Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Vaststelling van de begrotingsstaat van het Ministerie van Economische Zaken (XIII) voor het jaar 2004 (29200 XIII).

De beraadslaging wordt geopend.

Mevrouw Sylvester (PvdA):

Voorzitter. Welke impulsen geeft EZ aan het tot stand komen van sociale cohesie? Deze vraag kwam bij de fractie van de PvdA naar boven bij het bestuderen van deze begroting. Aangezien de staatssecretaris nog met verlof is – sterkte toegewenst; we zijn benieuwd – is de minister hier alleen. De PvdA kijkt uit naar een open debat en een constructieve gedachtewisseling met hem.

Sociale cohesie omvat onder andere een intellectuele elite, mensen in achterstandposities en een sociaal voelende middenklasse die zich met elkaar verbonden voelen en betrokken zijn bij elkaar. De PvdA is van mening dat deze groepen met elkaar moeten communiceren en samenleven in deze maatschappij, op een duurzame wijze. In een dergelijke samenleving zijn er voldoende ontwikkelingskansen en keuzemogelijkheden voor eenieder om deel te nemen aan het maatschappelijk leven.

Ook Europa ziet het dringende belang om te komen tot sociale cohesie. Tijdens de Europese top in Lissabon in 2000 heeft de Europese Unie zichzelf ten doel gesteld om in 2010 de meest dynamische en concurrerende kenniseconomie ter wereld te zijn. Onze nationale overheid heeft een belangrijke taak bij het ontwikkelen van deze kenniseconomie, zodat aan sociale cohesie kan worden bijgedragen.

Wat gaat EZ de komende vier jaar doen om sociale cohesie te stimuleren? In het debat met deze Kamer twee weken geleden over de kenniseconomie, heeft de minister gezegd dat hij denkt dat de ambitieuze doelstellingen van de Europese Unie op het gebied van de kenniseconomie niet zullen worden gehaald. De PvdA heeft zich afgevraagd wat dat betekent. Heeft de minister het nu al opgegeven? Juist in een neergaande economie, met minder groei, een steeds groter wordende werkloosheid en een vermindering van koopkracht is het opbouwen van een kenniseconomie van groot belang om tot sociale cohesie te komen.

De rol en de positie van EZ zijn in de afgelopen jaren sterk veranderd. EZ is niet meer het departement van de subsidies, maar het departement van de maatregelen. Enerzijds wordt daarmee concurrentie en dynamiek mogelijk gemaakt. Via bijvoorbeeld sterke toezichthouders kan er een level playing field ontstaan. Anderzijds is EZ het departement bij uitstek dat structuren nieuw leven in moet blazen en dat initiatieven moet ondersteunen, bijvoorbeeld op het gebied van de kenniseconomie. EZ moet daarbij zo min mogelijk zelf in de schijnwerpers komen te staan. Dit ministerie moet het veld faciliteren, zodat het voor elkaar komt. De PvdA pleit ook voor integraal beleid. Dat vraagt om een rol van EZ als bruggenbouwer daar waar het bijvoorbeeld gaat om de kenniseconomie en het grotestedenbeleid.

In 2004 hanteert EZ een aantal prioriteiten: kenniseconomie en innovatie, concurrentie en dynamiek, en ruimte om te ondernemen. Uitgaand van de invalshoek sociale cohesie is de fractie van de PvdA van mening dat EZ op de genoemde terreinen meer impulsen kan geven aan de sociale cohesie.

Ik maak eerst enige opmerkingen over kenniseconomie en innovatie. EZ wil leidend zijn in de discussie over kenniseconomie en innovatie. Twee weken geleden is al het nodige gezegd over kenniseconomie tijdens het debat over wetenschapsbeleid, kenniseconomie en ICT.

Mijn fractie vindt het van belang dat een impuls wordt gegeven aan de kennisinnovatie in het midden- en kleinbedrijf in de regio's. Denk aan het Samenwerkingsverband Noord-Nederland, Kompas voor het Noorden. Het MKB vraagt om praktische oplossingen om te komen tot kenniscirculatie en kennistransfer, zodat kennis kan worden aangeboord. De Adviesraad voor wetenschaps- en technologiebeleid schrijft in een recent rapport als remedie voor dat het hightech-MKB beter moet communiceren met het universitair onderzoek en dat het middletech en technologievolgend MKB bediend moet worden door de hogescholen. Innovatie hangt in Nederland op bredere kennisverspreiding. In dit verband is het van belang om vast te stellen dat de toepassing van kennisinnovatie in bedrijfsinnovatie niet alleen bevorderd wordt door onderzoek, maar ook en vooral door een samenspel van kennisinstellingen en bedrijven in de regio's. De middelen van EZ zijn volgens mijn fractie te weinig gericht en te weinig op maat gesneden voor de behoeften in de regio's. Wat biedt de minister het MKB in de regio aan praktische oplossingen?

Daar waar innovatie door EZ wordt gestimuleerd, gaat het terecht vaak om de innovatie in de industrie en om de harde technologie. Waarom wordt niet ook aandacht besteed aan de zachte innovatie: productontwerp, marketing, verpakking, organisatorische innovaties en het effectief inzetten van ICT?

Dan kom ik bij het tweede onderwerp: concurrentie en dynamiek. In het begrotingsdebat met de Tweede Kamer heeft de minister een statement gemaakt; meer marktwerking vraagt om meer en scherper overheidstoezicht. De PvdA-fractie steunt het door de minister gemaakte statement. EZ is helder op dit punt en dat maakt EZ bij uitstek het departement dat kan fungeren als richtinggever op het gebied van ordening en structurering rondom het toezichtsvraagstuk. Mijn fractie voegt hieraan toe dat er naast toezicht ook een adequate en effectieve wetgeving nodig is. Toezicht hangt af van de aard van de activiteiten. Dan gaat het bijvoorbeeld om de volgende vragen: "public utility" of niet, is de markt monopolistisch of is er concurrentie, is er een "incumbant" of niet, heeft het toezicht alleen betrekking op tarieven of ook op kwaliteit, heeft het toezicht betrekking op investeringen op lange termijn. Komt de minister met een beslissingskader? Een beslissingskader of toetsingskader is zeer gewenst, ook om de collega-ministers te ondersteunen en om afwegingen te maken en te kunnen plaatsen. Er dient in Nederland een samenhangend toezichtsbeleid te komen. Wat zijn de gedachten van de minister hierover, mede in het licht van de motie uit de Tweede Kamer die er nu ligt? Of blijft het bij de rijksbrede ontwikkeling inzake het toezicht op rijksniveau, hetgeen een inventarisatie is maar absoluut geen richting biedt?

De liberalisering van de energie en het gas op 1 juli 2004 leidt tot onrust bij de bevolking. Het gaat bijvoorbeeld om het voorkomen van stroomstoringen, drop-outs, en de hoop dat de netten ook in de toekomst goed zullen worden onderhouden. Nog hoort Nederland bij de wereldtop aangaande leveringszekerheid van gas, water en elektriciteit. Kan deze positie op den duur op peil blijven? Is de redenering dat exploitanten van zeer kapitaalintensieve productiemiddelen in de eerste plaats zelf belang hebben bij een ononderbroken levering valide?

Er bestaan zorgen over zaken als een correcte facturering en een betrouwbare bemetering. Welke termijn stelt de minister aan voorkomende problemen bij de opening van de markt? Waar liggen deze grenzen van de minister als zich problemen voordoen? Kan hij hierover duidelijkheid geven? Energie is een essentiële basisvoorziening; het gaat hier om het borgen van de publieke belangen, ten principale een politieke zaak.

Voorts zou de minister, volgens onderzoekers van de TU Delft en TenneT, te optimistisch zijn over de elektriciteitsvoorziening. De stroomvoorziening kan niet worden gegarandeerd zonder import; van 23% overcapaciteit zou absoluut geen sprake zijn. Nederland voert op dit moment ruim 20% van de hier gebruikte elektriciteit in. Geen land in Europa is zo goed verbonden met zijn omgeving als Nederland. Dat is een enorme kans. Nederland ligt aan diep water. Wij kunnen kolen importeren en "verstromen" tegen lage prijzen. Rotterdam zou ook op dit gebied dé energiehaven van Europa kunnen worden. De transportcapaciteit die nu wordt gebruikt om stroom te importeren, zou dan kunnen worden gebruikt om te exporteren en om Nederland een schakelfunctie te geven in de Europese energievoorziening. Heeft de minister hierover ooit nagedacht? Wat kan hij doen om een dergelijke ontwikkeling te stimuleren?

EZ wil consumenten voorlichten en beschermen door betere en strengere toezichthouders. Ook dient de positie van de consument te worden versterkt buiten de formele toezichthouders om. De Partij van de Arbeidfractie steunt dit beleid, zoals ik al heb aangegeven. Maar dan komt de minister met een site op de proppen: € 250.000 per jaar en eenzelfde bedrag om de site te bouwen en te beheren. Had EZ de Consumentenbond niet kunnen faciliteren? EZ zou volgens de fractie van de Partij van de Arbeid in deze situaties een andere rol moeten pakken als departement en het niet zelf moeten willen doen. Die andere rol past ook beter bij de bescheiden budgetten.

Dan nu het onderwerp ruimte om te ondernemen. Op de centrale investeringspremie voor regionaal beleid wordt bezuinigd. Kan de minister het kader aangeven van waaruit regionale en lokale ontwikkelingen door EZ worden gestimuleerd? Kan hij ook aangeven waarop hij regio's en hun inzet achteraf toetst, dus zonder vooraf via allerlei regels en administratieve lasten de creativiteit in te dammen? Wat gaat de minister concreet in de regio's doen om de economie van onderop te stimuleren? Hoe voorkomt de minister daarbij dat hij in een decentralisatieparadox terecht komt? Er wordt gedecentraliseerd om te komen tot meer ondernemerschap, innovatie en betrokkenheid. Aan de andere kant vindt weer regulering en centralisering plaats. Draag zaken over aan de regio, maar monitor wel op hoofdlijnen is de boodschap die de Partij van de Arbeidfractie hier meegeeft.

Het lijkt erop dat er geen derde tranche komt voor de ICES. Is dat juist? In de afgelopen 20 jaar is er in de infrastructuur buiten de randstad bijzonder weinig geïnvesteerd. Is de minister bereid de economische effectiviteit van investeringen in het gehele land tegen elkaar af te wegen?

Dan valt het gebrek aan industriebeleid op. Een groot deel van de bevolking is hiervan afhankelijk. Er is een sterke link met sociale cohesie, het centrale thema. Met het gebrek aan beleid op dit terrein valt de samenleving op den duur uiteen. Er dreigt nu een samenleving te ontstaan die overwegend is gebaseerd op de dienstverlening. Echter, iedereen moet toch aan de slag? De producerende industrie verdwijnt met een rap tempo uit Nederland. De concurrentiekracht op dit gebied wordt niet versterkt met impulsen. Dat betekent werkloosheid voor de groepen mensen die daarin tot nog toe hun boterham verdienden. Hoe staat de minister tegenover het voeren van industriepolitiek? De maakindustrie en, zoals gezegd, de productie-industrie verdwijnen in rap tempo uit Nederland. Ziet de minister dat niet als zijn verantwoordelijkheid en wie moet het dan oppakken? Zeker, er komt rond de zomer een Industriebrief, waarin een sterkte- en zwakteanalyse van industriële sectoren gegeven wordt waardoor een beeld ontstaat voor het te voeren industriebeleid. Kan de minister de toezegging doen dat dit onderzoek de basis biedt om te komen tot een integrale industriepolitiek, inclusief een overkoepelende visie op Nederland en zijn industrie voor 2005, 2015 en 2050? Ik vraag dit in verband met de industrial power play van landen als Duitsland en Frankrijk die hun nationale industrie aan het veiligstellen zijn. De fractie van de Partij van de Arbeid neemt afstand van de gedachte die hier lijkt te overheersen dat de markt het wel oplost. EZ is wel het departement dat moet faciliteren en structuren moet bieden. De PvdA-fractie ziet graag een actief beleid dat de industrie dynamiseert: Nederland moet aan de herindustrialisatie.

Het gaat de fractie van de Partij van de Arbeid om de sociale cohesie. Die komt alleen tot stand als eenieder kan participeren, ook als dat geen dienstverlening betreft. De beroepsbasis dreigt volledig te verdwijnen. Met het verdwijnen van de maakindustrie en de productie-industrie naar de lagelonenlanden verdwijnt ook de uitdaging om op deze gebieden te innoveren. Straks verdwijnt ook het design definitief. De maakindustrie heeft een gangmakersfunctie voor mensen die willen ondernemen en innoveren. Er gaan verhalen dat sommige bedrijven terugveren; ze halen hun productiecapaciteit van een lagelonenland terug naar Nederland. De prijzen worden lager, maar er komen ook transportkosten bij, kwaliteitsproblemen, logistieke problemen en nog zo wat indirecte kosten. Pakt EZ dit terugveren actief op? Hoe gaat dat dan? Niemand loopt immers te koop met een kostbare vergissing. Mijn fractie wil hier een sterk pleidooi houden om de maakindustrie en de primaire industrie te behouden voor Nederland.

Ruimte om te ondernemen moet er ook toe leiden dat mensen een eigen bedrijf kunnen beginnen of dat bedrijven kunnen doorgroeien. Om te investeren is echter in de meeste gevallen vreemd vermogen nodig. De huidige financieringsstructuren en mogelijkheden bieden hiervoor te weinig ruimte. Door de besloten structuur van MKB-bedrijven hebben financiers minder informatie om tot een juiste financieringsbeoordeling te komen. De rente is hoger en dat leidt tot relatief hoge kosten van extern vermogen in het MKB. De groei van ondernemingen wordt daardoor afgeremd. Wat kan de minister doen om hierin verandering aan te brengen? Het Besluit borgstelling MKB en de tante Agaathregeling worden niet optimaal benut. Er is sprake van onderuitputting, althans dat beeld komt naar voren uit de begroting. Wat gaat de minister hieraan doen?

Mijn fractie heeft kritisch gekeken naar de voorstellen op het gebied van het maatschappelijk verantwoord ondernemen. Ondernemingen krijgen de tijd, maatschappelijk verantwoord ondernemen vergt een cultuur- en mentaliteitsomslag. In 2006 wordt een tussenstand opgemaakt aan de hand van gegevens van een benchmark. Het beleid van EZ is vrijwillig en vrijblijvend. Een norm ontbreekt. Waarom komt de minister niet met normen, bijvoorbeeld op het gebied van het milieu? Wanneer is voor de minister wel de tijd rijp om de ondernemingen te gaan verplichten? Kan hij een termijn noemen?

De fractie van de PvdA vindt dat EZ meer impulsen kan geven om de vorming van de sociale cohesie te ondersteunen. In de eerste plaats denkt zij aan het upgraden van bedrijvigheid in buurten en wijken via het grotestedenbeleid. Het ondernemerschap moet breed blijven bestaan in de samenleving, het gaat niet alleen om de grote bedrijven maar ook om de winkel op de hoek. Als het MKB verdwijnt uit een buurt, dan is dat niet alleen een verlies van de werkgelegenheid ter plaatse maar ook een slag voor het voorzieningenniveau. EZ zou deze ondernemers moeten ondersteunen in de randvoorwaardelijke sfeer met instrumenten waardoor zij het hoofd boven water kunnen houden. Denk voor initiatieven op dit gebied ook aan een samenwerking met de wethouders van economische zaken van de steden en de plaatselijke ondernemers zelf. BZK is weliswaar trekker van het grotestedenbeleid, maar het heeft naast andere departementen ook EZ hard nodig om de doelen te bereiken.

In de tweede plaats noem ik investeren in banen en in mensen. Zonder werk geen sociale cohesie. De mensen moeten aan het werk en aan het werk blijven. Dit helpt de economie vooruit. Juist bij een afnemende economische groei en bij een toename van de werkloosheid is het investeren in banen, vooral aan de onderkant van de arbeidsmarkt noodzakelijk voor sociale cohesie.

In de derde plaats noem ik het faciliteren van ondernemingen zodat meer ruimte kan worden geboden voor eigen inbreng en beslissingen van management en medewerkers op de werkvloer. Het werk mag best leuker worden. Dat geeft betekenis en motiveert. De bijdrage aan de economie wordt daarmee ook groter.

De heer Van der Lans (GroenLinks):

U sprak over Rotterdam als energiehaven. Toen ik dat hoorde, leek mij dat een leuk idee, maar hoe langer ik erover nadacht, hoe minder ik het zag, want energie vaar je toch niet zomaar binnen? Kunt u dat nog wat toelichten?

Mevrouw Sylvester (PvdA):

Als in Nederland bijvoorbeeld veel kolen worden ingevoerd, weet je dat die verbrand moeten worden om energie te kunnen opwekken. De vraag die je je dan kunt stellen, is of dat niet ten koste zal gaan van het milieu. Welnu, de tijd staat niet stil en ook de kolencentrales worden steeds milieuvriendelijker. Zo staat er in Nijmegen een kolencentrale die, voor zover ik weet, dé kolencentrale van de wereld kan worden genoemd. Je moet dan denken aan dit soort centrales om de kolen te "verstromen". Voordeel is dat je die kolen niet alleen milieuvriendelijk kunt verstromen, maar ook met de aanvoer daarvan Rotterdam als haven een extra impuls krijgt.

De heer Terpstra (CDA):

Mevrouw de voorzitter. Ik verheug mij op het debat met de minister van Economische Zaken, betreur de afwezigheid van de staatssecretaris en juich de oorzaak van haar afwezigheid natuurlijk toe. Ook sluiten wij ons aan bij mevrouw Sylvester die in blijde verwachting was van hetgeen bij de staatssecretaris staat te gebeuren.

De voorgaande jaren is de begroting meestal behandeld aan de hand van een bepaald onderwerp. De laatste keer – dat betrof de begroting 2001 – was dat het maatschappelijk verantwoord ondernemen. Bij de aanvang van een nieuwe kabinetsperiode willen wij kiezen voor een wat meer algemene benadering. De volgende jaren kan wat ons betreft wel weer worden teruggekeerd naar het oude pad van één thema per jaar.

