Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Voorstel van wet van de leden Dittrich, Halsema en Van Nieuwenhoven houdende regels omtrent de vaste boekenprijs (Wet op de vaste boekenprijs) (28652).

De voorzitter:

Ik heet de initiatiefnemers welkom in dit huis. Staatssecretaris mevrouw Van der Laan heet ik hier opnieuw welkom.

Ik deel aan de Kamer mee dat de heer F. van der Roer de initiatiefnemers zal bijstaan.

De beraadslaging wordt geopend.

De heer Jurgens (PvdA):

Voorzitter. Op deze plek zou nu mevrouw Witteman hebben gestaan, ware het niet dat mijn fractiegenote helaas wegens ziekte is verhinderd. Haar ziekte is de reden dat mijn fractie geen schriftelijke inbreng heeft geleverd bij dit wetsvoorstel. Het is dus geen blijk van gebrek aan belangstelling.

Dit voorstel is voor mij persoonlijk als oud-voorzitter van de NOS interessant, want er bestaan grote overeenkomsten tussen dit onderwerp en de omroep als publieke dienst wiens taak het immers is om te zorgen voor een geschakeerd en toegankelijk aanbod van informatie en cultuur via de zenders, terwijl in dit geval het boek daarvoor moet zorgen. Anders dan de heer Dittrich in de Tweede Kamer meende te moeten zeggen, is er geen sprake van "een geheel andere tak van sport". Zijn verwijzing naar het lezen als een tak van sport kan ik wel waarderen, maar niet geheel begrijpen. Waar hij nu met zijn twee kompanen dit wetsvoorstel verdedigt, hoop ik dat D66 voortaan bereid zal zijn om het publieke belang van de omroep en de bescherming van de pluriformiteit daarvan hoog in het vaandel te blijven schrijven.

Naar ik heb vernomen zal mevrouw Van Nieuwenhoven, die een zeer goede staat van dienst heeft in de Tweede Kamer inzake het beschermen van de belangen van de publieke omroep, de heer Dittrich helaas straks daarbij niet meer kunnen bijstaan, omdat zij lid wordt van het College van Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland. Dat is jammer. De heer Dittrich zal het alleen moeten doen. Ik wens hem sterkte. Ik vind het wel leuk dat mevrouw Van Nieuwenhoven een soort van apotheose mag meemaken juist in deze zaal, die tot voor dertig jaar de vergaderzaal is gebleven van de Staten van Holland.

Ik zie mevrouw Halsema onrustig worden. Ik erken dat zij ook aanwezig is, maar ik had bijzondere aanleiding om de heer Dittrich en mevrouw Van Nieuwenhoven toe te spreken. Trouwens, naar het zich laat aanzien komt mevrouw Halsema over niet al te lange tijd hier terug. En dan kan zij ervan lusten.

Overigens, met mijn woorden in de richting van met name mevrouw Van Nieuwenhoven is tevens gezegd dat mijn fractie sympathiek staat tegenover het voorliggende wetsvoorstel. Het gaat om een klein taalgebied. Er is een terugloop van het lezen in het land en vooral een achteruitgang van onze taal. Een voorbeeld daarvan moet ik helaas terugvinden in de memorie van toelichting die vol anglicismen staat: "bestsellerhandelaren, hypeachtige verschijnselen, brede range van boeken, funshopping, paperback, imprint, printing on demand", wat tenslotte gewoon drukken op verzoek is. Kortom, de indieners, die de boeken in de Nederlandse taal in het bijzonder willen beschermen, raad ik aan ervan blijk te geven dat zij de taal zelve hoog houden.

Het boek is een belangrijke info- en cultuurdrager. Het voorstel dat voorligt, behelst een uitzondering op de bestaande mededingingsregels, nu het op grond van de ontheffing van de Mededingingswet tot 1 april mogelijk is dergelijke prijsafspraken tussen de producent van het boek en de eindverkoper te maken. Dat zal na 1 januari niet meer mogelijk zijn. De overheid en de gemeenten steunen overigens reeds de openbare bibliotheek, en wel om dezelfde reden. Lenen en kopen zijn geen principieel verschillende zaken. Bevordering van pluriforme beschikbaarheid door het hele land kan worden bevorderd door steun voor lenen, maar ook voor andere vormen en er is geen reden om deze vormen op verschillende wijze te behandelen. Het gaat om een toegankelijk en geschakeerd aanbod van het Nederlandse boek in heel het land.

Behalve Nederlandse mededingingsregels zijn er ook Europese. Vrije vervoer en verkoop van goederen is een basisregel van het recht van de Europese Gemeenschap. Sinds 1977 is in Nederland sprake van prijsacties van grootgrutters voor bepaalde boeken. Dit heeft ook in Frankrijk gespeeld, zie de jurisprudentie van het Europese Hof in Luxemburg in de zaak-Leclerc in 1985. De vraag was of een dergelijk kartel toelaatbaar is. Het Hof, maar ook de Nederlandse rechter hebben meermalen aangegeven dat dit eigenlijk niet het geval is, maar dat een en ander met een vervanging door een publiekrechtelijke regel sterker zou staan. Ook hier is een vergelijking met de omroep mogelijk. In het Groenboek Televisie zonder grenzen van 1987 zei de Commissie dat de weigering van verschillende landen om commerciële programma's op de kabel toe te laten niet toegestaan was. Het is niet meer voorstelbaar, maar het speelde toen in Nederland, dat meende daartegen een absolute barrière te kunnen opwerpen. Het ging namelijk om het aanbieden van diensten, en wel van reclameboodschappen, hetgeen niet aan belemmeringen mocht worden onderworpen. Hierdoor kreeg de commerciële omroep toegang tot de Nederlandse kabel. Door het onbegrip van de Nederlandse overheid is er helaas geen Nederlandse commerciële omroep gekomen en is het Luxemburgse RTL er met de prijs vandoor gegaan.

Onbegrip is ook bij dit onderwerp in het spel; niet bij de indieners, want die hebben dit voorstel ingediend, maar bij de Nederlandse overheid, want een dergelijk voorstel had van de overheid kunnen komen. Men wist immers allang dat de ontheffing op grond van de Mededingingswet zou vervallen per 1 januari 2005 en dat dit ernstige gevolgen zou hebben voor de vaste boekenprijs. Er is echter van overheidswege geen initiatief genomen. Dit initiatief is uitermate lovenswaardig. Ik kan de staatssecretaris er niet op aankijken, want die was er toen nog niet – althans, niet in haar huidige functie. De overheid liet hier echter opnieuw iets van grote betekenis liggen. Overigens ben ik blij dat de staatssecretaris van Cultuur hier zit en niet die van Economische Zaken, want daar horen we immers wel eens andere verhalen over de vaste boekenprijs.

De Europese regels gelden als een nationale grens wordt overschreden. Voor interne regels die geen gevolgen hebben voor andere lidstaten is er geen belemmering, maar zodra een grens wordt overschreden, gaat de Europese regelgeving gelden. Laat nu net, helaas, door het Nederlandse taalgebied een grens lopen! Het is bekend dat dit sinds 1831 het geval is. Een ander voorbeeld vormen Duitsland en Oostenrijk. De EU-regels zijn dus van toepassing, wat het belangrijk maakt om te weten wat deze eisen. Daar zit een moeilijk probleem. Het heeft namelijk lang geduurd, voordat men advies heeft gevraagd. Ik kijk hier de indieners toch een beetje op aan. Verder zijn wij door de minister van Economische Zaken misleid. Hij stuurde ons namelijk op 1 september een brief, waarin verwezen wordt naar een brief van de Europese Commissie. In die brief zou staan dat de artikelen 3 en 12 van het voorliggende wetsvoorstel niet in overeenstemming zijn met de Europese mededingingsregels.

De minister moest daar op 10 september een tweede brief op doen volgen, nadat de indieners duidelijk hadden gemaakt dat de minister met de Commissie had gesproken over de oude en niet over de nieuwe tekst van de artikelen 3 en 12. De minister reageerde daarop met een "chapeau bas" en de mededeling dat er in dat geval sprake was van een nieuwe situatie. Dit is natuurlijk geen goede gang van zaken en ik vind dan ook dat wij ons in een dergelijke situatie zelf een oordeel moeten vormen over de vraag of een voorstel in overeenstemming is met het Europese recht of niet! Het is namelijk helemaal niet nodig om in Brussel te vragen wat ze van een voorstel vinden. Dat is nuttig, maar niet nodig.

Deze Kamer, maar vooral die aan de overzijde, wil nog wel eens het gevoel hebben: als Brussel niet heeft gesproken, kunnen wij niets. Dat is een verkeerde opstelling, want wij maken als wetgever uit of onze teksten wel of niet in overeenstemming zijn met de Europese regels. Als de Commissie het niet met ons eens is, kan zij de zaak voor het Hof brengen. Ingevolge de nieuwe verordening op de mededinging kan de Commissie de betrokken wetsbepaling buiten toepassing verklaren, maar dan kunnen wij de zaak bij het Hof aanhangig maken.

Kortom, het is de rechter die hierover de beslissing neemt. Wij moeten ons mijns inziens weerbaarder opstellen en durven te zeggen: wat wij hier doen vinden wij in overeenstemming met de Europese regels. Uit de brief van de Commissie uit augustus blijkt dat zij een opvatting heeft. Tegelijkertijd schrijft de Commissie echter dat zij moet bekennen dat het Hof haar op dat punt niet heeft gevolgd.

Een ander probleem is de import en meer in het bijzonder dat deel van artikel 3 dat handelt over de prijsvaststelling door de importeur. In het derde lid van artikel 2 staat nadrukkelijk dat de importeur dat mag doen, maar dat die vaste prijs niet geldt voor import uit een van de lidstaten van de Europese Unie. Dat is natuurlijk terecht, want doe je dat niet, dan ga je in tegen de vrijheid van het verkeer van goederen. Een en ander komt erop neer dat je de prijsstelling kunt ontgaan als je een boek, dat ook in Vlaanderen wordt verkocht, bestelt bij een grossier in Vlaanderen.

Als je dat boek via internet bestelt, moet het dus ook uit Vlaanderen worden geleverd. Misbruik van Europese regels door iemand die gebruikmaakt van een U-bochtconstructie of door iemand die in het land zelf geen Nederlandse boeken verkoopt, wordt door de jurisprudentie nu al verboden.

Het deed mij overigens genoegen om in het antwoord de volledige Franse tekst terug te vinden van de desbetreffende bepaling uit de Franse wet van 1981, de wet-Lang/Mitterand. Het is typerend voor de Franse situatie dat deze wet een uitvloeisel is van een verkiezingsbelofte van mijn sociaal-democratische partijgenoten in Frankrijk om een vaste boekenprijs in te voeren. Ik hoop dat het ook in Nederland ooit zover zal komen dat een grote partij aan de vaste boekenprijs een verkiezingsbelofte verbindt.

