Aan de orde is de behandeling van:

het voorstel van wet van de leden Depla en Blok houdende wijziging van de Wet inkomstenbelasting 2001 en van enige andere wetten inzake fiscale facilitering banksparen ten behoeve van pensioenopbouw of aflossing eigenwoningschuld (30432).

De beraadslaging wordt geopend.

De voorzitter:

Ik heet beide initiatiefnemers, de heren Depla en Blok, van harte welkom in dit huis. Ik begrijp dat de heer De Boer, adviseur van beide initiatiefnemers, zich nog bij ons zal voegen.

De heer Biermans (VVD):

Mevrouw de voorzitter. De leden van de VVD-fractie juichen het onderhavige wetsvoorstel toe. Mede namens mijn fractiegenoten wil ik de initiatiefnemers en verdedigers van dit wetsvoorstel dan ook complimenteren met het vele door hen verzette werk en feliciteren met het bereikte resultaat. Temeer daar het wetsvoorstel een hoog liberaal gehalte heeft. Met dit wetsvoorstel beogen de initiatiefnemers immers meer concurrentie bij financiële aanbieders te creëren en een bijdrage te leveren aan een grotere transparantie in de kostenstructuren van financiële producten. Het wetsvoorstel heft de gedwongen winkelnering bij verzekeringsmaatschappijen op. Liberalen zijn tegen monopolies. Dat het wetsvoorstel bij nota van wijziging is uitgebreid met het fenomeen banksparen past geheel bij de doelstellingen van dit wetsvoorstel. Het moet de verdedigers van het wetsvoorstel goed doen dat zij buitengewoon gesteund worden door onder andere de Consumentenbond en de Vereniging Eigen Huis. Dat zou voor bijna iedereen hier toch aanleiding moeten zijn om heel voorzichtig te zijn met kritiek op dit mooie wetsvoorstel.

De leden van de VVD-fractie danken de verdedigers van het wetsvoorstel en de staatssecretaris voor hun gedegen reactie op de in het voorlopig verslag gestelde vragen. De fiscale gevolgen van het wetsvoorstel zijn helder. Wij begrijpen dan ook niet waarom financiële instellingen dralen met het bekend maken van nieuwe producten omdat de gevolgen niet helder zouden zijn of omdat zij bang zijn dat de Belastingdienst moeilijk gaat doen, zoals wij onlangs in het Financieele Dagblad konden lezen. Ik neem toch aan dat die instellingen een luisterend oor en een meedenkend hoofd bij de Belastingdienst vinden om hun twijfel weg te nemen. Wellicht kan de staatssecretaris dit bevestigen.

De leden van de VVD-fractie danken de verdedigers van het wetsvoorstel ook voor de onlangs toegezonden brief van De Nederlandsche Bank, waarin deze zijn visie op het wetsvoorstel neerlegt. Het is bijzonder verheugend te lezen dat De Nederlandsche Bank het wetsvoorstel op alle punten positief beoordeelt. Het is uiteraard te betreuren dat de dekking van het wetsvoorstel mede gezocht en gevonden is in een verlaging van het maximum inkomen waarover in de derde pijler pensioen mag worden opgebouwd. Dat de staatssecretaris onze bezwaren begrijpt, is prima, maar dat hij niet bereid is om die dekking elders te zoeken, achten de leden van de VVD-fractie erg spijtig. Maar wellicht is het zo dat hij nu nog niet een andere dekking wil zoeken. Dat hoeft overigens ook niet. Hij heeft het hele jaar 2008 de tijd om op zoek te gaan naar een andere en wellicht betere dekking. In de loop van 2008 ontvangen wij hem uiteraard heel graag om ook die wijziging op dit wetsvoorstel van harte toe te juichen. Desondanks zijn de leden van de VVD-fractie van mening dat er goed werk is geleverd. Zij hopen dan ook dat het wetsvoorstel reeds per 1 januari aanstaande in werking zal treden, zodat er eindelijk iets te kiezen valt.

De grote vraag is natuurlijk: wat gaat de markt doen? Gaan de ABN AMRO, de ING en de Rabobank hun zusterverzekeringsmaatschappijen concurrentie aandoen? Gaan de verzekeringsmaatschappijen hun producten aanpassen vanwege de nieuwe concurrentie door de banken? Worden de verzekeringsproducten transparanter qua kostenstructuur en daardoor goedkoper? Liberalen zijn optimisten. Het kan misschien even duren, maar het marktmechanisme zal haar werk doen. Belangrijk achten zij wel dat de voorlichting over de producten duidelijk zal zijn. De gevolgen van de diverse producten zijn immers deels totaal anders.

De leden van de VVD-fractie moet nog iets van het hart. Tijdens het wetgevingsoverleg van 2 juli jongstleden met de vaste commissie voor Financiën van de Tweede Kamer zei de staatssecretaris letterlijk: "Ook in het coalitieakkoord staat duidelijk dat het kabinet voornemens is om de fiscale behandeling van de eigen woning niet te veranderen. Dat is dus klip en klaar. Als bewindspersoon ben ik daar uiteraard aan gebonden."

De staatssecretaris was buitengewoon helder: geen wijziging in de fiscale behandeling van de eigen woning. Helaas, het kabinetsvoornemen heeft hij snel verlaten. In het Belastingplan lezen wij immers dat de eigenwoningregeling wel degelijk gewijzigd wordt, lees: verslechterd wordt. Of valt die verslechtering niet onder het klip en klare antwoord van de staatssecretaris bij dit wetsvoorstel? Wij vernemen graag de reactie van de staatssecretaris op deze door ons in elk geval ongewenste ommezwaai van het kabinet. Wij zouden liever andere ommezwaaien van het kabinet zien.

Mevrouw Vedder-Wubben (CDA):

Mevrouw de voorzitter. Deze inbreng is mede namens de fracties van de ChristenUnie en de SGP.

Goedkoper voor je pensioen en je hypotheek sparen, wie wil dat nu niet? Een initiatief waarvoor de initiatiefnemers geprezen moeten worden. Dat doen wij dan ook. Het is jammer dat de mogelijkheid van pensioensparen voor zelfstandigen en werknemers met een pensioentekort beperkt wordt.

Met het voorliggende wetsvoorstel worden meer aanbieders toegelaten tot de markt en dus worden de producten goedkoper. De indieners en de staatssecretaris hebben uitgebreid gereageerd op onze schriftelijke vragen, waarvoor onze dank. Er blijven voor onze fracties echter nog een aantal punten liggen, die wij nu aan de orde zullen stellen. Ik zal mijn inbreng in drie delen splitsen. Eerst banksparen ten behoeve van pensioenopbouw, dan banksparen ten behoeve van aflossing eigenwoningschuld en dan nog wat diversen, waaronder de positie van de zelfstandige en werknemers met een pensioentekort.

Met dit wetsvoorstel wordt geregeld dat ook bij banken mensen fiscaalvriendelijk kunnen sparen voor een derdepijlerpensioen, de zogenoemde lijfrente. Onder sparen verstaan wij ook beleggen. De inleg is fiscaal aftrekbaar. Te zijner tijd moet het saldo worden aangewend voor een uitkering en is de uitkering belast, precies zoals bij een pensioen of lijfrenteverzekering, zou je zeggen. Er zijn echter enige verschillen. Een bank is nu eenmaal geen verzekeraar. In de opbouwfase, de periode waarin er voor pensioen gespaard wordt, kan een overlijdensverzekering gesloten worden, zodat de nabestaanden bij voortijdig overlijden toch een redelijk kapitaal hebben om een nabestaandenuitkering te kunnen aankopen. Indien gespaard wordt bij een bank komt bij overlijden het gespaarde bedrag vrij. Dat kan, zeker in de beginfase, nogal laag zijn. Wil je een extra overlijdensdekking, dan moet je toch naar een verzekeraar.

Een ander belangrijk verschil komt naar voren in de uitkeringsfase. Op de einddatum kan het saldo worden aangewend voor aankoop van een lijfrente bij een verzekeraar of voor aankoop van een recht op vaste en gelijkmatige termijnen bij de bank. Zoals de indieners opmerken in de memorie van antwoord moeten de voorwaarden voor "vast en gelijkmatig" nog worden vastgelegd, evenals de voorwaarden voor de unit-linked-systematiek. Kunnen de indieners aangeven wanneer deze voorwaarden bekend zijn?

