Aan de orde is de voortzetting van het beleidsdebat over het mkb in het kader van de behandeling van het wetsvoorstel Vaststelling van de begrotingsstaat van het Ministerie van Economische Zaken (XIII) voor het jaar 2006 (30300 XIII).

Minister Brinkhorst:

Mijnheer de voorzitter. Het is een genoegen om vanmiddag met de Kamer over een belangrijk onderwerp te debatteren, want dat mag je wel zeggen als wij spreken over het midden- en kleinbedrijf. Ik begin met een aantal algemene opmerkingen.

Conjunctureel gezien komt er langzamerhand weer vaart in het mkb. Na de recente economische neergang is een lichte stijging te zien van bedrijven waar de werkgelegenheid ook snel toeneemt. Ook de omzetgroei trekt aan. Verder komt uit de enquêtes naar voren dat ondernemers in het mkb een toenemend vertrouwen hebben in de economische ontwikkeling. Zij zijn optimistisch gestemd en dit duidt op een economisch herstel. Velen hebben dat in hun eerste termijn gezegd. Je kunt het ook zien in de recente CBS-cijfers over bijvoorbeeld de dalende werkloosheid en het stijgende aantal vacatures.

De heer Terpstra vroeg mij om een reactie op het vertrouwen in de economie. Het lijkt mij dat ik dit het best kan doen aan de hand van een aantal titels van de CBS-persberichten van deze maand: "Producentenvertrouwen hoger", "Consumentenvertrouwen fors gestegen", "Uitvoer goederen opnieuw flink hoger" en "Detailhandel boekt meer omzet in april". Dat positieve beeld spoort met de positieve economischegroeiramingen van het Centraal Planbureau voor dit en volgend jaar. Ik heb een- en andermaal hier, maar vooral aan de overkant van het Binnenhof gesproken over de ontwikkeling van de economische groei en de structurele maatregelen die het kabinet heeft genomen. Vandaag wil ik stilstaan bij de positie van het mkb en die bespreken aan de hand van een viertal punten: 1. het belang van het mkb voor de Nederlandse economie, 2. de problematiek van de arbeidsmarkt, 3. de relatie met kennis, innovatie en menselijk kapitaal en 4. de ordening van de markt. Ik zal met dit betoog ook ingaan op een aantal andere onderwerpen, onderwerpen die uw Kamer op 31 januari heeft genoemd. Die betreffen onder andere de kwestie van het ontslagrecht en het belang van goed onderwijs. Vervolgens zal de staatssecretaris spreken over het ondernemersklimaat in algemene zin en over een groot aantal specifieke vraagstukken, zoals die van de administratieve lasten, de vergunningen en de bedrijfsoverdrachten.

Allereerst kom ik dan te spreken over het belang van het mkb voor de Nederlandse economie. Het lijkt op een gemeenplaats, maar het kan niet genoeg herhaald worden dat het mkb absoluut van essentieel belang is voor de Nederlandse economie. Economische groei bereiken wij namelijk alleen via banengroei en via groei van de arbeidsproductiviteit. Daarbij zijn wij voor een groot deel afhankelijk van het mkb. Immers, van de ongeveer 700.000 bedrijven die ons land rijk is, behoort maar liefst 99% tot het mkb. Het mkb is goed voor bijna 3 miljoen voltijdse arbeidsplaatsen, die door 4 miljoen mensen worden bezet. Meer dan de helft van het aantal werknemers in het bedrijfsleven werkt in het mkb. Het genereert 44% van de toegevoegde waarde van het totale bedrijfsleven.

Daar staat wel iets tegenover. Hoewel het mkb vaak een bron van vernieuwing is, is het totale plaatje ervan minder dynamisch dan dat van het grootbedrijf. Met innovatie en arbeidsproductiviteit blijft het mkb als geheel achter bij het grootbedrijf. Vergeleken met het grootbedrijf is een geringer deel van het mkb innovatief. Een illustratie daarvan zijn de gegevens van de uitgaven voor onderzoek en ontwikkeling. Het mkb is goed voor 44% van de toegevoegde waarde van het totale bedrijfsleven maar vergeleken daarmee zijn de uitgaven voor onderzoek en ontwikkeling bij het mkb lager dan bij het grootbedrijf. Ook is in het mkb de arbeidsproductiviteit gemiddeld 25% tot 30% lager dan bij het grootbedrijf.

Hierbij zijn kanttekeningen te plaatsen. De verschillen tussen het mkb en het grootbedrijf hebben te maken met de schaalgrootte en het feit dat veel mkb-bedrijven minder kennisintensief zijn. In dat verband denk ik aan de bedrijven in de detailhandel en de horeca. In die sectoren is het mkb relatief sterk vertegenwoordigd. Het verschil is bovendien grotendeels toe te schrijven aan het feit dat het grootbedrijf multinationals kent. Er is namelijk geen verschil tussen het mkb en het grootbedrijf enerzijds en de multinationals anderzijds.

Verder wijs ik erop dat het moeilijk is om het mkb als één grote groep van bedrijven te beschouwen. Hierop is door verschillende geachte afgevaardigden gewezen. Het mkb kent een enorme diversiteit aan bedrijven. Naast de relatief weinig vernieuwende en kennisintensieve mkb-ondernemingen zijn er ook heel veel innovatieve, kleine en middelgrote bedrijven. Evenals de staatssecretaris heb ik in de afgelopen jaren vele bezocht. Het is dan zeer interessant om te spreken over de navigatiesystemen van TomTom of over de multimedia-apparatuur van Bandridge en de materialen van Bronkhorst High-Tech.

Kortom, de bijdrage van het mkb aan economische groei is substantieel, maar het nog onbenutte potentieel is aanzienlijk. Daarover moeten wij het hebben. Er is volop ruimte voor groei van werkgelegenheid, arbeidsproductiviteit en innovatie. Zowel nationaal als internationaal is voor het kabinet bevordering hiervan dan ook een belangrijk speerpunt van beleid.

Wat is dan nodig? Nodig is een goed investerings- en vestigingsklimaat. Bevordering daarvan begint met het zorgen voor een sterke economische structuur, een goed functionerende arbeidsmarkt en een hoge participatie van jongeren, ouderen en allochtonen. Daarnaast moet er meer ruimte komen voor innovatie en vernieuwing, voor goed onderwijs en ten slotte moeten wij concurrerende markten hebben. Deze onderwerpen wil ik vandaag behandelen. Alvorens ik dat doe, wil ik benadrukken dat de beleidsinzet voor het mkb door het gehele kabinet wordt gedeeld. De heer Terpstra en mevrouw Sylvester stelden hierover vragen. De coördinerende rol van Economische Zaken wordt erkend doordat iedere collega het belang van het mkb ziet en op zijn of haar terrein meewerkt aan het versterken van de positie van het mkb. Economische Zaken heeft tot taak om te waken over de coherentie van het beleid. Kortom, wij functioneren als een regisseur waarbij de verantwoordelijkheden ook bij de afzonderlijke ministeries liggen.

Voorzitter. Dan wil allereerst de kwestie van de arbeidsmarkt behandelen. Om het kleinbedrijf en het grootbedrijf nu en in de toekomst een omgeving te bieden waarin zij succesvol en innovatief kunnen opereren, werkt het kabinet sinds zijn aantreden aan het verbeteren van het vestigings- en het investeringsklimaat. Zoals bekend hebben wij daartoe bij onze start een stevige hervormingsagenda opgesteld. Die agenda vond in eerste instantie haar grondslag in de Groeibrief, in de Industriebrief en vervolgens in een aantal andere deelnota's die allemaal met deze kwestie te maken hebben. Het ministerie van Economische Zaken blijft daarbij het centrale ministerie voor de inspanningen gericht op economische groei. Voor economische groei is natuurlijk hervorming van de arbeidsmarkt belangrijk, zodat de participatie van de burgers wordt bevorderd en er een dempend effect is op de loonvorming. In reactie op de opmerkingen van de heer Van den Berg hierover zeg ik dat de loonstijging per eenheid product in Nederland omstreeks de millenniumwisseling bijna twee keer zo hoog was als het gemiddelde van de eurozone.

Ik wijs er verder op dat de hervormingen ook ten doel hebben om talenten niet ongebruikt te laten en om kennis en kunde niet voortijdig te laten afvloeien. Daar heeft het mkb vanwege zijn centrale plaats in de economie heel veel baat bij. Het kabinet heeft gekozen voor verbetering van de werking van de arbeidsmarkt in brede zin door de WW en het ontslagrecht aan te passen. De WW-uitkering is voor de eerste twee maanden verhoogd van 70% naar 75% van het laatst verdiende loon. Tegelijkertijd is de maximale duur ervan verkort van vijf naar drie jaar en twee maanden. Daarnaast hebben wij voor het ontslagrecht gewerkt aan verlaging van het aantal pro-formaprocedures en het inruilen van de regel "last in, first out" voor het afspiegelingsbeginsel. Dat laatste betekent onder andere: minder bescherming van de ouderen.

Voorzitter. Tegen die achtergrond vroeg mevrouw Sylvester wat de visie van de regering was op het afschaffen van de specifieke maatregelen voor de onderkant van de arbeidsmarkt. Bij deze maatregelen gaat het om bijvoorbeeld de SPAK. Die brengt het korten op de afdracht van belastingen met zich mee voor werknemers in de lagere loonschalen, globaal op 115% van het minimumloon. Het kabinet heeft deze specifieke maatregelen geëvalueerd en alle evaluaties tonen aan dat deze maatregelen duur zijn, weinig effect sorteren en leiden tot verstopping van de arbeidsmarkt. De mensen stroomden nauwelijks door. Daarom is zeer bewust gekozen voor het afschaffen van deze maatregelen.

Mevrouw Sylvester heeft terecht veel aandacht besteed aan het belangrijke thema van de jeugdwerkloosheid. Het kabinet streeft ernaar, te voorkomen dat de jeugdwerkloosheid niet meer dan het dubbele van de totale werkloosheid bedraagt en dat iedere werkloze jongeren binnen een halfjaar weer aan de slag is of op school zit.

Mevrouw Sylvester (PvdA):

Voorzitter. De minister sprak zojuist over het afschaffen van specifieke maatregelen. Ik ben het met hem eens dat het geen zin heeft om regelingen in stand te houden als bij evaluatie blijkt dat zij duur zijn en niet effectief. Wat stelt de regering echter voor deze regelingen in de plaats? Ik ben van mening dat als dat nodig is afschaffing terecht is, maar wat doet deze regering om er expliciet voor te zorgen dat er werkgelegenheid komt aan de onderkant van de samenleving, ook via het mkb?

Minister Brinkhorst:

Ik ben blij dat mevrouw Sylvester erkent dat de SPAK terecht is afgeschaft. Het kabinet bevordert dat de mensen aan de onderkant van de arbeidsmarkt meer kansen krijgen op toetreding. Straks kom ik nog uitvoerig te spreken over scholing. De kwestie is dat de jeugdwerkloosheid juist aan de onderkant van de arbeidsmarkt heel hoog is. Meer in het algemeen is het bevorderen van een goede werkstructuur, ook via de sociale innovatie, heel belangrijk om op die manier te proberen voor de mensen in de lagere loonschalen de werkgelegenheid te bevorderen.

Mevrouw Sylvester (PvdA):

Kunt u een voorbeeld geven van een maatregel waarmee de regering expliciet aan de onderkant van de arbeidsmarkt weer werkgelegenheid schept?

Minister Brinkhorst:

Een voorbeeld daar van is het wegnemen van het financiële risico bij ziekte van jongeren voor werkgevers in dertig grote gemeenten en in sectoren die met de task force Jeugdwerkloosheid afspraken hebben gemaakt over het scheppen van leerwerkbanen voor kansarme jongeren. Daarmee wordt het leren bevorderd en het financiële risico dat de werkgevers anders zouden moeten dragen, weggenomen. Op die manier worden zij geprikkeld de jongeren met kleinere kansen aan het werk te helpen.

Dat brengt mij bij het thema van de jeugdwerkloosheid. Op dat punt zijn heel veel acties totstandgekomen, waarbij ik met name denk aan de task force onder leiding van de heer De Boer. Naast het punt van het financiële risico is er bijvoorbeeld een belastingkorting voor werkgevers van maximaal € 1200 als zij mbo-scholieren een stage aanbieden, plus een extra korting van € 1500 voor werkgevers die jongeren laten leren en werken. Die regeling gaat nog deze zomer in. Daarnaast is er uiteraard de grote voorlichtingscampagne om werkgevers over de streep te trekken om meer jongeren aan een baan of stageplek te helpen. Bovendien worden in het kader van het Plan van aanpak jeugdwerkloosheid 2004-2007 een aantal specifieke instrumenten ingezet waarvan het mkb gebruik kan maken. Daarbij denk ik aan de fiscale stimuleringsregeling waarmee werkgevers voormalige werklozen kunnen laten scholen tot zij een zogeheten startkwalificatie hebben bereikt. Die regeling is met ingang van 1 januari uitgebreid naar personen die jonger zijn dan 23 jaar. Het CWI krijgt een budget om voor jongeren die moeilijk aan het werk kunnen komen, korte activiteiten te bekostigen, zoals individuele begeleiding, sollicitatietraining en een korte cursus. Daarbij gaat het jaarlijks om zevenduizend jongeren, voornamelijk jongeren die de school vroegtijdig hebben verlaten. Voor hen is per jongere een gemiddeld budget van € 1000 beschikbaar. Al die maatregelen zijn erop gericht om de onderkant van de arbeidsmarkt sterk te bevorderen.

Ook de kwestie van de integratie en de kennismigranten is natuurlijk belangrijk. Het werk van Hans de Boer komt ook ten goede aan allochtonen, over wie mevrouw Sylvester terecht heeft gesproken. Allochtonen staan immers inderdaad relatief nog veel te veel buiten het arbeidsproces. Dat is bijzonder jammer, want werk en ondernemen zijn heel goede manieren om de integratie te bevorderen. Ik aarzel niet om te zeggen dat het ondernemerschap juist bij allochtonen op dit ogenblik een veel grotere ontwikkeling doormaakt dan bij autochtonen. Dat is voor een deel te wijten aan het feit dat zij minder kansen maken op de arbeidsmarkt. Tegen die achtergrond is de drive om het ondernemerschap te bevorderen, erg sterk. Dat is ook bijzonder belangrijk, want het nut van nog onbenutte talenten van onze allochtone Nederlanders is, gelet op de vergrijzing, absoluut essentieel. Vanmiddag was er een debat in de Tweede Kamer over de befaamde 40-urige werkweek. Als wij in het kader van de vergrijzing niet tijdig maatregelen nemen om ter wille van het behoud van wat wij hebben – een goede zorgvoorziening, goede welvaartsvoorzieningen – in te zetten op een grotere arbeidsparticipatie, zijn wij niet in staat om de structuren die wij hebben behouden, onder nieuwe omstandigheden te handhaven. Daar hebben ook de mkb'ers natuurlijk alle belang bij, want ook zij willen hun vacatures straks vervullen. Vanzelfsprekend hebben ook ondernemers de maatschappelijke verantwoordelijkheid om allochtonen een kans te geven.

Ik noem daarbij nog een paar aandachtspunten. Nog steeds verlaten veel te veel allochtone jongeren zonder diploma het onderwijs. Door het ontbreken van goede diploma's betreden zij met een achterstand de arbeidsmarkt. Collega Van der Hoeven pakt dat aan en de Kennisinvesteringsagenda pleit voor geld om taalachterstanden weg te werken.

Bij de kwestie van de integratie zijn naast optimaal scholen en het benutten van de beroepsbevolking ook kennismigranten nodig. Bepaalde, veelal zeer innovatieve activiteiten met een grote potentiële toegevoegde waarde zouden niet mogelijk zijn zonder buitenlandse kenniswerkers. Ik heb daar uit eigen ervaring mee te maken gehad. Ook de staatssecretaris heeft dat op haar reizen gezien. De afgelopen jaren kwamen wij in verschillende landen – ik denk daarbij met name aan India – regelmatig de situatie tegen dat wij geen toegesneden regelingen hadden voor de toelating van buitenlandse kenniswerkers. Het standpunt dat wij innamen en dat nu ook verwezenlijkt is in een aantal specifieke regelingen, is dat de Nederlandse economie kan profiteren van goed opgeleide kennismigranten. Een strikt asielbeleid is een totaal andere zaak. Wij moeten specifieke regelingen hebben voor die kennismigranten. Minister Verdonk heeft daarom met steun van het gehele kabinet en op initiatief van Economische Zaken de drempels voor kennismigranten aanzienlijk verlaagd. Die versoepeling is ook van grote betekenis voor het mkb, want het mkb maakt veelvuldig gebruik van die kennismigrantenregeling. Ongeveer de helft van de bij de regeling betrokken bedrijven behoort tot het mkb.

