Aan de orde zijn:

de behandeling van het wetsvoorstel Goedkeuring van het op 16 april 2003 te Athene totstandgekomen Verdrag betreffende de toetreding van de Tsjechische Republiek, de Republiek Estland, de Republiek Cyprus, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, de Republiek Hongarije, de Republiek Malta, de Republiek Polen, de Republiek Slovenië en de Slowaakse Republiek tot de Europese Unie, met Toetredingsakte, Bijlagen en Protocollen (Trb. 2003, 74) (28972, R1738);

het Europadebat, Staat van de Unie (29201).

De voorzitter:

Ik heet van ganser harte welkom de minister en de staatssecretaris van Buitenlandse Zaken.

De beraadslaging wordt geopend.

De heer Jurgens (PvdA):

Voorzitter. Door de wonderen van de moderne techniek kon ik gisteravond de heer Bot, onze minister van Buitenlandse Zaken, in Washington zien spreken naast de minister van Buitenlandse Zaken van de Verenigde Staten, die hem een "dedicated transatlanticist" noemde, wat iets te maken schijnt te hebben met de waarde die de minister hecht aan goede banden met de Verenigde Staten. Zijn grote politieke voorganger Schaepman noemde zich ultramontaan, waarmee hij zijn verbondenheid met Rome uitdrukte. Ik hoop dat deze ultraoceanist dezelfde moderatie zal betrachten als indertijd Schaapman, want er zijn wel enige problemen met wat er aan de andere kant van de oceaan gebeurt.

De PvdA-fractie zal vandaag haar deel van het debat met de regering beperken, niet alleen vanwege de beperkte spreektijd. Het kernpunt is de uitbreiding van het aantal leden van de EU. Dan heb ik het niet alleen over de tien waarover dit verdrag gaat, maar ook over Turkije als mogelijke verdere uitbreiding en als lakmoesproef voor onze intenties met de Europese Unie. Als wij goed ons werk zouden doen, dan zouden wij in deze Kamer nauwkeurig het rapport moeten bespreken van de Europese Commissie van november jl., waarin deze naloopt in hoeverre de tien toetreders voldaan hebben aan de opgestelde zware criteria en in hoeverre vrijwaringsmaatregelen zullen worden genomen in de gevallen waarin landen niet voldoen aan die criteria, waarbij voedselzekerheid, bewaking van de buitengrenzen, justitie en corruptie de bekende knelpunten zijn. In de praktijk beschouwt echter eenieder aanneming van het verdrag als een gelopen wedstrijd. Al is de IGC mislukt – voorlopig – en de Conventie met haar institutionele verbeteringen niet aanvaard, al voldoet een aantal toetreders kennelijk nog lang niet aan alle eisen, toch gaat het allemaal door. En dan verbazen wij ons over het toenemende Euroscepticisme, zelfs in Nederland! Nogmaals, ik begrijp wel waarom het allemaal zo is, maar het is, zoals ik heb gemerkt, buitengewoon moeilijk aan het publiek uit te leggen dat hoewel in december een poging tot verbetering van de institutionele verhoudingen binnen de Europese Unie is mislukt, gewoon wordt doorgegaan met een uitbreiding van tien waarbij die verbetering hard nodig is.

Aan de overzijde van het Binnenhof is wel enige opwinding over de vraag of Nederland ook gebruik zal maken van de mogelijkheid om arbeidsmigratie uit het Oosten in de eerste jaren te beperken. Dat is typisch een discussie die wij hadden moeten voeren, maar niet hebben gevoerd, in de jaren waarin de EU onderhandelde met de toetredende landen. Nu voert de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid van de Tweede Kamer discussies met staatssecretaris Rutte over beperking tot pakweg 22.000 mensen. Ik herinner mij geen opgewonden debatten in de Kamers bij Sociale Zaken toen over de voorwaarden voor arbeidsmigratie werd onderhandeld met de toetreders.

De aanneming van dit verdrag is dus een ritueel, maar wel een wezenlijk ritueel. Het verdrag markeert immers definitief de opheffing van het IJzeren Gordijn dat door Europa heeft gelopen. Het markeert ook het weergaloze succes van een van de meest indrukwekkende staatkundige projecten die de wereldgeschiedenis ooit heeft gekend: de Europese integratie na 1945. Het welslagen daarvan is mede te danken aan de dreiging die de Sovjet-Unie voor onze Westerse veiligheid betekende. Het is navrant dat diezelfde dreiging voor acht van de nu toetredende staten een halve eeuw knechtschap onder die Sovjet-Unie heeft betekend. Alleen al daarom is hun toetreding een daad van simpele rechtvaardigheid.

Een visie op de criteria voor toekomstige uitbreiding ontbreekt echter. Gaan wij nu wij de Slaven, de Balten en de Magyaren verwelkomen door met de andere Slavische volkeren in de Balkan en aan de oostgrens? Of laten wij het bij de Bulgaren? En komen na de Roemenen de Moldaven? Schuiven wij de discussie weer voor ons uit om straks onszelf weer te beschuldigen van sluipende besluitvorming?

Voor die acht ligt de toetreding zoals gezegd om historische, culturele en economische redenen en om veiligheidsredenen voor de hand. Voor Cyprus, verdeeld als het is tussen Griek en Turk, al iets minder. Voor Malta geldt dat het tweemaal een heldhaftige rol speelde ter verdediging van Westerse waarden: in 1941, toen het als Britse basis wezenlijk was voor de strijd om Noord-Afrika, en al in 1565 – nog voordat deze zaal werd gebouwd – toen de Johannieter Ridders de overweldigende aanval van de Turkse sultan wisten af te slaan. De Spanjaarden die met Venetië de strijd voerden tegen de Turken versloegen deze vervolgens in 1571 bij Lepanto. Al die Spaanse inspanningen waren reden waarom wij in 1568 het Spaanse juk van ons af konden slaan. Want de Spanjaarden hadden weinig aandacht voor onze moeraspoelen in het noorden.

Hiermee komen wij dus op de Turken. Turkije is al sinds 1949 lid van de Raad van Europa en van de NAVO. In 1963 is aan Turkije gezegd dat het in aanmerking kwam voor toen nog het EEG-lidmaatschap. Dat is in 1999 nog eens bevestigd voor de Europese Unie. In december moet de Europese Unie beslissen of zij al dan niet de onderhandelingen met Turkije ter zake opent. Dat is afgesproken, en nu pas barst de discussie los. Weer zo'n voorbeeld van hoe parlementen de EU-ontwikkelingen op hun beloop laten om pas wakker te worden als het juiste moment daarvoor al is gepasseerd. Al die tijd heeft het Nederlandse parlement zich nimmer uitdrukkelijk over dit onderwerp uitgesproken. Toch zal dit nu moeten gebeuren, want Turkije is tegelijk de aanleiding om de vraag te beantwoorden tot hoever de Europese Unie zich zal uitbreiden. Tot Wladiwostok? Tot Bakoe? Tot Jeruzalem? Tot Marakesh? Dat zijn overigens, Marakesh uitgezonderd, allemaal steden die binnen het gebied van de Raad van Europa vallen. Als wordt gerept van sluipende besluitvorming, zoals het Handelsblad op de 19de januari jl. deed – het Handelsblad wordt door sommigen NRC genoemd – en de VVD ons in verhalen die ik las in deze kwestie beschuldigt van salamitactiek, dus geen behoorlijke besluitvorming op dat terrein, dan is mijn tegenvraag: waar waren wij toen die sluipende besluiten werden genomen? In zijn voor een historicus wel erg oppervlakkig artikel in NRC Handelsblad van 3 februari zegt Thomas von der Dunk dat er drie redenen worden aangevoerd om Turkije toe te laten tot de Europese Unie. Eén argument wordt ontleend aan geopolitieke motieven, een aan historische motieven en een aan de integratie van Turkse minderheden in de EU. Hij haalt ze alledrie onderuit en concludeert: "niets pleit voor Turkije bij de EU."

Maar wat waren de werkelijke redenen om de acht wel toe te laten? Veiligheid, economisch belang, waardengemeenschap en historische schuld. Die laatste overweging geldt voor Turkije niet, al hebben wij in de periode 1945-1990 zeer geprofiteerd van het NAVO-lidmaatschap van Turkije, gelegen aan de zachte onderbuik van de voormalige Sovjet-Unie. En wat betreft de veiligheid? Turkije is nog steeds van groot belang voor onze veiligheid, niet tegenover de "roden", maar tegenover het fundamentalistisch gevaar. Sinds Ataturk 80 jaar geleden streeft Turkije ernaar een seculiere staat te zijn. Ook hier speelt het geopolitieke element. Kan Turkije zich als seculiere staat handhaven en Europese waarden in het beleid toepassen, dan speelt het een wezenlijke rol in de nieuwe strijd tegen nationalisme en politiek fundamentalisme. De 70 miljoen Turken dan als bondgenoten hebben, is voor onze veiligheid van grote betekenis. Gezien vanuit de oervisie van de Europese integratie – namelijk nooit meer oorlog – past Turkije dus geheel in het beeld.

Er is natuurlijk ook een economisch belang, zij het op termijn nu Turkije op dit terrein nog zo ver achterloopt. Dat geldt trouwens op dit moment voor Polen ook, maar toch treedt dit land toe.

De argumenten tegen komen uit een heel andere hoek, te weten die van de waardengemeenschap en de vermeende historische, culturele en religieuze verschillen. Deze zijn op zichzelf onloochenbaar, zoals ook werd vastgesteld in genoemd artikel in NRC Handelsblad, al zal de redactie overigens zeker niet bedoelen dat aan Europa joods-christelijke tradities ten grondslag liggen en dat Turkije om die redenen niet mag meedoen. Zijn die verschillen echter wel het criterium? Moeten Oekraïne en Rusland dan wel lid worden omdat die verschillen met deze landen zoveel kleiner zijn? Zo niet, waarom dan niet? Het antwoord vergt een visie op de toekomstige uitbreiding van de EU die nu ontbreekt. Nu wij Slaven, Balten en Magyaren verwelkomen, gaan wij vervolgens door met de andere Slavische volkeren in de Balkan en aan de oostgrens? Of laten wij het bij de Bulgaren? En na de Roemenen de Moldaven? Schuiven wij die discussie weer voor ons uit om straks onszelf weer te beschuldigen van sluipende besluitvorming? Zo bekeken wordt de discussie over Turkije de lakmoesproef voor wat wij eigenlijk willen met de EU. Is het denkbaar dat er toch twee Europa's zijn? Die van de gemeenschappelijke veiligheid en economisch belang en die van de gemeenschappelijke culturele waarden? De PvdA heeft de neiging, Turkije te rekenen tot het Europa van veiligheid en markt, maar dan alleen als tot het veiligheidsbelang wordt gerekend de belofte van Turkije de wezenlijke waarden van democratie, rechtsstaat en grondrechten te aanvaarden. Die belofte heeft Turkije gedaan in de sfeer van de Raad van Europa. De Raad van Europa heeft bijvoorbeeld gedaan gekregen dat de doodstraf is afgeschaft. Zeker, er moet nog een hoop gebeuren, zoals ik als rapporteur van de Raad van Europa ook heb geconstateerd als het gaat om de nakoming van beslissingen van het Hof van de mensenrechten in Straatsburg. Opening van de onderhandelingen maakt het echter mogelijk om krachtig steun te geven aan het moderniseringsstreven van de Turken. Dat kan tijd kosten, misschien moet het in fasen, maar als het succesvol is, is het een grote overwinning.

Ook de EU zelf zal moeten worden hervormd. Het landbouwbeleid en de structuurfondsen zijn niet te handhaven als Turkije erbij komt. Ook zal het buitenlands beleid van de EU anders worden met een Turkije als lid dat grenst aan de grote internationale crisishaarden. De onderhandelingen zouden wat ons betreft in december 2004 geopend kunnen worden. Dit mede omdat dan alle EU-programma's om Turkije bij te staan bij zijn economische en democratische ontwikkeling in werking kunnen treden, zodat de druk op hervormingen in Turkije wordt opgevoerd en de Turken uitzicht wordt geboden op een toekomst binnen de EU.

Hoe zit het dan met de gemeenschap van culturele waarden die de EU zou moeten worden? De Polen zullen straks Oekraïne erbij willen hebben als buffer tegen Rusland. Moet Rusland zelf, inclusief Wladiwostok, er ook bij? Men zegt dat Europa zich uitstrekt tot de Oeral en de Kaukasus. De Raad van Europa heeft die consequentie al getrokken en heeft nu ook 45 leden. Men zou kunnen stellen dat die gemeenschap van culturele waarden met Oekraïne, Wit-Rusland en Rusland toch wel blijft bestaan. Als zij in Oost-Europa een eigen soort EU vormen, kan daarmee nauw worden samengewerkt, maar toetreding van deze landen is gezien hun gezamenlijke omvang op dit moment niet goed voor te stellen. Zo gezien is de keuze die wij moeten maken voor veiligheid, dus voor toetreding van Turkije op termijn, een toetreding waarvoor althans de onderhandelingen kunnen worden geopend en waarvan de voorwaarden stevig zullen zijn, zoals ze trouwens al waren bij de nu tien toetredende staten. De PvdA-fractie legt deze wat nuchtere analyse graag aan de regering voor in de hoop dat zij ook een bijdrage aan deze analyse wil geven. Tot december hebben wij toch niet zo vreselijk veel tijd meer en in december is Nederland bovendien voorzitter van de Europese Unie. Mijn fractie is zich ervan bewust dat deze keuze afwijkt van de opvatting van hen die Europa vooral zien als een cultureel project en die stellen dat de Turken met hun zeer afwijkende culturele traditie, zonder Renaissance en Verlichting, zonder Vermeer, Bach, Kant, Voltaire en Tolstoj, met hun islamitische traditie niet in Europa zouden passen, ook al heeft Ataturk overigens zijn land al 80 jaar geleden op Europa gericht. Zij richten hun ogen op mogelijke grote migraties van dragers van deze andere cultuur naar het Westen waar zij al vooruitgeschoven posten hebben en die voor 80% hun echtgenoten blijven betrekken uit Turkije. Wordt – en ik citeer nog steeds mensen die bezwaar hebben tegen toetreding van Turkije – integratie niet onmogelijk zonder aanvullend beleid, onder andere op dit speciale punt van de migratie?

Het zijn begrijpelijke tegenwerpingen en die klinken in alle nuchterheid ook in het debat binnen mijn fractie, maar om geopolitieke en economische redenen kiezen wij uiteindelijk toch voor toetreding. Als de uitkomst van de analyse wordt dat Turkije moet kunnen toetreden, dan mag dat niet gebaseerd zijn op culturele tradities, zoals ik wel in christen-democratische kring heb gehoord. Ik herinner mij dat een grote Duitser als Helmut Kohl zich heeft laten ontvallen dat Turkije niet bij Europa zou horen omdat het niet behoort tot de christelijke traditie. Een dergelijk standpunt steunt mijn fractie absoluut niet. Als genoemde analyse leidt tot een afwijzing van Turkije, moet dat ook nu tegen de Turken worden gezegd. Die boodschap zal ongetwijfeld hard aankomen bij een volk dat zich juist de laatste paar jaar en – dat is nog het meest merkwaardig – ook nog onder een regering die voortkomt uit de gematigd islamitische partij, steeds meer op de EU heeft ingesteld. De gevolgen van een afwijzing kunnen zeer wel bestaan uit een radicalisering in plaats van een democratisering van Turkije. Dat moeten wij ons wel realiseren.

De heer Platvoet (GroenLinks):

Voorzitter. De lijn van de heer Jurgens met betrekking tot Turkije kan ik een heel eind volgen. Hij begon zijn betoog met de wat teleurgestelde opmerking dat het parlement eigenlijk alleen maar "ja" kan zeggen en dat het bovendien ook nog te laat is om invloed uit te kunnen oefenen op de beoordeling van het toetredingsverdrag. Tegelijkertijd stelt hij dat Turkije er volgens zijn fractie wel bij moet. Zou het dan niet handig zijn om te leren van het verleden en om te proberen de rol van het parlement serieuzer te maken? Zou het niet mogelijk zijn om een gezamenlijke commissie van Eerste Kamer en Tweede Kamer in te stellen die de toetredingspolitiek, het opstellen van de criteria en het voeren van de onderhandelingen volgt, wellicht te beginnen met Turkije? Als daartoe wordt gekomen, hoeft de volgende keer ook niet meer die kritiek te worden geuit dat het parlement als het ware voor voldongen feiten wordt gesteld!

