Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Algemene bepalingen met betrekking tot de erkenning van EG-beroepskwalificaties (Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties) (31059).

De beraadslaging wordt geopend.

De heer Laurier (GroenLinks):

Mevrouw de voorzitter. Wij realiseren ons dat er in feite weinig beleidsruimte bestaat bij de implementatie van deze richtlijn. Wij weten ook dat er een relatief grote tijdsdruk op staat, omdat het implementatietraject 20 oktober jongstleden afgerond had moeten zijn. Wij werken graag mee om het nog snel te regelen.

In het wetsvoorstel wordt geregeld dat voor mensen die hier tijdelijk of incidenteel een geregistreerd beroep uitoefenen, een lichter regime gaat gelden, waarbij een melding voldoende is. Dit wetsvoorstel maakt het mogelijk dat mensen in een geregistreerd beroep hier of over de grens werken. Dat zou je kunnen toejuichen, maar je kunt ook constateren dat iemand in Nederland tijdelijk zijn beroep kan uitoefenen op een lager niveau dan wat in Nederland wordt gevraagd, zoals mevrouw Besselink bij de behandeling in de Tweede Kamer opmerkte. Dat noopt toch tot enige voorzichtigheid.

De inbreng van de fractie van GroenLinks bij dit voorstel heeft tot enige verwarring geleid. Bij de behandeling in de Tweede Kamer was het aspect van langdurigheid aan de orde. De minister zei dat het om een periode van vijf jaar zou gaan. Bij onze vraag hierover spreekt de minister over maximaal vier meldingen. Er is wel een verschil tussen het aantal jaren en het aantal meldingen, wat ik een verbetering zou vinden. De vraag is wat precies aan de orde is. Gaat het om een periode in jaren of telt het aantal meldingen? Als het gaat om jaren wordt verwezen naar andere richtlijnen, bijvoorbeeld over langdurig ingezetenschap, maar daarbij gaat het specifiek om vestiging van mensen, terwijl uitoefening van een beroep in principe ook kan terwijl je niet in Nederland gevestigd bent. Hoe zit het dan met de limiet aan het aantal meldingen?

Aan de Tweede Kamer is een lijst toegezegd, waarin wordt geïnventariseerd voor welke geregistreerde beroepen deze wet zal gelden. Ik neem aan dat de Eerste Kamer die lijst ook ter beschikking krijgt. Bij de behandeling in de Tweede Kamer heeft de minister gezegd dat de evaluatie van deze richtlijn niet aan de orde is. Dat zou op Europees niveau moeten gebeuren, omdat het per slot van rekening om Europese regelgeving gaat. Als wij ons realiseren dat deze wet het mogelijk maakt voor langere tijd een beroep uit te oefenen op een ander niveau dan wij over het algemeen in Nederland vragen, is het dan niet verstandig om op een termijn van pakweg drie jaar een quick scan te geven hoe dat in de afgelopen periode heeft uitgepakt? Mijn fractie wacht met belangstelling de antwoorden van de minister af.

De voorzitter:

Ik verwelkom de minister opnieuw, want dat heb ik gedaan maar dan vóórdat ik de beraadslaging opende. Wie de Handelingen leest, zou wellicht de indruk krijgen dat de minister hier niet welkom was, maar het tegendeel is het geval.

Minister Plasterk:

Mevrouw de voorzitter. Het is mijn eerste verschijning in de Eerste Kamer en ik ben sufficiently impressed door deze setting. Dank voor de rappe ondersteuning en de logistiek. Het is overigens voor mij een spannende dag, want wij gaan vanavond vijf uur lang met de Tweede Kamer in debat over het Actieplan Leraren, dus ik zal ook in andere opzichten nog veel interacties met de Staten-Generaal hebben.

De heer Laurier merkte terecht op dat het hier gaat om de implementatie van een richtlijn die Europees is vastgesteld. Wij hebben eigenlijk geen beleidsvrijheid om iets anders te doen dan die richtlijn in de Nederlandse wetgeving vast te leggen. Het staat ons niet vrij om strenger te zijn of meer te willen regelen dan de bedoeling was bij die richtlijn. De basis van de Europese Unie is om het vrij verkeer van personen mogelijk maken en dus ook de mogelijkheid voor personen om in een ander EU-land, zoals opgesomd in de richtlijn, diensten aan te bieden. Wanneer dat tijdelijk gebeurt, is het mogelijk om daarvoor niet een geheel nieuwe erkenningsprocedure te doorlopen, maar dan kan de minister op het terrein waarop die functie zich bevindt, vragen om een jaarlijkse notificatie. Het is een kanbepaling.