Op de einddatum kan gekozen worden voor aanwending van het saldo bij een verzekeraar. Verzekeraars werken bij aankoop van een lijfrente met tarieven gebaseerd op de rentestand en op overlevingskansen. Mensen die zich op de einddatum niet goed gezond voelen, zullen hun uitkering aankopen bij een bank. Bij overlijden krijgen hun erfgenamen het restant uitgekeerd, een gratis contradekking. De verzekeraar krijgt deze "slechte" risico's niet meer. Dat betekent dat alleen mensen die verwachten lang te blijven leven naar een verzekeraar gaan. Wordt er door dit wetsvoorstel geen oneerlijke concurrentie in het leven geroepen? Zullen verzekeraars nu bij aankoop van een direct ingaande lijfrente het solidariteitsbeginsel opzij zetten en risicoselectie gaan toepassen? Bij verzekeraars wordt de aan te kopen lijfrente door het hogere langlevenrisico lager. Bij banken is de pot na ongeveer twintig jaar leeg. Maar ook na twintig jaar moeten deze mensen leven; dan waarschijnlijk op kosten van de samenleving. Dat is de zogenaamde armoedeval, waarvan De Nederlandsche Bank ook rept. Hoe zien de indieners deze problematiek? Gaarne een reactie.

De heer Reuten (SP):

Hoe ziet senator Vedder de situatie op dit moment? Nu zijn er toch ook mensen met alleen AOW. Krijgen die van haar partij dan ook extra ondersteuning? Of denkt zij alleen aan de situatie over twintig jaar?

Mevrouw Vedder-Wubben (CDA):

Op het moment dat je alleen AOW hebt, weet je dat.

De heer Reuten (SP):

Iedereen krijgt AOW. Alleen wie een AOW-gat heeft, krijgt niet het volledige bedrag. Mevrouw Vedder zegt dat het probleem met dit voorstel is dat het geld via de bank over twintig jaar opgebruikt kan zijn en dat deze mensen dan moeten leven op kosten van de samenleving. Geldt dat ook voor de huidige AOW'ers?

Mevrouw Vedder-Wubben (CDA):

Er is natuurlijk een verschil met de huidige AOW'ers. Die zijn gewend om te leven van de AOW-uitkering.

De heer Reuten (SP):

Dus als je eraan gewend bent, is het niet zo erg.

Mevrouw Vedder-Wubben (CDA):

Als je gewend bent aan een hoger inkomen en je in inkomen terugvalt, is het mogelijk dat je er een probleem mee hebt.

De heer Reuten (SP):

O, dat is het.

Mevrouw Vedder-Wubben (CDA):

Er zijn nu ook mensen met een hoog inkomen en mensen met een laag inkomen. De heer Reuten weet net zo goed als ik dat mensen met een hoog inkomen een ander uitgavenpatroon hebben dan mensen met een laag inkomen.

De heer Reuten (SP):

O, dat is de hele ratio achter die pensioenopbouw.

Mevrouw Vedder-Wubben (CDA):

Voorzitter. Een verzekeringslijfrente valt in beginsel buiten de failliete boedel. De indieners hebben aangegeven dat het voor de hand ligt dat dit eveneens wordt geregeld voor bancaire producten. Het saldo valt nu dus nog in de failliete boedel. Wie gaat regelen dat het anders wordt en op welke termijn?

Dan mijn tweede onderwerp, banksparen ten behoeve van aflossing van eigenwoningschuld. Tijdens het wetgevingsproces hebben de indieners ook de faciliteiten ten behoeve van het eigenwoningbezit verruimd. Sparen via een geblokkeerde spaarrekening of beleggingsrecht moet fiscaal ondersteund worden, evenals de kapitaalverzekering eigen woning (KEW). Meer concurrentie, met als gevolg verlaging van de kosten. De voorwaarden voor deze spaarrekening eigen woning (SEW) komen zoveel mogelijk overeen met die voor de KEW. Zoals de indieners aangeven, is er nog één verschil dat niet beoogd is, namelijk het feit dat de SEW niet kan worden afgesloten door de belastingplichtige als de woning wel een eigen woning is voor diens partner, maar niet voor de belastingplichtige zelf. Dit verschil zou moeten worden weggenomen. Is er al een wijziging in de maak om deze omissie te repareren? Zo ja, wanneer kan die verwacht worden? Zo nee, wanneer kan de wijziging dan verwacht worden?

In dit kader willen wij nog een aanvullende vraag stellen. In de memorie van antwoord wordt op vraag 2 uit de brief van de NVB geantwoord: "(...) wordt de vrijstelling van de andere partner dus verhoogd met een bedrag van ten hoogste € 17.500." Wat is de consequentie als niet de partner, maar een derde de begunstigde is?

Er bereiken ons berichten dat de Belastingdienst de volledige fiscale aftrekbaarheid van de hypotheekrente, die op een bancaire spaarhypotheek zal worden betaald, niet als vanzelfsprekend beschouwt. Kan de staatssecretaris bevestigen dat alle hypotheekrente, die op een bancaire spaarhypotheek zal worden betaald, op de voet van artikel 3.120 Wet inkomstenbelasting 2001 aftrekbaar is in box 1 als aftrekbare kosten met betrekking tot een eigen woning, voor zover de lening behoort tot de eigenwoningschuld en het rentetarief gelijk is aan het rentetarief van niet aan een SEW gekoppelde, maar overigens vergelijkbare hypotheken, al dan niet vermeerderd met een kleine opslag, zoals gebruikelijk in de markt voor spaarhypotheken op verzekeringsbasis? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kan de staatssecretaris dan bevestigen dat dit betekent dat de op een bancaire spaarhypotheek te betalen rentevergoeding niet behoeft te worden gesplitst als bedoeld in onderdeel 9 van het Besluit van de minister van Financiën van 13 november 2006 over complexe overeenkomsten van geldlening, nr. CPP2006/412M? Zo nee, waarom niet?

Ik kom nu tot het onderdeel diversen. Volgens de memorie van toelichting, zoals gewijzigd naar aanleiding van het advies van de Raad van State, vinden de initiatiefnemers het realiseren van een level playing field tussen verzekeraars en banken en eenvoudige regelgeving van belang. In de memorie van antwoord hebben de indieners slechts gedeeltelijk antwoord gegeven op onze vraag betreffende level playing field. Kunnen de indieners bevestigen dat een level playing field betekent dat banken al per 1 januari 2008 dezelfde verplichtingen krijgen opgelegd op het gebied van voorlichting, administratie, solvabiliteit, garantie, renseignering, inhouding loonheffing, informatieplicht en zorgplicht?

De Nederlandsche Bank had zich op 25 oktober 2007 nog niet uitgelaten over de uitvoerbaarheid van dit wetsvoorstel. Dit weekend heeft ons de reactie van De Nederlandsche Bank bereikt, waarvoor onze dank. Uit deze reactie blijkt dat De Nederlandsche Bank geen problemen ziet met de uitvoering, hooguit dat uitvoeringsproblemen tot een vertraagde invoering zullen leiden. Wel ondersteunt de brief ons gevoelen dat er slechts in beperkte mate sprake zal zijn van lagere kosten en dat door de uitkeringstermijn van twintig jaar de armoedeval zou kunnen optreden. Bovendien geeft De Nederlandsche Bank aan dat de budgettaire implicaties met een aanzienlijke onzekerheidsmarge zijn omgeven.

De heer Reuten (SP):

Senator Vedder zegt: "Wel ondersteunt de brief ons gevoelen dat er slechts in beperkte mate sprake zal zijn van lagere kosten." Aan het begin van haar betoog heeft zij gezegd: "Met het voorliggende wetsvoorstel worden meer aanbieders toegelaten tot de markt en dus worden de producten goedkoper."

Mevrouw Vedder-Wubben (CDA):

De verwachting van de indieners is dat de producten goedkoper worden doordat er meer aanbieders komen.

De heer Reuten (SP):

Het waren niet uw woorden?

Mevrouw Vedder-Wubben (CDA):

Wij moeten nog zien dat het op termijn werkelijk zo is. Persoonlijk verwacht ik het niet.

De heer Reuten (SP):

U begon met een stellige uitspraak en zegt nu dat de gevoelens van de CDA-fractie hierover anders waren. Dat is niet consistent.

Mevrouw Vedder-Wubben (CDA):

Dat de producten dús goedkoper worden, is de verwachting van de initiatiefnemers.

