Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Wijziging van de Telecommunicatiewet verband houdende met de instelling van een antenneregister, de uitbreiding van het verbod op het verzenden van ongevraagde elektronische communicatie alsmede regeling van diverse andere onderwerpen (30661).

De voorzitter:

Ik heet de staatssecretaris van Economische Zaken van harte welkom in de Eerste Kamer.

De beraadslaging wordt geopend.

De heer Asscher (VVD):

Voorzitter. Het is wel een mond vol: de wijziging van de Telecommunicatiewet verband houdende met de instelling van een antenneregister, de uitbreiding van het verbod op zenden van ongevraagde elektronische communicatie alsmede regeling van diverse andere onderwerpen. Het lijkt ten dele meer op een veegwet waarin een aantal onafgemaakte zaken bij elkaar komen dan op een speciale wet, ook al wordt deze aangeduid met de naam"Telecommunicatiewet". Voor zover er sprake van communicatie is, gaat het om een gebrekkige vorm van communicatie van de staatssecretaris met het bedrijfsleven. Dit wetsvoorstel beoogt een aantal zaken te regelen die wenselijk zijn. De VVD-fractie vraagt zich echter af of de manier waarop sommige zaken worden geregeld wel proportioneel is in relatie tot de problematiek.

Laat ik beginnen met enkele positieve onderdelen. Het probleem van de ongevraagde elektronische toezending, oftewel e-mailspam, is ons allen bekend. Door openbaarmaking van de e-mailadressen van de Kamerleden genieten wij allen dagelijks zowel van nuttige informatie van burgers als van een behoorlijk grote hoeveelheid spam. Wat dit onderdeel betreft, maakt de Europese richtlijn betreffende privacy en communicatie onderscheid tussen natuurlijke personen en rechtspersonen. Voor natuurlijke personen is een zogenaamde "opt-in"-regeling voorgeschreven. Dat wil zeggen dat een natuurlijke persoon zichzelf moet opgeven als hij of zij ongevraagd e-mail wil ontvangen. Dit is een restrictieve oplossing die te billijken valt omdat anders een lawine van veelsoortige en ongevraagde informatie door natuurlijke personen wordt ontvangen. Het probleem zit echter in de regeling voor rechtspersonen. De richtlijn laat het aan de lidstaten over om te bepalen of er een regeling voor rechtspersonen komt. De staatssecretaris kiest hierin voor een restrictief "opt-out"-systeem, dat wil zeggen dat een rechtspersoon, bijvoorbeeld een bedrijf, kenbaar moet maken dat het ongevraagd elektronische communicatie wenst te ontvangen.

Tegen deze regeling bestaat een aantal bezwaren. Het grootste bezwaar hebben wij tegen het feit dat hier sprake is van een nationale kop op Europese wetgeving. De staatssecretaris wijst hierbij op de motie-Van Dam/Atsma die uitbreiding vraagt van het regime voor natuurlijke personen naar dat van rechtspersonen voor e-mailspam. Zelf wijs ik liever op de motie-Van Egerschot/Kortenhorst waarbij is vastgelegd dat er geen nieuw beleid geïntroduceerd moet worden dat stringenter is dan de Europese normen voorschrijven. De staatssecretaris maakt hier wel een heel merkwaardige bocht in zijn denken door hierbij voor rechtspersonen te introduceren dat de werknemer als natuurlijke persoon beschermd moet worden. Hoewel ik geen jurist ben, kan ik hier wel concluderen dat de staatssecretaris dat blijkbaar ook niet is. Ik nodig hem gaarne ertoe uit om deze juridische salto nog eens uit te leggen en tevens toe te lichten waarom hij van mening is dat de ene motie zwaarder moet wegen dan de andere.

Een van de punten die bij de behandeling van dit wetsvoorstel naar voren kwamen, was de afwijking van het Burgerlijk Wetboek waarbij de opzegtermijn wordt verkort van drie maanden naar één maand voor verlenging en vernieuwing. In de memorie van toelichting wordt verwezen naar het belang van concurrentiebescherming en naar een aantal andere wetten waar dit eveneens het geval is, zoals de Gaswet, de Elektriciteitswet en de Zorgverzekeringswet. In de Gaswet en de Elektriciteitswet is dit enkele weken geleden echter komen te vervallen. Die argumentatie gaat dus niet meer op. De aanvullende consumentenbescherming wordt nodig geacht in verband met de grote verscheidenheid van consumenten en het grote aantal contracten. Deze argumenten zijn mijns inziens geen reden om af te wijken van wat is vastgelegd in het BW en het bedrijfsleven te bezwaren met extra lasten die nodig zijn voor de snelle uitvoering van het realiseren van overeenkomsten die opgezegd kunnen worden met een opzegtermijn van één maand.

Het bedrijfsleven heeft gevraagd, een lange overgangstermijn in te voeren, zodat het de systemen voor contractverlenging en -opzegging kan aanpassen. Ondanks het feit dat tal van wijzigingen zijn doorgevoerd na de indiening van het wetsvoorstel bij de Tweede Kamer, blijft de regering van mening dat de systemen al hadden moeten worden aangepast, gelet op de voorbereidingstijd van het wetsvoorstel. Wel wijst zij erop, dat indien de betreffende telecommunicatieaanbieders aangeven dat de directe inwerkingtreding tot onoverkomelijke problemen leidt, artikel 7a, lid 2 later in werking kan worden gesteld, zodat deze aanbieders extra tijd krijgen om hun bedrijfsprocessen aan te passen. Dit is wel een zeer magere toezegging aan het bedrijfsleven. Het zou beter zijn om nu al te kiezen voor een soepele overgangsperiode van zes maanden en niet eerst te bezien of er problemen komen. Het is juist aan de staatssecretaris van Economische Zaken om problemen voor het bedrijfsleven te voorkomen, in plaats van die na een zekere periode vast te stellen en vervolgens het bedrijfsleven alsnog tegemoet te komen. Welke periode heeft de staatssecretaris voor ogen om te bezien of die problemen zich voordoen? Is dat drie maanden, zes maanden? Laat hij dan flexibel zijn en inzicht tonen in het functioneren van het bedrijfsleven, en een vaste ruime overgangstermijn instellen, zodat over zes maanden de nieuwe regeling zonder problemen kan worden ingevoerd. Is hij bereid om hierbij vooruit te kijken in plaats van achteraf te reageren? Gouverner, c'est prévoir.