Ik zeg graag toe dat ik de integrale lijst van beroepen waar het om gaat, die ik ook aan de Tweede Kamer heb toegezegd, aan de Eerste Kamer zal doen toekomen. Het gaat hierbij enerzijds om sectorale beroepen, zoals dierenarts, arts, verpleegkundige, architect, en anderzijds om de grotere groep van het algemene stelsel. Daar valt onder de rijinstructeur, de duikleraar of de persoonsbeveiliger. Dat zijn allemaal beroepen die je niet zomaar kunt uitoefenen, maar waarvoor je gekwalificeerd moet zijn.

Wanneer iemand die in Antwerpen woont, elk jaar in de zomer duikinstructeur wordt in de Grevelingen, is de vraag of er sprake is van incidenteel of structureel werk. Omdat het om een duikleraar gaat, kan de staatssecretaris van SZW in dit geval vragen om dat jaarlijks aan te melden. Dat hoeft niet, maar dat kan deze zelf invullen.

Het antwoord op de vraag wat incidenteel en wat structureel is, is nauwkeurig omschreven in de richtlijn. Het begrip "tijdelijkheid" wordt van geval tot geval door de betreffende minister beoordeeld, aan de hand van duur, frequentie, regelmaat en continuïteit. Zo staat het letterlijk in artikel 5, lid 2, van de richtlijn. Dat biedt ons geen ruimte om te zeggen dat wij het niet meer als incidenteel beschouwen als iemand langer dan een jaar werkt. De minister om wie het gaat, zal die vier factoren altijd moeten afwegen. Als iemand gedurende drie jaar een keer per jaar invalt, gaat het om een andere situatie dan wanneer iemand een jaar voor de klas gaat staan. Leraar is ook een gereglementeerd beroep. Wanneer iemand gewoon een vaste baan accepteert, kan dat vrij snel als een vaste en niet meer incidentele functie worden gezien.

De handhaving van die tijdelijke dienstverlening vindt dus case by case plaats. De toezichthouders zullen in de praktijk moeten nagaan of burgers die op de Nederlandse arbeidsmarkt te werk zijn gesteld, met goed gevolg een erkenningsprocedure hebben doorlopen, ingeval van vestiging, dan wel voldoen aan de criteria die gelden voor tijdelijke dienstverlening, zoals rechtmatige vestiging in het land van oorsprong, tijdelijkheid van de activiteiten in Nederland, met de vier criteria die ik hiervoor heb beschreven, en in voorkomende gevallen voorafgaande meldingsplicht.

De heer Laurier vroeg naar de evaluatie van de wet. De richtlijn voorziet erin dat de Europese Commissie op grond van artikel 60 iedere vijf jaar verslag uitbrengt over de toepassing van de richtlijn. Ook bepaalt dit artikel dat de lidstaten iedere twee jaar aan de Commissie rapporteren over de toepassing van de richtlijn. Daarbij dienen ook statistische gegevens te worden aangeleverd over aantallen, frequentie, et cetera. Indien de Eerste Kamer dat op prijs stelt, kan ik die gegevens, die wij over twee jaar bij de Europese Commissie moeten aanleveren, in kopie aan beide Kamers toesturen, zodat zij op de hoogte zijn van die informatie. Daarmee hoop ik tegemoet te komen aan deze vraag.

De heer Laurier (GroenLinks):

Ik dank de minister voor zijn antwoord. Ik kom terug op mijn eerste vraag. Is de langdurigheid bij de meldingen beperkt of is die gebonden aan het aantal jaren? Daar kan een verschil in zitten.

Minister Plasterk:

Ik vroeg mij ook af waar de genoemde vijf jaar betrekking op had. Dit gaat echter niet om de duur van de beroepsuitoefening, maar om de termijn dat buitenlanders hier verblijven voordat zij als ingezetenen worden beschouwd.