Mevrouw de voorzitter. Bij de raming van de budgettaire consequenties is voor de uitbreiding van het regime van KEW naar SEW uitgegaan van een derving die in dertig jaar oploopt van 0 naar 90 mln. Deze derving gaat gedekt worden door een verhoging van de assurantiebelasting. Omdat de assurantiebelasting geen jaarlijkse stijging kent, is vastgesteld welke jaarlijkse opbrengst deze maatregel zou moeten opleveren om de derving te kunnen dekken. Deze waarde is gesteld op 30 mln. Door een verhoging van de assurantiebelasting van 7% naar 7,5% wordt een jaarlijkse opbrengst gegenereerd van 61 mln.; na aftrek van de benodigde 30 mln. resteert 31 mln. Deze resterende 31 mln. wordt ingezet om de veronderstelde budgettaire derving van het pensioensparen op te vangen.

Zelfstandige ondernemers zijn voor hun pensioenopbouw voornamelijk afhankelijk van de mogelijkheid in de derde pijler. In hun brief van 7 september 2007 aan de Tweede Kamer (30413, nr. 100) gaan de minister van Sociale Zaken en de staatssecretaris van Financiën in op de pensioenopbouw van zelfstandigen. Ik mag aannemen dat deze brief bekend is. Ik wil een zinsnede uit de brief aanhalen: "verruiming van de fiscale kaders zal voor hen" (bedoeld worden: zelfstandigen) "zeker geen impuls zijn voor extra pensioenopbouw." In het kader van dit wetsvoorstel verwachten de indieners dat banksparen wel een impuls zal zijn voor zelfstandigen om te gaan sparen voor hun pensioen, zelfs zoveel dat de 31 mln. die overblijft uit de verhoging van de assurantiebelasting onvoldoende is om de budgettaire derving op te vangen. Ook moet de maximale premiegrondslag worden verlaagd met € 47.700. De maximale inkomensgrondslag waarover pensioen kan worden opgebouwd wordt dan ongeveer € 114.000. Dit betekent een verlaging van de maximale lijfrentepremieaftrek van € 25.500 naar € 17.500. Als de maximale premie met zo'n 30% wordt verlaagd, wordt de mogelijke pensioenopbouw ook met 30% verlaagd. Hoe verhoudt deze verlaging zich met de breed gedragen wens dat zelfstandigen meer mogelijkheden moeten krijgen om pensioen op te bouwen?

Met dit wetsvoorstel worden de fiscale kaders niet verruimd, maar verkleind. Is het argument dat zelfstandigen meer gebruik zullen maken van de geboden mogelijkheid, vragen wij ons af. Wij willen toch juist dat zelfstandigen meer pensioen gaan opbouwen? Onze fracties zijn niet overtuigd van de noodzaak en vragen de indieners en de staatssecretaris nadrukkelijk om de verlaging van de premiegrondslag te heroverwegen. Verlaging van de premiegrondslag schaadt niet alleen de pensioenopbouw van zelfstandigen, maar ook de opbouw van werknemers met een pensioentekort. Wellicht ten overvloede merken wij op dat de veronderstelling van de staatssecretaris, geuit in zijn reactie op onze inbreng, dat in het Belastingplan 2008 ook in de tweede pijler met ingang van 1 januari 2009 een maximumgrondslag voor pensioenopbouw zou worden opgenomen, niet is doorgegaan. Het maximuminkomen waarover zelfstandigen pensioen mogen opbouwen, steekt zo wel erg schril af tegen het pensioeninkomen van werknemers. Graag verwijs ik in dit kader naar een passage uit het CDA-verkiezingsprogramma: "Nederland kent een van de beste pensioenstelsels ter wereld. Aan dit succesvolle systeem wil het CDA niet tornen. Het geheim van ons succes: een welvaartsvast basispensioen in de vorm van de AOW, aftrekbare pensioenpremies die het werknemers mogelijk maken een kapitaalgedekt pensioen ter grootte van maximaal 100% van het salaris op te bouwen en daarnaast mogelijkheden voor individuele arrangementen." Alhoewel de CDA-fractie en de fracties van de ChristenUnie en de SGP voorstander zijn van meer concurrentie en daardoor wellicht lagere kosten, hebben onze fracties zeer grote bezwaren tegen de verlaging van de premiegrondslag. Daarom doen wij nogmaals een dringend beroep op de indieners en de staatssecretaris om de verlaging van de premiegrondslag ongedaan te maken.

De verhoging van de assurantiebelasting, een ander middel om het budgettaire tekort te dekken, zou reeds per 1 januari 2008 moeten ingaan. Het verheugt onze fracties om te constateren dat de ingangsdatum van deze verhoging is uitgesteld naar 1 maart 2008. Verzekeraars hebben aangegeven dat zij verwachten de verhoging van de assurantiebelasting nu op tijd zonder uitvoeringsproblemen te kunnen verwerken. Het blijft natuurlijk wel curieus dat iedereen die een schadeverzekering heeft, moet meebetalen aan de kosten van dit wetsvoorstel.

Voordat ik afsluit, wil ik nog even terugkijken en in herinnering brengen dat de politiek mede debet is aan de hoge kosten in het lijfrenteproduct. Alleen al sinds 1990 zijn de spelregels viermaal aangepast. Eerst kwam de zogenaamde Brede Herwaardering. Daarna kon een vast bedrag op het belastbaar inkomen in mindering worden gebracht, maar na een paar jaar werd dat bedrag toch verlaagd. Of nee, toch maar alleen belastingaftrek op basis van het pensioentekort: de zogenaamde A-factor. En ten slotte worden de doelen veranderd waarvoor een lijfrente mag worden gebruikt, want wij mogen niet eerder met pensioen. Reeds opgebouwde rechten worden niet aangetast, dus er komt een splitsing in de polis. En nu zou de maximale premiegrens verlaagd moeten worden. Een simpele lijfrenteverzekering wordt zo wel een heel complex product, waarbij een goed advies niet kan ontbreken.

Wij wensen met de indieners dat sparen voor pensioen met deze nieuwe lijfrentevariant goedkoper wordt en dat klanten erop mogen vertrouwen dat hun rechten worden gerespecteerd. De CDA-fractie en de fracties van de ChristenUnie en de SGP wachten de beantwoording met meer dan gewone belangstelling af.

De heer Leijnse (PvdA):

Voorzitter. De verhoudingen tussen de uitvoerende en de wetgevende macht zijn in dit land niet altijd even evenwichtig geregeld. Zo beschikt de uitvoerende macht over een zeer veel uitgebreider ondersteunend apparaat dan het parlement, hetgeen mede wordt gerechtvaardigd door het feit dat het initiatief tot wetgeving in ons stelsel grotendeels bij de executieve ligt. Niettemin heeft het parlement in Nederland van oudsher een recht op wetgevend initiatief. Dat voor een effectieve uitoefening van dit recht ook een adequate ondersteuning nodig is, lijkt echter nog niet overal te zijn doorgedrongen. Het gevolg is dat de Kamerleden die zich door hun enthousiasme laten verleiden tot het schrijven van nieuwe wetgeving, meestal pas achteraf tot de conclusie komen dat het een enorme investering van tijd en aandacht vergt om hun ideeën in het Staatsblad te krijgen, hoe goed die ideeën op zich ook zijn. Alleen al om die reden verdient iedere initiatiefnemer die het tot deze plek weet te brengen, een welwillende ontvangst van deze Kamer.

Het voorliggende wetsvoorstel kan echter wat ons betreft op meer rekenen dan alleen welwillendheid van algemene aard. De poging van de indieners om het sparen voor de oude dag en voor de aflossing van de eigenwoningschuld ook bij banken mogelijk te maken tegen dezelfde fiscale condities als die voor verzekeringen gelden, sluit aan bij een reële maatschappelijke behoefte. De verzekeraars hebben immers het alleenrecht op fiscale faciliteiten, dat de overheid hen jarenlang heeft verleend, niet op een prudente en maatschappelijk verantwoorde manier gebruikt. Legio zijn helaas de signalen over ondoorzichtige aanbiedingen, hoge verborgen kosten, onrealistische kapitaalprognoses en ronduit misleidende voorspiegelingen aan klanten ter zake van de opbrengst van vaak jarenlange spaarinspanningen. Deze praktijken blijken zich niet te beperken tot kleine dubieuze aanbieders, maar ook redelijk gebruikelijk te zijn bij de grootste verzekeraars die in deze markten opereren. De klanten zijn hiervan de dupe en niet weinigen hebben moeten constateren dat zij jarenlang aanzienlijke premies betalen om uiteindelijk slechts op een schamel kapitaal uit te komen als basis voor een pensioen of als aflossing op een hypotheek.