Dan is er ook nog het probleem van het ongevraagd ontvangen van faxen; de zogenaamde faxspam. Het valt niet te ontkennen dat faxspam niet alleen irritatie, maar ook kosten met zich meebrengt. Ongevraagd wordt papier en inkt verbruikt. Hoewel het aantal onvrijwillig ontvangen faxen in het niet valt vergeleken bij elektronische spam, is de irritatiegraad waarschijnlijk groot, net zoals bij telemarketing naar bedrijven. In het wetsvoorstel wordt op dit punt de "opt-in"-regeling van natuurlijke personen uitgebreid naar die van rechtspersonen. De faxverzender moet altijd vooraf toestemming vragen aan de abonnee.

Volgens de Europese richtlijn betreffende privacy en elektronische communicatie staat het de lidstaten vrij om regels met betrekking tot spam op te leggen aan andere dan natuurlijke personen. Nederland heeft dit aanvankelijk overgelaten aan partijen, maar dit heeft niet tot bevredigende resultaten geleid. Het is dan ook terecht dat in het wetsvoorstel een regeling is opgenomen, maar de regering gaat voorbij aan de positie van de faxbranche. De regering beroept zich telkenmale op vertegenwoordiging van de faxbranche door VNO-NCW, maar de faxbranche zelf ontkent dit.

Bovendien heeft de branche zelf diepgaander, beter en objectiever onderzoek laten doen dan de OPTA naar de situatie in andere landen. Het Engelse systeem voor de faxbranche is eenvoudiger en goedkoper. Het is vergelijkbaar met het verplichtstellen van het bel-me-nietregister, maar dan in de vorm van een fax-me-nietregister. In het wetsvoorstel wordt het opt-inbeginsel uitgebreid van natuurlijke personen tot rechtspersonen en de verzender hoeft dus niet meer na te gaan of de abonnee een rechtspersoon is.

Faxspam en elektronische spam is een grensoverschrijdend probleem. Internationale geharmoniseerde wetgeving is nodig, maar realisatie daarvan duurt de regering te lang en "is niet in het belang van het bedrijfsleven". Maar is het onmogelijk maken van ongevraagd faxverkeer dan wel in het belang van het bedrijfsleven en zijn werknemers?

Het internationale karakter van telemarketing en spam is nog eens onderstreept door mijn collega Aptroot in de Tweede Kamer in zijn amendement op stuk nr. 10, dat door de Tweede Kamer is aangenomen. Met dit amendement wordt een belangrijke beperking weggenomen. Was eerst het verbod gericht op in Nederland gevestigde bedrijven, nu is die beperking weggenomen. De staatssecretaris heeft aanneming van dit amendement ontraden, omdat het een activiteit betreft die valt onder de Dienstenrichtlijn, volgens welke geen beperking van het dienstenverkeer is toegestaan omwille van consumentenbescherming. De Raad van State toont echter overtuigend aan dat dit amendement niet in strijd is met de Dienstenrichtlijn. Deze bepaalt immers dat de lidstaten passende maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat ongevraagde communicatie met het oog op direct marketing niet toegestaan is zonder toestemming van de betrokken abonnees of ten aanzien van abonnees die dergelijke communicatie niet wensen te ontvangen, waarbij de keuze tussen deze mogelijkheden door de nationale wetgeving bepaald wordt.

Het amendement op stuk nr. 10 van collega Aptroot helpt dus voorkomen dat bedrijven de Nederlandse wetgeving omzeilen door zich in het buitenland te vestigen, respectievelijk dat Nederlandse bedrijven juist alleen vanuit het buitenland worden beconcurreerd. Duidelijk moge zijn dat dit slechts geldt voor zover het zich beperkt tot landen in de Europese Economische Ruimte. Daarom vraag ik de staatssecretaris of hij zich ondanks eerdergenoemde lange procedure wil inzetten voor een internationale regeling met betrekking tot direct marketing, faxspam en elektronische spam. Zelf schrijft hij dat dit een internationaal verschijnsel is en het lijkt dan ook van belang om de regulering hiervan internationaal aan te pakken. Met het aangenomen amendement-Aptroot wordt de werking uitgebreid tot de EU, maar het is bekend dat spam en direct marketing ook vanuit landen wordt gepleegd en georganiseerd in callcenters die zich ver buiten de EU bevinden. Is de staatssecretaris bereid om zich met kracht in te zetten om te komen tot een internationale regeling voor elektronische spam, faxspam en direct marketing?

Het bevreemdt mijn fractie dat het advies van Actal, het Adviescollege toetsing administratieve lasten, zo lang niet door de staatssecretaris aan de Kamer is doorgezonden. Waarom is dit negatieve advies zo lang achtergehouden? Toch niet omdat daarin een negatief oordeel wordt geveld over dit wetsvoorstel en over de lasten voor het bedrijfsleven? Het college verwijt de regering dat er geen kwalitatieve en kwantitatieve onderbouwing is gemaakt van de administratieve lasten voor burgers en bedrijfsleven. Het college onderschrijft de regeling die getroffen is voor natuurlijke personen, maar is van mening dat de regeling voor rechtspersonen in het wetsvoorstel verder gaat dan de Europese normen voorschrijven, dat het wetsvoorstel onnodige nalevingslasten voor het bedrijfsleven met zich meebrengt, en dat het voorstel in tegenstelling tot de motie-Van Egerschot/Kortenhorst nieuw beleid introduceert dat stringenter is dan de Europese normen voorschrijven, namelijk tenzij een specifiek Nederlands probleem een specifiek Nederlandse oplossing vergt. Ik ben, evenals Actal, van mening dat er geen sprake is van een specifiek Nederlands probleem. Voorts raadt Actal aan om alsnog met de faxbranche in overleg te treden. Is de regering daartoe bereid?

