en er zijn ideeën over kernenergie. Deze week las ik in de krant dat in Frankrijk inmiddels 80% van de stroom kernenergie is. Het zou goed zijn om wat dat betreft met dit wetsvoorstel een aantal belemmeringen weg te nemen. Dan zouden wij die discussie dichterbij brengen. Kiezen wij voor windmolens in de Noordoostpolder, of voor een beetje kernenergie?
Ik las dat oplaadpunten voor elektrisch autorijden worden vrijgesteld. Ik moet de regering daar niet op aankijken, want de Tweede Kamer heeft dat in het wetsvoorstel geamendeerd. Ik neem overigens aan dat dit voor alle regelgeving geldt. Verdraagt zich dat met andere, kleinschalige bouwwerken? Ik doel op carports, erkers, dakkapellen enzovoort. Met het oog op de rechtsgelijkheid zou je toch graag willen dat dit daarvoor eveneens geldt? Sommige mensen denken dat de emissie van een elektrische auto nul is. Dat is onzin. Ik roep de regering dan ook op om goed na te denken, alvorens de elektrische auto heilig te verklaren. Ik herinner mij nog de woorden van de staatssecretaris van Financiën. Inmiddels is hij minister van Financiën: bijtelling voor privégebruik van een elektrische auto van de zaak is 0%. Pas op. Denk daarover even na. Graag wil ik een reactie op mijn opmerking over de rechtsgelijkheid.
Een ander interessant onderwerp is de stikstofdepositie. Dat is overigens wel een moeilijk woord. We hebben het fijn stof aan de orde gehad. Dat was toch wel een hardnekkig gevecht, ook wat koppen op EU-regelgeving betreft. Vroeger heb ik geleerd dat een ezel zich maar één keer aan dezelfde steen stoot. Ik vergelijk het kabinet uiteraard niet met een ezel. Ik vraag echter wel of niet een fout wordt gemaakt in de gedachtegang. Kunnen we niet leren van de discussie die we over het fijn stof hebben gevoerd? Wij hebben de lijst met Natura 2000-gebieden gezien. Dat blijken er 162 te zijn in een klein landje als Nederland. Je moet om elk gebied, ongeachte of het groot of klein is, zones trekken van 3, 5 en 10 kilometer. U kunt zich voorstellen dat er op de kaart van Nederland nog drie vrije boeren overblijven. Ik chargeer een beetje. De rest valt onder die zones. Dat is toch niet redelijk? Is er een ander Europees land dat die dichtheid hanteert? Als wij dat zouden kunnen versimpelen – met deze wet moet dat mogelijk zijn – hebben we naar mijn idee heel veel winst geboekt.
Hoe gaat het precies met die stikstofdepositie en die normering? We hebben de Programmatische Aanpak Stikstof gezien. In de wandelgangen spreekt men van PAS. Die lijkt op de aanpak waarvoor is gekozen ten aanzien van de luchtkwaliteit. Die aanpak oogt weliswaar mooi, maar gaat die niet eenzijdig ten koste van de landbouw? Het verkeer is er immers en dat rijdt elke dag gewoon op en neer. De industrie is er ook. Die is gewoon elke dag aan het werk. De innovatie komt ook al op veel punten tot zijn recht. Is de agrarische sector niet tamelijk eenzijdig het kind van deze rekening? Zijn de beheerplannen van die Natura 2000-gebieden toereikend? Hoe staat het met de budgetten? Er is een investeringsbudget voor het landelijk gebied. Het lijkt mij goed om te weten of een en ander met deze wet voor elkaar komt. Wij vermoeden dat de Natuurbeschermingswet moet worden aangepast en dat wij ook wat dit betreft moeten ontkoppen. Ik zou het bijzonder op prijs stellen als de minister van LNV – onlangs las ik dat die letters staan voor Leven, Nuchterheid en Verhalen – en de minister van VROM hierop willen reageren.
Ik kom op het punt van de onteigening. Dat is het laatste inhoudelijke punt dat ik naar voren breng. Over de onteigening is heel veel gesproken. Iedereen kent nu de ontkoppeling. De bedoeling is dat de onteigening onafhankelijk wordt bekeken van het ruimtelijk plan. Een andere wijziging is dat de voorbereiding en een deel van de uitvoering van de onteigening worden verschoven van decentrale overheden naar de centrale overheid. Wij hebben de brief van de regering van 5 maart jongstleden gelezen. Je kunt zeggen dat er sprake is van een goed resultaat, want die koppeling komt terug. Als ik die brief echter goed lees, schrijft de minister-president daarin dat daartoe in de wet een mogelijkheid is gecreëerd. Het was dus geen verplichting maar een mogelijkheid. Als de toepassing van de wet op dit punt niet gewijzigd zou worden, was die ontkoppeling waarschijnlijk niet vaak aan de orde. Waarom wilde de regering dit dan op deze wijze regelen? De VVD-fractie hecht sterk aan het eigendomsrecht. Het heeft dan ook haar voorkeur dat er pas onteigend kan worden indien het plan met handhaving van die koppeling daadwerkelijk door gaat. Het zou namelijk ontzettend zuur zijn als iemand zijn huis of zijn bedrijf kwijtraakt en hij vervolgens in het politieke circuit verneemt dat de weg toch niet doorgaat of dat de uitbreiding zus of zo evenmin doorgaat.
Wij hebben begrepen dat er, binnen een jaar nadat het nieuwe kabinet is aangetreden, een herziening komt. Dit is op zichzelf een wat wonderlijke toezegging. Misschien horen wij daar wat meer over. Ik las iets over een bericht aan de formateur, maar ik heb ook wel eens gehoord dat die goede man een behoorlijke stapel stukken krijgt. De vraag is dan ook waar dat bericht ligt. Ondanks dat ik lid ben van de Senaat, heb ik niet veel verstand van staatsrecht. Toch heb ik de indruk dat er uit staatsrechtelijk oogpunt iets vreemds aan de hand is. Ik heb namelijk altijd geleerd dat de Eerste Kamer niets kan wijzigen. Nu wordt echter wel de toepassing van de wet gewijzigd, zonder dat aan de Tweede Kamer is gevraagd of dat mag. Ik ben er overigens niet voor om dat te vragen. Ik vind het wel goed zo, maar het is naar mijn idee wel een pikant staatsrechtelijk punt. Misschien kan de minister-president daarop een nadere toelichting geven, of de minister van Justitie. Laatstgenoemde kent het staatsrecht immers uit zijn hoofd.
De novelle levert weinig problemen op. Die heeft slechts betrekking op de ingangsdatum. Het is opvallend dat alles in een keer gebeurt. Misschien is dat overigens wel goed, maar het betreft een uitvoerig pakket. Het is niet mijn gewoonte om teksten vooraf beschikbaar te stellen. Dat weten de ministers ook. Zij moeten hun oren dus goed open houden als ik aan het woord ben. Ik wil echter wel antwoorden op mijn vragen. Als ik die antwoorden niet krijg, zal ik de dames en heren daaraan in tweede termijn herinneren.
De voorgenomen monitoring is naar mijn oordeel een interessant punt. Wij hebben behoefte aan een permanente rapportage. Zou het in deze moderne tijd niet aardig zijn om elke dag alle nieuwe projecten op een website te plaatsen? Dan kan iedereen direct zien hoe het gaat. Dat lijkt mij een uitdaging en een en ander wordt zodoende inzichtelijk gemaakt voor de politiek, de burgers en de bedrijven in ons land. Het gaat immers niet alleen om grote projecten, maar ook om kleine projecten in gemeenten.
Vorige week was ik in het buitenland. Soms ben ik twee maanden weg. Ik kom dan terug en constateer dat er niets is veranderd. Dit keer was echter alles veranderd. Bos gaat, Cohen komt en Eurlings gaat ook weg. Dat de heer Eurlings weggaat, vind ik toch wel spijtig. Ik ken de heer Eurlings al een tijdje. We waren collega's in de Tweede Kamer. Ik heb veel respect voor zijn manier van besturen, zijn daadkracht en zijn durf. Hij kon wel een VVD-minister zijn! Hulde dus daarvoor. Als wij deze wet aannemen – ik hoop dat dit zal gebeuren – wordt de aanleg van de A4 Midden-Delfland definitief, tenzij de minister van Verkeer en Waterstaat iets anders zegt. Mocht die aanleg inderdaad definitief zijn, dan stel ik voor om dat gedeelte van de weg de Camiel Eurlingsroute te noemen. Dan kan hij vanuit zijn geliefde Limburg niet alleen over de A2 naar Den Haag, maar ook over de A4. Hij kan zich dan met een ietwat ruime gezinsauto naar Den Haag begeven via zijn eigen weg, al was het maar om een reünie bij te wonen van één van de vele kabinetten-Balkenende.
De heer Schouw (D66):
Voorzitter. Ik spreek mede namens de OSF.
Wij voeren vandaag in onze beleving een historisch debat. Dat is historisch, omdat de Crisis- en herstelwet een omstreden voorstel is met veel haken en ogen. Dit debat is ook historisch, omdat het kabinet demissionair is en het wetsvoorstel, in weerwil van goede redenen, niet controversieel is verklaard. Het is verder historisch omdat de uitkomst van dit debat, dat twaalf uur zal duren, bij voorbaat lijkt vast te staan. Ook is dit debat historisch te noemen omdat er een wetswijziging voor onteigening wordt beloofd door de demissionaire regering, zonder novelle. Daarbij komt dat de troefkaart "in het landsbelang" hier op tafel ligt.
Deze historie en met name die troefkaart, vormen tegelijkertijd de blokkade voor het doel waartoe deze Kamer is opgericht: het toetsen van de rechtmatigheid en de uitvoerbaarheid van de wet. Op deze wijze zet het spook van politiek opportunisme de nauwgezetheid van een behandeling van een wetsvoorstel in de hoek.
Vanaf de eerste dag is de Crisis- en herstelwet in de markt gezet als Haarlemmerolie voor de crisis. Wie is er niet voor het wegnemen van de economische crisis? Er is dus sprake van een sterk staaltje overheidscommunicatie. Het is wel jammer dat prestige de inhoud overvleugelt. In de kern is dit immers geen crisiswet en al helemaal geen herstelwet. Het is niets meer of minder dan een versnellings- en decreetwet. Het alternatief, het benutten van het bestaande instrumentarium, is door de regering helaas nog niet serieus overwogen. Ik kan dat niet begrijpen vanuit een inhoudelijk perspectief. Ik kan daarvoor wel begrip opbrengen vanuit een politiek, opportunistisch perspectief.
De fracties van D66 en de OSF hebben kritiek op dit voorstel. Dat geldt overigens voor nagenoeg de voltallige Eerste Kamer. Ik vat die kritiek samen in drie punten.
Het eerste punt is de paradox van de onteigening. Het tweede punt is open en gesloten wetgeving en het derde punt is het indammen van verworven rechten in onze rechtsstaat. Kortom, het betreft een moeras aan bezwaren. Kortheidshalve, of misschien wel ten overvloede, verwijs ik naar de opmerkingen van de Raad van State, die voor ons nog steeds recht overeind staan.
Ik begin met het goede nieuws. Het basisidee van versnellen en het verminderen van de bureaucratie wordt ook door onze fracties sympathiek gevonden. Ik doel onder andere op het voorkomen dat de bouw van wegen, woningen en windmolens vertraging oploopt. De demissionair premier staat wat dat betreft dus niet alleen. Wij staan met z'n drietjes warmpjes om hem heen.
Onze fracties twijfelen wel sterk aan het instrument waarvoor de premier heeft gekozen. De kernvraag is of deze wet ons land de zegeningen van versnelling zal brengen, of dat die ons juist groot ongemak brengt. Wat is het netto effect? Versnellen is prima, maar dat moet wel gebeuren aan de hand van een juridisch juweel en dus niet met een juridisch monster. Van het laatste heb je immers meer last dan gemak.
Ik kom op de drie kritiekpunten die het zwaarst wegen. Allereerst ga ik in op de paradox van onteigening. Het onteigeningsartikel lijkt doorslaggevend voor fracties van deze Kamer om voor de wet te stemmen. Daarom begin ik daarmee. Ik begin daar ook mee, omdat de gehele discussie over het artikel over de onteigening symbolisch is voor de slechte juridische kwaliteit van dit wetsvoorstel. De paradox van de onteigening gaat wat mijn fracties betreft verder dan slechts de toezegging dat er geen sprake zal zijn van ontkoppeling. Het gaat om subsidiariteit: decentraal wat kan en centraal wat moet. Het gaat om de hardheid van de ontkoppeling en om de juridische afdwingbaarheid van een wetswijziging zonder novelle.
Het decentraal niveau is het enige aangewezen niveau om bezwaren te behandelen. Als ik het goed begrijp, is de belangrijkste wijziging dat gemeenten niet meer verplicht zullen zijn om bij de voorbereiding van onteigeningsbesluiten afdeling 3:4 van de Awb toe te passen over het indienen van zienswijzen. De raad neemt een besluit zonder zienswijzen van derden en stuurt zijn besluit door naar de Kroon. De Kroon neemt in de nieuwe situatie de behandeling van de zienswijzen over. Dat is gek, want dat impliceert meer werk en uitholling van de lokale democratie. Het is ook merkwaardig dat er geen harde doorlooptijd is voorgeschreven voor de Kroon. Waar zit dan in hemelsnaam de versnelling in? Wat is dan de toegevoegde waarde? Ik stel vast dat met de toezegging in de historische brief van de demissionair premier van 4 maart 2010 geen wijzigingen worden aangebracht in deze gang van zaken. Kan de premier deze conclusie bevestigen? Tot nu toe konden we geen argument vinden waaruit een overtuigend en valide antwoord is af te leiden dat het rechtvaardigt om te breken met de huidige bevoegdheidsverdeling, die is gebaseerd op het beginsel van subsidiariteit.
Het tweede aandachtspunt bij de paradox van de onteigening is de hardheid van de ontkoppeling. De brief van de premier lijkt meerdere toezeggingen te behelzen. Het komt er echter op neer dat ons een toezegging wordt gedaan over de bestaande praktijk. Ik zeg dit ook tegen de heer Hofstra. Ik onderbrak hem niet toen hij zijn geweldige betoog hield, maar ik miste wel een juridische kijk op de inhoud en de betekenis van deze wet. Ook miste ik een blik op de betekenis van de brief van de demissionair premier op het punt van de onteigening. Ik hoop dat andere fracties daar wel op ingaan, want wat dat betreft kun je niet om kritiek heen. Een Koninklijk Besluit wordt niet geslagen voordat een bestemmingsplan is vastgesteld. Dat is dan ook een zinledige toezegging.
De tweede toezegging van de premier over een voorwaardelijk vonnis tot onteigening is non-existent en daarmee juridisch niet houdbaar. Hoe denkt de premier een voorwaardelijk vonnis te vorderen? Ons voorstel is simpelweg het schrappen van het gehele artikel 3.9, conform de eerdere wens van deze Kamer. Vanuit het oogpunt van kwaliteit van wetgeving is dat de enige juiste weg. Binnen afzienbare tijd verwachten we een herziene onteigeningswet. Over tempo en versnelling gesproken: waarom is de regering – zij zit er toch al een tijdje – er nog niet in geslaagd om de Onteigeningswet, die al jaren op de plank ligt, aan het parlement te presenteren? Ik hoop dat de regering op dat punt de hand in eigen boezem durft te steken.
Het is en blijft de paradox van de onteigening: de schijnbare tegenstelling dat met de onteigening het wetsvoorstel vergemakkelijkt wordt, maar dat de praktijk het tegendeel zal uitwijzen.
Het tweede kritiekpunt van onze fracties is de open en gesloten wetgeving. Dit punt valt uiteen in drie onderdelen: Elverding, het instrument van de AMvB en de maatschappelijk omstreden projecten.
Ik ga eerst in op de commissie-Elverding. Evenals de Raad van State en de commissie-Elverding, zijn onze fracties van mening dat het slimmer is om tijdwinst te halen uit een gestroomlijnde voorbereiding en concentratie van besluitvorming. De motie-Samsom c.s. – die is door de Tweede Kamer warm onthaald – vraagt hier ook om: kom met aanvullende wetgeving en verwerk de adviezen van de commissie-Elverding in alle ruimtelijke wetten. Wat schetst echter onze verbazing? In de memorie van toelichting staat het volgende: "De regering zal waar nodig en wenselijk tot wetgeving overgaan. Dat vergt echter wel een zorgvuldige afweging en onderzoek." Tja, dat betekent naar onze mening niets meer of minder dan een verkruimeling van het advies van de commissie-Elverding in plaats van de gewenste bundeling. Staat de regering nog steeds achter de motie Samsom c.s. en zal zij deze uitvoeren? Kan de regering toezeggen dat zij het rapport van de commissie-Elverding maakt tot een toetsingskader op het terrein van de ruimtelijke ordening met als doel, versnelling en kwaliteit te bewerkstelligen? Kan de regering toezeggen dat zij dit kader gebruikt bij het opstellen van de lijst additionele projecten, die onder de Crisis- en herstelwet zullen vallen?
Ik kom op het instrument van de AMvB. Het is naar ons oordeel onverstandig om een AMvB-procedure te volgen voor uitbreiding van de zogenaamde maatschappelijke "irritatieprojecten" die onder deze wet zullen vallen. Het vergroten van de reikwijdte van een wetsvoorstel bij AMvB is in tegenspraak met ons staatsrecht. Ik wijs ten overvloede op de flagrante tegenstrijdigheid van dit voornemen met de motie-Jurgens c.s. De regering verdedigt zichzelf met de bijzondere omstandigheid, namelijk "de economische crisis" en "het landsbelang". Als je dat paard uit de stal rijdt, kun je alle fouten vergoelijken. De regering stelt in de memorie van antwoord dat categorieën projecten de komende jaren in aanmerking zullen komen voor deze wet. Dat kan toch niet de bedoeling zijn? Dat mag toch geen excuus zijn om een zorgvuldige wettelijke procedure te omzeilen? Als de AMvB-procedure wordt gevolgd, zien wij drie problemen. Het eerste probleem is het omzeilen van de koninklijke weg. Het tweede is het omzeilen van lokale en decentrale inspraak. Het derde probleem dat wij zien, is het ontwijken van het parlementair debat over belangrijke projecten. Ik ga er vanuit dat al mijn collega's van deze Kamer nog steeds achter de motie-Jurgens c.s. staan. Kan de regering toezeggen dat zij nieuwe projecten die onder de Crisis- en herstelwet zullen vallen, per afzonderlijk wetsvoorstel expliciet aan beide Kamers der Staten-Generaal voorlegt?
Er is een groot aantal maatschappelijk omstreden projecten. Ik noem bijvoorbeeld de uitbreiding van de A4 en de Buitenring Parkstad in het zuiden. De regering wekt de indruk ook juist projecten die veel reactie bij de mensen oproepen, de irritatieprojecten, met behulp van deze wet door te drukken. De Versnellings- en decreetwet wordt ingezet als politiek instrument om maatschappelijk omstreden projecten eenvoudigweg door te drukken, als instrument om expliciet en weloverwogen de inspraak van burgers, medeoverheden en betrokkenen te omzeilen. Dat kan toch niet de bedoeling zijn in een democratische rechtsstaat als de onze?
Dat het protest van mensen tegen deze projecten wordt gesmoord, is een illusie, een naïeve gedachtegang. Is de regering bereid om die maatschappelijk omstreden projecten van de lijst te halen? Is de regering ook bereid om in het te ontwikkelen toetsingskader op basis van "Elverding" expliciet aandacht te besteden aan het vraagstuk van de maatschappelijk omstreden projecten? In dit verband wil ik bovendien van de regering weten of het juist of onjuist is dat met het aannemen van deze wet projecten als de CO2-opslag bij Barendrecht, waar thans de Rijkscoördinatieregeling op van toepassing is, die regeling komt te vervallen? Is daarmee ook een rechtsgang van de gemeente Barendrecht geblokkeerd? Ik wil hierop graag klip-en-klaar antwoord. Ziet de regering nog ruimte om met een aantal grotere projecten later te beginnen, zodat er meer aandacht kan worden besteed aan het voortraject met belanghebbenden?
In dit kader verneem ik ook graag van mijn collega van de fractie van de ChristenUnie of het bericht in het NRC Handelsblad van vorige week juist was dat de regering in dit debat moet toezeggen om met ruim vijftien grote projecten later te beginnen en dat aan deze voorwaarde moet worden voldaan om de steun van de fractie van de ChristenUnie te verkrijgen?
Het derde kritiekpunt van mijn fractie betreft het indammen van de verworven rechten in onze rechtsstaat. Ik noem vier punten: het relativiteitsvereiste, experimenten met het bestuursprocesrecht, de relatie met het Europees recht en de creatief gevonden besluitvormingsvarianten. Het was overigens niet de bedoeling om mijn collega van de fractie van de ChristenUnie naar de interruptiemicrofoon te laten draven om uitleg te geven. Ik dacht dat hij dat rustig in zijn bijdrage zou doen. Toch vind ik het fijn om hem aan de interruptiemicrofoon te zien staan.
De heer De Boer (ChristenUnie):
Voorzitter. Ik stel mijn collega van de fractie van D66 graag gerust. Hij citeert wat ik volgens het NRC Handelsblad zou hebben gezegd, maar ik kan hem meedelen dat ik het zo niet heb gezegd en dat dit niet het standpunt van de ChristenUnie is. Hij kan daarover gerust zijn.
De heer Schouw (D66):
Ik weet niet of ik er nu geruster over ben. Juist als een kwaliteitskrant als het NRC Handelsblad zo'n markant punt opneemt, hoop ik namelijk dat dit niet uit het ongerijmde komt, maar uit de mond van de heer De Boer of uit die van een fractiegenoot. De heer De Boer ontkent dit echter. Dat is jammer.
De voorzitter:
Ik roep nogmaals op tot terughoudendheid in het plegen van interventies en tot het kort interrumperen. Ik herhaal dat u een eerste en een tweede termijn krijgt. Ik meen dat beide standpunten goed uitgewisseld zijn. Ieder heeft zo zijn eigen kijk op de weergave. Ik sta de heer De Boer nog een heel korte interruptie toe.
De heer De Boer (ChristenUnie):
Ik houd het heel kort.
Mijnheer Schouw, u ziet maar: vertrouw niet al te veel op de media.
De heer Schouw (D66):
Ja, maar in het landsbelang mag ik af en toe eens een krant lezen.
In de Crisis- en herstelwet wordt een relativiteitsvereiste ingevoerd. In het kader van de versnelling lijkt dat een mooie oplossing, maar onze fracties lopen ook hierbij aan tegen het probleem van de uitvoerbaarheid. De rechtmatigheid van het relativiteitsvereiste staat in de ogen van onze fracties ter discussie. Het is namelijk niet duidelijk op basis van welke criteria iemand direct of indirect belanghebbende is. Kan de regering hierover helderheid verschaffen? In de memorie van antwoord stelt de regering dat het relativiteitsvereiste de burger slechts beperkt in zijn mogelijkheden om in beroep in wezen oneigenlijke argumenten aan te voeren. De regering zegt het beroep dus te beperken, omdat de burgers toch oneigenlijke argumenten aanvoeren. Dat is een heel bijzonder antwoord, een nogal top-down antwoord. Wat bedoelt de regering nu te zeggen met "in wezen oneigenlijke argumenten"? Zit de regering hiermee niet op de stoel van de rechter? De rechter moet een besluit toetsen aan een inhoudelijk normenkader, maar waar is dat inhoudelijk normenkader? Moet dat nog worden opgesteld? Als de normen niet duidelijk zijn, ligt vertraging natuurlijk op de loer. Moet het haar eigen rechtsgeschiedenis schrijven aan de hand van het gewoonterecht? Op papier doet de regering voorkomen dat de zaak hier betrekkelijk overzichtelijk is: wie heeft er direct en wie heeft er geen direct belang als indiener van een beroep? Voor wie geen direct belang kent, heeft in beroep gaan geen zin meer. Maar, zo vroegen de collega's van de fractie van GroenLinks al, waar ligt dan precies de grens? De regering wijst in reactie daarop op het moeras, het heel grote moeras van de jurisprudentie. De regering stelt zelfs in de memorie van antwoord dat het ondoenlijk is om die samen te vatten. Dan zeg ik: tel uit je winst! Het zou juist een sterk staaltje van overheidscommunicatie zijn als de burgers binnenkort glashelder wisten waar ze moesten aankloppen. Als zelfs deze demissionaire regering geen houvast kan bieden, waar moeten eenvoudige burgers die zekerheid dan wel vandaan halen? Ik wil hierop graag een reactie.
Door het beperken van alternatieven, onderzoek, inspraak, beroepsrecht en kwaliteitsborging, nemen het maatschappelijk draagvlak en de rechtsbescherming eerder af dan toe. Het wetsvoorstel experimenteert dus met het bestuursprocesrecht in ons land. De regering geeft dat ruiterlijk toe. Dat siert haar. In de memorie van antwoord staat: "Van maatregelen op het gebied van bestuursprocesrecht en de bijzondere bepalingen uit hoofdstuk 2 zullen de effecten pas blijken bij invoering van de wet in de praktijk." In antwoord op een vraag van de Partij van de Dieren stelt de regering dat er in dit verband van wetgeving geen wonderen mogen worden verwacht. De conclusie van de fractie van D66 en van de OSF is dat deze versnellingswet één groot experiment is, een speeltuin om iets te proberen. Dit wil ik feitelijk dan ook vaststellen. Kan de regering aangeven waarom zij heeft gekozen voor een zo breed toe te passen experimenteel wetsvoorstel met ongewisse en langetermijngevolgen voor de bestuursrechtspraak in plaats van een ingekaderd en beperkter voorstel?
In het wetsvoorstel is opgenomen dat een rechter binnen zes maanden uitspraak moet doen, maar kan hij dat ook? Waar is de brief van de Raad voor de rechtspraak dat zes maanden reëel is? Ten koste van welke andere zaken gaat dit wettelijk beslag op de capaciteit van de rechters? Ik wil hierop graag een reactie.
De vraag die resteert, is of uit de Europese m.e.r.-richtlijn de verplichting voortvloeit om alternatieven te onderzoeken. Artikel 5 van de m.e.r.-richtlijn is volgens onze fracties vrij duidelijk: er moeten een schets komen van alternatieven van de voorkeursvariant én een motivering van die voorkeursvariant, waarin de milieueffecten zijn meegewogen. In de Crisis en herstelwet staat in artikel 1.11 dat een milieueffectrapportage geen alternatievenonderzoek hoeft in te houden en dat noch een advies van de Commissie m.e.r. hoeft te worden gevraagd. Deze twee artikelen staan met elkaar op gespannen voet. Er is tijdens hoorzittingen en in het overleg met de regering al veelvuldig gesproken over deze strijdigheid met Europese wetgeving. Ik constateer echter dat de halsstarrigheid van de regering op dit punt op twee manieren slecht uitpakt. Ten eerste doet zij dat juridisch, aangezien het boven alle twijfel is verheven dat deze kwestie aanhangig wordt gemaakt bij het Europese Hof van Justitie. Daarmee gaat meer tijd gemoeid dan de duur van dit hele wetsvoorstel. Ten tweede wordt er een rem gezet op studies naar milieuvriendelijke en duurzame alternatieven. Waar op Europees niveau is gekozen voor een "active attitude and creative mind", kiest de regering voor rechtlijnigheid. Er is geen balans tussen economie en duurzaamheid. Intelligente en juist ook innovatieve combinaties, dus "people, planet, profit", delven het onderspit. Ik wil hierop graag een reactie.