In dit licht verdienen de initiatiefnemers alle lof dat zij met hun wetsvoorstel het perspectief openen op een gelijke fiscale stimulering van goedkopere, beter renderende en meer doorzichtige en klantvriendelijke spaar- en beleggingsproducten van banken. De verzekeraars zullen hierdoor met krachtige concurrentie geconfronteerd worden en veel kritischer dan tot heden naar hun kostenstructuur en de transparantie van hun producten moeten kijken. Dat kan geen kwaad, daar is zelfs grote behoefte aan. Ook zou er in dit verband zeker behoefte bestaan aan een actievere opstelling van de toezichthouder, die nu wel erg veel aan het gewone consumententoezicht overlaat en daardoor weinig stuurt op de gevoelige punten van kostentoerekening en communicatie met de klant.

De initiatiefnemers hebben ervoor gekozen de bestaande fiscale faciliteiten voor verzekeringen die tot doel hebben een kapitaal op te bouwen voor de oudedagsvoorziening of voor de aflossing eigen woningschuld, ongewijzigd van toepassing te doen zijn op soortgelijke spaar- en beleggingsproducten die geen verzekerings- maar een bancair karakter hebben. Zij zijn daarin op hoofdlijnen geslaagd, zij het dat op een enkel punt misschien nog nadere stroomlijning mogelijk is. Zo treft het dat de banken nu wel twintigjaars lijfrentes mogen aanbieden als oudedagsvoorziening, naast vijf- en tienjaars, terwijl verzekeraars dat niet mogen. Ik zou graag van de indieners en de regering vernemen of er op dit punt in de toekomst nog een reparatie mogelijk is.

Die vraag laat onverlet dat mijn fractie zich voluit kan vinden in de wijze waarop de indieners de grondgedachte van het gefacilieerde banksparen in hun voorstel hebben uitgewerkt. Minder eenduidig is het enthousiasme in onze kring echter op een punt dat niet principieel is voor hetgeen de indieners willen bereiken. Het gaat hier om de dekking van de veronderstelde belastingderving die het gevolg zou zijn van de instelling van faciliteiten voor het banksparen. Allereerst bestaat er bij de PvdA-fractie gerede twijfel over de vraag of er wel sprake zal zijn van een belastingderving. Ook de initiatiefnemers hadden aanvankelijk die twijfel, want in hun oorspronkelijke voorstel voorzagen zij slechts een verschuiving van verzekerd naar banksparen als gevolg van het wetsvoorstel. Voor die inschatting hadden zij goede redenen. Bovendien zou bij een dergelijke verschuiving mogelijk zelfs een extra belastingopbrengst kunnen ontstaan omdat dezelfde doelkapitalen via banksparen tegen lagere kosten en dus lagere aftrekbare premies kunnen worden bereikt. Pas wanneer een substantiële groei van de totale spaaractiviteit voor de onderhavige doelen zou optreden, kan deze extra opbrengst omslaan in een extra belastingderving. In dat geval zal het echter bijzonder moeilijk zijn vast te stellen of deze volumegroei uitsluitend moet worden toegeschreven aan het banksparen of oorzaken heeft die buiten het bereik van dit wetsvoorstel liggen. De veronderstelling dat er puur door een uitbreiding van het aanbod van spaarproducten een volumegroei en een belastingderving zullen ontstaan, is dus gebaseerd op drijfzand.

Daar komt bij dat bij de fiscale faciliteiten waarover wij spreken, een vermindering van de belastingafdracht, veelal slechts uitstel van belastingheffing betekent en geen afstel. Het is onduidelijk of met dit niet-structurele karakter van de derving, anders gezegd: met het feit dat in de toekomst nieuwe belastinginkomsten ontstaan uit de fiscale tegemoetkoming die nu wordt gegeven, wel afdoende rekening wordt gehouden. De "vergrijzingsommen" van het ministerie van Financiën zijn in dit opzicht niet altijd even transparant en transparantie daar gaat het hier toch onder andere over. In ieder geval komen de indieners met een berekening van het te dekken begrotingsgat die weinig overtuigend is. Of het inderdaad over 90 mln. structureel over dertig jaar zal gaan, weet niemand.

Tegen deze achtergrond treft het als iets te ijverig dat de indieners wel zeer concrete maatregelen in hun voorstel hebben verwerkt om op korte termijn een extra belastingopbrengst te genereren. Daarbij is een verhoging van de assurantiebelasting die alle verzekerden treft vanaf 1 januari aanstaande niet fraai, maar misschien nog te slikken. Anders ligt het met de verlaging van het maximum voor de fiscaal gefacilieerde pensioenopbouw in de derde pijler. Die verlaging is zeer fors te noemen en het nieuwe plafond niet erg genereus. Vooral zelfstandigen die niet kunnen deelnemen aan een bedrijfstak- of beroepspensioen en dus hun hele pensioen in de derde pijler moeten opbouwen, zullen hierdoor getroffen worden. Nu kan men zeggen dat dit dan alleen geldt voor de wat rijkere zelfstandigen en bovendien dat het feitelijke effect van de faciliteit bij inkomens boven € 115.000 toch al zeer beperkt was, maar die relativering gaat voorbij aan een ander bezwaar. De voorgestelde verlaging staat namelijk in geen enkele redelijke verhouding tot de voortzetting van de ongemaximeerde gefacilieerde pensioenopbouw in de tweede pijler. Voor de collectieve pensioenen heeft de regering immers een maximering van de fiscale faciliteit op een inkomen van € 185.000 overwogen, maar dit voornemen is ingetrokken na bezwaar van de Tweede Kamer. Wat men daarvan ook denkt, feit is dat dan een gelijktijdige verlaging van het plafond in de derde pijler naar € 115.000 wel een zeer ongelijke behandeling creëert.

De heer Reuten (SP):

De vraag is of de derde pijler de tweede pijler of dat de tweede pijler de derde moet volgen. Heeft de fractie van de Partij van de Arbeid op dit punt het verkiezingsprogramma van het CDA overgenomen of stond dit al in het programma van de PvdA?

De heer Leijnse (PvdA):

Wat?

De heer Reuten (SP):

Het punt van de niet-aftopping van de pensioengrondslag.

De heer Leijnse (PvdA):

Het is een bekend feit dat de Partij van de Arbeid al jarenlang pleit voor aftopping van het bedrag waartoe pensioen kan worden opgebouwd in de tweede en de derde pijler.

De heer Reuten (SP):

Maar nu zegt de heer Leijnse dat hij die aftopping niet in orde vindt.

De heer Leijnse (PvdA):

Als de heer Reuten goed geluisterd heeft, heeft hij mij horen zeggen dat er naar mijn mening een relatie zou moeten bestaan tussen de mate waarin er in de tweede en in de derde pijler wordt afgetopt. Ik constateer echter dat het in de tweede pijler niet gebeurt en in de derde pijler zeer aanzienlijk.

De heer Reuten (SP):

De vraag is dus of de tweede pijler de derde moet volgen of de derde de tweede?

De heer Leijnse (PvdA):

Nee, de vraag is of er niet enigerlei verhouding moet zijn tussen de tweede en de derde pijler als je maximeert.

De heer Reuten (SP):

De heer Leijnse zegt dat het vooral de wat rijkere zelfstandigen treft, tot € 115.000 per jaar. Volgens mij gaat het om de top, twee promille van de inkomensverdeling, maar misschien zit ik ernaast en betreft de top 0,5% van de inkomensverdeling. Waar staat de Partij van de Arbeid op dit punt? Maakt hij zich daar zorgen over?

De heer Leijnse (PvdA):

Uit mijn betoog moet de heer Reuten vooral niet opmaken...

De heer Reuten (SP):

Ik begrijp wat de heer Leijnse zegt. Omdat onlangs in de tweede pijler het niveau niet is verlaagd, zou het in de derde pijler ook niet moeten gebeuren.

De heer Leijnse (PvdA):

In de tweede pijler bestaat in het geheel geen maximum. In de derde pijler is er wel een maximum maar dit wordt aanzienlijk verlaagd. Dat is er aan de hand en ik vraag of die twee pijlers nu nog wel in een redelijke verhouding tot elkaar staan.