Ten aanzien van de effectiviteit wijst het college er nog eens op dat er vele mogelijkheden zijn voor organisaties om zich aan de werking van het wetsvoorstel te onttrekken vanuit landen buiten de Europese Economische Ruimte. Hierdoor verliest mijns inziens het wetsvoorstel zijn proportionaliteit. Het college komt tot de conclusie dat het beter ware geweest indien dit wetsvoorstel niet was ingediend. De VVD-fractie sluit zich bij deze zienswijze aan.

De heer Doek (CDA):

Het wetsvoorstel dat wij vandaag behandelen, werd als een relatief eenvoudig wetsvoorstel in augustus 2006 ingediend bij de Tweede Kamer. Mocht het wetsvoorstel vanavond laat worden aangenomen, dan zijn 816 dagen verstreken, waarvan de behandeling in deze Kamer "slechts" 294 dagen heeft geduurd. Het opnemen van het verplichte bel-mij-nietregister en de voorgestelde wijziging van artikel 1.3, middels de tweede nota van wijziging van 27 november 2007 en de ingediende amendementen, hebben zeker geleid tot deze lange behandelduur.

Pas na lang aandringen van onder andere onze fractie was de regering bereid om de Raad van State advies te vragen. De Raad van State concludeerde op 8 juli 2008 dat de amendementen-Aptroot niet op Europeesrechtelijke bezwaren stuiten. Hoe kijkt de staatssecretaris achteraf aan tegen zijn stellingname op dit punt in de memorie van antwoord aan deze Kamer?

Ik wil in dit debat nog ingaan op het punt van de consumentenbescherming, het bel-mij-nietregister en de gevolgen voor de goede doelen, telemarketing gericht op bedrijven en de maatregelen om tot een goede invoering te komen.

In het voorlopig verslag heeft de CDA-fractie aangegeven dat zij in zijn algemeenheid geen voorstander is van het treffen van allerlei sectorspecifieke regelingen die afwijken van de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek. Onze fractie constateert dat in diverse bij deze Kamer in behandeling zijnde wetsvoorstellen afkomstig van het ministerie van Economische Zaken wederom sectorspecifieke regelingen worden voorgesteld, die op onderdelen ook weer van elkaar afwijken. Voorbeelden zijn de Warmtewet – dit is weliswaar een initiatiefwet – en de Wijziging van de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet ter verbetering van de werking van de elektriciteits- en gasmarkt. In dat kader hebben wij gevraagd om een overzicht van op consumentenbescherming gerichte, van het Burgerlijk Wetboek afwijkende regels in andere wetten dan de Telecommunicatiewet. Na een wat afhoudende reactie in de memorie van antwoord en nadere vragen van onze kant in het nader voorlopig verslag zegde de regering toe, het gevraagde overzicht nog dit kalenderjaar toe te sturen. Mag ik de staatssecretaris vragen of dat ook zal gebeuren? Onze fractie overweegt om naar aanleiding van dat overzicht een reactie te vragen aan de bewindslieden van Justitie en Economische Zaken. Een van de voorgangers op dit laatste departement noemde zichzelf altijd"minister van consumentenzaken"; dat was de heer Brinkhorst. Daarmee waren wij het toch best eens. De indruk bestaat dat dit beeld toch wat is weggezakt.

Tegen de achtergrond van het beginsel van gespreide verantwoordelijkheid is het jammer dat het bedrijfsleven er kennelijk niet in is geslaagd om tot een afdoende zelfregulering te komen. Uit eigen ervaring – mijn echtgenote en ik staan al drie jaar geregistreerd bij Infofilter – meld ik dat toch nog te veel bedrijven mij op onaangename tijdstippen weten te bellen. De irritatie over telemarketing onder de bevolking is doorgaans groot en om die reden acht mijn fractie de instelling van een register waarin abonnees zich kunnen laten registreren, een goede zaak. Door de verplichting om dit register te raadplegen en de inhoud ervan te gebruiken, naast de verplichting om in elk gesprek de mogelijkheid om zich te laten registreren aan te geven, ontstaat hopelijk een betere situatie. Is de staatssecretaris bereid om OPTA te verzoeken om de werking van deze wet te monitoren, zodat duidelijk kan worden of het instellen van het register leidt tot een afname van de irritatie? Immers, dat is uiteindelijk het doel van deze wetgeving. Uiteraard ontvangt deze Kamer te zijner tijd graag een verslag van de bevindingen van OPTA. Graag een toezegging van de staatssecretaris op dit punt.

Onze fractie heeft, zoals ook andere fracties in deze Kamer, vooral enige zorgen over de effecten voor de ideële en charitatieve instellingen. Om het wat in te kaderen: de instellingen die beschikken over een ANBI-aanwijzing van Financiën. Deze instellingen zijn voor hun fondsenwerving mede afhankelijk zijn van vormen van telemarketing. Is het bijvoorbeeld mogelijk om een systeem te ontwikkelen waarbij abonnees die zich hebben afgemeld, een bericht ontvangen om hun registratie te verfijnen? Wil de staatssecretaris in dit debat nog eens aangeven hoe hij aankijkt tegen deze problematiek en of hij in dat kader nog stappen wil ondernemen om de gevreesde gevolgen te voorkomen?

Ingeval van deze vorm van business-to-business telemarketing, bijvoorbeeld per fax, kiest de regering voor het "opt-in"-systeem dat al gold voor natuurlijke personen. Het gaat hierbij om elektronische berichten, faxen en automatische oproepsystemen zonder menselijke tussenkomst. Mede gezien de in lid 2 van artikel 11 opgenomen omstandigheden waaronder de verzender geen voorafgaande toestemming nodig heeft, is de gekozen methode naar het oordeel van onze fractie verdedigbaar. Het is te hopen dat door deze wetgeving een einde komt aan het ongevraagd faxberichten sturen naar rechtspersonen die hier niet op zitten te wachten. Als voorbeeld noem ik berichten over spandoeken, oranje T-shirts, 2-persoons elektrische hummers, fingerprintsloten, 110 cc-quads en dergelijke producten die aan mijn fax werden verzonden in de afgelopen maanden. De adressen komen ongetwijfeld uit de registers van de Kamer van Koophandel, waar een drietal van mijn vennootschappen staat ingeschreven. Deze hebben geen van allen een doelstelling op de genoemde terreinen, behalve dan dat mijn achternaam Doek is en ik daarom spandoeken nodig zou moeten hebben.