De heer Jurgens (PvdA):

Voorzitter. Zoals wel vaker heeft de heer Platvoet lucide intervallen en gedachten. De onderhandelingen met Bulgarije en Roemenië zijn reeds begonnen, maar het lijkt mij inderdaad voor de onderhandelingen met Turkije een zeer zinvolle suggestie, te meer gezien de opmerkingen over mogelijke migratie die op het laatste moment aan de overzijde werden gemaakt. Dergelijke opmerkingen horen thuis in de onderhandelingen over toetreding en moeten niet later worden gemaakt. Als je zo'n commissie zou instellen – en u weet hoezeer ik voor een gezamenlijke commissie van beide Kamers voor dit onderwerp ben geporteerd – zou dit zeker ook kunnen gelden voor een overweging over de toetreding van Turkije. Laten wij afwachten wat onze collega's vandaag in deze Kamer over dit onderwerp te berde brengen.

Voor dit debat is weinig tijd beschikbaar. Daar is een beslissing over genomen en die is begrijpelijk, want er zijn veel andere wezenlijke dingen die wij moeten bespreken. Toch is het een beetje een illustratie van de stiefmoederlijke wijze waarop beide Kamers Europa plegen te behandelen. Op dit moment spelen er heel veel wezenlijke zaken in de Europese Unie. Vandaag komt de Commissie naar verwachting met een voorstel voor de financiële perspectieven voor de komende jaren. Dit heeft vergaande gevolgen voor onze eigen begroting en voor de mogelijkheden van de Unie. Er zijn grote discussies gaande over allerlei onderwerpen als de handhaving van het stabiliteitspact, de Lissaboninitiatieven, het Barcelonaproces inzake Middellandse-Zeelanden, enz. Er lijkt een idee te heersen dat Europa iets is voor de Europawoordvoerders en de buitenlandwoordvoerders en niet iets voor ons. Gelukkig is er na de oprichting van het Europees bureau Eerste Kamer in deze Kamer veel meer aandacht gekomen voor dit onderwerp. Ontwerprichtlijnen worden nu ook aan andere vaste commissies rondgestuurd. Ik hoop dat hierdoor een veel grotere betrokkenheid ontstaat met wat in Europa gaande is. Ik ben daar dankbaar voor.

In de hoop dat wij in de loop van het komende jaar meer ruimte voor dit debat kunnen creëren, wil ik nu tot slot daarvoor al een aanzet aangeven. Mijn fractie zou een wezenlijk debat over de tweede pijler van de Europese Unie willen houden, dus over het buitenlands- en veiligheidsbeleid en dan met name over het overleg dat gaande is over de verhouding tussen de Europese Unie, de WEU en de NAVO en een eigen positie van de Europese Unie. Wij zijn tenslotte met 450 miljoen mensen, een kwart van de totale wereldeconomie. Het zou toch te gek zijn dat wij geen eigen defensiepotentieel zouden kunnen hebben dat kan worden ingezet op momenten dat dit met name ook voor humanitaire hulp gewichtig zou kunnen zijn. Nu wij een ultraoceanist in ons midden hebben die buitengewoon veel afweet van wat zich binnen Brussel afspeelt, hoop ik dat de regering bereid is ons een notitie over dit onderwerp te sturen, opdat wij daarover een debat kunnen hebben.

De heer Van Middelkoop (ChristenUnie):

Mevrouw de voorzitter. Ik heb minister Bot tijdens het debat vorige week over de NAVO gevraagd of hij wel een correcte Atlanticus is. Hij heeft dit beaamd. U begrijpt mijn voldoening toen ik gisteravond bijval kreeg van minister Powell, maar ik vond wat ik vanochtend in de krant las, nog mooier: Minister Bot doet Amerikanen geen toezegging. Dit roept bij mij een mooi beeld op van een fiere nieuwe minister van Buitenlandse Zaken die de Amerikanen trotseert. Hij heeft het overleefd, want hij bevindt zich nu hier in deze zaal om over Europa te praten. Ik zal dit nu doen namens de fracties van de ChristenUnie en de SGP.

Op 20 september 1988 hield de toenmalige Engelse premier Margaret Thatcher op het Europacollege te Brugge een rede, waarin onder meer de volgende gedenkwaardige woorden voorkwamen: "De Europese Gemeenschap is een van de uitingen van de Europese identiteit. Het is niet de enige. Wij mogen nooit vergeten dat er ten oosten van het IJzeren Gordijn volkeren die ooit ten volle hun aandeel hadden in de Europese cultuur, vrijheid en identiteit van hun wortels afgesneden werden. Wij zullen Warschau, Praag en Boedapest steeds beschouwen als grote Europese steden." Met die profetische woorden klopte zij als het ware op de toenmalige "oosterpoort" van wat toen nog West-Europa heette. Ruim een jaar later ging die poort open, omdat het atheïstisch communisme aan zijn eigen zielloosheid was bezweken. Vandaag bestaat die poort niet meer, maar leggen we de laatste hand aan het huis van Europa waarvan mevrouw Thatcher ons ruim vijftien jaar geleden wees op de cultuurhistorische identiteit.

Wat er tussen toen en nu is gebeurd, behoeft niet allemaal gereleveerd te worden. Vanaf het begin van de jaren negentig in elk geval na de Duitse hereniging, lag er onze belofte van toetreding van een nog nader te bepalen aantal Midden- en Oost-Europese landen tot de Europese Unie. Met behulp van veel financiële middelen, vanuit Brussel en de EU-hoofdsteden, doorliepen landen een ingrijpend transformatieproces. Dat is nu vrijwel voltooid. Wie nu nog fundamentele bezwaren opwerpt, heeft geen recht van spreken. Dat anderhalf jaar geleden door sommige Nederlandse politici om redenen van nationale financiën zelfs een moment werd gedreigd met een veto, heb ik ervaren als een moment van ernstige oordeelsverzwakking en politieke woordbreuk. Gelukkig is iedereen inmiddels weer bij zinnen.

Sinds jaar en dag zijn onze fracties overtuigde voorstanders geweest van deze uitbreiding. Als er op enig moment dan toch gekozen moest worden tussen verdieping of uitbreiding, dan kozen wij voor uitbreiding. Ik herinner in dit verband aan een debat in de Tweede Kamer van een jaar of tien, twaalf geleden met collega Van der Linden; onze positie dienaangaande is niets veranderd. In de toelichting bij het goedkeuringswetsvoorstel heeft de regering de hele voorgeschiedenis, stap voor stap, van Raad naar Raad, nog eens opgeschreven. Dank daarvoor, het was nuttig daar nog eens bij te worden bepaald. Er had nog aan kunnen worden toegevoegd dat het proces traag verliep en dat menig politiek leider, in het bijzonder de Franse president Chirac, goede sier trachtte te maken met beloftes van data van toetreding, die reeds toen, en zeker nu, als zeer voorbarig konden worden aangemerkt.

Intussen is de toetreding van tien nieuwe lidstaten niet zonder risico's, zeker niet voor de landen zelf. Ter geruststelling wordt nogal eens ter vergelijking gewezen op de succesvolle ingroei van landen als Spanje, Portugal en Griekenland. Ook staatssecretaris Nicolaï hoorde ik onlangs die vergelijking maken en misschien heb ik het zelf ook wel eens gedaan.

De vergelijking gaat echter veel minder op dan op het eerste gezicht lijkt. De autoritaire regimes van Zuid-Europa waren, anders dan de Midden- en Oost-Europese landen, al langer vertrouwd met het systeem van de markteconomie. Er was toen nog geen Interne Markt met bijbehorend acquis en er konden lange overgangstermijnen worden afgesproken. Ondanks de toestroom van binnenlands kapitaal bleven de belangrijkste economische sectoren in Spanje en de andere landen in binnenlandse handen. Een begrip als beleidsconcurrentie ontving pas zijn volle betekenis na de Interne Markt en de Polen en andere naties zullen merken wat dat betekent. In dit verband wil ik graag horen wat de rechtvaardiging is om de toetredende landen de verplichting op te leggen van toetreding ook tot de Europese Monetáire Unie. Deze eis gold in Maastricht namelijk niet. Toetreding tot de EMU betekent de plicht tot convergentie met de landen van de eurozone. Brengt dit niet het risico mee van gedwongen werkloosheid, sociale uitsluiting en spanningen en mogelijkerwijs de creatie van een voedingsbodem van reactionaire anti-Europese sentimenten in een aantal van de nu toetredende landen? Kortom, hebben we bij die EMU-eis niet te veel aan onze belangen gedacht en te weinig aan die van de toetreders?

Datzelfde zou gezegd kunnen worden van het kabinetsvoornemen om tewerkstellingsvergunningen te vragen wanneer, bijvoorbeeld, Poolse werknemers zich melden op onze arbeidsmarkt. Toch meen ik dat daar wel goede argumenten voor zijn en het is zeker niet nodig er een majeur politiek vraagstuk van te maken. Het vrij verkeer van personen is natuurlijk een centraal onderdeel van de liberale doctrine van de Interne Markt, maar dat verplicht nog niet tot enthousiasme over het verschijnsel arbeidsmigratie. Bij de invoering van de euro hebben we hetzelfde gezegd. Dat Polen protesteert is begrijpelijk, maar een besluit aan onze kant om enige terughoudendheid – want om meer gaat het niet – in acht te nemen bij het toelaten van werknemers is nauwelijks van gewicht vergeleken bij het zeer veelomvattende besluit Polen te laten toetreden tot de EU. En we moeten nu ook niet doen alsof het niet om reguliere werknemers gaat, maar om economische asielzoekers. Ik wil nog wel graag uitgelegd wat nu materieel het verschil is tussen de positie van Duitsland en Oostenrijk enerzijds en landen als Nederland anderzijds. En ook of Nederland geheel vrij is de overgangstermijnen zelf te bepalen, of dat er een toets plaatsvindt door de Europese Commissie.

Na een Europese top – waarschijnlijk Luxemburg-1997 of Helsinki-1999, maar dat heb ik helaas niet kunnen achterhalen – sprak de Tweede Kamer uit dat Cyprus pas kon worden toegelaten als de deling opgelost was. Die Kamermotie is in Griekenland bepaald niet goed ontvangen, zoals ikzelf eens heb mogen ervaren, maar enig begrip voor onze zorgen was nog wel te verkrijgen. De motie van destijds wordt niet uitgevoerd: Cyprus, in nog altijd gedeelde vorm, wordt lid van de EU. Erkend moet worden dat juist door het toetredingsproces er weer beweging is gekomen in dit vastgeroeste dossier. Is de minister het overigens met mij eens dat de normalisatie van Cyprus ook nu niet een eerste verantwoordelijkheid is van de EU, maar primair van de Verenigde Naties, het Verenigd Koninkrijk, Griekenland en Turkije?

Ik rond dit deel af met een vraag van legislatieve aard, die ik beter schriftelijk had kunnen stellen. Welke verdragswerkelijkheid gaat schuil onder de bepaling in artikel 2 van de Goedkeuringswet? Er wordt verwezen naar verdragen die geen parlementaire goedkeuring vereisen. Aan welke uitzonderingsbepaling van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen is dit ontleend? Had dit niet met zoveel woorden moeten worden vermeld?

Het is niet zo moeilijk om de overstap te maken naar de Staat van de Unie. Naast de mislukte constitutie, staat het debat in Europa immers in het teken van de uitbreiding naar een EU van 25 lidstaten. In de komende jaren zal zichtbaar worden wat dit betekent voor Nederland. Om maar in Den Haag te beginnen: acht deze minister met zijn grote Brusselse ervaring het wenselijk wanneer er in het kabinet een minister voor Europese zaken komt, al dan niet verbonden aan BZ of AZ? Zonder hem vast te pinnen op een finaal antwoord, wil ik hem vragen of hij daar beproefde gedachten over heeft en zo ja, welke.

Toen de EG werd uitgebreid met enkele mediterrane landen, werd wel gezegd dat het zwaartepunt van de Europese samenwerking was verschoven naar het zuiden. Dat bleek in de praktijk toch weinig voor te stellen, zodat wij nu maar niet moeten filosoferen over een verschuiving naar het oosten. Dat zou misschien anders liggen wanneer de Europese bureaucratie zou verhuizen van Brussel naar Berlijn, maar er zijn voldoende argumenten om de Belgen op dit punt gerust te stellen. Toch zal het karakter van de samenwerking veranderen nu het aantal lidstaten zo groot wordt. Dat raakt ook de Nederlandse oriëntatie. Ik vermoed dat de Raad minder zal opereren met de vertrouwde consensusregel. Ook denk ik dat een EU met 25 lidstaten geen sterke Commissie meer verdraagt. Het Europees Parlement krijgt nog minder het karakter van een volksvertegenwoordiging, hetgeen een argument is om de rol van de nationale parlementen op te waarderen. Over het Hof durf ik geen voorspellingen te doen. Wil de minister eens op deze filosofietjes reageren?

Wij steunen het standpunt van de regering dat in Europa zo weinig mogelijk geld moet worden rondgepompt. Het volume van het structuurbeleid kan aanzienlijk worden teruggebracht. Nu dit standpunt elders niet wordt gedeeld, is het de vraag of wij daarvan zelf het slachtoffer moeten worden. Ik meen van niet. Daarom vraag ik de bewindslieden of Nederland zich wel voldoende inspant om Europese subsidies binnen te halen. Ik zeg het maar even recht voor zijn raap. Met grote regelmaat horen wij het verwijt dat Nederland hier rechtmatige kansen laat liggen.

Er is meer. Europa is binnenlandse politiek geworden, zo werd tien à vijftien jaar geleden al gezegd. Dat was deels waar, maar met de uitbreiding zal het buitenlands-politieke accent weer sterker worden. Onderhandelen en opkomen voor gerechtvaardigde nationale belangen zal, nu Nederland nog slechts een bescheiden politiek gewicht in de schaal kan leggen, een bijzondere professionaliteit vergen. Misschien moet er binnen de buitenlandse dienst een structurele specialisatie plaatsvinden, met een onderscheid tussen Europees geschoolde ambtenaren en de wat meer klassiek georiënteerden. Wat vindt de minister van deze losse gedachten? Zo wil ik het maar noemen, want het is primair een zaak van de regering.

Eind januari was de minister in Parijs op bezoek bij zijn collega De Villepin. Hij meldde daar dat hij geen bezwaar had tegen kopgroepen, zolang Nederland daar maar bij hoorde. Het argument was dat Nederland tot de "pères fondateurs" behoort. Met permissie, ik vind dit een naïeve gedachte. Dat wij tot de oprichters behoren, is zeker voor de nieuwe lidstaten hooguit een sentimenteel argument. Belangrijker is nog dat, als er leiding moet worden gegeven, dit zal worden gedaan door Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk en Duitsland, eventueel aangevuld met landen zoals Spanje en Polen. De macht van die laatste twee zagen wij al op de vorige top, toen de zogenaamde grondwet voor Europa op sterk water werd gezet. Nakaarten over die top, of beter gezegd over de mislukte IGC, heeft weinig zin. Ik heb nog wel een vraag over een onderdeel van de Nederlandse inzet. Ik heb weinig begrepen van de Nederlandse wens om het Stabiliteits- en Groeipact steviger in de grondwet te verankeren. Wie heeft gedacht dat daarvoor Franse en Duitse steun kon worden verkregen, enkele weken nadat deze landen hadden laten weten zich niet te conformeren aan het vigerende pact? Heeft de regering nu echt gedacht dat zij in Brussel ook van die landen steun zou krijgen voor haar europuriteinse voorstel?

In het verslag dat de regering naar het parlement heeft gestuurd, is opgesomd over welke punten de IGC geen overeenstemming heeft bereikt. Alle vier de punten betreffen de verdeling van macht in de relevante instituties. Men kan dat bemoedigend vinden, omdat de institutionele structuur als zodanig niet het probleem vormt. Men kan het ook ontmoedigend vinden, omdat hieruit blijkt dat er onvoldoende vertrouwen in elkaar bestaat. Hoe beoordeelt de minister dit?