Als laatste noem ik de nieuwe creatieve besluitvormingsvarianten die worden geïntroduceerd. De vraag in hoeverre hiermee de bureaucratie wordt verminderd en de kloof tussen burger en bestuur wordt gedicht, laat ik maar buiten beschouwing. Een nieuw besluitvormingsmodel voor woningbouw is het besluit neer te leggen bij één orgaan, uitmondend in een projectbesluit. De regering zegt hierover in de memorie van antwoord dat het materiële toetsingskader voor de belangenafweging door dit wetsvoorstel geen wijziging ondergaat. Als er dus materieel niets zal veranderen, waarom dan wel een nieuwe besluitvormingsvariant introduceren? Wij vrezen uitholling en het naar willekeur hanteren van de figuur projectbesluit, ook in relatie tot de bestemmingsplannen. Deze twee figuren staan naast elkaar. Hoe verhouden die zich hiërarchisch tot elkaar? Ik wil hierop graag een reactie.
De derde figuur is de tijdelijke introductie van het projectuitvoeringsbesluit. Wat is dat? Dat is, zo lezen we in de memorie van antwoord, een projectbesluit-plus. Die plus houdt niet alleen in dat planologisch alles dik in orde is, maar ook dat met de uitvoering kan worden gestart. Vergunningen voor bouw, kap en dergelijke worden dus in één klap verleend. Onze fracties hebben grote twijfel bij deze figuur. In een verdicht stedelijk Nederland worden allerhande mogelijkheden voor bezwaar of het inbrengen van zienswijzen op één hoop gegooid. Wij hebben niet het idee dat dit bijdraagt aan een transparant bestuur.
Zoals ik eerder zei, is dit een historisch debat waarvan de uitkomst misschien bij voorbaat vaststaat. Dan hoop ik maar dat wij met elkaar een fijne dag hebben gehad. Om de vergadertijd echter niet onnodig te belasten, wat de heilige wens is van de voorzitter, en om snel duidelijkheid te creëren, dien ik alvast de volgende drie moties in.
De voorzitter:
Door de leden Schouw, Vliegenthart, Meindertsma, Koffeman, Haubrich-Gooskens, Reuten en Laurier wordt de volgende motie voorgesteld:
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende het belang van het advies van de commissie-Elverding;Schouw
overwegende de unanieme steun voor dit advies bij zowel parlement als regering;
overwegende dat ten behoeve van versnelling van projecten door verbetering in de voorbereiding en besluitvormingsfases een toetsingskader van toegevoegde waarde is;
verzoekt de regering, het rapport van de commissie-Elverding om te zetten in een daartoe hanteerbaar toetsingskader,
en gaat over tot de orde van de dag.
Zij krijgt letter I (32127).
De voorzitter:
Door de leden Schouw, Meindertsma, Vliegenthart, Laurier, Haubrich-Gooskens en Reuten wordt de volgende motie voorgesteld:
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat voor de uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid van onteigeningswetgeving de bestaande Onteigeningswet moet worden herzien;
overwegende dat de in artikel 3.9 opgenomen bepalingen van de Crisis- en herstelwet onwenselijk zijn;
overwegende dat in de brief van de demissionair minister-president van 4 maart jongstleden een versnelde herziening van de Onteigeningswet in het vooruitzicht is gesteld;
verzoekt de regering, artikel 3.9 van de Crisis- en herstelwet niet in werking te doen treden en ten spoedigste te komen met een herziene Onteigeningswet,
en gaat over tot de orde van de dag.
Zij krijgt letter J (32127).
De voorzitter:
Door de leden Schouw, Meindertsma, Koffeman, Vliegenthart, Laurier, Haubrich-Gooskens en Reuten wordt de volgende motie voorgesteld:
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat er geen duidelijke criteria in de Crisis- en herstelwet zijn opgenomen voor het aanwijzen van projecten die hieronder thans en in de toekomst vallen;
overwegende dat het daarom onwenselijk is om nieuwe projecten door middel van algemene maatregelen van bestuur onder de Crisis- en herstelwet te brengen;
verzoekt de regering, nieuwe projecten bij afzonderlijk wetsvoorstel aan beide Kamers voor te leggen,
en gaat over tot de orde van de dag.
Zij krijgt letter K (32127).
De heer Janse de Jonge (CDA):
Voorzitter. Het heeft enige tijd geduurd, maar nu is het echt zover: we gaan vandaag in de Eerste Kamer de Crisis- en herstelwet behandelen! Reeds bij de algemene politieke beschouwingen heeft de fractie van het CDA vanwege de urgentie van dit onderwerp steun toegezegd aan een snelle maar zorgvuldige behandeling van dit wetsvoorstel. Na een uitgebreide schriftelijke voorbereiding en een expertmeeting kunnen wij ons vandaag over het voorstel buigen. In het kader van de schriftelijke voorbereiding van dit wetsvoorstel en de novelle, beide voorstellen, zegt de CDA-fractie de regering dank voor haar tomeloze inzet om de antwoorden op de vele vragen en opmerkingen tijdig aan te leveren aan de senaat. Het debat is hiermee meer dan voldoende voorbereid.
Het is misschien goed om nog even iets te zeggen over de context waarbinnen we vandaag dit wetsvoorstel behandelen. Sinds oktober 2008 leven wij in een wereldwijde economische en financiële crisis die zijn weerga niet kent. Met een open economie als de onze zijn wij een kwetsbaar land geworden. Ook in ons land zijn de gevolgen heftig. Een aantal jaar geleden nog ondenkbaar, maar nu realiteit: banken gaan gewoon failliet, de werkloosheid loopt stevig op en bedrijven hebben steeds meer moeite met investeren en het verkrijgen van kredieten. Wouter Bos zei zeer recent in een televisieprogramma: "De bouwmarkt staat op instorten." De regering heeft flink ingegrepen om de desastreuze gevolgen van deze crisis bij te sturen. Voor miljarden is er in de banksector gepompt. Hier komt nog bij dat in ons land door lange procedures, besluiten slechts met vaak enorme vertraging kunnen worden genomen. Over dit onderdeel van het bestrijden van de crisis spreken wij vandaag met elkaar. De regering heeft met de indiening van dit wetsvoorstel een zonder meer boeiende, maar ook gewaagde poging gedaan om de stroperige besluitvorming in ons land te bestrijden. De Crisis- en herstelwet moet voor vier jaar het kader gaan vormen waarbinnen we met elkaar gaan bezien of en hoe versnelling mogelijk is, zonder dat fundamentele rechten van burgers worden aangetast.
De leden van de CDA-fractie kunnen ten volle de ambities van dit kabinet ondersteunen. Zij waarderen in het bijzonder het feit dat de regering een gedurfde en deels experimentele poging doet om de besluitvorming in ons land over grote projecten te versnellen. Niet alleen dwingt de economische crisis hiertoe, maar, naar de opvatting van de CDA-fractie, zijn de geesten rijp voor een herziening van met name het bestuursprocesrecht. De opgave is, een nieuwe balans te zoeken en die te vinden in de belangen van overheid, individuele burgers en organisaties. Dit wetsvoorstel verdient dus de waardering van mijn fractie.
Het middel dat wordt voorgesteld, is versnelling van besluitvorming en vermindering van juridische risico's binnen de Europese en internationale wet- en regelgeving. Gestreefd wordt naar snellere procedures en dus naar adequate besluitvorming op rijks- en decentraal niveau. Dat laatste zeg ik er nadrukkelijk bij. De regering formuleert als speerpunten: extra impulsen voor woningbouw, wegen en bruggen en grote bouwprojecten. Daarnaast wordt gestreefd naar het bevorderen van duurzaamheid, energie en innovatie.
De regering kiest ervoor om een aantal projecten onder de werkingssfeer van deze wet te brengen. De gedachte hierachter is dat vooral in de woningbouw en aanleg van infrastructuur versnelling van besluitvorming zal leiden tot snellere uitvoering van projecten, waarmee onze nog steeds kwakkelende economie goed geholpen is.
Een groot aantal onderwerpen hebben wij in de schriftelijke voorbereiding al behandeld. Ik laat vandaag nog een aantal zaken de revue passeren. Zoals wij vorige week tijdens het debat over de invoeringswet Wabo constateerden, is het wat onrustig op het gebied van wetgeving in met name het ruimtelijk domein. Ook op het terrein van het bestuursrecht zal het niet snel rustig worden. Ik verwijs naar de nieuwe wet RO, de Wabo, de aanpassing van de milieueffectrapportage en niet te vergeten de NSL-aanpak. In het laatste geval wordt veelal programmatisch gewerkt, veel programmatischer dan wij tot nu toe gewend zijn. Dit heeft zeker aantrekkelijke kanten. Ik kom daarop terug. Verder vroegen de bestuurlijke boete bij te laat beslissen en de bestuurlijke lus in de Algemene wet bestuursrecht onze aandacht. Daarnaast is recent onderzoek gedaan naar snellere besluitvorming in ons land. De al vaak genoemde commissie-Elverding heeft hierover verstandige voorstellen gedaan, die breed worden gedragen in het openbaar bestuur. Mijn fractie ziet in al deze wetsvoorstellen en de rapportage van de commissie-Elverding een trend om niet alleen te komen tot versnelling van besluitvorming, maar ook tot een integralere afweging van belangen. In die zin zouden wij in ons land terug moeten naar de structuur van de Wet Ruimtelijke Ordening van 1975: een integrale afweging van alle sectorale belangen die uiteindelijk resulteert in één uitvoeringsbesluit. Dat is temeer interessant met het oog op de rede die de minister-president op 18 februari jongstleden voor de VNG heeft gehouden. Daarin voerde hij een pleidooi voor het werken aan één omgevingswet. Ook in de NSL-aanpak, waarover wij in deze Kamer uitvoerig gesproken hebben, zie ik een poging om op een iets hoger niveau tot een integrale afweging te komen. Dat kan betekenen dat je op een onderdeel tijdelijk tekort schiet, maar dat je op termijn in het geheel wel voldoende optimale milieuresultaten boekt. In het rapport van de VROM-Raad betreffende de dynamiek in gebiedsgericht milieubeleid lees ik een soortgelijke interessante lijn. Ik citeer: "De afgelopen jaren liepen de frustraties over milieunormen bij bestuurders en ontwikkelaars soms hoog op: geplande ontwikkelingen vielen stil. Het gevolg daarvan was een steeds luidere roep om normen te verruimen. Dat is vaak niet mogelijk, omdat die normen door Europa zijn vastgesteld. De raad acht het loslaten van normen overigens ook ongewenst, omdat daarmee de milieukwaliteit achteruitgaat. De raad biedt een nieuw perspectief om op korte termijn uit deze impasse te komen. Bestuurders krijgen meer mogelijkheden voor het herschikken van de milieuruimte, opdat ze nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen beter kunnen faciliteren."
Tijdens de persconferentie zei toenmalig minister Cramer dat ze de aanbevelingen voortvarend zou oppakken. Ze heeft daarom op basis van eerder overleg met de raad in de Crisis- en herstelwet ruimte gecreëerd om te experimenteren met de ideeën van de VROM-Raad. Dankzij deze programmatische aanpak in combinatie met ontwikkelingsplannen als instrument, is het naar onze mening mogelijk om niet alleen effectiever afwegingen te maken maar ook om in een breder kader afwegingen te maken bij de herschikking van de openbare ruimte. Hiermee is onlosmakelijk verbonden dat dan tegelijkertijd sanering van het milieu kan plaatsvinden. Wat is de opvatting van de regering over deze lijn? Wil zij een reactie geven op mijn stelling dat een terugkeer naar de benadering van de Wet RO van 1975 een interessante exercitie zou kunnen zijn? Zo ja, kan dit een opmaat worden voor één omgevingswet, zoals de minister-president recent heeft gesuggereerd?
Zoals gezegd, heeft de commissie-Elverding gedegen en goed werk verricht. Ik ga daar nu niet verder op in, maar de vraag is in welke mate het gedachtegoed van de commissie-Elverding in dit wetsvoorstel is verwerkt. Allereerst wijs ik erop dat mijn fractie de ideeën van die commissie ten volle ondersteunt. Op welke wijze kan het Rijk, gelet op zijn eigen verantwoordelijkheid, brede participatie en inspraak bij de projecten uit bijlage II borgen? Deze vraag heeft mijn fractie ook over projecten van decentraal niveau. Kan de regering dit als voorwaarde verbinden aan medewerking van rijkszijde bij de realisering van deze projecten? Zie ik het goed, dan is de aanpak van de commissie-Elverding vooral gericht op complexe projecten, met name op het gebied van de infrastructuur. Ik heb van de regering begrepen dat zij bezig is, het gedachtegoed te verwerken in bestaande wetgeving en aanstaande wetsvoorstellen. De aanstaande wijziging van de Tracéwet zou daarvan een goed voorbeeld zijn. Dat is een prima aanpak. Naar onze opvatting is echter ook denkbaar dat het gedachtegoed van de commissie-Elverding zijn doorwerking kan vinden in het gehele omgevingsrecht. Deelt de regering onze opvatting en hoe gaat zij dat uitwerken in de opmaat naar een nieuwe omgevingswet?
Wij vragen ons met andere fracties af in welke mate "Elverding" verwerkt is in dit wetsvoorstel. Indien wij de lijst in bijlage II zien, rijst in relatie tot een aantal projecten de vraag of en in welke mate dit het geval is. Concreet bedoelen wij het volgende: is er bij de verdere procedure van de projecten op basis van dit wetsvoorstel in voorzien dat met name gemeente- en provinciebesturen zich houden aan de Elverding-aanpak? Anders gezegd: kan de regering toezeggen dat zij erop zal toezien dat brede participatie en inspraak zijn gewaarborgd? Breed beginnen aan de start is immers het halve werk bij de finale besluitvorming. Ik wil hierop graag een reactie van de minister.
Zoals ik in mijn inleiding zei, heeft het wetsvoorstel deels een experimenteel karakter. Het is boeiend om te zien of en op welke wijze wij versnelling kunnen bereiken in langdurige procedures en rechtszaken. Interessant is nu dat ook een vooraanstaand jurist als Michiel Scheltema in de Staatscourant van 10 maart jongstleden een pleidooi hield voor de Crisis- en herstelwet met het oog op interessante experimenten. Daarvan leert men immers het meest. De vraag is hoe de invoering van het relativiteitsvereiste, het niet meer pro forma mogen indienen van een bezwaarschrift, het schrappen van het beroepsrecht, van decentrale overheden en het passeren van gebreken gaan functioneren. Naar de mening van onze fractie zijn dit in ieder geval buitengewoon interessante voorstellen. Op basis van dit wetsvoorstel kan namelijk in de komende vier jaar worden bezien of – dit is een tijdelijk onderdeel van het pakket van het wetsvoorstel – de onderdelen inderdaad effect sorteren in het bestuursprocesrecht. Het lijkt mij zinvol om in deze discussie erop te wijzen dat de door mij genoemde vier bestuursrechtelijke instrumenten niet nieuw zijn in ons bestuursrecht. Prediker zei het al: er is niets nieuws onder de zon. Al vele jaren wordt in de bestuursrechtelijke dogmatiek nagedacht over deze aspecten. Een belangrijk onderdeel van dit wetsvoorstel, het relativiteitsvereiste, kent al een lange geschiedenis, aanvankelijk van de Hoge Raad en later ook van bestuursrechters. Zo kun je een en ander al lezen in het befaamde Algemeen Deel Nederlands Bestuursrecht, bewerkt door A.M. Donner, vijfde druk uit 1987, waarin de zogenaamde Schutznormtheorie uit de doeken wordt gedaan. Met name naar aanleiding van de uitspraken van de Hoge Raad vanaf het inmiddels beroemde arrest Lindenbaum-Cohen in 1919, waarmee vele generaties juristen opgevoed zijn, via Strooppot, 1928, en Ostermann I en II, ook uit de jaren twintig van de vorige eeuw, is er een behoorlijke ontwikkeling in de jurisprudentie geweest. Toen werd al indringend de vraag gesteld of het beoogde geschonden voorschrift wel de belangen als die van de benadeelde beoogde te beschermen. Alleen dan was er sprake van een onrechtmatige overheidstaak. Ik wil graag een reactie van de regering op dit onderdeel.
De heer Schouw (D66):
De heer Janse de Jonge heeft zijn literatuur goed bestudeerd. Dat is fijn. Kan hij hier ook even uitleggen wanneer iemand een directe of een indirecte belanghebbende is en wat daartussen het verschil is?
De heer Janse de Jonge (CDA):
Dat hangt geheel van de casus af. De rechter beoordeelt per geval of iemand in die zaak een belang heeft. Het bekendste voorbeeld is dat van iemand die in Groningen woont en bezwaar maakt tegen de tunnelbak van de A2. Hij heeft in dit regime geen direct belang meer. Degene zelf moet aantonen dat hij rechtstreeks in zijn belangen wordt geraakt.
De heer Schouw (D66):
Mijn punt is dat voor burgers onduidelijk is waar de scheidslijn ligt. Van de heer Janse de Jonge hoor ik graag of hij het daarover met mij eens is dat het juist wel heel duidelijk is. Als het heel duidelijk is, zou hij daarvoor volgens mij ook criteria moeten hebben.
De heer Janse de Jonge (CDA):
Het voorstel van het kabinet is heel duidelijk. Het is ook niet nieuw, zoals ik al zei. Over het relativiteitsvereiste wordt in dit land namelijk al sinds twintig tot dertig jaar goed nagedacht. Nu wordt het experimenteel in deze wet gehanteerd om na te gaan of wij nauwkeuriger kunnen afwegen wat precies de directe belangen van betrokkenen zijn. Zoals de heer Schouw net al in zijn speech zei, moeten we in de praktijk zien hoe zich dat ontwikkelt. Dat hangt af van de jurisprudentie. Mij gaat het er alleen om dat de wet daarin helder is. De Crisis- en herstelwet is wat dat betreft heel helder.
Om met de deur in huis te vallen: ten aanzien van de Onteigeningswet, heeft mijn fractie net als veel andere fracties in dit huis overwegende bezwaren tegen het voorstel, zoals opgenomen in artikel 3.9. Ten aanzien van het voorlopige verslag ben ik ook namens de fracties van de PvdA, de SP, GroenLinks, de ChristenUnie, OSF, D66 en de SGP uitvoerig ingegaan op onze bezwaren. Onze kritiek raakt een tweetal punten. Het eerste, meest principiële, is dat de onteigeningsprocedure wordt ontkoppeld van de besluitvorming over het ruimtelijke traject. Het tweede kritiekpunt betreft de andere wijze van besluitvorming. In de memorie van antwoord en ook de nadere memorie van antwoord, is de regering niet ingegaan op onze kritiek, maar we waren aangenaam verrast door de brief van 4 maart jongstleden waarin de regering stelt, onze kritiek te begrijpen en daar ook iets mee te willen doen. Ik dank haar voor deze reactie. Over de inhoud van de brief heeft mijn fractie toch nog een aantal vragen.
De regering heeft het zich lastig gemaakt door noch in het wetsvoorstel, noch in de novelle een gefaseerde invoering van deze wet mogelijk te maken. Die optie is dus helaas niet opgenomen. Dat verkleint de mogelijkheden tot een oplossing, maar dat is niet onoverkomelijk. Daarmee zal alleen wat meer tijd mee gemoeid zijn. De regering stelt in haar brief van 4 maart jongstleden dat zij aan ons belangrijkste bezwaar tegemoet wil komen door een procedure voor te stellen waarin in feite geen ontkoppeling plaatsvindt tussen de onteigeningsprocedure en de planologische procedures. Het gaat immers om een "bevoegdheid" van de regering op basis van deze wet. Concreet gebeurt dat door "voorwaarden" te verbinden aan het ontwerp-Koninklijk Besluit. Mijn fractie kan instemmen met het voorstel, hoewel de procedureafspraak niet fraai afsteekt tegen de tekst van de wet, zoals die na aanneming zal gaan luiden. Het is overigens wel een goede zaak dat de Raad van State over zo'n ontwerp-Koninklijk Besluit advies uitbrengt. Dat betekent dat er een zekere waarborg wordt ingebouwd, alvorens het besluit door de Kroon wordt genomen. Kan de regering nader toelichten hoe het nu precies zit? Is het juist dat het Koninklijk Besluit niet geslagen mag worden dan nadat het bestemmingsplan is vastgesteld? En is er vervolgens bij het dagvaarden sprake van een vastgesteld bestemmingsplan? Ik vraag dit met het oog op de rechtszekerheid en zorgvuldigheid.
De regering noemt in haar brief het verzoek tot een voorwaardelijk vonnis van de civiele rechter, afhankelijk van de status van het betreffende bestemmingsplan. Ik ken het verschijnsel in het Nederlandse recht niet; ik ken alleen een "conditional sentence in civil law" in het Engelse civiele recht. Ja, mijnheer Schouw, ik heb het allemaal uitgezocht! Wat wel mogelijk lijkt, is de suggestie van onteigeningsjurist De Groot die stelt dat de Kroon aan het KB de voorwaarde kan verbinden dat – dit is een lange zin, voorzitter – indien er op basis van het KB gedagvaard wordt voordat de onderliggende planologie onherroepelijk is, de dagvaarding tevens zal behelzen de vordering tot veroordeling door de rechtbank van de onteigenende partij tot gestanddoening van het bij dagvaarding te formuleren "aanbod", het vonnis niet te zullen inschrijven dan nadat zowel het vonnis als de onderliggende planologie onherroepelijk zijn geworden. Ik hoor graag van de regering of deze suggestie juist is en of zij daarvoor gevoelig is.
Het tweede punt van kritiek betreft de andere wijze van besluitvorming. Wij zijn ingenomen met de mededeling van de regering in haar brief van 4 maart jongstleden dat zij zich zal inzetten voor een snelle integrale herziening van de Onteigeningswet. Ik wijs erop dat ook de Tweede Kamer heeft aangegeven, kritiek te hebben op dit onderdeel van het wetsvoorstel.
De heer Schouw (D66):
Ik wil toch even interrumperen, want de heer Janse de Jonge toont zich hier een prachtig jurist. Dat waardeer ik zeer in hem, maar verdient het niet eigenlijk de voorkeur om de wijzigingen die in de brief staan, gewoon keurig netjes en wettelijk afdwingbaar per novelle te regelen? Dat willen juristen toch graag? Dat verdient het staatsrecht toch?
De heer Janse de Jonge (CDA):
Mijnheer Schouw, in normale omstandigheden zou ik het met u eens zijn. Wij verkeren echter in een bijzondere situatie. Ik noem ten eerste de economische situatie, ten tweede dat er een Crisis- en herstelwet is, ten derde dat er een demissionair kabinet is en ten vierde dat er ook nog eens een zeer demissionaire Tweede Kamer is die op termijn wordt ontbonden, ik geloof op 17 juni as. Dat maakt de weg naar een novelle lastig en eigenlijk niet begaanbaar. Dat dilemma hebben wij allemaal op dit onderdeel. Voor mijn fractie is dat geen begaanbare weg. Wij moeten even afwachten hoe de regering in eerste termijn reageert, maar ik zie dat niet als een optie.
Het tweede geval – dat is de complexiteit waarop ik al wees – is dat geen onderdeel van deze wet niet ingevoerd kan worden. Wij kunnen het er niet uitlichten. Dat maakt het inderdaad wat lastig.
De heer Schouw (D66):
Tot slot stel ik toch even vast dat het de koninklijke weg is om het voorstel dat de demissionaire premier in zijn brief doet, via een wetswijziging te regelen. Dat kan door middel van een novelle. Als je daar druk achter zet, heb je die bij wijze van spreken binnen een week retour.
De heer Janse de Jonge (CDA):
Dat lijkt mij een illusie en puur theorie. Mijn fractie kiest daar niet voor. Ik ben zeer ingenomen met het feit dat het kabinet zegt zich maximaal te zullen inzetten voor een integrale herziening van de Onteigeningswet. Ik wacht graag de reactie van de regering af.
Een punt van zorg van mijn fractie betreft de uitvoering van deze wet. In het voorlopige verslag hebben wij al suggesties gedaan om met name gemeenten en provincies goed voor te lichten over de werking en reikwijdte van deze wet. Het is namelijk best een complexe, lastige wet, ongetwijfeld ook wat de uitvoering betreft. Ik stel vast dat wederom in zeer korte tijd een nieuwe wet met toch wel zeer specifieke eisen en bevoegdheden wordt uitgestort over de hoofden van de decentrale bestuurders. En laten dat over een aantal weken ook nog eens veel nieuwe wethouders zijn. Ik denk dat de regering er verstandig aan doet om met de ingangsdatum van deze wet de nodige assistentie te verlenen aan de bevoegde instanties die onder het regime van de Crisis- en herstelwet gaan vallen. Men weet echt niet welke procedure gaat gelden, welke voorschriften van toepassing zijn op welke projecten en binnen welke periode welke besluiten moeten worden genomen. Daarnaast is het van belang om bestuurlijk goed door te pakken, zoals dat tegenwoordig heet. Dat kan met de Crisis en herstelwet, maar dat vergt ook van de decentrale bestuurders een actieve en consistente houding. Collega Hofstra wees daar volgens mij in zijn eerste termijn ook al op. Ik kan mij voorstellen dat de regering, aanhakend op de zeer goede ervaringen met bestuurlijke koppels in Randstad Urgent, waarover ik heel positieve berichten hoor, een dergelijke systematiek met de Crisis- en herstelwet denkbaar acht. Het succes van deze wet staat of valt echter ook met de wijze waarop de rechter zal omgaan met de nieuwe begrippen en procedures. Inhoudelijk kan ik daarop vanwege de scheiding der machten niet verder ingaan. Dat doe ik dus niet. Regering en parlement hebben na aanneming van het wetsvoorstel gesproken en daarmee moet de rechter het doen. Wel relevant is dat de rechterlijke sector zich volledig bewust is van de vraag of een bezwaar- of beroepschrift al dan niet valt onder het regime van deze wet en wat de intentie van de wetgever is als het om Crisis- en herstelwetzaken gaat die met voorgang behandeld moeten worden. Na vragen van onze zijde bleek dat de regering over dit onderdeel nog geen overleg heeft gehad met de Raad voor de rechtspraak. Is de regering bereid, actief te communiceren over de gevolgen van deze wet met de rechterlijke macht en in het bijzonder met de afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State?