Als het gaat om de rol van het ministerie van EZ in het algemeen, moet worden geconstateerd dat zijn financiële rol steeds kleiner wordt; de uitgaven dalen van 1,9 mld euro in 2003 tot 1,4 mld euro in 2008. Is dat nu een gevolg van de bewust gekozen strategie om meer aandacht te besteden aan het scheppen van goede randvoorwaarden voor het bedrijfsleven en minder directe subsidiëring van allerlei door de politiek geformuleerde idealen, of wil de minister een voorbeeld stellen voor andere departementen – dat zouden wij op zich heel goed vinden – en willen aantonen dat een goed beleid niet staat of valt met het uitgeven van steeds meer geld? In de begroting wordt terecht gesteld dat de huidige problemen niet alleen van conjuncturele aard maar veel meer van structurele aard zijn. Bij de algemene en financiële beschouwingen hebben wij deze lijn ondersteund. Voor een land als Nederland is het vrij moeilijk om zelfstandig conjunctuurbeleid te voeren. Het is daarom veel beter om alle aandacht te besteden aan versterking van de structuur van ons land. Op dat punt ondersteunen wij dan ook de begroting EZ.

In dit verband hebben wij nog wel een vraag over het beperken van de middelen voor het regionaal beleid dat steeds is verdedigd als onderdeel van het structuurbeleid. Is dat beleid naar de mening van de minister tot nu toe dan niet effectief gebleken? Gaat hij bijvoorbeeld bij het renoveren van bedrijfsterreinen wel rekening houden met de regionale aspecten? Je kunt immers ook op andere gebieden een regionale dimensie inbouwen.

Veel problemen van het bedrijfsleven liggen op het terrein van andere departementen, zoals de bereikbaarheid en de bestrijding van de criminaliteit. Met waardering hebben wij kennis genomen van de nota In actie voor ondernemers, waarin veel actiepunten zijn geformuleerd. Wij verwachten op dit gebied een aanzwengelende rol van EZ, met name op het punt van de uitvoering, toch altijd een zwak punt in het Nederlandse overheidsbeleid. Hoe ziet de minister zijn aanzwengelende rol bij de uitvoering van al die actiepunten?

Een van de verre voorgangers van de minister, de heer Lubbers, voerde in de jaren zeventig uitgebreid overleg met het bedrijfsleven en de vakbonden ter voorbereiding van zijn nota over het structuurbeleid. Wij leven nu in een volstrekt andere tijd. Wel willen wij de vraag stellen hoe de minister het overleg met werkgevers en werknemers ziet in het licht van het versterken van onze economische structuur. Hierbij denk ik niet zozeer aan de centrale organisaties, maar veel meer aan de organisaties in de industriële sectoren. Hoe zijn de verhoudingen tussen het ministerie van Economische Zaken en werkgevers en werknemers in de industrie?

De minister neemt de consument als uitgangspunt voor zijn beleid. Op lange termijn is het doel van de economie inderdaad het verhogen van de welvaart en het welzijn van de consument, maar innovatie vraagt veel inspanningen van de ondernemers en de werknemers. De laatste groep mis ik geheel in de begroting en in de bijbehorende stukken. Is dit niet een beetje vreemd nu het ministerie van Economische Zaken terecht de productie in ons land meer centraal wil stellen in het beleid en een soort herindustrialisatie wil nastreven? Hoe ziet de minister zijn verhouding tot de werknemersorganisaties in het licht van het industriebeleid?

Wij hebben tijdens de algemeen politieke en algemeen financiële beschouwingen aandacht gevraagd voor de deregulering en de vermindering van de administratieve lastendruk. Wij gaan ervan uit dat de minister van Economische Zaken zich hiervoor actief zal inzetten, zowel in nationaal als in Europees verband.

De ontwikkeling van de wereldhandel en vooral ook de ontwikkeling binnen Europa zijn voor ons land van het grootste belang. Volgens een studie van de Erasmus Universiteit, het ministerie en het LEI zou een succesvolle ronde ons land een extra groei van het BBP opleveren van 2%. Wij ondersteunen de visie van de minister en de staatssecretaris op het mislukken van de laatste onderhandelingsronde van de WTO. Ook de aanpak van de minister ter voorbereiding van het voorzitterschap van de EU spreekt ons aan. Wij wensen hem nu al een goede reis naar en veel succes in China, India, Maleisië en Japan. Overigens wil ik hem vragen of Brazilië ook niet in dit rijtje zou thuishoren, gelet op de grote rol die dit land heeft gespeeld in WTO-verband.

Op iedere top ontstaat weer discussie over het belang van globalisering. Hoewel wij ons bewust zijn van de problemen die globalisering kan veroorzaken, zijn wij van mening dat landen die meedoen met de wereldeconomie, betere kansen hebben om hun armoede op te lossen dan landen die dit niet doen. Het grote risico van de antiglobalistische beweging is dat zij meehelpt om de armoede in de wereld te handhaven, ondanks haar goede bedoelingen. Dansen bij het mislukken van de top in Mexico kan ik niet zien als het steunen van landen als Brazilië en India die meer mogelijkheden van hun landen op de wereldmarkt nastreven.

De heer Kox (SP):

De heer Terpstra spreekt over de antiglobalisten. Ik geef hem in overweging zijn taalgebruik aan te passen, want de groep noemt zichzelf al langere tijd andersglobalisten, omdat het ontkennen van globale processen niet zo zinvol is. Hij zegt dat hij dansen in Cancun niet ziet zitten, maar het was toch onder anderen de president van Brazilië die zich ervoor inspande dat dit akkoord niet tot stand kwam. Met andere woorden: hij danste toch mee. Sterker nog: hij sprak ook voor de andersglobalisten daar. Zijn aanwezigheid werd juist door die groepering zeer op prijs gesteld. Het lijkt mij niet verstandig om de mensen met wie je het niet eens bent, af te schilderen als anti. De heer Terpstra zou moeten accepteren dat zij er anders over denken en dit mag toch, ook in een globale economie.

De heer Terpstra (CDA):

Zij maken natuurlijk zelf uit hoe zij zich noemen, maar ik heb de indruk dat de andersglobalistische beweging veel idealen heeft die het risico in zich dragen dat zij de armoede in de wereld handhaven. Dit is mijn mening, maar ik wil graag aan de minister vragen hoe hij dit ziet.

De heer Van der Lans (GroenLinks):

Dit moet u toch nog even verduidelijken. Volgens u zouden de arme landen zichzelf gevangen houden. Mij lijkt dat een omdraaiing van de feiten, namelijk dat de grote economische mogendheden met hun handelsbeperkingen juist belemmeringen opwerpen voor de ontwikkeling van de arme landen in de wereld. Juist dat is een van de thema's van de andersglobalisten. Ik begrijp uw punt echt niet.

De heer Terpstra (CDA):

Ik maak duidelijk onderscheid tussen het beleid van de grote blokken die de vrijhandel tegenhouden en blokkeren. Daarin ben ik het eens met de leiders van de ontwikkelingslanden Brazilië en India, die een groter deel van de wereldhandel voor zichzelf willen. Daarbij moeten ze er volgens mij van uitgaan dat vrijhandel in principe een goede zaak is. Ik begin dus met de stelling dat landen die meedoen met de wereldeconomie, en voorstander zijn van een grotere deelname aan de vrijhandel, betere mogelijkheden krijgen om de armoede te bestrijden. Dat is voor mij vers een. Vers twee is dat een aantal blokken, de EU en de VS, op onderdelen van het geheel de vrijhandel tegenhouden. Vers drie is voor mij het deel van de beweging van andersglobalisten, dat niet zozeer steun heeft betuigd aan India en Brazilië, maar zeer grote vraagtekens zet bij de stelling dat vrijhandel landen vooruithelpt. Een deel van hen twijfelt er dus aan of India er goed aan doet om met de wereldhandel mee te doen. Die groep loopt – nogmaals, een deel, maar wel het meest luidruchtige deel – volgens mij het risico dat zij, ondanks haar goede bedoelingen waaraan ik niet wil twijfelen, de armoede aldaar handhaaft. Dat is betreurenswaardig, want de bestrijding van de armoede in India is belangrijker dan wat zeer progressieve anti- en andersglobalisten in het Westen vinden. Maar omdat ik op dit gebied een zoekende ziel ben, wil ik de minister vragen hoe hij dit ziet; hij is immers verder gevorderd op het gebied van de wereldhandel.

Vanuit onze visie, zojuist uiteengezet, vinden wij het vreemd dat de minister voor Ontwikkelingssamenwerking geld heeft gegeven aan organisaties als Milieudefensie, die zich volgens mijn selectieve waarneming nog nooit hebben ingespannen voor het welzijn van de ontwikkelingslanden. Is Economische Zaken in algemene zin betrokken bij de keuze van dergelijke organisaties die geld krijgen van Ontwikkelingssamenwerking en zich bewegen op het gebied van wereldhandel, WTO en dergelijke?

Tijdens het laatste VNO-NCW-congres sprak onder meer voormalig minister Wijers. Deze toonde zich zeer bezorgd over de ontwikkeling van Europa, verwijzend naar een studie van Goldman Sachs over de wereldeconomie in 2050. Brazilië, Rusland, India en China zouden in 2050 de huidige top, de G6, voorbijstreven. Van deze laatste groep zouden alleen de VS en Japan de ontwikkelingen nog een beetje kunnen bijbenen. Deze ontwikkeling zien wij meer als een positieve uitdaging dan als een bedreiging. Iedereen die de afgelopen jaren heeft gestreden voor ontwikkelingssamenwerking en voor een grotere rol van derdewereldlanden in de wereldhandel, zouden moeten toejuichen dat dergelijke landen een grotere rol gaan spelen. Wij maken ons meer zorgen over de landen die zich niet kunnen ontwikkelen, zoals veel landen in Afrika. Collega Van Gennip zal later verder hierop ingaan.

Wel delen wij de mening van oud-minister Wijers over het achterblijven van Europa. Volgens EC-voorzitter Prodi ligt Europa minstens 50% achter op het schema van Lissabon. Speelt hierbij een rol dat het economisch beleid in Brussel sterk is versnipperd over een groot aantal commissarissen? Of ligt het probleem veel meer bij de lidstaten zelf? Wij zijn ervan overtuigd dat de huidige minister van Economische Zaken, ook in het kader van het EU-voorzitterschap, op dit gebied initiatieven zal ontwikkelen. Welke mogelijkheden ziet de minister om dit proces te versnellen?

Binnen Europa speelt de Ecofin-raad een belangrijke rol. Het gaat in deze raad om economie en financiën. Over de rol van het ministerie van Financiën hebben wij een vrij helder beeld; dat is veel minder het geval met de rol van Economische Zaken. Welke rol speelt het ministerie van EZ exact in de Ecofin-raad? Vindt de minister de Raad voor Concurrentievermogen op dit moment belangrijker voor zijn ministerie?

De minister maakt zich er terecht zorgen over dat de implementatie van richtlijnen in ons land niet goed verloopt. De achterstand wordt steeds groter. Naar onze mening wordt dit mede veroorzaakt door het feit dat de richtlijnen in Nederland vaak worden versierd met nationale hobby's en andere zaken. Is de minister het met deze visie eens? Kan het implementatieproces worden versneld door de omzetting van richtlijnen in Nederlandse wetgeving niet meer te belasten met Nederlandse verfraaiingen?

Mijn fractie kan zich goed vinden in de door het ministerie van EZ gekozen prioriteiten. Zijn deze onderwerpen gekozen op basis van een analyse van de zwakke en sterke punten van ons land? Heeft het ministerie bijvoorbeeld willen aansluiten bij de ontwikkeling van de belangrijke topinstituten? Is over deze keuze overleg gevoerd met het bedrijfsleven? Ik wil nog wat zeggen over de gekozen thema's innovatie, dynamiek en ruimte voor ondernemen. Vooraf maak ik een algemene opmerking, die sterk aansluit bij hetgeen mevrouw Sylvester heeft gezegd. Mijn fractie is het geheel eens met het standpunt van de heer Kraaijeveld, de voorzitter van FME-CWM, dat ons land niet zonder industrie kan. Te lang is gedroomd van een nieuwe energiezuinige en milieuvriendelijke diensteneconomie zonder industrie en transport. Naar ons idee kan dit niet. In dit licht wachten wij met belangstelling de naar aanleiding van de motie-Slob in de Tweede Kamer toegezegde Industriebrief af.

Volgens velen is het probleem in ons land niet dat men te weinig weet op de universiteiten, maar dat al die kennis te weinig wordt gebruikt door het bedrijfsleven, met name door het kleinbedrijf. Onder leiding van de minister-president is het nationale Innovatieplatform van start gedaan. Centraal daarbij moet staan het bevorderen van de relatie tussen het onderwijs en het bedrijfsleven en het concreet oplossen van knelpunten. Over een belangrijk knelpunt, het in ons land laten werken van buitenlandse geleerden en vaklieden, heeft het platform een brief gestuurd aan de regering, voor een deel dus eigenlijk aan zichzelf. In die brief werd gevraagd om dit knelpunt op te lossen. Wij achten het van het grootste belang dat dit advies snel wordt opgevolgd, zodat het gezag van het platform wordt vergroot. Wij hadden de datum van 1 mei in gedachten; dat leek ons aardig in verband met de Dag van de Arbeid. Daarnaast moet worden gewerkt aan het oplossen van de andere knelpunten. In de actiebrief inzake ruimte voor ondernemers worden 65 knelpunten opgesomd. Begonnen moet worden met de fiscale behandeling bij de overdracht van familiebedrijven. Staatssecretaris Wijn heeft hierover een nota toegezegd; die ontvangen wij graag vóór de zomer. Een ander belangrijk knelpunt is de snelheid van de vergunningverlening.

Omdat de overdracht van wetenschappelijke waarden en kennis aan het bedrijfsleven op plaatselijk niveau gebeurt, is een nauwe relatie met het veld noodzakelijk. Mijn fractie verwacht dat het ministerie van Economische Zaken initiatieven tot regionale netwerken van universiteiten, hogescholen en het bedrijfsleven, inclusief het MKB, zal stimuleren. Mijn fractie kan zich goed vinden in de visie van de heer Leijnse, de voorzitter van de HBO-raad, over de rol van hogescholen. Ik had met hem afgesproken om dit te zeggen, maar nu is hij er niet. Ik zal hem vragen, het verslag op dit punt te lezen. Als ondernemers zich alleen maar de vraag stellen wat het platform zal doen en hoeveel geld er beschikbaar is, dan is de kans groot dat het misgaat met de innovatie. Wij bepleiten een werkwijze die uitgaat van initiatieven in de markt zelf. Goede initiatieven waarvoor onder meer privaat geld beschikbaar wordt gesteld, zou de overheid moeten stimuleren. Deze werkwijze heeft bij Axis haar nut bewezen. Men heeft de werkwijze ook gevolgd bij de keus om te komen tot topinstituten in ons land. Wij kunnen wat betreft de samenwerking tussen universiteiten en bedrijven nog veel leren van Leuven. Uit een beschouwing in deze Kamer of in de Tweede Kamer heb ik opgemaakt dat de minister samen met de president-directeur van Philips een studiereis naar Leuven zou maken. Is dat reeds gebeurd? Zo ja, welke lessen heeft de minister in Leuven getrokken?

Inzake innovatie wil EZ voorrang geven aan ICT, biotechnologie en duurzame energie. Op het gebied van de biotechnologie liggen ook naar onze mening veel mogelijkheden. Wij hebben met instemming kennisgenomen van de brief van staatssecretaris Van Geel van 13 januari over het dossier inzake biotechnologie. Daarin wordt aangekondigd dat men met een definitief standpunt komt, waardoor ook in ons land duidelijk wordt welke ruimte de biotechnologie krijgt.

Wij horen zeer positieve geluiden uit het bedrijfsleven naar aanleiding van het optreden van beide bewindslieden van EZ op bijvoorbeeld congressen van VNO-NCW en MKB-Nederland. Men krijgt weer vertrouwen in het beleid van de overheid. Ook de ondernemerschapsbrief en de plannen voor de opleiding van meer technici in het land, die in samenwerking met de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zijn ontwikkeld, versterken het beeld. Overigens hoor je hier en daar wel de vrees uitspreken dat het Deltaplan techniek in de uitvoering iets te centralistisch dreigt te worden. Naast de reeds genoemde problemen, namelijk bereikbaarheid, criminaliteit en buitenlandse experts, noemt het bedrijfsleven tegenstrijdige regels vaak als knelpunt. EZ heeft hiervoor een meldpunt geopend. Bij de algemene financiële beschouwingen heb ik de minister van Financiën de vraag gesteld of wij op korte termijn een "probleemdoorknipper" zouden kunnen aanwijzen. Ik doel op iemand die bij tegenstrijdige regels tegen het bedrijfsleven zegt op welke manier daarmee wordt omgegaan. De minister van Financiën zou daarover positief nadenken. Wat vindt de minister van EZ ervan? De problemen van tegenstrijdige regels moeten uiteraard worden opgelost door de tegenstrijdigheid op te heffen. Dat kan een langdurig proces worden. Kunnen wij geen tijdelijke oplossingen bedenken waarbij een overheidsdienst besluit welke regels men moet volgen en welke niet?

Op het gebied van milieu moeten bedrijven vaak verschillende vergunningen aanvragen. Ook hierbij zou EZ kunnen ijveren voor één vergunning per bedrijf. Is dat een haalbare mogelijkheid? Naast het verlenen van vergunningen is ook de snelheid waarmee vergunningen worden afgegeven een groot probleem. Is een systeem denkbaar en haalbaar waarin een vergunning wordt geacht verleend te zijn als de overheid te laat is met het nemen van een beslissing? Als je dat invoert, kunnen naar mijn mening veel problemen worden opgelost.

De heer Van der Lans (GroenLinks):

Het lijkt mij dat de redenering moet worden afgemaakt. Het zou betekenen dat de aansprakelijkheid bijvoorbeeld inzake gezondheids- of milieurisico's meeverhuist naar de ondernemer. Met andere woorden, als de overheid de vergunning niet verleent, omdat er een termijn is, dan is de ondernemer voor een groter gedeelte aansprakelijk als hij de regels overtreedt. Het lijkt mij dat een compleet pakket van meeverhuizen veel interessanter is, omdat de ondernemer dan ook alerter is om de maatregelen te nemen die in het kader van milieu of gezondheid noodzakelijk zijn. Denkt de heer Terpstra in die richting mee?