Er is dus een lacune, omdat je in Vlaanderen boeken kunt bestellen en die vervolgens in Nederland tegen een lagere prijs kunt verkopen. Hoe kun je dat tegengaan? De belangrijkste belemmering voor een verkoper is dat hij deze boeken eerst naar Vlaanderen moet vervoeren om ze vervolgens in Nederland te importeren. Hieraan zijn kosten verbonden met als gevolg dat zijn marges wel zeer klein worden.

De indieners hebben gekozen voor het bestaande systeem van vaste prijzen. Zou het Zweedse systeem van gerichte subsidies aan boekhandels met een beter assortiment niet beter zijn? Ik vraag dat, ook al besef ik dat een dergelijke systeem wellicht moeilijker te financieren is.

Moeten wij niet een stap verder gaan? Ik kijk nu vooral de staatssecretaris aan. Het huidige systeem wordt voortgezet op publiekrechtelijke basis. Deze keuze heeft echter tot gevolg dat het systeem voortdurend wordt bedreigd door de Commissie die de mededingingsregels ook hierop van toepassing wil verklaren. Het huidige Nederlands voorzitterschap geeft mij aanleiding tot het stellen van een vraag. In Amsterdam is er in 1997, toen Nederland ook voorzitter was, in het verdrag een protocol vastgesteld bij het verdrag inzake de financiering van de publieke omroep. Op 30 juni van datzelfde jaar hebben ministers van cultuur een resolutie aangenomen waarin zij de Commissie gezamenlijk verzoeken om een studie te verrichten naar de mogelijkheid om de prijsbinding bij boeken algemeen geldend of in elk geval toelaatbaar te maken binnen de Europese Unie. Wat is daar de laatste zeven jaar van geworden? Als daar niets van is geworden, is de staatssecretaris dan bereid om dit initiatief nogmaals op te pakken tijdens het Nederlands voorzitterschap? Gezien het feit dat het Europees Parlement, het Europese democratische orgaan, in 1981, 1987, 1999 en 2001 eenzelfde verzoek heeft gedaan, is er krachtige mogelijkheid op basis van een democratisch verzoek van het EP om hierop terug te komen.

Als de Commissie onwillig is, zou nog een andere stap kunnen worden gezet. Er zou een protocol kunnen worden gevoegd bij het verdrag in het kader van artikel 151, lid 4, de cultuurexceptie, dat het mogelijk maakt om de zaak van de cultuur in de kwestie van de vaste boekenprijs landelijk te laten regelen en het geen onderwerp meer te maken van Europees recht. Er zou ook kunnen worden gekozen voor een soortgelijke andere bepaling om de subsidiariteitstoets hier ten volle op los te laten.

Ik wens de indieners heel veel succes bij hun beantwoording straks.

De heer Van Middelkoop (ChristenUnie):

Voorzitter. In zijn boek "Kopstukken" heeft de schrijver Godfried Bomans een interview opgenomen met een honderdjarige. Het zou mij niet verbazen als iedereen weet waarover ik het heb. Hij trof de oude baas thuis aan op zolder waar deze in de touwen hing, bezig een vogelnestje te maken. Ik citeer interviewer Bomans: "Ik kroop bijna in zijn oor en gilde: 'wel gefeliciteerd!!'." De jubilaris schudde het hoofd, maakte een dubbele salto en sprong op de grond. "Ik ben niet doof", zei hij, "ik ben alleen maar oud. Wat is er aan de hand?"

Dit stukje literair jeugdsentiment schoot mij te binnen toen ik in het advies van de Raad van State bij het voor vandaag geagendeerde initiatiefvoorstel las dat de vaste boekenprijs sinds 1904 – dus precies honderd jaar geleden – in Nederland een systeem is geworden. En met Bomans kan worden gezegd dat ook deze honderdjarige niets mankeert, maar slechts oud is. Het fraaie cadeau dat de initiatiefnemers van het geagendeerde wetsvoorstel, en met hen de gehele wetgevende macht, aan deze jubilaris geven, is zijn verheffing van een privaatrechtelijke naar een wettelijk geregelde publiekrechtelijke status. Laat ik de initiatiefnemers niet in onzekerheid laten: aan deze geste doen fracties van de ChristenUnie en de SGP graag mee. Het zal hen niet verbazen. Het debat gaat wat ons betreft voornamelijk over de verpakking.

Alvorens de initiatiefnemers lastig te vallen met enkele kritische opmerkingen van wetstechnische aard, is het toch goed een enkel woord te besteden aan het cultuurpolitieke doel dat met dit voorstel wordt beoogd. Ik vroeg mij bij het lezen van de stukken af of de initiatiefnemers zoveel steun zouden hebben gekregen wanneer zij vanuit een nulsituatie hadden moeten opereren. Ik betwijfel dat, zeker gelet op het rechts-liberale klimaat waarin wij nu leven. Er zouden grote woorden vallen, vermoedelijk ook uit mijn mond, over de scheiding van overheid en cultuur, over de schending van een van de politieke idolen van deze tijd, namelijk de vrije markt en het dogma van de vrije mededinging, en over de bemoei- en regelzucht van de overheid.

Ik prijs ons gelukkig dat wij het debat niet op dat niveau hoeven te voeren. Dat komt natuurlijk omdat wij na honderd jaar goed weten waarover het gaat, wat er op het spel staat en hoe academisch bezwaren van politiek-economische en grondwettelijke aard soms kunnen zijn. Een wat plagerig vraagje aan het adres van mevrouw Halsema wil ik nog wel stellen. Weet zij zeker dat dit wetsvoorstel een mogelijke gang naar de rechter overleeft wanneer haar initiatiefvoorstel over het toetsen van wetten aan de Grondwet het Staatsblad haalt? Ik wil graag een antwoord op deze vraag.

Academisch is deze vraag zeker niet, want het onderhavige voorstel raakt wel degelijk aan enkele klassieke grondrechten. Allereerst natuurlijk aan de vrijheid van meningsuiting, maar er valt zonder veel moeite ook een relatie te leggen met andere vrijheidsrechten, bijvoorbeeld de vrijheid van godsdienst. Stel dat een evangelisch bevlogen boekverkoper eerdaags de nieuwe Bijbelvertaling voor een appel en een ei zou willen verkopen, dan zal een wet op de vaste boekenprijs hem die vrijheid niet gunnen. Nu zeg ik onmiddellijk dat ik mij over deze inperking van de vrijheid van godsdienst, en ook van de vrijheid van meningsuiting, niet druk zal maken. Er zijn echter landen in de wereld waar ik, met dit voorbeeld in gedachten, aanzienlijk minder argeloos en onbekommerd zou reageren. Ik herhaal daarom: wij weten waarover we het, na een eeuw privaatrechtelijke ervaring, hebben en die ervaring is een geruststellende.

De indieners hebben gelijk wanneer zij in de nota naar aanleiding van het verslag erop wijzen dat de bedreigingen van de vrijheid van meningsuiting en van de toegankelijkheid en pluriformiteit van informatie eerder komen van de markteconomie dan van de overheid. Ook hier geldt dat men voorzichtig moet zijn met algemene uitspraken, zoals een blik op het Italië van Berlusconi kan leren.

Ik wil in dit algemene gedeelte de initiatiefnemers nog een wat toegespitst compliment maken, want dat hebben zij verdiend. Ik heb mij de vraag gesteld of er in onze politieke geschiedenis een voorbeeld te vinden is van een enigszins vergelijkbare, actieve overheidsinterventie op het veld van taal en cultuur. In het heden kennen wij – de indieners verwijzen daar ook naar – het letterenbeleid en de inmiddels gelukkig alweer verdwenen Wet op het openbare bibliotheekwerk. Voorts zouden nog genoemd kunnen worden het Bedrijfsfonds voor de pers en het Fonds voor journalistieke producties. Over al deze overheidsregelingen zijn in het verleden overigens ook altijd discussies van meer principiële aard gevoerd.

Nee, het mooiste voorbeeld vind ik de Statenvertaling van 1637. Toen is de Bijbel in goed Nederlands vertaald op gezag en met financiële steun van de Staten-Generaal. Of, zoals nog altijd op het titelblad staat, "door last van de hoogmogende heren Staten-Generaal" – de hoogmogende dames zijn er later bij gekomen. De cultuurpolitieke betekenis van die interventie, om over de godsdienstige nog maar te zwijgen, is zeer groot geweest en dat is precies hetzelfde als wat de initiatiefnemers en met hen de hele Staten-Generaal – daar ga ik van uit – met de vaste boekenprijs voor ogen hebben. De overeenkomst is dus treffend. Dat uitgerekend de heer Dittrich en mevrouw Halsema – mevrouw Van Nieuwenhoven heeft zich in een later stadium bij hen gevoegd – met hun voorstel in deze fraaie traditie willen staan, verdient niet alleen lof maar – ik erken het ruiterlijk – maakt mij ook enigszins jaloers. Daarom: de hartelijke dank van een oud-collega die helaas niet meer over het initiatiefrecht beschikt. Mag ik hen nog dienen met de suggestie om niet meer te spreken over de vaste boekenprijs, maar over de Statenprijs? Na honderd jaar is dat toch geen wilde gedachte?

En nu naar de verpakking. Helaas moet mijn toon dan ietwat anders worden, want de regeling verdient niet in alle opzichten de schoonheidsprijs. Er is, zo erken ik onmiddellijk, in het voortraject veel verbeterd. Ik denk dan in het bijzonder aan de aansluiting van het toezicht bij het Commissariaat voor de media. Dat de initiatiefnemers bij de vormgeving van de wettelijke regeling vooral gekeken hebben naar Franse en Duitse voorbeelden, getuigt van realistisch Europees inzicht.

Na opgemerkt te hebben dat de horigheid die wij met z'n allen moeten opbrengen jegens de Europese Commissie mij ook nu weer behoorlijk heeft gestoord, moet het mij wel van het hart dat ik de inhoudsloze reactie van de heer Dittrich – alleen zijn naam stond eronder – op de waarschuwing van 1 september van de minister van Economische Zaken onverstandig en ook een beetje eigenwijs vind. Of wij dat nu leuk vinden of niet, minister Brinkhorst heeft natuurlijk gelijk wanneer hij attendeert op de relevante observatie van de Commissie dat er sprake is van een omvangrijke grensoverschrijdende handel in Nederlandstalige boeken tussen België en Nederland. Ik voeg daaraan toe dat de eerstverantwoordelijke Eurocommissaris, onze landgenote mevrouw Kroes, niet in de verleiding moet worden gebracht om haar onafhankelijkheid te bewijzen door de Nederlandse wetgever dwars te zitten – misschien moet ik dit niet hardop zeggen, maar wij moeten hier nu eenmaal reflecteren! Er is voorts het feit dat in België vooralsnog niet wordt gedacht over eenzelfde systeem van vaste boekenprijzen als in Nederland. Mag ik de staatssecretaris vragen of zij op dit punt mijn zorgen deelt?