Het gaat te ver om de Conventie nu een mislukking te noemen. Ik denk wel dat een iets meer bescheiden werkstuk en dan een dat zich niet had getooid met de potsierlijke naam "Grondwet voor Europa" meer kanshebbend zou zijn geweest. De Europese Unie blijft een staatkundige constructie die is gebaseerd op verdragen, waarin een "demos" ontbreekt en waarin de nationale staten de voornaamste dragers zijn geworden.

De term "constitutie" was en is een terminologische en psychologische machtsgreep. Het suggereert een finalité, een staatkundige entiteit met eigen soevereiniteit. In werkelijkheid ontbeert de EU deze kenmerken: er is geen eigen leger, geen zelfstandige belastingheffing, geen politiek centrum en er is bij de burgers een dunne legitimiteit. Is de minister het met mij eens dat de term "constitutie" te hoog gegrepen is? Mag ik, met de wijsheid achteraf, eens van hem horen of hij vindt dat de werkmethode genaamd Conventie negatieve kanten kent. Ik denk daarbij vooral aan het risico van het ontstaan van een zekere interne dynamiek en euforie op zo'n Conventie die zich los zingt van de politieke realiteiten.

Hoe nu verder? Ik denk dat het zeer onverstandig is, alles op alles te zetten om nog dit jaar, en dus tijdens het Nederlands voorzitterschap want het Ierse sla ik in dit verband maar over, alsnog de stap naar de grondwet voor Europa te wagen. De minister straalt deze ambitie iets te veel uit. Er komen verkiezingen voor het Europees Parlement, de uitbreiding wordt op ongeveer hetzelfde moment effectief en er moet een nieuwe Europese Commissie worden benoemd. Die zaken dienen in al hun onvermijdelijkheid voorrang te hebben. Ik houd het zelfs niet voor onmogelijk dat in december vorig jaar vooralsnog de laatste kans voor een grondwet is gemist. Graag hoor ik een reflectie van de minister op deze observaties.

Ten slotte zeg ik nog een enkel woord over Turkije, waaraan de heer Jurgens ongeveer tweederde van zijn tijd besteedde. Een van de deviezen van minister Bot schijnt te zijn: "Altijd bij de Duitsers aanhaken." Als het over Turkije gaat wil ik hem adviseren dit devies te verbijzonderen tot: "Als het over Turkije gaat aanhaken bij de Duitse christen-democraten." Daartegen kan een CDA-minister toch geen bezwaar hebben. Onze fracties hebben er nooit een geheim van gemaakt dat zij het onverstandig vinden om de Europese Unie zo te definiëren, dat een Turks lidmaatschap tot de mogelijkheden behoort. Ik ben het overigens met de heer Jurgens eens dat het debat over de grenzen van Europa de komende jaren op de agenda behoort te staan. De Europese Commissie heeft al een voorstel gedaan. Van de belofte van 1963, een belofte die Turkije in 40 jaar nog nooit met recht en reden heeft kunnen opeisen, had de EEG en later de EG en de EU zich al lang moeten bevrijden. Ik zeg dat niet voor het eerst. Het thema dreigt reeds nu op onaangename wijze te politiseren en polariseren. Minister-president Balkenende zei reeds dat Turkije kon onderhandelen als het eind dit jaar aan de relevante eisen zou voldoen. Hij had beter zijn mond kunnen houden. Minister Bot ging zover een pleidooi voor Turkije te ondersteunen met het argument dat er een gebaar naar de islam moest worden gemaakt. Ik zou waarachtig niet weten waarom, maar ik neem aan dat in Mekka en Medina de vlag in stok ging. De minister had dit beter niet kunnen zeggen. Anderen, in het bijzonder de VVD, weigeren principieel de factor godsdienst in de beschouwing te betrekken, omdat Turkije een seculiere staat is. Met permissie zeg ik dat dit een onnozel argument is. Het seculiere kemalisme is namelijk het autoritaire, door het leger geschraagde deksel op de permanent fundamentalistische opborrelingen in dat land. Ziedaar de paradox van Turkije; je zult er maar politicus zijn. Als Turkije, een land vol moeilijke paradoxen, echt op een vertrouwenwekkende manier voldoet aan de Kopenhagencriteria, dan is het zo van gedaante veranderd dat het onherkenbaar is geworden.

Dat Turkije een land apart is behoeft geen betoog. Ik wijs slechts op het lidmaatschap van de NAVO en de Raad van Europa. Het is evident dat daarin ook Europese belangen liggen. Er is geen enkele reden om Turkije van ons te vervreemden. Het is in enkele opzichten onze belangrijkste buurman. Wat vindt de minister van de idee om de notitie van de Europese Commissie over "a wider Europe" met daarin vervat de constructie van het gevulde nabuurschap – het zijn mijn woorden – te benutten voor een soort vriendschaps- en samenwerkingsband sui generis? Zo laat men de Turken in hun waarde en voorkomt men dat dit land een splijtzwam wordt in Europa. Dat zou dan overigens niet voor het eerst zijn.

De heer Hoekzema (VVD):

Mevrouw de voorzitter. De uitbreiding van de Europese Unie met landen uit Midden- en Oost-Europa is politiek en geopolitiek een historische gebeurtenis. De voorgaande sprekers hebben daar in andere bewoordingen ook al over gesproken. Deze landen zijn nu gevrijwaard van de Russische invloed, vroeger de Sovjetinvloed en van autoritaire dictators, waaraan zij in het verleden meermalen onderhevig waren.

Deze uitbreiding beslecht de decennialange tweedeling van Europa en brengt een herenigd Europa van waarden, als democratie, vrijheid, mensenrechten, rechtsstaat en markteconomie. De fractie van de VVD is dan ook voor de uitbreiding, maar wel met kanttekeningen en vragen wat betreft de manier waarop het gebeurt, over de maatregelen en processen. Zo hechten wij er zeer aan dat de toetreding van nieuwe lidstaten plaatsvindt op basis van de Kopenhagencriteria, zoals democratie, mensenrechten, rechtsstaat en markteconomie.

Echter, wij hebben geconstateerd dat in de laatste voortgangsrapportage de Europese Commissie, van 5 november jl., ten aanzien van de toetredende landen 39 punten noemt waarover zij zich ernstig zorgen maakt, "serious concerns". Mijn fractie is van mening dat toetreden tot de EU betekent dat de nieuwe lidstaten met de vijftien huidige lidstaten in één interne markt en in één rechtsgemeenschap leven. Alleen indien de regels in die gemeenschap worden nageleefd en de leden-landen elkaar daarop kunnen aanspreken, werkt de Europese integratie naar behoren en kunnen wij er gezamenlijk van profiteren. Daarom vindt de fractie van de VVD het van wezenlijk belang dat de toetreding van nieuwe lidstaten is gebaseerd op de Kopenhagencriteria. Dat betekent dat, indien toetredende landen op onderdelen nog niet aan het acquis communautair voldoen, hierop vrijwaringsmaatregelen moeten worden genomen, zodat het functioneren van de interne markt, de rechtsgemeenschap en de volksgezondheid gewaarborgd blijven.

Vrijwaringsmaatregelen moeten door de Europese Commissie op basis van objectieve criteria worden genomen en gehandhaafd, zolang als nodig is. De Commissie mag niet wijken voor politieke druk, zoals bij het Stabiliteitspact is gebeurd. Hoe gaat de regering bevorderen dat de nodige vrijwaringsmaatregelen in Europees verband worden genomen en gehandhaafd?

Voor mijn fractie zijn behalve de acht Midden- en Oost-Europese landen ook Malta en Cyprus welkom. Mijn fractie spreekt daarbij de wens uit dat de deling van Cyprus zo snel mogelijk wordt opgeheven. Zo niet, dan hebben wij vanaf 1 mei een situatie waarin de Europese Unie wordt uitgebreid met het hele eiland, maar de uitbreiding met Noord-Cyprus voorlopig in de ijskast wordt gezet. Er is dan in feite sprake van een EU-lidstaat die militair bezet is, een hoogst ongelukkige situatie binnen de Europese Unie. Er rust dan ook een dure plicht op Turkije, zich voor de volle 100% in te zetten om tot een vreedzame hereniging van Cyprus te komen, voor 1 mei van dit jaar. Een land, Turkije dus, dat grondgebied van een lidstaat van de EU bezet houdt, kan niet verwachten tot de Unie te worden toegelaten.

In het verschiet ligt de toetreding van Bulgarije en Roemenië. Mijn fractie hoopt dat deze landen in staat zijn voor eind 2005 te voldoen aan de Kopenhagencriteria, om in 2007 daadwerkelijk te kunnen toetreden. 2007 is het streefjaar. Mijn fractie is het eens met de uitspraak van de Tweede Kamer dat moet worden gekomen tot een individuele beoordeling per lidstaat, op basis van een toetredingsverdrag per lidstaat. Kan de regering op basis van de huidige inzichten aangeven of dit tijdschema gehaald wordt?

Mijn fractie is van mening dat de kandidaat-lidstaat Turkije, zoals bevestigd is sinds 1999, het in eigen hand heeft wanneer de toetredingsonderhandelingen kunnen starten. Op dit moment is, zoals de Commissie concludeert, niet voldaan aan de politieke Kopenhagencriteria, zoals met betrekking tot democratie, mensenrechten en rechtsstaat. De vraag van mijn fractie is of de regering meent dat de toetredingsonderhandelingen met Turkije pas kunnen beginnen als dit land daadwerkelijk aan die politieke Kopenhagencriteria voldoet.

De heer Kox (SP):

U wilt pas de onderhandelingen met Turkije beginnen als dat land aan de politieke Kopenhagencriteria heeft voldaan, zoals inzake de corruptie en de rechtsstaat. Wij besluiten vandaag dat tien nieuwe staten lid worden van de Europese Unie, waarbij vastgesteld is dat acht ervan een bedenkelijk niveau van corruptie in huis hebben dat indruist tegen de beginselen van democratische besluitvorming en de rechtsstaat. Waarom stellen wij eisen aan Turkije die wij niet aan deze acht andere landen stellen? Hebben wij bij die acht andere landen een fout gemaakt en zegt u nu dat wij dat in de toekomst beter gaan doen? Dan kan ik u volgen. Of is er een andere reden om onderscheid te maken tussen een Turkije dat corrupt en niet democratisch is en Oost-Europese landen met een bedenkelijke mate van corruptie?

De heer Hoekzema (VVD):

U noemt in feite slechts één onderdeel van de criteria die in Kopenhagen zijn afgesproken. In een aantal Midden- en Oost-Europese landen zijn er inderdaad nog corruptieverschijnselen, maar wij constateren dat er nadrukkelijk verbeteringen optreden. Bij de overige politieke criteria kunnen wij die Midden- en Oost-Europese landen niet vergelijken met Turkije.

De heer Kox (SP):

Als Turkije straks net zo corrupt is als Slowakije nu is, is dat voor u geen reden om te zeggen dat de onderhandelingen met Turkije nog niet kunnen beginnen?

De heer Hoekzema (VVD):

Het gaat om meer dan alleen corruptie. Het gaat ook om de vraag of de rechtspraak onafhankelijk is, of er een scheiding is tussen militair en civiel bestuur, of sprake is van vrijheid van vereniging en of de mensenrechten worden nageleefd.

De heer Kox (SP):

Mijn vraag was of wij nu leren van dit toetredingsproces met de tien nieuwe lidstaten en of wij de volgende keer zeggen dat het anders moet, bijvoorbeeld als het gaat om corruptie. Ik begrijp echter dat de VVD-fractie dat niet zegt, omdat corruptie maar een onderdeel zou zijn van het geheel. Op dat punt zal het voor de VVD-fractie dus niet breken. Dat vind ik merkwaardig. Wij stellen dit vast en u zegt nu dat Turkije wel aan alle criteria moet voldoen maar de Oost-Europese landen niet. Dat geeft de Turken toch een vreemd gevoel, zo neem ik aan.

De heer Hoekzema (VVD):

Zo zeg ik het niet. U haalt er nu een deel uit, maar ik heb het over het totaal.

De heer Kox (SP):

Ik hoorde de president van Georgië in de Raad van Europa spreken over het verschijnsel corruptie. Hij heeft mij er, voor zover nodig, nog eens van overtuigd dat in een corrupt land de democratie verschrikkelijk in de knel komt te zitten. Daarom koppel ik democratie aan corruptie.

De heer Hoekzema (VVD):

Ik heb democratie als eerste punt genoemd. Daarop ligt de grote nadruk als het gaat om de vraag of wij de toetreding positief benaderen. Ik ga geen bepaald onderdeel daaruit isoleren.

Bij het tweede onderwerp van het debat, de staat van de Europese Unie, bepaalt de mislukking van de top in Brussel over de ontwerpgrondwet de bijdrage van mijn fractie. Immers, die grondwet had de EU democratischer, transparanter, slagvaardiger en efficiënter moeten maken. Welke gevolgen zal die mislukking volgens de regering hebben voor het functioneren van de EU na de uitbreiding waar wij zojuist over hebben gesproken? Immers, wij krijgen nu een situatie van uitbreiding zonder verdieping, met alle gevaren van dien. Er dreigt een segmentering van de Europese Unie in groepen landen met verschillende snelheden van integratie. In de Volkskrant van zaterdag 31 januari lezen wij dat de "Grote drie", te weten Duitsland, Frankrijk en Groot-Brittannië, hun beleid op elkaar willen afstemmen op een gezamenlijke top op 18 februari a.s. Wij hebben evenwel allen nog in herinnering de diplomatieke missie van deze drie grote landen naar Iran om dit land ertoe te bewegen, inspecteurs toe te laten tot zijn kerncentrales, zonder de Europese Hoge Vertegenwoordiger voor het Gemeenschappelijke buitenlandse en veiligheidsbeleid, de heer Javier Solana, erbij te betrekken.

Wij vragen de regering of hier niet een soort directorium dreigt, waarbij het leiderschap in de Europese Unie exclusief komt te liggen bij de "Grote drie"? Welke visie heeft de regering hierop? Hoe moeten wij in dit verband aankijken tegen de uitspraken van de minister van Buitenlandse Zaken – de heer Van Middelkoop refereerde hier ook al aan – over een Europa van kopgroepen in Le Figaro van 29 januari jl.? Is de vorming van een kopgroep niet uiterst schadelijk voor het verdere integratieproces van de toetredende landen? Dreigt hier niet weer een scheiding in Europa? Om met Delors te spreken – zie het Parool van zaterdag 31januari – "Na de mislukte top in Brussel is het voor eenieder duidelijk dat er een crisis in Europa gaande is. De communautaire methode in de Europese Unie is van wezenlijk belang om een evenwicht te vinden tussen de grote en kleine landen. Wij mogen niet afglijden naar de intergouvernementele methode, waarbij regeringen op basis van hun nationale belang de beslissingen nemen. De interne markt functioneert behoorlijk, maar de politieke wil ontbreekt op dit moment om tot samenhang in de EU te komen. En de grote lidstaten zullen meer speelruimte krijgen."

Delors vreest – dat is heel zwaar uitgedrukt – dat dit het einde is van de Europese constructie. Hij zegt dat Europa dan naar het tweede plan wordt verwezen op de wereldschaal. Wij moeten met elkaar constateren dat dit gevaar, zoals het er nu voor staat, niet helemaal denkbeeldig is. Dit mag echter niet gebeuren. De afronding van de topbesprekingen over de ontwerpgrondwet mag niet blijven liggen. Hier ligt een taak voor Nederland. Ons land heeft als open economie en één van de grondleggers van de Europese integratie alle belang bij een verdere ontwikkeling van Europa tot een medespelbepaler in de wereld. Vanaf 1 juli is Nederland voorzitter van de Europese Unie. Welke visie heeft de regering op de rol van Nederland om de vastgelopen top weer vlot te trekken?

Mevrouw de voorzitter. Het is duidelijk dat wij ons in Europa nu vooral moeten concentreren op het goed regelen van het bestuur van de Europese Unie middels een vast te stellen kader, in casu een Europese grondwet.