De invoering van zowel de in het wetsvoorstel opgenomen regelingen met betrekking tot contractvoorwaarden bij communicatiediensten als het bel-mij-nietregister vereist naar het oordeel van onze fractie een gedegen voorbereiding, waarbij een goede samenwerking met de diverse belanghebbenden van groot belang is. Kan de staatssecretaris ons in zijn eerste termijn inlichten over de tijdstippen waarop hij meent dat de diverse bepalingen in werking kunnen treden? Kan hij ons daarbij eveneens vertellen of hij al een keuze heeft gemaakt voor de beheerder van het genoemde register?

Wij wachten het antwoord van de staatssecretaris met belangstelling af.

De heer Van den Berg (SGP):

Voorzitter. De fracties van de SGP en de ChristenUnie zijn op zich niet tegen het inperken van commerciële reclame. Dat is ook de doelstelling van de Europese e-privacyrichtlijn (2002/58/EG). Wij ondersteunen ook internationale initiatieven ter inperking van ongewenste communicatie.

Dit brengt mij meteen op een eerste belangrijke constatering. De e-privacyrichtlijn die ten grondslag ligt aan het voorstel, is – weliswaar nadat de Commissie een infractieprocedure is begonnen wegens te late implementatie – allang geïmplementeerd in de Telecommunicatiewet. De vereiste minimumharmonisatie ter bescherming van natuurlijke personen die abonnee zijn bij een aanbieder van communicatiediensten, is derhalve voltooid. In dat kader is ook van belang dat de betreffende richtlijn – anders dan gelezen zou kunnen worden in de nadere memorie – geen plicht in het leven roept om het spamregime uit te breiden tot marketing gericht op rechtspersonen. Dit kan uitsluitend "in het kader van het Gemeenschapsrecht" en "met in achtneming van de gerechtvaardigde belangen van rechtspersonen", waarbij deze richtlijn in een overweging enkel verwijst naar de mogelijkheid van een fax-me-nietregister zoals ingesteld in het Verenigd Koninkrijk. Collega Asscher wees daar ook al op. Het in Nederland voorgestelde "opt-in"-regime gaat aanzienlijk verder dan dat. Indien gesteld zou worden dat uit de e-privacyrichtlijn een plicht voortvloeit om tot een uitbreiding naar rechtspersonen te komen, is de conclusie overigens dat Nederland de afgelopen jaren in strijd daarmee zou hebben gehandeld, hetgeen tot een reeks nadere vragen over aansprakelijkheid en dergelijke, zou kunnen leiden. Graag willen wij daarop een reactie van de staatssecretaris.

Een tweede belangrijke constatering is dat de materie waarover wij spreken zich bij uitstek leent voor een internationale benadering. Dat standpunt heeft Nederland al sinds het voorzitterschap van de EU in 2004 actief uitgedragen. Er zijn diverse initiatieven op Europees en internationaal niveau om deze problematiek gecoördineerd aan te pakken. Dat is niet zonder reden, want enerzijds spelen problemen bij de praktische uitvoering en handhaving van divergente nationale regelgeving en anderzijds spelen er Europeesrechtelijke aspecten wat betreft de interventie in grensoverschrijdend dienstenverkeer. Hoe bijvoorbeeld om te gaan met het gevolg dat Nederlandse bedrijven wel naar Belgische afnemers mogen faxen maar niet naar Nederlandse? Hoe wordt ongewenst fax- of e-mailverkeer vanuit Noorwegen naar de EU aangepakt? De Europese Commissie heeft overigens ook in het kader van de evaluatie van het huidige telecomkader onderkend dat er "cross-border issues" kunnen spelen en zich laten adviseren dat onderzoek op dit punt nodig is. Is de staatssecretaris bekend met dit onderzoek?

In dat kader is het belangrijk om een mogelijk misverstand op voorhand uit te weg te ruimen. De Raad van State heeft zoals verzocht een spoedadvies gegeven over het amendement-Aptroot. Dat spoedadvies is beperkt tot de vraag of de Dienstenrichtlijn van toepassing is. Volgens de Raad van State zijn telemarketingdiensten hiervan uitgezonderd. Die bevinding laat evenwel nadrukkelijk in het midden of er sprake is van een mogelijke strijdigheid met het EG-Verdrag zelf. Immers, deze richtlijn is van lagere orde en beoogt niet meer dan op voorhand een aantal regels te stellen om voor een aantal gebieden discussies over inbreuken op meer efficiënte wijze te behandelen. Wij hebben begrepen dat bijvoorbeeld Frankrijk onder druk van de Commissie heeft gekozen voor een milder regime. Kan de staatssecretaris ons hierover mededelingen doen?

Wij hebben goede nota genomen van de mededeling in de aanbiedingsbrief aan de Kamer dat met het advies van de Raad van State niet is gezegd dat de Europese Commissie instemt met het wetsvoorstel. De vraag die zich opdringt blijft dus waarom op de troepen vooruit zou worden gelopen. Er is wel degelijk sprake van een nationale kop, zoals door Actal in 2006 gesignaleerd. Aan het door Actal gegeven advies om het wetsvoorstel in te trekken en eerst met de sector te praten over zelfregulering is in ieder geval voor de faxbranche geen gevolg gegeven. Collega Asscher heeft daarop al gewezen. Waarom niet, zo vragen wij de staatssecretaris? Voor zakelijke faxdiensten geldt – meer dan voor telemarketing of e-mail – dat er geen sprake is van aanzienlijke hoeveelheden klachten. De relatieve onbekendheid van dit medium illustreert dat.

Het negatieve advies van Professor Wagenaar, een internationaal gerenommeerd expert op het gebied van bewijsvoering en onderzoeksmethoden, zal de staatssecretaris bekend zijn. Daaruit blijkt dat met de onderzoeken door OPTA naar vermeende faxspam, die kennelijk in haast zijn opgesteld om deze met de nadere memorie mee te zenden, onvoldoende is aangetoond dat de maatregel nodig en proportioneel is. Waarom zijn er in deze branche minder klachten en is er derhalve ook minder noodzaak tot ingrijpen? Dat komt omdat deze wijze van marketing over het algemeen als minder indringend wordt ervaren dan telefonische marketing of massamail, die tegen zeer geringe kosten kan worden verstuurd, en omdat deze branche al geruime tijd ontvangers de mogelijkheid biedt zich af te melden. Zelfregulering dus.