Dan de wetstekst. Deze bevat nogal wat delegatiemogelijkheden, wat nooit een sieraad van wetgeving is. Een van die delegatiemogelijkheden gaat over de distributie-infrastructuur. In het voorstel van wet zoals het luidde na advisering door de Raad van State, was in artikel 12 de verplichting opgenomen om afspraken te maken over de instandhouding van een infrastructuur die gericht is op spreiding en beschikbaarheid van boeken en muziekuitgaven. Die plicht rustte op organisaties van uitgevers en verkopers. Bij de tweede nota van wijziging is dit artikel van een nieuwe redactie voorzien.

Veel ingrijpender is echter dat de instandhouding van de infrastructuur nu mede geregeld kan worden door de minister. Dat is een behoorlijke omslag. Zoals de formulering van artikel 12 thans luidt, ligt daarin een potentieel zeer vergaande bevoegdheid of verantwoordelijkheid van de overheid voor de distributie-infrastructuur. Ik analyseer het voor zover er rek in zit. Ook dat is immers een van onze taken. Natuurlijk, ook hierbij geldt dat het zo'n vaart niet zal lopen, maar dat is geen serieuze toetsing van de wet. Waar het om gaat is dat de overheid zich wettelijk mag gaan bemoeien met de interne structuur van een bedrijfstak, een aangelegenheid die sinds jaar en dag vanzelfsprekend de verantwoordelijkheid was en is van uitgevers en verkopers zelf. Zo geformuleerd bevalt deze bepaling mij niet. Graag verneem ik waarom zij nodig is en vooral wat precies de reikwijdte van de bevoegdheid is. Ik wijs er nog op dat de bepaling zo algemeen is geformuleerd dat zij de overheid in staat stelt deze infrastructuur zelf in beheer te nemen. Het zal niet gebeuren, maar door het wetsvoorstel wordt het toegestaan. Ik vind dat ongelukkig. Mogelijk heb ik het verkeerd gezien, maar dan hoor ik het graag.

In het verslag heb ik mij kritisch uitgelaten over artikel 6. Ik heb op mijn vragen wel antwoorden gekregen, maar ze gingen niet over de zaak die ik aansneed. Mijn vragen gingen niet over het geval van een faillissement. Voor dat geval is in artikel 6, lid 1, onder b, bepaald dat de verplichting tot de vaste boekenprijs niet hoeft te gelden. In hun ongevraagde reactie – ik had er zoals gezegd geen vragen over gesteld – zeggen de initiatiefnemers dat van een en ander mededeling moet worden gedaan aan het Commissariaat. Dat klopt, want zo staat het in het wetsvoorstel. De initiatiefnemers voegen er echter aan toe dat het Commissariaat dient zorg te dragen voor publicatie van de opruimingsuitverkoop in de desbetreffende winkel. Kennelijk moet het Commissariaat ter plekke een sticker of iets dergelijks op de winkelruit komen plakken. Misschien willen de initiatiefnemers concreet aangeven hoe dat moet gaan. Deze mededeling in de nota was namelijk nieuw, want nergens in de wetstekst vind ik een dergelijke stickerverplichting van het Commissariaat. Daarin lees ik slechts iets over een mededelingsplicht van de winkelier. Op dit punt lijkt er dus een discrepantie te bestaan tussen wetstekst en schriftelijke antwoorden. Ongetwijfeld mede namens het Commissariaat zou ik opheldering op prijs stellen.

Waar mijn vragen wel over gingen is te vinden in artikel 6, lid 1, onder c. Daarin wordt eveneens een opheffing van de vaste boekenprijs mogelijk gemaakt, maar nu in het geval van de ons zo vertrouwde opruiming. De winkelier mag afgeprijsde boeken verkopen, voor zover het gaat om boeken die langer dan twee jaar geleden zijn uitgegeven en die het laatste jaar niet meer door de winkelier zijn ingekocht. Ook in dat geval moet vooraf van de voorgenomen opruiming mededeling worden gedaan aan het Commissariaat voor de media. Over de praktische uitvoering ervan heb ik enkele vragen waarop in elk geval betrokkenen graag een duidelijk antwoord krijgen. Moet ook hierbij het Commissariaat weer instemming verlenen, naar analogie van de faillissementssituatie? Omdat het om individuele winkels gaat is daar natuurlijk geen beginnen aan. Stel je voor dat enkele winkelier die gaat opruimen, dat moet melden. Zo staat het echter in de tekst. Daar komt nog bij dat de instemming van het Commissariaat logischerwijs moet gelden voor elke individuele boektitel. Want de vaste boekenprijs varieert per boek en er kan dan ook slechts per boektitel worden geconstateerd dat het om een op te ruimen winkeldochter gaat. Het komt mij voor dat de wetstekst geen andere conclusie toelaat. Het resultaat is dan natuurlijk dat het Commissariaat overbelast raakt en dat de winkelier, die per titel mededeling moet doen, vermoedelijk in de hele opruiming geen brood meer ziet. Dat is natuurlijk niet de bedoeling, maar ik neem het voorstel zoals het er nu ligt. Ik zou het op prijs stellen wanneer de initiatiefnemers mijn vragen, die rechtstreeks voortvloeien uit de wetstekst, nu wel beantwoorden. Zoals het nu is geformuleerd kan het mijns inziens echt niet.

Ik had ook enkele kritische vragen gesteld over de afstemming van dit wetsvoorstel met de Mediawet, waarin het Commissariaat voor de media wordt geregeld. Op dit punt hebben de initiatiefnemers mij overtuigd. Ik denk dat de afstemming goed is geregeld. Tenminste op het punt van de jaarverslagen en de evaluatieverplichting. Op een enkel punt wil ik nog wel een nadere verduidelijking. In artikel 27 staat dat de opbrengst van boetes en dwangsommen dient ter bestrijding van de kosten van het Commissariaat. Mijn eerste vraag is: voor in principe alle kosten of uitsluitend de kosten gemaakt bij de uitvoering van de wet op de vaste boekenprijs? Meer principieel is mijn volgende vraag. Is het acceptabel dat het instituut dat toezicht houdt een financieel belang krijgt bij zijn wetshandhaving? Komt zoiets ook voor bij andere, vergelijkbare toezichtorganen? Ik kan mij niet anders voorstellen dan dat hiervoor algemene regels bestaan. Maar daarvoor moet je vermoedelijk bij het ministerie van Financiën zijn. Ik weet ook niet alles. Mag ik hierover ook het oordeel van de staatssecretaris en misschien ook via haar het oordeel van de minister van Financiën?

Een vraag van andere orde betreft de bevoegdheid tot het binnentreden van woningen in het kader van het toezicht op de naleving van de wet. Die bevoegdheid is in artikel 138b verleend aan het Commissariaat als het gaat om de naleving van de Mediawet. Deze bevoegdheid is zodanig geformuleerd dat zij ook van toepassing lijkt te zijn op eventuele nieuwe taken van het Commissariaat, in dit geval dus het toezicht op de naleving van de Wet op de vaste boekenprijs. Ik weet zeker dat dit niet de bedoeling is van de initiatiefnemers maar wil wel graag en reactie hierop.

Ik moet enigszins schoolmeesterachtig afsluiten. In artikel 29 is een voorhangbepaling opgenomen die van toepassing is op een drietal AMvB's. Deze optie is grotendeels overbodig en staat op gespannen voet met de aanwijzingen voor de regelgeving. Aanwijzing 35 geeft als hoofdregel dat voorhangprocedures alleen te rechtvaardigen zijn wanneer daarvoor bijzondere redenen bestaan. Welnu, die redenen zijn er niet of nauwelijks. En als de initiatiefnemers dat willen betwisten, is een consequentie van hun opvatting dat we in de toekomst dan maar alle AMvB's bij alle wetsvoorstellen moeten gaan voorhangen en aanwijzing 35 schrappen. Ernstiger is dat de initiatiefnemers zelfs de zwaarste vorm hebben gekozen, namelijk die van een voorwaardelijke delegatie. Dat wil zeggen dat de materie indien een vijfde van het aantal leden van een van beide Kamers daarom vraagt, zelfs geregeld kan worden in een formele wet. Aanwijzing 42 zegt daarvan dat deze delegatievorm met grote terughoudendheid moet worden benut. In dit wetsvoorstel gaat het in concreto om bijvoorbeeld kortingen op de boekenprijs in het geval van aanschaf van meerdere exemplaren (artikel 13) of tijdelijke prijsverlagingen (artikel 14). Met permissie, maar het is echt ridicuul om dit soort details wetstatus te geven. En dat gebeurt toch door deze vormbepaling. Dat weten deze initiatiefnemers, die zeer veel ervaring met wetgeving hebben, natuurlijk allemaal best. Een parlementaire jeugdzonde is het dus niet. Willen zij zich nader verklaren?

Ik wil niet met deze toon van berisping afsluiten. De waardering voor het initiatief en de uitwerking van de cultureel alleszins gerechtvaardigde wens de vaste boekenprijs, ook wel de Statenprijs genoemd, wettelijk te regelen, overheerst. Chapeau, oftewel: petje af en veel sterkte de komende honderd jaar.

De heer Schouw (D66):

Mevrouw de voorzitter. Het boek neemt een voorname plaats in ons leven in. Wie geboren wordt, krijgt op dag één rammelaar en kan dan even oefenen om met twee handen iets vast te houden. Op dag twee komen de kinderboekjes al, waarin uitvergrote appels en peren en moeders en vaders staan.

Wij zijn opgegroeid met boeken en veel mensen staan ermee op en gaan ermee naar bed. Mensen vinden er troost in of halen er inspiratie uit. Het boek is eigenlijks iets unieks. Je kunt het op elk gewenst moment pakken, je slaat een bladzijde open en je bent in een geheel andere wereld.

Nederland is een boekenland. In elke gemeente vind je wel een boekenzaak en in de grotere steden zelfs gespecialiseerde boekenwinkels. Er bestaat in ons land ook een levendige handel in tweedehands boeken. En nog tot in lengte der jaren zullen steden als Deventer en Dordrecht wedijveren om de titel grootste boekenmarkt van Europa.

Al die boeken vertegenwoordigen onze unieke geschiedenis en gaan onze unieke toekomst vertegenwoordigen. Er is volop variatie, zowel in de breedte als in de diepte: voor elk wat wils!

Al sinds 1923 kennen wij een systeem waarbij uitgevers en boekverkopers in overleg met elkaar de prijs van een boek bepalen. Hierdoor is door de jaren heen een breed aanbod ontstaan zowel in de Nederlandse als in de Friese taal. U begrijpt, voorzitter, ik zeg dit ook namens de Onafhankelijke Senaatsfractie.

Wij danken de initiatiefnemers voor dit wetsvoorstel: mevrouw Halsema, mevrouw Van Nieuwenhoven, die wij natuurlijk ook feliciteren, en de heer Dittrich. Wij danken hen voor de uitwerking en voor de vlotte en complete beantwoording.

Alle woordvoerders hier hebben natuurlijk de Handelingen van de Tweede Kamer gelezen en gemerkt hoe het debat daar is verlopen. Dat liep als een trein. Dat belooft dus wat voor deze Kamer.