De heer Terpstra (CDA):

Ik denk eigenlijk dubbel. Voor een deel denk ik mee in uw richting. Op het gebied van veiligheid liggen Amerikaanse bedrijven in Nederland heel vaak voor op Nederlandse bedrijven, omdat ze heel sterk uitgaan van de aansprakelijkheidscultuur die zij van huis uit hebben meegekregen. Ze doen heel veel goede dingen, omdat zij aansprakelijk zijn als het niet goed gaat. Dat deel van het betoog kan ik volgen. Mijn eerste reden om dit punt naar voren te brengen is dat ik vermoed dat de overheidsdiensten veel sneller zullen gaan werken als er een algeheel beleid komt, waarbij een vergunning geacht wordt verleend te zijn als zij een jaar na aanvragen, gesteld dat daarvoor een jaar staat, nog niet rond is. Als je zo'n systeem invoert, met een overgangsmaatregel, zullen overheidsdiensten over het algemeen sneller gaan werken.

Mevrouw Sylvester (PvdA):

Ik ben geen jurist en niet gehinderd door enige kennis. Zoals de heer Terpstra het nu uitlegt, zou er een vergunning komen omdat de overheid over een bepaalde termijn heen gaat. Hoe gaat het dan met de handhaving? Heeft de heer Terpstra hier ook gedachten over?

De heer Terpstra (CDA):

Gelukkig niet. Ik ben zelf ook geen jurist, hetgeen op zichzelf soms wel een voordeel is. Ik zie echter wel het knelpunt waarop mevrouw Sylvester doelt. Er zijn regels. Daar ben ik ook voor. De overheid heeft zichzelf termijnen opgelegd voor de vergunningverlening, via het parlement. Nu blijkt dat de burger het slachtoffer is als die termijn niet door de overheid worden gehaald en niet de overheid zelf. Dat systeem wil ik omkeren. Ik heb tot nu toe opzettelijk verzuimd dit aan juristen voor te leggen, want dan loop ik meteen vast. Die zeggen altijd dat zo'n systeem niet kan. Het denken is dan gelijk gestopt.

Mevrouw Sylvester (PvdA):

Het lijkt mij belangrijk dat het op een moment dat de vergunning nog niet is verleend heel moeilijk is om te handhaven. Er is nu eenmaal een vergunning nodig om te kunnen handhaven. Het is belangrijk dat dit wordt uitgezocht, als de opmerking van de heer Terpstra serieus is.

De heer Terpstra (CDA):

Uiteraard ben ik serieus. In het huidige systeem wordt het afgewenteld op de aanvrager als de overheid zich niet aan de regels houdt. Dat principe vind ik fout. Ik wil uiteraard de regels handhaven. Ik wil ook de controle op de vergunningen handhaven. Ik probeer een weg te zoeken waardoor de overheid in principe veel sneller gaat werken. Misschien is dan een botte bijl nodig en moeten wij gewoon over drie jaar beginnen met een systeem waarin de vergunning wordt verleend als de overheid te laat is. Ik vraag de minister of die weg denkbaar is, om een aantal knelpunten op te lossen.

Mevrouw Sylvester (PvdA):

Laten wij elkaar goed begrijpen. Ik steun het pleidooi van de heer Terpstra. Die vergunningen moeten sneller worden verleend. Mijn vraag is alleen hoe er gehandhaafd wordt als de vergunning nog niet is verleend en het bedrijf toch doorgaat. Verder steunt mijn fractie het idee.

De heer Terpstra (CDA):

Heel mooi.

De heer Kox (SP):

Om rendement uit het debat te halen: ik vind het een buitengewoon sympathieke gedachte, alleen al omdat ik die jaren terug ook al eens heb geopperd. Toen deden ze ook net alsof ik gek was. Ik vind het goed dat als de overheid niet presteert, niet doet wat zij moet doen, de burger of een bedrijf daaraan, natuurlijk binnen grenzen, rechten mag ontlenen.

Overigens, zou bij deze norm gisteren aan de overkant van het Binnenhof niet een ander besluit zijn genomen? Was dan ook niet vastgesteld dat de overheid verzaakt had in het verlenen van verblijfsvergunningen? Dus hadden wij een aantal asielzoekers dan hier moeten houden. Dat is eigenlijk dezelfde redenering. Gelijke monniken, gelijke kappen!

De heer Terpstra (CDA):

Om te beginnen: excuses omdat ik vergeten heb om de heer Kox te citeren. Ik had ook een ander kunnen citeren. Toen minister De Koning, een van de beste CDA'ers die er ooit is geweest, minister van Sociale Zaken was, kreeg hij ooit een in het Arabisch geschreven uitnodiging van een buitenlandse werknemer voor het vieren van een jubileum. Die man zat al 12,5 jaar te wachten op zijn werkvergunning. Toen is bij mij het idee geboren, dat iemand die 12,5 jaar op een vergunning wacht die vergunning automatisch zou moeten krijgen, mét een dineetje van de minister van Sociale Zaken. Dat idee speelde tijdens Lubbers I.

Als je het systeem rücksichtslos invoert, ben je een heleboel problemen kwijt. Je bent van het gedoogbeleid af. Je bent af van de lange termijnen in het asielbeleid. Je bent af van het probleem dat ondernemers gewoon draaien terwijl zij alle vergunningen nog niet rond hebben. Er zijn een aantal voordelen, maar ik neem aan dat er ook knelpunten zijn. Het gaat erom dat de overheidsdiensten sneller werken. Ik geloof wel dat zij sneller werken als zij weten dat zij het verliezen als zij niet opschieten.

Ik wacht nog even op de steun van de VVD, want dan zit ik helemaal goed.

De heer Luijten (VVD):

Die kunt u van mij krijgen. Ik kon uw betoog volgen totdat ik de interruptie van mevrouw Sylvester hoorde. Volgens mij werkt uw systeem zodanig, dat een vergunning automatisch wordt geacht te zijn verleend als de overheid de vergunning niet op tijd behandeld. De handhaving lijkt mij dan ook geen probleem, want dan moet aan alle verplichtingen die in de vergunning staan worden voldaan.

De heer Terpstra (CDA):

Ja, dit is een waardevolle aanvulling op mijn betoog.

Mevrouw Sylvester (PvdA):

Laten wij een praktisch voorbeeld nemen. U bent directeur van een bedrijf en mag op grond van de vergunning een bepaalde vloeistof in de rivier lozen. Stel dat de vergunning afloopt en u zich niet meer houdt aan de toegestane hoeveelheid lozing. Wordt er dan automatisch op grond van de oude vergunning gehand haafd? Volgens mij is dat niet zo. Nadat de periode is afgelopen, moet er een nieuwe vergunning komen, zodat op grond daarvan kan worden gehandhaafd.

De heer Terpstra (CDA):

Stel een bedrijf heeft een vergunning. Op een gegeven moment moet de vergunning worden verlengd en vraagt het bedrijf een nieuwe vergunning aan. Daarvoor geldt de termijn van een jaar. Als de ondernemer de vergunning niet binnen een jaar krijgt, heeft hij de aangevraagde vergunning automatisch verkregen.

Mevrouw Sylvester (PvdA):

In sommige gevallen moet er een nieuwe afweging plaatsvinden. Het is niet zomaar een kwestie van: druk op de knop en er rolt een nieuwe vergunning uit. In sommige gevallen wordt op een adequate en effectieve wijze door de overheid een nieuwe afweging gemaakt. Die afweging slaat de heer Terpstra over.

De heer Terpstra (CDA):

Als de overheid zichzelf aan termijnen bindt, ga ik ervan uit dat daar zeer diep over is nagedacht. Alle aspecten kunnen binnen de termijn worden bekeken.

Ik kom op de bezuinigingen op de ruimtevaart. Het CDA is altijd nogal geïnteresseerd geweest in hemelvaart en ruimtevaart. Voorstellen om hierop te bezuinigen zijn in het verleden heel vaak gedaan. Een argument om het niet te doen, was het belang van het milieubeleid. Speelt dit argument niet meer? Laat de minister de sector de problemen nu alleen oplossen of ziet de minister ook nog mogelijkheden om te komen tot samenwerking met landen die ruimtevaart wel zien zitten? Ik denk aan een land als India. De minister gaat er de komende tijd op bezoek. Ziet hij mogelijkheden? Hij bouwt een sector af, terwijl land y, waar wij zeer bevriend mee zijn, de sector opbouwt. Zijn er mogelijkheden om daar iets aan te doen? De ruimtevaartsector is geen typische vrijemarktsector. De lijn die de minister heeft ingezet, steunen wij volledig.

Wij hebben het volste vertrouwen in de bewindslieden op Economische Zaken, die met groot enthousiasme aan de slag zijn gegaan om "in ons land de triomf van de middelmatigheid te doorbreken", om de minister te citeren. Het kabinet heeft zichzelf kwetsbaar opgesteld door een aantal concrete doelen te formuleren, waarop hij wil worden afgerekend. Welke doelen heeft de minister van EZ voor zichzelf geformuleerd? Waarop zou hij graag door het CDA in 2008 worden afgerekend?

De heer Van der Lans (GroenLinks):

Voorzitter. Wij houden het vandaag kort. Wij zullen deze minister bij heel belangrijke dossiers nog vaak zien. Bovendien denken wij dat het zinvoller is om over een aantal jaren met de minister van gedachten te wisselen. Het gaat vandaag vooral om ambities en voornemens. De minister heeft in de Tweede Kamer gezegd dat hij op vier punten afrekenbaar is: een duurzame economische groei die boven het Europese gemiddelde uitstijgt, een excellerende mate van tevredenheid over de netwerksector en een voorhoedepositie van Nederland in Europa wat betreft innovatie en ICT. Dat is mooi. Wat wij missen, is een afrekenbare doelstelling als het gaat om het milieu en duurzame ontwikkeling. Bij een vorige gelegenheid heb ik in navolging van de door ons zeer gewaardeerde partijgenoot van de minister, de heer Terlouw, hier geopperd om de minister in deze Kamer systematisch aan te spreken als minister voor duurzame ontwikkeling of duurzame energie. Wil ik dat kunnen volhouden, dan moet hij de komende vier jaar toch wel wat meer laten zien. Hij vond het zelf, zo kan ik mij herinneren, een prachtige aanduiding en misschien zelfs wel een eretitel. Wie zijn website bezoekt, kan een prachtig filmpje zien waarin de minister zijn ministerie afficheert als het ministerie van duurzaamheid ofwel het tweede ministerie van milieu. Wij zeggen dan natuurlijk "hoera", maar langzamerhand beginnen wij ons af te vragen of dat toch niet vooral management by speech betreft. Als wij even afzien van het energiedossier, stelt het naar onze mening nog niet zoveel voor. En zelfs op dat energiedossier weigert de minister zich vast te leggen op streefcijfers: groene energie is wel belangrijk, maar reken me er niet op af. Dat is te gemakkelijk. Waarom zouden wij niet in aantallen duurzaamheidsprestaties over vier jaar ook bij de top vijf van Europa kunnen zitten? Waarom wel bij ICT, maar niet bij windenergie of energiebesparing? Waarom wil de minister wel de administratieve lasten voor het bedrijfsleven met 25% terugbrengen, maar durft hij geen getalsmatige ambitie aan te gaan als het gaat om energiebesparing bij het bedrijfsleven?

In het verlengde hiervan zijn vergelijkbare opmerkingen te maken over maatschappelijk verantwoord ondernemen. In haar brief van 16 januari schrijft de staatssecretaris dat er een doorbraak moet komen en dat het onderwerp uit de sfeer van vrijblijvendheid moet worden gehaald. Dan volgen er een heleboel goede bedoelingen en een soort polder- of dialooginitiatief. Het blijft echter onduidelijk waar de staatssecretaris in 2006 precies wil staan. Wij zijn nu al jaren bezig om een kenniscentrum van de grond te tillen. Dat is een beetje tekenend voor de lippendienstpolitiek die op dit terrein wordt gepleegd. Nu roept de VVD in de Tweede Kamer weer dat het geld beter naar een ander instituut kan. Mij is onduidelijk wanneer het centrum er komt. Wellicht dat de minister daar nu eindelijk opheldering over kan verschaffen. Meer nog dan een expertisecentrum zouden wij een daadkrachtig programma op prijs stellen. Wij denken dat consumenten in Nederland recht hebben op een jaarlijkse MVO-index van bedrijven of op MVO-keurmerken. Die zaken zetten zoden aan de dijk. De overheid kan naar onze mening daarbij een veel actievere rol vervullen dan thans het geval is. Ook hier krijg ik dus graag concretere, afrekenbare ambities. En waarom zouden wij geen MVO-koploper van Europa willen worden? Dat lijkt mij een prachtige praktische vertaling van het normen- en waardendebat dat deze regering zo hoog in het vaandel heeft geschreven. Het gaat om respectvol ondernemen met respect voor mens, milieu, natuur en kwetsbare waarden. Van ons mogen de bewindslieden daar wat luidruchtiger mee de boer op en er vervolgens ook wat krachtiger beleid van maken.

Wij zijn zeker positief over het nieuwe geluid dat deze minister naar voren brengt in de discussie over de verhouding tussen overheid en markt. Deze minister breekt met het paarse verleden en het verleden van zijn VVD-voorgangster, waarin een terugtredende overheid ruimte moest maken voor een oprukkende markt. Deze minister zegt – ik zou bijna zeggen in navolging van het GroenLinkse verkiezingsprogramma – dat een sterke markt een sterke overheid vereist. Het politieke belang van deze wending kan wat mij betreft niet vaak genoeg worden onderstreept. In feite kiest deze regering bij monde van de minister van Economische Zaken voor marktwerking onder het nadrukkelijke primaat van de politiek. Dat opent de weg voor wat je conditioneel liberaliseren kunt noemen, waarbij het borgen van het publieke belang in het economische proces wordt verankerd en marktpartijen ook gedwongen worden daarvoor hun verantwoordelijkheid te nemen. Mijn fractie vindt dat wij met dat model verder kunnen. Nu gaat het erom hoe wij daar verder invulling aan geven. Wat is nu een sterke overheid op bijvoorbeeld de energiemarkt of de telecommarkt? Welke publieke belangen worden daar precies mee gediend en hoe moeten die gedefinieerd worden? Kan een sterke overheid bijvoorbeeld dwingender de productie van duurzame energie voorschrijven aan energieproducenten, als blijkt dat de productie systematisch achterblijft? Ik denk dat dat in dit model heel wel denkbaar is, maar ik verneem nog graag op een wat meer reflectief niveau van de minister hoe hij daarover denkt.

Wij komen over deze kwesties overigens nog uitgebreid te spreken bij de behandeling van de Telecommunicatiewet en de energiewetgeving. Daarbij gaat het uiteindelijk ook om de vraag of het privatiseren van netwerken niet strijdig is met het borgen van publieke belangen. Ik blijf de angst houden dat de minister op dit punt te optimistisch is, omdat hij het idee heeft, althans voor zover ik dat kan nagaan, dat als alles goed geborgd is, de eigendomskwestie er dan feitelijk niet meer toe doet. Dat lijkt mij een tamelijk naïeve gedachtegang. Afgezien daarvan, roept het nieuwe paradigma vooral interessante vragen op over de manier waarop wij met toezichthouders dan wel marktmeesters verder moeten gaan. Er komen er steeds meer en het debat daarover zal mede naar aanleiding van de motie-Heemskerk die door de regering is overgenomen, nog uitgebreid gevoerd worden. Wat ons betreft, wordt die discussie zo breed mogelijk gevoerd. Daarbij doemen bij mij wel eens twee spookbeelden op. Ik zou het aardig vinden, als de minister daar in deze Kamer op wil reflecteren.

Het eerste spookbeeld is het beeld van de verplaatsende bureaucratie. Wat bij de overheid verdwijnt, groeit er bij de toezichthouders aan. Je ziet de omvang van de verschillende toezichthouders nu al explosief groeien en je hoort de ondernemers er ook al over klagen. Zo verschuift hun geklaag zich van de overheid naar de nieuwe bemoeials, de toezichthouders. Hoe kan voorkomen worden dat deze apparaten zichzelf bewijzen door een niet aflatende informatiehonger? Betekent het primaat van de politiek ook dat de regering in dit opzicht altijd de vinger aan de pols kan houden of krijgt de toezichthouder een eigen bureaucratische dynamiek? De vraag is natuurlijk hoe je het laatste kunt voorkomen.

Het tweede spookbeeld dat wel eens bij mij opkomt, is dat er een soort eenzijdig economisme gaat ontstaan. Dan brengt bijvoorbeeld de NMa zo'n kartelangst tot stand dat brancheorganisaties zelfs niet meer op zichzelf te prijzen afspraken over duurzaamheid of het boycotten van leveranciers durven te maken uit angst om door de NMa terechtgewezen te worden. In het Financieele Dagblad stond onlangs een artikel te lezen waarin gewag werd gemaakt van het feit dat de Nederlandse brancheorganisatie geen afspraken durft te maken met aangesloten bedrijven om bijvoorbeeld geen zaken meer te doen met een exporteur die kinderen in sweat shops laat werken, omdat het aannemelijk is dat de NMa het uitoefenen van collectieve druk niet zal toestaan, zelfs niet als een duidelijk maatschappelijk doel – in dit geval het uitbannen van kinderarbeid – wordt gediend.

Mevrouw Sylvester (PvdA):

U noemt twee punten die betrekking hebben op de toezichthouders. Om te beginnen, zegt u dat zij niet te veel moeten uitdijen en dat er geen verplaatsing van bureaucratie mag plaatsvinden. Uw tweede opmerking betreft het optreden van de toezichthouders. De toezichthouders zouden zich die opmerkingen kunnen aantrekken. Ik dacht echter dat uw fractie het bestaan van de toezichthouders op zichzelf steunde. Kunt u daar nog iets over zeggen? U laat nu vrij kritische geluiden horen, maar u hebt niet gezegd hoe u in het algemeen over de toezichthouders denkt.