Mijn laatste punt betreft de evaluatie. Vanzelfsprekend hoort bij elke wet een evaluatie, dus ook bij deze wet. Omdat deze wet echter deels een experimenteel karakter heeft, is een evaluatie niet alleen zeer zinvol, maar ook nuttig, omdat we graag leren van de ervaringen die worden opgedaan. Dat heeft te maken met de werking van bepaalde voorschriften in de praktijk, met als kernvraag of de procedures echt sneller verlopen en of het sneller en efficiënter werkt. Het heeft ook te maken met de vraag hoe de rechter omgaat met de voorschriften uit deze crisiswet, hoe zij of hij die interpreteert, uitlegt en toepast. Dat wordt een heel boeiende ontwikkeling. Niet in de laatste plaats is de vraag aan de orde of de voorschriften in de Crisis- en herstelwet de toets aan de Europese regelgeving kunnen doorstaan. Een aantal deskundigen heeft immers gewezen op de risico's die deze wet loopt bij de toetsing aan de Europese richtlijnen. Mijn fractie is derhalve niet alleen nieuwsgierig naar het verloop van de uitvoering van deze wet, maar misschien nog wel meer naar de vraag of de wet de doelen bereikt en of de in de voorschriften gekozen instrumenten een bijdrage leveren aan versnelling.
De heer Vliegenthart (SP):
Voorzitter. De heer Janse de Jonge stelt volgens mij heel relevante vragen. Ik denk dat wij deze vragen als Kamer moeten stellen. Heeft hij zelf al een indruk van het antwoord dat hij zal krijgen op de vragen die hij stelt? Oftewel: denkt hij dat het met deze wet sneller gaat of schat hij dat we vertraging oplopen? Ik neem aan dat hij hierover heeft nagedacht.
De heer Janse de Jonge (CDA):
Ik heb er zelfs van wakker gelegen! Mijn fractie heeft er heel goed over nagedacht. Ik verwacht net als heel veel deskundigen, al ben ik ook maar een waarnemer, dat de vier voorstellen die het bestuursprocesrecht zouden moeten versnellen, inderdaad tot versnelling zullen leiden. In welke mate en in welke omvang dat het geval zal zijn, moeten wij in de praktijk nog zien. Daarom hecht ik zo veel belang aan de evaluatie.
Ook de consistentie van de voorschriften en de juridische houdbaarheid zijn zeer relevant. Dat kan een leerzame les opleveren voor de aanpassing van het bestuursprocesrecht in brede zin.
Ten slotte verzoek ik de regering om de werking van deze wet nauwlettend in het oog te houden en om 1 maart 2010 te beschouwen als de nulmeting. Is de regering bereid om aan deze aspecten bijzondere aandacht te besteden, zodat wij over een of twee, maar zeker over vier jaar verantwoorde vervolgstappen kunnen zetten? Ik wacht de reactie van de regering met belangstelling af.
De heer Van den Berg (SGP):
Voorzitter. Ik heb voortdurend zitten repeteren voordat ik naar deze katheder kwam, omdat het gebruikelijk is dat ik mede namens de fractie van de ChristenUnie het woord voer. Ik dacht: ik moet me nu niet vergissen. In dit geval voer ik het woord helaas niet mede namens de ChristenUnie-fractie.
Het wetsvoorstel heeft tot doel om de crisis te bestrijden en de economie te stimuleren. Ongetwijfeld kan dat een gunstig effect op de werkgelegenheid hebben. Een ding is nu al duidelijk: het heeft in ieder geval al heel veel werk opgeleverd voor tal van deskundigen. De SGP-fractie steunt van harte ieder voorstel dat de werkgelegenheid stimuleert en dat in samenhang daarmee de duurzaamheid bevordert. De huidige economische problematiek vraagt echter om maatregelen die hout snijden. Nogmaals, met het wetsvoorstel wordt beoogd, de crisis te bestrijden door de economie te stimuleren. Die stimulans is gericht op een versnelde ontwikkeling en verwezenlijking van ruimtelijke en infrastructurele projecten. Die versnelling juichen wij op zichzelf genomen toe. Echter, versnelling en vereenvoudiging mogen niet ten koste gaan van bestuurlijke zorgvuldigheid en adequate rechtsbescherming. Vandaar dat de SGP-fractie bij dit wetsvoorstel het volgende motto wil hanteren: Snelheid mag niet de vijand worden van kwaliteit. Integendeel, de kwaliteit moet door de versnelling worden verbeterd. Voorts moet uiteraard vaststaan dat de beoogde versnelling daadwerkelijk wordt gerealiseerd.
De regering zou moeten kunnen garanderen dat de vereenvoudiging en versnelling in de besluitvormingsfase en de winst in tijd die dat oplevert, weer teniet wordt gedaan door de grotere kans op fouten bij de rechterlijke fase. De SGP-fractie vraagt zich af of de regering dat wel kan garanderen.
Deze algemene opmerkingen spitsen wij nu toe op artikel 3.9 van het wetsvoorstel betreffende wijzigingen in de Onteigeningswet. Zoals uit de schriftelijke voorbereiding moge zijn gebleken, hebben wij zeer ernstige bedenkingen tegen dit onderdeel van het voorstel. Die zijn zowel van principieel-juridische als van zakelijke aard.
Onteigeningsprocedures vragen, zoals bekend, de nodige tijd. Theoretisch zou hier dus tijdwinst te boeken zijn. De vraag is echter ook op dit punt of die winst daadwerkelijk gerealiseerd zal worden. Maar belangrijker nog is de vraag tegen welke prijs deze winst geboekt zou moeten worden.
Twee aspecten zijn daarbij voor ons van bijzonder belang. In de eerste plaats de koppeling van onteigening en planologie. Een sinds jaar en dag algemeen aanvaard uitgangspunt is dat het rechtszekerheidsbelang vergt dat geen eigendom ontnomen kan worden zolang het werk waarvoor onteigend zou moeten worden nog niet onherroepelijk planologisch mogelijk is gemaakt. Het is tot heden toe een uitgemaakte zaak dat het een aantasting betekent van de rechtszekerheid indien een eigenaar zijn eigendom kwijtraakt, zo blijkt dat het bestemmingsplan of het projectbesluit de eindstreep niet haalt. Een dergelijke situatie komt meer dan eens voor. Zulks betekent dat er niet tot dagvaarding in de gerechtelijke onteigeningsprocedure kan worden overgegaan dan nadat de bestuurlijke onteigeningsbesluitvorming is afgerond. Die besluitvorming moet gebaseerd zijn op planologie die al in een vergevorderd stadium van vaststelling verkeert.
Nu hebben wij uiteraard met belangstelling kennisgenomen van de brief van de minister-president van 4 maart jongstleden. Deze brief lijkt aan het zojuist genoemde bezwaar tegemoet te komen. Maar is dat ook zo? Het voorstel en ook de aanhangige novelle voorzien niet in de mogelijkheid van een gedifferentieerde inwerkingtreding. Niettemin verklaart de brief het "denkbaar om de met dit wetsvoorstel te realiseren ontkoppeling in de praktijk niet toe te passen". Daaraan wordt min of meer geruststellend toegevoegd "dat de ontkoppeling een bevoegdheid is en geen verplichting". Dat moet opgevat worden als een argumentatie voor het buiten toepassing laten. Dit leidt tot een aantal vragen.
De eerste vraag is of deze wetgevingsfiguur staatsrechtelijk, grondwettelijk toelaatbaar is. Was een novelle, die zou voorzien in gedifferentieerde inwerkingtreding, hier niet de staatsrechtelijk zuivere weg? Is het mede uit het oogpunt van rechtsbescherming toelaatbaar dat een deel van een wet permanent buiten werking wordt gelaten door middel van uitvoeringsbesluiten? Is dit niet in strijd met het beginsel van de kenbaarheid van wet- en regelgeving voor de burger? Wat zou de Tweede Kamer van deze manoeuvre vinden? En wat kunnen de consequenties zijn indien de bevoegdheid tot ontkoppeling blijft bestaan en een nieuw kabinet op dit punt van mening verandert?
Voorzitter. U begrijpt dat we ervan uitgaan dat er te zijner tijd weer een nieuw kabinet komt. Kortom, wij hebben vragen te over bij de brief van de minister-president. Graag een nadere reactie op deze punten.
Er zijn voorts zakelijke twijfels bij de versnelling die door de ontkoppeling zou worden bereikt. Zo is een vraag of bij de berekende versnelling van de onteigeningsprocedure de duur van de civielrechtelijke fase en van een cassatieberoep wel is betrokken. Is het immers niet zo dat een cassatieberoep tegen het onteigeningsvonnis, zolang het bestemmingsplan nog in rechte wordt aangevochten, ervoor zal zorgen dat dit vonnis circa anderhalf jaar niet tot eigendomsovergang kan leiden? Is dit risico op vertraging ingeboekt? Zo nee, moet dan de conclusie niet zijn dat de versnelling zeer beperkt zal zijn?
In de tweede plaats is er de centralisering van de onteigeningsbesluitvorming bij bestemmingsplanonteigening door deze de gemeente te ontnemen en bij de Kroon onder te brengen. Moet deze aanpak niet volstrekt in strijd geoordeeld worden met het veelvuldig beleden beginsel "centraal wat moet, decentraal wat kan"?
Het moet verder toch duidelijk zijn dat de Kroon veel meer werk krijgt aan onteigeningsprocedures dan thans het geval is? Ze behoeft nu slechts goed te keuren. Als het voorstel wet wordt, moet er toch van uitgegaan worden dat de Kroon pas na afronding van het minnelijk overleg en van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure en na beoordeling van alle mogelijke zienswijzen tegen de onteigening, de voorbereiding van een ontwerp-KB ter hand zal nemen en vervolgens ter inzage zal leggen. De procedure wordt voor de Kroon derhalve naar onze mening veel bewerkelijker, waardoor de formele start van de procedure – en van de termijn voor besluitvorming – veel later start. En, opmerkelijk genoeg, voor het in behandeling nemen van een verzoek tot onteigening stelt het wetsvoorstel geen termijn! De memorie van antwoord erkent dit, maar bagatelliseert tegelijkertijd dit voorzienbare risico. De vraag van onze fractie is: waarom gaat de memorie van antwoord hier niet grondig op in?
Vervolgens is een praktische, maar niet onbelangrijke vraag op dit onderdeel van onze bezwaren of de regering waarborgt dat de Kroon over voldoende capaciteit zal beschikken en of ze zo nodig bereid is tot extra inzet. Zo niet, dan voorzien wij eerder vertraging dan versnelling.
Voorzitter, nieuwe wetgeving zal leiden tot nieuwe rechtsvragen. Dat zal zeker het geval zijn bij het open karakter van dit wetsvoorstel. Daar komt nog bij dat er geen gebruik is gemaakt van de Raad voor de rechtspraak voor een wetgevingsadvies. Dit is van belang om zichtbaar te maken wat voor uitvoeringsconsequenties er voor de rechtspraak aan verbonden zijn als dit wetsvoorstel kracht van wet krijgt. Wat is de reden dat er geen gebruik is gemaakt van de Raad voor de rechtspraak? Stel dat er nogal wat zaken met voorrang moeten worden behandeld, dan komen andere zaken natuurlijk weer op de stapel. Hoe wil het kabinet voorkomen dat er dan weer achterstand ontstaat, met alle gevolgen van dien?
Voorzitter. Er is nog een andere kwestie die de SGP-fractie aan de orde wil stellen. Het wetsvoorstel Crisis- en herstelwet is op minstens twee punten in strijd met het Europees recht. Ten eerste voorziet het wetsvoorstel in een ingrijpende verandering van de procedure voor de milieueffectrapportage. Voor 70 projecten geldt dat er geen alternatieven hoeven te worden onderzocht en dat er geen advies behoeft te worden gevraagd van de Commissie voor de milieueffectrapportage. Wij menen dat het afschaffen van alternatievenonderzoek in strijd is met de Europese wetgeving. Kortheidshalve verwijzen wij naar twee Europese richtlijnen ten aanzien van milieueffectrapportage: de m.e.r.-richtlijn, Richtlijn 85/337/EEG, en de richtlijn voor strategische m.e.r.-beoordeling, SMB-richtlijn; Richtlijn 2001/42/EG.
De Crisis- en herstelwet sluit echter bij voorbaat onderzoek van (alle) alternatieven uit. Daarom is het wetsvoorstel met artikel 1.11 in strijd met het Europees recht. Een belangrijk kernpunt voor de behandeling van het wetsvoorstel door de Eerste Kamer is de hierdoor bestaande juridische onzekerheid. In een dergelijke onzekere situatie zal de bestuursrechter zich bij behandeling van een beroepszaak genoodzaakt achten om prejudiciële vragen te stellen aan het Hof te Luxemburg. Dat kost veel tijd en betekent dus forse vertraging in plaats van versnelling. Kan de minister overtuigend weerleggen dat de voorliggende Crisis- en herstelwet op dit punt niet strijdig is met Europese regelgeving?
Voorzitter, er is nog een tweede aspect waardoor de Crisis- en herstelwet naar onze mening strijdig is met Europese regelwetgeving, namelijk ten aanzien van de Habitatrichtlijn. De Tweede Kamer heeft door het aannemen van het amendement op stuk nr. 135 in principe de programmatische aanpak van de stikstofdepositie geregeld. Dit is een belangrijke verbetering ten opzichte van het oorspronkelijke wetsvoorstel. Helaas heeft de Tweede Kamer een belangrijke tegenstrijdigheid in de vorm van het nieuwe artikel 19kd van de Natuurbeschermingswet – het zogenoemde standstill-artikel – niet willen repareren. Het daartoe strekkende amendement op stuk nr. 107 is verworpen. Daardoor is het wetsvoorstel intern tegenstrijdig en in strijd met de Habitatrichtlijn, omdat het projecten toestaat zonder dat er is nagegaan of deze projecten het bereiken van de instandhoudingsdoelstelling in gevaar brengen. Dit klemt temeer omdat de huidige stikstofdepositie zo hoog is dat deze op zichzelf reeds leidt tot achteruitgang van de kwaliteit van natuurgebieden. Het toestaan van een project waardoor het aantal dieren toeneemt of de emissie van stikstof toeneemt kan, ook wanneer daardoor de depositie van stikstof gelijk blijft, toch een reductieprogramma doorkruisen en daardoor het bereiken van de in de Habitatrichtlijn voorgeschreven gunstige staat van instandhouding van Natura 2000-gebieden in de weg staan. Wij menen daarom dat artikel 19kd van de Natuurbeschermingswet in strijd is met de Europese regelgeving. Graag een reactie van de regering op deze stelling.
Voorzitter. Voor de fractie van de SGP is er nog een zwaarwegend punt. De regering merkt op dat een latere referentiedatum dan 7 december 2004 zou betekenen dat de beoordeling van gevolgen van projecten voor de natuurwaarden als gevolg van de toename van de stikstofdepositie buiten de beoordeling van de vergunningaanvraag wordt gehouden. Dat zou strijdigheid opleveren met artikel 6, derde lid, van de Habitatrichtlijn. Zeer veel bedrijven zijn na 7 december 2004 gewijzigd. Ten aanzien van deze bedrijven wordt achteraf gesteld dat een wetvergunningplicht van toepassing was. Dit kon door het overgrote deel van de betreffende bedrijven niet worden voorzien, zeker niet als zij beschikten over de benodigde bouw- en milieuvergunningen. Er rust daarom een bijzondere verantwoordelijkheid op de overheid om deze bedrijven alsnog een "legale" status te verschaffen. Een mogelijkheid daartoe ligt besloten in het beheerplan. Vastgesteld kan worden dat in de periode 2004-2010 de ammoniakdepositie in ons land aanzienlijk is gedaald. Aangenomen mag worden dat voor de meeste Natura 2000-gebieden geldt dat projecten die zijn uitgevoerd na 2004 per saldo geen toename van de depositie op die Natura 2000-gebieden hebben veroorzaakt. Door een collectieve ontheffing van de vergunningplicht in het beheerplan kan aan deze bedrijven zonder extra voorwaarden en beperkingen alsnog een "legale" status worden gegeven. Kan de minister dit toezeggen? Kan hij ook toezeggen dat, indien individuele bedrijven een dergelijke legale status wordt onthouden en dus – gedeeltelijk – moeten worden gesloten dan wel extra kosten moeten maken voor aanpassingen, deze bedrijven schadeloos worden gesteld? Uiteraard kan dat alleen gelden voor bedrijven die in de periode vanaf 2004 de vereiste bouw- en milieuvergunningen hebben gekregen.
Voorzitter. Een laatste punt van aandacht geldt het midden- en kleinbedrijf, opnieuw een zwaarwegend punt voor de fractie van de SGP. Het behoeft geen betoog dat het mkb een van de belangrijkste kurken is waarop onze economie drijft. De cijfers liegen er niet om. Een belangrijk gedeelte van het mkb is werkzaam in de bouwsector. Volgens het Economisch Instituut voor de Bouwnijverheid waren er in 2008 ongeveer 475.000 mensen werkzaam in de bouw, een uitermate belangrijke sector voor de werkgelegenheid, die helaas volgens hetzelfde EIB onder zware druk komt te staan. Het belang van het mkb voor de Nederlandse economie is dan ook evident. Het lijkt er echter op dat het mkb te weinig kan profiteren van de maatregelen die het kabinet nu voorstelt. Wel kan voor de mkb-bedrijven de Crisis- en herstelwet steun bieden, mits er naar de mening van onze fractie een goed flankerend beleid is dat hun de mogelijkheden biedt om ook opdrachten in de wacht te slepen. In het kader van zo'n flankerend beleid zouden de overheden op projecten die onder de Crisis- en herstelwet vallen, een aanbestedingsprotocol moeten toepassen dat voorschriften bevat om te waarborgen dat er een evenwichtige verdeling is tussen grote, middelgrote en kleine projecten en er geen onnodige clustering van werken plaatsvindt, maar juist een verdeling in percelen, zodat de omvang van aan te besteden opdrachten zodanig is dat het mkb zelfstandig aan de aanbesteding kan deelnemen. Kan de minister waarborgen dat het mkb volop en concurrerend kan participeren?
Voorzitter. Om dit te onderbouwen en de minister van dienst te zijn door hem te steunen in mogelijk beleid, dien ik mede namens mijn collega van de PvdA, mevrouw Meindertsma, de volgende motie in. U begrijpt, voorzitter, dat de PvdA en de SGP erg voor de werkgelegenheid zijn.
De voorzitter:
Door de leden Van den Berg, Meindertsma, Schouw, Laurier, Vliegenthart en K.G. de Vries wordt de volgende motie voorgesteld:
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat de Crisis- en herstelwet zich primair richt op de versnelde realisatie van grote bouw- en infrastructuurprojecten;
overwegende dat het midden- en kleinbedrijf in bouw en infrastructuur de helft van de productie en een aanzienlijk deel van de werkgelegenheid representeert, door de recessie onevenredig getroffen is en op grote schaal werknemers moet laten afvloeien of in deeltijd-WW onderbrengen;
voorts overwegende dat de thans vigerende aanbestedingspraktijk het midden- en kleinbedrijf, door verregaande clustering van projecten en disproportionele eisen, steeds meer uitsluit;
verzoekt de regering, te waarborgen dat het midden- en kleinbedrijf volop en concurrerend kan participeren, door genoemde projecten op de maatvoering van deze bedrijven aan te besteden, clustering tot een minimum te beperken en disproportionele eisen te voorkomen, en er bij IPO en VNG op aan te dringen dat provincies en gemeenten in gelijke zin handelen,
en gaat over tot de orde van de dag.
Zij krijgt letter L (32127).
Ik wijs erop dat ik één handtekening niet kon ontcijferen, maar ik begrijp inmiddels dat die van de heer De Vries is. Ik zou de heer De Vries willen verzoeken om zijn naam tenminste voor de voorzitter leesbaar te schrijven.
De heer De Vries (PvdA):
Misschien moet u er zelf iets aan doen.
De voorzitter:
Ik zal de motie laten circuleren zoals zij aan mij gegeven is en ik zal een prijs uitloven voor degene die kan ontwaren welke handtekening van de heer De Vries is. In ieder geval wordt de motie voldoende ondersteund en maakt zij deel uit van de beraadslaging.
De heer Van den Berg (SGP):
Voorzitter. U twijfelt toch niet aan de echtheid van de handtekeningen, hoop ik?
De voorzitter:
Ik heb, eerlijk gezegd, niet alle handtekeningen van buiten geleerd. Maar er is voldoende steun en de motie wordt als onderdeel van de beraadslaging beschouwd.
De heer Van den Berg (SGP):
Voorzitter. De fractie van de SGP heeft een aantal belangrijke punten aan de orde gesteld. Wij zijn zeer geïnteresseerd in de reactie van het kabinet. Daar hebben we ook naar uitgezien. Maar aan het slot van deze inbreng is het volgende nog van belang.
Nederland beleeft een ernstige crisis. In de meeste analyses wordt aangegeven dat deze crisis begon als een financiële crisis, die vervolgens uitliep op een economische crisis. Dat is een logische analyse. Maar er is naar de mening van de SGP-fractie meer aan de hand. De financiële en economische crisis vormen een onderdeel van een dieper probleem. Er ligt een morele crisis aan ten grondslag, die zich onder meer uit in het gedrag van mensen op financieel terrein. Dat is overigens niet nieuw. In de Bijbel – en dan niet in het Boek Spreuken, dat geciteerd werd door mijn collega van het CDA – legt de apostel Paulus in zijn brief aan Timoteus dit probleem bloot in 1 Tim. 6:10, waar staat: "Want de geldgierigheid is de wortel van alle kwaad." Naar de mening van de SGP-fractie is dit waar. Als mensen moreel losgeslagen worden van de ankers, dan heeft dat blijkbaar consequenties. Met deze wetgeving proberen we de gevolgen te bestrijden en dat is op zichzelf heel goed, maar laten we niet vergeten, ook de oorzaak aan te pakken.
De heer Laurier (GroenLinks):
Voorzitter. Vandaag bespreken we een bijzondere wet, de Crisis- en herstelwet. De heer Schouw had het over een historische wet. Het is een wet die zo bijzonder is, dat de fractievoorzitter van het CDA, de heer Werner hier in de senaat, tijdens het debatje over het mogelijk controversiële karakter van deze wet het standpunt in deze Kamer verdedigde dat op dit punt bij uitzondering het landsbelang boven de hoffelijkheid ging. Dat toont het bijzondere karakter van deze wetgeving. Ook van de zijde van het kabinet is op verschillende manieren aangegeven dat het om een belangrijke wet gaat. Zo zagen wij de minister-president publiekelijk zijn teleurstelling uitspreken dat de Eerste Kamer de stemmingen over deze wet materieel twee weken opschoof. Dat leidt natuurlijk toch wel tot de vraag wat voor grote gevolgen dat opschuiven van de stemmingen met twee weken precies heeft. Misschien kan de minister-president dat toelichten. Zelfs de minister van Buitenlandse Zaken, de heer Verhagen, sprak op televisie publiekelijk zijn teleurstelling over die verschuiving uit. Ik breek mij nog steeds het hoofd over de vraag wat deze Crisis- en herstelwet, gemaakt voor de Nederlandse situatie, met onze buitenlandse belangen te maken heeft.
Er is een belangrijke aanleiding voor deze wet. Het kabinet en mijn fractie verschillen daarover absoluut niet van mening. Een crisis die veroorzaakt is door de banken trekt inmiddels duidelijke sporen door de reële economie. Mensen maken zich zorgen over hun baan, over hun toekomst en verliezen daadwerkelijk hun baan. Dat vraagt om maatregelen, maar mijn fractie vraagt zich af of dat deze maatregelen zijn.
Ten eerste moeten we constateren dat deze wet als zodanig geen banen schept. Met een reeks van maatregelen wordt geprobeerd, de uitvoering van een aantal grote projecten te versnellen, zodat niet meer werkgelegenheid gecreëerd wordt, maar vroeger werkgelegenheid gecreëerd wordt. Dat kan een verstandige strategie zijn, maar de vraag in termen van behoefte aan werk blijft daarbij natuurlijk waar en wanneer die vraag naar arbeid op de markt komt. In twee rondes schriftelijke vragen heeft mijn fractie net zoals andere fracties geprobeerd op dat punt duidelijkheid te krijgen. Mijn fractie kan niet anders dan constateren dat het antwoord van het kabinet daar in veel, weliswaar prachtige intenties blijft steken. Daarom vragen we het nog een keer. Als we vandaag deze wet aanvaarden, hoeveel werkgelegenheid scheppen we dan feitelijk in de jaren 2010, 2011, 2012 en 2013? Uiteindelijk is dat een belangrijk toetsingselement van deze wet.
Met deze Crisis- en herstelwet probeert het kabinet een antwoord te formuleren op een conjuncturele crisis. Ik neem aan dat de leden van het kabinet dat met mijn fractie eens zijn. Dan ligt het, zo redeneert mijn fractie, in de lijn der verwachtingen dat er ook tijdelijke maatregelen worden genomen. Nu is het bijzondere aan deze wet dat er ook permanente maatregelen in opgenomen zijn. Ik doel daarbij op de verlenging van de interimwet op de stads- en dorpsvernieuwing, de milieubenadering, de herziening van de Natuurbeschermingswet 1998, een wijziging van de Onteigeningswet, waaronder de ontkoppeling van de ruimtelijke procedure en de onteigening. Om welke reden is precies wordt in een wet waarmee wordt geprobeerd om een conjuncturele crisis te bestrijden, een reeks van permanente maatregelen genomen? Zou het kabinet dat nog eens kunnen toelichten?
Natuurlijk ligt de vraag voor of deze wet werkt. Lost deze wet werkelijk de problemen op voor al die mensen die vrezen voor hun baan of, erger nog, inmiddels hun baan verloren hebben of weten dat ze hem gaan verliezen in de nabije toekomst? Gaat deze wet werkelijk de versnelling van de projecten opleveren die het kabinet in het vooruitzicht stelt? Mij moet van het hart dat ik me kan voorstellen dat het kabinet minder blij was met de hoorzitting die de Eerste Kamer gehouden heeft. Nu hier deskundigen gehoord zijn, blijkt er grote twijfel aan te bestaan dat de wet werkt zoals beoogd. In het beste geval spreken deskundigen elkaar tegen. De mogelijke strijdigheid met Europese regelgeving zal eerder leiden tot extra dan tot minder vertraging. De voorrangsregeling van de onder deze wet vallende projecten bij rechtbanken zal tot verstopping leiden bij andere zaken, waardoor andere, ongetwijfeld ook voor de economie belangrijke projecten vertraging oplopen. De instelling van milieuontwikkelingsgebieden biedt de mogelijkheid om tijdelijk van milieuwetgeving af te wijken – je moet het maar willen – wat wel eens kan leiden tot precies het tegenovergestelde effect. De onderzoeker van Alterra, die door deze Kamer is gehoord, wees al op dat feit. Ik zou daar graag een kabinetsreactie op krijgen.