Ik vind het evenwel goed om voor enige competitie te zorgen. Daarom licht ik er één punt uit. Onze fractie heeft het aantal initiatiefwetsvoorstellen van de verschillende parlementariërs geturfd. Daarbij is haar gebleken dat als het debat vandaag goed afloopt de heer Dittrich hier zijn vierde initiatiefwetsvoorstel met succes verdedigt. Voor het geval het inderdaad wordt aangenomen, feliciteer ik hem alvast. Wel houd ik hem even voor dat de heer Vermeend vijf initiatiefwetsvoorstellen over de finish heeft gekregen. U hebt dus nog wat te doen, mijnheer Dittrich.

Mevrouw de voorzitter. Je kunt veel over de vaste boekenprijs zeggen, maar het is in ieder geval een bescheiden correctie op de open markt. De voordelen van deze marktcorrectie zijn naar het oordeel van de fractie van D66 en de Onafhankelijke Senaatsfractie vele malen groter dan de nadelen. Kijk maar eens naar de situatie in landen die geen vaste boekenprijs kennen, zoals Engeland. Daar is er vooral een markt voor de bestsellers en daar kent men een monomaan aanbod. Dat gaat ten koste van de diepte en de breedte van het aanbod. Daarmee verschraalt het culturele klimaat van een land en dat willen wij niet. Dat is eigenlijk de ideologische redenering die aan dit voorstel ten grondslag ligt.

Voorzitter. Ik heb nog drie vragen. Eigenlijk zijn het drie punten van zorg. Het eerste betreft de mate waarin het voorstel Europa-proof is. In de schriftelijke voorbereiding is hierover natuurlijk al het een en ander gewisseld. De conclusie was dat prijsbinding een ernstige mededingingsbeperking is. Mag de vaste boekenprijs niet van de Europese Commissie dan hebben ten minste een paar andere landen een probleem, onder andere Frankrijk. Die redenering komt bij mij echter passief over. Eigenlijk wil ik de heer Jurgens volgen. Hij stelt voor ons meer weerbaar op te stellen en stelling te nemen tegen een eventueel verbod. Wij kunnen zeggen: wij hebben dit voorstel getoetst aan de regels en daarbij is ons gebleken dat het voldoet aan de normen van de wet. Daarom gaan wij niet wachten totdat iemand in Europa met een opvatting komt. Nederland wil zelf een opvatting hebben en die ook uitdragen.

Mijn tweede zorgpunt betreft het feit dat het systeem voor een deel afhankelijk is van de goedheid van de uitgevers en de boekhandel. Zij zullen hun winst ook moeten investeren in minder goedlopende boeken. In het gesloten systeem van uitgevers die elkaar kennen en die zich hebben verenigd, een systeem dat wij in het verleden kenden, kan ik mij van alles voorstellen. Maar hoe lang is dit systeem houdbaar? Uitgeverijen, maar ook boekhandels worden overgenomen, ze internationaliseren of kiezen voor enkel winst in plaats van een mooi, breed en diep productaanbod. Ook de boekhandels veranderen. Zij zijn onderdeel van een keten en kunnen daardoor inkoopkortingen afdwingen bij uitgevers. Die kortingen mogen nu niet worden teruggeven aan de consument en als men die kortingen niet investeert in een breed en diep aanbod, belanden deze korting als extra winst op de jaarrekening. Wat is de opvatting van de indieners over deze verandering? Welke invloed zal deze verandering uiteindelijk hebben op de Nederlandse situatie?

Voorzitter. Tot slot wijs ik op het volgende. Er zullen nog bepalingen worden opgenomen in de algemene maatregel van bestuur. Zal die op tijd klaar zijn? Wij hechten er namelijk aan dat deze wet zo spoedig mogelijk en in elk geval voor 1 januari 2005 in werking treedt.

De heer Van Raak (SP):

Mevrouw de voorzitter. Wij leven in een land waarin, naar verluidt, meer dan 1 miljoen mensen een boek willen schrijven. Betekent een vaste boekenprijs dat al die mensen later een prijs krijgen? Nee, dat is te mooi. In ieder geval verschijnt elke dag een groot aantal boeken en van die boeken worden veel exemplaren verkocht, veel meer natuurlijk dan er daadwerkelijk gelezen worden. Op een geheel vrije boekenmarkt zijn diversiteit en beschikbaarheid van het aanbod echter niet verzekerd. Daarom stellen de drie initiatiefnemers voor om de bestaande boekenprijs wettelijk te verankeren.

Mevrouw Van Nieuwenhoven, dit is uw laatste initiatiefwetsvoorstel dat u in deze Kamer verdedigt. Ik hoop u daar straks mee te mogen feliciteren. Wellicht hebt u nog plannen. Wij zullen het zien.

Voor de heer Dittrich is het al de vierde keer dat hij hier een initiatiefwetsvoorstel verdedigt. In april heeft hij hier het initiatiefwetsvoorstel over het spreekrecht van slachtoffers verdedigd. Mijn fractie begrijpt dat zijn partij veel initiatieven nodig heeft om het kabinetsbeleid een beetje in de goede richting te duwen. Ook deze keer staat mijn fractie welwillend, maar natuurlijk ook kritisch tegenover zijn voorstel. Met de heer Jurgens erken ook ik dat mevrouw Halsema aanwezig is en ik heet haar welkom.

De woorden "vast" en "prijs" staan vaak ook voor "onnodig" en "duur". Misschien ben ik een slecht onderhandelaar, maar ik krijg voor een verkocht boek van mijn hand niet meer dan 6% à 8%. De rest is voor de uitgever en de boekhandelaar. Dat boeken duur zijn, hoeft niet erg te zijn. Kunnen de initiatiefnemers mij evenwel zeggen wie nu profiteren van die hoge prijzen? Ten voordele van wie gaan wij vandaag de vaste boekenprijs wettelijk vastleggen? De heer Schouw wees er al op dat grote inkopers het verschil vaak niet doorberekenen aan de kopers, maar dit op de winstbalans zetten. Vragen heeft mijn fractie ook over de mate waarin het voorstel Europa-vast is. Verder wil zij weten waarom ervoor gekozen is om het schoolboek uit de wet te houden en waarom bijvoorbeeld het wetenschappelijke studieboek niet.

Als ik het goed heb begrepen, kent Nederland precies 100 jaar een systeem van vaste boekenprijzen, maar door Europese bemoeienis komt dit systeem vanaf volgend jaar wellicht op losse schroeven te staan. De initiatiefnemers willen met dit voorstel de voortzetting van de vaste boekenprijs verzekeren. Zo gemakkelijk laat de Europese Commissie zich echter niet vangen. De vaste boekenprijs kan worden opgevat als een kartelafspraak en kan bij grensoverschrijdend verkeer worden gezien als in strijd met de Europese mededingingsregels. De meeste Europese landen kennen in verschillende arrangementen een vorm van vaste boekenprijs. De Europese Commissie is tot op heden niet tegen deze landen opgetreden. De initiatiefnemers hebben voor hun voorstel aansluiting gezocht bij de tekst van een Franse wet die door de Commissie is goedgekeurd. Desondanks garandeert de Europese Commissie niet dat, mocht een klacht worden ingediend, dan niet alsnog juridische stappen worden ondernomen.

De initiatiefnemers stellen ook dat dit voorstel een cultuurpolitiek doel dient. Beschouwen de initiatiefnemers en de staatssecretaris deze opstelling van de Europese Commissie als een ongewenste mogelijke inmenging in de nationale cultuurpolitiek? De heer Jurgens en de heer Schouw hebben er al op gewezen dat wij ook zelf wel kunnen bepalen of een wet Europa-vast is en dat wij niet aan Europa behoeven te vragen of wij dat mogen doen. Ik wil verder net als de heer Schouw oproepen tot wat meer weerbaarheid.

De initiatiefnemers hebben besloten om het schoolboek niet onder te brengen onder de vaste boekenprijs. Een vrije markt voor schoolboeken heeft echter alleen zin als er concurrentie mogelijk is. Mijn fractie kan zich nog geen voorstelling maken van die voorgestelde vrije schoolboekenmarkt. Ik heb daar een rijtje vragen over. Waar zit bijvoorbeeld het onderhandelbare deel van die boekenprijs? Is dat bij de auteur – waarschijnlijk niet – de uitgever of de boekhandelaar? Moeten ouders prijsvergelijkingen maken tussen meerdere aanbieders van een bepaalde methode? Moeten zij dan verschillende boekhandels bellen? Of moet de school de prijzen vergelijken en deze in een boekenlijst vermelden? Moeten ouders dan geografisch gespreid gaan bestellen? Of moet een school pakketten aanbieden en zelf boekhandelaar worden? Moet de school met de boekhandelaren gaan onderhandelen over de prijs van een bepaalde methode of met de uitgevers over de goedkoopste methode? Moeten ouders met hun voeten gaan stemmen, omdat de ene school een goedkopere boekenlijst heeft dan de andere?

Het is nog niet duidelijk hoe de vrije markt voor schoolboeken precies moet gaan functioneren. Als er geen andere voorstellen worden gedaan om deze markt verder in te richten, dan geeft mijn fractie er de voorkeur aan om het schoolboek ook onder de vaste boekenprijs te brengen. De initiatiefnemers ruimen in het wetsvoorstel wel een aparte plaats in voor het schoolboek, maar maken geen onderscheid meer tussen het algemene boek en het wetenschappelijke boek. Aan de overkant is de heer Dittrich weggekomen met een naar onze opvatting curieuze redenering. Ruwweg komt deze verdediging van een vaste boekenprijs voor het wetenschappelijke boek op het volgende neer. Het wetenschappelijke boek wijkt volgens hem op verschillende punten af van het schoolboek. Daarom moet het wetenschappelijke boek hetzelfde worden behandeld als het algemene boek en dus wel onder de vaste boekenprijs vallen.

Om het moeilijk te zeggen: als W niet S is, dan betekent dit nog niet dat W gelijk is aan A, maar slechts dat W gelijk is aan W. Eenvoudiger gezegd: het kan wel zo zijn dat het wetenschappelijke boek niet gelijk is aan het schoolboek, maar dat maakt het nog niet tot een algemeen boek. De heer Dittrich kijkt mij vragend aan. Ik zeg het nog één keer. De initiatiefnemers noemen een aantal redenen waarom de vaste boekenprijs niet zou moeten gelden voor het schoolboek. Zoals: het gaat vaak om voorgeschreven methoden, er is sprake van een verplichte afname en er is minder voorraadrisico.

Er is in de natuur- en de menswetenschappen eveneens vaak sprake van voorgeschreven methoden, terwijl deze boeken voor een breder publiek vaak niet méér interessant zijn dan schoolboeken. Mijn studenten zijn verplicht bepaalde boeken op een bepaald moment af te nemen. Nieuwe technologieën, zoals "drukken op verzoek" leiden ertoe dat de voorraadrisico's voor alle soorten boeken zeer klein worden.