De heer Van der Lans (GroenLinks):

Ik sluit niet uit dat u het niet helemaal goed verstaan hebt. Mijn eerste opmerking was dat ik de koerswending die ik bij de minister heb geconstateerd, van groot belang vind. Dat is een duidelijke koerswending ten opzichte van het paradigma van Paars, waarin het evenwicht anders lag. Een oprukkende markt betekende toen minder overheid, maar deze minister zegt overal waar hij het kan vertellen dat meer markt meer overheid vereist en dat de toezichthouders hierdoor een veel nadrukkelijker rol gaan vervullen. Ik heb gezegd dat wij nog heel veel vragen op ons af zullen zien komen door dit model, maar dat het heel interessant zal zijn om erover na te denken hoe de rol van de consumenten in dat model is en hoe het publieke belang daarin is. Ik ben dus eigenlijk alleen maar buitengewoon positief geweest over de opening die de minister heeft gemaakt.

Mevrouw Sylvester (PvdA):

Het gaat om de impact van uw opmerkingen. Zegt u nu dat u blij bent met het instrument van de toezichthouder, maar dat hier nog wel wat correcties in aangebracht moeten worden, of zegt u dat de toezichthouders voor u niet hoeven? Als u het laatste zegt, zijn wij volgens mij weer terug bij af.

De heer Van der Lans (GroenLinks):

Ik kan mij geen enkele zin uit mijn betoog herinneren die deze laatste conclusie zou rechtvaardigen.

Ik maak mijn redenering af. Het ging over een artikel in Het Financieele Dagblad met als inhoud dat er een soort angst bestaat om afspraken te maken. Die angst zou terug zijn te voeren op het feit dat de NMa op het oog niet-economische factoren herleidt tot economische, zoals de kostprijs. Zo kan de NMa vrijwel altijd argumenten vinden voor kartelvorming.

Dit soort problemen wordt veroorzaakt, omdat de Mededingingswet weliswaar niet-economische gronden accepteert als reden om brancheafspraken te maken, maar deze vervolgens maar heel beperkt omschrijft, waardoor onzekerheid gaat regeren. In het model-Brinkhorst hoort het volgens mij tot de politieke verantwoordelijkheid om in het kader van gewenst beleid toezichthouders beter aan te sturen op dit punt, bijvoorbeeld door het opstellen van een positieve lijst van niet-economische belangen, zoals duurzaamheid, biodiversiteit, dierenwelzijn en het tegengaan van kinderarbeid, zodat branches en bedrijven weten welke onderwerpen in aanmerking komen voor afspraken binnen een branche of tussen bedrijven. Ik zou het interessant vinden van deze minister te vernemen hoe hij tegen dit punt aankijkt en of hij in deze richting initiatieven zou willen nemen.

Voorzitter. Hier laat ik het bij. Ik heb nog wel een aantal vragen over de JSF, maar ik heb begrepen dat de minister die al op zijn bureau heeft liggen. Misschien kan hij deze niet gestelde vragen toch beantwoorden.

Voorzitter: Timmerman-Buck

De heer Luijten (VVD):

Voorzitter. Deze minister moet zich een gelukkig man voelen. Hij beheert een portefeuille die veel onderwerpen bevat. Er zijn eigenlijk maar weinig onderwerpen die niet bij een begrotingsbehandeling Economische Zaken aan de orde kunnen worden gesteld. Omdat de minister vandaag ook zijn staatssecretaris vervangt die met zwangerschapsverlof is, mag hij ook overal over spreken. Wij wensen de staatssecretaris overigens een wolk van een baby toe. Wij hopen haar, en tevens collega, opa Van Gennip, binnenkort hiermee te mogen feliciteren.

De verleiding is groot vandaag een veelvoud van onderwerpen aan de orde te stellen, zoals dat bij de behandeling van de begroting aan de overzijde, alweer vier maanden geleden, is gebeurd. Een aantal onderwerpen is al de revue gepasseerd. Dat zal ik echter niet doen. Het economisch beeld is sinds het uitbrengen van de begroting op Prinsjesdag ook al weer gewijzigd.

Twee weken geleden spraken wij met deze minister uitgebreid over de kenniseconomie. Later komen wij nog te spreken over belangrijke dossiers als mededinging, energie, telecommunicatie en industriebeleid. In dat kader wordt de lang verbeide industriebrief verwacht. Ik zal mij daarom in eerste termijn beperken tot een drietal onderwerpen: de stand van de economie, ondernemerschap en het vestigingsklimaat.

Mijn fractie is blij met de toon die de missive ademt. Het is duidelijk dat Economische Zaken haar rol aan het herpakken is. Het gaat niet meer om de terugtrekkende overheid, ook niet om de regulerende overheid, maar om de faciliterende overheid. De heer Van der Lans ziet een trendbreuk, maar ik heb dit vier jaar geleden ook al gezegd. Ik zie die trendbreuk niet, maar wij zijn beide positief over de weg die wordt ingeslagen. Juist als er sprake is van steeds meer marktwerking is er behoefte aan een sterke overheid, niet om te doen wat de markt kan doen, maar om de kaders waarbinnen de markt kan opereren aan te geven. Er is behoefte aan een sterke overheid om het publieke belang dat wij hier met zijn allen democratisch vaststellen, te borgen en om gezonde concurrentie op die markt mogelijk te maken en te garanderen. De kwaliteit van wet- en regelgeving is daarvoor van groot belang, niet alleen hier in Den Haag, maar ook in Brussel. Als het om de kwaliteit van wet- en regelgeving gaat, komt de Eerste Kamer om de hoek kijken.

Alle stukken die de regering de laatste maanden heeft geproduceerd, spreken dezelfde, pessimistische taal. Niet alleen in de begroting 2004, maar ook in december meldde de staatssecretaris in de nota In actie voor ondernemers!: "Het gaat niet goed met de Nederlandse economie. Het huidige jaar" (2003 dus) "lijkt economisch gezien een verloren jaar te worden en ook de vooruitzichten voor 2004 zijn niet hoopgevend. Nederland presteert ook in vergelijking met Europese partners slecht. Alle zeilen moeten bijgezet worden om het economisch tij te keren."

Nu weet ik dat er geen twee economen in ons land zijn die er gelijke opvattingen op nahouden, maar toch viel de VVD-fractie in december de optimistische toon op van de president van De Nederlandsche Bank, de heer Wellink. Hij sprak over een "prille lente". Nu maakt één zwaluw nog geen zomer, maar ook de minister van Financiën, toch niet de meest losbandige bewindspersoon in dit kabinet, liet ons via een landelijk ochtendblad op 15 januari weten dat wij het dieptepunt wel voorbij waren.

Ook het laatste kwartaalbericht van De Nederlandsche Bank nuanceerde het beeld dat in de begrotingsstukken wordt geschetst enigszins. DNB constateerde dat voor het grootbedrijf door de aantrekkende wereldhandel het ergste achter de rug is, maar dat het midden- en kleinbedrijf, dat vooral produceert voor de binnenlandse markt, nog zware tijden tegemoet gaat. Een op de drie MKB-bedrijven zit in de rode cijfers en 30% van de ondernemingen geeft te kennen binnen twee jaar productiecapaciteit naar het goedkopere buitenland te verplaatsen. Met 8872 bedrijven die over de kop gingen, was 2003 een recordjaar. De werkloosheid in Nederland behoorde in 2003 nog tot de laagste in de EU, maar de laatste maanden zijn wij snel bezig deze achterstand in te halen. Vooral de snel stijgende jeugdwerkloosheid baart de VVD-fractie zorgen. Op dit moment is één op de tien jongeren werkloos en wij moeten koste wat kost voorkomen dat deze groep de aansluiting met de arbeidsmarkt gaat verliezen.

De VVD-fractie vraagt de minister hoe wij één en ander moeten duiden. Is het allemaal kommer en kwel of zijn er voor ons land inderdaad lichtpuntjes aan de horizon? Is er sprake van een structureel economisch herstel en houden wij daarbij gelijke tred met de andere EU-landen? Ik vraag dat, omdat uit de stukken die de laatste twee jaar verschijnen het beeld naar voren komt dat onze economische structuur niet flexibel genoeg is om het herstel weer snel op te kunnen pakken. Het herstel komt later of blijft achter omdat onze economische structuur verouderd is. Zo kon de staatssecretaris op 20 januari trots melden dat de investeringen uit het buitenland weer aantrekken, maar zij moest een paar alinea's verderop ook meedelen dat de buurlanden meer van de recente verbeteringen van de economie profiteren dan wij. Dat betekent dus gewoon dat wij het slechter doen dan onze concurrenten. Mijn fractiegenoot Biermans heeft hier bij de behandeling van het Belastingplan in december ook al bij stilgestaan. Het CBIN heeft daarna nog bevestigd dat wij achterblijven ten opzichte van onze concurrenten wat betreft de fiscale faciliteiten, maar dat is in december aan de orde geweest.

Golden wij een paar jaar geleden nog als voorbeeld; steeds vaker horen wij nu geluiden dat onze uitgangspositie structureel niet op orde is. Ook de missive bij de begroting duidt daarop. Kan de minister eens aangeven wat de dieper liggende oorzaak hiervan is en wat het kabinet hieraan denkt te kunnen doen? Naar de mening van de VVD-fractie is een van de oorzaken dat het huidige aantal mensen dat actief bezig is met het opzetten van een eigen onderneming in vergelijking met andere landen bedroevend laag is. Aan de onderkant wordt dus weinig vernieuwd en verjongd. De minister gaf twee weken geleden tijdens het kennisdebat nog aan dat slechts een bedroevend laag percentage van 9 van de studenten van plan is een bedrijf te beginnen. Uit de nieuwste cijfers van de Global Entrepreneurship Monitor blijkt dat ons land wereldwijd in de laagste categorie zit als wij het hebben over de mate van ondernemerschap. Wij doen het dus nog slechter ten opzichte van andere landen dan in de nota van het ministerie van december 2003 In actie voor ondernemers werd beschreven. Wij zijn nu echt bijna hekkensluiter!

Banenplannen zijn mooi, maar de echte werkgelegenheid moet van het bedrijfsleven komen. Ons midden- en kleinbedrijf is historisch gezien de banenmotor van onze economie. Als de mate van ondernemerschap zo laag blijft, dat wil zeggen als er steeds minder mensen zijn die een onderneming beginnen of willen beginnen, dan zullen wij dat straks terugzien in de statistieken. Volgens MKB-Nederland telde ons land in de periode 1996-2004 steeds meer ondernemingen. De groei van het aantal ondernemingen lag hoger dan de groei van de werkgelegenheid. In genoemde periode groeide het aantal ondernemingen met liefst 23,6%, terwijl de totale werkgelegenheid met 12,1% groeide. Wij zagen echter wel dat de gemiddelde omvang van de bedrijven kleiner is geworden. Een gemiddeld bedrijf in Nederland heeft nu minder dan tien werknemers.

Er lijkt dus sprake van een paradox: Nederland kent steeds meer ondernemers, maar wordt volgens dezelfde nota van het ministerie steeds minder ondernemend. Er lijkt ook een tegenstelling op dit punt te zijn tussen de genoemde nota van de staatssecretaris van december 2003 en de nota Groot onderhoud voor de banenmotor van MKB Nederland van november 2003. Kan de minister daar eens wat langer bij stil staan? Spreken wij wel dezelfde taal op dit punt?

De VVD-fractie heeft in ieder geval met vreugde kennis genomen van de nota van de regering In actie voor ondernemers. Natuurlijk moeten wij de kwaliteit van regelgeving en publieke dienstverlening voor startende ondernemers verbeteren, natuurlijk moeten wij administratieve rompslomp terugdringen en natuurlijk moet het makkelijker worden om aan startkapitaal te komen. Kortom, de uitgangspositie voor startende ondernemers kan en moet worden verbeterd. Het allerbelangrijkste naar onze mening wordt in de nota ook geconstateerd: onze cultuur zal ondernemender moeten worden gemaakt ondermeer door aandacht te besteden aan ondernemerschap in het onderwijs. De uitwerking van dit punt in de nota vinden wij echter nogal mager. De intentie is er wel, maar het is nog weinig concreet. Kan de minister nader op ingaan?

De heer Kox (SP):

U zegt dat Nederland ondernemender moet worden, dat er iets moet gebeuren en dat u nu blij bent met de nota, maar ... Volgens mijn berekening is uw partij op vijf jaar na sinds 1977 aan de macht geweest. Wat hebt u verkeerd gedaan? Of ligt het allemaal aan deze minister die het beter moet doen? Uw partij was toch die van de ondernemers? Juist de partij van de ondernemers is het niet gelukt om te doen wat u nu van deze minister van D66 vraagt.

De heer Luijten (VVD):

Ik was geen partij. Wij pretenderen een volkspartij te zijn, mijnheer Kox, maar goed dat pretendeert u ook. Wat wij verkeerd hebben gedaan, weet ik niet. Wij zijn er niet als enige partij verantwoordelijk voor. Wij zien alleen dat er in Nederland een systeem aan het ontstaan is waarvan wij het gevoel hebben dat het niet meer voldoet om het economische herstel dat wij in dit land dringend nodig hebben te kunnen bevorderen. Er zijn inderdaad fouten gemaakt. Daar zijn wij allemaal bij geweest. Als het aan andere partijen had gelegen, was er wellicht nog meer gepamperd en waren er nog meer regeltjes geweest. Wij hebben die vrijheid wel bepleit, dat geef ik toe. Wij zijn onderdeel van dat systeem geweest, maar hier is natuurlijk sprake van een collectieve verantwoordelijkheid die je niet bij één partij kunt neerleggen. Ik leg de verantwoordelijkheid zeker niet bij deze minister, want ik ben blij met de richting die dit kabinet op gaat.

De heer Kox (SP):

Maar u bent het eens met mijn constatering dat de VVD die in de afgelopen 27 jaar 22 jaar aan de macht is geweest er niet in is geslaagd dat te doen wat u vindt dat er moet gebeuren om te bereiken dat ondernemers in dit land weer gaan ondernemen.

De heer Luijten (VVD):

De VVD is nooit weggelopen voor het maken van vuile handen. Dat zijn wij nooit geweest. Wij zijn de afgelopen jaren inderdaad aan het bewind geweest en wij zien dat de wereld in beweging is. Wij zien ook dat oplossingen van twintig jaar geleden niet meer passen in de huidige tijd. Wij lopen echt niet weg voor die verantwoordelijkheid. Ik raad u aan om die verantwoordelijkheid ook eens te pakken, dan kunnen wij zien hoe u het ervan af gaat brengen.

De heer Kox (SP):

U nodigt mij uit voor het volgende kabinet en ik ben er meteen voor in.

De heer Luijten (VVD):

Oké, gaan wij doen.

De heer Van der Lans (GroenLinks):

Ik ben geen econoom. Misschien kunt u het mij uitleggen. Nog slechts korte tijd geleden was onze economische structuur, die nu ook allerlei signalen van herstel geeft, goed voor een economische groei in dit land van ongekende omvang, zelfs groter dan in de met ons concurrerende landen. Wij spraken toen allemaal lovende taal. Nu zijn wij vijf jaar verder. Er is een internationale economische crisis gaande. Als gevoelig land zijn wij daarvan de dupe, dus ons dal is misschien iets dieper dan in de met ons concurrerende landen die er minder van afhankelijk zijn, maar wij gaan nu langzamerhand weer omhoog. Wat is eigenlijk het probleem? Is die structuur van ons die vijf jaar geleden nog zo'n economische groei kon voortbrengen nu ineens zo ongezond dat er van alles moet gebeuren? Of zien wij hier normale economische wetmatighe den en is er eigenlijk helemaal niet zoveel reden voor paniek?

De heer Luijten (VVD):

Mijnheer Van der Lans, Philips was ook een gezond bedrijf dat jarenlang winst maakte. De afgelopen twee jaar maakte Philips 5 mld verlies. Philips heeft het roer omgegooid en maakt nu weer winst. Er is geen structuur die voor de eeuwigheid geldt, en zeker niet in de economie. Misschien hebben wij ons wel collectief met ons allen in slaap laten sussen doordat het zo goed ging. Misschien zijn wij niet hard genoeg geweest voor onszelf en hebben wij ons daarom niet afgevraagd of wij nog wel competitief waren en wat onze concurrenten deden. Als het goed gaat, laat je je vaak in slaap sussen en ben je te weinig kritisch voor jezelf. Daarvan zijn wij allemaal de dupe. De VVD heeft er ook bij gezeten en GroenLinks heeft erbij gezeten. Als het aan uw partij had gelegen, hadden wij waarschijnlijk nog veel meer in de collectieve uitgaven gestopt dan wij nu al doen en hadden wij misschien nog veel dieper moeten snijden. Er is geen structuur die voor de eeuwigheid geldt en er is geen panacee, zeker geen economisch panacee, waarmee het voor altijd goed gaat.

De heer Kox (SP):

U hebt de neiging om te wijzen naar anderen. U zegt: als anderen het voor het zeggen hadden gehad, dan was er nog meer gepamperd en dan was er nog meer geïnvesteerd in...

De heer Luijten (VVD):

Ik zeg juist dat wij medeverantwoordelijk zijn.

De heer Kox (SP):

U noemt ook die andere zaken.

De heer Luijten (VVD):

Natuurlijk, u noemt mij.

De heer Kox (SP):

Zou het als wij spreken over economische zaken niet goed zijn dat u met uw specifieke kennis over het ondernemersdom in Nederland aangaf dat wij eigenlijk enigszins luie ondernemers hebben gehad? Terwijl hier het aandeel kapitaalinkomen van het nationaal inkomen ruim hoger lag dan in de rest van Europa en de VS, zijn onze ondernemers er toch in niet geslaagd dat extra kapitaal te investeren. Onze investeringen zijn namelijk gelijk gebleven. Is niet veeleer het probleem dat onze ondernemers te lui zijn om te ondernemen en meer een "Jan Salie"-geest uitstralen zoals in de 19de eeuw? Dat ligt niet zozeer aan de publieke sector of aan de hoge lonen, maar aan de ondernemers zelf. Die cultuur moet veranderen.

De heer Luijten (VVD):

U zegt dat ik te veel naar anderen wijs. Welnu, u wijst nu juist te veel naar anderen door met de bekende tegenstelling tussen kapitalisme en socialisme te komen en te stellen dat het aan de ondernemers ligt. Naar mijn mening ligt het helemaal niet aan de ondernemers. Zij moeten de ruimte hebben en wij moeten ze daarbij faciliteren. Natuurlijk zijn er ondernemers die hebben zitten slapen, maar ik wil in dezen niet de vinger wijzen naar één groep die hiervoor verantwoordelijk zou zijn. Wij hebben er allemaal bij gezeten en wij zijn hier als politiek collectief verantwoordelijk voor een set van regelgeving en overheidsmaatregelen die de motor weer op gang kan brengen. Daar sta ik voor en dat doe je als totaal, als collectief.