Afgezien van de effectiviteit van deze wet is er natuurlijk nog een andere belangrijke vraag. Die gaat niet zozeer om de effectiviteit, die betwijfeld wordt, maar om de prijs die we als samenleving betalen voor deze wijze van bestrijding van de crisis. Mijn fractie geeft toe dat er een aantal voorstellen in staat die onze economie zullen vergroenen, maar de balans opmakend, overheerst toch vooral de kleur van beton en asfalt. Met deze wet zal Nederland veel grijzer en zwarter worden.
Tijdelijk wordt door in de wet genoemde projecten een streep gezet om advies te vragen over de consequenties voor het milieu. Het onderzoeken van alternatieven in het kader van milieueffecten wordt geschrapt. Tot 2014 kan in bepaalde gebieden afgeweken worden van milieuwetgeving in het kader van innovatieve projecten. Op tal van punten worden de rechten van decentrale overheden beknot – we zijn toch een decentrale eenheidsstaat – en wordt het relativiteitsbeginsel ingevoerd, waardoor de mogelijkheden voor burgers om bezwaar te maken of beroep aan te tekenen tegen plannen die de kwaliteit van het bestaan of leefomgeving aantasten, worden ingeperkt. Is dit landsbelang?
Ik kan mij voorstellen dat bij monde van mijn stadsgenoot en de premiers partijgenoot Elco Brinkman, de grote wegenbouwers en projectontwikkelaars enthousiast zijn en deze Kamer manen om zich te voegen naar het standpunt van het demissionaire kabinet. Ik weet zeker dat wij dat enthousiasme vooralsnog niet delen. Er zal veel overtuigingskracht van de minister-president voor nodig zijn om ons deze wet te laten steunen.
Voorzitter. Ik kom tot een aantal thema's. Het eerste betreft de herziening van de Onteigeningswet. In deze Kamer is van verschillende kanten stevige kritiek geuit op het opnemen van de Onteigeningswet in dit wetsvoorstel. Daar is in twee ronden schriftelijke inbreng door deze Kamer naar gevraagd. Wie de tweede memorie van antwoord leest, moet constateren dat de regering op dat punt eigenlijk weinig wilde wijken. Wie schetst onze verbazing dat na die twee rondes plotseling een brief komt van de minister-president waarin hij toch wijkt? Wij zijn daar blij om, maar wij zouden toch graag een toelichting willen op wat er nu precies is gebeurd tussen het uitbrengen van de tweede memorie van antwoord en de brief van de minister-president. Waardoor is hij tot een ander inzicht gekomen?
Over de inhoud van die brief gesproken: er wordt de opmerkelijke wending in gemaakt dat ruimtelijke ordening en onteigening weer aan elkaar gekoppeld worden en wel op een heel ingewikkelde manier. Uiteindelijk wordt toegezegd dat er een integrale herziening van de Onteigeningswet komt. Was het niet beter geweest om dit deel buiten de Crisis- en herstelwet te laten?
Uit de nadere memorie van antwoord blijkt dat er in het bestuursprocesrecht het nodige geëxperimenteerd wordt. Het kabinet geeft dat ook zonder meer toe. In dat kader krijg ik graag een reactie op wat twee deskundigen, de heer Verbeek, vicepresident van de rechtbank in Den Haag, en de heer Koeman, voorstander van de wet, tijdens de hoorzitting naar voren hebben gebracht. Zij stelden dat het een aantasting van de rechtszekerheid betekent.
In hoeverre passen het vervallen van het pro-formabezwaar en de invoering van het relativiteitsbeginsel bij elkaar? Het relativiteitsbeginsel geeft aan dat je geen oneigenlijke argumenten mag aanvoeren. Pro forma betekent dat je niet zo maar bezwaar kunt maken en kunt verwijzen naar het feit dat je het later mag doen. Maar zou nu niet juist dat pro-formabezwaar van belang kunnen zijn om de kwaliteit van de argumenten in het definitieve bezwaar toe te laten?
De heer Schouw wees er al op, maar ook wij hebben in onze inbreng herhaaldelijk gevraagd naar het onderscheid tussen het directe belang en het indirecte belang. In feite wordt hier verwezen naar de jurisprudentie die hierover zal ontstaan. Mijn fractie vindt dit eerlijk gezegd een weinig prettig antwoord. Hier zou je een andere vraag kunnen stellen. Ik verval niet in het voorbeeld van Groningen, dat de heer Jansen de Jonge gaf, want daarbij is het gemakkelijker aan te geven. Het geldt precies voor de grensgebieden. Als deze wet betiteld wordt als een wet in landsbelang, welke burger van Nederland heeft hier dan een indirect belang bij? Per slot van rekening is het in het belang van ons allemaal, maar dat even terzijde.
Ik kom tot een aantal projecten. Ik nodig het kabinet uit om uit te leggen wat het spoedeisende gehalte is van het opnemen van het project vliegveld Twente. Het college van gedeputeerde staten van Overijssel is gevallen en weer gelijmd naar aanleiding van dit project. Het onderzoek naar de levensvatbaarheid van deze luchthaven is terug bij af. Niet de procedure zit hier het tempo in de weg, maar het gebrek aan perspectief op een renderende luchthaven, het gebrek aan consensus over de wenselijkheid en de overmaat aan terughoudendheid onder een beperkte groep ondernemers en politici. Het verzet is enorm. Behalve Enschede zijn alle betrokken gemeenten tegen een vliegveld: Hengelo, Oldenzaal, Losser en Dinkelland. Ook de Euregio stribbelt tegen. Over de grens in Duitsland worden juridisch de messen geslepen. De provincie Overijssel kan wel de vrome wens uitspreken te willen samenwerken met het vliegveld Münster/Osnabrück, maar daar wordt een nieuwe luchthaven op 60 kilometer afstand terecht als concurrent gezien. Is er draagvlak onder de bewoners? Nou, nee. De goed georganiseerde en goed geïnformeerde bewonerscomités zijn als paddenstoelen uit de grond geschoten en winnen aan kracht. Onder deskundigen is er ook al geen draagvlak. De kranten stonden vol met vernietigende commentaren over de kreupele businesscases die zijn voorgesteld. Graag krijg ik een toelichting op het spoedeisend karakter van het vliegveld Twente. Mijn fractie heeft op dit punt een motie.
De voorzitter:
Door de leden Laurier, Koffeman, Vliegenthart, Yildirim, Thissen, en Strik wordt de volgende motie voorgesteld:
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat op basis van de prognoses die de heer Alders maakte over de groei in de luchtvaartsector niet te verwachten valt dat Schiphol voor 2017 – en waarschijnlijk nog veel later – tegen de grenzen van zijn milieuruimte aanloopt en moet omzien naar uitplaatsing van vluchten naar bijvoorbeeld een toekomstig vliegveld Twente;
constaterende dat de betrokken regionale overheden opnieuw onderzoek doen naar wenselijkheid en kansen van Luchthaven Twente, laat staan dat er parlementaire behandeling heeft plaatsgevonden van de Structuurvisies gebiedsontwikkeling Luchthaven Twente of zelfs maar de Luchthavennota;
constaterende dat er nog steeds geen exploitant gevonden is om Luchthaven Twente te exploiteren;
overwegende dat het opnemen van Luchthaven Twente in de Crisis- en herstelwet ver vooruitloopt op de regionale en landelijke besluitvorming en het dus ondenkbaar is dat dit project een bijdrage zal leveren aan het economisch herstel;
verzoekt de regering, niet over te gaan tot invoering van bijlage II, onderdeel D, nummer 1,
en gaat over tot de orde van de dag.
Zij krijgt letter M (32127).
De heer Laurier (GroenLinks):
Voorzitter. Er is nog een vliegveld, vliegveld Lelystad. Dit najaar liet Schiphol, de eigenaar van vliegveld Lelystad, weten tot 2015 geen cent te investeren in de ontwikkeling van deze luchthaven om de eenvoudige reden dat de sector na jaren van stilstand zelfs krimpt. Zij hebben de capaciteit simpelweg niet nodig. Om grote Boeings op Lelystad te laten landen, moet de baan stevig worden aangepakt, maar zulks gebeurt voorlopig helemaal niet. Vreemd genoeg gaat de minister van Verkeer en Waterstaat gewoon door met het creëren van extra vliegruimte. Voor wie eigenlijk en wat is de urgentie? Ook hier constateren we breed maatschappelijk verzet. Een brede coalitie van milieu- en bewonersorganisaties verzet zich tegen de uitbreidingsplannen. De angel mag er door Schiphol even uit zijn, maar ooit laait de discussie over uitplaatsing natuurlijk weer op. Van wie zien we het verzet? Van bewonersorganisatie Almere Hout, Verontruste Inwoners van Flevoland, een stuurgroep ecologie en milieu in Zeewolde en zo kan ik nog wel een tijdje doorgaan. Ook op dit punt dient mijn fractie een motie in.
De voorzitter:
Door de leden Laurier, Schouw, Yildirim, Vliegenthart, Koffeman en Thissen wordt de volgende motie voorgesteld:
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat op basis van de prognoses die de heer Alders maakte over de groei in de luchtvaartsector, niet te verwachten valt dat Schiphol voor 2017 – en waarschijnlijk nog veel later – tegen de grenzen van zijn milieuruimte aanloopt en moet omzien naar uitplaatsing van vluchten naar bijvoorbeeld een toekomstig vliegveld Lelystad;
constaterende dat de minister van Verkeer en Waterstaat op 6 oktober 2009 per brief liet weten dat Amsterdam Airport Schiphol, eigenaar van vliegveld Lelystad, voorlopig niet zal investeren in een baanverlenging op vliegveld Lelystad;
overwegende dat in dat licht bezien niet duidelijk is hoe dit project een bijdrage kan leveren aan economisch herstel, nog los van de strijdigheid met de duurzaamheidsdoelstelling van het kabinet;
overwegende dat het opnemen van de verruiming van de gebruiksmogelijkheden van vliegveld Lelystad in de Crisis- en herstelwet de gesprekken die de heer Alders nu voert met omwonenden van de luchthaven dwarsboomt en frustreert;
verzoekt de regering, niet over te gaan tot invoering van bijlage II, onderdeel D, nummer 2,
en gaat over tot de orde van de dag.
Zij krijgt letter N (32127).
De heer Laurier (GroenLinks):
Voorzitter. Ik blijf nog even bij de vliegvelden en wel bij vliegveld Eindhoven. Jarenlang onderhandelde de directie van vliegveld Eindhoven met omwonenden van de luchthaven en de Brabantse Milieufederatie over een convenant om het aantal vluchten flink uit te breiden. Het convenant kwam er en bewoners waren vooral tevreden over het feit dat zij gevrijwaard bleven van nachtvluchten. De inkt van het akkoord was nog niet droog of Alders werd door minister Eurlings op de regio afgestuurd met een nieuwe claim voor nog meer vluchten. In tegenstelling tot Twente en Lelystad heeft Eindhoven wel een flinke eigen markt en is de dreiging van een forse uitbreiding reëel, ook 's nachts. Dat laatste is onverteerbaar voor de gemeenten die Eindhoven omringen en de bewonersorganisaties. Hier doet het extra pijn dat gemeenten volgens de Crisis- en herstelwet geen bezwaar meer mogen aantekenen bij de Raad van State. Op dat punt heeft mijn fractie ook een motie.
De voorzitter:
Door de leden Laurier, Koffeman, Meindertsma, Yildirim, Schouw, Vliegenthart en Thissen wordt de volgende motie voorgesteld:
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat op basis van de prognoses die de heer Alders maakte over de groei in de luchtvaartsector niet te verwachten valt dat Schiphol voor 2017 – en waarschijnlijk nog veel later – tegen de grenzen van zijn milieuruimte aanloopt en moet omzien naar uitplaatsing van vluchten naar bijvoorbeeld een toekomstig vliegveld Eindhoven;
overwegende dat in dat licht bezien onduidelijk is hoe de capaciteitsuitbreiding van vliegveld Eindhoven een bijdrage zou leveren aan economisch herstel, nog los van de strijdigheid met de duurzaamheidsdoelstelling van dit (demissionaire) kabinet;
overwegende dat het opnemen van de verruiming van de gebruiksmogelijkheden van vliegveld Eindhoven in de Crisis- en herstelwet de gesprekken die de heer Alders nu voert met omwonenden van de luchthaven dwarsboomt en frustreert;
verzoekt de regering, niet over te gaan tot invoering van bijlage II, onderdeel D, nummer 3,
en gaat over tot de orde van de dag.
Zij krijgt letter O (32127).
De heer Hofstra (VVD):
Er zijn nog meer vliegvelden. Ik wil graag even de aandacht vestigen op vliegveld Groningen. Nu de procedure eindelijk tot een eind is gekomen, gaat daar zeer binnenkort een aannemer aan de slag om de baan een beetje te verlengen. Ik vermoed dat de heer Laurier dat wel een goed plan vindt en dat hoor ik dan graag van hem.
De heer Laurier (GroenLinks):
Ik probeer mij te beperken tot de Crisis- en herstelwet. Ik weet dat het woord "vliegveld" maar hoeft te vallen en de heer Hofstra breekt in groot enthousiasme uit. Ik wil mij echter toch beperken tot de Crisis- en herstelwet die hier voorligt.
De heer Hofstra heeft voorgesteld om de A4 Midden-Delfland de "Eurlingsallee" te noemen. Onze reactie was: het zal toch niet waar zijn. Dadelijk gaat na veertig jaar – de heer Hofstra had het over vijftig jaar – discussie zonder een spoor van consensus in de regio een demissionair kabinet op basis van een ternauwernood niet controversieel verklaarde wet een besluit nemen over de A4 Midden-Delfland; een stuk weg waartegen breed verzet is. Milieu- en bewonersorganisaties voeren al decennia strijd tegen dit plan, dat 1,2 mld. kost en slecht is voor de leefbaarheid en het milieu. Het mooie landschap wordt erdoor verwoest zonder dat de bereikbaarheid verbeterd wordt. Geen enkele betrokken gemeente heeft ooit maar enig enthousiasme getoond voor deze weg, maar Schiedam en Vlaardingen zijn ronduit woest over het feit dat het convenant waarin staat aan welke voorwaarden de weg in elk geval moet voldoen, met voeten wordt getreden. De Crisis- en herstelwet regelt dan ook nog eens dat de gemeenten juridisch vleugellam worden gemaakt. Wij vinden dat een schandalig uitgangspunt. Thorbecke heeft nooit bedoeld dat de ene overheid boven de andere zou staan. Daarom dienen wij ook hier een motie over in.
De voorzitter:
Door de leden Laurier, Schouw, Yildirim, Vliegenthart, Thissen en Koffeman wordt de volgende motie voorgesteld:
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat het besluitvormingsproces rond het al dan niet aanleggen van de A4 Midden-Delfland weliswaar al enige decennia duurt, maar dat met name de overheid zelf zich vooralsnog weinig besluitvaardig toonde;
overwegende dat een dergelijk omstreden historisch besluit waarbij decentrale overheden bovendien stellen dat het convenant over inpassing met voeten wordt getreden, niet genomen kan worden door een demissionair kabinet op basis van een ternauwernood niet controversieel verklaarde crisiswet;
verzoekt de regering, niet over te gaan tot invoering van bijlage II, onderdeel E, nummer 5,
en gaat over tot de orde van de dag.
Zij krijgt letter P (32127).
De heer Laurier (GroenLinks):
Voorzitter. Een andere wegverbreding betreft de A1, A6 en A9. Ik geef toe dat door de keuze voor het alternatief van deze verbreding natuur wordt gespaard. Tegelijkertijd moeten wij echter constateren dat er een flinke hypotheek wordt gelegd op de leefomgeving van mensen. De snelwegen rond Schiphol, Amsterdam en Almere roepen plaatselijk veel verzet op. Het is ook niet niks als een snelweg bij jou voor de deur van twee keer twee naar twee keer vijf rijstroken gaat, zonder dat er een tunnel of een overkapping komt. Met name bij Diemen, Oudekerk en Amsterdam-Watergraafsmeer maken bewoners zich grote zorgen, zoals onder ander bleek op de inspraakbijeenkomsten. Ook op dat punt heeft mijn fractie een motie.
De voorzitter:
Door de leden Laurier, Schouw, Yildirim, Vliegenthart, Thissen en Koffeman wordt de volgende motie voorgesteld:
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de keus voor de verbreding van de A1, de A6 en de A9 als alternatief voor een directe verbindingsweg tussen de A6 en de A9 weliswaar de natuur spaart, maar een flinke hypotheek legt op de leefomgeving van de omwonenden van de bestaande wegen;
overwegende dat het richting die omwonenden niet past om via de Crisis- en herstelwet uitvoering van deze wegverbreding te forceren, onder meer door de rechtsbescherming van hen in te perken;
verzoekt de regering, niet over te gaan tot invoering van bijlage II, onderdeel E, nummer 2,
en gaat over tot de orde van de dag.
Zij krijgt letter S (32127).
Mijnheer Laurier, u heeft nog maar enkele minuten spreektijd.
De heer Laurier (GroenLinks):
Dat weet ik, voorzitter, maar ik ben ook bijna door mijn moties heen.
Dan de IJsseldelta bij Kampen. De gemeente Kampen, de provincie Overijssel en ook het Rijk willen dat ten zuiden van Kampen een kanaal wordt gegraven dat een verbinding vormt tussen de IJssel en het IJsselmeer, de zogenaamde bypass. Het wordt verkocht als een broodnodig project om bij hoog water een extra afvoer te krijgen. Een oud-dijkgraaf en een andere deskundige vrezen echter dat dit kanaal eerder nieuwe risico's met zich brengt. Als zich een dijkdoorbraak voordoet, stroomt heel Kampen in een mum van tijd onder door dit kanaal. Ook water dat bij keiharde wind vanaf het IJsselmeer het kanaal in wordt geblazen levert nieuwe risico's op. Het is dus een project met grote risico's, terwijl pas op z'n vroegst in 2015 duidelijkheid ontstaat over het waterpeil van het IJsselmeer. Dan worden namelijk de nieuwe dijknormen vastgesteld. Gezien de risico's en het feit dat dit project geen spoedeisend karakter heeft, dien ik de volgende motie in.
De voorzitter:
Door de leden Laurier, Koffeman, Thissen, Strik en Böhler wordt de volgende motie voorgesteld:
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de bevaarbare hoogwatergeul (blauwe bypass) uit het integrale gebiedsontwikkelingsplan IJsseldelta-Zuid bij Kampen omstreden is, omdat de veiligheid van Kampen in het geding is bij een dijkdoorbraak, daar Kampen door de dijken langs de hoogwatergeul van alle kanten omgeven wordt door water en de oppervlakte van Kampen-stad aanzienlijk wordt verkleind waardoor de stad komt te liggen in een "badkuip", die bij een dijkdoorbraak snel volloopt;Laurier
constaterende dat pas op zijn vroegst in 2015 duidelijkheid ontstaat over het waterpeil van het IJsselmeer, namelijk bij het vaststellen van nieuwe dijknormen, en dit project dus geen spoedeisend karakter heeft;
overwegende dat er lokaal bovendien veel verzet bestaat tegen de aanleg van de hoogwatergeul door het Zwartedijkgebied, een kwetsbaar cultuurhistorisch landschap, waar bovendien 1300 woningen gepland zijn;
verzoekt de regering, niet over te gaan tot invoering van bijlage II, onderdeel A, nummer 19,
en gaat over tot de orde van de dag.
Zij krijgt letter R (32127).
Ik verzoek de leden nogmaals dringend om hun naam ook met blokletters op de motie te vermelden. Zo kunnen zij het de voorzitter een beetje gemakkelijker maken.
De heer Laurier (GroenLinks):
Voorzitter. Mijn op een na laatste punt is de Buitenring Parkstad, onderdeel van een setje extra projecten dat nog net aan de Crisis- en herstelwet is toegevoegd. Naar onze mening is dat wel een buitengewoon onzalige snelweg door mooie natuur. Deze weg komt nota bene in een krimpregio. Nergens daalt de bevolkingsdichtheid zo snel als in de regio Parkstad Limburg. Het is nogal ouderwets om te veronderstellen dat een nieuwe snelweg op dat punt het tij zal keren. Buiten dat was deze weg überhaupt niet eens in de planning opgenomen. Ook op dit punt heeft mijn fractie een motie.
De voorzitter:
Door de leden Laurier, Schouw, Yildirim, Thissen, Strik en Koffeman wordt de volgende motie voorgesteld:
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat de Buitenring Parkstad, een snelweg door de prachtige landschappen van de oostelijke mijnstreek in Zuid-Limburg, lokaal veel verzet oproept;
overwegende dat er veel discussie is over de vraag of het aanleggen van snelwegen een geschikt antwoord is op de bevolkingskrimp, die nergens in Nederland zo fors is als in de regio Parkstad Limburg;
verzoekt de regering, niet over te gaan tot invoering van bijlage II, onderdeel E, nummer 12,
en gaat over tot de orde van de dag.
Zij krijgt letter Q (32127).
Ik verzoek u, af te ronden omdat uw spreektijd is verstreken.
De heer Laurier (GroenLinks):
Voorzitter. Mijn laatste punt is de CO2-opslag in Barendrecht. Gisteren werd ik gebeld door een onthutste wethouder. Hij zei: wij kennen onze positie ten aanzien van Barendrecht, maar een- en andermaal is ons in overleg duidelijk gemaakt dat wij onze juridische procedure zouden kunnen voeren, al is die door de nieuwe Wro al enigszins ingeperkt. Hij vervolgde met de opmerking dat de gemeente, als gevolg van de Crisis- en herstelwet, ook die juridische procedure zou verliezen. Klopt dat? Zijn er op dat punt toezeggingen in het overleg gedaan? Betekent het aannemen van de Crisis- en herstelwet dat Barendrecht zijn beroepsmogelijkheden verliest?
Ik begon met het citeren van senator Werner tijdens het debat van vorige week over landsbelang en hoffelijkheid. Ik moet constateren dat mijn fractie en het kabinet vooralsnog van mening verschillen over het landsbelang. Wij moeten ook constateren dat de hoffelijkheid met betrekking tot het niet controversieel verklaren van de Crisis- en herstelwet in de Kamer niet alleen geschonden is, maar dat ook de projecten die genoemd worden in deze wet de hoffelijkheid in het land schenden.
De heer De Boer (ChristenUnie):
Voorzitter. Het is inmiddels alweer ongeveer anderhalf jaar geleden dat de wereldeconomie en daardoor ook de Nederlandse economie in een grote crisis terecht is gekomen. AI lijken voor de meeste mensen de gevolgen van de crisis mee te vallen – het loonzakje is immers bij velen nog even vol als voor de crisis, vakanties worden afgesproken, er worden nog steeds acties voor loonsverhoging georganiseerd en recent werd bekend dat de verkoop van auto's al weer wat stijgt – toch kan schijn bedriegen. De crisis is immers heel direct merkbaar bij al die tienduizenden mannen en vrouwen die door die crisis hun baan hebben verloren. De gevolgen daarvan voor personen en het doorwerken daarvan in relaties en de gevolgen daarvan voor kinderen, moet niet onderschat worden.
Dat de gevolgen van de crisis de regering een grote zorg zijn, is niet alleen begrijpelijk, maar ook volledig terecht. De fractie van de ChristenUnie steunt dan ook zeker de regering, als gepoogd wordt, maatregelen te nemen die gevolgen van de crisis mitigeren of in tijd kunnen beperken. Daarom heeft onze fractie met grote interesse kennisgenomen van de Crisis- en herstelwet die we thans bespreken; wetgeving die immers beoogt de gevolgen van de crisis te beperken, verdient in principe positieve aandacht. En daarbij gaat het wat ons betreft, het zij nogmaals gezegd, met name om het beperken van de negatieve sociaaleconomische gevolgen voor burgers. Dat daar een gezonde economie, inclusief een gezonde bouwwereld, voor nodig is, is voor onze fractie duidelijk.
Wij zijn dan ook ook positief gestemd over wettelijke maatregelen die ervoor zorgen dat mensen weer aan het werk kunnen of kunnen blijven. En daarvoor is deze wet met de daarbij behorende financiële middelen uit het aanvullend beleidsakkoord immers bestemd. Dat gezegd hebbende, willen we er wel op wijzen dat maatregelen om de crisis te beperken, zeker als het om maatregelen gaat in de sfeer van de ruimtelijke ordening en milieu, nadrukkelijk rekening moeten houden met de rechten en plichten die burgers en bedrijven in ons democratische land hebben. Geldende regels en procedures kun en mag je niet zomaar op de schroothoop gooien, ook niet door nieuwe wetgeving. Een betrouwbare overheid is immers van eminent belang voor stabiliteit en gezag in ons land. Het is vanuit dit dubbele perspectief van enerzijds maatregelen om de crisis te beperken en anderzijds rekening houden met rechten van burgers, dat we een aantal opmerkingen maken bij de Crisis- en herstelwet.
We beginnen toch maar met enkele opmerkingen inzake de in de CHW opgenomen wijzigingen van de Onteigeningswet, zoals veel sprekers voor mij al gedaan hebben. Daarbij zullen we ook ingaan op de brief van de minister-president van 4 maart jongstleden. In de memorie van toelichting erkent de regering reeds dat onteigening de meest ingrijpende inbreuk is die de overheid kan maken op particuliere eigendomsrechten. Tot in de nadere memorie van antwoord van 1 februari jongstleden handhaaft de regering echter de in de CHW voorgestelde herziening van de Onteigeningswet, met als doorslaggevende argumentatie: snelheid van werken en uniformering, stroomlijning en vereenvoudiging van procedures. En de verwachte tijdwinst legitimeert volgens de regering het van kracht laten blijven van deze wijzigingen van de Onteigeningswet, ook na expiratie van de CHW. Uit de schriftelijke vragen van onze fractie is reeds gebleken dat we deze gedachtegang van de regering in het geheel niet volgden. Het eigendom van burgers is te kostbaar om versneld en in sommige gevallen wellicht zonder noodzaak, onteigend te kunnen worden. Onze fractie heeft daarom met genoegen kennisgenomen van de brief van de minister-president van 4 maart jongstleden. We lezen daarin dat de koppelingen tussen planologische beslissingen en onteigeningen zoals die nu gelden, feitelijk zullen worden gehandhaafd. En dat zal gelden voor alle projecten die op basis van de CHW worden uitgevoerd, ook de projecten die eventueel via een AMvB zullen worden uitgevoerd. Klopt deze aanname van onze fractie? Bovendien zal via afzonderlijke wetswijziging de huidige situatie opnieuw verankerd worden. Dat behelst naar onze mening dus ook het terugbrengen van onteigeningsbesluiten naar decentraal niveau zoals thans het geval is. Is ook deze aanname van ons correct? En wordt met de beoogde wetswijziging tempo gemaakt en worden daar door deze regering de benodigde voorbereidingen voor gepleegd? Voor de burger samengevat: de brief van de minister-president geeft dus aan dat onteigening in ultieme gevallen zal gebeuren zoals het thans gaat. Klopt dit? Dan een laatste vraag over dit onderwerp aan de regering: waarom bent u pas nu en wel zo plotseling na een brief van de commissie van de Eerste Kamer tot een ander standpunt gekomen? Dat is toch niet alleen om het draagvlak voor de CHW te vergroten? Afhankelijk van het antwoord van de regering overweegt onze fractie in tweede termijn een motie op dit punt in te dienen.