De heer Terpstra heeft in dit verband een vraag gesteld over de regeling in Dubai. Een kennismigrantenregeling naar het voorbeeld van Dubai, waar ondernemingen verantwoordelijk zijn voor het aanvragen van werkvergunningen, is interessant. Wij kennen dat voorbeeld en wij onderzoeken de mogelijkheid van toepassing daarvan in Nederland. Ik dank de heer Terpstra voor zijn suggestie.

Na de problematiek van de arbeidsmarkt ga ik nu in op de kennisinnovatie en het menselijke kapitaal. Ook het vergroten van het vernieuwingsvermogen van in Nederland gevestigde bedrijven is essentieel om ook in de toekomst welvaart en gelegenheid te kunnen creëren. Dat is nodig om een draagvlak voor collectieve voorzieningen te borgen. Het kabinet investeert sterk in de kenniseconomie. In deze periode hebben wij structureel 1 mld. extra geïnvesteerd en bovendien 2 mld. incidenteel. Tegen die achtergrond is het van belang om voor de volgende kabinetsperiode serieus te werken aan de totstandbrenging van een kennisinvesteringsagenda, waardoor datgene wat in deze kabinetsperiode vorm heeft gekregen, structureel kan doorwerken, juist omdat wij het in de komende periode niet alleen moeten hebben van vergroting van de arbeidsparticipatie, maar ook van vergroting van de arbeidsproductiviteit. Daarbij is het vergroten van het innovatievermogen van het mkb een speerpunt van het innovatiebeleid. In het mkb zit immers nog veel onbenut innovatiepotentieel. Het zou buitengewoon te betreuren zijn als dat potentieel blijft liggen. Het benutten van dat potentieel is noodzakelijk om de buitenlandse concurrentie aan te kunnen.

Het algemene basisinstrument voor het stimuleren van het vernieuwingsvermogen van de bedrijven is algemeen bekend: de WBSO. Ik wil echter graag op een aantal specifieke punten wijzen. Vorige maand heeft Economische Zaken de definitieve voucherregeling gepubliceerd. Daarbij heb ik ook het budget verhoogd. Dit jaar krijgen wij 6000 vouchers, waarvan 3000 kleine vouchers voor een bedrag van € 2500 voor mkb'ers die nog niet de weg naar de kennisinstelling hebben gevonden. Wij moeten inderdaad stimuleren dat ook de bedrijven die tot nu toe niet geïnnoveerd hebben, gebruik gaan maken van deze startvouchers. Daarnaast zijn er 3000 grote vouchers tot een hoogte van € 7500 met een eigen bijdrage van € 2500. Die vouchers zijn bedoeld voor de grotere kennisvragen. De vouchers genieten bij het mkb een zeer grote populariteit. Ik denk dat een verdere knip daarin, zoals mevrouw Sylvester heeft gesuggereerd, thans niet nodig is. Wij zullen volgend jaar weer evalueren en wij zijn er uiteraard altijd op uit om aan de hand van goede suggesties te bekijken of nieuwe verbeteringen mogelijk zijn. Op dit ogenblik functioneert dit systeem echter buitengewoon goed.

De overheid kan ook als klant de innovatie in het mkb bevorderen. Dat doen wij in de eerste plaats via de "Small business innovation and research"-regeling, waarmee opdrachten van het mkb voor innovatief onderzoek op het terrein van maatschappelijke thema's worden gestimuleerd. Op die manier stimuleren wij het mkb om te innoveren. Tegelijkertijd krijgt de overheid via innovatieve oplossingen voor maatschappelijke vraagstukken daarvoor een extra bonus terug. Wij zijn met een aantal pilots bezig. Ik denk dat deze SBIR echt een interessante vernieuwing is in ons fiscale pakket.

Daarnaast kunnen wij natuurlijk ook via het normale inkoop- en aanbestedingsbeleid innovatie stimuleren door als "launching customer" op te treden. De staatssecretaris en ik hebben de Tweede Kamer op 14 juni het actieplan De overheid als launching customer gezonden. Dat actieplan richt zich op het wegwerken van knelpunten zoals onvoldoende bewustzijn bij overheden, onvoldoende kennis en informatie bij overheden en bedrijven en gebrekkige organisatie en coördinatie binnen de overheid. Daarmee stimuleren wij dat het mkb de kans krijgt om daarop in te schrijven. Tot zover de specifieke regelingen in de fiscale sfeer of in de aanbestedingssfeer.

Daarnaast steunt Economische Zaken via de programmatische aanpak bepaalde innovatiezwaartepunten. Het startpunt van die aanpak zijn de vijf sleutelgebieden die in het innovatieplan zijn aangewezen: food and flowers, hightechsystemen en hightechmaterialen, de creatieve industrie en de chemie. Wij zijn nu bezig met het veld om programma's te maken voor innovatie om die kansrijke gebieden een impuls te geven. Het is belangrijk dat het bottom-up gebeurt. Bedrijven en kennisinstellingen kunnen met projectvoorstellen komen om zo invulling te geven aan het programma.

Wij doen er veel aan om het mkb bij die innovatieprogramma's te betrekken. Vertegenwoordiging van mkb en nieuwe toetreders tot de markt zijn aspecten waarop toekomstige programma's onder andere worden beoordeeld. Zo komt er op het gebied van flowers and food, een agrosector waar Nederland sterk in is, voor het mkb een specifiek programma gericht op technology transfer. Wij hebben binnen de pilot hightechsystemen dezer dagen Point One gelanceerd. Daarbij gaat het om samenwerking tussen grote bedrijven – Philips, ASML, ASMI, Holst, het Embedded Systems Institute, een belangrijk instituut op het gebied van de nanotechnologie – en het mkb. Dat programma is twee weken geleden gestart. Er staat nu een tender open voor nieuwe projecten met ruime aandacht voor het mkb.

In reactie op de opmerkingen van de heer Van den Berg zeg ik dat het programmatische pakket het fundament vormt onder het nieuwe industriebeleid. Ik ben hem zeer erkentelijk voor zijn steun aan het nieuwe industriebeleid. Na twintig jaar heeft het kabinet nu een industriebeleid dat verder gaat dan het in algemene zin bevorderen van het industrieklimaat. Het is gebaseerd en gericht op een bottom-up benadering. Bij de uitvoering van het beleid zal de rol van de researchinstellingen bij het bedrijfsleven centraal staan. In de volgende voortgangsrapportage, die voor de behandeling van de EZ-begroting naar de Tweede Kamer wordt gestuurd, zullen wij naast de stand van zaken van de acties van het industriebeleid ook een update geven van hoe de industrie er anno 2006 voorstaat met de belangrijkste aandachtspunten voor de komende periode. De sociale partners zijn daar uitvoerig bij betrokken.

Ik maak een enkele opmerking over de uitvoering. In de brief van 1 mei jongstleden over het innovatie-instrumentarium is aan de Tweede Kamer gemeld dat Economische Zaken is gestart met het project Versterking uitvoering structuur EZ om de ambities waar ik net over gesproken heb uit te werken. Dat project omvat onder andere een verkenning van de positie en de taken van Syntens binnen de nieuwe context. Het past helemaal binnen de filosofie van het kabinet dat bij zijn aantreden een te grote kloof tussen beleid en uitvoering constateerde. Ik heb wel eens gezegd dat EZ goed is in denken, maar minder goed in doen. Wij weten goed hoe anderen het doen, maar wij hebben te weinig kracht om de doefactor te versterken.

Tegen die achtergrond hebben wij beleid en uitvoering dichter bij elkaar gebracht. Dat heeft ook gevolgen voor de positie van Syntens. In december zijn de resultaten van het project bekend. Dan zal onder andere duidelijk zijn hoe Syntens in de toekomst het beste kan functioneren binnen de nieuwe context en doelstellingen en of dat tot structurele aanpassingen zal leiden. Er zijn twee uitgangspunten. Het eerste uitgangspunt is marktgerichtheid. Syntens moet natuurlijk geen ambtenarenmachine zijn. Het tweede uitgangspunt is dat de minister zijn politieke verantwoordelijkheid moet kunnen waarmaken. Een stichtingsvorm is daarvoor niet de meest aangewezen weg. Nogmaals, eind december zullen wij de balans opmaken en dan zullen wij kijken waar wij uitkomen.

Ik zal een paar opmerkingen maken over de positie van het mkb in een aantal relevante Europese programma's. Op dit moment zijn die programma's in voorbereiding. Ze lopen van 2007 tot en met 2013. Het mkb speelt een belangrijke rol als deelnemer aan de programma's. Wij denken bijvoorbeeld aan een programma voor onderzoek en technologische ontwikkeling. Het zevende kaderprogramma moet leren van wat het zesde kaderprogramma ons heeft gegeven. Tot nu toe is mijn ervaring dat het Nederlandse mkb er heel goed uitkomt. De Nederlandse projectvoorstellen hebben een hoge slagingskans. Het Nederlandse gemiddelde is 22%, tegen een Europees gemiddelde van 13%. Ik hoop dat wij dat in de komende periode voor het zevende kaderprogramma kunnen versterken.

De vraag is hoe wij Nederland kunnen ontwikkelen tot een hoogwaardige kennissamenleving. De Kamer weet dat ik veel belang hecht aan het thema excellentie. Onze arbeidsproductiviteitsgroei loopt achter op die van de Verenigde Staten en die willen wij vergroten. De ontplooiing van talent moet gebeuren op alle niveaus. Het gaat niet alleen om het stimuleren van excellentie aan de bovenkant. Voorkomen moet worden dat de uitdaging om talent te ontplooien een elitair karakter krijgt. Het is duidelijk dat de gemiddelde kwaliteit van het onderwijs in Nederland goed is, maar het moet meer recht doen aan de verschillen in talenten en kwaliteiten tussen mensen. Het egalitaire denken is daarbij nog te veel gemeengoed.

Het onderwijs presteert gezien de hoge kennisvereisten niet goed genoeg. De vraag is waar dat aan ligt. Vanuit het perspectief van het ministerie van Economische Zaken ligt het aan een aantal punten. In de eerste plaats aan de gebrekkige doorstroming in het beroepsonderwijs. Vooral de instroom in het hoger onderwijs blijft achter. Er zijn te weinig leerlingen die doorstromen van het mbo naar het hbo. In de tweede plaats is er een gebrekkige doorstroming op de arbeidsmarkt. De scholing van werkenden via bijvoorbeeld een leven lang leren kan over de hele linie van de beroepsbevolking – van hooggeschoolden tot lager opgeleiden – flink worden verbeterd. In de derde plaats stimuleren wij te weinig en koesteren wij te weinig toptalenten. Vaak is het beeld dat een zesje al genoeg is. Minder dan een kwart van de Nederlandse studenten kan beschouwd worden als gedreven, zo blijkt uit de studentenmonitor 2004. Het gebrek aan niveaudifferentiatie en verscheidenheid kan volgens de OESO een belangrijke verklaring zijn voor het achterblijven van het aantal hoogopgeleide Nederlanders. Wij zullen dus meer hoger opgeleiden moeten hebben, willen wij de concurrentie in de internationale arena aan kunnen.

De heer Van Raak (SP):

Wij hebben vandaag een beleidsdebat over het mkb. Ik ben zeer geïnteresseerd in de uiteenzettingen van de minister, maar ik vraag mij af wat dit nog allemaal met het mkb van doen heeft.

Minister Brinkhorst:

Het heeft alles met mkb te maken. Het hoogwaardig technologische mkb heeft behoefte aan hoogopgeleide werkers. Het blijkt dat velen er de voorkeur aan geven om buiten Nederland te worden opgeleid. Het mkb heeft echter veel belangstelling voor hoogopgeleiden in de technische sector. Voor het hoogwaardige mkb is het dus essentieel dat mensen beter worden opgeleid. Men heeft ons gevraagd wat wij van het onderwijsniveau vinden.

In de vierde plaats wijs ik op de gebrekkige aansluiting tussen onderwijs en bedrijfsleven. De laatste jaren is onderwijs te ver van het bedrijfsleven af komen te staan. Wij kijken dan ook samen met het ministerie van OCW hoe wij de aansluiting tussen beroepsonderwijs en bedrijfsleven kunnen versterken. Ik heb al verwezen naar het Deltaplan bèta en techniek. Het doel is om het aantal afgestudeerde bèta's te verhogen. Een ander voorbeeld is de FES-impuls van 300 mln. voor vmbo-praktijklokalen. Scholen kunnen daarmee lokalen aanpassen en inventaris en inrichting vernieuwen, vooral ten dienste van een actieve positie in het bedrijfsleven. Dan is er nog de interdepartementale projectdirectie Leren & Werken, waar ook EZ aan bijdraagt. Die directie stimuleert duale trajecten, waarin leren en werken worden gecombineerd. Ten slotte is er ook een herwaardering voor het ambachtschap nodig. De renaissance van het beroepsonderwijs staat hoog op de agenda. Dat hangt nauw samen met het terugdringen van het voortijdig schoolverlaten. Dit zijn specifieke voorbeelden die het werken voor het mkb kunnen bevorderen. Op die manier kunnen bedrijven functioneren. Nu kunnen zij technisch gekwalificeerde mensen niet krijgen.

De heer Van Raak (SP):

Vooral het laatste vind ik heel interessant. Mijn neefje wil fietsenmaker worden. Hij kan alleen geen school vinden waar hij kan leren om fietsen te maken. Wij hebben hierover ook wel eens gedebatteerd met de minister van Onderwijs. Voelt u er wat voor om weer ambachtscholen op te richten? Is daar geen behoefte aan?

Minister Brinkhorst:

De minister van Economische Zaken richt geen ambachtscholen op. U wijst precies op een knelpunt. Niet voor niets heb ik gezegd dat OCW en EZ samen proberen de aansluiting tussen beroepsonderwijs en bedrijfsleven te bevorderen. Ik was kortgeleden in het kader van die befaamde studiedag van het kabinet in een bedrijf genaamd Rent All; ik geloof niet dat ik nu reclame maak daarvoor. Dat bedrijf is heel actief op het terrein van multimediale technieken, met grote feesten die in heel het land plaatsvinden, waarop sound en television een belangrijke rol spelen. Dat bedrijf is met een roc in de buurt van Arnhem en Nijmegen een samenwerkingsverband aangegaan. De leraren van de school konden profiteren van de concrete ervaringen in het bedrijf en het bedrijf kon profiteren van de beste leerlingen van die school, eventueel door hen als personeel aan te trekken. Die koppeling is dus veel sterker dan jaren geleden. Mijn ervaring destijds met het hoger onderwijs is dat een hele periode werd besteed aan filosofie, waarbij de universiteit niets te maken mocht hebben met het bedrijfsleven. De universiteit zou daarmee belemmerd worden in haar onafhankelijkheid. Die periode ligt achter ons; nu wordt samenwerking juist bevorderd met respect voor de zelfstandigheid van scholen. Het ministerie van EZ moet ervoor zorgen dat die samenwerking onder goede condities plaatsvindt.

Mevrouw Sylvester (PvdA):

In Nederland gaat veel mis op het gebied van stages voor het mkb. Ik hoef dat de regering niet te vertellen. Veel vmbo/mbo-leerlingen willen zich kwalificeren voor doeberoepen. Als zij stage willen lopen, is er echter in het mkb weinig ruimte beschikbaar om hen te begeleiden. Ook de scholen knippen op dit punt te kort af. Ziet u voor uw ministerie een rol weggelegd op het punt van het zoeken naar een persoonlijke coach en het opstellen van een goed stageplan? Hoe wilt u anders dit stuk overbruggen? Dit vormt natuurlijk een belangrijk frictiepunt met de praktijk.

Minister Brinkhorst:

Mijn antwoord is ja. Ik verwees net al naar de interdepartementale projectdirectie Leren en Werken. De ministeries van OCW, SZW en EZ werken gezamenlijk aan het stimuleren van processen bij het bedrijfsleven enerzijds en het onderwijs anderzijds, zodat leren en werken worden gecombineerd. Het aspect van de stages speelt daarin een heel belangrijke rol.

Mevrouw Sylvester (PvdA):

Wat zijn de resultaten op dit punt? Bent u daar tevreden over? Hoe loopt een en ander in de praktijk?

Minister Brinkhorst:

Die directie is vorig jaar opgericht. Voor het einde van deze kabinetsperiode kan naar verwachting een eerste evaluatie daarvan worden gedaan. Een heel interessant punt is dat daarin de sociale innovatie voor het eerst aan de orde komt. Tot nu toe was vaak het thema technologische innovatie aan de orde, maar sociale innovatie is natuurlijk ook erg belangrijk voor de houding van medewerkers. Het is positief als zij in een vroegtijdig stadium in hun stage betrokken raken en ervaring kunnen opdoen.