Wat de VVD-fractie in alle stukken mist is het gegeven dat ondernemen ook leuk kan zijn. Als je al die nota's leest en je steeds maar hoort dat de administratieve rompslomp enorm is, de werktijden lang en de lasten hoog zijn, kortom als je alleen maar hoort dat het allemaal kommer en kwel is, dan kan ik me voorstellen dat de moed je als jonge of potentiële ondernemer in de schoenen zakt en je er maar niet meer aan begint. Dan bevorder je alleen maar risicomijdend gedrag en als er nou iets niet past bij ondernemen is het dat. Het kan toch niet het doel zijn de risicomijdende cultuur in ons land te bevorderen? En dat risicomijdende gedrag dat nemen wij niet alleen steeds meer waar bij beginnende ondernemers maar helaas ook bij topondernemers die, ook al presteren zij slecht, toch bonussen ontvangen. Schandalen bij Ahold en Parmalat zijn ook niet bevorderlijk voor het imago van het bedrijfsleven en mogen wat de VVD-fractie betreft ook keihard aan de kaak worden gesteld. Maar daarmee is het bedrijfsleven in zijn totaliteit nog geen vrijgevochten bende.

De VVD-fractie is op dit punt verheugd met de totstandkoming van de code-Tabaksblat. Deze zelfregulering is streng maar rechtvaardig en door deze code als bedrijfsleven te accepteren kunnen wij als land weer frontrunner zijn. Dat deze code de komst van buitenlandse ondernemingen zou afschrikken, daar geloof ik niks van. En als het wel zo is, dan is het goed dat die ondernemingen die deze code niet willen onderschrijven zich niet in ons land vestigen.

De heer Kox (SP):

Vindt u dan dat Akzo Nobel nu het land moet verlaten? Vandaag staat namelijk in de krant dat dit bedrijf besloten heeft om zich niet te houden aan de code-Tabaksblat met betrekking tot het aantal commissariaten dat iemand mag hebben. U zegt dat de code hard maar rechtvaardig is. Maar wat moet er in uw ogen gebeuren als bedrijven zich niet aan die code houden, juist om die vrijgevochten bende te voorkomen?

De heer Luijten (VVD):

Ik bewonder uw dialectisch denken, waar wat u nu schetst is niet het geval. De code schrijft juist voor dat als een bedrijf zich op een bepaald onderdeel niet aan die code kan of wil houden, het daarover publiekelijk verantwoording aflegt en daarvoor publiekelijk terecht kan worden gewezen. Akzo houdt zich op dit punt dus perfect aan de code-Tabaksblat.

De heer Kox (SP):

De sanctie is dan volgens u dat het desbetreffende bedrijf terecht wordt gewezen, in de zin dat wij allemaal roepen "foei Akzo" en dat het daarmee is afgedaan.

De heer Luijten (VVD):

Moet u eens kijken als er in Nederland massaal "foei" tegen een bedrijf wordt gezegd en wat dit doet met de beurswaarde van dat bedrijf.

De heer Kox (SP):

Wij kunnen nu dus publiekelijk tegen Akzo zeggen: "dat had je niet moeten doen, Akzo."

De heer Luijten (VVD):

Ik vind dat Akzo perfect kan doen wat het nu doet. Het houdt zich namelijk volstrekt aan de code-Tabaksblat. Met redenen omkleed geeft het namelijk aan dat het bijvoorbeeld een president-commissaris een jaar langer laat zitten dan in de code is aangegeven.

De heer Kox (SP):

Dan is het niet hard en rechtvaardig maar boterzacht.

De heer Luijten (VVD):

Nee, de code is streng en rechtvaardig en je kunt er van afwijken.

Voorzitter. De houding dat ondernemen leuk en inspirerend kan zijn, kom ik nog te weinig tegen in de stukken. Ik zeg dit niet alleen tegen de regering maar ook tegen de ondernemersorganisaties, die toch vaak praten alsof het een en al ellende is. Praat vooral positief over het ondernemerschap. Geef ook aan dat het geen schande is als het een keertje niet lukt. Als je in ons land op je gezicht gaat als ondernemer, ben je voor veel instanties vaak voor altijd besmet. Eens failliet lijkt in Nederland altijd failliet en dat is niet terecht. Natuurlijk zullen er altijd mensen zijn die het nooit leren, maar die mogen niet maatgevend zijn.

Daarmee kom ik op het vestigingsklimaat in ons land. Zoals gezegd, zijn wij de laatste jaren als een speer gedaald op de ladder van meest geliefde landen om een onderneming te vestigen. In 2000 stonden wij op de lijst van The Economist nog op de eerste plaats. Het belastingklimaat wordt vaak als een oorzaak genoemd, maar een gunstig belastingklimaat is niet alleen zaligmakend. Er is natuurlijk meer voor nodig. Denk aan de beschikbaarheid van goede bedrijventerreinen, veiligheid, de kosten van arbeid en – een belangrijke runner up – goede bereikbaarheid.

Tijdens het kennisdebat heeft mijn fractiegenote Heleen Dupuis al uitgebreid stilgestaan bij het vestigingsklimaat voor R&D-bedrijven en dat zal ik nu niet meer herhalen. In de missive bij de begroting wordt op pagina 18 gesteld: "EZ wil Nederland als vestigingsplaats weer terug aan de top brengen." Dat is nog eens ambitie. De regering noemt de volgende acties die noodzakelijk zijn om dat doel te bereiken: het aanpakken van knelpunten bij starters; het verminderen in 2008 van 20% tot 25% van de criminaliteit; het terugdringen van de administratieve lasten met 25% in 2007; vernieuwing van het regionale beleid; corporate governance; maatschappelijk verantwoord ondernemen en internationaal ondernemen.

Wat er allemaal onder die kopjes in de missive staat, is allemaal nuttig en nodig, maar wij vinden het nog steeds vrij algemeen. Ik zou als Amsterdammer willen zeggen: geen woorden maar daden. Onze vraag is: wat gaan wij concreet doen? Papier en plannen genoeg, maar papier is geduldig, wij wachten op daden! Wij zijn er in ons land goed in om voor iedere oplossing tien nieuwe problemen te bedenken en daar weer een nota over te schrijven. Ik zeg tegen de minister: aan nota's geen gebrek, ga ze nu maar uitvoeren.

Wij missen daarbij nog node de prioriteiten. Voor welke projecten kiezen wij nu echt? Of kiezen wij zoals gebruikelijk voor alles een beetje? Passen bijvoorbeeld de keuzes die in het MIT worden gemaakt in het beleid van EZ? Kiezen wij voor een zweeftrein of kiezen wij voor de HSL? Of kiezen wij voor twee keer niks?

Het rapport Gebiedsgerichte economische perspectieven is nog maar twee jaar geleden uitgebracht. Zijn de doelstellingen die daarin staan dan gehaald? Is er meer samenhang, meer focus en meer resultaatgerichtheid in de nationale agenda aangebracht? Waar kunnen wij in de begroting 2004 cijfermatig onderbouwd zien dat er nu echt prioriteiten worden gesteld? Als ik de stukken bezie, kan ik mij toch niet aan de indruk onttrekken dat alle deelbelangen weer aan bod komen. De minister is het hier vast niet mee eens en wij laten ons op dit punt graag door hem overtuigen. Van hem vernemen wij ook graag welke concrete projecten nu worden opgepakt en waar wij hem op mogen afrekenen.

Voor een gunstig vestigingsklimaat missen wij een identiteit met aanzuigende werking. Wij moeten weer een smoel krijgen. Nu lijkt het vaak een Januskop. Wat is nou de identiteit van de Randstad in het Europa van de concurrerende regio's? Deze regio moet concurreren met Londen en Frankfurt op het gebied van financiële dienstverlening; met Parijs en Milaan die bekend staan om de mode, design en cosmetica, met Brussel de Europese hoofdstad en met Berlijn de congresstad. Identiteit is onderscheidend vermogen. Boston wordt in één adem genoemd met geneeskunde en Silicon Valley met hightech. Maar wat is nu de gewenste identiteit van de concurrerende Europese regio Randstad? Hoe past het rapport over de Deltametropool hierin? Hoe willen wij bekend staan? Waar willen wij als Nederland in één adem mee worden geïdentificeerd of om in marketingtermen te spreken, wat is onze unique selling proposition?

Time publiceerde onlangs een lijst wereldwonderen. Nederland stond tot mijn niet geringe verbazing in de top 10. De wereld kent ons van ons waterbeheer, van Hansje Brinkers en de Deltawerken. Als wij daar goed in zijn, waarom pakken wij dan geen zaken op die dit positieve beeld ondersteunen? Ik noemde water als voorbeeld, maar het kan ook architectuur of voeding zijn. Als wij maar kiezen. Ambitie, ondernemerschap en excellentie, in die volgorde, daar komt het wat de VVD betreft op neer.

In het rijtje van acties die nodig zijn om Nederland als vestigingsplaats weer terug te brengen aan de top mist de VVD-fractie de verbetering van de bereikbaarheid. Over zee en door de lucht is ons land redelijk bereikbaar, maar over de weg duurt het allemaal steeds langer. De HSL-Zuid zou in 1997 al zijn gerealiseerd, maar we mogen blij zijn als dit in 2007 een feit is. Onze concurrenten Londen, Parijs en Frankfurt zijn allemaal al lang aangesloten op hoge snelheidslijnen en bouwen hun voorsprong op ons gestaag uit, terwijl wij sowieso al op achterstand staan, omdat Nederland geen knooppunt, maar een eindpunt is. Vergeleken met andere Europese hoofdsteden is in ons land de woon-werkreistijd hoog en de afgelopen jaren relatief het meest verslechterd. Statistisch wordt dat alleen nog maar erger.

Kortom, wij beginnen steeds minder toegankelijk te worden en dat is niet goed; niet goed voor de bestaande economische bedrijvigheid, maar ook niet voor het aantrekken van nieuwe bedrijvigheid. Mijn fractie heeft daarom haar hoop gevestigd op de nota Ruimte en de nota Mobiliteit die binnenkort zullen verschijnen. Wanneer kunnen wij deze verwachten? Ik heb gehoord dat er vertraging optreedt. Wij hopen dat Economische Zaken een belangrijke duit in het zakje heeft kunnen doen, maar nog meer hopen wij dat er wordt doorgepakt, dat er echt keuzes worden gemaakt en dat er ook sprake is van integraal beleid van de belangrijkste spelers V&W, VROM en EZ. Kan de minister aangeven hoe EZ bij de totstandkoming van de nota Ruimte betrokken is?

Kan de minister ook aangeven hoe de bestuurlijke slagkracht in de economische regio's wordt verbeterd? Op welke wijze zal het kabinet bevorderen dat de koers die straks wordt ingeslagen en de prioriteiten die worden gesteld ook worden omgezet in daden? Zoals ik al zei, aan goede voornemens is meestal geen gebrek, maar wij missen met zijn allen vaak het vermogen om deze goede voornemens om te zetten in concrete daden, omdat ze verzanden in allerlei procedures op nationaal, regionaal of lokaal niveau.

De heer Van der Lans (GroenLinks):

Veel deskundigen hebben zich over de mobiliteit gebogen. Het blijkt dat beprijzen een van de meest effectieve maatregelen is. Begrijp ik uit het betoog van de heer Luijten dat het denken van de VVD over deze effectieve maatregel is veranderd?

De heer Luijten (VVD):

Het denken van de VVD verandert continu. Wij blijven denken en er verandert nogal eens wat. Ik heb begrepen dat een van mijn collega's aan de overzijde van het Binnenhof, de heer Hofstra, vandaag een plan heeft ingediend. Wij blijven dus denken. Beprijzing is nooit een vies woord geweest. De vraag is alleen op welke wijze. Het bezit of het gebruik van een auto kan beprijsd worden. Ik vind discussie daarover prima, maar het gaat mij erom dat er een keer gekozen wordt. Wij moeten niet eindeloos blijven emmeren en heen en weer schuiven.

De heer Van der Lans (GroenLinks):

U stelt veel vragen, maar het gaat ook om de antwoorden en om het richting geven. Bij beprijzen is het idee dat de gebruiker betaalt. Daarvoor kunnen allerlei modaliteiten worden verzonnen. Het zou een fantastische doorbraak zijn als de VVD over dit punt riant en ruim wil nadenken. Dan kunnen wij verder. Nu zit het vast.

De heer Luijten (VVD):

Er zit niets vast. Wij denken niet in dogma's. De heer Hofstra heeft vandaag een plan gelanceerd waarin drie elementen zijn opgenomen. Eén daarvan is dat mobiliteit beprijsd moet worden. Wij moeten de systeemkeuze echter aan deskundigen overlaten. Er moet een knoop worden doorgehakt. De negatieve gevolgen van een keuze die mij misschien iets minder aanstaat, zullen geringer zijn dan wanneer wij eindeloos blijven emmeren over de keuze voor een bepaalde oplossing. HSL-treinen zijn ook niet goedkoop. Ieder vervoer heeft zijn prijs en die zal betaald moeten worden. Nu is er echter gebrek en het wordt onbetaalbaar.

Voorzitter. Nogmaals, mijn fractie steunt de richting die het op lijkt te gaan, maar op welke daden mogen wij deze minister straks afrekenen?

Nog een paar opmerkingen over het terugdringen van de administratieve lasten. In de Tweede Kamer is daar uitvoerig over gediscussieerd, niet in het minst door mijn partijgenoot Aptroot, die ook met concrete voorstellen is gekomen. Nu is weliswaar de minister van Financiën de trekker van dit dossier, maar het regardeert ook EZ, wan het is immers één van de acties die als prioriteit in dezelfde begroting worden genoemd.

De regeldruk in ons land is enorm! Op 1 december 2003 golden in Nederland 1790 wetten, 2680 AMvB's en 7664 ministeriële regelingen. In totaal waren er 138.794 wettelijke bepalingen van kracht. Dit overzicht is te vinden op www.wetten.nl. De verdragen, Europese regelgeving, de regelingen van ZBO's, mijnheer Van der Lans, lagere overheden enz. zijn hierin nog niet meegenomen.

De heer Kox (SP):

Welke onverlaten hebben ons in de afgelopen 20 jaar met al die regels en wetten opgezadeld? Zijn dat de socialisten van mijn partij geweest, de links-liberalen van GroenLinks, de ChristenUnie of uw partij?

De heer Luijten (VVD):

Wij hebben daar evengoed aan meegedaan, maar als het aan u had gelegen, waren er nog veel regels geweest.

De heer Kox (SP):

U bent echt een burgemeester in oorlogstijd. Als u er niet was geweest, was het nog veel slechter geweest!

De heer Luijten (VVD):

Nee, ik kijk de dialectiek van u af.

De heer Kox (SP):

U somt alle wetten op die er zijn en u zegt dat die allemaal niet deugen.

De heer Luijten (VVD):

Dat zeg ik helemaal niet.

De heer Kox (SP):

U zegt dat er iets aan moet gebeuren, maar u hebt ze zelf bedacht en aangenomen. U bent de auctor intellectualis van dit alles. Kortom: als men op economisch terrein iets anders wil – bijvoorbeeld een ondernemend Nederland – moet men vooral niet met de VVD verder gaan. Dat is toch eigenlijk uw boodschap?

De heer Luijten (VVD):

Ik zal u aan deze boodschap houden als u om meer en striktere regelgeving vraagt en de regeldichtheid wenst te bevorderen. Ik zeg niet dat al die regels slecht zijn. Ik zeg dat cijfers niet zoveel zeggen. Als wij de marktwerking bevorderen, moeten wij die natuurlijk wel reguleren. Ik durf de stelling aan dat meer marktwerking de regelgeving niet heeft stopgezet, maar meer regels heeft gevraagd. Er zijn heel veel regels die hartstikke nuttig zijn, maar er zijn ook regels waar wij last van hebben en die geld kosten. Daar gaat het mij om. Het gaat mij niet om de totaliteit, maar om een aantal regels die last geven en geld kosten.

Volgens de laatste gegevens zijn de administratieve lasten voor het bedrijfsleven 17,1 mld euro per jaar. Dat is maar liefst 4 mld euro meer dan tot voor kort door het kabinet werd aangenomen: in de stukken is het bedrag 4 mld euro lager. Daar komt nog bij dat nu blijkt dat zo'n 8 mld euro daarvan niet direct door ons te beïnvloeden is omdat dat deel zijn oorzaak vindt in Brusselse regelgeving. Mijn fractie is verheugd dat de minister van Financiën er vorige maand in is geslaagd om de Nederlandse doelstelling van 25% reductie tot een Europese doelstelling te maken. Toen ik dat op 27 januari las in het Financieele Dagblad was ik tevreden, maar tegelijkertijd stomverbaasd, want in het bewuste artikel stelt een regeringswoordvoerder droogjes vast dat bij het formuleren van de 25%-reductiedoelstelling de regering zich niet heeft gerealiseerd hoe groot het aandeel van de kosten uit Brussel is. Toen ik dat las, dacht ik: dat kan niet waar zijn! Het roept echter ook de vraag op wat de regering doet als het Brusselse deel onvoldoende wordt verlaagd. Denkt de minister dan nog steeds de 25% te kunnen halen en hoe gaat hij dat dan voor het terrein van Economische Zaken doen?

Wij wachten de antwoorden van de regering met belangstelling af.

De heer Kox (SP):

Mevrouw de voorzitter. Ik hoop dat ik in de toekomst collega Luijten kan uitnodigen om samen naar bijeenkomsten te gaan om het volk toe te spreken. Dan laat ik hem zijn kritiek vertellen op het regeringsbeleid van de afgelopen 25 jaar; daarna zeg ik: wij zijn een alternatief. Ik vond het plezierig om te horen. Zelfkritisch vermogen siert ons allen en ik ben blij dat de VVD dat in ruime mate heeft.

De heer Luijten (VVD):

Ik gun de heer Kox graag zijn finest hour; dat is bekend. Hij mag constateren dat het denken van liberalen niet stilstaat. Er is geen sprake van een dogma, vastgestelde leer of filosofie, maar van een vrij gedachtegoed. Ik ben blij dat ik tot die stroming behoor.