De heer Schouw (D66):
U had het over de gewone burger en dan veer ik altijd op. Kunt mij aanwijzen waar in de brief van de minister-president het punt van centraal-decentraal wordt gecorrigeerd?
De heer De Boer (ChristenUnie):
Nee, dat kan ik niet, want dat staat er zo niet in. Vandaar dat ik gevraagd heb of de aanname correct is dat bij het terugbrengen van onteigeningsbesluiten ook de beslissing van centraal naar decentraal niveau wordt teruggebracht.
De heer Schouw (D66):
Voor de gewone burger wordt alles weer zoals het was, zei u. Dat is nog maar de vraag. Dit geldt niet voor het punt van centraal-decentraal. Dat staat niet in de brief. Wenst uw fractie dat wat betreft onteigening alles weer wordt zoals het was?
De heer De Boer (ChristenUnie):
Ik herhaal wat ik zojuist heb gezegd. Voor de burger samengevat: de brief van de minister-president geeft dus aan dat onteigening in ultieme gevallen zal gebeuren zoals het thans gaat. Klopt dit? Wat u betreft, kan ik zeggen dat wij inderdaad willen dat wat nu naar het centrale niveau wordt gebracht, weer terugkomt op decentraal niveau. De wijze waarop dat gebeurt, is natuurlijk vers twee.
Een volgend punt dat voor onze fractie van belang is betreft de doorwerking van, om het zo maar te noemen, de commissie-Elverding in de CHW. Elverding wil kort gezegd immers veel participatie en breed beginnen bij de voorbereidingsfase van een project, vervolgens trechteren van oplossingen, in veel gevallen een plan-m.e.r. en dan een politiek gedragen voorkeursbesluit. Dan komt het uitvoeringstraject, dat sneller kan worden doorlopen. In de memorie van antwoord staan mooie zinnen over Elverding. De regering stelt zelfs, dat het kabinetsstandpunt-Elverding mede richtinggevend is geweest voor de CHW. De CHW is volgens de regering dan ook "een belangrijke stap" in de richting van Elverding en "maakt het mogelijk leerervaringen op te doen". Dat laatste, het opdoen van leerervaringen, spreekt onze fractie zeker aan. Een tijdelijke wet lijkt daar ook een goed medium voor: dan kun je immers al vrij snel een wet en de daarin opgenomen werkwijzen evalueren en aanpassen of laten vervallen. Voorwaarde voor een goed experiment is echter wel dat de beginsituatie een goede evaluatie mogelijk maakt. En daar komt een probleem om de hoek kijken. De regering heeft dat zelf in de memorie van antwoord ook gesignaleerd en stelt: "Bij de meeste projecten uit bijlage II is reeds sprake van een politieke voorkeursbeslissing waarin de verschillende belangen en alternatieven zijn gewogen." Mag onze fractie aannemen dat daar waar bij projecten uit bijlage II nog niet volgens Elverding is gewerkt, dat wil zeggen waar nog geen alternatieven zijn getrechterd en waar nog geen noodzakelijke plan-m.e.r. is uitgevoerd, dat alsnog zal gebeuren? En wordt er ook gewerkt volgens Elverding daar waar via AMvB andere projecten onder de CHW gaan vallen? Oftewel: worden de door de regering zelf aangedragen elementen van verkenning, zinvolle effectbepaling, participatie, ambtelijke voorbereiding, aansturing en bestuurscultuur toegepast bij alle projecten die onder de CHW vallen of gaan vallen?
We willen het bovenstaande wat verder uitdiepen met betrekking tot de al genoemde m.e.r. De recente wet Modernisering m.e.r. heeft voor wat genoemd wordt complexe projecten een verplichte toetsing door de Commissie voor de m.e.r. opgenomen. Thans wordt in artikel 1.11 van de CHW voorgesteld om m.e.r.-vereisten te schrappen. We begrijpen dat niet. Ook na beantwoording door de regering in de memorie van antwoord van vragen hierover is ons nog steeds niet duidelijk waarom dat gebeurt. En zeker niet nu bij de door deze Kamer georganiseerde expertmeeting ons duidelijk is geworden dat juist het constateren van ontbrekende informatie in voorgelegde m.e.r.-rapporten, wat in de helft van de rapporten het geval was, in bijna 90% van die situaties leidde tot het aanleveren van ontbrekende informatie en het concluderen dat het m.e.r.-rapport nu wel voldoende informatie bevatte; en dat binnen zes weken. Als we het dan hebben over versnellen van procedures, dan moeten we dit traject dus juist wel lopen, willen we werkelijk groot tijdverlies bij de rechter voorkomen.
De heer Vliegenthart (SP):
In het artikel in de NRC dat de heer Schouw en ik hebben gelezen, staat dat de projecten Elverding- en m.e.r.-proof moeten zijn. Voor de fractie van de heer De Boer is die uiteindelijke afweging niet zo hard als in de krant staat. Hoe hard is het dan wel?
De heer De Boer (ChristenUnie):
Een klein stukje verder in mijn betoog maak ik daar een opmerking over. Ik zal dat straks voorlezen en dan hoor ik wel of de heer Vliegenthart alsnog wil reageren. Is dat goed, voorzitter?
De voorzitter:
Akkoord. Ik zie dat de heer Vliegenthart ook akkoord is.
De heer De Boer (ChristenUnie):
Terecht heeft de commissie-Elverding dan ook gesteld dat "inhoudelijke tekortkomingen tussentijds hersteld kunnen worden waardoor tijdwinst kan worden behaald". Willen we dus Elverdingproof werken, dan is de oplossing niet m.e.r.-vereisten schrappen, maar juist handhaven. Dat zou werkelijk leiden tot "leerervaringen" met deze wet, die het kabinet wenst. Kijken we nu nog wat verder en wel naar de projecten in bijlage II, dan zijn die ons inziens in te delen in een viertal categorieën: a. projecten waarbij de m.e.r.-plicht niet aanwezig is of zeer twijfelachtig is, b. projecten waar de m.e.r. al vrijwel doorlopen is en waar wat dat betreft dus geen probleem is, ook al zijn het complexe projecten, c. projecten waarbij de milieugevolgen beperkt zijn omdat ze gericht zijn op één aspect, bijvoorbeeld verkeersgerichtheid, en d. projecten waarbij het m.e.r.-traject voor zover wij weten niet of nog niet voldoende is doorlopen, terwijl dat gezien de gevoeligheid van het gebied wel noodzakelijk is om alternatieven voor locatie of functies te wegen, dus om Elverdinggericht te werken. Onze concrete vraag is: is de regering niet met ons van mening, dat ook voor de projecten in de laatste door ons genoemde categorie het m.e.r.-traject doorlopen moet worden, en wel voldoende in het voortraject, zoals Elverding aangeeft? En, een volgende vraag, is de regering niet met onze fractie van mening, dat dat ook bij eventueel via AMvB aan te wijzen projecten zal moeten gelden? Zo nee, dan horen we graag waarom niet. Zo ja, dan horen we graag hoe de regering dat dan vorm denkt te geven, gezien wat artikel 1.11 van de CHW stelt. We willen hierbij wel opmerken dat we ook hier met een voor onze fractie belangrijk punt te maken hebben. Belangrijk, niet alleen omdat we hier te maken hebben met milieubelangen die zwaar mogen wegen, maar ook met mogelijke cultuurhistorische belangen, zoals archeologische waarden, die ook in ons land via het Verdrag van Malta een wettige status hebben. Ook op dit laatste punt, dat onze fractie zeer ter harte gaat, horen wij graag van de regering hoe deze belangen bij CHW-projecten geborgd zijn.
Een volgend punt waar we de aandacht voor willen vragen betreft de in de CHW opgenomen wijziging van de Natuurbeschermingswet 1988. Reeds bij de eerste schriftelijke ronde heeft onze fractie aandacht gevraagd voor de gevolgen van deze wijziging. In de memorie van antwoord wordt op onze vragen een zorgwekkend antwoord gegeven. Op pagina 38 daarvan stelt de regering dat activiteiten die nergens leiden tot een toename van stikstofdepositie in een Natura 2000-gebied buiten de beoordeling in het kader van de vergunningverlening zijn te houden, het voorgestelde artikel 19kd van de Natuurbeschermingswet. En omdat volgens de regering veel economisch relevante projecten op het vlak van landbouw en recreatie, waaronder ook het midden- en kleinbedrijf, in de nabijheid van een Natura 2000-gebied liggen en dus potentieel vallen binnen de reikwijdte van de Natuurbeschermingswet, heeft men baat bij maatregelen die de Natuurbeschermingswet in de praktijk meer werkbaar maken. Met "werkbaar" bedoelt de regering: rek- en ruimtemaatregelen mogelijk maken. Onze fractie is bezorgd over deze toch wel onbeschermde mogelijkheid tot uitbreiding van ook economische activiteiten aan de rand van Natura 2000-gebieden. Of onze angst terecht is, willen we graag toetsen aan een concrete situatie. We bedoelen het enorme Unesco werelderfgoed de Waddenzee. Als we het goed zien, is er een wijziging van het toetsingskader voor de instandhoudingsdoelen van de voormalige natuurmonumenten door de overheveling van deze toetsing van artikel 19d naar artikel 16 van de Natuurbeschermingswet. Het gevolg daarvan is dat de bescherming van de Waddenzee – voor rust, ruimte, duisternis en weidsheid, om de woorden van de Waddenvereniging te gebruiken – alleen maar van toepassing zal zijn op activiteiten die plaatsvinden in het gebied. Dan zal voor activiteiten aan de randen van dit geweldige gebied die toetsing niet meer kunnen plaatsvinden, omdat artikel 16 van de Natuurbescherrmingswet de zogenaamde externe werking van de Waddenzee niet geregeld heeft. Hoe denkt de regering nu gebruik, bijvoorbeeld economisch gebruik dat nadrukkelijk van negatieve invloed is op het waddengebied, te kunnen beperken? Want ook de regering wil dit gebied ongetwijfeld niet aantasten. Welke garanties kan de regering geven dat de landschapstoetsing van activiteiten in de omgeving van de belangrijke natuurgebieden zoals de Waddenzee, voldoende plaatsvindt? En als die garanties niet zijn te geven, wat denkt de regering dan wetstechnisch te moeten repareren?
Wat betreft de relatie natuurwaarden en stikstofdepositie sluiten wij ons aan bij de opmerkingen van de fractie van de SGP.
Een volgend punt dat we aan de orde willen stellen, betreft de uitvoeringsconsequenties van deze wet voor de rechtspraak. Het is ons allen bekend dat nieuwe wetgeving vrijwel altijd tot nieuwe rechtsvragen zal leiden. De deskundigen zijn het daar wel over eens. En dat geldt zeker in situaties waarin sprake is van complexe projecten of van onhelderheid over de wetgeving die daarvoor geldt, zoals bij de CHW het geval is. Zonder in te willen gaan op mogelijke strijdigheid met Europese regelgeving – dat moeten we afwachten – hebben we immers wel te maken met wetten als de Wabo, die wellicht per 1 juli aanstaande in werking treedt en waarin zaken wellicht anders worden gewogen dan in de CHW. Maar los daarvan, artikel 1.6 van de CHW regelt dat een versnelde behandeling van een beroep verplichtend wordt voorgeschreven. Dat betekent, hoe je het ook wendt of keert, dat je rechterlijke capaciteit moet vrijhouden. Vooraf weet je niet hoeveel zaken je verplichtend snel moet behartigen, hoe complex die zaken zullen zijn, en niet welke projecten de komende jaren via AMvB er nog bij zullen komen. Bij gelijkblijvende capaciteit betekent dat eenvoudigweg dat andere zaken moeten wachten en dat burgers daarvan de dupe zullen zijn. Zeker in een tijd waarin burgers terecht vragen om een regering en ook een rechterlijke macht die hun belangen correct en tijdig behandelt, is dit geen goede zaak. Het kan niet zo zijn dat het vertrouwen in overheid en rechterlijke macht wordt verminderd doordat men niet in staat is, beroepen tijdig af te ronden. We horen graag van de regering een concreet antwoord op de vragen hoe tegen dit probleem wordt aangekeken en hoe men het denkt op te lossen.
Mijnheer de voorzitter. Onze bijdrage tot nu toe geeft wellicht de indruk dat van de CHW weinig positieve dingen zijn te vermelden. Dat is echter niet het geval. Het investeren in de projecten die onder de CHW vallen levert een geweldige werkgelegenheidsimpuls op; ruim meer dan 100.000 mensjaren werkgelegenheid, zo wordt in de memorie van antwoord voorgerekend. Dat is nogal wat. In een tijd van economische crisis kan de volksvertegenwoordiging hier niet zomaar aan voorbijgaan. Wel zouden wij graag van de regering nader aangegeven willen hebben wat de positieve gevolgen van de CHW kunnen zijn, ook in mensjaren uitgedrukt, voor de werkgelegenheid in het mkb en voor zzp'ers. Onze fractie heeft bij de algemene financiële beschouwingen voor 2010 in december 2009 nadrukkelijk het belang van het mkb voor de Nederlandse economie beklemtoond. Vandaar de vraag: wat kan de CHW concreet voor dat mkb betekenen? Kan men bijvoorbeeld voldoende betrokken worden bij te houden aanbestedingen en wordt dat ook gedaan. Wat kan de regering op dat punt bevorderen?
En natuurlijk, er zijn verschillende geluiden dat de zojuist genoemde cijfers geflatteerd zijn. Wij nemen echter de vrijheid om ook nogal wat geloof te hechten aan de mening van de bouwsector zelf. Daar zitten toch wel de mensen die weten waar ze over praten. Welnu, de sector steunt de invoering van de CHW. Ook gemeenten en provincies doen dat gegrond op feitelijke gegevens. Als voorbeeld noem ik de positieve gevolgen in tijd voor een project waar ik toch werkelijk wel iets vanaf weet. Door de CHW kan een project zoals IJsseldelta-Zuid, dat waterveiligheid op regionaal en nationaal niveau verbetert plusminus twee jaar versneld worden, waardoor de kosten ongeveer 15% oftewel 35 mln. lager worden. Gezien de uitslag van de laatste gemeenteraadsverkiezingen wordt dit project zeer nadrukkelijk gesteund door een grote meerderheid in de desbetreffende gemeente. Wel blijft de vraag wanneer en op welke termijn de positieve effecten van de CHW kunnen worden verwacht. En zijn er indicaties dat projecten later dan verwacht zullen kunnen worden uitgevoerd? En zijn de benodigde financiële middelen als regel reeds beschikbaar? Kan op deze vragen concreet worden ingegaan?
Want, en nu komen we weer terug bij het begin van onze bijdrage, versnelling moet verantwoord zijn. En dat betekent onder andere borging van terechte belangen van burgers en natuur, en daarom zorgvuldige besluitvorming. Om daarbij verder te komen, heeft onze fractie kritische vragen gesteld. We verwachten van de regering een beantwoording die meedenkend, oplossend en niet defensief is.
De heer Koffeman (PvdD):
Ik heb uw betoog met veel belangstelling beluisterd, te meer omdat u een sleutelrol speelt in dit debat. U vertegenwoordigt de fractie die de wet al dan niet aan een meerderheid kan helpen.
De voorzitter:
U wilt een vraag stellen.
De heer Koffeman (PvdD):
Ik houd het zo kort mogelijk. Ik roep in herinnering dat de fractievoorzitter van de ChristenUnie een motie heeft ingediend met de strekking om de crisis in samenhang op te lossen. Die motie is breed gesteund, alleen de VVD stemde ertegen. Ik heb niets van de samenhang, van de schaarstevraagstukken uit de motie teruggehoord in het betoog van de heer De Boer. Ik ben toch benieuwd hoe het kan dat twee jaar na ...
De voorzitter:
Kunt u uw vraag formuleren?
De heer Koffeman (PvdD):
Hoe wordt deze crisis in samenhang bestreden met de Crisis- en herstelwet?
De heer De Boer (ChristenUnie):
De motie van mijn fractievoorzitter is inderdaad breed gesteund door de Kamer. Die samenhang had een grotere omvang dan een wet die alleen voor Nederland geldt. Er werd gevraagd om de crisis mondiaal in samenhang te bezien. Hier hebben wij het over een klein detail, namelijk een Crisis- en herstelwet die zich met name richt op het realiseren van werkgelegenheid voor zeer veel burgers in ons land. Daarbij heb je natuurlijk te maken met aspecten zoals natuur, milieu et cetera. Je kunt echter niet zeggen dat die motie die destijds in deze Kamer is aangenomen, een-op-een vertaald kan worden naar de Crisis- en herstelwet, want die motie had een veel bredere strekking.
De heer Koffeman (PvdD):
Ik begrijp dat niet alles wat in die motie is genoemd met deze Crisis- en herstelwet opgelost kan worden. U heeft nu een sleutelpositie. U kunt meer doen aan de verbreding van de Crisis- en herstelwet dan ooit in de geschiedenis van de ChristenUnie. Wat vraagt u van de regering? U heeft nu de sleutel in handen.
De heer De Boer (ChristenUnie):
Het had inderdaad niet eerder het geval kunnen zijn, want de Crisis- en herstelwet is niet eerder aan de orde geweest. Als zij aangenomen wordt, dan is dat tevens de laatste keer. U heeft gehoord welke vragen wij gesteld hebben. Ik hoef de kernpunten uit mijn betoog niet te herhalen, want u zei dat u goed hebt geluisterd. Ik ben benieuwd naar het antwoord van de regering op die kernpunten. Elverding is voor ons zeer belangrijk.
Mevrouw Meindertsma (PvdA):
Voorzitter. De Eerste Kamer bestaat en hoort haar werk goed te doen! Het gaat in de Eerste Kamer om de kwaliteit van wetgeving en daar beroepen we ons, van welke fractie dan ook, regelmatig op. Het leven is soms harder dan de leer. Toch zijn we het aan ons bestaan verplicht om ernaar te streven dat het in de Eerste Kamer niet om de waan van de dag of symboolwetgeving mag gaan, maar dat de kwaliteit van wetgeving vooropstaat. Dat betekent dat de Eerste Kamer haar werk naar behoren hoort te kunnen doen. Zeker een regering moet dat beseffen en respecteren.
Wij hebben ons dan ook oprecht gestoord aan opmerkingen van de minister-president de afgelopen maanden, zowel in wekelijkse perscontacten als bij verschillende andere gelegenheden, waarin de Eerste Kamer in de hoek gezet werd van het willens en wetens uit politieke motieven vertragen van de Crisis- en herstelwet ten nadele van de 44.000 – inmiddels 55.000 heb ik begrepen van de heer Brinkman in Buitenhof vorige week – werkloze bouwvakkers. Dat is niet alleen een onjuiste weergave van de gang van zaken, maar geeft een aan populisme grenzende bewuste vertekening van de werkelijkheid.
In vier maanden, met de recesmaand ertussen, dus feitelijk drie maanden, een omvangrijke verzamelwet behandelen, waarin niet alleen tijdelijke maar ook tal van definitieve maatregelen verwerkt zijn, waar de Raad van State een buitengewoon negatief advies over uitgebracht heeft, waar vele deskundigen uit verschillende disciplines en achtergronden inhoudelijk zwaarwegende en goed beargumenteerde bezwaren tegen ingebracht hebben, waar een Tweede Kamer bij haar behandeling ongeveer 150 amendementen en vele moties heeft ingediend, wordt door deze Kamer snel, misschien wel onverantwoord snel, behandeld.
De fractie van de PvdA heeft in de schriftelijke ronde voorafgaand aan deze plenaire behandeling gepoogd, met de regering in debat te komen over nut en noodzaak van deze wet. Want als het waar is dat door de hier genoemde maatregelen en voorstellen tienduizenden bouwvakkers verzekerd zijn van werk, dan zouden wij, en ik zeker, met bloemen en applaus klaar hebben gestaan, mede namens de 175 van de 480 bouwvakkers van het bouwbedrijf waar ik tijdelijk statutair directeur van ben, en die nu in de deeltijd-WW zitten.
Onze twijfel over juist de werkgelegenheidseffecten van deze verzamelwet is groot, dat heeft men uit de uitvoerige schriftelijke behandeling kunnen begrijpen. In het verslag en het nader verslag hebben we onder anderen gevraagd naar:
- de onderbouwing van de werkgelegenheidseffecten en beargumenteerd gewezen op de mogelijk negatieve gevolgen voor het midden- en kleinbedrijf in de bouw;
- naar uitwerking van de motie-Samsom/Wiegman-van Meppelen Scheppink over de aanbevelingen van de commissie-Elverding;
- naar de achterliggende bedoeling van wijzigingen in het bestuursprocesrecht, die de rechtsbescherming van burgers en hun organisaties verminderen;
- naar de samenhang met bestaande, net gewijzigde wetgeving in het ruimtelijk omgevingsrecht, zoals de Wro, Wabo, Modernisering m.e.r. en de bestuurlijke lus;
- naar de strijdigheid met de Europese regelgeving, vooral het Verdrag van Aarhus en het niet onderzoeken van alternatieven.
De poging om dat debat op argumenten te voeren, is slechts ten dele gelukt. Bij de beantwoording konden we ons niet aan de indruk onttrekken dat het rotsvaste geloof van de regering in een goede werking van de voorgestelde maatregelen iedere twijfel uitsloot en argumentatie in de weg stond. Wat ons betreft, mag de scheiding tussen kerk en staat overeind blijven.
Op hoofdlijnen en minder gedetailleerd dan wij in verslag en nader verslag hebben gedaan, willen we in dit plenaire debat deze Crisis- en herstelwet leggen langs de meetlat van doelmatigheid, rechtmatigheid en uitvoerbaarheid; criteria waaraan ieder goed wetsvoorstel ook in crisistijd hoort te voldoen. Het is met name de Eerste Kamer die dat debat in volle omvang moet willen voeren.
We beginnen echter met aan te geven, welke onderdelen van de wet we de moeite waard vinden. Het is in crisistijd van groot belang om overheidsinvesteringen naar voren te halen waardoor de werkgelegenheid gestimuleerd wordt. Wij zijn de eersten die dat onderkennen. Vanuit dat perspectief zijn de versnellende maatregelen met een tijdelijk karakter, zoals in hoofdstuk 1 van de wet genoemd staan, voor het merendeel verdedigbaar. Het loslaten van de verplichting om in het kader van de Wet milieubeheer de alternatievenverplichting toe te passen, vinden wij echter bepaald onverstandig. Uit de praktijk – ondersteund door het advies van de commissie-Elverding en vele, vele onderzoeken – blijkt dat wanneer niet vooraf de alternatieven op tafel gelegd en besproken zijn, de plannenmakers dat achteraf linksom dan wel rechtsom voor de kiezen krijgen. Het weglaten van alternatieven en advies van de Commissie voor de m.e.r. leidt eerder tot vertraging dan tot versnelling en is dus gewoon dom!
De tijdelijke maatregelen zijn op grond van selectiecriteria van toepassing verklaard op 70 projecten. De regering heeft deze in de memorie van toelichting aangegeven en in de behandeling bevestigd.
1. Het moet gaan om urgente ruimtelijke vraagstukken.
2. Het project moet bijdragen aan werkgelegenheid, duurzaamheid en/of versterking van de economische structuur.
3. De uitvoering moet voor 2014 kunnen starten.
4. Het moet een duidelijk en vastomlijnd plan zijn.
5. Er moeten juridische belemmeringen spelen.
Nadeel van dergelijke algemeen geformuleerde criteria is dat ze snel een politieke invulling krijgen en moeilijk meetbaar zijn. Aan welke voorwaarden moet bijvoorbeeld een duidelijk en vastomlijnd plan voldoen? Wij zijn van mening dat voorafgaand aan de vaststelling van het project – het eerste criterium – dat een urgent ruimtelijk vraagstuk denkt op te lossen, een brede verkenningsfase en participatiefase moeten hebben plaatsgevonden. Even zo belangrijk is het dat er een getoetste realistische businesscase onder het project moet liggen, zodat niet jarenlang voorbereidingskosten gemaakt worden om vlak voor de daadwerkelijke uitvoering te constateren dat de kosten de baten weleens verre zouden kunnen overtreffen. Op beide punten komen we terug.
Wat wij in deze wet ook zeer de moeite waard vinden, is de mogelijkheid om te experimenteren met ontwikkelingsgebieden. De gemeenteraad kan een gebiedsontwikkelingsplan maken, gelijktijdig met het bestemmings- en exploitatieplan als één besluit. Het heeft tot oogmerk om tot optimalisering van de milieugebruiksruimte te komen. Dit onderdeel is vooral gebaseerd op het advies van de VROM-raad "Dynamiek in gebiedsgericht milieubeleid, ontwikkelen door herschikken". Of dit onderdeel van de wet voldoet aan de Europese richtlijnen, of er überhaupt nog wel milieugebruiksruimte te verdelen valt, of de rechtsbescherming van eigenaren met verkregen milieurechten niet strijdig is met wat beoogd wordt, moet in de praktijk maar blijken. Was voor dit voorstel deze wet nodig? Nee, het was logischer en consistenter geweest wanneer het als experimenteerartikel bij de nog geen anderhalf jaar geleden ingevoerde fundamenteel gewijzigde Wro gevoegd was. Dan had net zo snel gekund. Levert het werkgelegenheid op? Ja, voor adviseurs en juristen, maar zelfs niet voor één van de 55.000 werkloze bouwvakkers.
Een ander interessant onderdeel van deze wet in ontwikkelingsperspectief gezien is wat in Afdeling 7 onder de noemer van versnelde uitvoering van lokale en (boven)regionale projecten met nationale betekenis uitgewerkt is. Dit in de wet opgenomen onderdeel op voorstel van de VNG is daarom zo interessant omdat het de bestaande ruimtelijkeordeningssystematiek – structuurvisie, toepassing coördinatieregeling Wro – combineert met een (cultuur)verandering in het onderling bestuurlijk verkeer. Juist daar speelt zich immers de vertraging af, veel meer dan in wetgevingsprocedures of in het overleg met de samenleving. Was voor dit voorstel de Crisis- en herstelwet nodig? Nee en ja. Nee, juridisch niet, de bestaande wetgeving biedt alle ruimte om op deze manier aan het werk te gaan. Ja, psychologisch kan het goed werken omdat het de ogen opent voor mogelijkheden die onvoldoende op het netvlies staan. Beide experimenteeronderdelen kunnen als voorstudie beschouwd worden voor toekomstige wijzigingen op het omgevingsrecht, en dat is niet verkeerd, maar werkgelegenheid levert het niet op.