Ook als wordt bekeken welk soort diensten via dit medium wordt aangeboden, is duidelijk dat er sprake is van overregulering. Nog afgezien van de charitatieve doelen gaat het bijvoorbeeld om diensten van uitzendorganisaties, congresdiensten maar ook bijvoorbeeld diensten om de verkoop van onroerend goed te bevorderen door het interieur op te knappen. Dat zijn zeker in dit economisch tij diensten die aan een vraag tegemoet komen. VNO-NCW heeft zich net als Actal uitgesproken tegen het wetsvoorstel, zo hebben wij begrepen. Is de staatssecretaris van plan alsnog een onderzoek te doen naar de effectiviteit van zelfregulering in de faxbranche?

Zeker gezien het huidige economisch tij is ook de vraag belangrijk of men een branche, waarin enkele honderden miljoenen omgaan en die werkgelegenheid in Nederland creëert, wil doen omvallen of slechter laten functioneren. Voor de telemarketingbranche is bij nota van wijziging het bel-me-nietregister verplicht gesteld. Dit lichtere regime werd blijkens de toelichting verkozen boven een "opt-in"-maatregel omdat de eis van voorafgaande toestemming het de branche vrijwel onmogelijk zou maken om te functioneren. Voor de fax geldt dat belang natuurlijk evenzeer. Met de komst van de Voice-over lP-technologie is er geen technisch onderscheid meer tussen faxverbindingen en telefoonverbindingen. Kan de staatssecretaris het verschil in behandeling – waarom geen verplicht fax-me-nietregister– toelichten?

Dat er in de sector, die zich enkel richt op zakelijke faxdiensten, problemen dreigen als deze maatregel onverkort doorgang vindt, is duidelijk. Indien geen zakelijke faxen zonder voorafgaande toestemming meer mogen worden verstuurd, zullen deze bedrijven, om een effectieve respons te krijgen, moeten bellen. De kosten daarvan zijn voor de betrokken bedrijven en de bedrijven die de diensten afnemen, waaronder ook relatief veel nieuwkomers, prohibitief hoog. Ook al zou deze inbreuk op de eigendomsrechten gecompenseerd worden door een "belsubsidie", dan nog streeft het wetsvoorstel naar onze mening zijn doel voorbij. Immers, de wetgever bewerkstelligt dan in feite een toename van de telemarketingactiviteiten. En dat was nu juist het heikele punt. Graag een reactie van de staatssecretaris.

Europeesrechtelijk speelt ook een andere kwestie die wij nogal risicovol achten. Aangenomen dat de e-privacyrichtlijn ruimte laat voor verdergaande nationale maatregelen door de lidstaten, dan geldt op grond van de Notificatierichtlijn, 88/34/EG, gewijzigd en aangevuld met richtlijn 98/43/EG, dat iedere verdergaande maatregel met mogelijk grensoverschrijdend effect dient te worden genotificeerd aan de Europese Commissie. Door middel van het volgen van een notificatieprocedure kunnen de Europese Commissie en andere lidstaten beoordelen of de voorschriften ongerechtvaardigde belemmeringen voor de handel opleveren. De notificatie dient plaats te vinden wanneer de wet nog in de ontwerpfase is. Notificatie leidt tot een verplichte "stand-still"-periode van drie maanden waarbinnen de Commissie en de lidstaten zich kunnen uitlaten en aanpassing van het wetsvoorstel kunnen verlangen. Indien notificatie achterwege is gebleven, dan kan reeds om die reden een infractieprocedure worden geëntameerd. Bovendien volgt uit de vaste jurisprudentie van het Europese Hof van Justitie dat ten onrechte niet-genotificeerde wetgeving ongeldig is.

Het onderhavige wetsvoorstel blijkt, voor zover wij het kunnen nagaan, niet te zijn opgenomen in de hiertoe bestemde openbare database. Wij maken ons hierover zorgen en willen graag opheldering omtrent notificatie van de verdergaande Nederlandse maatregel. En, zo vragen wij, hoe groot is het risico van infractieprocedures en aansprakelijkheid indien niet voldaan wordt aan het Europese notificatievereiste?

De fracties van de SGP en de ChristenUnie betreuren het dat dit wetsvoorstel bijzonder negatief is voor de "goede doelen"-organisaties. Een belangrijke bron van fondsenwerving dreigt nu aan banden te worden gelegd. Wij hebben daartegen ernstige bezwaren en wijzen erop dat elders in Europa uitzonderingen gelden voor deze categorie diensten. Is de staatssecretaris bereid om samen met de sector te komen tot een werkbaar systeem? Het bijzondere karakter van goede doelen zou bijvoorbeeld tot uitdrukking kunnen komen in optimale mogelijkheden voor deelblokkades. Wij hopen dat de staatssecretaris daar positief op wil ingaan.

Voorzitter. Het gaat om complexe onderwerpen met een internationale dimensie. Wij hopen daarom op een zorgvuldige behandeling vandaag. Het antwoord van de staatssecretaris wachten wij met grote belangstelling af.

De heer Elzinga (SP):

Voorzitter. De SP-fractie in deze Kamer is, net als alle partijen in de Tweede Kamer, redelijk content met dit wetsvoorstel. Veel mensen hebben klachten die gerelateerd zijn aan de telecommunicatie: over het netwerk, de aanbieder, het contract of de commerciële beller of spammer. Deze wijziging van de Telecommunicatiewet handelt over een deel van dergelijke klachten.