Volgens de initiatiefnemers zou er in het geval van het wetenschappelijke boek en het algemene boek geen sprake zijn van afzonderlijke markten. Wetenschappelijke boeken worden verkocht in reguliere boekhandels en er zou sprake zijn van een gemêleerd kooppubliek, "bestsellers" en zogenaamde "kruisbestuiving" tussen boeken voor een groter en een kleiner publiek. Ook noemen de initiatiefnemers zaken als individuele aanschaf, gespreide verkoop en het eerder genoemde voorraadrisico.

Mevrouw de voorzitter. Mijn fractie durft dit allemaal te betwijfelen. Er moet immers rekening worden gehouden met het bestaan van verschillende soorten van wetenschappelijke boeken. Boeken op mijn gebied van wetenschap, de filosofie en de geschiedschrijving zijn tot op zekere hoogte vergelijkbaar met het algemene boek. Dit geldt ook voor sommige andere geesteswetenschappen. Als boeken op mijn vakgebied niet verkopen, ligt dat niet aan de aard van de boeken maar aan de kwaliteit ervan.

Heel anders is het gesteld met de meeste boeken op het gebied van de natuur- en menswetenschappen, waar volgens mijn fractie wel sprake is van een gespecialiseerde vraag. Hier is wel degelijk sprake van een afzonderlijke markt; veel van dergelijke studieboeken worden nagenoeg alleen verkocht in speciale filialen van boekhandels bij universiteiten en hogescholen. Het kooppubliek bestaat nagenoeg geheel uit studenten, want docenten weten meestal wel een gratis exemplaar op de kop te tikken. "Bestsellers" in de natuur- en menswetenschappen zijn erg dun gezaaid. Misschien kunnen de initiatiefnemers een voorbeeld noemen?

De "kruisbestuiving" vindt over het algemeen plaats met andere algemene boeken en niet met deze wetenschappelijke boeken. Individuele aanschaf betekent in dit geval nog niet gespreide aanschaf, zoals de initiatiefnemers beweren. Ik heb het verdwijnend probleem van voorraadrisico al genoemd.

Mijn fractie stelt voor om bij het wetenschappelijke boek een onderscheid te maken tussen handelsedities en wetenschappelijke studieboeken. Als de initiatiefnemers ervoor kiezen om het schoolboek buiten de vaste boekenprijs te houden – dit heeft overigens niet de voorkeur van mijn fractie – waarom geldt dit dan niet voor het wetenschappelijke studieboek?

Mijn fractie heeft ook nog twee korte vragen aan de staatssecretaris. Vele wetenschappelijke opleidingen gebruiken niet alleen boeken maar vooral ook readers. De prijs van deze readers kan soms erg oplopen en is vaak zelfs substantieel hoger dan van een vergelijkbaar boek. Dit heeft vooral te maken met de kopierechten. Het gaat meestal om teksten die geschreven zijn door aan wetenschappelijke instituten verbonden medewerkers, die worden overgenomen in readers die voor de studenten van deze instituten bedoeld zijn. Ziet de staatssecretaris mogelijkheden om iets te doen aan de onevenredig hoge prijzen voor readers?

Mevrouw de voorzitter. Ten slotte: we kopen nog wel veel boeken, maar we lezen steeds minder. Lezen wordt steeds meer een aangelegenheid van ouderen en vrouwen. Heeft de staatssecretaris een plan de campagne om de rest van het land, ook jongemannen zoals ik, weer aan het lezen te krijgen? Ik ben zeer benieuwd.

Mevrouw Van den Broek-Laman Trip (VVD):

Mevrouw de voorzitter. We spreken vandaag over een wetsvoorstel dat de vaste boekenprijs in Nederland wettelijk wil vastleggen. In mijn fractie bestaat veel sympathie voor schrijvers, boekenlezers, boekwinkels en uitgevers. Als de vaste boekenprijs zou leiden tot meer lezen, het uitgeven van meer waardevolle boeken en meer verkoop van leuke, gezellige en mooie boeken, zouden wij met nog meer gretigheid naar het wetsvoorstel hebben gekeken.

Helaas, mijn fractie heeft een aantal ernstige bedenkingen bij het initiatiefwetsvoorstel.

Drie weken geleden is hier in huis uitgebreid gesproken over het rapport van de Algemene Rekenkamer "Tussen beleid en uitvoering". Alle fracties in dit huis zijn het roerend met elkaar eens: de overheid moet bij wetsvoorstellen en beleidsplannen zorgvuldiger te werk gaan; zij moet al in een vroegtijdig stadium onderzoeken of een wetsvoorstel voldoet aan de door de Algemene Rekenkamer bepleite SMART-regels. Misschien was een aantal leden toen niet in deze zaal. Dat is overigens heel jammer, want het was een heel boeiende discussie die in feite alle Eerste-Kamerleden de hunne moeten maken. SMART staat voor Specifiek Meetbaar Afgesproken Realiseerbaar en Tijdgebonden. Wetsvoorstellen en beleidsnota's moeten aan deze regels voldoen als wij ernst willen maken met het slechten van de kloof tussen beleid en uitvoering. Naar de mening van de VVD-fractie voldoet dit wetsvoorstel niet of onvoldoende aan deze eisen. Onze woordvoerder, mevrouw Bierman, heeft bij de behandeling van het rapport van de Algemene Rekenkamer aan deze Kamer de vraag voorgelegd of wij wel een wetsvoorstel durven te verwerpen dat niet aan die criteria voldoet.

Het voorliggende wetsvoorstel dient een cultuurpolitiek doel. De indieners beogen voorwaarden te scheppen waardoor ook in Nederland voor de langere termijn een breed en divers aanbod van boeken beschikbaar zal zijn. Dat is een heel honorabel streven, waar wij het allemaal van harte mee eens zijn. De vraag is echter of dit streven met dit wetsvoorstel wordt gerealiseerd. Dat is namelijk niet meetbaar. De nota Boek en markt van het CPB en het Sociaal en cultureel planbureau is daar redelijk helder over. De hele nota staat vol met zinnen met de strekking "het kan zijn dat het cultuurpolitieke doel wordt gehaald, het kan ook zijn dat het niet wordt gehaald; wij weten het niet". Als de schrijvers van de nota wel iets hebben kunnen meten, is hun oordeel helaas niet positief. Ik zal niet alles citeren, maar één zin op pagina 121 wil ik wel citeren: "Voor zover de vaste boekenprijs van toepassing is, heeft de verticale prijsbinding een negatieve invloed op de aankoop van boeken en daarmee op de publieksparticipatie."

De heer Van Raak (SP):

Ik ben zeer blij dat de VVD meteen terugkomt op ons voornemen om alleen maar wetten aan te nemen die uitvoerbaar zijn. Daarvoor mijn complimenten. Ik ben het met de woordvoerder zeer eens dat wij moeten meten, maar ik wil haar wel een wedervraag stellen. Hoe kunnen wij dat effect meten? Dan moet je een controlegroep hebben. Moeten wij dan een deel van het land niet doen, of moeten wij gaan vergelijken met landen die geen vast boekenprijs hebben? Wij hebben het systeem al honderd jaar, andere landen niet. Als wij op die manier meten, kunnen wij ook kijken naar de diversiteit. Misschien komen wij daar best wel gunstig uit. Is dat een manier van meten? Die hebben wij immers al. Of heeft mevrouw Van den Broek een andere manier van meten voor ogen?

Mevrouw Van den Broek-Laman Trip (VVD):

De vraag is veel fundamenteler: moet je een wetsvoorstel maken voor iets wat niet meetbaar is? De VVD vindt dat je daar geen wet voor moet maken.

De heer Van der Lans (GroenLinks):

Vindt mevrouw Van den Broek het huidige aanbod in de gemiddelde boekhandel breed? Vindt zij het assortiment redelijk op orde? Als zij op deze vragen met "ja" antwoordt, is de oorzaak daarvan vermoedelijk de vaste boekenprijs. In alle landen waarin dat niet zo is, is er immers iets aan de hand. Mevrouw Van den Broek doet alsof zij een instrument hanteert dat iets moet realiseren, maar de empirie van 100 jaar ligt achter ons. Dat moet in de boekhandel te zien zijn. Die praktijk wordt bestendigd met deze systematiek.

Mevrouw Van den Broek-Laman Trip (VVD):

Ik vind het interessant dat de heer Van der Lans mij vraagt of ik het aanbod in de boekhandel breed vind. Ik kan dat best breed vinden, maar ik meet dat niet. Stel je voor dat ieder persoon zelf meet of dat aanbod gevarieerd genoeg is! Ik citeer nu uit de nota Boek en markt van het Sociaal en cultureel planbureau. Daarin staat dat dit niet meetbaar is. Wie ben ik dan om daar een ander oordeel tegenover te stellen? Het staat gewoon in die nota, die men ongetwijfeld afgelopen zomer uitgebreid heeft gelezen, net als ik heb gedaan. De conclusie van die nota is dat handhaving van het huidige systeem niet voor de hand ligt, gelet op de inefficiëntie van het systeem in vergelijking met mogelijke alternatieven. Als dat niet helder is, weet ik het ook niet.

De heer Van Raak (SP):

Mevrouw Van den Broek zegt dat wij geen wetten moeten aannemen over zaken die niet te meten zijn, maar er zijn heel veel zaken niet te meten. Dan zal de wetgeving met meer dan 25% teruglopen, zoals het voornemen van het kabinet is. Sommige dingen zijn niet zo makkelijk te meten. Als de overheid zich alleen bezighoudt met dingen die heel makkelijk te meten zijn, krijgen wij een extreem kleine overheid, maar misschien klopt dat wel met een liberale opvatting. Wanneer kun je meten dat een leger efficiënt is, of de Betuwelijn? Dat zijn interessante discussies. Als mevrouw Van den Broek zegt dat wij dat moeten kunnen meten, verwacht ik ook een voorstel hoe wij dat kunnen meten. Of gaat de politiek gewoon niet meer over dit soort zaken?

Mevrouw Van den Broek-Laman Trip (VVD):

De heer Van Raak haalt nu ongeveer de hele wereld erbij, maar ik stel voor dat wij ons bepalen tot het wetsvoorstel dat voorligt. Gehoord de discussie van drie weken geleden in dit huis, denk ik dat wij wetsvoorstellen moeten toetsen aan die vijf punten. Als je dit toetst, denk ik dat het daar niet aan voldoet. Zo simpel is het.

Mijn fractie concludeert dat een meting buitengewoon moeilijk is en ontbreekt. Wij concluderen dat het effect van dit wetsvoorstel in de toekomst nauwelijks te meten valt, en dat is niet SMART.