Mijn fractie heeft er grote moeite mee dit brok zo maar te verteren. Dit onderdeel van het wetsvoorstel achten wij voorshands onnodig en onwenselijk. De indieners hadden er verstandig aan gedaan de dekkingsvoorstellen in een afzonderlijk wetsvoorstel te vatten. Dat bij begrotingswetten wijzigingen en de dekking daarvan in hetzelfde wetsvoorstel worden bijeengebracht, ligt in de rede, maar bij materiële wetgeving is dit minder vanzelfsprekend. Het parlement krijgt nu eigenlijk geen gelegenheid zich over de materiële kern van het wetsvoorstel uit te spreken. Nu niettemin toch weer alles in een wetsvoorstel bijgebracht is, hadden de initiatiefnemers er ook voor kunnen kiezen, de dekkingsvoorstellen bij gedelegeerde regelgeving in werking te doen treden, bijvoorbeeld op een nader bij ministerieel besluit te bepalen datum. Dat zou de regering de tijd geven om te bezien of de voorspelde belastingderving ook werkelijk optreedt. Ik wijs er in dit verband op dat de indieners in de eerste nota van wijziging aangeven dat bij het sparen voor aflossing eigen woningschuld de derving na vier jaar ongeveer 2 mln. zal bedragen en na acht jaar ongeveer 6 mln. Dit kun je dus zonder gevaar ook even afwachten. Ook die weg is echter niet gekozen. Deze Kamer heeft daardoor slechts de keus het geheel van voorstellen, van zeer wenselijk en sympathiek tot nogal arbitrair en omstreden, op 1 januari aanstaande te laten ingaan of niet. Ik acht dit een keuze die geen recht doet aan het belang en de kwaliteit van dit wetsvoorstel.

Nu is het echter zo dat ook indien deze kamer het wetsvoorstel aanvaardt, het omstreden lagere plafond in de pensioenopbouw van zelfstandigen pas effectief zal worden toegepast bij gelegenheid van de aanslag Inkomstenbelasting 2008 die, zoals bekend, eerst na ommekomst van het belastingjaar wordt opgesteld. Dit geeft de indieners en de regering enige tijd om dit punt te repareren, ook met effect vanaf 1 januari 2008. Ik zal dan ook graag van beiden vernemen hoe zij aan de ernstige bezwaren van mijn fractie op dit punt tegemoet denken te komen.

Ook overigens, mevrouw de voorzitter, zie ik de antwoorden van de indieners en de regering met belangstelling tegemoet.

De heer Biermans (VVD):

Ik wilde een vraag stellen aan de afgevaardigde van de Partij van de Arbeid, maar bij nader inzien bewaar ik die toch maar tot de tweede termijn.

De heer Leijnse (PvdA):

Dat valt me reuze tegen van de heer Biermans.

De heer Biermans (VVD):

Goed dan stel ik mijn vraag nu en dan kan de heer Leijnse er rustig over nadenken. Bij de behandeling van het Belastingplan in de Tweede Kamer heeft de heer Remkes een motie ingediend waarin de staatssecretaris wordt gevraagd om nieuwe wetsvoorstellen in aparte wetten te vervatten. Die motie heeft het niet gehaald onder andere door toedoen door de fractie van de PvdA. Nu hoor ik de heer Leijnse vurig pleiten voor een splitsing. Ik overweeg om hier deze week een zelfde motie in te dienen. Wellicht krijg ik daar dan de steun voor van de fractie van de PvdA. Dan kunnen wij de staatssecretaris gezamenlijk misschien op andere gedachten brengen. De vraag is dus – want ik moet eindigen met een vraag – of de heer Leijnse bereid is zijn collega's te overtuigen dat zij voor een dergelijke motie stemmen.

De heer Leijnse (PvdA):

Die laatste vraag had de heer Biermans beter weg kunnen laten. Ik wist dat hij met dit punt zou komen, want hij spreekt ieder jaar bij de behandeling van het Belastingplan over het samenvoegen van allerlei maatregelen in een wetsvoorstel en het probleem dat dit met name voor de Eerste Kamer creëert, namelijk dat zij alleen maar een saldoafweging kan maken. Dit is een reëel punt, maar dit is in hoge mate een uitkomst van het feit dat de Eerste Kamer in onze staatsrechtelijke verhoudingen geen recht van amendement heeft. Daar heeft de heer Biermans het dus eigenlijk over. De samenvatting van verschillende wijzigingsvoorstellen in een wetsvoorstel is voor de Tweede Kamer geen probleem. Misschien heeft de grondwetgever het ook zo wel gewild, dat de Tweede Kamer wel kan amenderen en de Eerste Kamer niet. In dit opzicht zou hij zijn standpunt wat moeten nuanceren.

Ik heb hier in dit verband nog iets meer van gezegd. Ik heb erop gewezen dat ik mij kan voorstellen dat in begrotingswetten de dekking en de materiële wijziging in een wetsvoorstel worden vervat. Bij materiële wetgeving vind ik dat minder voor de hand liggen. De indieners hadden in dit geval beter kunnen kiezen voor de figuur van twee afzonderlijke wetsvoorstellen, opdat deze Kamer zich over beide materiële elementen separaat kon uitspreken.

De heer Biermans (VVD):

Voorzitter. Als de afgevaardigde van de PvdA binnen zijn fractie zo'n afgewogen vraag stelt en gelijk zo een toelichting geeft, betwijfel ik of het allemaal op zijn pootjes terechtkomt. Ik hoop dat hij wat meer overtuiging in zijn verhaal zal leggen. Is hij bereid om in zijn fractie zeer helder te stellen dat wij niet langer moeten toelaten dat verschillende wetsvoorstellen in een en dezelfde wet worden geregeld?

De heer Leijnse (PvdA):

Nee. U wilt helderheid waar geen helderheid kan bestaan. U vindt dat verschillende dingen niet in één wetsvoorstel mogen worden geregeld, maar de crux is de vraag hoe verschillend die dingen zijn. Wat in één wetsvoorstel bijeen kan worden gebracht en wat een ontoelaatbare koppeling is, kan niet op voorhand in generieke zin worden bepaald. U vraagt dus duidelijkheid op een punt waar geen duidelijkheid kan bestaan. Dat is ook precies de reden waarom uw punt ook volgende week aan dovemansoren zal zijn gericht.

De heer Biermans (VVD):

Ik wacht met spanning de reactie van de PvdA-fractie af.

De heer Reuten (SP):

Mevrouw de voorzitter. In de eerste plaats wil ik, mede namens mijn fractie, de initiatiefnemers Depla en Blok ermee feliciteren dat zij dit wetsvoorstel tot hier in deze Kamer hebben gebracht. Ik feliciteer hen, maar ook het parlement als geheel, met deze bekrachtiging van een prominente democratische verworvenheid. De inhoud van dit voorstel is vanuit ten minste twee uiteenlopende gezichtspunten te beoordelen; ik ga in vier stappen aangeven hoe. Vervolgens geef ik een korte analytische beschouwing van de wet en aan de hand daarvan stel ik zeven vragen waarover ik later graag discussieer met de indieners en, in voorkomend geval, met de staatssecretaris van Financiën.

De eerste stap. Het wetsvoorstel beoogt om in de financiële markten voor pensioenen en eigenwoninghypotheken de zogenaamde "fiscale facilitering" te perfectioneren door deze uit te breiden. Fiscale facilitering klinkt overigens wat dun; het is een belastingvermindering, of, zoals de Raad van State het noemt, een fiscale subsidie. De uitbreiding van deze subsidie betreft het "banksparen" ten behoeve van pensioenopbouw of aflossing van eigenwoningschuld. De initiatiefnemers verwachten dat door deze uitbreiding de concurrentie in deze markten toeneemt en zij vermoeden dat daardoor de prijzen van pensioenen en eigenwoninghypotheekkredieten gaan dalen. Overigens, waar ik hier en in het vervolg over "prijs" spreek, gebruiken zij de term "kosten voor de consument". Bovendien verwachten zij door deze uitbreiding, in het verlengde van de verwachting van de Raad van State, een toename van de aanspraak die sommige mensen maken op deze belastingvermindering.