De heer Kox (SP):

Ik ook. Ik ben erg blij met liberalen die zo kritisch tegen hun eigen verleden aan kunnen kijken. Daar moeten wij echt ons voordeel mee doen.

Over voordelen gesproken: het is een voordeel, maar ook een voorrecht om bij de behandeling van de begroting voor Economische Zaken te kunnen debatteren met iemand die hier niet pas komt kijken, maar die al decennia meegaat in de Nederlandse politiek en meebepaalt welke politiek in dit land bedreven wordt. De minister was in de jaren zeventig immers al staatssecretaris in het kabinet-Den Uyl. Dat was in de tijd dat mijn fractiegenoot Ronald van Raak ongeveer zo ver was als het kind van de staatssecretaris op dit moment is. Het kan best dat zij een veel leuker kind krijgt. Ik wil dus helemaal geen vergelijking maken. De minister mag haar van ons erg veel sterkte toewensen. Later was hij minister in het tweede kabinet-Kok. Hij is nu weer minister. Hij was ambassadeur voor de EU in Japan, Kamerlid, fractievoorzitter, lid van het Europees Parlement en zelfs nog hoogleraar in Tilburg, ongeveer het hoogste wat je in een menselijk bestaan kunt worden. Kortom: wij hebben nu de gelegenheid om te debatteren met iemand met wie wij over grote lijnen, historische perspectieven en ambities kunnen praten. In die zin sluit ik mij niet aan bij de opmerking van collega Van der Lans dat wij eigenlijk over vier jaar moeten terugkomen om met de minister te praten en om te bekijken wat hij ervan gemaakt heeft. Dat vind ik wel verstandig, maar ik vind het plezierig dat wij hier over ambities kunnen praten die deze minister in deze begroting uiteenzet. Dat is lang niet altijd zo in de politiek, waar de waan van de dag vaak het zicht op gisteren en morgen bederft. Dat geldt natuurlijk – ik probeer collegiaal te blijven – vooral voor de overkant en niet voor ons. Ik vind het in ieder geval plezierig om met deze minister in grote lijnen over de begroting van Economische Zaken te kunnen discussiëren.

De toelichting op de beleidsagenda voor 2004 begint met de vaststelling dat de huidige problemen van de Nederlandse economie niet alleen conjunctureel maar in belangrijke mate ook structureel van aard zijn. Dat betekent dat er werk aan de winkel is voor de minister. Als hij het nog niet wist, moet hij het wel door de bijdrage van collega Luijten begrepen hebben! Er is voor de minister werk aan de winkel, omdat hij zichzelf verantwoordelijk noemt voor het scheppen van voorwaarden voor het realiseren van duurzame economische groei.

De inzet van zijn ministerie moet volgens de minister de katalysator zijn om de economische groei voort te stuwen. Hij denkt verder met zijn inspanningen een bijdrage te kunnen leveren aan de bevordering van de marktwerking, het kennis- en innovatiebeleid, het ondernemingsklimaat en het economische buitenlandbeleid. De minister waarschuwt ons echter al aan het begin van zijn begroting dat wij zeker niet te veel van hem mogen verwachten, omdat hij hooguit één van de relevante partijen is. Ontwikkelingen in de economie worden in zijn redenering vooral door andere factoren en spelers beïnvloed.

Bijsturen door het ministerie is volgens de minister slechts in zeer beperkte mate mogelijk. Waar komt deze grote bescheidenheid vandaan? De minister loopt al heel lang mee en daarom klinkt dit in mijn oren alsof hij zich nu al excuseert en wij niet al te veel resultaten van hem mogen verwachten. Dat is wat al te defensief, want het lijkt erop dat hij zegt: ik zal mijn best doen. Dat mogen wij toch zeker wel van hem verwachten, want de huidige salarissen voor ministers en Kamerleden zijn zo hoog dat het wel het minste is om van hen te verwachten dat ze hun best doen. Ik hoor daarom graag van de minister waarop wij hem volgend jaar en niet over vier jaar mogen afrekenen. Welke ijkpunten mogen wij volgend jaar gebruiken als wij de minister op zijn resultaten afrekenen? Hoe hoog moet de economische groei geweest zijn? Wat zal het werkgelegenheidsniveau zijn en welke plaats zullen wij op de diverse hitlijsten van de best scorende economieën innemen?

Ik houd het voor mogelijk dat de bewindsman zal zeggen dat hij dat niet kan zeggen. Hij zal mij waarschijnlijk voorhouden dat de overheid gewoonweg niet in de hand heeft wat de economie gaat doen. Ik zeg hem dan echter maar nu al dat hij daar dertig geleden toch heel anders over dacht. De partij die hij ooit hielp oprichten, was immers één van de ondertekenaars van Keerpunt '72. In dit stuk vond ik op pagina 4 het volgende mooie citaat: "De oorzaak van de machteloosheid van behoudende kabinetten is dat zij zich tot de gevangenen hebben gemaakt van de bestaande machtsverhoudingen in onze samenleving. Zij aanvaarden klakkeloos een maatschappijvorm waarin enkelingen beslissen over de toekomst van velen en maken daar ook dankbaar gebruik van." Zo dacht onze minister blijkbaar dertig jaar geleden, aangezien hij toen een belangrijk man in D66 was. Overigens is hij dat nog steeds. Onlangs las ik zelfs in een in interview met Hans van Mierlo dat Keerpunt '72 er vooral dankzij D66 is gekomen!

De heer Van der Lans (GroenLinks):

Mag ik hieruit opmaken dat de heer Kox ook nog achter al zijn geschriften uit de zeventiger jaren staat?

De heer Kox (SP):

Als ik dat nu hier aan het adstrueren was, kon ik uw opmerking plaatsen. Ik geef echter aan hoe deze minister dertig jaar geleden dacht. Ik doe dat op de meest propere manier door iets tevoorschijn te halen dat hij toen met verve heeft verdedigd. Het is opvallend dat deze minister dertig jaar geleden heel anders dacht over economie dan nu.

Voorzitter. Ik behoor zelf nog steeds tot de richting die vindt dat de overheid veel meer moet doen dan naar de pijpen van anderen dansen. De overheid moet meer doen dan alleen maar voorwaarden scheppen voor anderen, die vervolgens echt de economie runnen. Ik wil dus meer dan de faciliterende overheid van de heer Luijten. Ik wil een Hansje-Brinkersoverheid, een deltawerkoverheid, een overheid die grote dingen durft te doen. Die overheid moet democratisch gelegitimeerd met gemeenschapsgeld dingen doen waar ze aan de andere kant van de oceaan over praten. Daar moet ze, mijnheer Luijten, weer zeggen: dat hebben die Hollanders toch maar geflikt! Zo'n overheid wil ik graag hebben en dat houdt meer in dan het faciliteren van private partijen om die te kunnen laten doen wat zij zelf willen. Ik denk dus niet dat ik de minister nu nog moet houden aan wat hij dertig jaar geleden zei. Hij kan dat nu misschien als jeugdzonde afdoen, of als een kwestie van voortschrijdend inzicht. Leuk was het overigens wel wat er toen werd gedaan, zeg ik tegen de toenmalige staatssecretaris. Het kan best zijn dat hij een stuk ouder en wijzer is geworden, maar dan vraag ik hem: Als u nu zo veel wijzer bent geworden, waarom zijn wij op dit moment dan niet zo veel rijker en waarom hebben wij dan nog steeds zo verschrikkelijk veel economische problemen en zo veel schrijnende sociale verhoudingen? De heer Luijten noemde nog meer zaken in dit verband. Als wij zo veel voortschrijdend inzicht hebben gehad, waarom zijn al deze dingen dan niet opgelost? Zou het niet goed zijn om toch eens terug te blikken naar wat er dertig jaar geleden werd gezegd, namelijk dat een overheid die de oren laat hangen naar andere partijen, niet krachtdadig bezig kan zijn.

Economie en economische zaken zijn belangrijke kwesties, want er staan grote belangen op het spel, van heel veel mensen. Als de economie hapert, verliezen mensen hun baan, komen andere mensen in onzekerheid, nemen belastinginkomsten af en daarmee de kansen van de samenleving, en dus van ons allemaal, om in de publieke zaak en in de toekomst te investeren. Van een slecht draaiende economie worden de meesten van ons slechter, en slechts weinigen beter.

Slecht is een haperende economie in ieder geval voor werknemers in ons land. Dat is op dit moment erg concreet. Maandelijks komen er duizenden mensen bij die hun baan verliezen Officieel zitten wij nu op 5,7% werkloosheid. Dat is 1,5% meer dan een jaar geleden. Het is maar een percentage, maar als je het in aantallen mensen uitdrukt, zijn het 424.000. Dat zijn 424.000 levende wezens, meestal met een man, een vrouw, een kind, een omgeving en een familie, die hun baan kwijt zijn en in de huidige omstandigheden hun perspectief voor de komende jaren in het gedrang zien komen. Het is niet zo dat ondernemers geen geld hebben om investeringen te doen en daarmee die mensen weer aan het werk en aan perspectief te helpen. Sinds het begin van de jaren tachtig ligt het kapitaalinkomensdeel in het nationaal inkomen in Nederland ruim boven hetzelfde kaptiaalinkomensdeel in andere landen van de Europese Unie en in de Verenigde Staten. Dat komt omdat jaar op jaar winst op winst is gestapeld in dit land. Wat dat betreft is er geen beter land om kapitalist te zijn dan Nederland, zeg ik tegen de heer Luijten. Het probleem is dat men wel winst op winst stapelt, maar die winst vervolgens niet gebruikt voor het doel waarvoor een kapitalist, in moderne termen een ondernemer, deze eigenlijk zou moeten gebruiken, namelijk om te investeren. De investeringsquote is gelijk gebleven. De ondernemers zijn wel rijker geworden, maar niet actiever. Mijn vraag is daarom of er weer een soort Jan Saliegeest door ons ondernemerdom waart. In de negentiende eeuw waarschuwden critici ons daarvoor. Hebben wij daar opnieuw mee te maken? Waarom investeren onze ondernemers hun overwinsten niet in ons land en in onze werkgelegenheid en daarmee in de toekomst van zoveel burgers in dit land? Waar blijven onze maatschappelijk verantwoorde ondernemers nu wij ze nodig hebben om maatschappelijk verantwoord te ondernemen en niet stil te zitten?

De hoge winsten in Nederland in de jaren negentig hadden voor een belangrijk deel te maken met de loonmatiging die hier jarenlang sterker was dan in de ons omringende landen. Is dat voor ondernemers eigenlijk niet een wat al te gemakkelijke manier geweest om rijk te worden en daarmee een van de vele belemmeringen voor de innovatie van de economie en van ons bedrijfsleven en daarmee van de structurele verbetering van de werkgelegenheid? Weliswaar hebben wij in jaren negentig heel wat nieuwe banen gekregen – Nederland was banenwonder – maar dat blijken vooral flexbanen in deeltijd te zijn geweest, die wegsmelten als sneeuw voor de zon als de economie wat tegenzit. Dat zien wij nu, maar sommigen van ons constateerden het al jaren geleden. Op dit moment zien wij onze beroepsbevolking dalen; de omvang daarvan gaat weer in de richting van 7 miljoen en dat was het niveau van 2001. Wat wij aan banen overhouden, is ook niet altijd al te best. Eenderde van onze werknemers heeft volgens het CBS te maken met gevaarlijke werkomstandigheden en een kwart van onze werknemers baalt volgens een onderzoek van de Universiteit van Amsterdam in opdracht van de FNV dusdanig van het werk dat men een andere baan wil hebben. Wat is er toch gebeurd met onze economie in de tijd dat wij zoveel winsten maakten en dat wij zo weinig deden om de structurele werkgelegenheid te verbeteren? Ik vraag de minister ook of hij inmiddels inderdaad zo ver is dat hij radicaal afscheid neemt van zijn paarse verleden. Hij zegt daar nu van dat er in die periode te veel door een roze bril is gekeken en dat er sprake was van een zekere zelfgenoegzaamheid. Ik kan het mij bijna niet voorstellen, maar zat hij daar toen zelf ook zelfgenoegzaam bij met het idee dat het allemaal goed gaat? Of wilden de anderen niet naar hem luisteren toen hij constateerde dat het anders had gemoeten? Misschien kan hij ons daar een inkijkje in geven. Naar mijn mening was het probleem overigens niet zozeer de kleur van de bril, maar de wijze waarop de glazen van de bril geslepen waren. Paarse politiek is achteraf gezien vooral kortzichtige politiek geweest. Ik kan het niet beter stellen dan de heer Luijten al deed. Ik vrees alleen dat dit kabinet de glazen overgenomen heeft van Paars en alleen het montuur weer heeft veranderd, maar misschien kan de bewindsman mij uit die droom helpen.

Ik had van dit kabinet meer verwacht. Ik hield niet van Paars, dus ik mocht wel iets anders verwachten. Er zitten er velen hier die wel iets hadden met Paars, maar ik gelukkig niet. Ik heb toch de indruk dat wij op economisch gebied niet echt het roer omgooien en toch vooral blijven kiezen voor de faciliterende overheid, in plaats van de dynamische overheid die grote dingen durft te doen. De minister verwacht nogal wat van de Europese Unie. Worden wij straks niet geconfronteerd met een nog hogere werkloosheid? Er komt immers niet alleen een uitbreiding, maar de gemiddelde werkloosheid in de EU ligt al lange jaren tegen de 9% aan. Dat is mijns inziens voor Nederlandse begrippen massawerkloosheid. Hoe kijkt de minister daar tegenaan? Komt er van de EU wel zoveel heil en zegen voor onze economie?

De heer Luijten (VVD):

De heer Kox zegt niet van een faciliterende overheid te houden. Hij wil liever een overheid die grote dingen gaat doen. Kan hij een voorbeeld noemen? Wat moet deze ondernemende overheid doen?

De heer Kox (SP):

Nieuwe Deltawerken, maar dan niet daar waar zij al liggen...

De heer Luijten (VVD):

Ik wou net zeggen: leggen wij daar een dijk achter?

De heer Kox (SP):

Nee, ik dacht bijvoorbeeld aan een nieuw Deltaplan voor het beroepsonderwijs in dit land. 60% van onze jongeren gaat daar naartoe en krijgt er les onder vaak slechte omstandigheden.

De heer Luijten (VVD):

Ik doelde louter op ondernemen, niet op onderwijs. Wat moet de overheid nu doen, waar moet zij geld aan besteden? U zegt dat u overheidsbedrijven wilt. U wilt geen faciliterende overheid, de markt moet het niet doen, de overheid moet het doen. Dus dan krijgen wij staatsondernemingen. Noemt u eens wat.

De heer Kox (SP):

U zei dat u niet meer van de dogma's was en dat u goed kon luisteren. Dan moet u luisteren naar wat ik zei. Ik wil een Deltaplan voor het vmbo. Dat is het schooltype waar de meeste kinderen in dit land naartoe gaan. Het vmbo is van enorm groot belang voor de toekomst en wij laten het verslonzen. Dat constateer ik en dat constateren velen met mij. Mijn partij heeft pas een grote enquête gedaan onder docenten in het vmbo. Die mensen kunnen de tranen bijna niet meer houden omdat het zo slecht gaat. Daarin moeten wij investeren. Als wij dat doen...

De heer Luijten (VVD):

Dan zijn wij toch aan het faciliteren?

De heer Kox (SP):

Nee.

De heer Luijten (VVD):

Wij leiden deze mensen op om een baan te vinden in het bedrijfsleven, in uw staatsbedrijven.

De heer Kox (SP):

Stelde u een serieuze vraag of wilt u spelletjes spelen? Dat kan ik ook hoor.

De heer Luijten (VVD):

Ik stel alleen maar serieuze vragen, net als u.

De heer Kox (SP):

Dan denk ik dat een Deltaplan voor het beroepsonderwijs in dit land van het grootste belang is. Ik wil hierover graag de mening van de minister horen. Als wij een van de excellente kenniseconomieën willen worden, dan moeten wij knappe koppen hebben en vooral een goed opgeleide werkende klasse. Daar mankeert het op dit moment aan. Dat is één Deltaplan dat ik graag zou hebben. Een tweede deltaplan dat ik graag zou zien, zou ertoe moeten leiden dat Nederland de gezondste bevolking van Europa krijgt. Als onze bevolking gezond is, draagt dat niet alleen bij aan het bruto nationaal product, maar ook aan het netto nationaal geluk. Het is economisch van het grootste belang dat er minder zieke mensen zijn, meer gezonde mensen die langer aan de slag blijven en zo bijdragen aan onze economie. Dit vereist grote investeringen in ons stelsel van gezondheidszorg, investeringen die tot nu toe achterwege gebleven zijn.

De heer Luijten (VVD):

Ik kan u een heel eind volgen, maar ik wil toch even terug naar mijn vraag. U creëert een tegenstelling, conform de traditie van de SP, tussen een faciliterende overheid en een ondernemende overheid. U wilt een gezondere, goed opgeleide bevolking; dat is een kwestie van faciliteren en het is toch hopelijk de bedoeling om de mensen aan een baan te helpen. Maar hoe wilt u dit doen?

De heer Kox (SP):

Bijvoorbeeld met een deltaplan voor de werkgelegenheid; ik kom steeds terug op het idee van een deltaplan, maar daarmee zijn wij dan ook beroemd geworden in Amerika. Met een deltaplan voor werkgelegenheid zouden wij kleine ondernemers meer mogelijkheden kunnen geven, meer mogelijkheden dan VVD-kabinetten in de afgelopen vijfentwintig jaar aan die ondernemers hebben gegeven. Ik kom hier zo dadelijk nog heel even op terug. Ik bedoel maar, het aantal plannen dat de overheid kan gebruiken om de samenleving beter te maken, is schier eindeloos. Het is altijd een financieel probleem, maar als wij die plannen niet uitvoeren, zoals in de afgelopen jaren, wordt het van kwaad tot erger.