De heer Ten Hoeve (OSF):

Voorzitter. Van de Europese Economische Gemeenschap werd het hart toch eigenlijk gevormd door het vrije verkeer van personen, goederen, diensten en kapitaal en dat is nog steeds de meest duidelijke uitdrukkingsvorm van de Europese Unie, die veel meer wil zijn dan alleen een economische unie. Het vrije verkeer van personen, ook als werknemers, is daarbij waarschijnlijk het meest tot de verbeelding sprekende resultaat van de Europese samenwerking en dat toont het duidelijkste het verschil met vroeger. Nog geen vijftien jaar geleden waren er ijzeren grenzen, die voor een toerist al bijna niet te nemen waren en voor een werknemer al helemaal niet. Het nieuwe Europa heeft allermeest, allereerst betekenis als het nieuwe, vrije, ruimtelijke kader waarin wij ons met elkaar kunnen bewegen.

De uitbreiding van de EU is dus ook zeker, waarschijnlijk allereerst, de politieke uitwerking van de morele plicht om recht te doen aan het vooral in het oosten en bij ons waarschijnlijk te weinig levende gevoel van bij elkaar te horen. Ik verwijs naar het "Wir sind ein Volk", zoals dat met de hereniging van Duitsland het geval was. In dit geval gaat het om een Europees volk. Ook al zal dat, net als bij Duitsland, in het begin wel wat kosten, wij zien toch ook direct de extra grote markt in het oosten opengaan. Wij hebben en hadden dus ook wel puur zakelijke redenen om te kiezen voor deze uitbreiding.

De EU is ook niet zomaar op morele gronden in een zwart gat gestapt. Er is buitengewoon veel geëist van de nieuwe lidstaten en zij hebben ook buitengewoon veel voor elkaar gekregen, in implementatie van regels en ook – dat is nog veel moeilijker – in aanpassing van hun maatschappijen aan die nieuwe regels. Er ontbreekt stellig nog veel aan: de civil society moet worden uitgebouwd, de corruptie moet verder worden teruggebracht, samen met de armoede overigens, want corruptie staat niet los van armoede en hele sectoren van de economieën moeten nog verder worden gesaneerd. Ondanks al die binnenlandse problemen is waarschijnlijk nog wel het grootste probleem de bevestiging van de nieuwe buitengrenzen. Die enorme lengten nieuwe buitengrenzen in minder ontwikkelde en dun bevolkte gebieden vormen een instroomrisico, waarvoor niet anders dan gezamenlijk verantwoordelijkheid gedragen kan worden, ook financieel. Is de regering bereid om daar een eigen belang en dus ook een eigen verantwoordelijkheid in te zien en te nemen?

Dat kost veel geld, zoals ook het naar elkaar toe laten groeien van de economieën en dus van de inkomensniveaus veel geld kost. De Nederlandse regering heeft natuurlijk gelijk als zij een voor iedereen geldende, eerlijke regeling voor afdrachten aan de Unie wil, zonder uitzonderingen voor bepaalde landen, maar Nederland blijft natuurlijk altijd als rijk land nettobetaler. Als profiteur van de open grenzen hoeven wij elkaar ook niet aan te praten dat wij daardoor slecht af zijn. Hoewel er zeker bezuinigd kan worden, het landbouwbeleid bijvoorbeeld, is het toch geen onacceptabele gedachte dat de EU-begroting nu met zoveel meer leden, arme leden, zal moeten stijgen. De minister van Financiën mag dan wel zuinig zijn, maar hij moet niet net doen of iets meer geld op de Europese begroting alleen maar weggegooid geld is. De structuurfondsen en het nieuwe net van Europese hoofdverbindingen zijn dure, maar nuttige investeringen. Laat de structuurfondsen maar ten goede komen aan de armste regio's, ook als die in de iets rijkere landen te vinden zijn. Dat is de meest solidaire benadering. Of ziet de regering dat anders?

Wij zijn niet verplicht om direct op 1 mei de grens te openen, maar wij hebben wel altijd de indruk gegeven dat wij dat beschouwden als een vanzelfsprekende morele verplichting. Het sloot het beste aan bij de Nederlandse visie op de uitbreiding en het zou het juiste signaal aan de kandidaat-lidstaten geven, zo staat het in de memorie van antwoord. Daarop terug te willen komen, eigenlijk alleen maar vanwege een algemeen gevoel van onzekere tijden en helemaal niet vanwege werkelijk aantoonbaar en aanzienlijk risico, is niet fraai. Daarbij te verwijzen naar het voorbehoud van Duitsland, dat zich echt in een fundamenteel andere positie bevindt, is ook niet fraai. Dat, mede onder de indruk van de Nederlandse houding, nu uiteindelijk iedereen op één na aan het beperken is geslagen, is nog het allerminst fraaie. Ik kan leven met het compromis dat het kabinet gevonden heeft en dat, als het een beetje meezit, niet echt tot beperkingen zal leiden, maar wat mij betreft gaan wij zo snel mogelijk "back to normal". Normaal is dat de werknemer zich binnen de Unie vrij kan bewegen. Dat is immers een fundamenteel recht van alle burgers van de Unie en bovendien gaan wij ervan uit dat wij daardoor op termijn allemaal beter af zijn.

De Europese Unie is natuurlijk best wel belangrijk. Ik ben intussen aan die uitdrukking gewend en moet zeggen dat ik het achteraf niet zo'n gekke omschrijving vind om aan te geven dat wij er weliswaar weinig bij stilstaan, maar toch ... En complimenten voor het logo: simpel, duidelijk en doeltreffend.

Des te erger is het dan dat het best wel belangrijke Europa nog steeds naar onze volken de indruk maakt, het alleen maar eens te kunnen worden over details, maar nooit over hoofdzaken. De regering doet er dus goed aan, bij het standpunt te blijven dat het constitutioneel verdrag, de grondwet, zoveel mogelijk ongeschonden aangenomen moet worden. Als dat nog onder het Ierse voorzitterschap kan, zou dat iets kunnen wegnemen van de blamage van december. En als dat niet lukt, is het de verantwoordelijkheid van het Nederlandse voorzitterschap om er, eventueel met verloochening van echte of vermeende eigen belangen, uit te komen.

Tijdens dat voorzitterschap komen meer diep ingrijpende zaken aan de orde. Ik ben onder de indruk van het werkprogramma van de Raad van de Unie voor 2004, waar heel veel aan de orde wordt gesteld waarvan men alleen maar kan hopen dat de besluitvorming erover ook echt verder zal komen. Het waarschijnlijk meest ingrijpende besluit dat zal moeten worden genomen, is de vaststelling of er toetredingsonderhandelingen moeten worden gevoerd met Turkije. In feite betreft dat immers de fundamentele vraag tot hoever Europa mag reiken, geografisch, maar ook cultureel. Allereerst, de Unie dient zich te laten kennen als een betrouwbare partner. Daarbij past het niet om bijna een halve eeuw lang niet echt ja te zeggen, maar wel telkens geruststellend ja te knikken en dan ineens toch met diepgevoelde en principiële bezwaren nee te zeggen. Trouwens, er is toch ook niet echt reden voor zulke principiële bezwaren.

Er mag, er moet zelfs, nauwlettend worden gekeken of nieuwe leden, niet alleen Turkije, maar ook Roemenië en Bulgarije, voldoen aan de economische en vooral de politieke criteria. Voor Turkije is dus cruciaal de mate waarin de mensenrechten en de rechten van minderheden worden gerespecteerd. Het is nog lang zover niet dat je met evenveel vreugde Koerd in Turkije kunt zijn als dat ik Fries kan zijn in Nederland. Een Koerdische Omrop Fryslân, betaald uit de Turkse schatkist, is nog onvoorstelbaar, terwijl dat wel mogelijk zou moeten zijn. Maar alles is betrekkelijk: in Transsylvanië is het ook nog steeds niet ongebruikelijk dat monumenten die laten vermoeden dat dit stuk Roemenië meer dan 900 jaar lang Hongaars was, worden weggesleept of afgebroken. En de markteconomie, waarbij toch een goed ontwikkeld economisch middenveld hoort, kon in Turkije wel eens beter functioneren dan in Roemenië. Dus, bij de volgende uitbreidingen mag er wel goed worden gelet op elke toetreder afzonderlijk! Anders dus dan de laatste keer. Wat Turkije betreft, geldt dat zeker, omdat het wel een heel groot nieuw lid zou worden qua bevolking en dus ook qua stemmenweging. Het idee van collega Platvoet in dit verband om dit ook als parlement uitdrukkelijk in de gaten te houden, lijkt mij niet slecht, maar lucide.

Beweren dat Turkije niet bij Europa hoort, is een argument van een heel andere orde. Men zou zich moeten afvragen waar het dan wel bij hoort. Niet bij de Arabische wereld. Turken zijn geen Arabieren en Turkije heeft zich onder Atatürk wel zeer radicaal van zijn Arabische achterland afgekeerd. Misschien zou een eigen invloedssfeer van Turkse volken in West- en Centraal-Azië denkbaar zijn, maar het is de vraag of dat voor Europa een aantrekkelijke optie zou zijn. China zou het zeker als bedreigend ervaren. Misschien hoort Turkije wel juist bij Europa, waar het toch eeuwenlang een bestuurlijk systeem van islamieten en diverse elkaar beconcurrerende, maar zelfbesturende christelijke millets stabiel heeft weten te houden totdat in de 19de eeuw Europa het nationalisme uitvond en etnische schoonmaak de trend werd, ook en vooral onder christelijke volken onder elkaar.

De opgave voor het hedendaagse Europa is niet om de islam buiten de deur te houden (dat kan niet meer) maar om weer, zoals de Ottomanen, een stabiel systeem uit christelijke en islamitische burgers te smeden: een nieuwe veelvolkerenstaat. Voor de Arabische wereld is dat waarschijnlijk ook een betere, betrouwbaarder buurman dan een homogener christelijk, of beter post-christelijk, Europa.

Politieke partijen op Europees niveau zijn nu mogelijk gemaakt, maar echte verkiezingen op Europees niveau zijn dat nog niet. Althans, de evenredige vertegenwoordiging binnen Europa werkt niet zo dat mijn stem rechtstreeks ten goede kan komen aan een Europese partij. Het is een districtenstelsel waarbij mijn stem verloren gaat als ik hem wil samentellen met stemmen in Wales, Catalonië, Zuid-Tirol of Aosta. Krachtenbundeling van veel kleine minderheden tot een grote is dus niet mogelijk. Wat vindt de minister daarvan?

De heer Platvoet (GroenLinks):

Voorzitter. Verleden week stond de minister van Buitenlandse Zaken voor de lakmoesproef of hij wel voldoende atlanticus was. Vandaag wordt hem de vraag voorgelegd of hij wel voldoende Europeaan is. Dat is het droevige en tegelijkertijd ook intrigerende lot van een Nederlandse minister van Buitenlandse Zaken. Hij moet tussen beide "polen" laveren. Als echter in het najaar de meerderheid van de Amerikaanse kiezers in tegenstelling tot vier jaar geleden wel wordt gevolgd en Bush van het toneel verdwijnt, zal er iets meer ontspanning komen in de relatie tussen beide polen. Dat zal ook voor deze minister prettiger zijn.

De EU verkeert in een crisis op een moment dat er sprake is van een dramatische uitbreiding. De lidstaten kunnen het immers niet eens worden over de grondwet van Europa, hetgeen een Europa van verschillende snelheden tot gevolg kan hebben. Enkele grote lidstaten hebben daartoe in ieder geval al de nodige initiatieven genomen. Je zou kunnen zeggen dat er ook in de Nederlandse verhoudingen sprake is van een crisis omdat een coalitiepartij – de VVD – moeilijk doet bij veel zaken de EU betreffende. Ik noem in dit verband Polen, Turkije en het geld. Het CDA wil nog steeds geen referendum om te bezien of er democratisch draagvlak voor zoiets als een constitutionele onderbouwing.

Het resultaat van dit alles is dat het toch al geringe krediet dat de EU onder de bevolking heeft verder erodeert. Is dat erg? Mijn fractie vindt van wel, want zij hecht veel waarde aan Europese samenwerking. Het zijn grote woorden, maar af en toe moeten ze toch worden uitgesproken: nooit meer oorlog in Europa, het oplossen van grensoverschrijdende problemen, een sociaal duurzaam en solidair Europa dat ook op mondiaal niveau nuttig en nodig is om een tegenwicht te bieden aan de gevaarlijke alleingang van de Verenigde Staten. Wij denken dat daarvoor grote steun is te verwerven onder de bevolking, maar tegelijkertijd moet worden geconstateerd dat de agenda wordt gedomineerd door geheel andere onderwerpen, onderwerpen die de eurosceptici graag op de agenda willen hebben. Ik noem de eurozone (de ene munt, de prijsverhogingen), de interne markt (liberalisering publieke sector), de kritiek op de financiën van de EU enz. Ik geef toe, ons verhaal is niet een gemakkelijk verhaal. Plat nationalisme scoort natuurlijk altijd veel beter. Als de eurosceptische agenda echter doorzet, zal het een steeds moeilijker verhaal worden.

De heer Kox (SP):

Ik heb te doen met collega Platvoet die een moeilijk verhaal heeft te vertellen. Hij somt allerlei zaken op (de ene munt, liberalisering van de publieke sector en dergelijke) die koren op de molen zijn van de eurosceptici. Deelt hij die scepsis niet? Zien de sceptici het verkeerd en gebruiken zij die argumenten voor hun platte nationalisme om zijn verhaal nog moeilijker te maken? Deelt de heer Platvoet niet de kritiek dat de publieke sector, de democratie en de sociale zekerheid in Europa worden uitgehold?

De heer Platvoet (GroenLinks):

U zegt er nu veel meer bij dan ik. Een deel van de kritiek steunen wij natuurlijk ook, maar wij trekken wel een andere conclusie.

De heer Kox (SP):

U trok het door naar plat nationalisme.

De heer Platvoet (GroenLinks):

Natuurlijk, als je alleen maar hamert op dat soort kritiek en die op een eenzijdige manier naar voren brengt, dan voed je toch een soort euroscepticisme dat wij zo niet willen voeden. Daarom zeggen wij ook altijd dat wij voor de Europese Unie zijn, maar dat het wel anders moet worden ingevuld. Wij hechten dan aan de criteria die ik zojuist noemde, zoals de solidariteit, de bijdrage aan vrede en ontwikkeling in de wereld.

De heer Kox (SP):

U deelt met andere woorden al die kritiek...

De heer Platvoet (GroenLinks):

Niet alle kritiek!

De heer Kox (SP):

In ieder geval de kritiek van de eurosceptici, die is blijkbaar niet plat, maar toch moeten ze Platvoet gelijk geven?

De heer Platvoet (GroenLinks):

Ik zou het wel op prijs stellen vinden als de SP in de campagne voor de Europese verkiezingen zou zeggen dat wij gelijk hebben!

Dit debat moeten natuurlijk ook wij voeren. Ik geef onmiddellijk toe dat als ons ideaalbeeld van een Europese Unie steeds verder weg komt te liggen, ook wij steeds pregnanter zullen discussiëren over de vraag of wij met die Europese Unie dan nog wel uit de voeten kunnen.

Voorzitter. Ik noemde al even het niet tot stand komen van de grondwet. De heer Van Middelkoop vond dat een vreselijk woord en vanuit zijn optiek bezien kan ik mij daar wel iets bij voorstellen. Het staat in ieder geval op de omslag van het boekwerkje dat na de Conventie is uitgegeven. Een- en andermaal heeft de regering gesteld dat de verbreding van de Europese Unie moet samengaan met verdieping van de Europese Unie, ofte wel uitbreiding in samenhang met die constitutionele onderbouwing. Als dat niet zou gebeuren, zou de Europese Unie een waterige club van een groot aantal landen met alleen een interne markt zijn. De heer Van Middelkoop zei voor verbreding te zijn, maar niet voor verdieping. Het is in ieder geval een natuurkundige wet dat het soortelijk gewicht dan steeds lichter wordt. Dat lijkt ons een gevaarlijke ontwikkeling omdat dit de samenhang en de coherentie binnen de Europese Unie zou uithollen.