Het wetsvoorstel is "aan de overkant", in de Tweede Kamer, ook al tamelijk uitvoerig aan de orde geweest en een paar keer aangepast. Senator Doek wees er ook reeds op. De staatssecretaris vergeleek het wetsvoorstel met een opgetuigde kerstboom. Over het optuigen hebben de staatssecretaris en Tweede Kamer zo'n anderhalf jaar gedaan en toen was de boom volgens de staatssecretaris goed in balans. Hij zei dit in de Tweede Kamer, vlak na de vorige kerst. Sindsdien staat de boom hier in de Eerste Kamer. Wij kunnen er ballen bijhangen noch weghalen. Wij kunnen slechts beoordelen of wij de boom ook voldoende in balans vinden, of wij hem mooi genoeg vinden en of wij vinden dat de ballen wel van voldoende kwaliteit zijn en niet per ongeluk strijdig zijn met onder meer EU-voorschriften.

Even zonder gekheid nu. De amendementen waarvan de staatssecretaris vreesde dat ze de Europese toets der kritiek niet zouden kunnen doorstaan, werden ter beoordeling aan de Raad van State voorgelegd. Gelukkig concludeerde de Raad dat beide amendementen niet op Europeesrechtelijke bezwaren stuiten. Ik moet zeggen dat ik vanuit het perspectief van de Eerste Kamer toch wel zeer hecht aan zo'n oordeel van de Raad van State. Ik ben de staatssecretaris dan ook erkentelijk dat hij om dat advies heeft verzocht. En hoewel ik de staatssecretaris ook erkentelijk ben voor zijn schriftelijke antwoorden in de memories van antwoord, bevreemdde een van die antwoorden mijn fractie zeer. Hierin wordt een spoedige totstandkoming van een wet op hetzelfde plan gezet als zorgvuldigheid van procedures en aan de hand daarvan wordt gerechtvaardigd dat de tweede nota van wijziging niet voor advies naar de Raad van State is gestuurd. Nu kan ik mij, bij hoge uitzondering, bijvoorbeeld in geval van een zeer ernstige en acute crisis, voorstellen dat spoed kan leiden tot het overslaan van zorgvuldige procedures. Zo kon het wetsvoorstel dat maatregelen tegen "naked short selling" mogelijk moest maken, binnen tien dagen door beide Kamers worden behandeld, mede dankzij het blanco advies van de Raad van State ter zake. Op 1 oktober jongstleden werd het ingediend en op 10 oktober jongstleden stond het al in het Staatsblad.

De vraag is echter of de urgentie in het geval van onderhavig wetsvoorstel wel zo groot was. Natuurlijk, direct marketing kan heel irritant zijn. Wij hebben hiervan verschillende voorbeelden gehoord. Niettemin hebben parlement en regering voor de behandeling van dit voorstel ruim de tijd genomen. De indiening van het oorspronkelijke voorstel is immers al meer dan twee jaar geleden. Ik mag toch aannemen dat deze staatssecretaris ook waarde hecht aan de adviezen van de Raad van State? Hij heeft immers nog na de tweede nota van wijziging toch ook weer om advies gevraagd over de in de Tweede Kamer door hem afgeraden, maar desondanks aanvaarde amendementen? Ik gaf zo-even al aan dat ik het oordeel over deze amendementen in ieder geval van grote waarde vind. Nu weten wij tenminste dat wij telefonische verkoop via telemarketing bedrijven in de EU ook middels het bel-me-nietregister kunnen tegengaan, en wel zonder dat wij hierover een standje van de Europese Commissie hoeven te verwachten, in ieder geval niet op basis van de Dienstenrichtlijn.

Wat is in het algemeen het beleid van het kabinet met betrekking tot adviesaanvragen bij de Raad van State over nota's van wijziging, al dan niet geïnstigeerd door amendementen? Op grond van welke criteria wordt er al dan niet advies gevraagd? Graag horen wij hierover de opvattingen van de staatssecretaris. Waarom is het eigenlijk geen regel om, indien bij de Eerste Kamer een gewijzigd voorstel van wet wordt ingediend, dit standaard te doen voorzien van een aanvullend advies van de Raad van State? Dit kan vaak heel beknopt zijn, maar is desondanks waardevol. Is het kabinet bereid om te zijner tijd hierover een notitie aan de Eerste Kamer sturen?

Ten slotte op dit punt horen wij graag van de staatssecretaris of hij een snelle en zorgvuldige afhandeling van een wetsvoorstel als nevengeschikt beoordeelt. Dit wordt in de nadere memorie van antwoord gesuggereerd.

Ik heb nog enkele opmerkingen van andere aard. Mijn fractie is blij dat telemarketeers hun slachtoffers voortaan de mogelijkheid moeten toestaan om zich direct via hen van de bellijst te laten schrappen en in het bel-me-nietregister te laten opnemen. Dat scheelt volgens ons een heleboel rompslomp en administratieve lasten voor de consument. De SP-fractie had nog liever een bel-me-welregister gehad, zodat je niet wordt lastiggevallen door telefonische verkoop als je daar niet expliciet om hebt gevraagd. De regering heeft in geval van direct marketing via de telefoon echter gekozen voor opt-out in plaats van opt-in. Waarom, zo vraag ik de staatssecretaris, wordt er voor direct marketing per fax precies andersom geredeneerd? Waarom geldt verkoop per fax als spam en moet daarvoor wel expliciet toestemming worden gegeven en voor telefoonspam niet? Is dat geen ongelijke behandeling van direct marketing bedrijven?

In de Tweede Kamer vroeg onze woordvoerster naar de stand van zaken met betrekking tot de gezondheidsrisico-onderzoeken naar de straling van de zendmasten. Daar is onrust over. Ik weet niet of de staatssecretaris weleens op YouTube kijkt, maar daar circuleren filmpjes, gemaakt met een mobieltje, over vier mobiele telefoons die in staat blijken te zijn om genoeg stralingsenergie te genereren om popcorn te maken van een handje maïskorrels. Het zijn hilarische filmpjes. Je kunt je echter tegelijkertijd wel voorstellen dat mensen nog niet gerust zijn over de veel krachtigere elektromagnetische straling bij zendmasten. De staatssecretaris gaf in januari aan dat er door EZ, is samenwerking met VROM, een onderzoeksprogramma naar de effecten van de straling was ingesteld om mensen zo veel mogelijk vertrouwen te kunnen geven. Is het ministerie van VWS hier ook bij betrokken? En in hoeverre is de staatssecretaris of zijn ministerie betrokken bij het formuleren van vragen op dit gebied aan bijvoorbeeld de Gezondheidsraad? Zijn ondertussen al nieuwe onderzoeken afgerond en is er inmiddels ook al meer bekend over de langetermijneffecten? Kan de staatssecretaris al uit het oogpunt van voorzorg een risicovaststelling geven?