De heer Van Raak (SP):

De minister geeft nu hoog op over de invloed van het bedrijfsleven op de universiteiten. De Koninklijke Nederlandse Akademie voor Wetenschappen heeft laatst een rapport uitgebracht waaruit blijkt dat de onafhankelijkheid van de wetenschappen ernstig onder druk staat, waarmee ook de kwaliteit van de wetenschappen onder druk komt te staan. De minister heeft aangegeven dat de investeringen in onderzoek en ontwikkeling van bedrijven in Nederland achterblijft bij het OESO-gemiddelde. Wordt het falen van het bedrijfsleven niet gekopieerd naar de universiteiten?

Minister Brinkhorst:

Ik zou het woord "falen" niet in dit kader gebruiken. Wij spreken niet over het falen van het bedrijfsleven en het falen van de universiteiten. Feitelijk hebben wij te maken met een kennisparadox. Dat is in zekere zin zelfs een Europese paradox. Die paradox is dat de Nederlandse universiteiten op het punt van research and development een enorm sterke positie innemen. De toepassing van al die kennis en ervaring leidt in de praktijk er echter toe dat de concurrentiekracht van Nederland erop achteruitgaat, niet alleen in vergelijking met Amerika, maar ook in vergelijking met India en China. Die kennisparadox heeft niets te maken met de onafhankelijkheid van de universiteit maar met het feit dat die kennis en ervaring kennelijk te weinig doorwerken naar het bedrijfsleven. Het bedrijfsleven doet te weinig kennis en ervaring op van universiteiten. Dat is goed mogelijk, als gevolg van de wederzijdse onafhankelijkheid, maar die twee werelden moeten niet van elkaar gescheiden blijven maar met elkaar verbonden worden. Ik geef specifieke voorbeelden. Singapore was tot zeven jaar geleden niet het land waaraan werd gedacht bij life sciences. Sinds zeven tot acht jaar is daar echter een van de grootste centra op het gebied van life sciences ontstaan. Dat kon alleen gebeuren door de combinatie van de praktijkervaring van het bedrijfsleven en de hoogwaardige kwaliteit van universitair opgeleiden die overal vandaan werden gehaald. Een ander voorbeeld is IMac in Leuven. Op het gebied van de elektronica is dat instituut het voorbeeld wereldwijd geworden van een samenwerking waarbij de onafhankelijkheid van de universiteit van Leuven niet in het geding is. Sterker nog, er vindt een enorme spin off van kennis plaats die zijn weerslag heeft op talloze bedrijven. Er zijn nu 500 elektronicabedrijven gevestigd in Leuven. Een aantal jaar geleden heeft zelfs Philips een belangrijk deel van zijn research naar dat gebied verplaatst. Ik heb juist weer een deel teruggehaald op het gebied van nanotechnologie embedded systems. De stelling dat de onafhankelijkheid van de universiteiten in het geding zouden zijn, is dus eigenlijk door de feiten gelogenstraft.

De heer Van Raak (SP):

Ik houd het kort op dit punt want ik trap in dezelfde val als de minister omdat wij afraken van het onderwerp mkb. De minister kan dan wel zeggen dat er geen probleem is omtrent die onafhankelijkheid, maar de KNAW zegt dat dat er wel is. Hetzelfde blijkt uit gesprekken die ik heb gevoerd op universiteiten. Ik ben het met de minister eens dat het mogelijk moet zijn dat universiteiten en bedrijven met wederzijds respect en voor wederzijds gewin samenwerken. Ik zou het echter wel aardig vinden als de minister, net zoals zijn collega van OCW heeft gedaan, bevestigt dat die situatie in Nederland nu niet bestaat.

Minister Brinkhorst:

Welke situatie niet?

De heer Van Raak (SP):

De situatie waarin de onafhankelijkheid van de wetenschappen verzekerd is en niet wordt aangetast door de toenemende samenwerking tussen bedrijven en universiteiten. Ik hoor graag op welke manier de minister wil voorkomen dat de onafhankelijkheid en de kwaliteit van het wetenschappelijk onderzoek verder wordt aangetast.

Minister Brinkhorst:

De heer Van Raak poneert een stelling waarmee ik het absoluut niet eens ben. Ik geloof niet dat zijn beweringen op veelvuldige ervaringen gebaseerd is.

De voorzitter:

Interrumpeert u de minister nu niet opnieuw, mijnheer Van Raak. U trapt in dezelfde val als de minister.

De heer Van Raak (SP):

Dan moet de minister zich beter voorbereiden. Ik heb die stelling niet geponeerd maar de KNAW heeft die conclusie getrokken naar aanleiding van een vrij groot onderzoek.

Minister Brinkhorst:

Het staat iedereen in dit land gelukkig vrij om een eigen opvatting te hebben, maar ik deel dat standpunt niet.

Ik maak een laatste opmerking over de problematiek van de dynamische markten. Een aantal van de geachte afgevaardigden heeft daarover gesproken. Het is evident dat de concurrentie door de Europese en internationale integratie steeds feller wordt. Dat vraagt om goed werkende markten voor goederen, diensten, arbeid en kapitaal. Die goed functionerende markten zijn beter in staat om schokken aan de aanbod en vraagkant op te vangen. Verder dwingt concurrentie de bedrijven om zich klantvriendelijk op te stellen en zich efficiënt te organiseren. Dat komt naar mijn gevoel de kwaliteit en de productiviteit ten goede. Op korte termijn is het voor ondernemers soms vervelend, maar uiteindelijk versterkt concurrentie de positie van de Nederlandse bedrijven op de mondiale markt, ook van mkb'ers. Ondernemingen moeten daarvoor echter wel de ruimte krijgen. De overheid schept daartoe de voorwaarden en let tegelijkertijd scherp op de overige publieke belangen, zoals een eerlijke werking van de markt en het borgen van zaken zoals milieukwaliteit. De Kamer kent mijn leuze: een sterke markt vereist een sterke overheid.

Ik maak in dit kader nog een enkele opmerking over de Mededingingswet waar vragen over zijn gesteld. De Mededingingswet beperkt concurrentie door kartelvorming en gaat misbruik van economische machtsposities tegen, als onwenselijke concentraties leiden tot inefficiency en hogere prijzen. Ik herinner aan de mededingingspraktijk rond de bouwfraude. Op grond daarvan heb ik besloten om het handhavingsinstrumentarium van de NMa aan te passen naar de nieuwste inzichten. Daartoe strekt het wetsvoorstel tot wijziging van de Mededingingswet dat momenteel behandeld wordt in de Tweede Kamer. Ik hoop oprecht dat uw Kamer daaraan in deze periode nog haar instemming aan kan geven. Belangrijke elementen daarin is de bevoegdheid van de NMa om boetes op te leggen aan degenen die feitelijk leiding hebben gegeven toen de Mededingingswet werd overtreden. Ook worden de boetes verhoogd op overtreding van bepalingen inzake consultatietoezicht en krijgt de NMa de bevoegdheid om aan ondernemingen structurele maatregelen op te leggen. Verder wordt het innen van boetes voor ondernemingsverenigingen vergemakkelijkt. Natuurlijk worden de regels voor het nationale consultatietoezicht aangepast aan die van het Europese consultatietoezicht. Overigens proberen wij Europese wetgeving zoveel mogelijk om te zetten naar nationale wetgeving zonder de Europese dimensie te logenstraffen.

De heer Van Raak heeft gevraagd naar de mogelijkheden om verkoop te verbieden onder de kostprijs. Hij stelde deze vraag naar aanleiding van de recente prijzenoorlog in de supermarkten. Die prijzenoorlog is voorbij; sinds september 2005 stijgen de prijzen van de levensmiddelen in de supermarkt. In maart 2006 was sprake van een stijging van 0,6% en in het eerste kwartaal van 2006 was sprake van een stijging van 0,9%. Dat zijn cijfers van het CBS. De prijzenoorlog was voordelig voor de consument. De prijsdaling van levensmiddelen was gemiddeld 3%, gebaseerd op het Oxera-rapport. De prijzenoorlog heeft de afname van het aantal kleine en middelgrote supermarkten niet versneld, al was dat wel de aanname van de heer Van Raak. Die afname was al na de Tweede Wereldoorlog begonnen en volgens het Economische Instituut voor het Midden- en Kleinbedrijf houden verboden in de andere Europese landen de afname van het aantal kleine en middelgrote supermarkten niet tegen. Er is dus geen duidelijk verband tussen het verbod en de positie van de kleine supermarkten. Nog los daarvan is een verbod niet goed te handhaven. Het is heel lastig te bepalen wat de inkoopprijs van een onderneming is, onder andere doordat er aan het einde van het jaar nog kortingen worden verleend. Mijn conclusie is dat een verbod op verkopen onder de inkoopprijs pure symboolwetgeving zou zijn en tevens in strijd met het kabinetsbeleid tegen overbodige regelgeving waar de staatssecretaris straks uitvoerig op zal ingaan.

In dit verband vroeg de heer Terpstra nog of er voldoende aandacht was voor het aspect van de marktmacht. Van inkoopmacht is pas sprake als een onderneming een economische machtspositie heeft aan de inkoopkant, of als ondernemingen samenwerken bij de inkoop. Inkoopmacht hoeft echter geen probleem te zijn. Zo bieden inkoopovereenkomsten mkb-ondernemingen de mogelijkheid, soortgelijke hoeveelheden en kortingen af te nemen als hun grotere concurrenten. Die overeenkomsten bevorderen doorgaans de mededinging en daarom staat het mededingingsrecht in beginsel veel positiever tegenover inkoopmacht dan tegenover verkoopmacht.

Inkoopmacht is slechts een probleem in geval van misbruik van een economische machtspositie aan de inkoopkant. Daarvoor hebben wij artikel 24 van de Mededingingswet. Inkoopmacht is ook een probleem als door concentratie van ondernemingen een economische machtspositie aan de inkoopkant kan ontstaan of wordt versterkt, waardoor een daadwerkelijke mededinging op significante manier wordt beperkt. Daarvoor mag dan de NMa geen toestemming geven. Maar ook inkoopovereenkomsten zijn soms een probleem, met name als ondernemingen daardoor een groot aandeel op een inkoopmarkt krijgen of als zij een groot deel van hun goederen via hun inkoopcombinatie inkopen, waardoor zij op de afzetmarkt niet meer effectief kunnen concurreren. In dat geval is het kartelverbod van toepassing. Echter, men mag inkoopmacht niet verwarren met felle concurrentie. Het laatste kan leiden tot uittreden van niet efficiënte ondernemingen en het verdwijnen van overcapaciteit. Dat zijn de normale en wenselijke gevolgen van marktwerking en zij leiden niet tot minder consumentenwelvaart.

Ik wil kort nog iets zeggen over het tweede instrument voor goed functionerende markten, namelijk het wetsvoorstel Markt en overheid dat op dit moment bij de Raad van State ligt en binnenkort in de Tweede Kamer wordt behandeld. Een bijzondere taak is dat overheidsondernemingen niet valselijk concurreren met het particuliere bedrijfsleven. In de derde plaats hebben wij de Aanbestedingswet, waardoor wij zowel Europees als nationaal een betere werking krijgen van aanbestedingen. Dit voorstel ligt in de Tweede Kamer.

Last but not least wil ik het ten aanzien van de marktsituatie hebben over het energiebeleid. Ook binnen het energiebeleid besteedt Economische Zaken zeer nadrukkelijk aandacht aan de belangen en wensen van het mkb. Een heel actueel en centraal element daarbij is de Splitsingswet energiebedrijven. Wij gaan daar op 31 oktober 2006 uitvoerig over spreken, maar het is toch wel belangrijk in het kader van dit debat dat ik u de positie van het mkb uitleg. Eind mei 2004 heeft MKB-Nederland een persbericht uitgegeven met de boodschap dat MKB-Nederland, nu de minister van Economische Zaken de energiebedrijven wil opsplitsen, de jarenlange inspanningen beloond ziet voor een eindelijk goed functionerende energiemarkt. Uiteindelijk prevaleren nu de belangen van de afnemers boven die van de energiesector, schreef MKB-Nederland. Dat is een centraal punt van het mkb. Deze minister is er dus niet alleen maar voor het bedrijfsleven, maar zet zich ook in voor het belang van de consumenten in een periode waarin de energieprijzen in Nederland structureel op een hoger niveau liggen dan in het buitenland.

Mevrouw Sylvester (PvdA):

Ik dank de regering voor de toelichting op de splitsing van de energiebedrijven, alleen wil ik even herhalen wat collega Van Raak net zei: wij hebben op dit moment het mkb-debat. Over de splitsing komen wij in het najaar uitgebreid te spreken. Daar zullen wij niet alleen het standpunt van het mkb bij betrekken, maar ook dat van alle andere partijen die daar iets over te zeggen hebben. Ik zou de regering willen vragen om explicieter in te gaan op de vragen die wij gesteld hebben.

Minister Brinkhorst:

Voorzitter. Ik doe niet anders. Als wij spreken over een breed mkb-beleid, dan moet ik u toch erop wijzen dat MKB-Nederland van mening is dat betaalbare en betrouwbare energievoorziening een essentieel aspect is, met name voor die mkb-bedrijven die een groot energieverbruik hebben. Het lijkt mij volstrekt passend in het kader van een mkb-debat dat ik dat meld.

Mevrouw Sylvester (PvdA):

De standpunten in dezen zijn deze afgevaardigde bekend. De regering mag doorgaan.

Minister Brinkhorst:

Ik ben mevrouw Sylvester erkentelijk voor haar vriendelijke woorden en de erkenning dat MKB-Nederland een groot belang heeft bij een effectieve energiewet die bijdraagt tot een goedkope energievoorziening.

De heer Terpstra (CDA):

Ik wil de minister nog een vraag stellen over het mededingingsbeleid. Ik kan mij vinden in wat hij gezegd heeft, maar ik had een vraag gesteld die nog niet is beantwoord. Bij veel kleine ondernemers, bakkers bijvoorbeeld of garnalenvissers, leeft het idee dat de NMa strenger kijkt naar eventuele afspraken tussen die kleintjes dan naar de machtspositie van de inkoper. Bij de garnalenhandel zijn er geloof ik maar twee bedrijven en Albert Heijn wordt ook vaak genoemd als een voorbeeld. De minister heeft nu volgens mij alles behandeld van de mededinging, behalve dat ene waar mijn vraag over ging.

Minister Brinkhorst:

De heer Terpstra vraagt of de NMa strenger kijkt naar de samenwerking van kleine ondernemingen dan naar die van grote. Het antwoord daarop is driewerf nee. De NMa voert geen zelfstandig beleid. Zij past regels toe binnen de Mededingingswet en binnen de beleidsregels van de minister van Economische Zaken. Ik heb bij mijn aantreden uitdrukkelijk willen constateren dat de uitvoering bij de agentschappen en bij de zbo's berust, maar dat deze geen zelfstandig beleid maken.

Een beleidsregel die kleinere bedrijven juist mogelijkheden biedt, is de bagatelbepaling. Zij geeft aan dat bepaalde samenwerkingsvormen mogelijk zijn, binnen een klein percentage van marktmacht op relevante markten uiteraard. Komt men buiten die grens, is men onverkort onderworpen aan de mededingingsregels, ongeacht of men een klein bedrijf is of een groot bedrijf. Dat is niet gebaseerd op een zelfstandige positie van de NMa. Dat is vastgelegd in de wetgeving enerzijds en in de beleidsregels van de minister van Economische Zaken anderzijds.

Daarbij ben ik volledig verantwoordelijk in de Tweede Kamer en in de Eerste Kamer. Ik hecht eraan, verantwoordelijkheid te tonen. Dat is een van de redenen waarom ik tegen de heer Luijten zei dat wij ons bezinnen op de positie van Syntens. Dat is een stichting en die kan de minister niet goed controleren, maar dat geldt voor de mededinging precies zo.

Het mkb is voor mij buitengewoon belangrijk, dat mag duidelijk zijn. Het mkb-beleid is onderdeel van het totale kabinetsbeleid. Het geldt voor grote bedrijven en voor het kleinbedrijf. In de afgelopen periode is een aantal belangrijke hervormingen doorgevoerd op het terrein van de arbeidsmarkt, op het terrein van innovatie en onderwijs en op het terrein van de herordening van de markten. De eerste resultaten daarvan zijn zichtbaar, maar dat is geen reden tot zelfgenoegzaamheid. Wij gaan door, omdat het mkb inderdaad een wezenlijk onderdeel is van een moderne, op Europa gerichte ondernemingsstructuur in Nederland.