De heer Van Middelkoop (ChristenUnie):

Misschien heb ik wat te vlug gesproken, maar nu u mijn tweemaal onjuist citeert, moet ik dat toch even corrigeren. Grondwet vind ik geen vreselijk maar een prachtig woord, maar niet toepasselijk op de structuur sui generis die wij in Europa kennen.

De heer Platvoet (GroenLinks):

Dat bedoelde ik natuurlijk ook; wij praten nu toch niet over de Nederlandse Grondwet?

De heer Van Middelkoop (ChristenUnie):

Als het om verbreding en verdieping gaat, is het juist dat wij die verdieping altijd met enige scepsis hebben bejegend en dat wij in de tijd toen dit debat echt speelde en er echt toe deed – in het begin van de jaren negentig – welbewust hebben gekozen voor verbreding, om politieke, morele, geografische en andere redenen. Nu staat het in ieder geval weer correct in de Handelingen!

De heer Platvoet (GroenLinks):

Dat neemt niet weg dat u niet die natuurkundige wet bestrijdt dat zo het soortgelijk gewicht afneemt. Voor de Handelingen merk ik nu maar op dat de heer Van Middelkoop daar blijkbaar inderdaad mee instemt!

Voorzitter. Nu de Europese top van regeringsleiders er niet in is geslaagd om het goede werk van de Conventie af te ronden, lijkt er inderdaad een uitbreiding zonder die verdieping plaats te vinden. De regering echter houdt de moed erin en steunt het Ierse voorzitterschap in zijn bilaterale contacten. De regering verdedigt ook de starre houding van de Polen, vindt dat de conventietekst nog steeds een goede basis is, waardeert ook nog het pakket met voorstellen van het Italiaanse voorzitterschap en blijft erbij dat kwaliteit boven snelheid gaat. Kortom, alle diplomatieke ballen worden door de regering en met name door de minister van Buitenlandse Zaken, die wat dit betreft wel een acrobaat kan worden genoemd, in de lucht gehouden. Daarmee verdwijnt voor GroenLinks wel de scherpte van de te volgen tactiek voor de buitenwereld. Het parlement moet zich niet tot die buitenwereld rekenen en daarom zou ik van de regering toch graag wat meer substantie en scherpte willen in dit debat. Vindt Nederland nu dat Polen moet inbinden? Is Nederland, is de Benelux bereid om met de grotere landen een voorhoede te vormen als dit ertoe zou leiden dat de grondwet zeer dicht bij het resultaat van de Conventie komt te liggen? Wat zijn de prioriteiten van het Iers-Nederlandse voorzitterschap en dan de echte prioriteiten, want de agenda die de regering presenteert is een opsomming van alles waarmee de Europese Unie zich zo'n beetje bezighoudt? Ik zou hier toch iets meer scherpte in willen zien.

Je kunt constateren dat Nederland weer in de achterhoede verblijft bij de ondertekening van het verdrag. Haast alle landen hebben inmiddels ondertekend en Nederland is bijna stelselmatig weer een van de laatste in het rijtje. Hierin zou nu toch eens verandering moeten komen. Ik ben het met de heer Jurgens eens dat mede daardoor de goedkeuring van het verdrag een soort ritueel wordt. Ik heb in een interruptie al een voorstel gedaan om het parlement directer en eerder te betrekken bij de afwegingen die moeten worden gemaakt over de toetredende landen. Ik ben met name benieuwd wat de woordvoerder van de CDA-fractie hiervan vindt.

De heer Van Middelkoop (ChristenUnie):

Ik heb nog niet gereageerd op de suggestie van de heer Platvoet. Voordat ik dit voorstel omhels, zou ik hem een kritische vraag willen stellen. Wij praten toch al 10 jaar in beide Kamers over de uitbreiding. Hij kan toch niet volhouden dat dit debat met beperkte spreektijd alles zou zijn? Dit is toch het sluitstuk van een debat dat al veel langer heeft geduurd?

De heer Platvoet (GroenLinks):

Dit is het sluitstuk, maar misschien kunnen wij nog verbetering brengen in de manier waarop het parlement hierover discussieert. Ik zie wel iets in het model van een gezamenlijke commissie van Eerste en Tweede Kamer die de positie van de nieuwe toetreders, de Kopenhagencriteria, het begin van de onderhandelingen en het proces dat zich daarna ontwikkelt, op een wat indringender wijze bekijkt en de regering controleert.

De heer Van Middelkoop (ChristenUnie):

Ik zie daar de meerwaarde niet van. Zou het niet veel beter zijn om aan de regering te vragen om nog meer dan in de afgelopen jaren stap voor stap de Kamers te informeren op weg naar de totstandkoming van het finale wetsvoorstel?

De heer Platvoet (GroenLinks):

Ik vind dit ook een goede suggestie. Misschien levert het de meest optimale werkwijze op als wij het allebei doen.

Wij staan positief tegenover de uitbreiding van de Europese Unie. Door die uitbreiding staat de Unie een grote diversiteit te wachten. Nadat de arme randen van de oude Europese Unie (Ierland, Portugal en Griekenland) zich met miljarden EU-steun hebben ontwikkeld, komen er nieuwe arme randen. Tien landen met 75 miljoen inwoners met een gezamenlijk BBP van 4%; dit is vergelijkbaar met de economie van Nederland. Tien republieken komen erbij; ik kan het als republikein niet nalaten om dit heuglijke feit te memoreren. Er komen katholieke landen bij, Grieks-orthodoxe landen, een land met de hoogste Europese zelfmoordcijfers en bevolkingskrimp (Hongarije), een massa kleine boeren (Polen) en een land met de meest vervuilende industrieën (Tsjechië). De diversiteit is gediend met de toetreding van deze 10 landen die zelf ook graag willen, overigens om uiteenlopende redenen. Wij denken dat het goed is voor de Europese veiligheid en positief voor de ontwikkeling van de democratie, de rechtstaat en de mensenrechten en dat dit een bijdrage kan leveren aan de verhoging van de welvaart en het welzijn en aan een beduidend beter milieu. Dit klinkt natuurlijk allemaal erg positief en sommigen zullen zeggen naïef, terwijl eurosceptici tegelijkertijd allerlei gevaren zien.

Het uitbreidingsdebat in de Tweede Kamer is uiteindelijk versmald tot de vraag of er nu 22.000 voornamelijk Poolse arbeidsmigranten naar Nederland zullen komen of dat het er 50.000 of juist minder zullen zijn. Niemand weet het exacte getal, maar het ideologische – want zo wil ik het inmiddels wel typeren – debat wordt gevoerd alsof het er voor Nederland erop of eronder is, waarbij ook de 26.000 met uitzetting bedreigde asielzoekers nog als joker werden ingezet. Het primaat van deze discussie ligt natuurlijk bij de Tweede Kamer. Ik zal er dus verder geen woorden aan vuilmaken, maar in het perspectief van het eigenlijke onderwerp vond ik het een tamelijk beschamende vertoning. Overigens ben ik benieuwd naar de mening van het CDA hierover, de fractie die altijd de mond vol heeft van de "waardengemeenschap" die de EU moet zijn. Mede door het besluit dat, met behulp van die partij, in de Tweede Kamer zal worden genomen, worden Polen en anderen uit de toetredende landen een soort tweederangs EU-burgers. Ik ben benieuwd naar het antwoord op de vraag, hoe zulks zich verhoudt met die waardengemeenschap.

Storend in deze discussie is ook dat de nadruk eenzijdig wordt gevestigd op de arbeidsmigratie, terwijl het slechten van muren binnen de EU een van de wezenskenmerken is en de discussie nauwelijks meer gaat over, bijvoorbeeld, het profijt voor het Nederlandse bedrijfsleven. Ook het zwijgen van de VVD hierover vind ik opvallend. De ABN-AMRO Bank, misschien toch een betrouwbare bron in dit opzicht, heeft een behartigenswaardig rapport uitgebracht over de financiële perspectieven van het Nederlandse bedrijfsleven: de export naar die landen zal fors toenemen, transport en financiële dienstverlening zullen in toenemende mate hun weg naar Midden- en Oost-Europa vinden.

De heer Hoekzema (VVD):

Voorzitter. Ik verbaas me over hetgeen de heer Platvoet zegt. De kwestie die nu in de Tweede Kamer speelt over het al of niet toelaten van werknemers uit Midden- en Oost-Europa vindt hij in feite een primaat van de Tweede Kamer. Dat is nu juist de reden om er nu, in deze Kamer niets over te zeggen: het debat tussen regering en Tweede Kamer op dit punt is nog niet afgerond, wij zijn nog niet aan de beurt.

De heer Platvoet (GroenLinks):

Dat weet ik niet, ik denk ook niet of wij nog aan de beurt komen. Volgens mij komt het onderwerp namelijk niet meer terug, tenzij de VVD volgende week eventueel een interpellatiedebat wil houden. Ik vond het gepast om er hier en nu even iets over te zeggen. Maar volgens mij begrijpen we elkaar niet.

De heer Hoekzema (VVD):

U bent inconsequent: u zegt dat dit het primaat van de Tweede Kamer is, maar blijft er toch over doorpraten.

De heer Platvoet (GroenLinks):

Nee hoor, want ik ga niet in op alle details die in de Tweede Kamer aan de orde zijn geweest. Ik heb alleen uitgesproken dat ik het, in het licht van de kwestie die aan de orde was, een vrij beschamende vertoning vond. In het collectieve geheugen dat zich aan de hand van het gevoerde debat in Nederland zal vormen, zal helaas alleen blijven hangen dat men zich druk heeft gemaakt over het aantal arbeidsmigranten dat naar Nederland zou kunnen toestromen.

De ABN-AMRO Bank schetste in een rapport dus een vrij rooskleurig perspectief voor de kansen van het Nederlandse bedrijfsleven. Ik vind het jammer dat hierover niet wordt getamboereerd.

De politieke en economische criteria zijn niet onderhandelbaar, zo stelt de regering in de memorie van toelichting op het wetsvoorstel. De tien voldeden bij aanvang van de onderhandelingen aan de Kopenhagencriteria, doen dat nog steeds en zullen na toetreding, evenmin als de huidige lidstaten, daar niet opnieuw aan worden getoetst, zo lees ik in de memorie van antwoord. De regering geeft aan dat er een aantal instrumenten zijn om de EU-landen tot de orde te roepen als zij discrimineren, mensenrechten schenden of corruptie onvoldoende bestrijden. De regering zegt in antwoord op vragen van de GroenLinksfractie ook toe, hierin een actief beleid te voeren. Ik heb er het jaarboek van Amnesty International op nagelezen. Geconstateerd kan worden dat in een aantal landen, zoals Letland, Hongarije en Estland, nog een behoorlijke schending van de mensenrechten optreedt. Ik doel dan op zaken zoals de behandeling van gevangenen en op de behandeling van de Roma.

In een brief van december 2002 heeft de regering aan de Tweede Kamer uiteengezet welke instrumenten er zijn om de EU-landen bij de les te houden. De vraag is of deze instrumenten voldoende zijn. Zo worden de Raad van Europa en het Europees Parlement genoemd. Ik zit sinds kort in de Raad van Europa. Als je ergens aan meedoet, heb je de neiging om het meteen heel erg belangrijk te vinden. Dat doe ik natuurlijk ook. Ik vraag mij wel af of dat voldoende is om te bewerkstelligen wat wij zo belangrijk vinden: dat de Europese Unie ook in de toekomst een goede methode moet hebben om de ontwikkelingen op het gebied van de rechtsstaat, de corruptiebestrijding en de democratie scherp in beeld te houden. Eventueel moet zij kunnen optreden als het niet goed gaat.

In de beantwoording wordt verwezen naar de richtlijn. Die beperkt zich echter tot gelijke behandeling zonder onderscheid naar ras of etnische origine. Daarnaast is er ook nog een Europese richtlijn tot de instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in werk en beroep. Dat zijn echter vrij smalle toepassingskaders. In de conceptgrondwet wordt, naast ras en etnische origine, ook gesproken van discriminatie van geslacht, godsdienst, overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele gerichtheid. De conceptgrondwet beperkt zich niet tot enkele maatschappelijke factoren, maar bestrijkt de volle breedheid van het maatschappelijk leven. Nu is die grondwet er natuurlijk nog niet, maar die uitbreiding is er binnenkort wel. Het is de vraag of het huidige instrumen tarium voldoende is. Ik heb de door de regering gepresenteerde Staat van Europa erop nageslagen, net zoals het Algemeen Verslag van de werkzaamheden van de EU, een pil van 500 bladzijden. Ik vind echter nergens iets terug over een voldoende instrumentarium voor het monitoren en het eventueel overwegen van sancties tegen lidstaten van de EU als het gaat om de kwaliteit van de democratie, de corruptiebestrijding en de mensenrechten. Hoe kunnen wij controleren of de Europese Raad op deze punten een actief beleid voert? Die controle kan er komen als in de jaarlijkse verslagen van de EU en de Europese Commissie expliciet aandacht aan deze onderwerpen wordt besteed. Wil de regering dit bevorderen?

Ik heb enkele opmerkingen over Cyprus en Turkije. Het blijft onbevredigend dat de kans groot is dat per 1 mei een gedeeld Cyprus lid wordt van de Europese Unie. Formeel wordt het gehele eiland lid, maar materieel is er nog sprake van een gedeeld Cyprus. Dat had eigenlijk niet mogen gebeuren, maar het is onontkoombaar gezien het totaalpakket van tien nieuwe toetreders. Een gedeeld Cyprus maakt het totaalpakket echter nog geen pretpakket, zo vindt de GroenLinksfractie. Nu wordt een buitengrens van de EU in feite bewaakt door een VN-leger. Dat is geen fraai beeld.

Je kunt de stelling verdedigen dat de toetreding van het Grieks-Cypriotische deel de verkiezingen in het Turkse deel positief hebben beïnvloed. Maar dat is naar onze mening tegelijkertijd een wat riskante strategie. Als de deling na 1 mei blijft bestaan, heeft Turkije namelijk een extra drukmiddel in handen om toetreding tot de Europese Unie te bewerkstelligen. Het is onze stellige opvatting dat alleen dit land de deling van Cyprus ongedaan kan maken. Is de minister het met ons eens dat dit risico aanwezig is en dat er een oneigenlijk aspect kan binnensluipen in de beoordeling of en wanneer Turkije lid kan worden van de Europese Unie.

Minister Bot heeft niet zo lang geleden betoogd dat de toetreding van Turkije tot de Europese Unie een positief signaal zou zijn voor de islam. Hij is daarop scherp bekritiseerd. Aan de ene kant kun je zeggen dat dit terecht is, omdat godsdienst nu eenmaal geen deel behoort uit te maken van toetsingscriteria en toetredingscriteria. De minister zal het daarmee eens zijn. Aan de andere kant moet je ook het geopolitieke effect bekijken. Dat kunnen wij wel waarderen in de opmerking van de minister. Ook de heer Jurgens had er behartigenswaardige woorden over. Wij delen de opvatting van de minister dat als Turkije aan de toetredingscriteria voldoet, dit een waardevol signaal is voor de rest van de wereld. Turkije moet evenwel op zijn merites worden beoordeeld, zoals ook de andere toetredende landen op die manier zijn beoordeeld. Ik heb in het begin van mijn betoog al opgemerkt dat het wat anders, diepgaander of serieuzer – hoewel dat een gevaarlijk woord is – moet gebeuren dan tot nu toe het geval was. Je kunt Turkije niet met Malta vergelijken. De toetreding van Turkije heeft een heel ander effect dan de toetreding van Malta. Een kleiner land is eenvoudiger te beïnvloeden dan een groot land als Turkije. Daarom vind ik het heel belangrijk om scherp te kijken naar de toetredingscriteria, namelijk de politieke criteria en de mensenrechtencriteria.