De doelmatigheid. Beide onderdelen die ik zojuist noemde, zijn dan ook bijzaak bij wat voortdurend, vooral door de minister-president, de kern genoemd wordt: door versnelling van procedures en overheidsinvesteringen de werkloosheid in de bouwsector en aanverwante sectoren op korte termijn omvangrijk laten afnemen. Wordt dat met de voorgestelde maatregelen bewerkstelligd? Nee, dat is een sprookje. De onderbouwing van de effecten van deze maatregelen op herstel van de werkgelegenheid in de bouwsector en aanverwante sectoren zijn flinterdun en zelfs misleidend.
De hoofdoorzaak van de toenemende werkloosheid in de bouw is allereerst de vraaguitval in de markt en daarnaast het terugkomen op eerder genomen besluiten door verschillende politieke bestuursorganen – de uitdieping van de Westerschelde is daar bij uitstek een voorbeeld van – en pas in de derde plaats de zogenaamde stroperige besluitvorming veroorzaakt door hindernissen in de wetgeving.
De meest zekere werkgelegenheidsbevorderende maatregelen in deze wet zijn de overheidsinvesteringen voor grotere infrastructurele werken, die door Rijkswaterstaat aanbesteed worden. Daarvoor wordt bij de aanbesteding echter slechts een gering aantal grote bedrijven geselecteerd. In publieke verklaringen van Rijkswaterstaat gaat het om ongeveer acht ondernemingen. Met grote infrastructurele werken is natuurlijk werkgelegenheid gemoeid, vooral van planvoorbereiders en asfalt- en machineleveranciers, maar alles met elkaar gaat het om niet meer dan enkele honderden van de 55.000 werkloze bouwvakkers. Hoe garandeert de regering overigens dat deze werken niet bij buitenlandse bedrijven terechtkomen?
In ieder geval levert de uitvoering van deze werkzaamheden zeker voor het mkb in de bouw geen extra werkgelegenheid op korte termijn op. De aanbestedingseisen voor infrastructurele werken zijn immers zodanig opgeschroefd dat zij niet aan bod komen. Collega Van den Berg en ik hebben reeds eerder op dit feit gewezen en hebben daarover gezamenlijk een motie ingediend.
De echte oorzaak van de toenemende omvangrijke werkloosheid in de bouw zit in de vraaguitval van woningen en kantoren. Wij kunnen ons nauwelijks voorstellen dat de regering die werkelijkheid niet wil onderkennen. Het moet de regering toch ook bekend zijn dat er voor meer dan 25.000 woningen bouwvergunningen klaarliggen, maar dat er niet gestart wordt met de uitvoering omdat er een zodanige vraaguitval is dat zelfs reeds aanbestede werken teruggenomen worden? Half afgebouwde complexen staan hier en daar te verpauperen omdat de afname stagneert en de financiers de geldkraan dichtdraaien. Gisteren meldde Zadelhoff dat 2 miljoen vierkante meter kantoren meer dan drie jaar leegstaat. Dat is 28% van het totale aanbod. Wanneer de vraag niet toeneemt, zal de werkloosheid in deze sector alleen maar groter worden. Dat is een eenvoudig marktmechanisme en dat ik dat als sociaaldemocraat moet uitleggen, is lichtelijk onbegrijpelijk.
De beslissing om een nieuwe woning te kopen, wordt uitgesteld en van uitstel komt afstel, omdat het niet zeker is dat het huishoudinkomen de komende jaren hetzelfde blijft. Er kan hypotheekrente verkregen worden voor maximaal 4,2 keer het huishoudinkomen. Als we kijken naar de 7,1 miljoen huishoudens in ons land, dan zien we dat 5,3 miljoen huishoudens een inkomen tot € 40.000 hebben, cijfers van het CBS. Dat wil zeggen dat zij een maximale hypotheek kunnen krijgen van € 168.000 zonder eigen geld. Het moet toch ook voor de regering duidelijk zijn dat het aanbod van woningen met die prijs-kwaliteitverhouding in een groot deel van het land nauwelijks rendabel te bouwen is en dan nog slechts voor starters en niet voor doorstromers interessant is? Daar komt nog bij dat de eigen woning vaak verkocht moet worden voor een lagere waarde dan twee jaar geleden gedacht was.
Wat brengt de minister-president tot de gedachte dat door deze wet de vraag naar woningen en kantoren weer volop zal gaan plaatsvinden? Wensdenken helpt niet, reële inschatting van de ontwikkelingen wel. Wij denken dat een crisisaanpak met maatregelen die de vraag stimuleren en de financieringsvoorwaarden voor bouwers en afnemers vergemakkelijken een doeltreffender antwoord is op de verontrustende terugval in de bouwsector dan een vergroting van het aanbod op dit moment. Als een beter huis er vooralsnog niet inzit, dan gaat een verstandige burger – en dat is de overgrote meerderheid van ons volk – kijken naar aanpassingen in het eigen huis. Vraagstimulering door investeringen te bevorderen in verbetering van de bestaande voorraad, zowel in de koop als de huursector, is op dit moment veel en veel effectiever dan aanbodvergroting in de nieuwbouw. Het gaat bij de bestaande voorraad om meer dan 7 miljoen woningen.
Verbeteren van de bestaande voorraad koppelen aan de energiebesparingsdoelstelling van de regering levert een win-winsituatie op voor duurzaamheid en werkgelegenheid in de bouwsector en aanverwante sectoren, en die slaat vooral neer bij het midden- en kleinbedrijf. In het verslag en nader verslag hebben wij de suggestie gedaan om versneld tot een subsidieregeling te komen die de vraag naar verbetering van de bestaande woningvoorraad stimuleert. Dat kan door de reeds bestaande beperkte fiscale aftrekbaarheid van energieverbeteringen in de sociale huursector aanzienlijk te vergroten en die regeling ook van toepassing te laten zijn op de koopsector. De benodigde gelden zouden gevonden kunnen worden in uitstel van het windmolenpark in Urk, waarvoor 800 mln. is gereserveerd door het ministerie van Economische Zaken. Daarover hebben wij een motie voorbereid.
De voorzitter:
Door de leden Meindertsma, Van den Berg, Schouw, Laurier, Vliegenthart en Koffeman wordt de volgende motie voorgesteld:
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat de omvangrijke werkloosheid in de bouwsector vooral veroorzaakt wordt door vraaguitval en een duurzame crisisaanpak daarom gericht moet zijn op maatregelen die de vraag in de bouw stimuleren;
voorts overwegende dat substantiële besparingen in het energiegebruik kunnen worden bereikt door bouwtechnische verbeteringen aan de bestaande woningvoorraad, gericht op het verwerven van Energielabel B;
constaterende dat voor het omstreden windmolenpark in Urk 800 mln. gereserveerd is;
verzoekt de regering, de fiscale aftrekregeling voor energiebesparende bouwtechnische verbeteringen aan de bestaande woningvoorraad substantieel te verruimen en de voor het windmolenpark in Urk gereserveerde middelen daarvoor als dekking aan te wenden,
en gaat over tot de orde van de dag.
Zij krijgt letter W (32127).
Mevrouw Meindertsma (PvdA):
Voorzitter. Er zijn nog meer redenen om stil te staan bij een niet al te goed doordachte aanbodstimulering. Twee belangrijke zijn nog te noemen: de demografische ontwikkelingen en de door het Nirov geconstateerde planningsovermaat. Deze periode van vraaguitval zou juist benut moeten worden door bezinning op de vraag hoe een nieuwe balans gevonden kan worden tussen krimp en groei in een groot deel van ons land. Is de regering het met ons eens dat krimp niet gebaat is bij al te gemakkelijke oplossingen? Staatssecretaris Bijleveld heeft onlangs publiekelijk gewaarschuwd voor het kopen van een woning in krimpgebieden; een onhandige maar niet onware opmerking. De markt is onverbiddelijk, meer aanbod dan vraag leidt tot waardevermindering.
Ook de vorige week door de makelaars geopperde oplossing om het tweedewoningbezit in krimpgebieden gemakkelijker te maken, komt niet meteen als een geslaagde oplossing over. Zeker niet voor al diegenen, en dat moet toch bijna iedereen hier zijn, die zich herinneren hoe minister Dekker in een van de vorige kabinetten onder dezelfde minister-president het tweedewoningbezit met veel moeite aan banden heeft weten te leggen. Wanneer de demografische ontwikkelingen ook nog gekoppeld worden aan de onderzoeksgegevens van het Nirov, waarin geconstateerd wordt dat de meeste gemeenten te veel woningen en kantoren gepland hebben, wordt de noodzaak tot bezinning alleen maar groter.
Is de regering bekend met de uitkomst van dit onderzoek, neergelegd in de Nieuwe Kaart van Nederland, waaruit blijkt dat er maar liefst 340.000 woningen te veel in de pijplijn zitten en dat de overmaat aan kantoorpanden nog zorgwekkender is? Wat is de reactie van de regering daarop in het licht van de in deze wet gedane oproep om toch vooral tot versnelling van het aanbod te komen door onder andere de introductie van een geheel nieuw planologisch instrument: het projectuitvoeringsbesluit in Afdeling 6 van hoofdstuk 2?
Gelet op het feit dat de afschrijvingstermijnen voor investeringen in de gebouwde omgeving tientallen jaren bedragen, zou een aanmerkelijk groter aanbod dan overeenkomt met de vraag tot een omvangrijke afwaardering van het vastgoed in de nabije toekomst kunnen leiden. De gevolgen daarvan zullen niet alleen te merken zijn in de bouw, bij particuliere eigenaren, bij beleggingsinstellingen en sociale verhuurders, maar ook in de financiële wereld en vooral direct van invloed zijn op nieuwbouwplannen. Probeer eens door te rekenen wat het betekent om in een exploitatieopzet waarin met een opbrengst gerekend was van 1000 woningen er uiteindelijk maar 700 afgenomen worden? Niet vaak zal het zo dramatisch zijn als in het nog maar enkele jaren geleden zo geroemde project "de Blauwe stad" in Oost-Groningen, waar slechts 100 van de geprognosticeerde 1500 woningen verkocht zijn, maar ook in Meerstad (Groningen), Parkstad Limburg en het KAN-gebied en zelfs in Leidsche Rijn zijn grote afnameproblemen.
Een derde, nog niet genoemde reden voor vertraging is de financiering. De financiering van een groot aantal van de binnenstedelijke projecten die in bijlage II van de Crisis- en herstelwet vermeld staan, is gebaseerd op een zogenaamde businesscase van voor de economische crisis. De financiering is derhalve gebaseerd op drijfzand en de datum van 1 januari 2014 waarop begonnen moet zijn met de uitvoering staat daarmee onder forse druk. Als dat niet vroegtijdig ingezien wordt, dan blijven de voorbereidingskosten oplopen en zal alleen al daardoor het project steeds verliesgevender worden. Ook daarvoor hebben wij een motie voorbereid.
De voorzitter:
Door de leden Meindertsma, Schouw, Vliegenthart, Laurier en Koffeman wordt de volgende motie voorgesteld:
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat van een aantal projecten op de lijst van projecten onder de Crisis- en herstelwet onduidelijk is of snelle realisatie kan plaatsvinden, mede omdat de financiering van deze projecten door veranderingen in de markt waarschijnlijk niet gewaarborgd is;Meindertsma
voorts overwegende dat het voor alle betrokkenen essentieel is dat projecten niet jarenlang op de lijst blijven staan zonder dat daadwerkelijk tot uitvoering wordt overgegaan;
verzoekt de regering om de Kamer bij de indiening van de Voorjaarsnota 2011 te informeren over de voortgang met betrekking tot de realisatie van de op de lijst voorkomende projecten, en daarbij aan te geven welke projecten van de lijst zullen worden afgevoerd omdat zij niet meer aan de selectiecriteria voldoen,
en gaat over tot de orde van de dag.
Zij krijgt letter V (32127).
Mevrouw Meindertsma (PvdA):
Voorzitter. In het licht van de keuzes die bij de brede heroverweging gemaakt moeten worden, is de vraag veel minder wanneer er gebouwd gaat worden als wel of er gebouwd kan worden. De gemeenteraadsverkiezingsuitslag laat zien dat die partijen gewonnen hebben die zich in hun verkiezingscampagne – in het merendeel van de gevallen, mijnheer De Boer – verzet hebben tegen grote, ingrijpende en dure projecten in hun gemeente. Het gaat niet alleen om lokale partijen, maar ook landelijke partijen die plaatselijk in de oppositie zaten hebben campagne gevoerd met een tegenstem tegen een soms al aangenomen besluit, neem het Forumproject of de tram in Groningen. Mijnheer Hofstra, dat was de VVD-fractie.
Het is dan ook een fictie om te veronderstellen dat het ene genomen besluit door het ene bevoegde gezag, zoals het in de Crisis- en herstelwet voorgesteld wordt, op korte termijn leidt tot versnelde uitvoering van projecten in die gevallen waar gemeenten in financiële zin bij betrokken zijn. Leveren deze projecten op de korte termijn aanzienlijke werkgelegenheid op? Wij vrezen van niet en vragen de regering om een reactie.
Dan het onderdeel rechtmatigheid. In de Crisis- en herstelwet worden ingrijpende wijzigingen in het bestuursprocesrecht voorgesteld, zoals de toepassing van het relativiteitsbeginsel, het passeren van gebreken, het afschaffen van het pro-formaberoep en het afschaffen beroepsrecht voor niet tot het Rijk behorende overheidsorganen. Deze wijzigingen hebben een verminderde rechtsbescherming tot gevolg. Dat geldt ook voor wijzigingen in de ruimtelijkeordeningswetgeving waar de functie van het bestemmingsplan door het projectuitvoeringsbesluit uitgehold wordt, waardoor een beroep op het bestemmingsplan geen zekerheid en juridische bescherming meer kan bieden aan burgers. Daar maken wij ons ernstig zorgen over. Hoe komt het toch dat de regering dat niet doet?
Te veel en te vaak wordt in bestuurlijk en bouwend Nederland, maar helaas ook in de Tweede Kamer of in delen daarvan, denigrerend gesproken over burgers en hun organisaties die zich inzetten voor ruimtelijke kwaliteit, die belang hechten aan de identiteit van hun dorp of stadscentrum, die schone lucht voor zichzelf en hun kinderen in de woonomgeving willen en die 's nachts willen slapen en niet gehinderd willen worden door te veel lawaai van het vliegveld of de autoweg en die de onherbergzaamheid en onveiligheid bij de grootschalige aanpak van veel projecten aan de kaak stellen. Door burgers en hun organisaties als hinderpalen van de vooruitgang te zien, zal de kloof tussen burgers en het politieke bestuur toenemen met als gevolg onvoorspelbare verkiezingsuitslagen en juridificering tot en met het Europese Hof.
Mijn fractie is er diep van overtuigd dat politieke bestuurders, maar ook ontwikkelaars en bouwers voor een breed draagvlak in de samenleving zorg moeten dragen. Daadkracht en draagvlak zijn geen begrippen die tegenover elkaar staan, maar in elkaars verlengde liggen; uit welbegrepen eigenbelang, breed draagvlak bevordert immers de snelheid, maar ook vanuit de innerlijke overtuiging dat politieke bestuurders de afweging voor het algemeen belang pas kunnen maken wanneer zij de deelbelangen geïnventariseerd en besproken hebben met de samenleving. Dat kan alleen maar aan de voorkant van het ene besluit met de ene beroepsmogelijkheid als daar een brede verkennings- en participatiefase verplicht is gesteld, waarin inrichtingsalternatieven aan de orde geweest zijn en belangen afgewogen worden. Alleen dan is voor mijn fractie een verminderde rechtsbescherming te verdedigen. Zonder wettelijke verankering van die fase in het omgevingsrecht zijn de belangen van gewone burgers en hun organisaties onvoldoende gewaarborgd.
Ook voor alle 70 opgevoerde projecten uit bijlage II moet dit principe gelden. Bij ten minste 15 van de 70 projecten heeft die brede verkenningsfase voor zover wij hebben kunnen achterhalen niet in de breedte plaatsgevonden. Het gaat dan om complexe projecten. Wij verzoeken de regering om voor die projecten en voor alle projecten die nog opgevoerd worden in een latere fase een brede verkenningsfase met afweging van alternatieven alsnog verplicht te stellen. Dat ligt ook in de lijn van de aangenomen motie-Samsom/Wiegman-van Meppelen Scheppink in de Tweede Kamer, waarin gepleit wordt voor een snelle wettelijke verankering van de Elverdingaanpak in het ruimtelijk omgevingsrecht en om binnen drie maanden met voorstellen te komen. Die drie maanden zijn nu voorbij en dit zou het eerste voorstel kunnen zijn. Wij hebben op dit onderdeel een motie voorbereid.
De voorzitter:
Door de leden Meindertsma, Schouw, Van den Berg, Vliegenthart, Laurier en Koffeman wordt de volgende motie voorgesteld:
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat de Crisis- en herstelwet tot doel heeft, het versneld besluiten over en uitvoering geven aan infrastructuurprojecten;
voorts overwegende dat ten aanzien van versnelling de commissie-Elverding heeft geadviseerd om een verkenningsfase met alternatievenonderzoek, met inbegrip van participatie, in te lassen, welk advies door de regering en het parlement is overgenomen;Meindertsma
constaterende dat de rijksoverheid bij vele projecten medefinancier is, en dat niettemin bij een aantal van de voorgestelde projecten de hiervoor geschetste procedure niet is gevolgd;
verzoekt de regering, bij de voorgestelde projecten, alsook bij projecten die later aan de lijst toegevoegd worden, de door de commissie-Elverding geschetste uitgangspunten toe te passen en de Kamer daarover te informeren,
en gaat over tot de orde van de dag.
Zij krijgt letter T (32127).
Mevrouw Meindertsma (PvdA):
Voorzitter. Voor één project gaan we nog verder en dat is de Buitenring Parkstad. Ik heb echter geconstateerd dat daaraan door een spreker voor mij ook aandacht is besteed. Ik weet dat we in deze Kamer geen recht van amendement hebben. Een aantal van de moties die ik heb ingediend, gaan wel in de richting van bijna het amenderen van een wet, maar het moet maar zo, als het niet anders kan. Dus iets aan de wet veranderen kan niet zo maar, maar wij hopen wel dat met het aannemen van deze motie duidelijk gemaakt wordt aan de provincie Limburg, dat zij geen gebruik moet maken van haar doorzettingsmacht om dit omstreden project door te zetten tegen de wil in van de gemeenten en de inwoners, zeker nu deze gemeenten hun inwoners door maatregelen in deze wet niet meer kunnen vertegenwoordigen middels het aantekenen van beroep. Al heeft collega Laurier hier al een motie over ingediend, ik dien ook mijn motie in, omdat zowel de overwegingen als het dictum net iets anders luiden.
De voorzitter:
Door de leden Meindertsma, Schouw, Van den Berg, Vliegenthart, Laurier en Koffeman wordt de volgende motie voorgesteld:
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat het voor de uitvoering van projecten die genoemd staan in de Crisis- en herstelwet van belang is dat er een verkenningsfase met alternatievenonderzoek, met inbegrip van participatie, heeft plaatsgevonden;
constaterende dat de Buitenring Parkstad in eerste instantie niet is opgevoerd als project in bijlage II, en dat de weerstand van zowel milieuorganisaties als van burgers en gemeentebesturen tegen dit project buitengewoon groot is;
verzoekt de regering om na overleg met de provincie Limburg dit project van de lijst te schrappen en pas weer op te voeren wanneer er breed overleg plaatsgevonden heeft en alternatieven onderzocht en afgewogen zijn,
en gaat over tot de orde van de dag.
Zij krijgt letter U (32127).
De leden hoeven niet ongerust te zijn. De griffie maakt straks een mooi overzicht van alle moties, zodat ze ordelijk in de fracties behandeld kunnen worden.
Mevrouw Meindertsma (PvdA):
Mijn laatste punt is de uitvoerbaarheid. De complexheid van alle voorgestelde maatregelen in deze Crisis- en herstelwet gezamenlijk zou wel eens eerder tot vertraging dan tot versnelling kunnen leiden. Waarom? Omdat nieuwe wetgeving altijd invoeringsproblemen veroorzaakt; dat mag toch bekend worden verondersteld. Vorige week is de Wabo, over de omgevingsvergunning, hier behandeld. Alleen al voor het invoeringstraject en de uitvoeringsorganisatie van die wet is bij elkaar drie tot vier jaar uitgetrokken en steeds weer blijkt de planning te optimistisch. De afgelopen jaren zijn er, allemaal onder verantwoordelijkheid van deze minister-president, in het omgevingsrecht ingrijpende en omvangrijke nieuwe wetten tot stand gekomen. De uitvoeringsproblemen van complexe, elkaar soms tegensprekende wetten worden schromelijk overschat. Het doel van nieuwe wetten is, zo blijkt uit iedere memorie van toelichting, om tot vermindering en stroomlijning van regelgeving te komen. De uitkomst leidt echter in de uitvoeringspraktijk tot een steeds grotere complexiteit.
Heeft de regering nagedacht over de uitvoeringsproblemen die bij de totstandkoming van de Crisis- en herstelwet te verwachten zijn? Op welke wijze zijn er maatregelen getroffen om deze te verminderen? Is het niet zeer waarschijnlijk dat door deze verzamelwet vol verschillende maatregelen in de praktijk onduidelijkheid voor alle partijen gaat ontstaan? Ontstaat er in de praktijk geen onduidelijkheid over de vraag welke procedure voor welk project gelegitimeerd van toepassing is? Vele vooraanstaande deskundigen hebben hierop gewezen. De Raad voor de rechtspraak heeft in de hoorzitting in deze Kamer aangegeven dat de veronderstelling zeker gerechtvaardigd is dat door het ontbreken van jurisprudentie, vooral op onderdelen het Europees recht betreffende, verwacht mag worden dat prejudiciële vragen gesteld zullen worden. En ook dat de in de wet gestelde termijnen voor afhandeling van de rechtszaken naar alle waarschijnlijkheid niet gehaald zullen worden. Het is daardoor zeer waarschijnlijk dat een complexe wet die op versnelling van de besluitvorming in het ruimtelijke omgevingsrecht is gericht, in zijn tegendeel gaat verkeren en vooral voor juristen en adviseurs werkgelegenheid oplevert, wat voor de projecten kostenverhogend en zeker niet versnellend gaat werken. Dit terwijl de eenvoudige oplossing in navolging van de Spoedwet wegverbreding voor de hand had gelegen: een versnelling van procedures voor een gesloten lijst met projecten die de brede verkenningsfase reeds hebben doorlopen. Ondertussen was er niets op tegen geweest te werken aan versnellingen in het omgevingsrecht middels een brede discussie met deskundigen. Daar had de komende jaren geleidelijk aan kunnen worden gewerkt.Meindertsma
Voor verstandig nadenken en vooruitlopen op toekomstige wetgeving is geen aparte wet nodig. Door in deze verzamelwet geen ruimte te laten om bepaalde onderdelen van de wet op een later tijdstip in werking te laten treden, heeft de regering de wetgever voor het blok gezet. De Eerste Kamer, als laatste instantie, rest dan het oordeel van voor of tegen. Is de regering met ons van mening dat het bij verzamelwetten beter is om in de wet zelf de inwerkingtreding flexibeler te regelen? Overigens is onlangs door deze Kamer nog een keer bij behandeling van wetsvoorstellen van de minister van Justitie aangegeven dat ook verzamelwetten in algemene zin eigenlijk niet meer op de tafel van deze Kamer thuishoren. Dat had de regering ook van de spagaat verlost waar ze nu in terecht is gekomen rond de onteigeningswetgeving. Daar hebben alle collega's voor mij al over gesproken; dat doe ik dus niet meer. Ik wacht met grote belangstelling de antwoorden van de regering af.
De heer Vliegenthart (SP):
Voorzitter. De afgelopen jaren heb ik vaak gehoord wat onze taak als Kamer van heroverdenking is. Als we vandaag allen naar de ons opgelegde normen zouden handelen, zou het paradepaardje van de premier terug het hok in moeten. Als we zouden handelen naar de zelf opgelegde normen, zouden we oordelen dat dit paradepaardje weliswaar mooi oogt, maar in werkelijkheid eerder het paard van Troje is. In de oudheid was al bekend dat je dat beter buiten kunt laten, en iedereen met een internettoegang weet dat ook.
Vraag is of we onszelf vandaag gebonden zullen weten aan de normen die we bij de beoordeling van andere wetsvoorstellen maatgevend achten. Als we dat niet doen, hebben we wat uit te leggen. Ik heb van sommige sprekers begrepen dat ze vinden dat deze wet in de gegeven omstandigheden toch beter door kan. Er wordt dan vooral gewezen op de crisis. Ik begrijp dat goed. Ik begrijp minder goed waarom de regering zich verstrikt heeft in deze Crisis- en herstelwet. Waarom zijn in andere landen allang de nodige schoppen de grond ingegaan en zitten wij nog steeds te tobben met dit onnodig opgetuigde voorstel, zonder dat er iets gebeurt? Is dat de schuld van het parlement? Ik dacht van niet. De verantwoordelijkheid ligt geheel en al bij de regering of wat daar nu nog van over is. Maar die is horende doof geweest. Doof voor de Raad van State, doof voor experts en doof voor maatschappelijke organisaties.
Mijn fractie heeft het samen met de PvdA-fractie buitengewoon onheus gevonden dat de regering, de premier voorop, de indruk heeft gewekt dat wij hier bij de bestrijding van de crisis een spelbreker zouden zijn, terwijl de premier met mij weet dat zijn aanpak eerder zaken heeft vertraagd dan heeft versneld. Met de kennis van nu moeten we oordelen dat het wetsvoorstel van toen nooit zo in elkaar gestoken had moeten worden. De drang – het was welhaast ijdelheid, zeg ik tegen de premier als protestanten onder elkaar – om een groots voorstel te presenteren, heeft het gewonnen van de nuchterheid om praktisch processen te versnellen, projecten die vrijwel af waren in gang te zetten, bouwvakkers aan het werk te houden en echt iets aan de crisis te doen. Hadden de regering en de premier niet beter, op z'n katholieks, met de genade mee kunnen werken? Hier wat smeren en daar wat duwen aan wat al klaar was om in beweging te komen. Op zijn Grieks gezegd, zien we nu de premier als een eenentwintigste-eeuwse Sisyfus zijn steen tegen de berg oprollen.