Voorzitter, mijn tweede stap. Ik houd u een analogie voor uit het genre "misdaadroman" – nadrukkelijk zonder te impliceren dat dit wetsvoorstel misdadig is – en binnen dit genre houd ik u de beoogde perfecte misdaad voor. De schrijver van dit genre nodigt de lezer uit om zich in eerste instantie in te leven in het oogmerk van de dader of daders. Vervolgens tracht de schrijver ons in vervoering te doen geraken over het perfecte gebruik van middelen die tot het doel leiden; bijvoorbeeld het afhandig maken van een som geld bij een bank of wellicht de Belastingdienst. Er wordt enig beroep gedaan op een deel van ons intellect: ons vermogen om instrumenteel te denken in termen van doelen en middelen, ongeacht de specifieke doelen en middelen. We weten allemaal dat de roman van de perfecte misdaad tot op zekere hoogte een immoreel karakter heeft. De schrijver in dit genre is geslaagd als hij ons over moraliteit en instrumentele rationaliteit in verwarring brengt.

De derde stap. Ik keer terug naar het wetsvoorstel. We hebben in Nederland gekozen voor progressie in de tarieven voor de loon- en inkomstenbelasting, op grond van het draagkrachtbeginsel. Mijn fractie is geen voorstander van het huidige Nederlandse systeem van fiscale hypotheekrente- en pensioenaftrek; dit omdat het de formele progressie van de tarieven materieel in belangrijke mate ongedaan maakt en zo het draagkrachtbeginsel effectief aantast. Om het in moderne taal uit te drukken: de effectieve belastingtarieven zijn niet transparant, niet helder dus, en daarmee wordt de op het gebied van belastingen niet-geschoolde burger een rad voor ogen gedraaid.

De heer Biermans (VVD):

Voorzitter. Ik probeerde net stap twee over de misdaadromans te volgen, maar mijn intellect schoot daarvoor kennelijk tekort.

Stap drie vind ik een stuk interessanter, omdat daarin wordt ingegaan op de aantasting van het draagkrachtbeginsel. Ik denk dat ik weet waar de woordvoerder van de SP naartoe wil: steun geven aan dit wetsvoorstel; we kunnen immers constateren dat door dit wetsvoorstel de kosten van de hypotheekrenteaftrek naar beneden gaan.

De heer Reuten (SP):

Dat heb ik niet gezegd, ik heb een samenvatting gegeven.

De heer Biermans (VVD):

Ja, maar dat is de achtergrond van dit wetsvoorstel.

Maar als dat het geval is, en u bent tegen de hypotheekrenteaftrek en wilt de pensioenen aftoppen, dan moet dit u toch als muziek in de oren klinken? De aftrekbaarheid van de hypotheekrente wordt immers lager gemaakt en de concurrentie wordt groter. Ik laat me echter graag verrassen door het vervolg van uw misdaadroman.

De heer Reuten (SP):

Dat zou het geval zijn als de aftrek gelijkelijk verdeeld was over de inkomensgroepen, dus inkomensonafhankelijk was. Maar zoals u weet, is de aftrek inkomensafhankelijk en daardoor doet hij in belangrijke mate de progressie in de tarieven teniet. Zijn we het daarover eens, dat het de formele progressie materieel geringer maakt?

De heer Biermans (VVD):

Daarover zijn we het absoluut eens; dat is gewoon zo. Ik probeer u echter te helpen bij de bepaling van uw positie ten opzichte van dit wetsvoorstel. Stel, ik ben tegen grote auto's en het lukt mij om iedereen naar een iets kleinere auto te brengen. Ik kan dan een aantal dingen doen, bijvoorbeeld zeggen dat ik liever heb dat iedereen in een héél kleine auto gaat rijden en daarom tegen een wetsvoorstel stemmen waardoor iedereen in een iets kleinere auto moet gaan rijden. Ik vind dat niet consequent en wil u deze analogie voorhouden, in de hoop dat u dit wetsvoorstel ook van harte omarmt.

De heer Reuten (SP):

Uw voorbeeld is uitstekend, want er zijn autobezitters en niet-autobezitters; soms kunnen mensen zich namelijk geen auto permitteren. En daar ligt een van de vragen. De analogie is met eigenwoningbezitters en huurders.

De heer Biermans (VVD):

Maar als dit wetsvoorstel wordt tegengehouden, komen er in mijn vergelijking toch niet minder grote auto's? Dan blijft iedereen toch in die grote auto's rijden? Als ik tegen grote auto's ben, ben ik toch blij als iedereen in een ietwat minder grote auto gaat rijden? Het moet u toch aanspreken dat de progressie, het draagkrachtbeginsel, iets minder wordt aangetast?

De heer Reuten (SP):

De heer Biermans weet toch ook dat de belastingtarieven verhoogd moeten worden als er meer gebruik wordt gemaakt van de hypotheekrenteaftrek? Het geld moet toch ergens vandaan komen? Die verhoging treft zowel mensen met een eigen woning als huurders. Dat rare gevolg is niet de heren Depla en Blok te verwijten, maar wel de Wet IB 2001.

De heer Biermans (VVD):

De huidige wet regelt dat iedereen de hypotheekrente in mindering kan brengen op zijn inkomen. Als het de indieners lukt om de aftrekbare kosten van de hypotheek en de eigen woning omlaag te brengen, moet dat zeker ook in de ogen van de SP een goede zaak zijn. Moet de heer Reuten met andere woorden niet wat minder zuur doen tegen de indieners van dit mooie wetsvoorstel?

De heer Reuten (SP):

De heren Depla en Blok vermoeden dat de prijsverlaging zal leiden tot meer gebruik van de faciliteit, wellicht zelfs door hetzelfde individu. De prijsverlaging leidt dus niet tot minder gebruik.

De heer Leijnse (PvdA):

De hogere hypotheken leiden volgens de heer Reuten tot hogere verzekeringen en dus tot meer premieaftrek. Dat mechanisme keurt hij af. Daarbij kan ik mij op zichzelf iets voorstellen, maar volgens moet hij de dekking die de indieners gevonden hebben, hier ook bij betrekken. De verhoging van de assurantiebelasting is immers in zekere zin inkomensafhankelijk.

De heer Reuten (SP):

De dekking, waarin wij ons beiden zouden kunnen vinden, wil de heer Leijnse juist loslaten.

De heer Leijnse (PvdA):

Het treft diegenen die duurdere verzekeringen afsluiten, harder dan anderen. De verlaging van het plafond voor de aftrek in de pensioenopbouw treft bovendien uitsluitend hogere inkomens. Met het oog daarop moet hij volgens mij echt de dekking bij zijn afweging betrekken.

De heer Reuten (SP):

Laat je je met andere woorden bij het lezen van een misdaadroman meenemen door de rationaliteit van het immorele doel dat de dader nastreeft? Het gaat om de vraag of je vindt dat hij het heel knap heeft gedaan. Dit wetsvoorstel is inderdaad een perfectionering van de wet. Hulde daarvoor! Daarbij moet je dan wel uit willen gaan van de instrumentaliteit die ook in de roman over de perfecte misdaad zo belangrijk is. Ook daar zeg je dan: ze hebben het toch wel heel erg knap gedaan. Maar ja: een bank beroven of de Belastingdienst tillen, het zijn zaken die niet door de beugel kunnen.

De heer Leijnse (PvdA):

Waarom toch steeds van die mistige metaforen?

Volgens de heer Reuten zal er als gevolg van het wetsvoorstel meer premie worden afgetrokken en dat zou de rijken ten goede komen. Tegelijkertijd weigert hij echter om daarbij het gegeven te betrekken dat het dekkingsvoorstel van de indieners diezelfde rijken treft.

De heer Reuten (SP):

Mijn verhaal is nog niet af!

Voorzitter. Stap 4. De indieners van het wetsvoorstel stellen zich op het standpunt dat de voorliggende wetswijziging slechts een perfectionering van de wet is, gegeven het doel van de betreffende artikelen van onder andere de huidige Wet Inkomstenbelasting 2001. Net zoals de auteur van het daarnet aangehaalde genre dit met zijn lezers doet, worden wij parlementsleden door de indieners uitgenodigd om niet de moraliteit van het doel en het effect te beschouwen, maar om te oordelen over de rationaliteit van het instrumentarium dat leidt tot dit doel en het effect van de wet.