Ook in dit verband geeft het jaarboek van Amnesty International veel behartigenswaardige informatie waarmee keihard wordt aangetoond dat er nog veel mis is in Turkije. Veiligheidsdiensten, leger en politie kunnen nog steeds ongecontroleerd hun gang gaan. Mensen die denken dat Amnesty International een links clubje is, raad ik aan om de website van het Amerikaanse ministerie van Buitenlandse Zaken te raadplegen. Als men op die website, die onder verantwoordelijkheid van de regering-Bush staat, het landendossier Turkije aanklikt, zal men lezen dat de schendingen van de mensenrechten in Turkije nog steeds op ernstige schaal plaatsvinden: er wordt gemoord, gemarteld en er vinden politieke verdwijningen plaats. Misbruik door de veiligheidsdiensten is er "widespread". Dat zijn allemaal argumenten om Turkije op dit punt scherp in de gaten te houden. Ook het parlement moet de vinger aan de pols houden.

De voorzitter:

Mijnheer Platvoet, wilt u afronden, zo mogelijk in één zin?

De heer Platvoet (GroenLinks):

Het wordt wel een lange zin.

Voorzitter. Er moet geen groepsgewijze uitbreiding meer plaatsvinden. Dat is eigenlijk al toegezegd, maar het is prettig om het nog een keer te horen uit de mond van een lid van de regering. Ook Roemenië en Bulgarije moeten op hun eigen merites worden beoordeeld. Ieder land verdient het ook om individueel te worden beoordeeld. Jurgens heeft al wat vragen gesteld over de toekomstige uitbreiding van Europese Unie. Enkelen van ons waren twee weken geleden in de Raad van Europa. Vlak nadat de heer Bot het woord had gevoerd, hield de president van Georgië, Saakasjvili, daar een vlammend betoog. Daarin pleitte hij vurig voor een spoedige toetreding tot de Europese Unie, niet alleen in het belang van de ontwikkeling van zijn land, maar ook in het belang van een stabielere regio. Ik weet niet of de minister van Buitenlandse Zaken het vurige pleidooi heeft gehoord, maar het spreekt voor zichzelf dat ik hem vraag wat hij ervan vindt en welk perspectief hij ziet in een uitbreiding van de Europese Unie in die richting.

De heer Van der Linden (CDA):

Mevrouw de voorzitter. Met de val van de muur van Berlijn in 1989 veranderde van de ene op de andere dag in wezen de hele geopolitieke situatie in Europa. Er is in de korte periode sindsdien overweldigend veel gebeurd. De toetreding van de Centraal- en Oost-Europese landen is de correctie op de loop van de geschiedenis na 1945 en de heling van Europa. Om met Blair te spreken: "De vooruitgang die zij" – de toetredingslanden – "de afgelopen jaren hebben gemaakt is adembenemend." Degenen die voor en na de val van de muur daar zijn geweest worden volkomen overrompeld door de wijze waarop het systeem daar volledig is omgegooid.

Ik heb wel eens gezegd dat die landen aanzienlijk meer hebben gedaan om zich aan te passen aan de toetreding tot de Europese Unie dan de Europese Unie zelf om zich voor te bereiden op de uitbreiding van de Unie. Om de historische betekenis van deze gebeurtenis, de grootste vreedzame revolutie van het continent, op waarde te schatten, is het goed om ons de situatie van voor 1989 nog eens voor de geest te halen.

Het Europees project is au fond een project van vrede, stabiliteit, welvaart en gerechtigheid, maar daarmee staat de Europese Unie ook voor de grootste uitdaging sinds haar bestaan. Dat is een zware, niet te onderschatten opgave. Het perspectief op toetreding tot de Europese Unie heeft ontegenzeggelijk bijgedragen tot deze stille revolutie en tot stabiliteit en veiligheid. Dat laatste kan niet genoeg op waarde geschat worden. In dit verband verdient ook vermelding de belangrijke rol die de Raad van Europa heeft gespeeld en nog steeds speelt. Dat was het eerste Europese huis waarin de nieuwe, prille Europese democratieën onderdak vonden, waar veel gekozen parlementariërs het internationale parlementaire handwerk hebben geleerd en waar voor die landen de basis is gelegd voor een democratische rechtsstaat, waarin de fundamentele waarden zoals onder meer vastgelegd in het EVRM worden gerespecteerd.

In de Tweede Kamer is het rapport van de Europese Commissie over de toetredingslanden uitvoerig besproken. Met de regering en de Tweede Kamer wil ook de fractie van het CDA in de Eerste Kamer waardering uitspreken voor het gedegen werk van de Europese Commissie. De Commissie constateerde dat de nieuwe toetreders een gigantisch veranderingsproces hebben doorlopen, waarvoor grote waardering, maar dat tegelijkertijd op een aantal terreinen, de voedselveiligheid, de tenuitvoerlegging van de wetgeving, de fraudebestrijding, de verdere versterking van de bestuurscapaciteit en het bewaken van de buitengrenzen, nog wezenlijke stappen gezet dienen te worden. Ik vermeld in dit verband nog twee punten.

De kinderprostitutie in Tsjechië is een element dat niet genoeg geattaqueerd kan worden, ook in Brussel. Dergelijke situaties horen niet thuis in een nieuwe lidstaat, niet bij ons en in geen enkel land. Hetzelfde geldt voor het met voeten treden van de adoptieregels in het toetredende land Roemenië. Ik breng deze elementen onder de aandacht van de bewindslieden. Vooral corruptie en fraudebestrijding vragen naar ons inzicht bijzondere aandacht en vooral actie.

Op welgeteld 39 beleidsterreinen acht de Commissie substantiële vooruitgang voor 1 mei 2004 noodzakelijk. Wij zijn inmiddels drie maanden verder en nog 2½ maand verwijderd van de toetredingsdatum. Welk beeld levert het monitorproces van de Commissie op dit moment op? Ik sluit mij aan bij de vraag van de VVD of wij moeten verwachten dat nog vrijwaringsmaatregelen worden genomen op 1 mei, omdat men niet voldoende gevorderd is.

Tijdens de vergadering van de voorzitters van de Commissies Europese Zaken van de nationale parlementen in Rome in november hebben meerdere sprekers uit de toetredende landen hun verbazing en ook wel onbegrip kenbaar gemaakt over de opstelling van Nederland inzake het vrije verkeer van personen. Nederland was voor veel nieuwe toetreders een van de voorbeeldlanden. Dat beeld wijzigt zich. Nederland ratificeerde als laatste de NAVO-toetredingsverdragen en ook nu zitten wij weer in de absolute achterhoede. Nederland dreigde als enige met een veto tegen de toetreding tot de EU vanwege de kosten van de toetreding. Nederland heeft in tegenstelling tot Duitsland en Oostenrijk geen overgangstermijn gevraagd voor het vrije verkeer van werknemers. Integendeel, het heeft zich hier tijdens de toetredingsonderhandelingen fel tegen verzet. Het wordt dan ook moeilijk begrepen waarom uitgerekend Nederland alsnog op zo'n overgangstermijn aandringt, zonder dat er wezenlijke veranderingen in de situatie zijn opgetreden. Het argument als zouden te veel goedgekwalificeerde arbeidskrachten Polen en andere landen verlaten, komt paternalistisch over. Het impliceert dat deze landen zelf niet over hun eigen belang kunnen waken.

De CDA-fractie in deze Kamer is ten principale voorstander van het vrije verkeer van goederen, diensten en personen en dus van werknemers. Alleen wanneer er sprake zou zijn van ernstige verstoring van de arbeidsmarkt, is een beroep op de vrijwaringsclausule verdedigbaar en te rechtvaardigen.

Nederland profiteert met zijn open economie en met de hoogste exportquote in de EU in bijzondere mate ook van deze uitbreiding. De nettobijdrage aan het bruto nationaal product is volgens berekeningen van de Commissie 3,4 mld. Als er dan politieke groepen in onze samenleving pleiten voor een goede afweging voor de Nederlandse economie, dan moeten wij de profijtelijke situatie voor ons land daarbij in ogenschouw nemen.

De heer Platvoet (GroenLinks):

De heer Van der Linden had de mond vol over de waardengemeenschap die de EU moet zijn. Het debat over de 22.000 mogelijke arbeidsmigranten is moeilijk uit te leggen. De heer Van der Linden zegt heel duidelijk dat de CDA-fractie in de Eerste Kamer voor het vrije verkeer is. Betekent dat dat de CDA-fractie in de Eerste Kamer tegen de motie zou hebben gestemd?

De heer Van der Linden (CDA):

In de rest van mijn tekst krijgt u het antwoord.

Wij mogen ook niet uit het oog verliezen dat een open, globale economie opgeld doet. Als de mensen niet naar het werk kunnen, komt het werk naar de mensen. Het proces van verplaatsing van bedrijfsactiviteiten wordt hierdoor alleen maar versterkt. Het gaat niet aan om deze landen de inzet van een van de comperatieve voordelen te ontnemen en gelijktijdig te bepleiten dat ze geholpen moeten worden om de ontwikkelingsachterstand te verkleinen. Solidariteit mag en moet op deze praktische wijze vorm gegeven worden.

Het invoeren van een stelsel van sterk gelimiteerde tewerkstellingsvergunningen getoetst aan de arbeidsmarkt is een ernstige inbreuk op het systeem van het functioneren van de interne markt. Het staat haaks op het beleid van deregulering en flexibilisering van de arbeidsmarkt en ziet de uitbreiding meer als een bedreiging dan als een kans. Europa wordt op deze wijze als een last gepresenteerd en dat draagt bij tot een onjuiste beeldvorming en tot anti-EU-gevoelens. Er gaat evenzeer een verkeerd signaal uit naar de nieuwe leden van de EU en dat valt nauwelijks uit te leggen. Betekent dit nu tevens een verdere lastenverzwaring voor het bedrijfsleven? Hoe kijkt de regering aan tegen de bureaucratische rompslomp als gevolg van deze toets?

De heer Kox (SP):

Ik begrijp dat de heer Van der Linden nog bezig is met het beantwoorden van de vraag van de heer Platvoet, maar ik voeg er nog wat aan toe. De heer Van der Linden zegt dat de maatregel indruist tegen alles wat wij met de EU bedoeld hebben. Hij weet echter ook dat de meeste Europese landen wél regels op dit punt hebben gesteld. Is de conclusie van de heer Van der Linden: wij stoppen met de EU, want zo wordt het niks?

De heer Van der Linden (CDA):

Mijn positie op dit punt is bekend. Ik maak mijn verhaal graag af, opdat u alle nuances meekrijgt.

De CDA-fractie vraagt met name aandacht voor het fenomeen van illegale arbeid, adequate huisvesting en integrale handhaving. De SER maakte in een rapport van 23 december 2003 gewag van de aanwezigheid in Nederland van 70.000 tot 150.000 illegalen. Wij betreuren het dat een aantal andere lidstaten in laatste instantie en tegen de afspraken en beloftes in eigen vrijwaringsmaatregelen hebben aangekondigd of aangenomen. Ik zou in dit verband geen vergelijking met Duitsland willen maken. Dat zou erg unfair zijn, want Duitsland heeft al meer dan 1,6 miljoen mensen opgevangen, los van de 12 miljoen mensen uit de DDR. Verder heeft Duitsland nog steeds het vrije verkeer voor alle Oost- en Centraal-Europeanen met een Duits paspoort, hetgeen geschat wordt op 40.000 per jaar. In dat opzicht zou ik niet graag de vergelijking willen maken tussen onze situatie en de Duitse situatie. Er is trouwens geen nieuwe ontwikkeling opgetreden, want Duitsland heeft bij de toetredingsverdragen juist die uitzondering gevraagd. Er is dus geen verschil.

De CDA-fractie is, zoals ik eerder heb gezegd, ten principale om de eerder genoemde redenen voorstandster van open grenzen. Voor haar zou onder de druk van de omstandigheden een benadering die het kabinet heeft gekozen, een begaanbare weg zijn. Het principe van het vrije verkeer blijft overeind. Er komt een lichte toets op huisvesting en arbeidsvoorwaarden. Dat achten wij zeer belangrijk. Voor werkgevers die mensen op een wijze huisvesten die alleen voor dieren opgeld kan doen, kunnen de sancties niet hard genoeg zijn. Daarover wil ik geen misverstand laten bestaan. Een lichte toets op die elementen is dan ook geheel gerechtvaardigd en acceptabel.

De heer Kox (SP):

De heer Van der Linden noemt alleen Duitsland, maar ik zei dat de meerderheid van de Europese landen maatregelen heeft genomen. Dat geldt bijvoorbeeld voor Zweden. Het dreigement van de heer Van der Linden, dat wij keihard gaan optreden tegen illegale arbeidsomstandigheden van mensen die uit die nieuwe lidstaten komen, moet hem extra inspireren omdat zich juist in zijn provincie nogal veel van die toestanden hebben voorgedaan waartegen niet werd opgetreden. Hoe denkt hij dat in de toekomst wel te gaan doen?

De heer Van der Linden (CDA):

Als u denkt dat illegaliteit met het creëren van een quotum wordt voorkomen, dan gaat u tegen alle experts in. Die experts verwachten dat de illegaliteit bij een quotum alleen maar zal toenemen. Als wij onder de huidige omstandigheden al niet in staat zijn om de regels te handhaven, hetgeen ik betreur, hoe wilt u dan waarborgen dat de regels wel kunnen worden gehandhaafd als het fenomeen nog groter wordt? Met andere woorden: het handhavingsvraagstuk wordt alleen maar groter.

De heer Kox (SP):

Hebben wij nu niet te doen met een beetje een hopeloze positie van de woordvoerder van het CDA? Hij zegt: je moet of het een accepteren of het ander. Ik vind dat vreemd. Waarom moeten wij arbeidsmigratie op voorhand accepteren? Er zijn afspraken dat je die op voorhand kunt reguleren en dat is helemaal niet onverstandig. Arbeidsmigratie is niet het hoogst haalbare, want thuis om de hoek werken is ook erg plezierig. Hij zegt ook dat de prijs daarvoor het accepteren van illegale arbeid zou zijn. Dat is erg vreemd. Illegale arbeid is verboden. Daar moet de overheid tegen optreden. Dat kan het best door de werkgevers, bijvoorbeeld de aspergeboeren in Limburg, aan te pakken. Dat hebben wij al lang in onze wet geregeld. Illegaal is illegaal en dat mag niet. Het is dus geen argument om te zeggen: als je het een wilt tegenhouden, krijg je het ander er gratis bij.

De heer Van der Linden (CDA):

Sommige lidstaten gooien om hun moverende politieke overwegingen tegen de afspraken in de grenzen dicht. Dat kan toch geen reden zijn voor ons om ook op die manier te handelen? Het Centraal Planbureau en de SER zeggen dat de effecten reuze zullen meevallen en dat zelfs van verdringingseffecten weinig sprake zal zijn.

De heer Kox (SP):

Maar zouden die andere landen, zoals Zweden, nu allemaal gek zijn? Of begrijpen zij misschien dat in de huidige situatie een ongewenste arbeidsmigratie op gang komt die met name voor de betrokken mensen en landen een slechte optie is? Waarom zouden alleen wij het gelijk aan onze kant hebben?

De heer Van der Linden (CDA):

Landen als het Verenigd Koninkrijk, Ierland en Italië hebben de grenzen open.

De heer Kox (SP):

Alles wat achter de zee ligt, heeft inderdaad gezegd: die zee is voor ons voldoende barrière. Maar alles wat niet achter de zee ligt, heeft wel regelingen getroffen. Anders moet straks de staatssecretaris of de minister er maar op antwoorden. Het gaat niet alleen om Duitsland.

De heer Van der Linden (CDA):

Als wij van oordeel zijn dat wij er veel last van krijgen, hebben wij de mogelijkheid om na een jaar op grond van een ernstige verstoring van de arbeidsmarkt bij de Europese Commissie toestemming te vragen voor het nemen van vrijwaringsmaatregelen. Ik vind echter dat wij er niet van moeten uitgaan dat een grote migratiestroom plaatsvindt en dat verdringingseffecten optreden. Dat is nergens op gefundeerd. Geen enkel rapport geeft daar enige aanleiding toe. De regels binnen de EU zijn heel helder; wij hebben ons daar ook aan gecommitteerd. Aangezien wij een van de grote nettoprofiteurs van de uitbreiding zijn, is het de vraag waarom de andere landen niet de grenzen dicht kunnen doen voor Nederlandse producten. De comperatieve voordelen van die landen zijn gelegen in de arbeidsfactor, terwijl de comperatieve voordelen voor Nederland zijn gelegen in de export van producten en investeringen in die landen. Nederland behoort tot de grootste investeerders in die landen. Met andere woorden: wij houden wat ons zint. Ik vind dat echter zeker voor een partij als de SP, die toch ook voor solidariteit is, een heel merkwaardige positie. Zij zou er met name voor moeten willen zorgen dat wij niet alleen de voordelen naar ons toe trekken, maar dat...