De heer Laurier vraagt opnieuw naar de duur. Het gaat om het product van vier factoren. Bij elkaar opgeteld moeten deze factoren voor de verantwoordelijke minister een plaatje opleveren. Deze factoren zijn de duur, de frequentie, de regelmaat en de continuïteit. Als iemand invalt voor een zwangere persoon, en dat bijvoorbeeld twee keer per jaar doet, zal een minister dit als incidenteel beschouwen. Als een inwoner van Aken min of meer structureel invalt voor zwangere leerkrachten, kan de minister gezien de frequentie en de duur van het invallen vinden dat er geen sprake meer is van incidenteel werk. Hij kan dit werk dan aanmerken als iets waarvoor deze persoon zich moet registreren.

De heer Laurier (GroenLinks):

Dat begrijp ik, maar in zowel het debat in de Tweede Kamer als in de beantwoording is daaraan een limiet gesteld. In de Tweede Kamer heeft de minister, verwijzend naar andere richtlijnen, gezegd dat het gaat om een periode van vijf jaar. In de beantwoording op de inbreng van GroenLinks noemt de minister vier meldingen als maximum. Bij de vijfde melding is er sprake van "langdurig". Mijn vraagt blijft dus staan, of het gaat om jaren of om een limiet aan het aantal meldingen. Dan kan ook nog worden bepaald dat de periode aaneensluitend moet zijn. Op dit punt vind ik de beantwoording onhelder.

Minister Plasterk:

De heer Laurier verwijst naar de beantwoording in de Tweede Kamer. Net zoals ik zo-even het voorbeeld van de zwangerschappen noemde, heb ik bij mijn weten in de Tweede Kamer als voorbeeld genoemd dat de verantwoordelijke minister van oordeel kan zijn dat een persoon die vier keer invalt niet langer incidenteel werk verricht. Ik ben vanzelfsprekend alleen verantwoordelijk voor onderwijsgevenden. In andere sectoren zijn andere bewindspersonen verantwoordelijk. Ik ben het echter met de heer Laurier eens dat als het aantal van vier bepalend is, dit in strijd is met wat ik zojuist heb vermeld. Dit is niet mijn intentie. Dat zou ook niet kunnen, omdat dit in strijd is met de richtlijn. De richtlijn schrijft voor dat de betrokken minister een beoordeling maakt op basis van de vier factoren.

De heer Laurier (GroenLinks):

Ik citeer de inbreng: "zoals: bij vier keer melden is nog sprake van een tijdelijke en incidentele dienstverrichting, maar bij vijf keer is de grens naar vestiging overschreden en moet de dienstverrichter de erkenningsprocedure doorlopen."

Minister Plasterk:

Dat komt overeen met wat ik zojuist uit mijn herinnering ophaalde. Het woord "zoals" wijst er namelijk op dat ik illustreerde wat een rol zou kunnen spelen in de afweging voor de betrokken minister. Het spijt mij als ik mij zojuist niet helder heb uitgedrukt. Ik heb gepoogd om door middel van een voorbeeld een antwoord te geven.

De heer Laurier (GroenLinks):

Volgens de Handelingen van de Tweede Kamer zegt de minister echter: "Strikt genomen gaan wij niet in deze wet regelen wat langdurig is, want dat verwijst naar andere richtlijnen." Later zegt de minister: "Het praktische en korte antwoord is: vijf jaar."

Minister Plasterk:

De heer Laurier overvalt mij hiermee. Als iemand vijf jaar lang permanent aaneengesloten werk verricht, zal geen collega kunnen spreken over incidentele werkzaamheden.

De heer Laurier (GroenLinks):

Dat betekent dus dat er geen grens aan gesteld is en werkzaamheden per geval worden bekeken? In theorie kan deze periode dus vrij langdurig zijn. De periode van vijf jaar kan worden overschreden of er kunnen tien meldingen worden gedaan. Is dat de consequentie?

Minister Plasterk:

Dat is juist. Ik heb dit zojuist proberen uiteenzetten. Het gaat om een kanbepaling. Een minister kan bijvoorbeeld van mening zijn dat een persoonsbeveiliger bij incidentele activiteiten niet geregistreerd hoeft te worden. Als een minister dit wel noodzakelijk acht, kan hij op basis van de duur, de frequentie, de regelmaat en de continuïteit beoordelen of er sprake is van een duurzame inzet voor het werk. De conclusie van de heer Laurier is dus juist. De termijn van vijf jaar die ik in de Tweede Kamer heb genoemd, ging over het ingezetenschap.

De beraadslaging wordt gesloten.

Het wetsvoorstel wordt zonder stemming aangenomen.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Naar boven