Tot slot vraag ik de staatssecretaris of hij ook heeft vernomen dat de OPTA reeds telemarketingbedrijven aan het informeren is over de gevolgen van het voorliggende wetsvoorstel, een wetsvoorstel dat volgens de OPTA op korte termijn wet zal zijn. Is dat niet wat voorbarig? Goedkeuring door deze Kamer hoort immers toch ook bij zorgvuldige procedures? Is de staatssecretaris dat met mij eens? De Eerste Kamer mag weliswaar geen nieuwe ballen aan de boom hangen, maar wel de piek op de top zetten. Ik ben zeer benieuwd naar de reactie van de staatssecretaris.

De heer Van Driel (PvdA):

Voorzitter. Vandaag behandelen wij na een uitgebreide schriftelijke gedachtewisseling met de staatssecretaris het wetsvoorstel over telecommunicatie. Collega Doek is uitgebreid ingegaan op het aantal maanden dat wij al bezig zijn sedert 2006. Volgens de Engelsman is "the devil in the detail"; dat hebben wij geweten. Wij hebben, gezien de schriftelijke communicatie, maar een beperkt aantal vragen en opmerkingen. Wij hebben niet zo veel moeite met het voorliggende wetsvoorstel. Het biedt de consument meer bescherming dan tot dusver. Mijn partij juicht verdere consumentenbescherming toe.

Juist op gebied van telecommunicatie is er hier en daar sprake van wildwesttoestanden. Alles wordt uit de kast gehaald om consumenten over de streep te trekken om voor die ene aanbieder te kiezen. Wij zien dat juist veel jongeren hierdoor in de problemen komen. In een aantal gevallen zullen de ouders het dan weer moeten opknappen. "Eigen schuld, dikke bult" volstaat dan vaak niet meer. Het is daarom goed dat consumenten kosteloos kunnen opzeggen en niet met eindeloze verlengingen geconfronteerd worden. Stilzwijgend verlengen is in veel gevallen prima. Echter, je moet er ook weer snel vanaf moet kunnen; snel en kosteloos. Onze aanvankelijke angst dat dit wetsvoorstel op gespannen voet zou staan met de Europese wet- en regelgeving blijkt gelukkig niet juist te zijn.

Het blijft voor ons wel onduidelijk waarom de staatssecretaris zo veel moeite had, de Raad van State om advies te vragen. Nu het er desondanks ligt, zou dit advies hem toch tot tevredenheid moeten stemmen? Immers, het blijft een rare figuur in deze Kamer een wet aan te nemen die zou kunnen leiden tot een infractiestelling door Brussel. Dit valt bovendien op te maken uit de memorie van antwoord.

De Raad van State wist deze onzekerheid gelukkig op een voor ons overtuigende wijze te weerleggen. Kortom, wij gaan een wet aannemen die de juridische toets der kritiek kan doorstaan. In deze Kamer verwachten wij niet anders.

Toch roept de gang van zaken wel enige vragen op. Ten eerste: waarom kostte het de staatssecretaris zoveel moeite om de Raad van State om advies te vragen? Het argument was dat het veel tijd zou kosten. Ik ben begonnen met te zeggen dat wij al vanaf 2006 bezig zijn. In de zomer van 2008 is het dan niet zo'n sterk argument, als men al twee jaar bezig is. Waarom is er trouwens zoveel haast met deze wet? Politiek is hij niet zo geweldig omstreden. Waarom niet even de tijd genomen om advies te vragen?

Ten tweede: hoe verhoudt het advies van de Raad van State zich met het advies dat de staatssecretaris intern kreeg? Het advies van het ministerie was ongetwijfeld dat door de ingediende amendementen de Europese Commissie in het geweer zou komen. Moet ik concluderen dat dit advies niet goed was, of was het gewoon te voorzichtig? Doet dit geen vragen rijzen over de kwaliteit van het juridisch advies, of zie ik dat te zwartgallig? Is er iets mis met het Europeesrechtelijke niveau van de wetgevingsjuristen bij Economische Zaken?

Ten derde: is er over de in de Tweede Kamer ingediende amendementen nog contact geweest met de Europese Commissie? Zo ja, wat is er uitgekomen?

Mijn fractie betreurt het dat er geen uitzondering gemaakt wordt voor goede doelen door ze nog enige tijd te gunnen om de irritatiegraad te reduceren. Wij moeten echter ook concluderen dat deze organisaties er niet in geslaagd zijn om zich op het gebied van telemarketing echt anders te gedragen en om echt een ander beeld op te roepen dan dat van commerciële organisaties. Wij volgen derhalve de argumentatie van de staatssecretaris. Gisteren kreeg ik nog een brief van de organisaties voor goede doelen met het verzoek om hun argumenten nog eens te onderstrepen. Eigenlijk blijkt daaruit hetzelfde als uit wat de staatssecretaris eerder heeft gezegd. Men is nogal ijzerenheinig in zijn formulering en in zijn stellingname. Men doet geen enkele poging om zich te onderscheiden van commerciële organisaties. Dat viel mij overigens nogal tegen. Ik had gehoopt dat zij een iets positiever beeld zouden kunnen neerzetten. Daarin zijn zij allesbehalve geslaagd.

Mijn fractie hoopt dat mensen straks gebruik gaan maken van de mogelijkheid om een gedifferentieerde aanmelding bij het register te doen. Hoe zal dit in zijn werk gaan? Wordt het niet heel ingewikkeld hiervan gebruik te maken? Voert de staatssecretaris of de beheerder het overleg met de charitatieve sector? Is het wellicht mogelijk om een ja-tenzijregime in te voeren voor deze sector, waarbij de consument expliciet moet aangeven ook niet voor goede doelen te willen worden benaderd? Deze problematiek zou door de staatssecretaris nog eens goed moeten worden uiteengezet, omdat wij – ondanks de brief die wij ontvingen – een hoop sympathie voor deze sector voelen.