De heer Kox (SP):

Naar mijn mening is het erg slecht voor zowel de werknemers als de landen die het betreft. U moet alleen antwoord geven op mijn vraag waarom zo veel andere Europese landen datgene doen wat volgens u totaal indruist tegen die gedachte, en waarom de CDA-fractie aan de overkant dat eigenlijk ook doet. Wat is er toch gebeurd met Nederland en met Europa dat niemand meer naar u wil luisteren?

De heer Van der Linden (CDA):

Ik heb er geen oordeel over waarom andere landen handhaven wat zij hebben. Frankrijk doet bijvoorbeeld niets anders dan handhaven wat het heeft. Nederland dreigt zelfs te komen met een verdergaande arbeidsmarkttoets dan de huidige en wil dus niet alleen de huidige situatie handhaven, maar zelfs een paar stappen teruggaan. Ik geloof niet dat wij een goede positie innemen wanneer wij onder de huidige omstandigheden zo'n maatregel voorstellen, zonder dat daar enig aanwijsbaar hard gegeven voor is in rapporten of de feitelijke situatie. Daar komt nog bij dat Nederland op het punt van het vrije verkeer altijd een voorhoedepositie ingenomen heeft. Ik wil ons land in dat opzicht niet in een andere positie scharen.

De heer Platvoet (GroenLinks):

Ik neem aan dat de heer Van der Linden klaar is met het geven van zijn antwoord, ook aan mij. Ik vind het nuttig om nu het politieke feit vast te stellen dat, als die motie hier had gelegen, de Eerste-Kamerfractie van het CDA daartegen had gestemd.

De heer Van der Linden (CDA):

Wij zijn niet voor een arbeidsmarkttoets. Gezien de positie die de heer Jurgens en de woordvoerders van een aantal andere fracties hebben ingenomen, stel ik vast dat een meerderheid in deze Kamer misschien wel begrip kan opbrengen voor de keuze die de regering gemaakt heeft, maar dat zij ook niet verder willen gaan. Ik ben overigens zeer benieuwd wat de SP-fractie in deze Kamer ervan vindt dat er wat meer aandacht gegeven wordt aan het solidariteitselement. Gezien de verschillen in inkomen en positie van die landen, moet je de comperatieve voordelen die deze landen hebben, niet wegnemen. Als je die landen perspectief wilt geven, moet je de voordelen juist in grote mate delen. Ik hoor hier straks graag een reactie op van de SP-fractie.

De uitbreiding zal aard en functioneren van de EU meer dan ooit te voren op de proef stellen. Tot op heden is iedere uitbreiding per saldo gepaard gegaan met verdieping, ook al is met het lidmaatschap van het Verenigd Koninkrijk van de EU "zwei Seelen in einer Brust" binnengeslopen. Het is nu zeer de vraag of het integratieproces, uiteraard onder het beslag van toepassing van het subsidiariteitsbeginsel, zonder wezenlijke veranderingen in de structuur nog een vervolg kan krijgen. Vriend en vijand zijn het erover eens dat het Verdrag van Nice daartoe niet de vereiste voorwaarden heeft gecreëerd. Het vormt daartoe eerder een belemmering, zo is op de laatste IGC gebleken. Van een EU met 25 leden waar op de meeste voor Europese relevante terreinen de unanimiteitsregel van toepassing is, mag geen slagvaardigheid en besluitvaardigheid verwacht worden. De spankracht van de Unie wordt zonder fundamentele veranderingen zwaar overvraagd.

Juist daarom is de ontwerpgrondwet van zo'n groot belang. Daarin wordt de EU klaargemaakt voor de nieuwe uitdagingen na de uitbreiding. Het gaat niet aan om het mislukken van de IGC in Brussel af te doen als een bagatel. De structuur van de huidige Unie schiet ernstig te kort om de uitbreiding succesvol op te vangen. De Europese topconferenties hebben de EU niet klaargemaakt voor deze historisch ongekende verbreding. Dat was juist de opdracht die de top van Laken de Conventie heeft meegegeven. De diagnose van Laken staat nog volop overeind: de ondoorzichtigheid, het gebrek aan slagvaardigheid, de afstand tot de burger, onvoldoende taakafbakening tussen nationale en Europese autoriteiten en parlementen en het gebrek aan efficiency. De grondwet is de rechtsgrondslag voor vrede in Europa de 21ste eeuw. Europa wordt dan van een gemeenschappelijke marktgemeenschap een waardengemeenschap. Zonder grondwettelijk verdrag zal Europa verschillende kanten op lopen. Voor 2004 is de goedkeuring van de ontwerpgrondwet, zo mogelijk voor de Europese verkiezingen, het belangrijkste project. De laatste tijd is het optimisme over het welslagen daarvan, nog voor de Europese verkiezingen, toegenomen. Dat bleek mij ook toen ik afgelopen week in Brussel voor het EVP-congres was. Hoe beoordeelt de minister deze situatie? Ik heb het gevoel dat het Ierse voorzitterschap in stilte heel goed werk aan het doen is. Ik krijg daar graag een reactie van de minister op. Er moet voor worden gewaakt dat er opnieuw wordt teruggekomen op wat al is goedgekeurd, een veel voorkomend euvel in het verleden. Deelt de minister deze opvatting en speelt dit op het ogenblik nog, in die zin dat afspraken die in het verleden zijn geaccordeerd opnieuw ter tafel komen?

Nederland wacht een zwaar voorzitterschap. Er liggen complexe problemen op het bord: wellicht de ontwerpgrondwet, de voorbereiding van de besprekingen over de financiële perspectieven na 2006, de implementatie van de uitbreiding, de toetredingsonderhandelingen met Bulgarije en Roemenië en het besluit over de vraag of Turkije een startdatum voor de toetredingsonderhandelingen wordt gegeven. Daarnaast wijs ik op de verbetering van de transatlantische relatie. Complicerende factor is voorts het aantreden van een nieuw Europees Parlement en de wisseling van de Europese Commissie per 1 oktober 2004.

Bij het uitblijven van een succesvolle afronding van de IGC kan de EU moeilijk ontkomen aan een ontwikkeling naar meer snelheden om verdergaande fragmentering te voorkomen. De angst dat de uitbreiding ten koste zou kunnen gaan van de effectiviteit van de EU achtte de minister in een uitstekend interview met hem in de Volkskrant en de Figaro van 29 januari overdreven. Kan hij dat nader toelichten? Is daarvoor een succesvolle afsluiting van de IGC geen voorwaarde?

Veel zal ook afhangen van Frankrijk en Duitsland. Tot voor kort waren zij de motor van het integratieproces. Willen en kunnen zij die rol in de uitgebreide Unie nog vervullen? Waar staan zij op dit ogenblik voor? Ik nodig de minister graag uit om hieraan een beschouwing te wijden. Tijdens de Conventie hebben beide landen, evenals de Benelux, een bijzonder positieve rol gespeeld. Het Frans-Duitse document was buitengewoon behulpzaam. Voor het eerst accepteerde Frankrijk de communautaire methode en de gekwalificeerde meerderheidsregel in het buitenlands- en veiligheidsbeleid. Met de uithaal van Chirac naar Centraal- en Oost-Europese landen betreffende Irak en het bruuske naast zich neerleggen van de afgesproken regels van het Stabiliteitspact is echter onnodig voeding gegeven aan de argwaan bij veel nieuwe lidstaten en de huidige leden. Dat heeft ook bijgedragen aan het mislukken van de top in Brussel. Inhoudelijk en politiek-psychologisch hebben beide kwesties de besprekingen ernstig belast. Al had Schröder gelijk met zijn constatering dat aan de mislukking ook ten grondslag heeft gelegen dat sommige landen het Europese belang ondergeschikt hebben gemaakt aan het binnenlandse, hij had op dit punt het minste recht van spreken. Te vaak heeft hijzelf om binnenlandspolitieke en electorale redenen de Europese regels terzijde geschoven. Ik denk daarbij aan de staatssubsidies voor de automobielindustrie, de telecom- en de textielindustrie, die in strijd waren met de interne markt. Ik denk voorts aan Irak en aan het Stabiliteitspact.

Desalniettemin blijft Duitsland in hoge mate bepalend voor succesvolle ontwikkelingen in Europa. Het verschil tussen succes en mislukken is tot op heden blijkbaar het verschil tussen Kohl en Schröder. Investeren in onze relaties met Duitsland is meer dan voorheen geboden. De aanpak van de minister, zoals die is uiteengezet in de Tweede Kamer, spreekt de CDA-fractie erg aan: stille diplomatie, het kiezen en organiseren van je bondgenoten, meer orkestlid en minder solist, bruggenbouwer en daarbij extra aandacht voor onze banden met Duitsland en Frankrijk. Daarbij dient de minister het Nederlandse belang en de kans op succes van het komend voorzitterschap.

Dat betekent niet dat daarmee de samenwerking met de kleinere landen minder aandacht krijgt. Integendeel, dat zou het creëren van een valse tegenstelling zijn. In dit verband spoort de CDA-fractie de regering aan om heel in het bijzonder in de vergrote Europese Unie betekenis toe te kennen aan de Benelux. Graag hoor ik de visie van de bewindslieden. De CDA-fractie deelt de opvatting van VVD-woordvoerder Hans van Baalen in de Tweede Kamer dat Nederland meer invloed kan uitoefenen in samenwerking met de kleinere lidstaten en de nieuwe lidstaten niet. De minister vaart een verstandige, standvastige en heldere koers die op volle steun en instemming van de CDA-fractie kan rekenen. Hij heeft zich, zo kan ik uit het Europese veld getuigen, in korte tijd groot gezag verworven, waarvoor hulde.

Naar aanleiding van de discussie over de vorming van een kopgroep zeg ik kort het volgende. Kopgroepen bestaan – kijk maar naar de euro – en dat is maar goed ook, mits ingebed in een communautaire structuur zoals de versterkte samenwerking, zonder dictaten en toegankelijk voor alle lidstaten. Het verleden heeft uitgewezen dat deze ontwikkeling tot meer integratie heeft geleid. Dat de regering daarbij in de voorhoede wenst te spelen, heeft onze volle steun. De actie van enkele lidstaten om het plafond van het EU-budget te verlagen van 1,4% naar 1% van het BNP bij een uitgebreide Europese Unie zou ik eerder willen zien als de vorming van een achterhoede dan als de slechte voorbode van een aanstormende kopgroep.

In dit verband steun ik wel de inzet van de regering om een plafond te stellen aan de financiële bijdrage van lidstaten bij de IGC-onderhandelingen. De staatssecretaris heeft op het symposium van Clingendael over het Ierse voorzitterschap aangegeven dat bij realisering daarvan de Nederlandse eis van unanimiteit bij de financiële perspectieven komt te vervallen. Kunnen de bewindslieden dit bevestigen? Dit is overigens een lijn die ik graag steun. Dreigt Nederland anders niet in het complexe dossier van de financiële perspectieven terecht te komen, waar in december over beginselen en richtsnoeren besluiten genomen dienen te worden? In dat opzicht wijs ik erop dat er een absolute herstructurering dient te komen van de structuurfondsen. Spanje haalt op dit ogenblik 38% – dat is 22,3 mld euro – uit de pot van de structuurfondsen, terwijl de Centraal- en Oost-Europese landen daar ongeveer 8% uit halen. Ik moedig de regering dan ook aan om op dat punt een ferme positie in te nemen. Er moet een verschuiving van de structuurfondsen plaatsvinden van Zuid-Europa naar de armere delen in Centraal- en Oost-Europa. Dat is in het belang van Europa als geheel. Als wij de Centraal- en Oost-Europese landen geen perspectief bieden, dan komen er in de komende jaren nog veel meer mensen hierheen. Mensen gaan niet weg als zij voldoende perspectief hebben.

De heer Platvoet (GroenLinks):

Stel dat de vorming van een kopgroep ertoe leidt dat het resultaat van de grondwet dichter bij het resultaat van de Conventie komt te liggen. Bent u er dan voor dat er zo'n voorhoede wordt gevormd? U was erg cryptisch in uw waardering van het fenomeen "kopgroep".

De heer Van der Linden (CDA):

Wij zijn niet voor kopgroepen omdat wij graag kopgroepen zien, maar wij willen ook niet dat de traagste schakel het tempo van de ontwikkeling bepaalt. In het verleden is gebleken – met het Europees monetair stelsel, de euro en de Schengengroep – dat het functioneren van kopgroepen integratiebevorderend werkt. Anderen worden op sleeptouw genomen. De locomotieffunctie van Frankrijk en Duitsland heeft gewerkt, maar dat gebeurde altijd binnen een communautair kader. Daarom heb ik de actie in Iran veroordeeld. Dat gebeurde buiten de communautaire kaders. De actie van die drie landen was niet afgestemd in de Europese Raad en vond geen bedding in een communautaire structuur. Het enige positieve van Nice was dat wij de versterkte samenwerking meer hebben vormgegeven. Er kwamen meer mogelijkheden voor versterkte samenwerking, mits er minimaal acht lidstaten zijn. Dat betekent dat je wel degelijk een kopgroep kunt vormen. Ik plaats niet graag de kopgroep tegenover de resultaten van de Conventie, want de grondwet is een eerste vereiste. Ik heb wel het gevoel dat het dreigen met het vormen van een kopgroep, wat gebeurd is, heilzaam werkt op de compromisbereidheid van andere landen. Andere landen zijn dan tijdens de discussie over de Europese grondwet eerder geneigd om tot compromissen te komen. Anders lopen zij het risico dat er een kopgroep komt waar zij geen deel van uitmaken en voelen zij zich buitengesloten. In dat opzicht vind ik de benadering van de regering goed. Zij heeft gezegd geen voorstander van de kopgroep te zijn, maar er wel bij te willen horen als die er toch komt. Natuurlijk moet die kopgroep dan wel passen binnen de communautaire structuur.

Wat de toetredingsonderhandelingen betreft, wil ik nog kort het volgende opmerken. Turkije is in Kopenhagen toetreding (onder voorwaarden) toegezegd. De toenmalige minister-president, Kok, en de toenmalige minister van Buitenlandse Zaken, Van Aartsen, hebben, gesanctioneerd door de Tweede Kamer, Turkije het ticket voor het lidmaatschap gegeven. Zijn daarmee dan niet ook definitief de vragen beantwoord of Turkije tot Europa behoort en of Turkije lid van de Europese Unie kan worden? Ligt het dan niet voor de hand dat wij ons scherp concentreren op de mate waarin Turkije voldoet aan de toetredingscriteria? Er is nog veel te doen. Ik ben het met de heer Platvoet eens. Gekeken moet worden naar de rol van het leger, de implementatie van de wetgeving, de capaciteit van de rechterlijke macht, de positie van de vrouw, de godsdienstvrijheid, de omgang met minderheden. Hoewel de nieuwe Turkse regering – voor velen tegen de verwachting in – meer dan welke regering voorheen ernst maakt met het doorvoeren van aanpassingen, blijft Turkije in de publieke opinie een gevoelig onderwerp. Het rapport van de Europese Commissie was op een aantal punten zeer kritisch, maar bevatte tegelijkertijd grote waardering voor de vastberaden aanpak van deze regering om aan de Kopenhagencriteria te gaan voldoen. Hoe denkt de minister met het oog op het voorzitterschap om te gaan met dit gevoelige dossier?

De heer Jurgens (PvdA):

Welke boodschap wil de CDA-fractie de regering meegeven? U stelt nu alleen maar vragen, terwijl u in het begin al zei dat de vraag of wij moeten voldoen aan onze afspraak met Turkije eigenlijk al is beantwoord. Ik neem aan dat de CDA-fractie in staat is, de minister een suggestie mee te geven over het beleid van de regering.