Dan kom ik bij mijn tweede bedenking. De R van SMART staat voor realiseerbaar. Wij hebben te maken met een klein taalgebied. Als op grond van cultuurpolitieke overwegingen een vaste boekenprijs wordt afgedwongen, kan deze alleen maar effectief zijn, als wij dezelfde aanpak hanteren als de Belgen, die in hetzelfde taalgebied wonen, zoals de heer Jurgens heel duidelijk historisch heeft uitgelegd. Wij wisten dat trouwens wel. Relevante prijsverschillen met onze zuiderburen zullen ertoe leiden dat Nederlanders in de toekomst benzine en boeken gaan tanken in België. Mijn fractie is ervan overtuigd dat realisatie van de cultuurpolitieke doelstelling door middel van twee verschillende regimes binnen eenzelfde taalgebied een illusie is. De wijziging die in het wetsvoorstel is aangebracht om dit probleem te ondervangen, zal onzes inziens niet het gewenste effect hebben. Wij willen graag nog een keer de visie van de indieners hierover horen, net als van de staatssecretaris, die deze wet in de komende tijd moet uitvoeren.

De heer Jurgens (PvdA):

Mevrouw Van den Broek zegt dat mensen straks in Vlaanderen boeken gaan kopen, maar dat kan nu al. De nieuwe regeling is een andere vorm van hetzelfde.

Mevrouw Van den Broek-Laman Trip (VVD):

Dat weet ik. Wilt u wachten tot ik klaar ben? De heer Jurgens zegt dat het nu al vele jaren zo gaat, maar zoals een reclamespotje zegt: ervaringen uit het verleden zijn geen garantie voor de toekomst. Ook de boekenwereld verandert razendsnel. Wij zien nu al dat jonge lezers de boekenmarkt heel anders benaderen. Boeken worden in toenemende mate gekocht via internet. Eerlijk gezegd moest ik een beetje lachen om de vergelijking die de indieners maakten tussen internet en de ontdekking van de fotografie, namelijk dat mensen toen bang waren dat de fotografie de schilderkunst zou doen verdwijnen. Vergelijkingen gaan altijd mank.

Mijn derde bedenking tegen dit wetsvoorstel is dat een vrije boekenmarkt juist kan leiden tot meer lezen. Lekker een goedkoop boekje meenemen bij het boodschappen doen, zal zeker tot de toekomstmogelijkheden kunnen behoren. Wij zien ook heus het gevaar in van mogelijke verschraling van het aantal boekhandels. Dat weegt ons inziens niet op tegen de marktwerking die ook in de boekenmarkt tot gezonde concurrentie kan leiden.

Wij vinden dat de strafrechtelijke bepalingen in dit wetsvoorstel heel zwaar zijn opgetuigd. Ook de heer Van Middelkoop heeft daaraan gerefereerd. Wij zijn blij dat de Tweede Kamer een nieuwe ZBO eruit heeft gehaald. Toch blijft het geheel bureaucratisch aandoen. De staatssecretaris gaat straks de wet evalueren. Dat heeft de Tweede Kamer via amendement uitgesproken. Ik vraag nogmaals hoe de staatssecretaris dat denkt te doen. Ik heb die vraag reeds gesteld in het verslag. Helaas kreeg ik toen antwoord van de indieners, waarvoor overigens mijn dank. Ik vind dat de staatssecretaris antwoord moet geven op dit punt. Het is voor de VVD-fractie van het grootste belang dat een evaluatie nu begint. Wellicht komen wij dan iets meer te weten dan tot nu toe mogelijk is geweest. Als dit wetsvoorstel na aanvaarding in de kast wordt gelegd en er over een paar jaar weer uit komt, hebben wij weer niets.

Productie, verspreiding en lezen van boeken is buitengewoon belangrijk. Mijn fractie staat heel sympathiek tegenover de bedoeling van de initiatiefnemers van dit wetsvoorstel. De belangen van schrijvers, lezers, uitgevers en boekverkopers gaan ons ter harte. Die belangen wijzen niet eenduidig in een richting. Een gegarandeerde vaste boekenprijs vergemakkelijkt het uitgeven van nieuwe boeken met wellicht meer kansen voor jonge, onbekende auteurs. Bij het ontbreken van concurrentie kan een te hoge boekenprijs lezers juist van het kopen van boeken afhouden.

Het wetsvoorstel doorstaat de SMART-toets niet. De effecten zijn niet meetbaar. De doelstelling is niet realiseerbaar binnen het Nederlands taalgebied. Om die reden zal mijn fractie het wetsvoorstel niet steunen.

De heer Van Middelkoop (ChristenUnie):

Mevrouw Van den Broek probeert met deze bijdrage waarschijnlijk duidelijk te maken dat het dogma van de economische mededinging zo sterk is dat daarvoor alles moet wijken. Als de SMART-criteria zo belangrijk zijn, waarom houdt zij die dan ook niet eens voor aan de Grondwet? Ik wil daarmee aantonen hoe ontoereikend zo'n criterium kan zijn. De vraag is of het aannemelijk is dat met dit wetvoorstel, en met de wet die reeds privaatrechtelijk honderd jaar bestond, een breder en gevarieerder assortiment van boeken wordt bereikt. Ik betwijfel zeer of mevrouw Van den Broek dat durft te ontkennen.

Mevrouw Van den Broek-Laman Trip (VVD):

Ik heb niet gezegd dat wij dit wetsvoorstel niet steunen omdat wij "coûte que coûte" voor de economische marktwerking zijn. Dat heeft de heer Van Middelkoop mij niet horen zeggen.

De heer Van Middelkoop (ChristenUnie):

Dat heb ik juist wel gehoord. Dat is de onderstroom van de gekozen benadering.

Mevrouw Van den Broek-Laman Trip (VVD):

Dan heeft de heer Van Middelkoop niet goed geluisterd. Ik heb gezegd dat het helaas niet meetbaar is en dat de doelstelling niet gehaald zal worden omdat er vanuit het buitenland enorme effecten te verwachten zijn. Die zijn er nu nog niet. Dat weet ik. Om die reden lijkt het ons een heel idealistisch wetsvoorstel. Waarschijnlijk zal het in de praktijk anders uitwerken.

De heer Van Middelkoop (ChristenUnie):

Is mevrouw Van den Broek bereid te erkennen dat het argument van meetbaarheid ook wel eens ontoereikend kan zijn? Vandaar mijn wellicht gezochte voorbeeld van de Grondwet. Daarbij legt mevrouw Van den Broek toch ook het criterium van meetbaarheid niet aan? Toch is het een buitengewoon waardevol document.

Mevrouw Van den Broek-Laman Trip (VVD):

Elk wetsvoorstel moet op de eigen merites beoordeeld worden wat betreft de meetbaarheid. Het Sociaal en Cultureel Planbureau heeft getracht een en ander te meten. Dat is ze niet gelukt.

De heer Woldring (CDA):

Mevrouw de voorzitter. Anders dan de woordvoerster van de VVD-fractie mag ik zeggen dat reeds in de schriftelijke voorbereiding is gebleken dat de CDA-fractie positief tegenover het wetsvoorstel staat. Mijn fractie waardeert het dat in het wetsvoorstel het boek en de muziekuitgave niet slechts als economische goederen worden beschouwd, maar ook als cultuurgoederen worden gewaardeerd en erkend. Mijn fractie wil ook waardering uitspreken voor de uitgebreide, gedetailleerde en zorgvuldige wijze waarop de initiatiefnemers het parlementaire pad hebben voorbereid. Niet dat de parlementaire behandeling zonder hobbels is verlopen. Het begon al met een herschrijving van de memorie van toelichting en met de nodige wijzigingsvoorstellen, maar juist daaruit blijkt dat de initiatiefnemers heel goed hebben geluisterd naar wat er in de schriftelijke voorbereiding door de Tweede Kamer naar voren is gebracht en dat zij zo zorgvuldig mogelijk en adequaat hebben geprobeerd de formuleringen te vinden die noodzakelijk zijn. De CDA-fractie waardeert dat zeer. Die waardering heeft ook betrekking op de nota naar aanleiding van het verslag en op de vrijwel adequate beantwoording van de vragen die wij hebben gesteld aan de initiatiefnemers. Desondanks wil ik graag nog twee punten aan de orde stellen, namelijk of het wetsvoorstel strookt met de Europese regelgeving en de prijsontwikkeling van schoolboeken.

Teneinde het risico dat het wetsvoorstel bezwaren oproept bij de Europese Commissie zo gering mogelijk te doen zijn, hebben de initiatiefnemers in de opzet en de systematiek van het wetsvoorstel en zelfs in de formulering van de wetsartikelen gekeken naar wat in verschillende landen van de Europese Unie, met name Frankrijk, Europaproof is. Ondanks de verwarring die is gezaaid door brieven van het ministerie van Economische Zaken moeten wij zeggen dat de initiatiefnemers door de herziening van artikel 3 daarin goed zijn geslaagd. Zekerheid zal nooit worden verkregen, maar de herformulering zal waarschijnlijk de toets van de kritiek kunnen doorstaan. De CDA-fractie heeft nota genomen van de brief van de minister van Economische Zaken van 10 september jongstleden waarin de minister schrijft dat hij, evenals de indieners, verwacht "dat het risico op strijdigheid met het Europese recht (...) in overwegende mate is weggenomen". Gezien de resultaten van het ambtelijk overleg met de Europese Commissie en de genoemde brief van de minister van Economische Zaken verwacht de CDA-fractie dat het voorliggende wetsvoorstel de toets van de Europese regelgeving zal kunnen doorstaan.

Tot slot nog een enkele opmerking over de prijsontwikkeling van schoolboeken. Omdat de prijzen van schoolboeken niet onder de werking van het wetsvoorstel vallen, zal ik er kort over zijn. Wij hebben kennisgenomen van de brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 30 juni jongstleden aan de Tweede Kamer waarin de minister schrijft dat zij het beleid ter beheersing van de schoolkosten (inclusief de prijzen van schoolboeken) zal voortzetten. Ook schrijft de minister in die brief dat in het overleg tussen de besturenorganisaties, de ouderorganisaties en schoolmanagers in het voortgezet onderwijs de intentie is uitgesproken om voor 1 januari 2005 tot afspraken te komen tot het transparant en beheersbaar maken, zoals dat tegenwoordig heet, van schoolkosten, inclusief prijzen van schoolboeken. Bovendien merkt de minister op dat zij tot wetgeving zal komen als de genoemde partijen voor 1 januari 2005 niet tot een dergelijke zelfregulering kunnen komen.

Ik kom terug op de woorden van de heer Dittrich tijdens de plenaire behandeling van het wetsvoorstel in de Tweede Kamer. Hij heeft opgemerkt dat de prijsontwikkeling van schoolboeken kan worden betrokken bij de evaluatie die binnen vijf jaar zal worden uitgevoerd als het wetsvoorstel eenmaal wet is geworden. Het gaat mij om de evaluatie van de prijsontwikkeling van schoolboeken in verband met de evaluatie van het wetsvoorstel eenmaal wet geworden zijnde.