De voorzitter:

Ik dank de minister voor zijn antwoord en deel de Kamer mee dat de minister in verband met het uitlopen van dit debat en vanwege dringende bezigheden voor het koninkrijk elders helaas niet in staat zal zijn om de dupliek bij te wonen en het repliek te verzorgen. Hij heeft mij echter ook meegedeeld dat hij de dupliek vol vertrouwen aan de staatssecretaris overlaat en dat hij zich bij voorbaat aansluit bij wat zij zegt.

Het woord is aan de staatssecretaris.

Staatssecretaris Van Gennip:

Voorzitter. Ik heb hier een hele stapel met specifieke antwoorden op al uw vragen. Ik denk dat ik er hier en daar met zevenmijlslaarzen doorheen zal lopen. Als ik dat zo niet doe, vrees ik dat wij niet voor 19.00 uur klaar zijn. U hebt wel zo veel vragen gesteld! Daaruit blijkt wel hoe belangrijk u dit onderwerp vindt. Wij hebben op uw vragen weer zo veel antwoorden dat daaruit blijkt hoe belangrijk wij dit onderwerp vinden. Mkb'ers, dus ondernemers in Nederland liggen ons na aan het hart. Het lijkt mij ook heel goed dat wij hier vandaag deze dag hebben. Ik hoor het wel als u een specifieker antwoord wilt.

Ik wil u even meenemen in de belevingswereld van een middelgrote onderneming. Stelt u zich een fictief mkb-bedrijf voor en de steun die de Nederlandse overheid een dergelijk bedrijf kan bieden. Laten wij aan de afgelopen dagen terugdenken. Ik wil u niet onmiddellijk herinneren aan afgelopen zondagavond, maar stel toch voor om ons fictieve bedrijf Oranje B.V. te noemen. Wij zijn tenslotte nog steeds heel trots op Nederland. Stelt u zich voor dat ene broer en zus De Vries besluiten om serieus werk te maken van hun gezamenlijke idee om een bedrijf op te starten. Zij zien een niche in de markt voor een computerprogramma dat, om in de sfeer van de afgelopen weken te blijven, maatwerk biedt aan bondscoaches van voetbalelftallen. Het is vandaag een gunstige tijd om een bedrijf te beginnen, want de vennootschapsbelasting is aanzienlijk verlaagd. Broer De Vries, een uitkeringsgerechtigde, krijgt bovendien een extra steuntje in de rug van het UWV, onder meer via een waarborgfonds. Ik kom straks op al uw specifieke vragen, maar wil u even door deze cyclus meenemen. Na een aantal brainstorms begeven broer en zus zich naar de kamer van koophandel om zich in te schrijven. Dat kost binnenkort nog minder moeite, want dan is de vestigingswet helemaal afgeschaft. Zij krijgen bij de KvK een starterskit en worden doorverwezen naar allerlei relevante organisaties. Die verwijzing is overigens binnenkort niet meer nodig, want dan hebben wij de ondernemingspleinen, waardoor al die organisaties zich op de zelfde locatie bevinden. Zij hebben dan de zelfde openingstijden en één loket. Zij kunnen dit elektronisch ook al doen via www.bedrijvenloket.nl en in een oogopslag alle maatregelen zien en wat hun gemeente bijvoorbeeld voor hen doet. Vervolgens moet ons familiebedrijf Oranje B.V. aan startkapitaal komen. Het computerprogramma is een technologisch hoogwaardig product, dus broer en zus komen in aanmerking voor de "seedfaciliteit" van TechnoPartner. Er zijn al verschillende investeringsfondsen met op dit moment een waarde van 40 mln. Naast het feit dat TechnoPartner ze kan steunen, kunnen zij terecht bij de bank voor de BBMKB-regeling, een garantstelling. Zij zijn niet de enigen. Het loopt storm, want voor het tweede jaar op rij heb ik de garantieplafonds voor de BBMKB-regeling moeten ophogen, omdat er zo ontzettend veel gebruik van wordt gemaakt.

Broer en zus ontwikkelen met dit kapitaal een zeer innovatief product. Zij gaan dus ook in gesprek met Octrooicentrum Nederland, dat hun zegt dat het verstandig is om een octrooi aan te vragen. Voor veel mkb'ers blijkt dat een hele klus te zijn. Zij hebben ook nog de keuze tussen een zes- en een twintigjarig octrooi, maar mijn voorstel is om dat zesjarige octrooi af te schaffen. Daar spreken u en ik in het komende halfjaar wellicht nog over. Octrooicentrum Nederland maakt wel duidelijk dat zij vanaf het moment dat ik er met u over zal hebben gesproken, "lagedrempelkosten" hebben en een schriftelijke toelichting in het Engels kunnen bieden, waardoor een product dat met succes op de Nederlandse markt is gezet, veel gemakkelijker op de Europese markt kan worden gezet. Broer en zus nemen deel aan enkele handelsmissies en match-makingsessies. Een NBSO-steunpunt in bijvoorbeeld Brazilië kan hen daar in aanraking brengen met de nationale voetbalbond. Dan zijn er programma's als het Programma Starters op Buitenlandse markten en de Faciliteit Opkomende Markten om hen te helpen bij het zetten van de eerste stap op de internationale markt.

Dan zijn wij weer een aantal jaar verder en heeft er zich om Oranje B.V. een echt ecosysteem gevormd: samenwerking met een universiteit, toeleveranciers en vaste klanten in Nederland en het buitenland. Een van de toeleveranciers is Erbakan B.V., een nieuwe Nederlander. Voor de familie De Vries lag het eerst niet zo voor de hand om te denken dat dat familiebedrijf betrouwbaar was, maar zij constateert dat het wel zo is als zij er eenmaal mee te maken heeft. Deze zeer betrouwbare toeleverancier legt een grote ondernemingslust aan de dag en groeit hard. Op een gegeven moment kan de familie De Vries de groei niet meer aan. Gaat zij uitbreiden of negeert zij de stijgende vraag? Zij gaat terug naar de bank, die een groeifaciliteit, ingericht op dit soort snelle groeiers, blijkt te hebben. Ook die werkt op basis van garanties. Als dit echter niet genoeg blijkt te zijn, is er een oudoom die via de Tante Agaathregeling durfkapitaal ter beschikking wil stellen. Dan hebben ze voldoende geld voor extra investeringen en nemen ze een onderzoeker aan. Via de WBSO-regeling is dat fiscaal interessant, want zij krijgen steun bij het betalen van zijn loonkosten. Dat hoeft niet meer via de Belastingdienst; tegenwoordig gaat het ook via SenterNovem. Van Syntens krijgen zij via een waardevol contact een innovatievoucher en kunnen zij een samenwerkingstraject met een universiteit of een hogeschool starten. Een nieuwe bedrijfslocatie is dan noodzakelijk. Zij komen op een nieuw, geherstructureerd bedrijventerrein terecht waar een nieuw verzamelkantoorgebouw staat. Dat is een onderdeel van "Pieken in de Delta" die de computerindustrie heeft aangewezen als speerpunt voor hun regio. Vorig jaar heb ik het met u over investeren in sterktes van de regio gehad.

Het succes van Oranje B.V. kent ook een keerzijde, want in Parijs zit een bedrijf dat zich met een ander product op de zelfde markt begeeft. Tijdens onderhandelingen met potentiële Franse afnemers merkt Oranje B.V. dat er onredelijke eisen worden gesteld. Zij trekken dus aan de bel bij het Crashteam Oneerlijke Concurrentie dat dan in actie komt om via Economische Zaken de Europese Commissie aan te spreken op wat er in Frankrijk gebeurt en ervoor te zorgen dat dat stopt. Na een tiental jaar succesvol ondernemen – u refereerde er ook al aan – is het tijd voor een bedrijfsoverdracht. Wederom komen broer en zus terecht bij de kamer van koophandel en ook daar zijn zij niet de enige. De verwachting is dat in de komende tien jaar zo'n 100.000 ondernemers hun bedrijf willen overdragen. Daarom hebben wij een overdrachtspakket en brieven aan ondernemers om ervoor te zorgen dat zij zich op tijd op de overdracht voorbereiden. Zo is de cirkel rond.

Ik hoop u hiermee een idee te hebben gegeven van hoe zowel wij van Economische Zaken als andere collega's proberen, voor ondernemers de juiste voorwaarden te scheppen. Zus De Vries was heel tevreden als ondernemer en heeft nu tijd om voor de klas aan scholieren en studenten te vertellen wat het is om ondernemer te zijn om op die manier jonge scholieren en studenten te interesseren voor het ondernemersschap. Dat doet zij als onderdeel van de Roadshow Leren Ondernemen van – nu nog – staatssecretaris Rutte en mij.

Dames en heren, mijn verhaal over Oranje B.V. is natuurlijk fictief, maar desondanks allerminst uit de lucht gegrepen. Het is voor onze economie en onze samenhang in de maatschappij, in wijken en in de omgang met onze jongeren, van essentieel belang dat wij onze mkb'ers voldoende ruimte en mogelijkheden geven om te ondernemen. Ondernemen betekent dynamiek, creativiteit, samenwerking, drive en lef. Zo zetten wij Nederland gezamenlijk op de kaart. 32% van de export en 50% van de investeringen neemt het mkb voor haar rekening. Daarmee is zij een belangrijke werkgever. Dat belang laat zich niet alleen in cijfers uitdrukken. Denk bijvoorbeeld aan onze binnensteden en het effect dat een goed functionerend mkb op de stadseconomie en op de dynamiek in een wijk heeft. Denk ook aan het mkb als werkgever. Waar leert de afgestudeerde scholier of student zijn eerste mores in een arbeidsomgeving? Waar leert die, op tijd te komen en samen te werken? Dat is bij de mkb'er. Vaak zijn mkb-bedrijven de grootste of op een na grootste werkgever in een kleinere gemeenschap. Daarmee spelen zij een belangrijke rol in het bij elkaar houden van die gemeenschap. Ook op het gebied van maatschappelijk verantwoord ondernemen spelen zij vaak een voortrekkersrol met eigen initiatieven. Daarom ben ik ook zo blij met het debat dat wij vandaag voeren. Het laat namelijk zien wat het belang van het mkb voor Nederland is, niet alleen in economische cijfers, maar juist ook in de samenhang in de maatschappij.

Ik wil specifiek ingaan op drie zaken: het creëren van de juiste randvoorwaarden voor het mkb, het verminderen van de regeldruk en het specifiek ondersteunen van mkb'ers. Wanneer het kabinet de juiste randvoorwaarden wil creëren, betekent dat ook aandacht hebben voor ondernemerschap. Bij elke afweging moet dan de vraag worden gesteld wat die betekent voor een individuele ondernemer en wat de economische gevolgen ervan zijn. Die uitstraling hebben wij betracht met de industriebrief en met de ondernemerschapsbrief in 2004. Het motto in die ondernemerschapsbrief was "think small first". Als het beleid voor het mkb goed is, geldt dat vaak ook voor het grootbedrijf, maar andersom geldt dat vaak niet. Daarom geef ik enkele voorbeelden van wat wij in gang hebben gezet en waarmee wij het werkelijk beter proberen te maken voor de ondernemers in Nederland. Dat draagt ook weer bij aan het imago van ondernemerschap, iets waar wij allen nog hard aan moeten trekken, om te zorgen dat ondernemerschap weer echt wordt gewaardeerd in Nederland.

Wij hebben een aantal forse fiscale lastenverlichtingen geboekt voor het mkb. Daarmee is het ondernemersklimaat fiscaal een stuk aantrekkelijker geworden. Dit betekent dat mkb'ers nu echt minder belasting betalen dan voorheen en dat daarmee het ondernemen ook echt aantrekkelijker wordt gemaakt. Een aantal specifieke fiscale regelingen, zoals de Tante Agaathregeling, is geëvalueerd. Juist die regeling is er heel goed uitgekomen. Het aanbod van durfkapitaal voor startende ondernemingen verruimen betekent dat er ook meer starters komen.

Een andere randvoorwaarde is het intellectueel eigendom om te zorgen dat er goed kan worden ondernomen. Ik noemde al het afschaffen van het zesjarig octrooi.

Mevrouw Sylvester (PvdA):

Over de Tante Agaathregeling heb ik de regering gevraagd of zij naast deze regeling heeft geconstateerd dat er tamelijk veel vermogen zit bij ouderen in Nederland en of de regering het nodig vindt om dat geld maatschappelijk te laten werken.

Staatssecretaris Van Gennip:

Mensen die nu particulier geld hebben, kunnen daarmee bijvoorbeeld via de Tante Agaathregeling investeren in startende bedrijven. Het maatschappelijk tot nut brengen kan ook door het geven aan een goed doel. Ook dat is fiscaal aantrekkelijk. Ik zie niet goed in wat voor andere maatschappelijke aanwendingen mevrouw Sylvester ziet.

Mevrouw Sylvester (PvdA):

Ik vraag mij af of het geld maatschappelijk meer zou kunnen gaan werken. De staatssecretaris heeft zelf gezegd dat dit aan de ene kant mogelijk is via de Tante Agaathregeling, waarmee men kan investeren. Ziet de regering op dit punt nog andere mogelijkheden voor vermogende particulieren om hun geld in te zetten?

Staatssecretaris Van Gennip:

Dat kan bijvoorbeeld ook door deel te nemen in een beleggingsfonds via TechnoPartner. Op die manier kunnen zowel instellingen als particulieren meedoen in een fonds. De beslissing is aan de markt, maar de overheid investeert mee, zodat het risico minder groot wordt van risicovolle investeringen in technostarters. Op die manier kan men ook meedoen.

Het intellectueel eigendom noemde ik al als een belangrijke randvoorwaarde voor het ondernemen. Daarover komen wij binnenkort uitvoeriger te spreken.

De verdere professionalisering van de kamers van koophandel heb ik het afgelopen jaar ingezet. Ik heb de Tweede Kamer, en daarmee ook deze Kamer, voorgesteld dat er minder kamers van koophandel zullen komen, te weten twaalf in plaats van 21, met minder bestuursleden, een duidelijker verantwoordelijkheidsverdeling, een uniforme nationale agenda en een mandaat voor de regiospecifieke activiteiten. Al met al is de inzet hierbij om het voor de ondernemers heel duidelijk te maken wat de toegevoegde waarde van de kamer van koophandel is en om te zorgen dat zij uniforme dienstverlening bij de verschillende kamers zullen krijgen.

Naast de kamers van koophandel zijn er nog heel veel andere organisaties en dienstverleners waarmee het mkb te maken heeft, zoals de EVD en Syntens. Vandaar dat bedrijvenloket.nl onder regie van mijn ministerie ervoor zorgt dat de ondernemer in één oogopslag alles kan terugvinden. Op termijn kunnen er via dit bedrijvenloket ook transacties worden verricht, via de overheidstransactiepoort, zodat het inderdaad gemakkelijker wordt om één website te gebruiken, bijvoorbeeld voor het elektronisch aanvragen van vergunningen. De ondernemerspleinen krijgen ook fysiek gestalte doordat al die verschillende diensten samen op één locatie zitten.

Veilig ondernemen is een andere randvoorwaarde om het voor ondernemers in Nederland gemakkelijker te maken om te ondernemen. Het Actieplan Veilig Ondernemen is bekend. Wij willen de criminaliteit in 2008 met 20% netto teruggedrongen hebben. Dat betekent dat de extra criminaliteit die erbij komt, er ook weer af moet. Het gaat hierbij om zestien acties, specifiek gericht op het vergroten van de veiligheid in veel verschillende sectoren waarin vaak met name mkb'ers actief zijn. Daarbij hoort ook subsidie voor de aanpak van urgente bedrijfslocaties, waar veel verschillende problemen tegelijk spelen. Dat kunnen winkelcentra zijn of bedrijventerreinen. Allerlei verschillende afspraken spelen hierbij een rol om ervoor te zorgen dat wij de criminaliteit echt terugdringen.

De heer Van Raak heeft gevraagd hoe de aangifte kan worden vereenvoudigd. Wij hebben al een aantal maatregelen genomen, zoals aangifte langs elektronische weg, per fax of op afspraak. Daardoor stijgt het aantal aangiften, al moeten wij nog wel achter de aangiftebereidheid aan zitten. Daarvoor hebben wij op dit moment extra aandacht.

Het verhalen van schade op derden is nu reeds mogelijk, maar dat schijnt in de praktijk niet altijd eenvoudig te zijn. Daarom voert het ministerie van Justitie nu extra onderzoek uit om na te gaan wat daar precies aan de hand is. Begin 2007 komen wij met een analyse op dit punt.

Voor het waarborgfonds voor mkb'ers zijn op dit moment geen concrete voornemens. Als de eerste twee punten goed werken, zou dit fonds minder nodig moeten zijn.