Kan de staatssecretaris aangeven hoe het staat met de onderhandelingen met Infofilter als beheerder van het bel-me-nietregister? Hoe staat het met de overname van het huidige register van Infofilter?

Dan nog een vraag over het ontbreken van een overgangsperiode, nu stilzwijgende verlenging niet meer mogelijk is. Die mogelijkheid houdt acuut op en de branche heeft zich beklaagd over het ontbreken van een overgangsperiode. Hoe zal dat in de praktijk werken? Hebben belwinkels voldoende tijd gehad om zich hierop voor te bereiden en hebben zij gebruik gemaakt van die tijd? Wat kan de consument doen als een belwinkel zich straks niet blijkt te hebben voorbereid, geen boodschap heeft aan de nieuwe wetgeving en de consument aan een langere opzegtermijn dan een maand houdt op grond van het eerder gesloten contract?

Wij zijn tamelijk intensief benaderd door de faxbranche over het spamverbod voor deze branche. Wij willen nog eens met nadruk hebben gesteld dat wij een spamverbod toejuichen. Iedereen die een fax heeft, weet hoeveel rotzooi ongevraagd wordt aangeboden en dus geprint. Ik heb de pech dat thuis de fax van het bedrijf van mijn vrouw op mijn studeerkamer staat. Als ik er een paar dagen niet geweest ben, tref ik allerlei rommel aan. Zoveel zonneschermen of bedrijfshulpverlening heb ik niet nodig. Daarom hoeft souplesse wat ons betreft niet. Dat de goeden onder de kwaden lijden is dan maar zo. Het toont overigens aan dat je je van zelfregulering in deze branche niet te veel moet voorstellen.

Ik maak een laatste opmerking over mogelijke concurrentievervalsing. De vraag is of het kan voorkomen en hoe wij kunnen vermijden dat wij door inschrijving in het register bel-me-nietklanten virtueel eigendom worden van het bedrijf waar wij op dat moment klant zijn. Voor andere aanbiedingen worden wij immers niet meer benaderd. Bedrijven zouden er belang bij kunnen hebben dat klanten met dure abonnementen in het register terechtkomen. Zou dat naar het inzicht van de staatssecretaris nog tot misbruik door bedrijven kunnen leiden? Is daar enige controle op? Hier wil ik het in eerste instantie graag bij laten.

De heer Laurier (GroenLinks):

Voorzitter. Aan de orde is de wijziging in de Telecommunicatiewet. Met die wijziging wordt een aantal belangrijke elementen geregeld met betrekking tot de bescherming van burgers, rechtspersonen en consumenten. Mijn fractie staat daar sympathiek tegenover. Het bel-me-nietregister is al door andere sprekers genoemd. Andere elementen zijn: het openbareantenneregister, waardoor mensen kunnen weten welke antennes bij hen in de omgeving zijn, het versterken van de positie van de consument bij stilzwijgende verlenging van langdurige contracten en het verruimen van het verbod op het overbrengen van ongevraagde communicatie voor commerciële, ideële of charitatieve doeleinden aan rechtspersonen. Met name de laatste elementen hebben nogal wat reacties opgeroepen. Mijn fractie staat positief tegenover dit voorstel, maar heeft bij een aantal punten enige vragen en kanttekeningen.

Waarom nu een wettelijke regeling voor een aantal zaken? Zij is gerechtvaardigd indien de irritatie bij het publiek over wat men ongevraagd krijgt groot is. Ook is zij gerechtvaardigd als de kosten groot zijn en de zelfregulering in de branche niet slaagt. Volgens mij is bij veel aspecten aan die voorwaarden voldaan. De vraag is natuurlijk ook hoe een regeling – vooral als die verder gaat dan in andere landen – zich verhoudt met de internationale context en wat de consequenties daarvan zijn. De heer Van den Berg had ook al een aantal vragen op dat vlak. In hoeverre bestaat het risico dat het probleem zich verplaatst, zodat de ongewenste communicatie uit andere landen komt? Ik wil hierop graag een reactie van de staatssecretaris. Een logische vraag die hierop aansluit, is wat de inspanningen zijn om te komen tot een internationale regulering van het geheel.

Voorzitter. Op twee punten heeft mijn fractie vragen over de proportionaliteit van de getroffen regeling. Het ene betreft de ideële en goede doelen. De heer Schmitz schreef deze Kamer namens SBR een brief waarmee hij zegt: het zal duidelijk zijn dat de goede doelen hierdoor ernstig benadeeld zullen worden en dat het negatieve gevolgen zal hebben voor de aard en de omvang van de activiteiten. Wat is de inschatting van de staatssecretaris van de omvang van de schade? In hoeverre is de staatssecretaris bereid om in deze situatie enige differentiatie aan te brengen, waardoor het toch mogelijk blijft dat organisaties voor goede doelen donateurs werven? Hoe denkt de staatssecretaris na te gaan wat de feitelijke schade is die goede doelen lijden als gevolg van de wetgeving die tot stand komt?

Het tweede punt met betrekking tot de proportionaliteit betreft de zogenaamde faxspam. Hoe groot is dat probleem in feite? Er is al verwezen naar het advies van professor Wagenaar. In feite heeft 2,5% van alle spamklachten betrekking op faxspam. Daarbij gaat het om zowel natuurlijke personen als rechtspersonen. De vraag is dan in feite: welk probleem zijn wij aan het oplossen? En: hoe verhoudt zich dit percentage aan klachten tot de omvang van faxspam? Graag krijg ik hierop een reactie van de staatssecretaris. Gelet op de eventuele omvang van het probleem is natuurlijk de vraag logisch of je zo'n zwaar regime als een opt-inregister moet hebben en of het niet beter zou zijn om een fax-nietregister in te stellen. Zou, gelet op het probleem, zo'n maatregel niet proportioneler zijn dan hetgeen nu wordt voorgesteld?

Voorzitter. Mijn fractie wacht de beantwoording van onze vragen door de staatssecretaris met belangstelling af.

De beraadslaging wordt geschorst.

De vergadering wordt van 16.59 uur tot 18.24 uur geschorst.

Naar boven