Ik wil twee vragen stellen. De eerste is gericht aan zowel de initiatiefnemers als aan de staatssecretaris: zijn zij van oordeel dat de prijs van schoolboeken moet worden betrokken bij de evaluatie van deze wet binnen vijf jaar? Indien zij deze vraag bevestigend beantwoorden, is de volgende vraag gericht aan de staatssecretaris: hoe verhoudt zich de evaluatie van de prijsontwikkeling van schoolboeken binnen vijf jaar met het beleid van de minister van OCW omtrent de beheersing van schoolkosten, inclusief de prijzen van schoolboeken? Om het kort samen te vatten: het gaat mij vooral om de ontwikkeling van de prijzen van schoolboeken, die zorgwekkend is. Wij zijn blij met het beleid van de minister van OCW, maar omdat de heer Dittrich dit bij de behandeling ter sprake bracht, doen wij dat nu weer. Hoe verhouden zich de evaluaties? Wij zien de antwoorden met belangstelling tegemoet.

De heer Van der Lans (GroenLinks):

Voorzitter. Ik wil beginnen met een compliment aan de initiatiefnemers voor de voortvarendheid en het elan waarmee zij tot nu toe te werk zijn gegaan. De nota naar aanleiding van het verslag bereikte ons in recordtijd. Wij zitten hier vaak maanden te wachten op een antwoord van de regering over belangrijke zaken als de jeugdzorg, maar deze montere initiatiefnemers waren in staat om binnen twee weken een antwoord te geven – we vergeven hun maar even dat dit niet altijd to the point was.

Nederland kent sinds 1904, dus al meer dan een eeuw, een vaste boekenprijs. Met vaste regelmaat wordt deze ter discussie gesteld, maar juist daardoor is deze in de afgelopen twintig jaar meer dan een simpel instrument geworden. Hij hoort bij het progressieve erfgoed en in die zin kent dit wetsvoorstel ook de juiste initiatiefnemers – zij het dat de hoofdindiener de laatste tijd het politieke spoor een beetje bijster is geraakt, maar dat ter zijde.

De vaste boekenprijs is een cultuurpolitiek instrument dat kansen biedt aan boekenschrijvers die anders niet aan de bak zouden komen, zo wil althans het verhaal. De vaste boekenprijs is een instrument van herverdeling: met het grote geld van de bestsellers kunnen kleine, waardevolle en dus niet per definitie rendabele cultuuruitingen mogelijk worden gemaakt. Die achtergronden maken dat de vaste boekenprijs voor velen een soort totem of geloofsartikel is geworden.

Mevrouw Van den Broek-Laman Trip (VVD):

Ik vind het interessant dat u zegt: "zo wil althans het verhaal". Dat is nu juist ons probleem: is het werkelijk ook zo dat het werk van jonge auteurs erdoor wordt bevorderd?

De heer Van der Lans (GroenLinks):

Ik hoop van de initiatiefnemers helder antwoord op die vraag te krijgen. Maar ik kan u verklappen dat de vaste boekenprijs op dat gebied in de afgelopen eeuw behoorlijke prestaties heeft geleverd, daar hoeft u echt niet aan te twijfelen. U heeft misschien wel een punt in het licht van de ontwikkelingen van de afgelopen tien jaar, die deze vorm van kruissubsidiëring minder geloofwaardig hebben gemaakt. Ik kom hier zo over te spreken, maar ik hoop hierover ook van de initiatiefnemers te horen.

De vaste boekenprijs groeide uit tot een symbool dat moest aantonen dat cultuur niet kan worden overgelaten aan de wetten van de markt. Zelf heb ik in de afgelopen jaren vele discussies over dit onderwerp mogen voeren. Tien jaar geleden zag het er overigens niet goed uit voor de vaste boekenprijs; met de komst van de Europese markt en de opkomst van het neoliberalisme leek hij zijn beste tijd gehad te hebben. Er werd ook steeds harder geroepen dat dit instrument de consument op kosten jaagde en dat het allemaal achterhaald was. Het lukte echter niet om de verdediging te breken, niet in de laatste plaats omdat er uit die landen waar de vaste boekenprijs was afgeschaft, weinig goeds te melden viel. In Zweden, in menig opzicht een voorbeeld voor linkse mensen en wensen, had het loslaten van de vaste boekenprijs de literatuur weliswaar dichtbij het volk in de schappen van de supermarkt gebracht, maar daarbij tegelijkertijd de nekslag gegeven aan menig boekhandel.

Inmiddels zijn wij tien jaar verder en lijkt de aanval definitief afgeslagen. De consensus dat de vaste boekenprijs behouden moet blijven en zelfs een wettelijke verankering behoeft, is groter dan ooit. Het initiatiefwetsvoorstel wordt door alle belangrijke organisaties uit de uitgeverijwereld en boekenwereld juichend onderschreven. Zelfs de VVD meldde in de Tweede Kamer dat zij met spijt moest tegenstemmen. Het is jammer dat mevrouw Van den Broek in haar verhaal geen blijk heeft gegeven van enige spijt. Wij hebben wellicht nog wat zendingswerk in deze Kamer te verrichten! Kennelijk is ook in liberale kring het besef groeiende dat de wetten op het terrein van de cultuur niet altijd zaligmakend zijn. En ook van de Consumentenbond, in 2002 nog een apert tegenstander van dit wetsvoorstel, hoor je eigenlijk niets meer.

De indieners verdienen dan ook niets dan lof. Ze zijn er in geslaagd om de consensus over dit wetsvoorstel te organiseren en zelfs uit te bouwen. Dat is – ere wie ere toekomt – vooral een verdienste van D66. Want niet alleen toonde de heer Dittrich zich een even kundig als gedreven hoofdverdediger van het wetsvoorstel, ook zijn partijgenoot Aad Nuis, oud-staatssecretaris van Cultuur, toonde zich een hartstochtelijk ambassadeur en lobbyist voor de vaste boekenprijs. Verder mogen wij staatssecretaris Van der Laan ook niet vergeten, want zij werkte zeer coöperatief mee.

Het was jammer dat D66-Europeaan Brinkhorst met zijn onbegrijpelijke brief van begin september even roet in het eten gooide. Mijnheer Dittrich, dat was toch echt een regiefoutje! Gelukkig zijn de lijnen bij D66 zo kort dat de eenheid in de D66-gelederen alweer hersteld waren op het moment dat deze Kamer aan de behandeling begon.

Voorzitter. Tegen deze achtergrond durf ik bijna niet meer te zeggen dat ik tocht nog enige bedenkingen heb tegen de vaste boekenprijs en dat het de vraag is of de vaste boekenprijs ook echt dat effectieve, cultuurpolitieke instrument is dat de initiatiefnemers ervan maken.

Ik kreeg vorige week iemand aan de lijn die lucht had gekregen van mijn bedenkingen en vroeg of mijn fractie van plan was om tegen te stemmen. Die mogelijkheid was eigenlijk nog niet in mij opgekomen, maar ik kan iedereen geruststellen: zo gek zullen wij het vandaag niet maken. Zo vaak komt het immers niet voor dat een door mijn partij ondertekend initiatiefwetsvoorstel de eindstreep haalt. Ik ken in ieder geval geen partijgenote die in de buurt van het record van de heer Vermeend komt.

Ik vind dat mogelijke bedenkingen een beter debat verdienen dan het debat dat tot nu is gevoerd. Ook in de schriftelijke voorbereiding heb ik een aantal contra-indicaties naar voren gebracht en ik moet zeggen dat de initiatiefnemers daar een beetje mager mee zijn omgesprongen. Het antwoord kwam toch eigenlijk neer op de vaststelling dat de vaste boekenprijs goed is, omdat nu eenmaal bewezen is dat die goed is. Dat is wel het snelste antwoord – men had kennelijk haast – maar ik denk niet dat het het beste antwoord is.

Naar de mening van mijn fractie moeten wij wel degelijk discussiëren over wat zich de laatste jaren in de boekenwereld, achter de gevel van de vaste boekenprijs voltrekt. Als het waar is dat de ontwikkelingen in de praktijk resulteren in een situatie die wij met de vaste boekenprijs nu juist willen voorkomen, is het niet alleen de vraag of wij elkaar een illusie voorhouden, maar nog interessanter is dan de vraag of er misschien ook andere instrumenten denkbaar zijn om diversiteit en pluriformiteit te stimuleren.

Ik las in de Handelingen dat er een Tweede-Kamerlid van de PvdA is geweest die bij vijf boekhandels is nagegaan in welke categorie het boek van Boris Dittrich "Een blauwe stoel in paars" wordt gerubriceerd. Is dat een wetenschappelijk of een algemeen boek? Toen ik dat las, dacht ik dat ik dat beter moest kunnen. Ik heb daarom een aantal kleine uitgeverijen gevraagd wat zij van de vaste boekenprijs vinden. Dat leek mij iets relevanter. Hebben zij het idee dat zij daardoor meer armslag krijgen, dat zij meer overlevingskansen krijgen en dat zij een goede entree houden tot de boekhandels?

Het antwoord was het over het algemeen tamelijk lauw. Stuk voor stuk meldden ze me dat ze tien jaar geleden nog een hartstochtelijk voorstander waren van de vaste boekenprijs, maar dat ze nu het idee hadden dat hier een gevecht uit het verleden werd beslist. "Een overwinning in een vorige oorlog" meende één van mijn zegslieden het te moeten noemen. De huidige oorlog gaat niet over de vaste boekenprijs, maar over de kortingspercentages.

Een belangrijke verandering van de laatste tien jaar is dat er een uitruil op gang is gekomen van boekenafname en kortingsregelingen. Hierdoor wordt het boekenaanbod steeds vaker bepaald in onderhandelingen tussen concernuitgevers en boekhandelsketens als AKO, Bruna en Libris. Kleine uitgeverijen constateren dat zij er hierbij nauwelijks aan te pas komen. Zij zijn simpelweg niet interessant voor de grote ketens. De vaste boekenprijs betekent in deze situatie dat de marges voor toonaangevende boekhandels het grootst zijn op de boeken waarvan zij ook nog het meest verkopen. Minder courante boeken hebben voor boekhandels de kleinste marge. Het systeem dat daarmee ontstaat, verleidt boekhandels er vooral toe om op zeker te spelen en voor verkoopsucces te gaan. Zo ver is het nog niet. Het aanbod in de doorsneeboekhandels – dan heb ik het dus niet over de AKO- en Bruna-ketens – is groot, maar wij zijn wel getuige van een ontwikkeling die in dit opzicht ondermijnend is en die drijft op de vaste boekenprijs. Al mijn kleinere uitgeverijen melden dat zij moeilijker aan de bak komen met hun uitgaven in de grote boekhandels en dat zij in toenemende mate langs andere wegen, zoals internet, hun weg naar het publiek weten te vinden. Dat is vanuit de optiek van de boekhandels ook logisch, want wie riskant inkoopt, is de dief van zijn eigen portemonnee, zoals dat in Nederland zo mooi heet. Maar weinigen in Nederland zijn daartoe langdurig bereid.