Ik kom tot een tussenconclusie. Omdat mijn fractie geen voorstander is van het betreffende doel en het effect, kunnen wij niet instemmen met een daarop gerichte perfectionering. Bovendien heeft dit wetsvoorstel onzekere neveneffecten. Ik ga nu over tot een beknopte analytische beschouwing van het wetsvoorstel.

Het doel van het desbetreffende deel van de Wet IB 2001 is de toename van eigenwoningbezit en pensioenopbouw door fiscale subsidiëring. Het effect van die wet is een discriminatoire fiscale subsidie. Dat wil zeggen: belastingvermindering voor een specifieke groep. Het is een discriminatoire subsidie via eigenwoningbezit en pensioenopbouw, waardoor belastingtarieven voor allen omhoog moeten, gepaard gaande met het gedeeltelijk ongedaan maken van effectieve progressie in belastingtarieven. Dit is in grote lijnen ook het oordeel van de Raad van State.

De heer Biermans (VVD):

Voorzitter. Ik zou de afgevaardigde van de Socialistische Partij graag vragen of...

De heer Reuten (SP):

Ik ben een afgevaardigde van het volk.

De heer Biermans (VVD):

Ik ook.

De heer Reuten (SP):

Ik ben lid van de Socialistische Partij en ik ben gekozen op de lijst van de Socialistische Partij.

De heer Biermans (VVD):

Ik zou de afgevaardigde van de Socialistische Partij graag willen vragen of de SP voor een flat tax is. Als iedereen dezelfde belasting betaalt, heeft iedereen ook dezelfde aftrek.

De heer Reuten (SP):

Dat is natuurlijk vragen naar de bekende weg. Moet ik u echt antwoorden? Nou goed dan. Nee, de SP is geen voorstander van een vlaktaks. De SP staat voor het beginsel dat formeel het uitgangspunt van de Nederlandse belastingwetgeving is, namelijk belasting naar draagkracht.

De heer Biermans (VVD):

Ik vraag dat, omdat zijn betoog eenzijdig is. Zijn redenering is namelijk alleen maar gericht op de aftrekkant. Hij maakt in ieder geval niet duidelijk dat zijn redenering ook opgaat voor de belastingheffingskant. Misschien kan de geachte afgevaardigde van de Socialistische Partij daarop ingaan? Wat mij betreft kan dat overigens ook volgende week bij de behandeling van het Belastingplan.

De heer Reuten (SP):

De heer Biermans is het toch zeker met mij eens dat aftrekposten die de progressieve tarieven deels tenietdoen, op gespannen voet staan met het draagkrachtprincipe?

De heer Biermans (VVD):

Zo werkt het inderdaad. De woordvoerder van de Socialistische Partij legt echter de stelling op tafel dat aftrek tegen een tarief van 52% niet juist is. Ik probeer hem dan ook alleen maar te helpen als ik hem voorstel om voor iedere belastingbetaler een tarief van 30% of 34% te hanteren. Aan de actief en de passief zijde heb je dan evenwicht.

Het is overigens een slechte misdaadroman, want het verhaal begint halverwege. Wij hebben namelijk een progressieve inkomstenbelasting en hij begint zijn verhaal bij de aftrekkant. Waarom begint hij niet bij het begin, de progressie in de heffing?

De heer Reuten (SP):

Is het niet beter om dit debat volgende week voort te zetten?

De voorzitter:

De heer Biermans liet de keuze aan u. Ik stel voor dat u doorgaat met uw betoog.

De heer Reuten (SP):

Voorzitter. Wat ik zojuist zei over het ongedaan maken van effectieve progressie is in grote lijnen ook het oordeel van de Raad van State.

Ik kom te spreken over het onderhavige voorstel van wetswijziging. Het oogmerk van de wetswijziging is: grotere concurrentie, transparantie en prijsdaling voor de consument, dat wil zeggen degene die spaart voor hypotheekaflossing of pensioenopbouw. Indien het oogmerk gerealiseerd wordt, dan heeft de wetswijziging de volgende vijf vermoedelijke effecten. Ten eerste, herverdeling van inkomen (dat wil zeggen winsten) van verzekeringsmaatschappijen naar banken. Ten tweede, herverdeling van inkomen (dat wil zeggen winsten) van verzekeringsmaatschappijen en banken naar koopkrachttoename (dat wil zeggen prijsdaling) van eigenwoningbezitters en degenen die pensioen opbouwen. Ten derde, volumestijging van de desbetreffende belastingsubsidie. Ten vierde, verhoging van algemene belastingtarieven ten detrimente van de hier niet onmiddellijk betrokken groepen, dat wil zeggen voor zover er onvoldoende compensatie is in de voorgestelde verlaging van de maximale premiegrondslag en verhoging van de assurantiebelasting. Ten vijfde, verhoging van de assurantiebelasting voor allen, zodat de fiscale subsidie mede opgebracht wordt door de niet onmiddellijk betrokken categorie (bijvoorbeeld huurders).

De effecten vier en vijf gaan gepaard met verdere discriminatoire fiscale subsidie (vergelijk de opmerkingen van de Raad van State in stuk 30432, nr. 15).

Mevrouw de voorzitter. Ik leg de indieners c.q. de staatssecretaris nu een zevental vragen voor.

1. Bereikt dit wetsvoorstel het genoemde oogmerk, namelijk grotere concurrentie, transparantie en prijsdaling? Graag hoor ik van de indieners op grond van welke meetbare criteria zij het doel bereikt achten c.q. wanneer zij het bereiken van de doelstelling empirisch weerlegd achten. Met andere woorden, houden de indieners het voor mogelijk dat dit wetsvoorstel z'n oogmerk niet bereikt? En wat doen we dan?

2. Bij het oogmerk van concurrentie en van – zoals de indieners het soms tevens uitdrukken – "gedwongen winkelnering" heb ik een opmerking en een vraag. Er komt bij ons Eerste Kamerleden nogal eens een Tweede Kamerstuk voorbij, tot zo'n twee decimeter dik per week. Daarbij viel mijn oog op stuk 31226, nr. 12, van 12 november jongstleden: amendement van het lid Blok op wijzigingen in de Pensioenwet, waarbij voorgesteld wordt om twee artikelen uit die wet te laten vervallen. In de toelichting staat: "Dit amendement strekt ertoe te voorkomen dat pensioenfondsen arbeidsongeschiktheidsverzekeringen kunnen gaan aanbieden. Hiermee wordt recht gedaan aan de taakafbakening tussen pensioenfondsen en verzekeraars." Dit lijkt mij toch het tegengaan van concurrentie. Taakafbakening is een mooi woord bij 31226 waar het bij 30432, dus het onderhavige wetsvoorstel, gedwongen winkelnering heet. Dat is soepel taalgebruik. Ik heb het voor de zekerheid nog even nagekeken, maar er blijkt inderdaad slechts één Tweede Kamerlid Blok te zijn. Misschien kan de heer Blok mij deze inconsistentie uitleggen, te meer omdat die wijziging Pensioenwet hier later ook nog voorbij moet komen.

3. De implicatie van het wetsvoorstel en de toelichting erbij komen erop neer dat er in de branche van verzekeringsmaatschappijen thans onvoldoende concurrentie is, dat wil zeggen zodanig onvoldoende concurrentie dat zonder toetreding van banken met banksparen de prijsdaling die de indieners beogen thans niet tot stand komt. Delen de indieners dit oordeel? Indien de indieners dit oordeel niet met mij delen, zijn zij het dan met mij eens dat het wetsvoorstel derhalve overbodig is? Het oogmerk van prijsdaling wordt dan immers niet bereikt?

4. De genoemde onvoldoende concurrentie duidt op prijsleiderschap of kartelvorming. Deelt de staatssecretaris van Financiën dit oordeel? Zo nee, is de staatssecretaris dan met mij van mening dat het wetsvoorstel derhalve overbodig is? Zo ja, hoe moeten we dan in dit verband het toezicht op deze branche zien? Moet dit dan als onvoldoende worden gekwalificeerd?

5. Zijn de indieners met mij van oordeel dat deze wetswijziging, in haar effect, de effectieve progressie in de belastingtarieven vermindert c.q. verder vermindert? Het volume van de "facilitering" neemt immers toe en dit wordt slechts voor een beperkt deel opgevangen door verlaging van de maximale premiegrondslag bij pensioenopbouw. Deelt de staatssecretaris mijn oordeel?

6. Indien de indieners dit oordeel ten aanzien van effectieve progressie met mij delen, dan hoor ik met name van het PvdA-fractielid Depla graag hoe dit in te passen is in de beginselen van zijn partij.