Ik zie de premier denken: het is niet goed of het deugt niet; we moeten de crisis aanpakken, maar wat we voorstellen willen ze niet. Ik voel met hem mee, maar ik geef hem geen gelijk. Als je namelijk aan het begin de verkeerde weg inslaat, heeft het geen zin om te zeggen: ga nu maar verder. Dat heet van de wal in de sloot. Er moet dus gekeerd worden om het rechte pad te bereiken. Mijn fractie is bereid om sluiproutes in dit geval te tolereren. Dat betekent dat we dit voorstel niet, conform onze eigen maatstaven als senaat, afstemmen en aan de premier mee teruggeven, maar dat we vandaag zouden moeten zoeken naar wegen om de kool en de geit te sparen: wel een aantal projecten alsnog in de versnelling te doen, zonder belangrijke inspraakrechten op te geven en het risico te lopen dat processen eerder langer dan korter gaan duren. Dergelijke sluiproutes zijn niet eenvoudig te vinden, maar als de nood het hoogst is, schijnt de redding doorgaans dichtbij te zijn.
Ons voorstel: bekijk wat wel kan en wat niet, zet wat niet door kan op een zijspoor en maak het hoofdspoor vrij voor alles wat wel vaart kan krijgen. Wij hebben daar de afgelopen tijd al voor gepleit en ik zie dat de Kamer vandaag met allerlei creatieve voorstellen is gekomen. Het zijn zo veel voorstellen, dat mijn fractie op dit moment geen moties hoeft in te dienen. De Kamer is dus bereid te bewegen; het is de vraag of de premier dat vandaag ook zal zijn.
Ik wil het vervolg van mijn inbreng structureren langs drie lijnen. Allereerst stel ik een aantal vragen over het doel van de wet, de effectiviteit van de maatregelen en de belangenafweging die aan het wetsvoorstel ten grondslag liggen. Daarna zal ik me focussen op de gevolgen van het aannemen van de Crisis- en herstelwet op de bestaande wetgeving op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu en onteigening. Ten slotte heb ik een aantal specifieke vragen over een aantal projecten.
Het wetsvoorstel dat we vandaag behandelen, is omstreden. Dat blijkt niet alleen uit de grote hoeveelheid brieven en mails die de Kamer de afgelopen tijd mocht ontvangen. Ook experts, die de senaat op 16 februari hoorde, hebben grote twijfels over de vraag of deze wet zijn doelstellingen zal bereiken. De Raad van State had een uitgesproken negatief oordeel. Voor een Kamer die de uitvoerbaarheid van wetsvoorstellen moet toetsen, zijn dit zwaarwegende feiten. Waarom heeft de regering ervoor gekozen om de economische crisis met zulke maatregelen te lijf te gaan? Welke afwegingen liggen hieraan ten grondslag? Dat de economische crisis bestreden moet worden, is duidelijk. Dat daarbij overheidsoptreden gevraagd is, is voor de SP-fractie ook zonneklaar. Maar of deze wet daadwerkelijk effectief is, moet nog maar blijken. Volgens de regering kunnen met deze wet tienduizenden mensen aan het werk, maar tegelijkertijd zijn de berekeningen waarop de regering zich baseert bijzonder broos. Zo is de regering, zoals bleek uit de nadere memorie van antwoord, niet in staat om de werkgelegenheid per project weer te geven. Worden we hier niet opgescheept met een black box die niet open te krijgen is?
Daar komt nog bij dat Nederland in internationaal perspectief een uitzonderingspositie inneemt. In tal van omringende landen is het afgelopen jaar wetgeving aangenomen die het economisch herstel moet stimuleren. Deze pakketten gingen vaak in hoog tempo door nationale parlementen en konden op groot draagvlak rekenen in de volksvertegenwoordiging. Het kabinet-Balkenende koos echter een andere route en combineerde maatregelen die het herstel van de economie moeten bevorderen met veranderingen in het bestuursrecht. Waarom? Sommige van deze wijzigingen zijn tijdelijk en toegespitst op bepaalde projecten, andere wijzigingen zijn structureel. Waarom heeft de regering ervoor gekozen om een conjuncturele crisis te bestrijden met structurele maatregelen? En wat zegt dit over de vigerende wetgeving die we vandaag op de schop nemen? Sommige van deze wetten zijn pas het afgelopen jaar door de Kamer behandeld en leiden al tot versnelling. Geeft het kabinet zichzelf niet een ongelofelijk brevet van onvermogen door deze wetgeving weer buitenspel te zetten? Zegt het daarmee eigenlijk niet: sorry senaat, maar wat we de afgelopen tijd bij u hebben neergelegd, was niet goed genoeg en moet veranderd worden? Graag een reactie van het kabinet.
Dan kom ik tot de belangenafweging die aan dit wetsvoorstel ten grondslag ligt. Deze belangenafweging is een van de belangrijkste criteria om tot politieke oordeelsvorming over een wetsvoorstel te kunnen komen. Normaal gesproken staat een dergelijke afweging, die aangeeft welke belangen er winnen en welke er verliezen bij het wetsvoorstel en waarom, in de memorie van toelichting. Echter, bij het huidige wetsvoorstel voldoet de memorie van toelichting niet. Hierin wordt namelijk geen echte afweging gemaakt, maar het beeld gecreëerd dat de wet alleen maar voordelen kent en geen nadelen: snellere bouw, economisch herstel en opschoning van stroperige wet- en regelgeving.
Dit is echter geen substantiële afweging en vandaar ook dat ik de premier zou willen vragen hoe hij de belangenafweging zou willen omschrijven. Welke sociale belangen verliezen er bij dit wetsvoorstel en welke winnen er? Dat ik er zelf niet uitkom, kan natuurlijk aan mij liggen, maar tijdens de hoorzitting die de Eerste Kamer organiseerde, werd dit punt ook door experts naar voren gebracht. Zo stelde Alterra-onderzoeker Paul Kersten dat de wet zo diffuus is dat er geen pijl op te trekken is wie er nu baat bij hebben en wie niet. Onderschrijft de premier deze visie?
Een aantal aangrijpingspunten ben ik bij de bestudering van het wetsvoorstel tegengekomen. Allereerst dat de inspraakrechten van burgers beperkt worden. Lange tijd heeft de regering gedaan alsof dit niet het geval was. Pas in de nadere memorie van antwoord die de regering aan deze Kamer stuurde, gaf zij aan dat de inspraakrechten van burgers met deze wet worden ingeperkt. Kan de premier tijdens zijn repliek deze inperking uitleggen? Waarom is hiervoor gekozen? Geldt Aarhus nog onder de Crisis- en herstelwet?
Maar naast verliezers zouden er ook winnaars moeten zijn. Een van de winnaars van het wetsvoorstel zou de bouwwereld moeten zijn. Ook dit staat nergens met zoveel woorden in de stukken, maar de uitlatingen van Elco Brinkman in Podium en elders in het voortraject van deze wet doen wel zo vermoeden. Tegelijkertijd hebben de aannemers van Nederland, verenigd in de Aannemersfederatie, aangegeven weinig heil te zien in het voorstel zoals het nu voorligt. Moet ik daaruit concluderen dat het de grote bouwers zijn die van dit wetsvoorstel profiteren? En als ik het verkeerd zie, waar zit de Aannemersfederatie er dan, met mij, naast? Dit komt ook overeen met de motie die de heer Van den Berg en mevrouw Meindertsma al eerder hebben ingediend en die ik van harte heb ondersteund.
Nog een laatste vraag over dit punt van de wet. Volgens de premier is deze wet in landsbelang. Dat was de reden waarom hij vond dat de wet zo snel mogelijk behandeld moest worden en niet vertraagd. Dat lijkt mij nogal een open deur, aangezien ik toch mag verwachten dat de regering alleen maar wetten in het landsbelang indient. Of zit ik ernaast? Daarnaast werd ik getroffen door de opmerking van de premier, tijdens een partijbijeenkomst van het CDA, dat de wet ook een product is van het christendemocratisch gedachtegoed. Zou de premier dat nog eens nader kunnen uitleggen? Welke ideologische onderbouwing ziet de premier achter het voornemen om inspraakrechten van burgers te ontnemen? Onder het mom van crisismaatregelen, krijg ik toch de indruk dat hierbij een ideologische slag wordt geleverd tegen de stroperigheid van bestuur en de wildgroei aan inspraak. Heb ik goed begrepen dat de premier deze ideologische oorlog aan het voeren is? Ik was ook bijzonder getroffen door de opmerking van de heer Hofstra tijdens diens inbreng. Ooit wilden liberalen burgers namelijk beschermen tegen de almachtige staat. Vandaag zien wij een draai: alle macht aan de staat en de burgers aan de kant! De liberaal Hofstra lijkt van zijn geloof te vallen, mits hij straks maar met zijn auto kan rijden. Dat is een soort snelwegliberalisme.
Daarmee kom ik bij de tweede set van vragen, die zich richt op de relatie tussen de Crisis- en herstelwet en de bestaande wetgeving. Ik moet daarbij gezien de tijd selectief zijn.
Een van de grootste bezwaren die deze Kamer heeft geuit en die door alle fracties werd gedragen, heeft betrekking op de verandering van de onteigeningswetgeving. Daarover is veel gezegd. Dat dit een controversieel punt is, laat de geschiedenis zien. De regering is ons op dit terrein de afgelopen weken tegemoetgekomen door te beloven dat er niet onteigend zal worden voordat de planologische basis voor de onteigening ook in het bestemmingsplan is vastgelegd. Dat is winst, na twee memories van antwoord waarin de regering om dit onderwerp heen laveerde en deed alsof er geen probleem was. Hiervoor dank. Hiermee is ook het praktisch bewijs geleverd dat de premier kan bewegen. Ik hoop dat hij dat op andere terreinen straks ook zal doen.
Echter, de toezegging van de regering is slechts een halve oplossing voor het probleem dat er nu ligt, en zelfs daarbij wringt het volgens de reacties die wij op de brief van de minister-president hebben gekregen. In essentie brengt de regering in overleg met de Eerste Kamer een wijziging aan in de wet die zij vervolgens niet voorlegt aan de Tweede Kamer. Het is al vaker gezegd: normaal gesproken krijgen wij een novelle. Kan de premier uitleggen waarom dit pad bij de Crisis- en herstelwet niet gevolgd wordt? En hoe verhoudt zich dit met artikel 85 van de Grondwet dat bepaalt dat de Eerste Kamer een voorstel tot een wet overweegt zoals het door de Tweede Kamer aan haar is gezonden? En hoe verhoudt zich dit voorstel tot de kenbaarheid van regelgeving? Een burger moet af kunnen gaan op de juistheid van hetgeen in de wet staat, omdat hij daaraan vertrouwen moet kunnen ontlenen omtrent het optreden van de overheid. In hoeverre is dit gewaarborgd? De SP-fractie heeft grote twijfel of de creatieve oplossing die de regering hier voorstelt ook daadwerkelijk kan. Maar wij willen graag creatief met de regering meedenken en zien een reactie op dit punt graag tegemoet.
Maar daarmee is nog niet het hele probleem opgelost. Een meerderheid van de Kamer voorziet ook problemen met de voorgenomen centralisering van de onteigeningsprocedure. Experts, zo bleek tijdens de hoorzitting, vrezen dat deze centralisering zal leiden tot langere en tragere besluitvorming in plaats van snellere besluiten, en dat de kansen op een minnelijke schikking tussen de verschillende partijen eerder moeilijker dan makkelijker zal worden. De regering is op dit bezwaar van de Kamer in haar brief van begin maart niet ingegaan. Kan de premier dat straks in zijn antwoord wel doen? Ziet de regering het probleem dat de centralisering leidt tot vertraging in plaats van versnelling en, zo niet, waar hebben alle experts op het onderwerp het mis? En hoe verhoudt het voornemen van de regering om de onteigening te centraliseren zich tot het adagium van deze regering: "decentraal wat kan, centraal wat moet"? Waarom zou dit proces niet decentraal georganiseerd kunnen worden?
Zoals ik al eerder aangaf, stelt de Crisis- en herstelwet op een aantal terreinen de vigerende wetgeving buiten werking. Dit geldt bijvoorbeeld voor de Wabo, waarvan we vorige week nog de invoeringswet behandelden. Uit de hoorzitting van 16 februari bleek dat het voor de mensen in het veld bijzonder lastig is om vast te kunnen stellen onder welke wetgeving een bepaald project valt. Burgers kunnen hierdoor ook niet op de hoogte zijn van hun rechten en plichten. Hoe denkt de regering aan deze onduidelijkheid een einde te maken?
Maar de onduidelijkheid is niet alleen een probleem voor de burger. De Crisis- en herstelwet grijpt zo'n beetje bij alle omgevingswetgeving in die de laatste paar jaar tot stand is gebracht. In dit verband de volgende vraag aan de minister van VROM. Bij de invoering van de Wabo wordt een projectbesluit uit de Wro, dat nu net anderhalf jaar bestaat, vervangen door een omgevingsvergunning, maar om die te verlenen zal de gemeenteraad eerst een bindende "verklaring van geen bedenkingen" moeten afgeven. Zo staat het in de nota naar aanleiding van het verslag aan de Tweede Kamer. De Crisis- en herstelwet vervangt dit weer door een "projectuitvoeringsbesluit". Moet er dan ook een verklaring van geen bedenkingen worden afgegeven? Wie is onder de Wabo en wie onder de Crisis- en herstelwet het bevoegd gezag? En hoe zit het met de beroepsmogelijkheden? Blijft er, met de Wabo, beroep in twee instanties mogelijk of vervalt dat weer onder de Crisis- en herstelwet? Hoe weet de betreurenswaardige aanvrager, verlener of rechter straks of hij het cadeaupapiertje van de Crisis- en herstelwet of dat van de Wabo om de vergunning of ontheffing moet wikkelen?
Ook met betrekking tot de m.e.r.-regelgeving heeft de Crisis- en herstelwet de nodige consequenties. Zo hoeven voor de projecten die onder de Crisis- en herstelwet vallen, de alternatieven niet meer uitgebreid getoetst te worden. Volgens experts levert dat hooguit vijf weken versnelling op. Hoe ziet de regering dat? Van welke versnelling gaat zij uit? Overigens waarschuwden diezelfde experts op de hoorzitting ervoor dat deze beoogde versnelling ook wel eens een verlangzaming zou kunnen betekenen, omdat zich later in het traject problemen kunnen voordoen die al tijdens de verkenningen van de alternatieven aan het daglicht hadden kunnen komen. Op het gebied van het natuurbeschermingsrecht is al gebleken dat juist vroegtijdig onderzoek naar alternatieven de meest veelbelovende weg is om risico's naar knelpunten in kaart te brengen, en om ze in een latere fase te ontlopen of te verkleinen. Als wij dat niet doen, lopen wij het risico dat de versnelling verdwijnt. Hoe ziet de regering dat? En hoe verhoudt het niet in kaart brengen van alternatieven zich tot Europese regelgeving? Ook dit onderwerp is door meerdere sprekers aangekaart. De regering doet er wat luchtig over, maar uit wat wij hebben gehoord, lijkt hier wel degelijk een probleem te zitten. Mocht de wet die wij vandaag aannemen onverhoopt in strijd met Europese richtlijnen zijn, hoe ziet de winst- en verliesrekening er volgens de regering dan uit? Is dat al eens in kaart gebracht of geldt het adagium "ogen dicht en door"? En wat concreter: hoe verhoudt de Crisis- en herstelwet zich met de Vogel- en Habitatrichtlijn en Natura 2000?
Infrastructurele projecten duren lang. Te lang volgens menigeen. Ook de SP-fractie is van mening dat besluiten zo vormgegeven moeten worden dat ze niet onnodig vertraagd worden. Vandaar ook dat zij zich kan vinden in de richting die de aanbevelingen van de commissie-Elverding uitzet. Burgers moeten aan het begin van de procedure meegenomen worden, wat later leidt tot minder bezwaarschriften en andere vormen van protest. Draagvlak creëer je aan het begin en wie dat niet doet, loopt het risico dat het gebrek aan draagvlak gaandeweg het proces ontaardt in protest. Daarnaast is de afgelopen jaren ook vast komen te staan dat de grootste veroorzaker van vertragingen de overheid zelf is en dat de grootste tijdwinst bij de overheid te halen is en niet zozeer bij het inkorten van de momenten waarop belanghebbenden inspraak kunnen leveren en bezwaren kunnen indienen.
Mijn fractie vraagt zich af in hoeverre deze wijsheden, waar iedereen het wel zo'n beetje over eens is, terugkomen in het voorliggende wetsvoorstel. Waar zet de Crisis- en herstelwet in op brede inspraak aan het begin van de procedure? Daar heeft mijn fractie niets van teruggevonden. Klopt de inschatting van mijn fractie dat de aanbevelingen van de commissie-Elverding niet in dit wetsvoorstel terug te vinden zijn? En zo niet, zou de regering dan heel concreet kunnen aangeven op welke manier welke aanbevelingen zijn verwerkt?
Nog een laatste opmerking over de aanbevelingen van de commissie-Elverding, die mijn fractie overigens ook niet in het wetsvoorstel heeft teruggevonden. In het geval van de spoedwet voor wegverbreding pleitte Elverding voor een gesloten lijst van projecten. Ook deze aanbeveling is bij dit wetsvoorstel niet overgenomen. De lijst van projecten die onder de Crisis- en herstelwet vallen zijn per AMvB uit te breiden. De regering volstaat in reactie op vragen van mijn fractie over het hoe en waarom van deze keuze met de constatering dat de aanbevelingen van de commissie over de spoedwet alleen op de spoedwet betrekking hebben. Kan de regering in haar reactie vandaag nog ingaan op de inhoudelijke afweging achter de keuze voor een open lijst? Mijn fractie heeft er in ieder geval veel moeite mee dat zulke ingrijpende wijzigingen per AMvB door te voeren zijn. Vandaar dat wij een aantal moties in die richting hebben gesteund.
Daarmee kom ik bij het laatste blokje vragen: de projectlijst en de verschillende projecten die daarop staan. De regering heeft een aantal criteria gegeven die van toepassing zouden moeten zijn. Daarbij zou het moeten gaan om projecten die redelijk snel uitgevoerd zouden kunnen worden en waarvan de financiering min of meer rond is. Een aantal projecten op de lijst voldoet niet aan deze criteria. Ik licht er twee uit, de Buitenring Parkstad en de A4/Midden-Delfland.
Op instigatie van de CDA-fractie werd de Buitenring Parkstad tijdens de behandeling in de Tweede Kamer toegevoegd aan de lijst projecten van de Crisis- en herstelwet. Daarmee gaf het gehoor aan partijgenoot en gedeputeerde Ger Driessen, die al jarenlang vurig pleitbezorger is van de buitenring. Op zichzelf was dat al een vreemde keuze, die meer door politiek prestige dan door inhoudelijke overwegingen was ingegeven. Sterker nog, de m.e.r. was vernietigend: alternatieven waren niet goed gewogen en er is te weinig informatie op tafel gekomen om een goede afweging te kunnen maken. De financiering komt niet rond en het hele project dreigt te mislukken. Daarnaast groeit de weerstand bij de betrokken steden: Heerlen en Kerkrade. Bij de gemeenteraadsverkiezingen won in Kerkrade een partij, die tot voornaamste politiek doel het tegengaan van de Buitenring had, drie zetels. Kan de regering bij dit concrete project uitleggen hoe het aan de criteria van Elverding voldoet? Is de regering met de SP-fractie van mening dat de politieke strijd die op dit moment woedt tussen gedeputeerde Ger Driessen en de steden Heerlen en Kerkrade op een andere manier moet worden opgelost dan het doorbreken van de patstelling door het project op de lijst van de Crisis- en herstelwet te plaatsen?
Ook het doortrekken van de A4 is een project waarvan mijn fractie niet begrijpt hoe het op de projectlijst terecht is gekomen. AI decennialang wordt er gesteggeld over wat nu de goede oplossingen zijn voor de knelpunten rond Den Haag en Rotterdam. Het is met recht een gordiaanse knoop die de regering nu met geweld wil doorhakken. Maar wat zijn de te verwachten effecten? Gemeenten in de regio maken bezwaar, maar inspraakrecht wordt hen ontnomen. Het doortrekken zou de doorstroming moeten bevorderen, maar diverse studies laten zien dat de problemen niet verholpen maar slechts verplaatst zullen worden. De heef Hofstra kan nu dan wel voor mij langs lopen, maar zo is het toch echt. Bij de SP-fractie dringt het beeld zich op van een overlopende waterbak die de regering probeert te verhelpen door het plaatsen van een extra kraan. De doorstroming in de regio is, mede door de grote bevolkingsdruk, een structureel probleem. Het doortrekken van de A4 heeft volgens vele experts tot gevolg dat de problemen op andere plaatsen, bijvoorbeeld het Prins Clausplein en de Beneluxtunnel, alleen maar groter worden. Kan de regering uitleggen wat er mis is met dit beeld van de overlopende waterbak en de extra kraan? En wat kan de Crisis- en herstelwet nu precies wat alle andere wetten en plannen tot nu toe niet konden?
Het beeld dat uit deze twee projecten naar voren komt, is dat de Crisis- en herstelwet in een aantal gevallen vooral gebruikt wordt om omstreden besluiten, waarover verschillende bestuurslagen het niet met elkaar eens kunnen worden, er door middel van landelijk wetgeving door te drukken. Of dit de kwaliteit van de besluitvorming ten goede komt, is nog maar zeer de vraag. Daarnaast worden op deze manier de verhoudingen tussen lokaal, provinciaal en nationaal bestuur op scherp gezet. Juist in tijden van crisis is het noodzakelijk om de handen ineen te slaan. Dat kan alleen wanneer besluitvorming niet ontaardt in politieke prestigestrijd. Als de premier wijs is, ziet hij dat ook in en krijgen wij straks een echt debat over de Crisis- en herstelwet. Ik ben dan ook benieuwd naar de reactie van de kant van de regering.
De heer Koffeman (PvdD):
Voorzitter. Denkend aan Holland zie ik leegstaande nieuwbouw en te huur staande bedrijventerreinen en kantoorgebouwen, brede files en overvolle treinen, traag door een eindig laagland gaan.
Vandaag bespreken wij het afscheidscadeau voor twee of mogelijk meer bewindslieden van wie er één heeft aangegeven zeker niet terug te zullen komen en één alleen onder een voorwaarde waarvan wij allemaal weten dat die niet gemakkelijk te vervullen zal zijn. Het kabinet heeft aangegeven haast te hebben en zich eraan te storen dat de Eerste Kamer zoveel tijd nam. Bewindslieden die zich met zoveel nadruk bemoeien met de agenda van het parlement, dat is uitzonderlijk.
Juist wanneer de Eerste Kamer er alles aan doet, een onzorgvuldige en maatschappelijk omstreden wet op een zo zorgvuldig mogelijke manier te wegen, is het opmerkelijk dat bewindslieden daar openlijk, en in opiniërende zin opdringerig, bij betrokken wensen te zijn. Natuurlijk mist zoiets zijn uitwerking niet, zelfs niet nadat het kabinet gevallen is. Zelden zijn de hoffelijkheidsregels rond het respecteren van de wens van een substantiële minderheid in dit huis zozeer geschaad als nu.
Er is sprake van een controversiële wet en dat niet alleen vanwege het feit dat meer dan twintig leden in dit huis dat vinden. Het blijkt ook niet afhankelijk te zijn van aantallen, want ook de 33 leden die de wet over de winkeltijden controversieel wilden verklaren werden niet gerespecteerd in die wens door de meerderheid. Er staat kennelijk te veel op het spel om hoffelijkheid op te brengen.
We hebben de afgelopen dagen gezien wat voortschrijdend inzicht met mensen kan doen. De minister van Verkeer en Waterstaat heeft ontdekt dat er belangrijker zaken zijn dan de Haagse politiek en het zetten van een eerste schop in de grond, en koos met nadruk voor iets anders. Ik wil hem daarmee feliciteren en complimenteren, maar wil vandaag ook met nadruk aandacht vragen voor de erfenis die hij achterlaat voor toekomstige generaties. Laat de minister blijvende littekens achter in de polders van bijvoorbeeld Midden-Delfland, of is hij bereid voor hetzelfde geld en binnen dezelfde tijd te kiezen voor een cosmetische operatie die de doorstroming van het autoverkeer op gelijke wijze bevordert, maar tegelijk de natuur en het landschap ontziet?
Ik weet dat niet iedereen zit te wachten op casuïstiek in een debat als dit, maar toch kan het van belang zijn om de gedachten duidelijk te bepalen. Neem de aanleg van de A4 door Midden-Delfland, waarvoor de minister graag nog zelf de eerste spa in de grond had willen steken. Die is opgenomen in de Crisis- en herstelwet, om elke vertraging in de aanleg te voorkomen. De minister heeft het Tracébesluit voor de A4 door de Tweede Kamer geloodst, maar de onderbouwing bleek gebaseerd te zijn op verkeerde uitgangspunten van Rijkswaterstaat. De tunnel bestaat niet uit vier buizen, maar uit twee buizen. De tunnel is niet 60 meter breed, maar slechts 36 meter breed en is niet onder het maaiveld gelegen maar op boezemniveau. Bovendien is gebleken dat Rijkswaterstaat de aanleg van de weg heeft gecalculeerd op basis van een vliesconstructie. Zo'n constructie is technisch moeilijk te realiseren en vormt een groot risico in de uitvoering omdat de fundering van aquaduct en ecoduct er doorheen gevoerd moet worden. De technische haalbaarheid is door Haskoning niet getoetst, omdat de wijziging vlak voor het definitieve rapport op last van Rijkswaterstaat is doorgevoerd.
Onlangs heeft Rijkswaterstaat op een informatieavond in Schipluiden aangegeven dat ze ervan uitgaat dat de vliesconstructie er niet komt en heeft daarbij de volgende redenering gehanteerd: wij denken dat het realistischer is van een betonnen bak uit te gaan, maar als er een aannemer is die toch een vlies wil maken dan mag hij dat; dat is dan voor zijn risico. Met andere woorden: we gaan ervan uit dat er een betonnen bak komt, maar we rekenen voorlopig met een vliesconstructie! Je hebt geld gereserveerd voor een Mini en je vraagt om een Ferrari, in de hoop dat er aannemer is die hem wil leveren.
In de kostenraming van Rijkswaterstaat is de vliesconstructie ten onrechte als bezuiniging doorgevoerd. Er zou minimaal een bandbreedte moeten worden aangebracht waarin beide varianten, met en zonder vlies, in beeld worden gebracht. Het is schrijnend dat het van de inzet van verontruste burgers afhankelijk is of de foute en ten minste dubieuze aannames van Rijkswaterstaat al dan niet bestreden worden. Er staat bij aanneming van de Crisis- en herstelwet geen beroep meer open op het definitieve Tracébesluit over de A4 door Midden-Delfland, hoewel de besluitvorming ten aanzien van het alternatief op verkeerde gronden, dat wil zeggen met de verkeerde informatie aan de Tweede Kamer, heeft plaatsgevonden. Dat is onacceptabel en de kans op dergelijke fouten neemt alleen maar toe met de "eerst doen, dan denken"-besluitvorming waarop de Crisis- en herstelwet gebaseerd lijkt te zijn.