Hierbij wijs ik ook nog op het business improvement district, een interessant nieuw instrument om na te gaan om veilig ondernemen op een andere manier kan worden vormgegeven, namelijk doordat ondernemers gezamenlijk investeren in hun eigen wijk om te zorgen dat die veiliger wordt. De planning is dat ik deze zomer een brief aan de Tweede Kamer zal sturen met een voorstel voor een pilotregeling.

Wij moeten niet meer zozeer spreken over het verminderen van regeldruk als wel over het verbeteren van het gemeentelijk ondernemersklimaat. Heel veel zaken waarmee ondernemers te maken hebben, spelen in eerste instantie op gemeentelijk niveau. Dan kan het gaan om vergunningen, om tegenstrijdige regels of om administratieve lasten. Het eerste contact is vaak met de gemeente. Met de gemeenten kunnen wij al op een aantal vlakken goede zaken doen. Een aantal wedstrijdgemeenten loopt voorop. Sommige zijn hiermee al jaren bezig, andere zijn er net mee begonnen. Zij zijn een voorbeeld voor anderen. Soms zijn dat grote gemeenten, die bijvoorbeeld samen aan vergunningen werken, soms zijn het ook veel kleinere gemeenten, zoals de gemeente Boekel. Daar is echt een heel apart, snel traject van vergunningverlening ingezet.

Daarnaast heb ik in het afgelopen najaar met de vorige wethouders van Economische Zaken een convenant afgesloten met de G32 om juist in het traject van regeldruk bij zaken als vergunningen en tegenstrijdige regels te zorgen dat men ook daar echt doorpakt. Er zitten nu merendeels nieuwe wethouders. Daarom heb ik dit convenant enkele weken vernieuwd. Deze wethouders hebben mij gezamenlijk op het hart gedrukt dat zij van plan zijn om dit convenant net zo, zo niet meer, door te zetten als hun voorgangers. In veel collegeafspraken is het verminderen van de regeldruk als prioriteit benoemd. Daar ben ik echt blij mee. Ook de G24, de middelgrote gemeenten, hebben zich bij mij gemeld om een soortgelijk convenant te kunnen afsluiten. Ik help deze gemeenten met workshops, handreikingen en sectorwijzers, zaken die wij in de aanbieding hebben om te zorgen dat het hun gemakkelijker wordt gemaakt.

Daarnaast zijn er regionale afspraken. Ik heb de eerste afspraak gemaakt met een aantal gemeenten rond Stadskanaal. Er zullen binnenkort meer afspraken volgen.

De heer Van Raak (SP):

Is ook onderdeel van de convenanten dat er in gemeenten over wordt nagedacht om één aanslag te sturen voor allerlei lokale belastingen? Daar hebben veel kleine ondernemers last van.

Staatssecretaris Van Gennip:

Dat zit niet in de convenanten, maar ik kom nu te spreken over de specifieke onderdelen van de regeldruk.

Allereerst de administratieve lasten. Die betreffen de informatieverplichting van ondernemers aan de overheid of van burgers aan de overheid. Het mkb profiteert van de vermindering van administratieve lasten. Het is ook een prioriteit van dit kabinet. Op dit moment is een reductie van 4,2 mld. voorzien waarvan een deel al is gerealiseerd. Hiervan komt 3,7 mld. terecht bij het mkb en 0,5 mld. bij het grootbedrijf. Kijk je naar deze plannen, gemeten in een percentage van de toegevoegde waarde, betekent het een daling van 0,2 procentpunt bij het mkb en bij het grootbedrijf met 0,3 procentpunt. Wat wij doen aan vermindering van de administratieve lasten komt dus voor een groot deel bij het mkb terecht. De administratieve lasten van het mkb liggen procentueel echter substantieel hoger dan bij het grootbedrijf. Dat betekent dat wij moeten blijven inzetten op het mkb. Daar moeten de administratieve lasten worden verminderd.

Dan een aantal voorbeelden van reducties die vooral neerslaan bij het mkb. Ik wijs op het samenvallen van de fiscale en commerciële jaarrekening. Ik wijs op de vermindering van het aantal aangiften omzetbelasting en de vermindering van de statistiekdruk door het CBS. Er wordt in dat kader meer gebruik gemaakt van bestaande bronnen en ICT. De vereenvoudiging van vragenlijsten helpt ook, net als de drempelverhoging bij de Europese Intrastad. Wat vooral opvalt als het gaat om het CBS is de ergernis van ondernemers over het feit dat zij keer op keer statistieken moeten invullen. Ze zijn misschien korter en ook via Internet in te vullen, wat handiger is, maar ze moeten nog steeds worden ingevuld. Daarom gaan wij bekijken of het mogelijk is een statistiekvakantie in te voeren. De manier waarop je bedrijven wel of niet kunt bevragen, moet nog wel worden gecheckt, want er moet sprake blijven van een goede steekproef. Een en ander betekent dat, als je twee keer hebt meegedaan, je een aantal jaren een statistiekvakantie krijgt.

Daarnaast heb ik het CBS gevraagd te bekijken of er niet beter kan worden gecommuniceerd met ondernemers. Er kan bijvoorbeeld een bedankbriefje worden gestuurd als ondernemers hebben meegedaan aan een statistiek. Er kan ook een kerstkaart met een bedankje worden gestuurd. Eventueel kan ook een overzicht worden gestuurd van de tabellen waar ze aan hebben meegewerkt, zodat ze de aggregatie op Nederlands niveau ook kunnen zien. Dat zijn allemaal manieren om het voor de ondernemers gemakkelijker te maken. Dat betekent echter niet dat je daarmee het slechte gevoel van de ondernemer bij administratieve lasten wegwerkt. De ondernemer die de statistieken van het CBS niet meer hoeft in te vullen, klaagt niet meer. Hij is dat snel vergeten, maar de ondernemer die ze nog wel moet invullen, blijft op verjaardagsfeestjes klagen over die situatie. Je vergeet gemakkelijk wat is afgeschaft, maar je hebt dagelijks last van datgene wat er nog wel is.

Onze inzet is erop gericht de administratieve lasten met 25% te verminderen. Wij gaan dat halen, al zijn wij er nog niet en al moet er nog veel gebeuren. Ik geef twee voorbeelden van recente reducties. De frequentie van de keuringen van liften is per 1 april verlaagd. Dat scheelt een heleboel. De aanvraagprocedure voor rechtsbijstand door de advocatuur is per 1 april ook vereenvoudigd. Soms is het voor een mkb'er niet duidelijk genoeg wat er gebeurt en wanneer het gebeurt. Dat betekent dat wij moeten blijven inzetten op een goede communicatie, met concrete voorbeelden.

De heer Luijten (VVD):

Daar ben ik het mee eens. Ik blijf even bij de statistiek. Voor een een- of tweemansbedrijf is dat een veel zwaardere taak dan voor een bedrijf van 80 man personeel, want dan is er meestal wel iemand in dienst die daar de gehele dag mee bezig kan zijn. De staatssecretaris heeft het over een statistiekvakantie. Is het mogelijk om ook naar de andere kant te kijken? Ik vraag mij af wat er gebeurt met die waaiert aan gegevens. Wij vragen mensen de oren van het hoofd, maar je moet een ondernemer ook duidelijk maken waarom hij die enquête moet invullen en wat er met de resultaten gebeurt. Dat is vaak niet duidelijk. Als de zin van een maatregel van de overheid duidelijk is, is de zin om een formulier in te vullen ook wel aanwezig. Ik spreek vaak ondernemers die geen idee hebben wat ze wordt gevraagd en die vaak dagen bezig zijn om informatie op te zoeken, maar ze horen nooit wat er met de resultaten gebeurt.

Staatssecretaris Van Gennip:

Dit raak precies aan het argument over de communicatie. Die moet dus beter. Het moet duidelijk worden waarom ondernemers formulieren invullen en wat ermee gebeurt. Dit raakt ook aan het veel meer hergebruiken van bestaande bronnen. Waarom wordt twee of drie keer hetzelfde gevraagd? De belastingdienst en het CBS vragen vaak dezelfde informatie. Er moet sprake zijn van eenmalige gegevensuitlevering. Dat moet eind van dit jaar, begin volgend jaar een feit zijn. Heel veel statistieken zijn overigens verplicht vanuit Europa. Wij gaan ons er nu voor inzetten om de import- en exportstatistieken vanuit Europa te vereenvoudigen. Waarom moet je import en export aanleveren naar andere Europese landen? Als wij of de export of de import aanleveren, onder het gebruik maken van dezelfde definities en kloppende tellingen, kun je de statistiekuitvraag met de helft verminderen. Daar zijn wij in Brussel mee bezig. Dat scheelt. Toch zal een aantal statistieken nodig blijven om macro-economisch beleid te kunnen voeren.

Mevrouw Sylvester (PvdA):

Ik sluit aan bij de opmerking van de heer Luijten. Ondernemers weten vaak niet waarvoor zij het doen. Ik heb in dat kader een vraag gesteld over de elektronische aangifte van loonbelasting. De ondernemer moet daarvoor een ellenlang formulier invullen. Het moet een kwestie van een druk op de knop zijn, maar je moet er gewoon voor gaan zitten. Je wordt gedwongen allerlei vragen in te vullen. Je rekent allerlei dingen uit waarvan je je afvraagt waarom je die allemaal moet weten. Ik herhaal de vraag die ik eerder heb gesteld. In het geval van loonbelasting moet de regering tot één heffing komen. Dan kan het achter de schermen worden onderverdeeld in allemaal kleine postjes, maar dan is de ondernemer ervan af. Graag een reactie.

Staatssecretaris Van Gennip:

De elektronische aangifte is al veel gemakkelijker geworden. In de toekomst moeten de al bekende gegevens, zoals straatnaam, sofi-nummer voor particulieren en straks het nummer van bedrijven, zijn verwerkt. Dan is dat ook veel gemakkelijker.

De specifieke vraag van mevrouw Sylvester behandel ik bij het hoofdstukje fiscaliteit.

Mevrouw Sylvester (PvdA):

Ik heb het specifiek over de aangifte loonbelasting en niet over vergunningen. Als ondernemer moet je een formulier loonbelasting invullen. Je moet dan door een waslijst van vragen heen. De kleine ondernemer beantwoordt de helft van de vragen met "neen", of "ik weet het niet". Vervolgens worden allerlei berekeningen gemaakt. Het lijkt mij veel beter als de overheid de loonbelasting in één keer heft en dat achter de schermen zelf verdeelt.

Staatssecretaris Van Gennip:

Ik ga niet over de belastingdienst, maar ik vermoed dat de dienst die gegevens nodig heeft om de loonsom te kunnen berekenen.

Mevrouw Sylvester (PvdA):

Neen, de staatssecretaris gaat niet over de belastingdienst en de wijze waarop aangifte wordt gedaan, maar wel over de administratieve last voor de ondernemer. Ik sluit aan bij de vraag van de heer Luijten hierover. Je moet veel dingen invullen, waarvan je het nut niet eens weet. Het zou de ondernemer veel tijd schelen als hij het bedrag kan uitrekenen en dat vervolgens via electronic banking kan betalen. Vervolgens kan de overheid dat bedrag verder verdelen.

Staatssecretaris Van Gennip:

Bij de loonsomheffing is een aantal gegevens nodig om een en ander te kunnen berekenen. Maar als de belastingdienst een aantal gegevens vraagt, moet het CBS die gegevens niet nog een keer vragen. Dat scheelt al weer. Daar is de inzet ook op gericht. Het CBS moet veel meer gebruik maken van de gegevens van de belastingdienst. Dat zal straks het geval zijn met die eenmalige gegevensuitvraag. Dat is het doel. Andersom doen zich allerlei privacyproblemen voor, dus dat kan nog niet.

Dan nog iets over de communicatie naar de ondernemers toe. Wij moeten gezamenlijk duidelijk maken wat er wel is gebeurd. Wij kunnen ze zo nu en dan herinneren aan zaken die zijn afgeschaft. Die zijn namelijk makkelijk te vergeten. De zaken die er nog zijn, zijn natuurlijk pijnlijker.

Daarnaast zit nog een aantal reducties in de pijplijn voor dit jaar en voor volgend jaar. Een aantal van die reducties is een kwestie van de wat langere termijn. Dit betekent dat er het afgelopen jaar investeringen zijn gedaan. Deze worden in de loop van de tijd merkbaar. Wij zijn er dus nog niet. Ik vind dat de 25% die wij als doel hebben gesteld voor 2007 wat dat betreft niet de finish kan zijn. Het is aan onze opvolgers om te bedenken wat zij verder willen, maar wij zullen aan de reducties nog geen eind zien. Ik vind ook dat wij daarnaast specifiek moeten blijven zoeken naar mkb-gerichte oplossingen. Wat dat betreft is de samenwerking met MKB-Nederland goed. Wij hebben een aantal gegevens en wij onderzoeken voortdurend welke effecten administratieve lasten hebben op het mkb.

Mevrouw Sylvester verwees naar de motie-Smeets. Naar aanleiding van deze motie hebben wij het EIM opdracht gegeven, te onderzoeken hoe de administratievelastenmaatregelen neerslaan bij het mkb en in bepaalde sectoren. Ik geef de Kamer alvast een voorproefje. De 123 reductievoorstellen met een omvang groter dan 1 mln. en met een totale waarde van 1,83 mld. zijn onderzocht. Daaruit blijkt dat circa 88% ten goede komt aan het mkb. Dit percentage heeft een omvang van 1,4 mld. Wij zijn op dit moment interdepartementaal aan het bekijken of dit onderzoek – het is net uit – voldoet aan de vraag die mevrouw Smeets heeft gesteld. Aan het eind van de zomer zal ik een brief hierover aan de Tweede Kamer sturen. Onderzoek blijft dus nodig om te na te gaan of de effecten van wat wij in Den Haag doen werkelijk voelbaar en meetbaar zijn voor ondernemers.

De heer Terpstra (CDA):

Ik ben diep onder de indruk van alles wat EZ doet. Ik blijf zitten met het probleem dat ondernemers vaak zeggen dat zij dit niet merken. De staatssecretaris zegt dat zij de mensen beter moet voorlichten. Als ik een zware last moet dragen en iemand neemt daar een deel van af, ben ik in principe de eerste die dat merkt. Daarom begrijp ik niet dat de staatssecretaris zegt dat de lasten drastisch zijn verlaagd. De ondernemers zouden dit naar mijn idee ogenblikkelijk moeten merken. Hoe komt het dat zij dit niet merken? Komt dit door een tijdsverschil, of vergeten zij te snel de verbeteringen, of zie ik het niet goed?

Mevrouw Sylvester (PvdA):

Ik heb een vraag die hierop aansluit. De staatssecretaris heeft gezegd dat zij de motie Smeets uitvoert en dat zij een voorproefje heeft gegeven. Is zij van plan dit structureel te gaan doen? Is zij van plan een structurele objectieve meting van de administratieve lasten te maken en niet alleen van de beleving?

Staatssecretaris Van Gennip:

Ik weet niet in welke vorm wij dit structureel zouden gieten, maar ik denk wel dat wij in 2007 weer een soortgelijk onderzoek moeten doen, om inderdaad te bezien waar wij in 2007 zijn geëindigd qua kwantitatief kwalificeerbare voelbaarheid bij ondernemers. Ik weet niet of dit onderzoek dezelfde opzet moet hebben. Wij zullen dit onderzoek steeds opnieuw moeten doen, maar wij zullen dit niet steeds op dezelfde manier moeten doen. Wij moeten natuurlijk ook van een onderzoek leren hoeveel wij eraan hebben, omdat ook uit dit onderzoek blijkt dat wij inderdaad al behoorlijk veel lasten hebben gereduceerd. Deze uitkomst spoort kennelijk niet helemaal met de gevoels­temperatuur. Ik moet wel zeggen dat dit in een aantal zalen waar ik spreek begint te veranderen. Wij kunnen hieraan zelf iets doen door de manier waarop wij in Den Haag over deze materie praten. Ik denk dat de gevoels­temperatuur een optelsom van de verwachtingen is die wij in eerste instantie hebben gewekt. Wij hebben hier natuurlijk ongeveer anderhalf jaar gesproken over het verminderen van de hoeveelheid administratieve lasten, wij hebben gesproken over de rekenmethode en over het identificeren van al die administratieve lasten, voordat wij toekwamen aan het werkelijk wegstrepen van al die regels en al die informatieverplichtingen. Ook is men blijkbaar vergeten wat er al is gebeurd. Bovendien gebeurt er op dit moment nog zeer veel. De afgelopen anderhalf jaar is er zeer veel voorbereiding gedaan voor de komende anderhalf jaar. Je ziet nu een versnelling komen in het afschaffen van regels. Per 1 januari jongstleden is veel veranderd. Dit is een investering in de toekomst, maar dit betekent dat er de maanden daaraan voorafgaand veel is veranderd. Dit voelt als een extra incidentele last die moet worden gedragen. Ik vraag de Kamer om mee te helpen in de communicatie, om aan ondernemers te laten zien wat er al allemaal is veranderd.