7. Op mijn laatste vraag ontvang ik graag het antwoord van zowel de indieners als de staatssecretaris. Met name de fiscale subsidie voor het sparen ten behoeve van aflossing van de eigenwoningschuld is fiscaal discriminerend ten opzichte van huurders. De Raad van State merkt hierover op: "Tevens leidt de uitbreiding van de spaarvormen voor de eigen woning tot een verdere aanscherping van de ongelijkheid tussen bezitters van een eigen woning en een huurwoning." (30432, nr.15, blz. 3). Zijn de initiatiefnemers en de staatssecretaris het met de SP-fractie – en de Raad van State – eens dat de wetswijziging de genoemde discriminatie c.q. ongelijkheid ten opzichte van huurders bestendigt c.q. "verder aanscherpt"? Zo nee, wat zijn dan de argumenten?

Meer algemeen stelt de Raad van State op blz. 2 het volgende: "De fiscale facilitering van spaarvormen terwijl andere spaarvormen niet begunstigd worden, vergt een redelijke en objectieve grond. Indien deze grond niet kan worden aangevoerd, kan er sprake zijn van discriminatie van de andere spaarvormen." Graag hoor ik van de indieners en de staatssecretaris of zij het oordeel van de Raad van State delen en zo nee, op grond waarvan niet.

De heer Ten Hoeve (OSF):

Voorzitter. Ik zal proberen, uw tijdschema niet al te zeer uit het spoor te laten lopen.

De voorzitter:

Daar ga ik van uit.

De heer Ten Hoeve (OSF):

Ik mag spreken namens de fracties van D66, de Partij voor de Dieren en uiteraard de OSF.

Bijna iedereen is het er wel over eens dat het initiatiefwetsvoorstel dat hier aan de orde is, een sympathiek voorstel is. Een level playing field organiseren tussen verzekeringsmaatschappijen en banken, het vergroten van de concurrentie tussen die beide met betrekking tot pensioen- en woningspaarproducten en daardoor het verlagen van de kosten voor consumenten, is allemaal prima! De kans dat dit voorstel verworpen wordt, lijkt mij dan ook maar klein. Dat is een compliment aan de indieners. Zij hebben er blijkbaar heel goed aan gedaan, met dit wetsvoorstel te komen. Toch doen een paar aspecten in het geheel ons wat aarzelen. Zij geven ons het gevoel dat wij naast een flinke stap in de goede richting, ook hier en daar een stap de verkeerde kant uit zetten. Als het voorstel tot een groter budgettair beslag leidt, zoals de Raad van State constateert, maar waarover De Nederlandsche Bank overigens wat minder stellig is, bewijst dat, zoals vanavond al eerder is geconstateerd, dat het aantrekkelijke mogelijkheden aan de consument biedt. Het leidt dan immers niet alleen tot een verschuiving van verzekeringsproducten naar bankproducten, maar ook tot een vermeerdering van het gebruik. Of dat vooral tot vergroting van de voor pensioenen bedoelde aanspraken leidt of vooral tot meer dekking voor hypotheekverplichtingen, weet ik niet. Dat dit tot beide leidt, is natuurlijk niet onaannemelijk als de kosten echt lager worden. Vooral met het laatste: meer sparen voor hypotheekdekking, zou ik niet onverdeeld gelukkig zijn. De indieners stellen dat het voorstel ertoe leidt dat er meer voor aflossing gespaard zal worden en dat er dus waarschijnlijk minder aflossingsvrije hypotheken komen. Dat klinkt positief, maar er kan ook een verschuiving optreden van de hypotheek met regelmatige, lineaire of andere aflossingen naar een hypotheek met spaarfaciliteit, waarbij pas na 30 jaar wordt afgelost. Dat levert ook extra kosten op die voor de fiscus ingecalculeerd moeten worden. Het leidt tot meer aflossingen na pas 30 jaar, dus meer gebruik van de fiscale spaarfaciliteit, maar ook meer gebruik van de hypotheekrenteaftrek. Dat kost de fiscus dus geld én het leidt tot meer gebruik van een regeling waar bijna iedereen van weet dat wij er eigenlijk van af moeten, maar waar wij de eerste vier jaar door het zittende kabinet wel aan vast zitten. Natuurlijk hebben de indieners gelijk als zij zeggen dat zij met dit wetsvoorstel niet de bedoeling kunnen hebben om wat aan het systeem van de hypotheekrenteaftrek te doen. Nee, dat probleem zal een keer door een kabinet moeten worden opgelost, maar dat de voorliggende regeling hier nog eens de verkeerde kant uit kan werken, is voor ons niet echt een aanbeveling.

Het tweede punt is waar de dekking vandaan gehaald moet worden om de fiscale verliezen te compenseren. De indieners hebben daarbij gekozen voor verhoging van de assurantiebelasting en voor verlaging van de maximumpremiegrondslag voor de opbouw van derdepijlerpensioenen. Op beide is wel wat aan te merken. De verhoging van de assurantiebelasting lijkt geen logische relatie te hebben met het mogelijk maken van fiscaal gefaciliteerd sparen en maakt dus een wat willekeurige indruk. Als het zo willekeurig is, dan waren er toch nog wel honderd andere mogelijkheden geweest? Maar goed, iedereen heeft wel wat verzekeringen, dus het effect raakt in ieder geval redelijk gespreid. Het beperken van de mogelijkheden voor pensioenopbouw in de derde pijler van € 150.957 tot € 103.257 als maximum premiegrondslag is fors. Ook daar lijkt geen enkele logica achter te zitten, al treft hier het nadeel voor een deel wel dezelfden die ook voordeel van de regeling kunnen hebben en al wordt door deze maatregel maar 3% van de zelfstandigen getroffen. En ik neem aan ook nog voor een aantal werknemers met een pensioengat. Klopt dat?

Op zichzelf is er naar onze mening niets mis met het maximeren van de mogelijkheden tot pensioenopbouw, maar het lijkt onlogisch om daarbij een alweer volstrekt willekeurig verschil te laten ontstaan tussen degenen die in de tweede pijler pensioen opbouwen en degenen die op de derde pijler zijn aangewezen. Indertijd, einde jaren negentig, was de bedoeling om "één oudedagsplafond ten behoeve van de fiscale begeleiding van alle mogelijke oudedagsvoorzieningen" in het leven te roepen. Waar het belastingplan een maximum aan de gefaciliteerde pensioenopbouw in de tweede pijler bij een pensioengevend loon van € 185.000 stelde, en dat zelfs nu niet eens meer doet, zou het maximum voor de derde pijler eigenlijk omhoog gebracht moeten worden in plaats van verlaagd te worden naar € 114.000. Dat de indieners een dergelijke verhoging niet zomaar kunnen realiseren, is natuurlijk wel duidelijk; daar moet het kabinet achteraan. Het gaat alleen niet aan dat wij nu met elkaar maar even goedvinden dat de pensioenopbouw in de derde pijler uitdrukkelijk zo sterk beperkt wordt. Het gaat ook niet aan dat de staatssecretaris daarover dan eenvoudig meldt het "niet opportuun" te vinden om "deze dekking, die de meerderheid van de Tweede Kamer heeft gekozen, alsnog te wijzigen". Dit waren citaten. De staatssecretaris zou zich toch minstens kunnen voornemen om zo snel mogelijk de verhouding tussen de twee pensioenregimes rechter te trekken? Wij kunnen er hier toch met elkaar ernstig bezwaar tegen hebben, het gat nog groter te maken dan het al is? Hoe denken de indieners over de toch nogal breed gedragen kritiek, die hier vanavond is geuit?

Wat ons betreft is er dus nog wel een probleem. Wij verwachten dat vooral het kabinet hier wat aan gaat doen, maar de indieners hadden beter een andere keuze kunnen maken, al kan men zich zelfs afvragen of er überhaupt wel een keuze nodig is omdat de fiscale kosten toch niet zo duidelijk aan te wijzen zijn. Verder zeg ik nog eens heel duidelijk dat voor ons geldt dat door dit wetsvoorstel toch vooral een voor de consument heel nuttige doorbraak in de scheiding tussen verzekeringen en banken geforceerd wordt. Dat zal uiteindelijk natuurlijk wel gehonoreerd moeten worden.

De beraadslaging wordt geschorst.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Naar boven