Nog een vraag over de kleinere ondernemers, want anders denkt de heer Luijten in zijn schematische analyse van de SP dat ik het alleen maar over werknemers heb, maar ik maak mij ook erg veel zorgen over kleinere ondernemers. Hij noemde zelf het aantal ondernemers die over de kop zijn gegaan. Kleine ondernemers zijn hardwerkende mensen die zichzelf maar al te vaak het recht op redelijke werktijden en fatsoenlijke werkomstandigheden ontzeggen omdat "de zaak" nu eenmaal vóór gaat. Ik constateer dat er in dit land erg veel kleine ondernemers zijn die heel hard werken, die getuigen van ondernemingszin. Het zijn mensen op wie wij trots zouden moeten zijn, maar zij hebben het verrekte moeilijk om het hoofd boven water te houden. Als je telt hoeveel ondernemers er in de afgelopen twintig jaar failliet zijn gegaan, kom je op nog veel alarmerender getallen uit. Wat gaat de regering voor deze ondernemers doen? Ik ben wel geïnteresseerd in grotere ondernemers, maar voor hen kan de regering niet zoveel doen. Maar ik denk dat de kleinere ondernemers beter kunnen worden geholpen dan met het beleid van de afgelopen jaren.

Op 1 juli zal de energiemarkt ook voor consumenten vrijgemaakt worden. Verwacht de minister hier nu echt zoveel van? Uit een onderzoek van de Consumentenbond bleek vandaag dat de mensen gek worden omdat er voortdurend aan hen gevraagd wordt of zij al groene stroom hebben en of zij die wel bij het juiste bedrijf inkopen. Consumenten blijken erg ontevreden te zijn over de werking van het marktmechanisme op dit moment. Denkt de minister nu werkelijk dat wij er erg veel baat bij zullen hebben? En zo hij ons hiervoor geen garanties kan geven, zijn er dan nog noodgrepen mogelijk om dit proces te stoppen? En hetzelfde geldt voor de liberalisering van de post, die voor 2007 voorzien is. Denkt de minister met voortschrijdend inzicht dat wij ook daar echt veel baat bij zullen hebben?

De bewindsman houdt ons voor dat wij voor alle economieën vooral veel moeten verwachten van het vrijmaken van de wereldhandel, wat volgens de heer Terpstra 200 tot 650 mld zou opleveren. Dit is een wel erg ruime marge. Kan hij dit nog wat preciseren? En waar zal dit geld vooral terechtkomen? Als het inderdaad terechtkomt in de arme landen waarover hij sprak, dan is het goed, maar als het toch weer terechtkomt op de hoop waar ook de duivel al het meeste neergelegd heeft, schieten wij er niet erg veel mee op.

De heer Schouw (D66):

Mevrouw de voorzitter. Toen ik het woord kreeg zat ik nog even na te kauwen op de warme woorden van de heer Kox richting minister Brinkhorst. Op een gegeven moment dacht ik: hij gaat hem vragen voor het eerste kabinet-Marijnissen, dat natuurlijk aanstaande is. Dit is echter nog niet gebeurd, maar misschien komt het nog.

Voorzitter. Het gaat niet goed met onze economie. Uit Amerika zijn de afgelopen tijd positieve berichten gekomen over een voorspelde economische groei van 4% daar, maar bij ons blijft het klimaat guur. Binnen de Europese Gemeenschappen is er een maximale groei van ongeveer 1,8%. Door het kabinet wordt veel gedaan om die haperende motor weer te laten draaien. Zo wordt 1,6 mld geïnvesteerd in kennis en innovatie en de arbeidsparticipatie wordt sterk bevorderd.

Namens de fractie van D66 en die van de OSF wil ik mij in mijn bijdrage richten op drie thema's, thema's die onzes inziens de voorwaarden aangeven voor een gezonde economische groei. Het gaat daarbij om: innovatie, concurrentie en ondernemerschap. Allereerst zal ik iets zeggen over innovatie.

Sommigen zeggen wel eens dat Nederland een van de eerste landen is die last krijgt van een recessie, maar straks ook weer een van de eerste landen zal zijn die kunnen profiteren van een opgaande wereldconjunctuur. In het debat van twee weken geleden is uitvoerig stilgestaan bij het belang van innovatie voor een gezonde economie. Ik heb toen gezegd dat innovatie niet veel meer betekent dan het omzetten van een idee in een nieuw product, een product waarom de internationale markt vraagt. In dat omzetten van een idee in een product waarom de internationale markt vraagt zijn wij echter niet zo goed.

Wat in het debat duidelijk is geworden, is dat de totale kennisketen meer moet bijdragen aan innovatie, van de universiteiten, die meer moeten samenwerken, tot de wetenschappers die zich meer moeten bezighouden met praktisch toepasbare kennis. De minister heeft daarbij terecht indringend aangegeven dat de sense of urgency bij veel spelers nog ontbreekt.

Bij innovatie gaat het natuurlijk ook om keuzen. Alleen al het gebruik van het woord "kiezen" is voor veel economen genoeg om op het puntje van hun stoel te gaan zitten. De begroting van EZ doorpluizende, vroeg ik mij af of op alle punten wel in voldoende mate wordt gekozen. Laat ik één voorbeeld geven.

Bij intensiveringen lees ik dat de scheepswerven gebruik zullen kunnen maken van de Tijdelijke regeling ondersteuning scheepsbouwsector, TROS, à 60 mln euro. Of ik heb het beleid niet begrepen of het kabinet heeft dat niet begrepen. Als de Koreanen zo nodig de scheepsbouw willen subsidiëren, dan leert het gezond verstand dat wij onze schepen daar moeten aanschaffen en het door de Koreanen bijeen gespaarde subsidiebedrag in de vorm van goedkopere schepen in onze eigen zak kunnen steken. De scheepsbouw is volgens D66 geen groeimarkt. Zij is nostalgie. Zij behoort ook niet tot de kenniseconomie. Waarom dan toch deze TROS? Kan de minister dit uitleggen?

Er zijn ook sectoren waarover in de begroting nog maar weinig staat, maar die economisch nu al veel betekenen en die bovendien buitengewoon veel potentie hebben. Dat zijn de sectoren van de wereld van de televisie, de cultuur, het grote en het kleine amusement, zeg maar: van de culturele economie. In de Verenigde Staten werkt ongeveer 30% van de beroepsbevolking in die creatieve sector. De culturele economie is een belangrijk exportartikel aan het worden. Als je het hebt over succesnummers, dan is dit een enorme groeisector. Hoe denkt de minister deze sector verder te versterken?

Mevrouw de voorzitter. De overheid heeft als taak voorwaarden te creëren voor het ontstaan van een sterke economie. Daarbij denk ik aan het verhogen van de arbeidsparticipatie en het realiseren van een flexibele arbeidsmarkt. Ik noem dat maar: sociale innovatie. Sociale innovatie is hard nodig om de Lissabondoelstellingen van de EU te realiseren: in 2010 de meest concurrerende en dynamische kenniseconomie ter wereld. Anders gezegd: wij willen Amerika op dit punt voorbijstreven. Het valt direct op dat de Amerikaanse arbeidsmarkt minder rigide is dan de onze. De regels zijn flexibel, waardoor werklozen gemakkelijker aan de bak komen, innovatie sterk wordt bevorderd en het ondernemerschap in de genen is gaan zitten.

De heer Kox (SP):

Er wordt wel vaker gezegd dat ze het in Amerika beter doen, maar de werkloosheid in Amerika ligt nog altijd enkele tienden van procenten boven de Nederlandse werkloosheid. Onder George Bush is het aantal werklozen op 9 miljoen gekomen en zijn er 2,5 miljoen banen vervallen. Die geroemde flexibiliteit is er wel, maar wordt de samenleving daar wel beter van?

De heer Schouw (D66):

Wij hebben in Lissabon doelstellingen geformuleerd. Wij willen op economisch gebied Amerika voorbij streven. Dat kan voor een belangrijk deel via een flexibele arbeidsmarkt. Hoe kijkt de minister daartegen aan?

Voorzitter: Ketting

De heer Schouw (D66):

Het is de vraag of landen zoals Duitsland, Frankrijk, maar zeker ook Nederland flexibilisering en dynamisering van arbeidsmarktregelingen voldoende aanpakken. De heer Oosterwijk, de SG van EZ, pleitte recent dan ook voor meer nationale en Europese vooruitgang op dit punt. Hij zei het niet, maar volgens mij bedoelde hij te pleiten voor meer Amerikaanse toestanden in Europa. De verandering van wet- en regelgeving om de sociale innovatie te bevorderen is natuurlijk niet de meest eenvoudige klus. Het kost veel tijd en overleg. Het is voor mij de vraag of het niet dringend noodzakelijk is om daar wat aan te doen. Wil de minister tijdens het Nederlands voorzitterschap invulling aan dit punt geven en zo ja, hoe? Heeft de minister een inventarisatie van arbeidsmarktregels die moeten veranderen en zo ja, welke? Heeft dat in zijn redenering een gunstige werking, ook als je kijkt naar de Amerikaanse ervaringscijfers? Wat is de visie van de minister op die sociale innovatie? Kan hij aangeven of onze arbeidsmarkt met rechten en plichten voor werkgevers en werknemers zich meer gaat ontwikkelen in de richting van de Amerikaanse markt?

Bij het woord "concurrentie" moet ik steeds vaker denken aan toezicht. Dat is gek, want bij concurrentie zou je eigenlijk het volgende moeten denken: ha fijn, de prijs-kwaliteitverhouding wordt beter, het wordt allemaal gunstiger voor ons. Nee, zodra ik het woord "concurrentie" hoor, gaat het steeds vaker om toezicht. Kennelijk nestelt zich iets in ons systeem waardoor wij ons niet meer veilig voelen zonder toezicht. De groei van de omvang van het toezicht, zowel personeel als budgettair, is enorm. Ik vraag mij wel eens in gemoede af waar het met al dat toezicht heen moet. De overheid lijkt een veelkoppig monster te gaan creëren: de toezichthouders. Vaak gaan zij hun autoritaire gang, verhogen eigenmachtig hun budgetten en worden maar door weinigen gecontroleerd. Wij hebben er inmiddels veel: de OPTA, de AFM, het CTZ, het Commissariaat voor de media, de pensioen- en verzekeringskamer, de DTe en de NMa.

Het probleem dat mijn fractie ziet, is drieledig. Ten eerste de autonome groei. Als wij niet uitkijken, krijgen wij voor elk geliberaliseerd gebied een toezichthouder. Dat kan natuurlijk niet zomaar automatisch.

Mevrouw Sylvester (PvdA):

Naar mijn gevoel wordt nu alles over één kam geschoren. Er zijn verschillende toezichthouders. Er zijn tijdelijke toezichthouders, die ervoor moeten zorgen dat de markt opengebroken wordt. Dergelijke toezichthouders moeten vooral blijven zolang er geen concurrentie ontstaat. Ik zou aan de heer Schouw willen vragen, over welke toezichthouders hij het nu precies heeft. Verder mogen we in Nederland uitgaan van een bepaald leereffect. Wij zijn eigenlijk net begonnen met onze toezichthouders. Kunnen we ze ook de kans geven om uit te groeien, niet zozeer in omvang, maar wel in hun taakuitoefening?

De heer Schouw (D66):

Ik probeer invulling te geven aan mijn rol in deze chambre de réflection. Wat we zien, is groei van het aantal toezichthouders. Ik geef een soort beschouwing op die groei. Wat u van mij wilt is een verdieping: wie wel, wie niet, hoe gaat het daarmee. Ik probeer te reflecteren op wat er allemaal om je heen gebeurt.

Mevrouw Sylvester (PvdA):

U maakt het debat wel scherper als u precies aangeeft, waarover u het heeft. Want anders blijven we steken in algemeenheden, en doet u juist iets wat u niet wilt, namelijk niet bijdragen aan de constructiviteit van het debat over deze toezichthouders. Alstublieft, als u het hierover heeft, geeft u dat dan aan, en blijf niet hangen in algemene kreten!

De heer Schouw (D66):

Ik blijf niet hangen in algemene kreten. Ik geef drie problemen aan die ik zie met de groei van het aantal toezichthouders. Eerst is dat gewoon de autonome groei, waartegenover we kritisch moeten staan qua betekenis. Verder is de vraag, wie de controle uitvoert op de toezichthouders. Het derde probleem wat hiermee samenhangt, is hoe direct wil of moet de politiek verantwoordelijke minister sturen op die toezichthouders. Het zijn wat reflectieve vragen. Die zijn van belang omdat het in het voornemen ligt, van de NMa een ZBO te maken. De D66-fractie is wat dat betreft van mening dat de minister wat de regels van de NMa binnen de ZBO-structuur betreft daarop altijd aanspreekbaar is. Toezichthouders als NMa, DTe en OPTA zijn daarbij meer scheidsrechters. Zij bepalen niet de regels, zij voeren die uit. In zo'n visie blijft de minister dan ook 100% politiek verantwoordelijk. Maar als ik de publicaties zie van bijvoorbeeld de NMa, begrijp ik daaruit dat wij volledig los willen staan van die overheid, onafhankelijk van politiek en departementen. Als de NMa dat wil, kan de minister natuurlijk nooit 100% verantwoordelijkheid dragen voor het functioneren van die organisaties. Wie heeft dat dan wel?

Mevrouw Sylvester (PvdA):

Vraagt u in feite de minister niet, een beslissingskader te geven dat aangeeft, op welk moment welk toezicht wordt gebruikt? Dat lijkt mij nuttiger dan de dingen die u nu opwerpt.

De heer Schouw (D66):

Dit zijn elementen die terug moeten komen in het toetsingskader waarom u hebt gevraagd. Ik zou uitkomen bij wat u in eerste termijn zelf hebt gezegd. Eigenlijk hebt u precies dezelfde reflecties als ik, zij het dat ik ze wat concreter maak door precies aan te geven op welke punten ik kritiek en bedenkingen heb. Wie als volksvertegenwoordiger de moeite neemt om de jaarverslagen en begrotingen van die toezichthouders te bekijken, ziet daarin dat de prestaties onvoldoende zijn uitgewerkt. Ook is niet na te gaan of die prestaties wel kosteneffectief zijn. Value for money is ongewis, en dat terwijl daar meer budgetten naar toe gaan. Hoe denkt de minister over de groei van het toezicht op de toezichthouders? Het gaat niet alleen om groei en omvang, maar ook om de wens om meer bevoegdheden. Wat dat betreft ben ik benieuwd naar de reactie van de minister op de wens van de heer Kalbfleisch, die vorige week liet weten, de bevoegdheid te wensen om directeuren van ondernemingen te ontslaan. Ik dacht even: het moet niet gekker worden in dit land! De vraag is ook, of het huidige alles-in-één-handstelsel dat wij hebben van opsporing, vervolging, strafoplegging en rechtspleging, moet worden gehandhaafd.

De heer Van der Lans (GroenLinks):

U zou geen voorstander zijn van zo'n bevoegdheid voor de NMa?

De heer Schouw (D66):

Het lijkt me wel erg ver gaan. We moeten daar eerst nog eens een goede discussie over hebben. Het kan toch niet zo zijn dat wij op enig moment in de krant lezen dat de grote baas van de NMa dat en dat heeft bedacht?

De heer Van der Lans (GroenLinks):

Kalbfleisch stelde dit ook niet zo maar. Hij zei dat het onder bepaalde omstandigheden denkbaar moet zijn dat de autoriteit van de toezichthouder zo ver reikt dat er kan worden ingegrepen bij een evident overtredende onderneming. Dat kun je dan het beste doen door de verantwoordelijken eruit te wippen. Dat zijn overigens mijn woorden. Kalbfleisch zei het veel mooier. Dat zou een consequentie van marktordening en toezicht kunnen zijn, maar ik begrijp dat dit voor de heer Schouw te vroeg is. Uiteindelijk gebeurt dit, omdat Kalbfleisch de vertegenwoordiger is van de politiek die hem dit soort regels en definities heeft meegegeven ter borging van het publieke belang. Dat lijkt mij dus een mogelijke consequentie waar je niet bij voorbaat voor moet terugschrikken.

De heer Schouw (D66):

Ik heb dit gezien als een indicatie van de noodzaak om heel snel, niet alleen hier, maar zeker ook aan de overkant, te praten over een samenhangend toezichthouderbeleid, waarin het gaat om de groei, de controle op het toezicht, de bevoegdheden en de verantwoordelijkheden en de vraag wie politiek aanspreekbaar is op het functioneren van de toezichthouders. Ik heb sterk de behoefte, samen met mevrouw Sylvester en wellicht ook andere politieke partijen in deze zaal, aan een samenhangend toezichtbeleid. Ik heb dat nogal sterk aangezet, omdat ik afgelopen jaar een enorme groei en ontwikkeling op dit punt heb gezien. Ik zie nog niet dat die stopt. Als wij nu niet beginnen met die reflexie, dan hebben wij dadelijk iets gecreëerd, waarvan wij zeggen: hadden we er maar eerder over gesproken.

Een belangrijk economisch centrum dat veel spin-off genereert, is Schiphol. Wat dit dossier betreft, over ondernemerschap gesproken, zie je dat de leiding van het bedrijf veel wil ondernemen en de banden met de overheid minder wil laten worden. De wens is: Schiphol naar de beurs. Wij zijn daar echter steeds minder enthousiast over. Sterker nog, wij voelen daar op dit moment buitengewoon weinig voor. Veel van wat op of rond deze mainport gebeurt, raakt ook de publieke zaak. Het is typisch zo'n project waarbij je moet kijken naar wat het betekent voor de verhouding tussen markt en overheid. Veel van die zaken raken de publieke zaak. Ik noem de geluidsoverlast, de groei en de veiligheid. Wij willen de directie van Schiphol niet in de situatie plaatsen dat zij voortdurend een afweging moet maken tussen het behartigen van de belangen van het publiek en het behartigen van de belangen van de aandeelhouders. Heel vaak lopen die sterk uiteen. Wij willen de waardering van deze mainport niet afhankelijk maken van de beurskoersen, want die kunnen verrassend stijgen, maar als gevolg van geruchten en incidenten ook genadeloos dalen.

Daar komt bij dat, wanneer zo'n soort overheidsbedrijf verder op afstand van het publieke bestuur komt te staan, het veel lastiger wordt via het bestuur publieke belangen in te brengen. Dat moet dan weer via regels of toezichthouders. Kortom, er komt dan meer bureaucratie, maar daar schieten wij niets mee op. Ik ben benieuwd naar de visie van het kabinet op dit punt.