Voorzitter: Timmerman-Buck

Staatssecretaris Van Gennip:

Wij zijn er natuurlijk niet als wij het alleen over de administratieve lasten voor de bestaande wet- en regelgeving hebben. Ook voor de toekomstige wetten en regels moeten wij het goed regelen. Daarvoor hebben wij de bedrijfseffectentoets gecreëerd. Daarin zit een aparte schaalgroottetoets. Dit is de mkb-toets waarnaar mevrouw Sylvester vroeg. Dit is een integraal onderdeel van de bedrijfseffectentoets. Ook het Meldpunt Voorgenomen Regelgeving kijkt extra kritisch naar de effecten voor het mkb. Op basis van het onderzoek dat ik zojuist heb genoemd, zal het meldpunt extra kritisch verder kijken, omdat dit onderzoek meer inzicht geeft in hoe alle maatregelen neerslaan. De bedrijfseffectentoets is op 1 juni jongstleden ingevoerd. Dit betekent dat deze op alles wat nieuw in de besluitvorming komt, wordt toegepast. De effecten worden opgenomen in de toelichting op de wettelijke regelingen.

De nationale koppen op Europese wet- en regelgeving zijn menigeen een doorn in het oog, ook de ondernemers. Maar natuurlijk is ook in het hoofdlijnenakkoord door de regering afgesproken dat zij geen nationale koppen meer wil plaatsen op Europese wet- en regelgeving, tenzij er zwaarwegende belangen zijn. In de bedrijfseffectentoets is een aparte toets op die nationale koppen opgenomen. Wij zijn ook bezig om bestaande koppen af te schaffen. Een voorbeeld is de Arbeidstijdenwet. Volgens het bedrijfsleven zijn er in Nederland meer ploegendiensten dan in andere landen. Dit betekent dat er meer mensen nodig zijn en er hogere kosten zijn. Wij hebben na overleg met de sociale partners over dit onderwerp besloten het unanieme advies van de SER over te nemen. Dit betekent dat staatssecretaris Van Hoof daarvoor een wetsvoorstel heeft ingediend.

Er zijn veel vragen en opmerkingen gemaakt over de vergunningenlast voor mkb'ers. Wij moeten in deze discussie niet vergeten dat de vergunning een belangrijk middel blijft om bepaalde publieke belangen te beschermen. Een vergunning is er niet voor niets. Soms worden vergunningen internationaal afgedwongen, soms is er een groot maatschappelijk belang mee gediend. Wij weten echter ook dat het draagvlak voor vergunningen die wel degelijk nodig zijn, vermindert als er teveel vergunningen zijn. Ook dit is een reden om te snijden in de vergunningenlast, zodat ook de ondernemer en de burger beter begrijpen waarom wij bepaalde vergunningen wel willen handhaven. Het kan dus vaak minder, eenvoudiger en toegankelijker. Ik heb daarom sympathie voor het idee van de heer Terpstra om alle vergunningen af te schaffen, maar ik denk niet dit dat de meest begaanbare weg is. Wij moeten wel zoveel mogelijk vergunningen vervangen door algemene regels. Wij moeten het vertrouwen en de verantwoordelijkheid neerleggen daar waar die het beste kan worden genomen, bij de ondernemer zelf, in plaats van dat de overheid elk regeltje nakijkt en wij moeten het proces van de vergunningverlening aanzienlijk verbeteren. Wij hebben de rijksvergunningenstelsels doorgelicht. Dit heeft de Kamer de afgelopen weken kunnen lezen. Daarmee hebben wij 42% van de vergunningen geïdentificeerd die er gewoon uit kunnen, en 22% van de stelsels. Dat is dus een enorme hoeveelheid, veel meer dan alleen een visvergunning of alleen een boomvergunning. Het gaat bijvoorbeeld om grote zaken als de omgevingsvergunning, maar ook om veel eenvoudige zaken als de marifoonvergunning. Wij kiezen er bijvoorbeeld voor om veel milieuvergunningen die gericht zijn op afval, geluid en energiebesparingen te schrappen en om te zetten in een algemene maatregel. Dit zijn de artikel 8.40-AMvB's (Wet milieubeheer). Dat is voor 0,5 miljoen mkb'ers voordelig. Wij zijn begonnen om samen met MKB-Nederland en VNO-NCW te bekijken of wij voor meer vergunningen hetzelfde kunnen doen. Daarnaast zullen wij de leges transparanter maken, zodat het voor de ondernemer duidelijker is wat hij betaalt en zodat er een bepaalde marktwerking tussen gemeenten ontstaat. Bovendien liggen er 22 voorstellen om de lex silentio in te voeren.

De heer Terpstra (CDA):

Zegt de staatssecretaris dat zij bezig is met een experiment om met het mkb te gaan praten over bepaalde wetten, om daarmee vergunningen af te schaffen en te vervangen door het vertrouwen in de ondernemer?

Staatssecretaris Van Gennip:

Ja, dat is wat wij in dit traject hebben gedaan. Dit was een traject van een halfjaar. Het was de eerste slag en die heeft ons veel opgeleverd. In de discussie met de Tweede Kamer kwam dit punt ook naar voren. Toen heb ik aangegeven dat wij met MKB-Nederland zouden kunnen overleggen op welke manier wij nog iets meer kunnen doen, met name aan de kant van de vergunningverlening. Hoe ziet men bijvoorbeeld de modelverordening die de VNG maakt in relatie tot wat een mkb'er wel of niet meemaakt in een gemeente?

Mevrouw Sylvester heeft gevraagd naar de initiatiefwet van de heren Wolfsen en Luchtenveld. Die initiatiefwet gaat over de introductie van een boete die wordt opgelegd aan het bevoegd gezag indien te laat wordt beslist op een vergunningverzoek. Dat heeft dus geen betrekking op te laat betalen door overheden of semi-overheden. De initiatiefwet heeft een breed werkingsveld en levert een prikkel op voor de vergunningverlenende instantie om tijdig besluiten te nemen. Hij is gericht op besluiten die worden genomen door overheidsinstanties, niet op besluiten van semi-overheden. De initiatiefwet moet nog in de Tweede Kamer worden besproken, waarna het kabinet zijn oordeel zal vormen.

Mevrouw Sylvester (PvdA):

Is de regering bereid om in die beoordeling mee te nemen of deze wet ook van toepassing kan worden verklaard op de semi-overheid? Is de regering van mening dat toepassing ervan op de semi-overheid zoden aan de dijk zou zetten?

Staatssecretaris Van Gennip:

Wij kunnen daarnaar kijken. Ik weet niet in hoeverre onze juridische arm strekt tot aan de semi-overheden. Het uitreiken van boetes ten opzichte van gemeenten kan gemakkelijk, omdat gemeenten bij onze overheid horen. Hoe dat precies werkt met semi-overheden, lijkt mij een ingewikkelde vraag. Ik wil die vraag bewaren, want wij weten nog niet hoe het initiatiefwetsvoorstel er na bijvoorbeeld amendering gaat uitzien. Daarna komen wij met de volledige kabinetsreactie.

Mevrouw Sylvester (PvdA):

Mijn vraag is er puur op gericht of de staatssecretaris bereid is om dat mede te gaan onderzoeken. Ik heb begrepen dat zij daartoe bereid is.

Staatssecretaris Van Gennip:

Natuurlijk. Als mevrouw Sylvester wil dat wij dat in de kabinetsreactie meenemen, zullen wij dat doen.

Ik neem nu iets grotere stappen en zal een aantal specifieke beleidsmaatregelen gericht op het mkb bespreken. Wij steunen starters uitgebreid, omdat het aantal scholieren, studenten en mensen in loondienst die overwegen om een eigen onderneming te starten, nog steeds laag is. Niet alleen in vergelijking met Amerika, maar ook in vergelijking met de ons omringende landen. Wij moeten ervoor zorgen dat meer mensen geïnteresseerd raken in het ondernemerschap. Vandaar het actieprogramma Partnership Leren Ondernemen, waarin wij in het kader van ondernemerschap en onderwijs een aantal zaken doen, zoals ondernemers voor de klas, docenten op stage en competitie tussen leerbedrijven van scholieren van het lager en middelbaar onderwijs, mbo'ers en hbo'ers. Een paar weken geleden heb ik een prijs mogen uitreiken. Een van de Eerste Kamerleden zat in de jury. Het was een inspirerende bijeenkomst. Er waren veel mbo- en hbo-studenten die geïnspireerd waren geraakt door het eigen bedrijf dat zij hadden gerund. Sommigen van hen hadden een behoorlijke winst gemaakt. Wanneer zij dat vervolgens thuis aan hun zus, broer, buurjongen, buurmeisje vertellen, raken die daardoor misschien geïnspireerd om ook de stap te zetten naar een eigen bedrijf. Dan zijn wij een heel eind verder. Dit soort initiatieven helpt echt.

Een ander specifiek beleid gericht op het ondernemerschap is het ondernemerschap door nieuwe ondernemers. Van de ondernemerszin van nieuwe allochtone ondernemers kunnen wij als autochtone Nederlanders nog wel wat leren. Dat is een van de redenen waarom ik dit zo belangrijk vind. Mevrouw Sylvester en ik hebben daar twee of drie jaar geleden voor het eerst over gesproken. Wij moeten ervoor zorgen dat zo veel mogelijk ondernemers worden gestimuleerd om ondernemer te worden, en als zij het eenmaal zijn, moeten wij ervoor zorgen dat zij goed kunnen ondernemen.

Ondernemerschap kan een grote rol spelen bij de integratie van bevolkingsgroepen. Zelf geld verdienen is de eerste stap op weg naar emancipatie. Emancipatie kan heel goed leiden tot integratie. Het leidt ook tot trots. Het laat zien dat ik als tweede of derde generatie nieuwe Nederlander meetel in Nederland en dat mijn bevolkingsgroep iets toevoegt aan Nederland. Het bepaalt de toon waarop wij met elkaar praten over nieuwe Nederlanders, en het beïnvloedt het debat over hoe wij onze samenleving met elkaar willen inrichten.

Vandaar ook dat ik twee jaar geleden de discussie over nieuwe ondernemers ben begonnen. Vorig jaar heb ik met vijf collega's een actieplan aan de Tweede Kamer gestuurd. Nu zijn wij bezig al die actiepunten uit te rollen en in te bedden. Allochtone ondernemers lopen nog steeds tegen een aantal knelpunten aan, bijvoorbeeld met betrekking tot financiering. Ook sluiten zij zich minder gemakkelijk aan bij bestaande netwerken, zoals VNO-NCW en MKB-Nederland. Soms is er een gebrek aan ervaring, soms kiest men te traditioneel. Als er al zes banketbakkers in een straat zitten, begin dan niet als zevende een banketbakkerij die met de eerste zes op deze markt concurreert, maar begin die banketbakkerij in een andere wijk of begin een kapperszaak. Er is dus coaching nodig.

Een van de zaken die wij doen, is het inzetten van rolmodellen. Voor de groep nieuwe Nederlanders is het belangrijk om zelf die rolmodellen te zien, maar ook voor autochtone Nederlanders is dat belangrijk. Vandaar dat wij prijzen uitreiken aan de beste nieuwe ondernemer, de zwarte zakenvrouw van het jaar, en is er een adviesraad nieuw ondernemerschap. Wij hebben de monitor "Nieuw Ondernemerschap" met cijfers, zodat wij werkelijk kunnen zien hoe het gaat. Wij hebben allerlei projecten om nieuwe Nederlanders in aanraking te brengen met het ondernemerschap, zoals coachingstrajecten. Ik heb VNO-NCW, MKB-Nederland en de kamers van koophandel gevraagd om te zoeken naar andere gezichten in hun besturen, omdat die besturen vaak bestaan uit blanke mannen van vijftig. Als een zwarte jonge vrouw de drempel overstapt en alleen maar vijftigjarige blanke mannen ziet, maakt zij vrij snel rechtsomkeert. Dat moet anders en dat kan alleen maar als er aansprekende voorbeelden in die besturen zitten. Ik weet dat men op regionaal niveau hard op zoek is naar jongeren, vrouwen en nieuwe ondernemers om die besturen diverser te maken. Dat kan ook door er een creatieve ondernemer in te zetten, of een techneut, maar in elk geval moeten die besturen diverser worden, anders voelen al die ondernemers die niet aan het traditionele beeld voldoen, zich daar niet thuis. Dat geldt misschien ook voor de oudere ondernemers, want ook dat aantal groeit in Nederland.

Nu wij het nieuwe ondernemerschap op de kaart hebben gezet en actieplannen hebben, moeten die actieplannen worden ingebed in de regio's en in verschillende organisaties. In een aantal grote steden gebeurt veel. In Den Haag en Utrecht bijvoorbeeld zijn er projecten gericht op nieuwe vrouwelijke ondernemers. In Arnhem en Nijmegen is er het project Startsmart, speciaal gericht op nieuwe ondernemers. Een aantal kamers van koophandel is ermee bezig. Er zijn dus veel organisatorische en regionale inbeddingstrajecten gaande, maar wij moeten dat op de kaart blijven houden. Vandaar dat in oktober aanstaande de week van het nieuwe ondernemerschap zal plaatsvinden. Daarin proberen wij allerlei activiteiten op het gebied van nieuw ondernemerschap te bundelen, zodat er meer aandacht voor komt. Het is de bedoeling dat al die organisaties en regionale groeperingen zich daarbij aansluiten en met hun eigen initiatieven komen.

De heer Terpstra (CDA):

U zegt dat er heel veel regionale initiatieven zijn; dit heb ik ook in het Utrechtse gemerkt, maar daar vindt men dat de nationale overheid deze initiatieven te weinig ondersteunt. Deelt u deze mening en, zo ja, wanneer gaat u hierin verandering brengen?

Staatssecretaris Van Gennip:

Wij ondersteunen een heleboel regionale initiatieven, maar als er een specifiek initiatief is waar wij nog niet van wisten en dat een goed voorbeeld kan zijn voor andere regio's, een pilot-project, dan hoor ik dat graag nog van u. Aan de ene kant is het een zaak van "laat duizend bloemen bloeien", want het werkt het beste als iets uit de regio's, uit de organisaties zelf voortkomt, maar aan de andere kant willen wij iets wat erg goed blijkt te werken, graag uitrollen over het hele land.

Verder was een van de actielijnen de bedrijfsopvolging. Omdat een flink aantal ondernemers in de komende tien jaar met pensioen zullen gaan, vormen allochtone ondernemers een kansrijpe doelgroep voor de overname van de betrokken bedrijven. Wij proberen dus ook meer nieuwe allochtone ondernemers te vinden die deze bedrijven kunnen overnemen en wij bekijken ook of wij iets op het punt van de financiering kunnen doen, via het BBMKB of op een andere manier.

Ook microkredieten zijn van belang, en niet alleen voor beginnende ondernemers. Wij hebben hier onlangs onderzoek naar laten doen en er blijkt echt veel vraag naar te zijn. Het is in Nederland soms moeilijker om € 5000 te krijgen voor de aanschaf van een bestelwagen dan om miljoenen te lenen voor de uitbreiding van een fabriek. Daarom onderzoek ik de mogelijkheid van het opzetten van een fonds voor microkredieten en ik hoop hierover na de zomer meer duidelijkheid te kunnen geven. Hierbij brengen wij "think small first" dus echt in de praktijk. En anderhalve maand geleden heeft prinses Máxima in de regio Arnhem-Nijmegen het eerste microkrediet uitgereikt op een bijeenkomst waar wij gebrainstormd hebben over manieren om hier meer aan te kunnen doen.

Verder is starten vanuit een uitkering belangrijk. De Kamer kent de acties van mijn collega van Sociale Zaken en mij om ervoor te zorgen dat wij ook deze potentiële starters helpen. Dit betekent aanpassingen van de WW, een waarborgfonds en vooral ook meer aandacht voor ondernemerschap bij de uitvoeringsinstanties. Zij moeten dit echt gaan zien als een mogelijkheid naast het vinden van een vaste baan, dit betekent toch een cultuuromslag. Ook de kamers van koophandel willen wij hier speciaal op laten inzetten.

Het actieprogramma TechnoPartner is specifiek gericht op starters met technologische kennis; ook dit vormt een onderdeel van het specifieke mkb-beleid. Vaak is er voor hen een risico, zodat wij via allerlei faciliteiten mee-investeren, maar ook maken wij het met het technopartner-label voor een technostarter gemakkelijker om via het BBMKB voor een bankgarantie in aanmerking te komen.