Als concrete eerste vraag aan de minister van Verkeer en Waterstaat zou ik willen stellen: bent u bereid om de aanleg van de A4 door Midden-Delfland en de ondertunnelde variant met een vaart erboven te laten onderzoeken door een onafhankelijke partij, nu zowel Haskoning als de BAM, als de gemeente Delft, als de gemeente Schiedam en de gemeente Vlaardingen hebben aangegeven daar dringende aanleiding toe te zien? Bent u bereid die toezegging te doen, als lakmoesproef voor het feit dat ook binnen de Crisis- en herstelwet ruimte blijft voor de toepassing van resultaten van voortschrijdend inzicht en de bijbehorende aanpassing van ingrijpende plannen in natuurgebieden? En als dat onverhoopt niet het geval mocht zijn, op welke wijze beschermt de Crisis- en herstelwet ons dan tegen overhaaste besluiten en onomkeerbare fouten? Graag een reactie van de minister.
Artikel 21 van onze Grondwet luidt: de zorg van de overheid is gericht op de bewoonbaarheid van het land en de bescherming en verbetering van het leefmilieu. Natuur is het meest waardevolle dat wij bezitten. Wij zijn er volledig van afhankelijk: schone lucht, schone aarde en schoon water. Diversiteit aan planten, dieren en ecosystemen heeft niet alleen een grote intrinsieke waarde, het is ook de basis van ons dagelijks leven: kritisch, natuurlijk kapitaal. Kritisch omdat het onvervangbaar is. Waar haal je schone lucht vandaan om in te ademen als alle lucht in je omgeving vervuild is? Waar zijn de grondstoffen voor onze samenleving van nu en in de toekomst als de bossen verdwenen zijn? Wat gaan wij drinken als het water vervuild is? In Nederland is nog maar 15% van de oorspronkelijke biodiversiteit over en voor meer dan 90% van de beschermde soorten en habitattypen – let op: dat zijn beschermde soorten! – ziet het er niet goed uit. Nederland teert in op zijn eigen natuurlijk kapitaal en put daarbij in groeiende mate de natuurlijke reserves in andere, vooral armere delen van de wereld uit.
Lukt het ons niet om de opwarming van de aarde tot maximaal 2 graden Celsius te beperken, dan is de schade niet te overzien en niet te betalen. Al in 2006 waarschuwde de Britse topeconoom Stern dat nietsdoen leidt tot aanzienlijk hogere kosten dan nu investeren in effectief klimaatbeleid. De kap van het regenwoud, vooral ten behoeve van onze veehouderij, kost volgens Deutsche Bank-topeconoom Sukhdev jaarlijks tussen de 2000 en 5000 mld. dollar. De kosten van de financiële crisis die politici nu vooral bezighoudt, vallen daarbij volkomen in het niet.
De Verenigde Naties riepen dit jaar uit tot het jaar van biodiversiteit. Milieuministers en -commissarissen luiden wereldwijd de noodklok over de toestand van onze natuur. Onze minister van Landbouw heeft aangegeven dat de veehouderij voor 30% verantwoordelijk is voor het biodiversiteitsverlies. En wat doet ons kabinet? Haast zetten achter een wet die onze natuur en ons milieu vakkundig verder om zeep zal helpen. De wet die voor ons ligt, de Crisiswet, zal snel en doeltreffend leiden tot regelrechte ecologische kapitaalvernietiging ten gunste van meer asfalt, meer vliegreizen en meer karbonades, allemaal aspecten van een samenleving die zich nog niet realiseert dat het opofferen van natuur onze samenleving in grote problemen brengt. Dit wetsvoorstel draagt de handtekening van een kabinet dat weigert zich neer te leggen bij de conclusie dat niet de economische crisis, maar de klimaat- en biodiversiteitscrises de grote crises van onze tijd zijn. Bij het uitbreken van de financiële crisis die overging in een economische recessie doken overal pleidooien op om te breken met de oude werkelijkheid en niet van de minsten: van prominente economen, opinieleiders en politici. Herman Wijffels, partijgenoot van een aantal ministers die de Crisis- en herstelwet met stoom en kokend water door de Kamer willen loodsen, stelt het volgende.
Ik citeer: "De huidige crisis bestaat eigenlijk uit drie afzonderlijke crises, die nauw met elkaar verbonden zijn: de financieel-economische crisis die in 2008 uitbrak, de ecologische crisis die zich al enkele decennia meer en meer manifesteert en een cultureel-morele crisis. Alle drie de perspectieven, financieel-economisch, ecologisch en moreel, zijn relevant. Samen vormen zij de basis voor echte aanpak van de crisis. Vanuit het perspectief van de ecologische crisis is een herstel van het oude economische model ronduit onwenselijk. De kapitalistische economie is de laatste jaren duidelijk op de grenzen van het draagvermogen van onze planeet gestuit. De financieel-economische crisis is niet alléén ontstaan door misdragingen van bankiers maar ook door ecologische problemen. De conclusie is onvermijdelijk dat onze levensstijl niet vol te houden is in verband met het beperkte draagvermogen van de aarde. Er moet een einde komen aan onze huidige manier van leven, organiseren en werken. Het Westerse model, samen met de waarden die eraan ten grondslag liggen, moet op de helling. Vanuit ecologisch oogpunt moet het streven zijn naar een duurzame economie. Dat vergt een ingrijpende transformatie. De economie moet dienstbaar worden aan de mensen en aan de aarde. De huidige crisis is niet zomaar de zoveelste crisis in een rij. Het is een wake-up call voor een grondige heroriëntatie in de richting van harmonie met de aarde. De mogelijkheden zijn er. Maar we moeten het ook gaan doen." Tot zover de formateur van dit kabinet, prominent CDA-lid.
Voor mij komt die beschouwing van een CDA-ideoloog veel dichter bij het begrip "rentmeesterschap" dan de inhoud van de Crisis- en herstelwet die juist elke vorm van rentmeesterschap buitenspel probeert te zetten.
Op 11 november 2008 is in dit huis de motie-Schuurman aangenomen. Ik denk dat het voldoende de moeite waard is om die nog even in herinnering te roepen. Ik citeer:
"De Kamer,
constaterende, dat de kredietcrisis in samenhang met andere crises leert dat
wereldomspannende problemen om een gecoördineerd optreden vraagt;
overwegende, dat duurzame oplossing van deze problemen een breed gedragen analyse behoeft;
overwegende, dat deze analyse een 'comprehensive approach' vereist en dat ook onder meer de vraagstukken van schaarste (voedsel, energie) en klimaat nadrukkelijk een rol spelen, en daarbij moeten worden betrokken;
overwegende, dat deze analyse aan zeggingskracht wint als hieraan uit velerlei kringen en op basis van verschillende visies wordt bijgedragen;
verzoekt de regering, initiatieven te ontplooien zowel nationaal als internationaal, om te komen tot de ontwikkeling van scenario's waarin de crises waar de wereldbevolking mee kampt, in samenhang worden aangepakt,
en gaat over tot de orde van de dag."
De motie was breed ondertekend door alle partijen behalve de VVD en je zou daar verwachtingen aan moeten mogen koppelen ten aanzien van elke crisisbestrijdingsmaatregel die hieraan geijkt zou moeten kunnen worden. Dat is in geen enkel opzicht het geval! Hoe serieus kunnen we onszelf als Kamer nemen wanneer we geweldige voornemens in prachtige moties vervatten, maar het kabinet vervolgens vrij laten om daar wel of geen invulling aan te geven? De tijd van vrijblijvende opvattingen over duurzaamheid is voorbij. Die kunnen we ons niet langer veroorloven, wanneer we het begrip "veroorloven" tenminste niet louter in financiële termen beschouwen. Alle partijen die de motie-Schuurman ondertekend hebben, hadden dus hooggespannen verwachtingen, maar vooral ook de indiener zelf. Ons kabinet stelt voor om in deze tijd van een crisis rond biodiversiteit en klimaat die definitief onoplosbaar dreigt te worden, de regels voor natuur en milieu overboord te zetten omwille van het herstel van de economie. O ja, en voor de duurzaamheid. Dat is nogal wat. Zeker als je daarbij optelt dat een dikke streep wordt gehaald door fundamentele beginselen van onze rechtsstaat, want ook de rechtsbescherming van burgers, maatschappelijke organisaties en zelfs die van decentrale overheden dreigt in ernstige mate schipbreuk te lijden. Daarvoor zouden dan wel heel goede redenen moeten zijn.
Het kabinet verdedigt zijn voorstel met een verwijzing naar de economische crisis. Er is inderdaad sprake van krimp van de economie. Wij kampen met stijgende werkloosheid en daarbij passen maatregelen, soms ingrijpende maatregelen. Als echter herstel van de economie het doel is, levert deze Crisis- en herstelwet dan de noodzakelijke bijdrage? Levert het opzijschuiven en wijzigen van maar liefst 27 wetten tegelijk wat op voor de economie en voor de duurzame economie die het kabinet nastreeft? De Eerste Kamer heeft hierom gevraagd bij het kabinet.
De vraag rijst hoe het kabinet aan de lijst met projecten en de formulering voor nieuwe projecten gekomen is. Welke criteria zijn er gehanteerd om te kunnen bepalen of potentiële projecten zullen opleveren wat ervan wordt verwacht: werk, verbeterde economische structuur en duurzaamheid? Wat bedoelt het kabinet in deze context eigenlijk met duurzaamheid? Hoe is de regering, in het licht van haar doelstellingen, gekomen tot de keuze voor bijvoorbeeld de aanleg van nieuwe wegen, het creëren van nieuwe burgerluchthavens en het bouwen van woningen op nieuwe locaties?
De voorstellen van het kabinet zijn wel besproken door de Raad van State en in uitgebreide rondetafelgesprekken met een keur aan deskundigen. Een van de belangrijkste vragen was: leveren de plannen van het kabinet de economische impulsen en structuurversterking op die ervan verwacht worden? Die vraag is vaker gesteld en ik zie met belangstelling uit naar het antwoord van het kabinet. Kortom, is er een kans dat het kabinet de doelen die in het wetsvoorstel worden gesteld, ook daadwerkelijk zal realiseren? De Raad van State zegt in zijn beoordeling van het wetsvoorstel: "Eigen aan conjuncturele maatregelen is dat zij erop zijn gericht om de economie op de korte termijn een impuls te geven en niet langer duren dan nodig is."
Professor Priemus noemde in de Tweede Kamer tien averechtse effecten van de Crisis- en herstelwet en voelde zich, als deskundige bij uitstek, uitermate niet serieus genomen. Hij gaf na afloop aan nooit meer naar een hoorzitting van het parlement te zullen gaan, omdat hij de overtuiging had dat er sprake was van een rituele dans, dat er op geen enkele manier geluisterd werd naar deskundigen en dat de uitkomst al op voorhand vaststond. Veel mensen voelen aan dat hij gelijk had en heeft, ook in dit huis.
De Tweede Kamer heeft gevraagd naar een nadere onderbouwing van de effecten van de geselecteerde projecten op de werkgelegenheid en de structuurversterking. Bovendien is gevraagd of het kabinet bereid was om door het Centraal Planbureau een quickscan te laten uitvoeren naar de welvaarts- en werkgelegenheidseffecten. Dat waren zinnige vragen van de fractie van de ChristenUnie. De Kamer zou dan als medewetgever kunnen oordelen over het wetsvoorstel van het kabinet. Maar dit kabinet kan, kon, wil of wilde niks onderbouwen. De enige reactie die doorklinkt, is: de besluitvorming over projecten verloopt te traag en dat moet veranderen. We weten niet waar de trein naartoe gaat; wij weten alleen dat we hem niet mogen missen!
Het is duidelijk dat de fundamentele keuzes die gemaakt hadden moeten worden om een omslag naar een duurzame economie te bewerkstelligen, niet zijn gemaakt in de Crisis- en herstelwet. De strekking van de motie-Schuurman wordt met voeten getreden in het wetsvoorstel. De economische effecten van de keuzes die wel zijn gemaakt, overtuigen niet. Slachtoffers zijn de natuur, het milieu, de duurzaamheid en de rechtsbescherming. Alles van waarde is weerloos, als er geld verdiend moet worden door Bouwend Nederland. Dat is de samenvatting van deze wet.
De belangrijkste motivatie van het kabinet om deze crisiswet door te drukken, is de ergernis over de stagnatie in de besluitvorming over projecten, zoals de uitbreiding van het vliegveld in Lelystad, het doortrekken van de A4 en het ammoniakdossier. De vraag rijst hoe het eigenlijk komt dat projecten maar niet van de grond komen of vertraging oplopen vanwege procedures. Is dat de schuld van procederende milieuorganisaties of is oorzaak nummer één mogelijkerwijs bestuurlijk en politiek onvermogen om tijdig tot kwalitatief goede besluiten te komen?
Een kwalitatief goed besluit is in elk geval niet strijdig met bestaande regels. Omdat de overheid keer op keer faalt om de eigen wetten te respecteren, moet in veel gevallen de rechter eraan te pas komen om ervoor te zorgen dat de overheid zich aan haar eigen regels houdt. De overheid als radicale wetsovertreder vraagt hier om meer bevoegdheden. In plaats van stevig in te grijpen in de bestuurscultuur om de kwaliteit van besluiten te verbeteren, stelt het kabinet voor om de gang naar de rechter te bemoeilijken. Het inperken van inspraakmogelijkheden van bezorgde burgers is een traject dat al jaren geleden in gang is gezet. Milieuclubs de mond snoeren staat al langer hoog op de verlanglijstjes.
Ik noem in dit verband minister Eurlings die sprak over een juridisch moeras waarin zijn goede daden verzanden. Ik noem Mark Rutte die sprak over beroepsmatige probleemmakers. Hij wist zich hierbij gesteund door de SGP en de PVV in de Tweede Kamer. Een ander voorbeeld is CDA-gedeputeerde Onno Hoes die vorig jaar trots stelde dat bezwaarmakers van steeds beteren huize moeten komen om democratisch genomen besluiten bij de rechter te kunnen aanvechten. Met bezwaarmakers doelde hij natuurlijk op mensen die volgens hem van procedures hun hobby maken. Ger Koopmans, CDA-Kamerlid en landbouwlobbyist, maakt zich zorgen over iemand die drie hoog achter in Amsterdam een Brabantse boer een vergunning voor uitbreiding van zijn veehouderij kan ontzeggen. Bernard Wientjes spreekt over misbruik van democratisch bepaalde procedures.
Dat zijn de achtergronden van de vermeende noodzaak van deze Crisis- en herstelwet. De overheid wil niet nagerekend worden. Zij wil niet dat haar onwettig handelen door rechters getoetst wordt of zij wil haar onwettig handelen witwassen door 27 wetten te wijzigen door de Eerste Kamer onder grote druk te plaatsen. Een kabinet dat zich gehinderd voelt bij het overtreden van zijn eigen wetten, besluit dan maar de wetten naar zichzelf toe te buigen. Het is een wonder dat iemand zich daartoe laat verleiden!
Tot 2005 mocht iedereen een beroepschrift indienen als een milieuvergunning verleend werd. Het milieu is immers in het belang van iedereen. Die wetgeving werd op initiatief van het CDA teruggesnoeid. Nu is dat recht voorbehouden aan belanghebbenden en sindsdien is met man en macht gewerkt aan het verder inperken van de beroepsmogelijkheden en de belanghebbendendefinitie. Het merkwaardige feit doet zich voor dat degenen die proberen de aarde te redden, worden aangeduid als radicalen, terwijl de mensen die overduidelijk verder willen met het plegen van roofbouw op onze aarde, nog steeds gezien worden als respectabele burgers die na 25 jaar intensieve afbraak van de leefbaarheid van onze planeet een lintje van Hare Majesteit mogen ontvangen.
Na het schrappen van de actio popularis in 2005 werd de rechtsbijstand voor milieuorganisaties geschrapt en werden vergoedingen voor gesubsidieerde rechtshulp beperkt. De beroepsmogelijkheden bij de rechter worden met de Crisis- en herstelwet fors ingeperkt. Het kabinet hoopt daarmee ruimte voor zichzelf te creëren om zonder lastige procedures snel aan de slag te kunnen met zijn eigen verlanglijstje: asfalt, agroparken, een vliegveld en vooruit, om de fracties van de Partij van de Arbeid en ChristenUnie te paaien, ook een paar windmolens. De vraag is: gaat het helpen?
Zullen die inperkingen van de rechtsgang echt gaan zorgen voor versnelling? Integendeel, de deskundigen zijn vrijwel unaniem van mening dat het huidige wetsvoorstel een enorme juridische onzekerheid met zich brengt en dat het wetsvoorstel de grenzen van de Europese regelgeving opzoekt en zelfs overschrijdt. De rechtszaken die hieruit voortkomen, zullen juist een vertraging opleveren. Een nieuw juridisch moeras dat helemaal zelf is aangelegd door minister Eurlings als één van zijn laatste politieke daden!
De Raad voor de rechtspraak is niet geheel per ongeluk genegeerd bij de totstandkoming van dit voorstel. De Raad heeft in de hoorzitting aangegeven, zeer ongelukkig te zijn met het wetsvoorstel en met het feit dat men niet om advies gevraagd heeft. Datzelfde geldt voor de natuur- en milieuorganisaties, de onteigeningsadvocaten en de lokale overheden. Het geldt bovendien voor de Raad van State, die niet is ingeschakeld voor nader advies nadat deze in eerste aanleg vernietigend oordeelde over het wetsvoorstel.
Op basis van welke criteria heeft het kabinet de bijlagen samengesteld? Ogenschijnlijk is het vooral een verlanglijstje van de economische lobby en van de boerenlobby. Een aantal zeer omstreden projecten wordt er nu onder het mom van crisisbestrijding doorheen geduwd. Er is geen economisch kader en er zijn geen duidelijke effecten op de werkgelegenheid en de duurzaamheid. Daarvoor moet toch een heldere verklaring te geven zijn? Ik hoor die graag.
Dit wetsvoorstel bevat een aantal belangrijke wijzigingen van het bestuurs- en procesrecht. Het gaat grotendeels om de oude wens van het CDA om het voor belanghebbenden onmogelijk te maken om hun gelijk bij de rechter te halen, zelfs als ze het hebben.
Het indienen van het pro-formaberoepschrift en het aanvullen van de beroepsgronden na afloop van de beroepstermijn wordt afgeschaft. Normaal gaat het als volgt: na de publicatie van een besluit is er een termijn van zes weken waarin belanghebbenden bezwaar kunnen maken of beroep kunnen aantekenen tegen een besluit. Zeker voor kleine organisaties of voor individuen, zoals de omwonenden van een nieuw te plannen megastal, industrieterrein of vliegveld, is een termijn van zes weken erg kort om hun bezwaar- of beroepschrift helemaal te motiveren en te onderbouwen met wetenschappelijke feiten. Het gaat namelijk vaak over heel grote projecten waaraan veel onderzoek ten grondslag ligt. Het recht biedt daarom tot nu toe de gelegenheid om pro forma beroep aan te tekenen om extra onderzoek te doen, juist om extra onderzoek te doen. Ook bestaat nu nog de mogelijkheid om tijdens de rechtszaak, bijvoorbeeld op grond van nieuwe onderzoeken, de al genoemde beroepsgronden aan te vullen. Daarmee is bijvoorbeeld nog beter aan te tonen dat de belangenafweging die ten grondslag ligt aan het besluit, niet zorgvuldig is uitgevoerd. Dat is heel vaak het geval. Dat zou logischerwijs de A4 door Midden-Delfland in z'n milieuonvriendelijke vorm tegen kunnen houden en vervangen door een milieuvriendelijke oplossing zoals de A4 met vaart. Waarom gebeurt dat eigenlijk niet?
Dan kom ik tot slot op de onteigeningswet. Ik signaleer dat in de brief van de minister-president in het geheel niet wordt ingegaan op de bezwaren tegen centralisering. De brief focust louter op de "ontkoppeling". Het voorstel dat nu wordt gedaan betekent de facto een terugkeer naar de huidige praktijk, waar het gaat om de door de Kroon te hanteren clausules. Dat is prettig, maar dan zou ik ook zeggen: schrap dan snel de bepalingen die we kennelijk toch niet gaan gebruiken.
De opmerking over een "voorwaardelijk vonnis" vragen aan de civiele rechter is echt onzin. De wet kent niet de figuur van een "voorwaardelijk vonnis" dus het is nu al evident dat de rechter een dergelijk vonnis ook niet zal uitspreken. Hoe kan het dat de fracties van ChristenUnie en mogelijk ook de PvdA aan het twijfelen zijn gebracht over hun bezwaren met zo'n lange vinger van het kabinet? De brief was het zoveelste voorbeeld van een inadequaat antwoord op onze vragen.
Als tal van adviesorganen tegen deze wet zijn, als de Vereniging van Nederlandse Gemeenten zegt wel andere en betere middelen te zien voor versnelling van procedures dan deze wet, als de Eerste Kamer deze wet eigenlijk gewoon niet wil, maar zich het pistool op de borst gezet voelt door de minister-president, als leden van de Eerste Kamer van mening zijn dat we hierbij van doen hebben met een wet die intrinsiek niet goed is, zijn we aan onszelf en anderen verplicht dit wetsvoorstel te verwerpen. Ik roep nog maar even de belofte in herinnering die we allemaal gedaan hebben toen we in het parlement zitting namen: "Ik zweer (verklaar en beloof), dat ik, om iets in dit ambt te doen of te laten, rechtstreeks noch middellijk enige belofte heb aangenomen of zal aannemen." Leg daar te belofte van de minister-president in het Torentje aan de ChristenUnie maar eens naast. De vraag van vandaag is, of wij ons vrij kunnen voelen, naar onze afgelegde gelofte of eed, om zonder last of ruggespraak een oordeel te geven louter over de kwaliteit van de wet, of dat we andere overwegingen laten meewegen die los staan van de inhoudelijke kant van de wet en samenhangen met beloften die aan enkelen van ons gedaan zijn in het Torentje. Dat zou niet moeten mogen, en sterker nog: dat mag ook helemaal niet. Wij staan op het punt te gaan stemmen over een wet die mogelijk strijdig is met Europese regelgeving, die de kern uit de m.e.r.-regelgeving haalt en die leidt tot onzekerheid over een juridisch mijnenveld, terwijl de wet juist bedoeld was als mijnenveger. Het kabinet spreekt in de memorie van antwoord over dalende stikstofdeposities, terwijl daar al sinds 2002 geen sprake meer van is. Kan het kabinet dat verklaren? Hoe zeker weet het kabinet dat het wetsvoorstel niet strijdig is met de Vogel- en Habitatrichtlijn? Verwijzing naar een ambtenaar van de Europese commissie kan daarin niet het antwoord vormen. Klopt het dat de regering veel te positief oordeelt over de handreiking voor de praktijk van de Kroon bij artikel 4-onteigeningen, die in de praktijk vrijwel onbruikbaar blijkt? Ik zie uit naar de beantwoording van het kabinet.
De heer Yildirim (Fractie-Yildirim):
Voorzitter. Nadat negen sprekers voor mij inhoudelijk goed zijn ingegaan op het voorliggende wetsvoorstel "Crisis- en herstelwet", kan ik niet anders zeggen dan dat ik mij in hoofdlijnen aansluit bij hun bijdragen en graag de beantwoording van het kabinet afwacht. Ik zal mij beperken tot de hoofdlijnen van het voorliggende wetsvoorstel. Na uitgebreide bestudering en overleg met mijn steunfractieleden concludeer ik dat met de Crisis- en herstelwet wordt gepoogd om op basis van wettelijke bepalingen een soort kader neer te zetten waarbinnen verschillende projecten kunnen worden gestart. Met goede bedoelingen wordt gewerkt aan de totstandkoming van deze wet. Dat is onze constatering. De intentie is goed, maar helaas, naarmate wij het wetsvoorstel zelf nader hebben bestudeerd, hebben wij kunnen vaststellen dat de uitvoering van de Crisis- en herstelwet niet het rendement zal opleveren dat het kabinet mogelijk verwacht. Voor mijn fractie blijft het dan ook de vraag of de Crisis- en herstelwet een antwoord zal kunnen zijn op de heersende financieel-economische crisis. Graag krijg ik een nadere reactie van het kabinet op dat gebied.
De Crisis- en herstelwet is een bundeling van verschillende ruimtelijke infrastructurele projecten. Het is echter de vraag of al die projecten zich ertoe lenen om gebundeld te worden. Het gaat vaak om projecten die partijpolitiek gekleurd zijn, zoals de IJsselzone bij Zutphen. Verder noem ik leegstand en onteigening en de realisering van luchthavens, zoals de Luchthaven Twente en andere. De heer Laurier is hierop nadrukkelijk ingegaan en er zijn moties over ingediend. Die moties zullen wij steunen. Veel andere wetten en projecten zijn eigenlijk partijpolitiek gekleurd. Wij vragen ons af of deze projecten het verwachte rendement zullen opleveren ten aanzien van de werkgelegenheid en het herstel van de sociaaleconomische positie van mensen in Nederland.
Het gaat ook om projecten waartegen in de samenleving grote weerstand bestaat. Uitvoering van deze projecten betekent regelrecht afwenteling van maatschappelijke weerstand en daarmee beperking van de democratische rechten die de burger heeft. Juist de inspraak en de betrokkenheid van de burger is in Nederland een groot goed, dat wij zouden moeten koesteren. Bovendien heeft de vertraging in de uitvoering van veel projecten die opgenomen zijn in de Crisis- en herstelwet vaak een andere reden en kan de uitvoering niet op basis van een bepaald wettelijke kader worden versneld. De reden is vaak gelegen in de financiële tekortkomingen van die projecten. De start van dergelijke grote projecten is vaak ook een kwestie van prestige. Soms ontbreekt de bestuurlijke wil om projecten daadwerkelijk succesvol te laten zijn. Ik noem Natura 2000, het realiseren van duurzame energie en het ondersteunen van zelfstandigen zonder personeel. Dat zijn allemaal projecten die eigenlijk veel investeringen vergen, maar vaak ontbreken de financiële middelen om deze projecten naar succes te kunnen leiden. Bovendien kosten veel projecten geld, en de vraag is of die projecten, wanneer er in het kader van de Crisis- en herstelwet wettelijke bepalingen worden voorgeschreven, dan wel tot een succes kunnen worden.
Mijn fractie heeft liever een voorstel om de koopkracht van burgers te versterken, in plaats van dat hun inspraak en betrokkenheid wordt beperkt. Mijn fractie hecht meer aan een zelfstandig wetsvoorstel, los van al die omstreden projecten, dat vele andere wetten overbodig maakt en eenduidig is, en waarmee gemakkelijk de doelen kunnen worden gerealiseerd, in plaats van aantasting van de positie en de inspraak van de burger zelf. Mijn fractie vindt dat het voorliggende wetsvoorstel "Crisis- en herstelwet" zijn doelen niet optimaal realiseert, en het wetsvoorstel zal daarom niet kunnen rekenen op steun van mijn fractie. Daar laat ik het bij.
De beraadslaging wordt geschorst.
De vergadering wordt van 15.28 uur tot 16.00 uur geschorst.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/h-ek-20092010-22-911.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.