Het zou allemaal nog verdedigbaar zijn als vervolgens binnen uitgeverijen zichtbaar sprake zou zijn van kruisbestuiving. Helaas zien mijn vijf respondenten daarvan weinig. Er zijn ook geen harde, empirische bewijzen die iets van zo'n kruisbestuiving aantonen. Er zijn wel boeken die floppen, maar dat is dan een economische miskleun en niet het gevolg van cultuurpolitieke goede bedoelingen. Bij nogal veel uitgeverijen is het motto dat je veel moet schieten om een keer te scoren. Dat zou ook zonder de vaste boekenprijs vermoedelijk wel gebeuren. De laatste tien jaar is juist sprake van een forse schaalvergroting aan de zijde van de uitgeverijen. Het effect daarvan is dat er grotere uitgeversconcerns zijn gekomen waar bedrijfsmanagers de dienst uitmaken en waar steeds scherpere winstmarges moeten worden gehaald. Laat ik het zo zeggen: uitgevers als Geert van Oorschot worden met de dag zeldzamer. Vorige week maakte Meulenhoff, nog niet zo lang geleden een van de meest respectabele uitgeverijen in dit land, bekend dat zij met Prometheus zal moeten fuseren. Dat gebeurde onder druk van Apax, de financieringsmaatschappij van PCM, die een beursgang aan het voorbereiden is. Die maatschappij vond de financiële resultaten van Meulenhoff te mager. Van Prometheus is bekend dat het een gehaaide uitgeverij is, waar productieresultaten en winstcijfers het leidmotief zijn. Voor deze uitgeverij is een boek in de allereerste plaats iets wat moet renderen. Geloof mij, een directeur als Mai Spijkers heeft weinig op met begrippen als kruissubsidiëring. Over de vaste boekenprijs zul je hem niet horen klagen. Daarmee kan hij uitstekend uit de voeten.

Misschien ben ik wantrouwend, maar zulke signalen stemmen mij toch een beetje sceptisch. Ondanks het regime van de vaste boekenprijs is de tendens in de boekenwereld er onmiskenbaar een in de richting van schaalvergroting en winstmaximalisatie. Grote boekhandelketens en grote uitgeverijen spinnen meer garen bij de vaste boekenprijs dan kleine uitgeverijen. Je krijgt dus meer en meer de bekende gezichten op boeken die voor op de toonbank liggen. Mart Smeets, Paul Rosenmöller, Boris Dittrich, Richard Krajicek, Rafael van der Vaart: je kunt tegenwoordig al een biografie van iemand kopen als hij zo ongeveer net uit de luiers is. Trouwens, twee van mijn kleine uitgeverijen belden mij nog vlak voor dit debat met het verzoek of ik mevrouw Van Nieuwenhoven kon polsen om bij hen haar biografie te publiceren. Zij hadden er zelfs al een naam voor: Een kwart eeuw Den Haag. Ik zei dat een grote jongen hen waarschijnlijk al voor zou zijn. De inhoud is dus niet het meest relevant. Het gaat om het gezicht, de bekendheid, die het hem doet. Dat geldt natuurlijk niet voor de biografie van mevrouw Van Nieuwenhoven.

Kleinere uitgeverijen die geen boeken van grote namen kunnen uitbrengen, worden steeds vaker bevangen door het idee dat hun productie min of meer als boekhandelsdecorum dient voor de moneymakers in het hart van de boekhandel. Zij vullen de tafels verderop in de uithoeken van de boekhandel of mogen de schappen vullen. Om te overleven zien zij zich meer en meer genoodzaakt om het publiek rechtstreeks te benaderen via bijvoorbeeld internet, mailings, gespecialiseerde tijdschriften en doelgroepadvertenties; ik zei het zojuist al. Sommige neigen ertoe daaraan de conclusie te verbinden dat voor hen de vaste boekenprijs niet meer zo relevant is. Met hun uitgeverijen zou niet veel gebeuren als de vaste boekenprijs zou worden afgeschaft. Of, zoals een van hen het zei, ik denk dat prijsconcurrentie vooral zal optreden in het toptiensegment van het boekenaanbod. Voor de rest zul je waarschijnlijk een normalisering van de marges zien. Dat maakt het voor boekhandels en dus ook voor uitgeverijen lonend om voorbij het brede bestsellerspubliek te kijken naar specifieke doelgroepen. Er komt weer ruimte voor allerlei nicheboekhandels en -uitgeverijen. Er valt voor de boekhandel een publiek te herwinnen van kopers die zich niet zozeer laten leiden door prijsstelling, hypes en impulskoopgedrag, maar door inhoudelijke affiniteit. Wellicht zou het aardig zijn als de indieners mijn zegsman, de uitgeverij De Balie, van repliek dienen.

De vraag waar het in mijn aarzelingen om draait, is of de vaste boekenprijs nog wel beschermt wat het zegt te beschermen, namelijk variatie en pluriformiteit in het boekenaanbod. Is het in de zich wijzigende machtsverhoudingen in de boekenwereld nog steeds een adequaat middel? Ik zou het zeer op prijs stellen als de heer Dittrich en zijn collega's daar vandaag wat uitvoeriger bij stil zouden willen staan dan zij in de nota naar aanleiding van het verslag hebben gedaan. Misschien zie ik spoken. Ik hoop het. Breedheid en pluriformiteit zijn nog steeds kenmerken van Nederlandse boekhandels. Hoewel de stapels bestsellers groeien en prominenter om aandacht vragen, is het nog steeds een genoegen om in een boekhandel te zijn. Het aanbod is groot, sommigen spreken zelfs van een overaanbod. Ik zou die term niet snel gebruiken. Hoe meer boeken er zijn, hoe beter het is. Het feit dat dit het geval is, zou men de verdienste van de vaste boekenprijs kunnen noemen.

Wij zien echter tegelijkertijd sluipenderwijs die tendens tot schaalvergroting en winstmaximalisatie. De vraag is of deze laatste tendens niet sterker is dan de traditie die de laatste honderd jaar onder het regime van de vaste boekenprijs tot stand is gebracht. De initiatiefnemers zullen vermoedelijk antwoorden dat zij dat niet weten. Dat is ook de reden dat wij zullen monitoren en evalueren. Wij gaan kijken of het werkt. Evalueren kan nooit kwaad. Ik ben het met mevrouw Van den Broek eens dat er zo snel mogelijk moet worden begonnen met monitoren.

Ik wil het zelfs nadrukkelijker zeggen. Ik vind dat de initiatiefnemers en de verantwoordelijke staatssecretaris het bestaan van de vaste boekenprijs, waar de gehele officiële boekenbranche nu zo over te spreken is, materieel moeten koppelen aan het bestaan van pluriformiteit en variatie in het boekenaanbod. Dat gebeurde in het oorspronkelijke wetsvoorstel, zij het enigszins cryptisch, in artikel 12. Daarin stond dat een uitgever bij het vaststellen van handelsmarges en overige verkoopvoorwaarden rekening had te houden met de inspanningen van de boekverkoper om een ruim en gevarieerd aanbod in stand te houden. Hoe dat verder moest, stond er niet bij. Feit was echter dat het hele uitgeverijwezen over dit artikel heen viel.

Vandaar dat vermoedelijk de kwestie van pluriformiteit nu is doorgeschoven naar een AMvB. De initiatiefnemers zeggen in de nota naar aanleiding van het verslag dat deze nog steeds dezelfde geest moet ademen of intentie heeft als de oorspronkelijke tekst van artikel 12. Ik ben daarom heel benieuwd naar die AMvB. Ik vraag aan de staatssecretaris of deze AMvB er komt en, zo ja, hoe ik mij die moet voorstellen. Hoe gaat de staatssecretaris bevorderen dat de pluriformiteit van het assortiment een rol speelt in de handelsbetrekkingen tussen de uitgeverijen en de boekverkopers? Hoe dwingend wordt deze AMvB en aan wat voor soort regels moet worden gedacht?

Eerlijk gezegd denk ik dat die AMvB er nooit zal komen, maar misschien ben ik te pessimistisch. Ik kan mij simpelweg weinig voorstellen bij sturingsinstrumenten die mede de handelsmarges bepalen op basis van een breed assortiment. Daar kom je, zo vrees ik, nooit uit. Maar ik laat mij graag door de staatssecretaris overtuigen. Immers, als zo'n instrument, zo'n algemene maatregel van bestuur, er niet komt, is het eigenlijk ook niet goed, want in feite wordt de wet dan enigszins een zwaktebod. Wij hebben dan wel het instrument, de vaste boekenprijs, maar verder hebben wij niets voorhanden om af te dwingen dat het doel, een pluriform aanbod, ook echt wordt bereikt. Daar zal de Algemene Rekenkamer niet vrolijk van worden. Wij hebben dan immers wel de vaste prijs, met alle lusten van dien, maar geen wettelijk middel om de branche ook aan de lasten van de vaste boekenprijs te houden.

Voorzitter. Ik rond af. Ik heb een heleboel zaken niet besproken; dat hebben mijn collega's gedaan. Wij zullen dit wetsvoorstel steunen en dat doen wij ook met overtuiging. Onder het regime van de vaste boekenprijs hebben wij in Nederland een boekencultuur waar wij trots op mogen zijn en dat verdient ook wettelijke verankering, maar er is een aantal contra-indicaties. Ouderwets uitgedrukt zou je kunnen zeggen dat het kapitalisme een aantal listen heeft verzonnen en daarmee de nobele cultuurpolitiek te slim af dreigt te zijn. Dat zou kunnen betekenen dat achter de vaste boekenprijs toch de ontwikkeling wordt ingezet die wij juist met de vaste boekenprijs willen voorkomen. Dat is waar de kleine uitgeverijen die ik heb gesproken, ook voor vrezen. Het betekent dat wij met de aanneming van deze wet niet zozeer een tijdperk van langdurige discussie afsluiten, maar een nieuw tijdperk beginnen, een tijdperk dat vraagt om verdere verrijking en verdieping van het instrumentatrium om het brede cultuurpolitieke doel dat wij met deze wet beogen, daadwerkelijk te bereiken. Misschien is dat nog wel lastiger dan het wettelijk vaststellen van een vaste boekenprijs. Wij zullen dan ook, zo zeg ik met de heer Van Middelkoop, de komende 100 jaar nog met dit onderwerp bezig blijven.

De beraadslaging wordt geschorst.

De vergadering wordt van 15.15 uur tot 16.00 uur geschorst.

De voorzitter:

Ik deel aan de Kamer mede dat op 11 oktober jongstleden de geannoteerde agenda met bijlagen is ontvangen van de JBZ-Raad van 25 en 26 oktober 2004. Bij vier ontwerpbesluiten op de agenda wordt instemming gevraagd van de Kamer.

De bijzondere commissie voor de JBZ-Raad heeft zich heden beraden over deze ontwerpbesluiten en adviseert de Kamer in te stemmen met de ontwerpbesluiten geagendeerd onder de nummers 2a en 2b.

Instemming wordt onthouden bij de volgende agendapunten:

  • - B6, wegens de motie-Jurgens;

  • - GC2, wegens het aanbieden van een Engelstalige ontwerptekst. Voorts wenst de commissie de definitieve teksten af te wachten.

Ik stel voor, dit advies te volgen.

Daartoe wordt besloten.

Naar boven