Mevrouw Sylvester (PvdA):

Ik dank de regering voor deze woorden over het microkrediet. Ik had ook nog een vraag gesteld over het borgstellingskrediet; mijn fractie vindt het noodzakelijk om dit verder uit te breiden. Hoe staat het met de uitvoering van de in de Tweede Kamer aangenomen motie op dit punt? Heeft de regering al overleg gevoerd met de banken? En zo ja, wat zijn de resultaten daarvan? Ik wist niet helemaal zeker of de staatssecretaris dit nog zou behandelen of dat zij het punt van de kredieten al had afgehandeld, dus ik dacht: ik loop maar even naar de microfoon.

Staatssecretaris Van Gennip:

Ik wilde zo dadelijk ingaan op de beschikbaarheid van kapitaal, waarbij ik goed nieuws voor u heb, denk ik. Ik maak eerst even het onderwerp TechnoPartner af.

Juist voor alle mkb'ers die willen innoveren, hebben wij innovatieprestatiecontracten ingesteld, waarmee kleine ondernemers kunnen samenwerken op het gebied van innovatie. Dit gaat dan altijd voor de markt, in samenwerking met een universiteit of hogeschool. En het gaat dan natuurlijk vaak branchegewijze.

Dan de beschikbaarheid van kapitaal. Kapitaal staat naast talent, kapitaal en talent zijn de twee ingrediënten van een onderneming. Er behoort natuurlijk ook een goed idee bij, maar het gaat om de mensen en het geld. En vooral voor het mkb zijn de drempels voor financiering in veel gevallen hoog. Daarom ben ik hard aan de slag met de banken om de toegang tot de kapitaalmarkt voor ondernemers te verbeteren. De regeling die nu veel in de belangstelling staat, is de borgstellingsregeling voor het mkb, het BBMKB. En dit is niet zonder reden, want wij hebben deze regeling in de afgelopen jaren behoorlijk opgeknapt. Wij hebben de toegankelijkheid ervan verbeterd en de regeling en de processen bij de banken goed op elkaar afgestemd. Wij hebben er meer aandacht aan gegeven, ook publicitair. Dit heeft een groei opgeleverd van 360 mln. naar 475 mln. in 2005. Daarvoor moest ik verleden jaar in september het garantieplafond verhogen en dit zal ik ook in 2006 doen: het gaat van 452 mln. naar 602 mln. Dit betekent dat er een enorme vraag naar het BBMKB is. Het werkt ook goed, want het is echt een mooie garantieregeling waarmee wij niet op de stoel van de banken gaan zitten. De bank neemt de beslissing om zo'n lening te verstrekken, maar het laatste stukje risico nemen wij via de garantieregeling voor onze verantwoordelijkheid. De recente evaluatie van het BBMKB is zeer positief over het bereik van de regeling, dus ik kom duidelijk tegemoet aan de motie-Smeets. Ik zei het al, de mogelijkheden voor microkredieten ben ik nog aan het bekijken en ik ben er ook met de banken over in gesprek of wij daarvoor iets speciaals zouden moeten ondernemen. Gelukkig is er de tendens dat de behandelingskosten die banken voor kleine kredieten in rekening brengen, in het algemeen door automatisering aan het afnemen zijn. Na de zomer hoort de Kamer hierover meer, zoals ik al aangaf.

Verder is het belangrijk om niet alleen de starters en de meer reguliere activiteiten te ondersteunen, maar ook de snelle groeiers. Een heleboel middelgrote ondernemingen kunnen moeilijk doorgroeien, omdat zij te maken hebben met een cashflow die achterloopt bij de behoefte aan groei. Vandaar de groeifaciliteit die wij bieden. In maart jongstleden hebben wij deze voorgelegd aan de Europese Commissie en het is afhankelijk van haar oordeel, maar wij zullen proberen om nog dit jaar te starten met 85 mln. aan garanties, oplopend tot 170 mln. in 2009, vooral bedoeld voor snel groeiende ondernemers.

Ook over de bedrijfsoverdrachten zijn veel vragen gesteld. Het is de verwachting dat er in de komende tien jaar zo'n honderdduizend ondernemers met pensioen zullen gaan en hun bedrijf zullen moeten overdragen. Wij hebben hierop veel actie ondernomen: fiscale maatregelen met de Successiewet – de doorschuiffaciliteit – een overdrachtspakket, goede voorlichting, in samenwerking met de kamers van koophandel en de brancheorganisaties, en de ondernemingsbeurs, waarbij het gaat om het op elkaar afstemmen van vraag en aanbod.

De heer Terpstra heeft gevraagd om een uniforme aanpak van de fiscale opvolgingsproblematiek. Wij hebben de faciliteiten op dit vlak in de afgelopen twee jaar behoorlijk aangepast. Als wij die verder stroomlijnen, dan zal dat ongetwijfeld voordelen hebben op het gebied van administratieve lasten, eenvoud en uitvoeringslasten, maar wij weten dat er dan ook budgettaire effecten en verdeeleffecten zullen optreden, die wij dan weer moeten repareren. Een aanpassing vergt dus een afweging van al deze facetten en het is de vraag of de versnippering van de verschillende fiscale faciliteiten echt het grootste probleem bij bedrijfsoverdracht is of dat het een van de kleinere hobbels is. Wij hebben op dit moment geen concrete signalen dat deze versnippering bedrijfsoverdrachten daadwerkelijk zou belemmeren. Ik denk dat het meer zit in de zaken die ik zojuist noemde: wij hebben de fiscale maatregelen verruimd, wij zijn bezig geweest met het ondernemerspakket en de ondernemingsbeurs staat net op poten. Dit zijn zaken die volgens mij veel meer zoden aan de dijk zetten bij het vinden van opvolgers voor al die ondernemers die met pensioen gaan.

De finesses van het Duitse model zijn mij niet geheel bekend. Ik moet wel zeggen dat je zo'n model nooit los kunt zien van de rest van het fiscale regime, dus het lijkt mij moeilijk om dit model zo maar in te voeren zonder de samenhang met dat systeem te kunnen overzien.

Wij zien dat het aantal zelfstandige ondernemers toeneemt, ook door een toenemende behoefte aan flexibiliteit en omdat men niet meer een leven lang bij dezelfde baas werkt. Steeds vaker komt het voor dat men van baan wisselt of een baan in loondienst afwisselt met zelfstandig ondernemerschap. Die transitie neemt ook duidelijk toe. Er zijn nu ruim 800.000 zzp'ers in Nederland. Wij zien ook echt dat het zzp-schap bijdraagt in economische dynamiek en aan transitie. Het verhoogt de concurrentie en het zorgt voor een bepaalde uitdaging voor bestaande ondernemingen. Het is dus van belang dat wij de zzp'ers de ruimte geven.

Naar aanleiding van vele vragen vandaag en referenties aan zzp'ers heb ik vanmiddag het plan opgevat om met één of meer van mijn collega's de zzp'ers als economisch fenomeen apart te bekijken. Ik wil met hen goed op een rij zetten wat de verschillende belemmeringen zijn voor zzp'ers, wat wij doen, welke acties wij ondernomen hebben of in het verschiet liggen en welk aanvullend beleid wij moeten ontwikkelen. Wij moeten ook kijken wat de administratieve lasten voor de zzp'ers betekenen. Er zijn ook veel fiscale vragen gesteld specifiek op het gebied van zzp'ers. Wij nemen die ook mee. Het zou een mooie conclusie van dit debat zijn als wij zeggen dat wij de zzp'ers apart in het zonnetje zetten, kijken wat de belemmeringen zijn, wat wij al doen en wat wij extra zouden kunnen doen.

Mevrouw Sylvester (PvdA):

Uiteraard ben ik blij met de woorden die de staatssecretaris zojuist heeft uitgesproken. Ik voeg er nog een vraagje aan toe. De staatssecretaris wil contact zoeken met haar collega's om een aantal zaken nader te onderzoeken. Kan zij een termijn noemen waarop zij denkt dat zij ons iets kan laten weten?

Staatssecretaris Van Gennip:

Ik denk dat ik er een klein half jaar voor nodig heb en dat het kerst van dit jaar zal worden. Wij zullen veel dingen in kaart moeten brengen en misschien een apart onderzoek moeten doen.

De heer Van Raak (SP):

Dank voor deze toezegging. Wil de staatssecretaris daarbij ook betrekken het onderzoek van TNO in opdracht voor het Breed Platform Verzekerden en Werk, dat van de tien zzp'ers met gezondheidsproblemen negen geen verzekering hebben tegen arbeidsongeschiktheid? Veel worden er door verzekeraars geweigerd. Wil zij kijken naar de mogelijkheid om voor deze groep een arbeidsongeschiktheidsregeling te treffen?

Staatssecretaris Van Gennip:

Ik neem dat mee in de knelpunten die zijn genoemd. Wij bekijken of het een taak voor de overheid is of een taak voor de markt en wat wij er wel of niet aan gaan doen. Het wordt zeker meegenomen in de lijst van de knelpunten.

Hetzelfde geldt voor de zwangere ondernemers. In overleg met mijn collega van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zal ik dit meenemen in de discussie over de zzp'ers. Voorlichting kan hierin ook een rol spelen, maar dat is niet het enige antwoord op dit knelpunt.

Mevrouw Sylvester (PvdA):

Zoals de staatssecretaris misschien weet, heeft de Commissie Gelijke Behandeling onlangs een uitspraak gedaan. Mijn vraag aan haar op dit punt was specifiek wanneer de regering verwacht te komen met een reactie op de uitspraak van de Commissie Gelijke Behandeling.

Staatssecretaris Van Gennip:

Ik weet dat die uitspraak net gedaan is. Ik weet ook dat wij daarover nu in overleg zijn. Ik kan nog niet zeggen wanneer wij met een reactie komen. Het zal echter niet eindeloos duren. Het is een maatschappelijke discussie waarin wij op een redelijke termijn met een antwoord moeten komen.

Mevrouw de voorzitter. Ik heb u vandaag, denk ik, niet hoeven overtuigen van het belang van het mkb voor de Nederlandse economie. Wij weten het allemaal. Ik wil benadrukken dat dit belang van ondernemerschap gevoeld wordt door het gehele kabinet. Afwegingen wat het voor de specifieke ondernemer doet en wat het voor de macro-economische ontwikkelingen doet, spelen vrijwel altijd een rol bij de discussies in het kabinet. Ik kan u ook verzekeren dat in het begin collega Zalm en ik op het moment dat voorstellen werden gedaan, vroegen wat de administratieve lasten en de regeldruk van het voorstel waren en dat nu vrijwel iedereen dit soort vragen stelt, om te beginnen bij de eigen voorstellen.

Voor de regeldruk zien wij ook een brede maatschappelijke belangstelling. Als iemand uit Den Haag, een lid van het kabinet of een lid van deze Kamer of van de Tweede Kamer, in een gemeente of bij een organisatie heeft gesproken, wordt het daarna op de werkvloer opgepakt. Wat dat betreft doe ik een oproep aan u om bij spreekbeurten in het land mensen te vragen – wethouders, burgemeesters, ondernemers of ondernemersverenigingen – echt aan het ondernemingsklimaat te denken en om er rekening mee te houden, als zij als branche een enquête houden, dat zij er met grote letters opzetten dat die niet verplicht is. Dan kan de ondernemer zelf bedenken of hij zoveel waarde aan zijn branche hecht dat hij die toch invult.

Ik heb nog een vraag uitstaan over de motie-Lemstra. In september 2004 hebben wij een reactie op de motie-Lemstra aan de Eerste Kamer gestuurd. Daarin is een overzicht gemaakt van de langetermijnstudie waarvan de departementen gebruik hebben gemaakt ten behoeve van de ruimtelijke nota's. Die discussie hebben wij hier verleden jaar gevoerd. De vier ruimtelijke departementen, EZ, VROM, LNV, Verkeer en Waterstaat, hebben daarin aangekondigd dat zij aandacht willen besteden aan de interactie tussen ruimte en de verwachte verandering in het klimaat. Wij overleggen nu over het opstellen van een adaptatieprogramma Ruimte en klimaat. Er is zelfs een FES-claim ingediend om meer onderzoek te kunnen doen naar de interactie tussen klimaatveranderingen en ruimtelijke investeringen. Of die gehonoreerd wordt, weet ik nog niet. Onder de vlag van de motie-Lemstra is het departement van VROM een project gestart met als titel Randstad 2040, waarin wij een verkenning doen naar de langetermijnontwikkelingen van de regio. De eerste resultaten worden eind van dit jaar verwacht.

Dames en heren, als iedereen zoveel wist van het mkb, gaf om het mkb en wilde praten over het mkb als u vandaag met mij, dan komt het wel goed met onze mkb'ers in Nederland en dus met onze economische ontwikkeling. Ik dank u voor het debat.

Mevrouw Sylvester (PvdA):

Voorzitter. Ik dank de regering voor de uitgebreide beantwoording. Die beantwoording getuigde van originaliteit, want met de naam Oranje bv is een heel aardig toekomstbeeld geschetst. Dat toekomstbeeld vond ik voor het mkb van vandaag nog wel erg ver weg. Daarom stel ik voor om na te gaan wat de mogelijkheden zijn om te komen van ist tot soll.

Ik heb gesproken over een aantal maatregelen die zullen worden genomen om jongeren en allochtonen aan het werk te helpen. Daartoe is een commissie onder leiding van Hans de Boer ingesteld. De bedoeling is ook om onbenut talent in te zetten. Tot zover ga ik akkoord met datgene wat de staatssecretaris heeft gezegd. De fractie van de Partij van de Arbeid wil echter ook dat minder validen, ouderen en vrouwen meer op de arbeidsmarkt participeren. Deze groepen lijken op het eerste gezicht minder aantrekkelijk voor werkgevers. Het CWI voert een campagne om deze groepen ook aan het werk te krijgen. Eigenlijk zegt het CWI met zijn campagne dat als je verder kijkt dan je neus lang is, je iets anders ziet. Je ziet dan welke talenten iemand heeft. Daarom stel ik wederom de vraag welke maatregelen de regering na afschaffing van de SPAK specifiek neemt om deze categorie via het mkb aan het werk te helpen, zodat ook zij kunnen profiteren van de economische groei.

In eerste termijn gaf ik aan dat er een convenant is gesloten tussen het mkb en de mensen die moeten zorgen voor reïntegratie van gedeeltelijk arbeidsgeschikten. Vorige week hebben wij gedebatteerd over de WW en toen bleek dat er met de uitvoering van dit convenant problemen zijn. De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft aangegeven dat ondanks die problemen de afspraken blijven gelden. Ik ben benieuwd wat de opvatting van de bewindslieden van Economische Zaken op dit punt is.

Het systeem van de vouchers zou goed functioneren, maar ik wijs erop dat de vouchers door het mkb nauwelijks worden ontsloten. Waarom overweegt het kabinet dan toch het uitvoeren van een evaluatie en waarom wordt er niet direct een knip aangebracht? Men zou een deel van het budget kunnen reserveren voor innovatie bij het mkb. Dat zou een daadwerkelijke ondersteuning van het mkb zijn en passen bij de mooie woorden die vandaag over het mkb zijn gesproken.

De regering heeft aangegeven dat zij samen met MKB-Nederland potentiële allochtone kopers in contact wil brengen met autochtone verkopers. De regering heeft het punt van de bedrijfsovername hoog op de agenda staan en daarom verwacht ik dat ook dit aspect haar nadrukkelijke aandacht heeft. Er is een actieplan verschenen en mijn vraag in eerste termijn was wat het vervolg hierop is. Wat is de stand van zaken?

Mijn op een na laatste punt betreft de zzp'ers. De regering zal overleg plegen en over een half jaar een rapportage uitbrengen met een beleidsvisie. Mijn fractie kijkt uit naar deze beleidsvisie die specifiek zal gaan over zzp'ers. Wij vinden de zzp'ers een zeer belangrijke categorie binnen het mkb.

Ten slotte wil ik iets zeggen over de administratieve lasten. Het mkb heeft substantieel meer administratieve lasten gekregen. De regering heeft daarvan zelfs een aantal voorbeelden gegeven. Mijn fractie en die van GroenLinks – ik spreek ook namens die fractie – vinden dat de regering zich meer zou moeten inzetten voor lastenverlichting, specifiek voor mkb-bedrijven met minder dan tien werknemers. Op dit punt wil ik een motie indienen. Wij houden met die motie rekening met wat de regering noemt: de statistiekvakantie. Ik vind dit nieuwe woord wel aardig. Het gaat bij het uitvoeren van deze motie dus heel duidelijk om het hergebruik van bestaande bronnen.