Wat betreft het onderdeel concurrentie wijs ik ook nog eens op het belang van een gunstig vestigingsklimaat. Waarom zouden bedrijven zich hier willen vestigen? Een belangrijke vestigingsvoorwaarde naast de beschikbaarheid van mensen en de lokatie is ook het fiscale klimaat. Welke rol speelt het ministerie van EZ bij het versterken van de concurrentiepositie van Nederland en het aantrekkelijk houden van het fiscale klimaat?

Dan iets over het ondernemerschap. Economische liberalisering is een mooi begrip. Het gaat over de keuzevrijheid van de consumenten in een open markt met voldoende producenten. In zo'n open markt ontstaat vaak een balans tussen prijs en prestatie en klaar is kees. Over het ondernemerschap zijn niet alleen sombere woorden te spreken. Er is bijvoorbeeld sprake van een enorme groei van het allochtone ondernemerschap. Daar zit een enorme potentie in. Collega Luijten sprak zojuist over ondernemerschap, in die zin dat het leuk moet zijn en dat mensen een goede mentaliteit moeten hebben. In dit land is sprake van een enorme groei aan allochtoon ondernemerschap. De voorspelling is dat binnen vijf jaar een op de drie kleine zelfstandige MKB'ers van allochtone afkomst is. Dat is een aardige opsteker voor het ondernemerschap in dit land.

Daarnaast zijn er buitengewoon veel ondernemers die veel tijd, energie en geld stoppen in bijvoorbeeld duurzame energie zoals zonne-energie en windenergie. En net nu het grote publiek een beetje begint te wennen aan het gebruik van zonnepanelen boven parkeermeters en zonnepanelen om onveilige brandgangen in de oude wijken probleemloos te verlichten, wil de minister van deze alternatieve energiebronnen af. Maar het kan toch nooit de bedoeling zijn dat de verworven praktische toepassingen, vaak ook nog innovatief, overboord dreigen te vallen? Wij willen dan ook graag een duidelijke visie van de minister op het punt van economie en milieu. Het ministerie heeft daarmee buitengewoon veel raakvlakken. Energie, milieu, technologie, consumentenbeleid en maatschappelijk verantwoord ondernemen, dat zou eigenlijk één pakket moeten zijn. Het is nu nog te versnipperd en te weinig krachtig. Mijn fractie zou graag zien dat de minister er met meer kracht en energie beleid op ging voeren.

Een ander punt dat ik onder het blokje ondernemerschap naar voren wil brengen, is het versterken van de positie van de consument. In het beleid van deze minister komt dit als een rode draad telkens terug. Onze fracties zijn daar blij mee omdat het departement zich in het verleden misschien wel te eenzijdig heeft gericht op de positie van de producent, de ondernemer. Meer balans en evenwicht is een goede zaak. Een ministerie voor economische en consumentenzaken. Dat is volgens mij ook een beetje de lijn die de minister wil uitzetten.

Een grote belemmering voor ondernemerschap is de administratieve lastendruk. Ik meen dat niemand er aan twijfelt dat die hoog is en dat er krachtig iets aan gedaan moet worden. Het staat hoog op de politieke agenda en het leeft kabinet- en kamerbreed maar de vraag is wel waar de actie blijft. Ik ben toch echt bevreesd dat, als wij niet uitkijken, het blijft bij veel mooie woorden en er magere resultaten worden geboekt. En dat is volgens mij niet goed voor de geloofwaardigheid van juist dit type beleid. Kan de minister mijn sceptische houding wegnemen door straks een aantal zichtbare resultaten te melden voor zijn eigen departement? Wat is er nu al gerealiseerd op zijn ministerie en wat zijn de beoogde concrete meetbare, afrekenbare resultaten over één jaar?

De fracties van D66 en OSF willen een sterke economie die schoon en duurzaam is. Wij willen ook een concurrerende economie. Om dat te bereiken zal de arbeidsmarkt meer flexibel moeten zijn. Wij zijn geen pure marktdenkers: markt waar het kan en de overheid waar het moet.

Mevrouw Sylvester (PvdA):

U had het zo-even over de positie van Schiphol in relatie tot de verhouding overheid en markt. Zou u kunnen aangeven waar de fractie van D66 in dezen staat waar het gaat om overheid en markt? U heeft de minister gevraagd om een reactie maar ik mis uw eigen visie hierop, bijvoorbeeld in relatie tot Schiphol.

De heer Schouw (D66):

Wij hebben gezegd: voorlopig niet. Wij vinden dat Schiphol voorlopig niet naar de beurs moet. Dat is onze stelling.

De heer Van den Berg (SGP):

Mijnheer de voorzitter. Ik voer mede namens de fractie van de ChristenUnie het woord. In de tweede helft van de jaren negentig heeft de internationale aandacht zich op de economische orde van Nederland gericht. In die tijd werd deze als één van de oorzaken van de toen gunstige economische ontwikkeling aangemerkt. Het "poldermodel" werd genoemd als voorbeeld. Nu is onze economische orde te typeren als een gemengde economie; een economie waarin het ruilverkeer wordt gecoördineerd door een complex samenspel van markt, overheid en instituties. Wij kunnen vaststellen dat in onderscheid met veel andere landen in Nederland aan de georganiseerde samenlevingsverbanden een grote rol bij de coördinatie van het ruilverkeer is toebedeeld. Overleg, harmonie en consensus gelden daarbij als centrale waarden. Maar de economische orde, hoe positief ook beoordeeld, kon niet voorkomen dat er een stevige recessie is ontstaan.

"De Nederlandse economie verkeert in een stevige recessie, die in vele opzichten sterker is dan die van begin jaren negentig", zo beginnen de Macro-economische verkenningen (MEV), de beschrijving van de toestand van onze economie. Ziet de minister ook dat deze recessie in vele opzichten ernstiger is dan die in 1992-1993? Het is in ieder geval een feit dat de groei van de economie sinds 1982 niet meer zo laag is geweest. In de tweede helft van de jaren negentig groeide de economie nog met gemiddeld 3,5% per jaar, terwijl in de eerste vier jaar van deze eeuw maar een bescheiden groei van 0,5% per jaar wordt verwacht. Die forse groeivertraging heeft nogal ernstige gevolgen voor onze samenleving en vervelende consequenties voor zowel de inkomensontwikkeling als de ontwikkeling van de werkgelegenheid.

Het is in ieder geval een gegeven dat er een verslechtering is opgetreden in de Nederlandse concurrentiepositie. Sinds 1998 zijn, om maar een voorbeeld te noemen, de arbeidskosten per eenheid product in ons land sterker gestegen dan bij de concurrentie in de rest van de EU en ook buiten het eurogebied. Daarbij komt nog het gevolg van het wisselkoerseffect. Tussen 1995 en 2000 werd onze munt meer dan 30% goedkoper ten opzichte van de dollar. Onze export profiteerde daar goed van, maar sinds 2001 is sprake van de omgekeerde beweging en is de euro ten opzichte van de dollar weer circa 30% duurder geworden. Onze Nederlandse concurrentiekracht liep een forse deuk op. Zoals al genoemd, zijn de gevolgen voor de samenleving duidelijk merkbaar. De laagconjunctuur leidt immers tot een zeer beperkte groei van de inkomsten voor de collectieve sector, terwijl tegelijkertijd de uitgaven, mede door de sterk stijgende werkloosheid, oplopen. Om binnen de in Europees verband afgesproken grenzen voor het begrotingstekort te blijven, heeft het kabinet bovenop de maatregelen die al gepland waren in het hoofdlijnenakkoord van mei 2003, tot additionele ombuigingen en lastenverzwaringen besloten. Zijn deze maatregelen op de korte en middellange termijn niet nadelig voor onze economie?

De recessie in de economie vraagt enerzijds om beslist optreden, maar anderzijds ook om hernieuwde bezinning, zo vinden onze fracties. Graag willen wij daarover met de minister van gedachten wisselen. De door het kabinet genomen maatregelen zijn fors. Zij zijn gericht op het vergroten van de concurrentiekracht van het Nederlands bedrijfsleven, het verhogen van de arbeidsparticipatie, het vergroten van de zo noodzakelijke innovatie, de groei van de arbeidsproductiviteit en het niet verder op laten lopen van de staatsschuld. Maar om de economie uit het slop te halen, is natuurlijk ook een gezamenlijke inspanning van de sociale partners nodig. Wat dat betreft, zien wij, zij het geleidelijk, een overgang naar een kapitalistisch model van Amerikaanse snit, het zogeheten "share holders"-kapitalisme tot stand komen. Vanouds kenmerkt West-Europa zich door een andere vorm van ondernemersgewijze productie, namelijk het Rijnlandse model, ook wel "stake holders"-kapitalisme genoemd. Deze aanduiding geeft aan dat het daarin gaat om de belangen van iedereen die bij de onderneming betrokken is: de aandeelhouders, maar ook de bedrijfsleiding, de werknemers, de afnemers, alsook de externe omgeving. De roep om maatschappelijk ondernemerschap veronderstelt naar onze mening een Rijnlandse invalshoek. In het Amerikaanse model staat de aandeelhouder centraal. Het belang van de onderneming dreigt daarin te verschralen tot winst in de vorm van dividend en met name koerswinst. Op zichzelf vinden wij een sterke positie van aandeelhouders niet verkeerd, maar dit kan wel tot verschillende problemen aanleiding geven. Zo is er een reëel gevaar dat het kortetermijnperspectief steeds belangrijker wordt ten nadele van de lange termijn. Hierdoor krijgt de economie een soort kortademigheid, met het gevaar dat bedrijven en aandeelhouders zich steeds sterker zullen richten op kwartaalcijfers dan op de rendementen op langere termijn, en deze ook ondergeschikt maken aan snelle winsten.

Voorzitter. Ik heb ook een beetje last van kortademigheid, want ik ben wat verkouden. Ik hoop dat mijn stem het blijft houden.

De voorzitter:

Uw betoog is pakkend genoeg, mijnheer Van den Berg.

De heer Van den Berg (SGP):

Ja, maar als het stokt, is het echt over. Ik hoop dan dat een van de collega's het overneemt.

Voorzitter. Het strategisch langetermijnbeleid van ondernemingen kan daardoor gefrustreerd worden. En wat naar onze mening nog problematischer is: de verleiding wordt dan groot om boekhoudkundig de zaken anders voor te stellen dan ze werkelijk zijn, waardoor de langere termijn extra belast wordt met administratief weggewerkte kortetermijnverliezen. De praktijk heeft ook recent weer uitgewezen dat sommige bedrijven niet tegen deze verleiding bestand waren. Ziet de minister het als een taak van de overheid om hierin sturend op te treden? Kiest hij voor het Rijnlandse model of het Amerikaanse model? Ligt hier een taak voor de overheid? Hoe pakt de minister dit op? Of is het de minister om het even, welk model er maatschappelijk tot ontwikkeling komt? Over deze vragen wisselen wij graag met de minister van gedachten.

Het midden- en kleinbedrijf is voor onze economie van grote betekenis. Door de kleinschaligheid is de betrokkenheid van de medewerkers daarin groot. De ondernemingen zijn flexibel en hebben korte en directe communicatielijnen. Het gevolg is ook dat er directer op de wensen van de consument wordt gereageerd. Maar het MKB heeft ook door de kleinschaligheid goede mogelijkheden tot implementatie van kennis en ideeën. Zo'n 98% van het bedrijfsleven wordt gevormd door MKB-bedrijven, die gezamenlijk 55% van de werkgelegenheid in het bedrijfsleven vertegenwoordigen. Nu Nederland zich in lastig economisch vaarwater bevindt – de overheid bezuinigt, de consument spaart liever dan dat hij aankopen doet en vooral de exporterende bedrijven hebben het moeilijk – heeft ook het MKB het erg moeilijk. Wij vinden het ernstig dat hier sprake is van een breuk met het verleden. Als er voorheen sprake was van recessie, bleef de werkgelegenheid in het MKB relatief stabiel. Zo groeide de werkgelegenheid in 1993 nog met zo'n 20.000 banen. In de huidige economische recessie is dat niet meer het geval: er verdwijnen bijna 100.000 banen. Heeft dit te maken met doorgeschoten regelgeving en grotere risico's bij langdurig zieke werknemers? Dat tikt in het kleinbedrijf financieel fors door, waardoor de zo noodzakelijke flexibiliteit in gevaar komt.

Voorzitter: Timmerman-Buck

De heer Van den Berg (SGP):

Voor de ondernemerschapsbrief hebben onze fracties waardering. Het is een beleidsbrief met visie, met een aantal actiepunten. Wij vinden het van belang dat ook de financiering daarin tegen het licht wordt gehouden. Het is bekend dat veel ondernemers in het midden- en kleinbedrijf nogal eens problemen ondervinden met het verkrijgen van de nodige kredieten. Om te investeren hebben bedrijven veelal vreemd vermogen nodig. De Raad voor het zelfstandig ondernemerschap heeft in samenwerking met de Universiteit van Tilburg en twee grote commerciële banken een grootschalig onderzoek gedaan naar de financiering in het MKB. Het blijkt dat door kenmerken van de financieringsstructuur de kosten van vreemd vermogen voor het MKB veel hoger zijn dan voor het grootbedrijf. Bovendien brengen deze kenmerken met zich mee dat de beschikbaarheid van financiering achterblijft, met name in periodes waarin het economisch niet goed gaat. Dat brengt starters en doorgroeiers in de problemen. Mogen wij hieruit concluderen dat het huidige overheidsinstrumentarium niet meer voldoet of denkt de minister daar anders over? Het is een gegeven dat banken zo weinig mogelijk risico willen nemen. Wat kan de minister doen om onzekerheden voor kredietverschaffers weg te nemen? Heeft de minister ook ideeën om de hoge kosten te reduceren?

In dit kader vragen wij ook aandacht voor het Besluit Borgstellingskrediet MKB (BBMKB). Zien wij het goed dat dit besluit nogal aanbodgestuurd is? Moet ook hier de vraag niet centraal staan, zodat alles op basis van de vraag beter gebeurt? Het aanbodgestuurde systeem is naar ons idee immers veel te weinig flexibel. Is er een goed overzicht van de prestaties van banken ten aanzien van de uitvoering van de BBMKB en is vergelijking, een soort benchmarking, mogelijk? Mogen wij ook van de minister vernemen of de voorlichting op dit terrein optimaal is?

De zogenaamde tante Agaathregeling maakt het voor derden aantrekkelijk om vreemd vermogen te verstrekken aan startende ondernemers. Onze fracties vinden het dan ook jammer dat, gezien de huidige economische problemen, deze regeling drastisch werd ingeperkt. Banken hebben nu niet meer de mogelijkheid om dergelijke leningen te verstrekken. Ziet de minister nog mogelijkheden om de regeling voor banken weer in te voeren?

In het verleden is in dit huis nogal eens gesproken over het Technisch Ontwikkelingskrediet (TOK). Deze regeling had tot doel om innovatie te stimuleren en knelpunten voor het MKB weg te nemen. Die knelpunten hadden betrekking op het gebrek aan financiële middelen bij het ontwikkelen van nieuwe producten en processen. Van deze regeling ging een activerende werking uit naar de kapitaalverschaffers. Het specifieke doel van deze regeling was om projecten die voor Nederland tot nieuwe producten leidden, te stimuleren. Dit werd tot stand gebracht door een overheidskrediet te verschaffen van maximaal 40% van de totale ontwikkelingskosten. De ondernemer moest dan zelf 30% van deze kosten voor zijn rekening nemen. Helaas werd deze regeling afgeschaft. Nu blijkt uit een onderzoek van het Economisch instituut voor de middenstand dat deze regeling goed op de behoefte van de ondernemers inspeelde en vooral ook leidde tot goede economische resultaten in het licht van werkgelegenheid en omzetgroei. Wij verzoeken de minister om deze regeling weer te introduceren.

De administratievelastendruk is al door veel collega's genoemd, alsmede de problematiek van de strijdige regels, die volop in de belangstelling blijft staan. Zelfs werd samen met het MKB Nederland het meldpunt strijdige regels geopend. Graag vernemen wij van de minister welke vooruitgang er is geboekt met de terugdringing van de administratieve lastendruk tot op dit moment alsook met de aanpak van de strijdige regels.

De betekenis, het grote belang en de positie van de industrie in ons land komt in de begroting van Economische Zaken nauwelijks aan de orde. Een goede analyse van de prestaties van verschillende sectoren ten opzichte van vergelijkbare landen is ook noodzakelijk om, als het nodig blijkt, verbeteringen aan te brengen. Van belang is ook dat wij zicht hebben op het vestigingsklimaat in het algemeen en dat voor de industrie in het bijzonder, omdat duidelijk is dat het vestigingsklimaat in Nederland voor de industrie onder druk staat. Daarom is het van belang dat op initiatief van onze collega Slob van de overzijde, middels een motie, door de minister is toegezegd dat er gewerkt wordt aan een industriebrief. Kan de minister hierover al iets mededelen?

Iedere dag is er economisch nieuws. Het economische leven heeft een centrale plaats in onze samenleving. Iedereen heeft er mee te maken. Voor velen is het een domein van uitsluitend zakelijke belangen. Zaken zijn toch immers zaken. Voor onze fracties is het geen zaak van alleen belangen, omdat het economische leven veel meer inhoudt. Het economische raakt ook veel meer mensen en grijpt veel dieper in in een samenleving. Daarom is het onderworpen aan het gezag van de Heilige Schrift. Er zal ook genormeerd moeten worden. Zo zullen onze fracties beleidsmaatregelen en ontwikkelingen beoordelen. Wij wachten het antwoord van de minister af.

De beraadslaging wordt geschorst.

De voorzitter:

Ik geef het woord aan de heer Platvoet.

De heer Platvoet (GroenLinks):

Voorzitter. Op grond van artikel 139 van het Reglement van orde, dat de interpellatie regelt, verzoek ik namens de fractie van GroenLinks om op korte termijn een interpellatie te houden over de brief die prins Bernhard heeft doen publiceren in de Volkskrant van jongstleden zaterdag en over de opvatting van de ministeriële verantwoordelijkheid zoals die door de regering aan deze brief is verbonden.

De voorzitter:

Wij nemen dit verzoek thans voor kennisgeving aan. Volgende week zal de Kamer zijn mening kenbaar maken over uw verzoek voor het verlenen van verlof tot het houden van een interpellatiedebat.

De vergadering wordt enige ogenblikken geschorst.

Naar boven