De voorzitter:

Door de leden Sylvester, Terpstra, Van den Berg, Van der Lans, Schouw, Van Raak en Maas-de Brouwer wordt de volgende motie voorgesteld:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat 80,5% van de bedrijven in Nederland minder dan tien werknemers heeft;

constaterende dat administratieve lasten onevenredig drukken op bedrijven met minder dan tien werknemers;

overwegende dat de regering zich sterk zou moeten maken voor meer lastenverlichting, specifiek voor mkb-bedrijven met minder dan tien werknemers;

verzoekt de regering om in de bestaande wet- en regelgeving te onderzoeken in voorhanden onderzoeksmateriaal hoe voor bedrijven met minder dan tien werknemers gekomen kan worden tot een substantiële verlichting van de administratieve lasten;

verzoekt de regering om binnen drie maanden de Kamers hierover te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

Zij krijgt nr. C(30300 XIII).

De heer Terpstra (CDA):

Mevrouw de voorzitter. Met de algemene beschouwing van de minister en de staatssecretaris, waarmee ik het in grote lijnen eens ben, zijn al mijn vragen op een enkele na beantwoord. Heel veel niet gestelde vragen zijn zelfs schitterend beantwoord. Daarvoor dank ik de bewindslieden zeer. Op drie punten heb ik een antwoord gekregen dat niet helemaal tot tevredenheid was. Het eerste punt betreft het experimenteren met het afschaffen van vergunningen. Ik wil zeker weten dat de staatssecretaris en de leden van mijn fractie exact hetzelfde bedoelen en daarom heb ik een motie opgesteld. Die zal ik aan het eind van mijn betoog indienen.

Ik kan mij verder niet helemaal vinden in het antwoord over de bedrijfsopvolging. Het Duitse model hebben wij niet genoemd om het desbetreffende element uit de Duitse belastingwetgeving over te nemen, maar meer om te bevorderen dat een uniforme regeling wordt getroffen voor de bedrijfsopvolging als zodanig. Het enige wat ik de staatssecretaris vraag, is om met de staatssecretaris van Financiën te overleggen over de vraag of voor de bedrijfsopvolging in Nederland een uniforme regeling mogelijk is.

Ik ben heel blij met het antwoord van de staatssecretaris over de regionale initiatieven. Ik zal alle Utrechtenaren waarmee ik heb gesproken motiveren om al hun plannen bij de staatssecretaris in te dienen.

De voorzitter:

Door de leden Terpstra, Sylvester, Luijten, Van den Berg en Van der Lans wordt de volgende motie voorgesteld:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat voor de naleving van veel wetten een vergunningensysteem als middel van controle wordt gebruikt;

constaterende dat het toepassen van vergunningensystemen voor ondernemers in het mkb veel (administratieve) rompslomp met zich meebrengt;

overwegende dat in Eindhoven wordt geëxperimenteerd met regelvrije zones;

verzoekt de regering, in overleg met het mkb een experiment te starten waarbij voor een aantal wetten het vergunningensysteem tijdelijk wordt afgeschaft en de resultaten daarvan na één jaar te evalueren,

en gaat over tot de orde van de dag.

Zij krijgt nr. B(30300 XIII).

De heer Luijten (VVD):

Voorzitter. Ik dank de staatssecretaris en de minister met name voor de beantwoording van de niet-gestelde vragen. Een aantal van mijn vragen is niet beantwoord en die zal ik opnieuw stellen, maar met het oog op de tijd mag de beantwoording daarvan ook schriftelijk.

Ik ben blij met de opmerking van de minister over de verlaging van de drempels voor de kennismigranten. Graag krijgen wij nog een toelichting. Wij willen namelijk weten wat die verlaging concreet betekent.

Ik sluit mij aan bij de vraag van mevrouw Sylvester over de vouchers. De minister is niet ingegaan op mijn opmerking en vragen ter zake. De discussie met de heer Van Raak ging over het vraaggestuurd onderzoek en over de mogelijkheid voor mkb'ers om zelf te bepalen bij welke wetenschappelijke instelling zij hun vouchers zullen besteden. Wat mij betreft zou een deel van de geldstroom voor innovatie bij het mkb gebruikt kunnen worden. Ter geruststelling van de heer Van Raak: ik ga echt niet tornen aan de onafhankelijkheid van de wetenschappelijke instellingen. Maar aan de andere kant ga ik ze niet in een gouden kooitje stoppen. Ik zoek dus naar de balans.

Ik heb er goede nota van genomen dat de minister in december met de resultaten komt van de inspanningen van Syntens. Wij zullen die toetsen op hun marktgerichtheid. Wij vrezen dat Syntens namelijk een verlengstuk van het ambtenarenapparaat wordt. Voor ons staat de marktgerichtheid dus voorop. Ik ben blij met de opmerking van de staatssecretaris over de rol van de gemeenten bij het terugdringen van de regeldruk. Dat is allemaal prachtig, maar het vermindert het aantal heffingen niet. Ik heb de suggestie gedaan om een aantal heffingen te schrappen, want dan doe je echt wat, en vervang het door een uitkering uit het Gemeentefonds. Daarop heb ik geen antwoord van de staatssecretaris gekregen.

Er is toegezegd om over een half jaar te komen met voorstellen voor de zelfstandige ondernemer, van welke toezegging wij nota hebben genomen. Wij zullen daar zeker op terugkomen, want die groep is onderbelicht. Ik mis antwoorden van de staatssecretaris op vragen over de visaproblematiek. Ik ken haar verbondenheid met deze problematiek, maar ik heb begrepen dat er nog geen oplossingen zijn. Verder heb ik een vraag gesteld over de eenloketfunctie, daarbij Düsseldorf als voorbeeld noemend. Is de staatssecretaris bereid daarmee in een regio te beginnen, ervan uitgaand dat de rest bij succes vanzelf volgt?

De heer Van Raak (SP):

Voorzitter. Wij danken de minister via de staatssecretaris voor zijn college, maar wij hebben allemaal al een diploma. Een college is goed, vooral als het over zo'n divers aantal onderwerpen gaat, zoals ministeries, universiteiten en elektriciteitsbedrijven. Maar het moet niet ten koste gaan van de beantwoording van vragen van deze Kamer.

Wij danken de staatssecretaris voor haar serieuze beantwoording van onze vragen. Ook daar was het weinig specifiek, veel algemeen, maar haar algemene verhalen waren een stuk aardiger dan die van de minister, vooral toen zij sprak over de relatie tussen mkb en integratie. Een aantal vragen is niet beantwoord, wat ook schriftelijk mag gebeuren. Wij hebben gevraagd of de lokale belastingen niet in één aanslag zouden kunnen. Verder hebben wij gevraagd te bestuderen of het mogelijk is om het risico van doorbetaling bij ziekte voor bedrijven met weinig werknemers te verkorten, bijvoorbeeld naar een jaar. Waarom niet één dag in de week de winkels sluiten? Er moet worden voorkomen dat, zolang schuldsanering voor kleine ondernemers niet is geregeld, deurwaardersmaatregelen worden genomen. Bij het berekenen van het eigen vermogen in verband met tijdelijke bijstand moet de waarde van onroerend goed niet meer worden meegeteld. Wij zien uit naar het onderzoek naar de mogelijkheden om schade te verhalen op daders, en wij zien zeer uit naar het onderzoek naar de situatie van zzp'ers, waarvan wij de resultaten met veel interesse onder de kerstboom zullen lezen. Wij ondersteunen de motie van het lid Sylvester c.s.

De heer Van den Berg (SGP):

Voorzitter. Wij hebben in de commissie voor Economische Zaken een- en andermaal gesproken over de vraag of een beleidsdebat zinvol is. Terugkijkend denk ik dat het erg zinvol is om het mkb hier uitgebreid aan de orde te hebben gehad. Mocht de staatssecretaris de minister, die voor het landsbelang veel op reis is, tegenkomen, dan kan zij hem namens onze fracties danken voor de beantwoording, en dat geldt ook voor de staatssecretaris. Ik doe dat vooral voor de enthousiaste en betrokken wijze waarop zij dat heeft gedaan.

Ik blijf zorgen hebben over de aansluiting van het onderwijs op het bedrijfsleven. Ik vond het best een goed verhaal, maar wij moeten ons realiseren dat het beleid van de overheid is gericht op het verzelfstandigen van de onderwijsinstellingen. Zij zijn autonoom, en werken met actoren uit hun omgeving, waar de invloed van het mkb heel gering is. Ik ben bang dat dat niet goed komt. Een enthousiaste staatssecretaris die heel veel doet, maar als wij straks een groot tekort aan vakmensen hebben, kun je het ergste vrezen, wat je niet oplost met enthousiasme aan de ene kant en geen mensen die het moeten doen aan de andere kant. Ik blijf daar zorgen over houden.

Ik ben heel blij dat de staatssecretaris zegt dat bij gemeenten sprake is van een hele omkeer. Uit zeer recente gegevens van VNO-NCW kregen wij heel andere informatie, wat ik nadrukkelijk aan de orde heb gesteld. Wij hoorden dat gemeenten heel slecht meewerken aan een enquête. In bepaalde regio's kan dat goed worden opgepakt, maar ik hoop dat dat voor alle gemeenten gaat gelden. Blijft staan dat de ondernemers vinden dat de dienstverlening van de gemeenten niet goed is. Dan heb ik de relatie gelegd met de lastendruk en de heffingen: als je aan de ene kant veel moet betalen en daarvoor aan de andere kant geen goede dienstverlening krijgt, is dat niet goed. De staatssecretaris mag hier schriftelijk op terugkomen. Zij mag daar een klein boekwerkje van maken, dat wij dan nog eens rustig kunnen nalezen en daar later op terugkomen!

Staatssecretaris Van Gennip:

Voorzitter. Ik zal op een aantal opmerkingen en vragen ingaan, en de zaken die blijven liggen, beantwoord ik wat uitgebreider per brief.

Er is een vraag gesteld over de maatregelen om via het mkb kansarmen aan het werk te krijgen. Ik denk dat dat in samenwerking met een aantal collega's sowieso schriftelijk moet worden beantwoord, want daarbij zijn ook andere collega's betrokken. Daarin komen het convenant met het mkb over de reïntegratie terug, en het debat over de WW.

De vouchers zijn voor het mkb, dus ik zie niet goed hoe wij de financiering van het mkb apart kunnen zetten. De vouchers zijn gecreëerd omdat wij die kloof zagen tussen het mkb aan de ene kant en goed onderzoek aan de universiteiten aan de andere kant. De vouchers zijn een doorgaand succes: er zijn zelfs universiteiten die over de vouchers de concurrentie aangaan met andere universiteiten! Ik kom ondernemers tegen die het wel zonder vouchers kunnen. Maar door die vouchers ben ik op het idee gekomen om eens bij de hogescholen en universiteiten langs te gaan.

Ik kom toe aan de nieuwe Nederlanders en de bedrijfsovernames, welk onderwerp ik wil meenemen in een brief die ik heb toegezegd in het najaar aan de Tweede Kamer te sturen. Daarin komen al die actielijnen terug. Deze actielijn loopt het meest achter, door allerlei perikelen.

In de motie over de administratieve lasten wordt gevraagd of in voorhanden onderzoeksmateriaal kan worden onderzocht hoe wij dat beter kunnen doen voor bedrijfjes tot tien werknemers. Ik denk dat de motie een ondersteuning van beleid is. Wij hebben dat al erg voor het mkb bekeken, maar niet voor bedrijven tot tien werknemers. Dat nemen wij graag op ons.

De heer Terpstra vroeg naar een experiment met het afschaffen van vergunningen. Dat neem ik graag mee in de brief die ik aan de Tweede Kamer heb beloofd over de stand van zaken van de vergunningen en over wat we daaraan kunnen doen. Daar nemen wij dan ook die motie in mee. Ik wil wel even wijzen op de kansenzones die wij al hebben. Dat gaat verder dan alleen vergunningen. Daarin creëren wij regellichte zones voor ondernemers. Wij hebben nu drie pilots in Delft, Enschede en Eindhoven en er komt een vierde, grensoverschrijdende, namelijk het bedrijventerrein Avantis. Dat levert al een heleboel op. Met Stadskanaal heb ik een convenant getekend dat ook uitgaat van een gedeeltelijk regellichtere zone. Wij hebben dus een heleboel pilots en experimenten die niet alleen over vergunningen gaan en waar wij volgens mij uit kunnen putten. Misschien is het handig om deze motie aan te houden tot bekend is wat daar uitkomt en om dan pas te kiezen voor een nieuw experiment of voor gelijk breder uitrollen, als de experimenten goed bevallen zijn.

Op de bedrijfsopvolging volgens het Duitse model zal ik met mijn collega van Financiën graag terugkomen. Wij bestuderen dat wat beter en doen u vervolgens kond van de uitkomst.

De vraag van de heer Luijten over kennismigranten breng ik over aan de minister. Ik weet dat wij er ontzettend hard aan trekken om dat voor elkaar te krijgen.

De vragen over vouchers heb ik beantwoord bij de vragen van mevrouw Sylvester. Syntens volgt in december. Ten aanzien van de rol van gemeenten en het aantal heffingen is gevraagd of wij de heffingen niet kunnen schrappen en een uitkering doen uit het Gemeentefonds. Dat is iets waar ook andere collega's van mij over gaan. Ik zal dat onder hun aandacht brengen en dan antwoord ik u daar graag op.

Op de problematiek van de visa kan ik nu nog uitgebreid ingaan, maar ik doe dat liever in een goede brief. Met name op dit moment speelt ons in deze kwestie een imago parten dat van een paar jaar geleden is, terwijl wij de praktijk hebben gelijkgetrokken met die in andere Europese landen. Er is ook nog wel een aantal praktische problemen. Ik zal de functie van één loket à la Düsseldorf er ook gelijk in meenemen.

De voorzitter:

Afgaande op de lichaamstaal van de woordvoerders kunt u dat schriftelijk doen.

Staatssecretaris Van Gennip:

Ja.

De heer Van Raak had een aantal vragen over de fiscaliteit. Ik begin maar met de winkelsluiting: er is een evaluatie gedaan van de Winkeltijdenwet. De kabinetsreactie daarop is nu in voorbereiding en wordt in de komende maanden naar de Tweede Kamer gestuurd. Dan spreken wij verder over winkelsluiting wel of niet.

Op de vragen over het optreden van deurwaarders bij schuldsanering zal ik schriftelijk antwoorden.

De discussie over doorbetaling bij ziekte hebt u uitgebreid gevoerd met mijn collega van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Ik wil die discussie hier niet opnieuw gaan voeren. Dat is volgens mij afgesproken beleid.

De opmerkingen die gemaakt zijn over lokale belastingen klinken mij sympathiek in de oren, maar ik denk dat wij daar een uitgebreidere discussie over moeten hebben. Ik zal de Kamer daar schriftelijk over berichten. Hetzelfde geldt voor de vraag over de tijdelijke bijstand en het onroerend goed.

De heer Van den Berg vroeg naar de aansluiting van onderwijs en bedrijfsleven. Dat blijft taaie materie. Ook na een aantal investeringen van onze kant en van de kant van het bedrijfsleven blijft dat moeilijk. Ik ben persoonlijk nogal bezorgd over het aantal mensen dat techniek wil studeren en dat vervolgens goed beslagen ten ijs komt op de arbeidsmarkt. Wij zijn ons daar zeer van bewust. Mijn collega van Onderwijs en minister Brinkhorst zijn daarmee bezig, evenals een heleboel andere bewindspersonen en brancheorganisaties.

Ten slotte kom ik op het gemeentelijke ondernemingsklimaat. Ik ben het eens met de uitspraak dat het er bij een aantal gemeenten echt nog aan schort, maar een aantal gemeenten doet het ook heel erg goed. Het helpt als wij de gemeenten die het goed doen als rolmodel voorhouden aan de gemeenten die het niet goed doen. Ten tweede moeten wij vanuit het ministerie van Economische Zaken met name aan kleinere gemeenten alle mogelijke handreikingen doen om ze te helpen het ondernemingsklimaat in hun gemeente te verbeteren. Ten derde kan er via modelverordeningen van de VNG voor gezorgd worden dat vergunningen echt goed zijn. Dat zal in de komende paar maanden gaan spelen. Ten slotte moet iedereen die het land in gaat, de gemeenten erop wijzen en de brancheorganisaties evenzeer. Dat zijn de vier lijnen waarop wij voor elkaar moeten zien te krijgen dat het gemeentelijk ondernemingsklimaat in Nederland echt beter wordt.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

De stemming over de moties zal volgende week dinsdag plaatsvinden.

De vergadering wordt van 19.07 uur tot 20.00 uur geschorst.

Naar boven