De heer Van der Linden (CDA):

Wij hebben dit rapport van de Europese Commissie gezien en krijgen in de tweede helft van dit jaar nog een rapport van de Commissie. Dat zal voor ons leidraad zijn voor de verdere discussie. Ik weet dat de heer Jurgens, de heer Van den Brande en mevrouw Delvaux in de Raad van Europa en de heer Oostlander in het Europees Parlement belangwekkende, zeer goede rapporten hebben geleverd die bouwstenen vormen voor de discussie in de nationale parlementen. Wij wachten het nieuwe rapport van de Europese Commissie af. Op basis daarvan zullen wij de discussie met de regering voeren als voorbereiding op de top in december.

De heer Jurgens (PvdA):

De terughoudendheid van de CDA-fractie hier op dit punt acht ik enigszins in strijd met het uitgesproken standpunt (in tegenstelling tot aan de overkant) over de migratie na toetreding van Polen, maar ik kan het mij voorstellen.

De heer Van der Linden (CDA):

Ik zou het geen terughoudendheid willen noemen. Ik vind dat wij op dat punt gewoon de feiten onder ogen moeten zien. Ik loop niet vooruit op het rapport van de Europese Commissie. Ik heb vastgesteld dat de Europese Commissie in november een zeer kritisch rapport heeft opgesteld. Wij zullen zien in hoeverre Turkije op dat punt tegemoet is gekomen aan de Kopenhagencriteria. In december krijgen wij er uitsluitsel over.

Voorzitter. Wij spreken de hoop uit dat de komende onderhandelingen op basis van het plan van Kofi Annan ertoe zullen leiden dat een ongedeeld Cyprus op 1 mei lid van de Europese Unie zal worden.

Met de uitbreiding verschuiven de buitengrenzen van Europa. De controle aan de buitengrenzen is een communautair belang, maar tegelijkertijd vragen de nieuwe buren een actieve politiek van de Europese Unie. Voorkomen moet worden dat een nieuwe scheidslijn ontstaat met aan weerszijden een grote welvaartskloof. De verwezenlijking van één rechtsruimte, een ruimte van vrede, stabiliteit en welvaart die verder reikt dan de uitgebreide Unie, is ook in het belang van de Unielanden zelf. Hoe beoordeelt de minister dit? Welke rol ziet hij hier weggelegd voor de Europese Unie en andere internationale organisaties, zoals de Raad van Europa? Is de minister bereid om tijdens het Nederland voorzitterschap van de Europese Unie initiatieven te nemen om de samenwerking tussen de Europese Unie, die relaties met die landen op bilaterale basis heeft, en de Raad van Europa, die deze in een internationale structuur heeft ingebed, te versterken in lijn met zijn zeer gewaardeerde speech als voorzitter van de Raad van Europa op 28 januari jl.?

Naast de vele importante thema's die aan de orde zijn geweest en bijna wekelijks op de Europese politieke agenda's prijken, wil ik aan het slot van mijn bijdrage twee zaken opbrengen die Europa op geheel onderscheiden wijze raken. De eerste vraag is waar de grenzen liggen van de Europese Unie. Ik sluit aan bij het verzoek dat door sprekers voor mij is gedaan om een heldere notitie op dat punt om er een discussie in de senaat over te kunnen voeren. De tweede vraag heeft betrekking op het groeiend scepticisme onder de Europese burgers over alles wat er vanuit de Europese Unie op hen afkomt. Die zorgen moeten wij serieus nemen. Deels zijn deze terecht. Deels komen deze voort uit gebrek aan overtuigingskracht. Alleen mensen met een overtuiging kunnen anderen overtuigen. Hier ligt een mooie taak voor politieke partijen. De slogan "Europa, best belangrijk" spreekt mij ook niet zo aan, maar belangrijker is de aanpak. Het is goed dat allerlei maatschappelijke organisaties worden betrokken bij het debat over Europa. Tegen die achtergrond hebben wij voorgesteld om een keer per jaar in alle nationale parlementen in dezelfde week een debat te voeren over het jaarprogramma van de Europese Commissie waarbij ook maatschappelijke organisaties worden betrokken. Ik heb begrepen dat er in het Europese Parlement veel steun is voor dit voorstel. Ik wil de regering vragen dergelijke initiatieven te bevorderen.

Anders dan de heer Platvoet denk ik niet dat wij een nieuwe structuur nodig hebben. Als de resultaten van de Conventie worden aanvaard, wordt de subsidiariteitstoets het instrument voor de nationale parlementen om dit soort processen te bewaken en de discussie te entameren. De Gemengde Commissie dient met voorstellen te komen over vorm en inhoud van die toets. Het grote probleem is dat de Europese Raad de enige ongecontro leerde instantie van de EU is. Pas achteraf worden de resultaten van de Europese raden gesanctioneerd door de nationale parlementen.

De heer Platvoet (GroenLinks):

Dat was precies mijn punt. Ik had het over de onderhandelingen met de nieuwe toetreders en de positie van de Europese Raad daarbij. Ik heb gevraagd naar de relatie tussen die positie en de nationale parlementen. Het lijkt mij dat gezocht moet worden naar een nieuwe vorm om die parlementaire betrokkenheid in te vullen. De Gemengde Commissie zou wellicht een taak kunnen krijgen in dit geheel.

De heer Van der Linden (CDA):

De Gemengde Commissie moet voorstellen doen aan de Eerste en Tweede Kamer over de wijze waarop wij in de toekomst vorm en inhoud geven aan de subsidiariteitstoets. Moet het een gescheiden circuit zijn of wordt het een gemeenschappelijke actie? Het is aan beide Kamers om ervoor te zorgen dat een discussie over de toetreding van Turkije op het juiste moment plaatsvindt. Na de Europese Raad van Helsinki en Kopenhagen werden de resultaten in beide Kamers bediscussieerd zonder dat vooraf grenzen werden bepaald als het gaat om de inhoud van de agenda.

Voorzitter. Ik nodig de bewindslieden uit om de twee vragen die ik aan het slot heb gesteld, aan een nadere beschouwing te onderwerpen. Ik sluit af met een treffend citaat van deze minister: "We moeten ons niet blindstaren op eigen nationale facetten, maar oog houden voor de schoonheid van de hele diamant."

Voorzitter: Bierman-Beukema toe Water

De heer Kox (SP):

Voorzitter. Als je als zevende spreker aan bod komt, heb je meestal het voordeel dat je veel van je tekst kunt schrappen met de mededeling: wat ik wilde zeggen, is al gezegd. Er is echter ook veel gezegd dat ik zelf niet wilde zeggen en waarop ik nu wel moet reageren, wil er sprake zijn van een echt debat. Dit betekent dat van mijn prachtige tekst op papier niet veel zal overblijven, met excuses aan de stenografen.

In de Staat van de Unie 2004 schetst de regering ons haar beeld van de stand van zaken in de EU. Tussen de verschijningsdatum september 2003 en nu zit nogal wat tijd. Dat is een van de redenen waarom "staat" deels door "stond" kan worden vervangen: zo stond de EU erbij. Zo stonden wij erbij toen de regering nog dacht dat de intergouvernementele conferentie over de Europese grondwet wel in december 2003 zou worden bekroond met een nieuw Unieverdrag en zo stonden wij erbij toen wij dachten dat wij rondom deze tijd al met de ratificatie bezig zouden zijn en zelfs met de voorbereidingen van een referendum over dat verdrag, waarna onder Nederlands voorzitterschap zou kunnen worden gewerkt aan verdere uitbreiding van de Unie. Maar nu staat de staat van de Unie er weer heel anders bij en is veel van wat daar in stond alweer passé, zeker nu onze grote broers Frankrijk en Duitsland samen thee hebben gedronken en naar ik heb begrepen ook hebben afgesproken dat de Ieren hun werk zouden doen en dat de Europese grondwet op het bordje van Nederland zou worden neergelegd. Heeft de regering dat overigens net als wij uit de kranten vernomen? Heeft zij overigens de heren Chirac en Schröder al voor deze eerbiedwaardige opdracht bedankt? Is zij wellicht van tevoren nog gebeld door de regeringsleiders van Frankrijk en Duitsland vooraleer zij die afspraak maakten of past dat ook al niet meer bij de Europese fatsoenstandaard die toch wel erg duidelijk onderscheid maakt tussen grote en kleine landen in de Europese Unie? Krijgen de bewindslieden het niet spaans benauwd van een dergelijke demonstratie van de macht der grote, hoewel het woord "spaans" hier wellicht niet op zijn plaats is omdat ook de Spanjaarden met hun gezamenlijke operatie met de Polen blijkbaar hebben willen bewijzen dat ze beduidend groter zijn dan wij. Geloven de bewindslieden dat de Europese Unie een echt musketierverbond is van één voor allen en allen voor één? Of zijn ook zij inmiddels wat wijzer en sceptischer geworden? Wat wil de regering na het Frans/Duitse besluit over wie waar de grondwet tot stand moet brengen? Wil zij echt dat die Europese grondwet in 2004 onder Nederlands voorzitterschap tot stand wordt gebracht? Dat zou immers kunnen betekenen dat Nederland zijn sterke punten moet inslikken. Voorzitters zitten nu eenmaal achteraan. Of kiest de regering voor de techniek en tactiek om de constitutionele aardappel verder door te schuiven naar de volgende voorzitter en om ondertussen te zorgen voor een plek in de Europese kopgroep van de groten?

Nu wilde ik met name iets in de richting van de heer Van der Linden zeggen en zie ik dat hij niet meer in de zaal aanwezig is. Ik heb heel zijn verhaal uit gezeten en is hij nu weg; het kan misschien straks nog wel. Hij had het over kopgroepen, achterhoedes en voorhoedes. Als je in een kopgroep zit, ga je winnen, maar een achterhoede en voorhoede vormen met elkaar een organisch verband om samen te overwinning te behalen. Hij leest de Handelingen er maar op na.

Voorzitter. Voor ons wordt het steeds duidelijker dat wij terecht een eurosceptische koers varen, ook al vindt de woordvoerder van de naar ik inmiddels heb begrepen links-liberale fractie van GroenLinks – zoals haar politiek leider heeft gezegd – alleen maar koren op de molen van het plat nationalisme. Ik vind dat iets te kort door de bocht; je kunt én eurosceptisch zijn en toch erg internationalistisch.

De heer Jurgens (PvdA):

Als Platvoet al een links-liberaal is geworden, wat moet er dan in godsnaam met Kohnstamm gebeuren?

De heer Kox (SP):

Die zit al in een erg rechtse coalitie. Hij was al liberaal, dus denk ik dat je hem nu rechts-liberaal kunt noemen. Wij zijn eigenlijk allemaal een soort VVD aan het worden, maar toch allemaal iets anders. Voor alle duidelijkheid, ik zou niet durven beweren dat GroenLinks een links-liberale partij is, ik citeerde alleen maar de politiek leider van GroenLinks.

De heer Platvoet (GroenLinks):

Ik moet hierop wel zeggen dat in tegenstelling tot de partij van de heer Kox, de SP, onze partij geen partijleider kent!

De heer Kox (SP):

Ik zal het mevrouw Halsema zeggen, dan weet ze ook weer waar ze staat! Ik wilde in de richting van GroenLinks alleen maar zeggen dat wij eurosceptici zijn en dat wij denken daar goede gronden voor te hebben, die ik ook aan de bewindslieden heb voorgelegd.

De Europese Unie zoals die zich ontwikkelt, bewijst ook dat niet alleen het kapitaal maar zelfs de arbeiders geen vaderland meer hebben, om nog maar eens terug te verwijzen naar de oude klassieken. Wij gaan arbeidsmigratie als een groot goed beschouwen. Er kan tegen mensen worden gezegd: ga ver van huis en haard werken om de kost te verdienen. Dit zou worden beschouwd als een verworvenheid en een groot goed in plaats van een moderne vorm van slavenarbeid.

Wie het wensenplan van de Europese ronde tafel van industriëlen uit de jaren tachtig langs de feitelijke ontwikkeling van de Europese Unie legt, zal zien hoe frappant de overeenstemming is tussen hun wensen en de gerealiseerde werkelijkheid. Dit is een werkelijkheid waar mijn partij niet voor aan de kant gaat. Wij vinden dit een bewijs van het feit dat dit experiment niet is wat het pretendeert te zijn.

De heer Platvoet (GroenLinks):

Als de heer Kox twintig jaar geleden door Ierland of Portugal of Griekenland had gereisd en hij zou dit nu opnieuw doen, zou hij vast anders denken over de effecten die de Europese Unie heeft gehad op de welvaart van die landen maar ook op de opvattingen over de Europese Unie van de mensen die er wonen. Hij is erg negatief over de Europese Unie en dat ben ik ook wel voor een deel, maar de SP zal toch voor dit wetsvoorstel stemmen. De opstelling van de SP doet mij denken aan de anekdote over twee Britse dames die op vakantie zijn op een Grieks eiland. De ene zegt: wat is het eten hier toch erbarmelijk slecht, waarop de ander zegt: ja, maar je krijgt wel kleine porties.

De heer Kox (SP):

Wie verre reizen doet, kan veel verhalen. Als je nu door Spanje of Griekenland reist, kun je vaststellen dat daar bepaalde positieve ontwikkelingen zijn geweest, maar als je met de mensen praat, hoor je ook dat de ongelijkheid tussen mensen sterk is toegenomen. Dit is ook een effect van de toetreding tot de EU geweest. Dit effect zal straks nog groter worden in de uitgebreide Unie.

Dat de SP terecht kritiek levert op de Europese Unie danken wij onder andere aan de fractie van GroenLinks, want de kritiek die wij nu leveren, was ooit ook haar kritiek. Dat zij daar nu vanaf stapt, is haar goed recht, maar om ons dan te verwijten dat wij consistenter zijn geweest, gaat te ver.

Kunnen de bewindslieden aangeven hoe hooggespannen de verwachtingen zijn over de procedure die Nederland heeft aangespannen bij de Europese Commissie in verband met het overschrijden van het stabiliteitspact door Frankrijk en Duitsland? Zouden wij niet intussen wijzer moeten zijn en ons moeten realiseren dat de regels in de EU zijn herschreven en dat het weinig zin heeft om dit soort symboolpolitiek te bedrijven? Zou het ook niet wijzer zijn om te erkennen dat het stabiliteitspact ook de facto een ondoordacht keurslijf is dat landen dwingt tot dingen die zij zeker niet zouden moeten doen als zij het welzijn van hun volk op het oog hebben? Als wij dit zouden erkennen, zouden wij dan niet ten opzichte van de nieuwkomers in de EU een stuk flexibeler moeten worden in plaats van hun tot de laatste seconde te houden aan de draconische eisen die wij stellen en die voor de mensen in die landen zulke nadelige gevolgen hebben? Hoe kijkt de regering overigens aan tegen het voornemen van vier nieuwkomers om al op heel korte termijn aan de euro deel te nemen? Moeten wij hun daarover positief of negatief adviseren?

Daarmee kom ik bij de vraag of mijn fractie kan instemmen met de toetreding van tien nieuwe landen tot de EU. Ik zal, ook voor de heer Platvoet, de spanning niet langer opvoeren: ja, mijn fractie zal voor de toetreding van deze tien landen stemmen. Niet omdat wij gelukkig zijn met de EU en de ontwikkeling daarvan, niet omdat we gelukkig zijn met de wijze waarop wij onze nieuwe partners behandelen, maar de toetreding is nu eenmaal in alle landen door democratisch gekozen parlementen goedgekeurd en in de meeste landen bovendien per referendum bekrachtigd. Om die feiten kunnen wij niet heen, die willen wij respecteren. Overigens, de uitslagen van de referenda waren duidelijk, de opkomstcijfers evenzeer. Hoe beoordeelt de regering de moties van wantrouwen, uitgebracht door al die mensen die niet naar de stembus zijn gegaan?

De heer Platvoet (GroenLinks):

Voorzitter. Zo'n opstelling had ik van de SP nooit verwacht...

De heer Kox (SP):

Die is wel internationalistisch, zoals u weet!

De heer Platvoet (GroenLinks):

Dus omdat anderen vóór hebben gestemd, doet u dat ook maar? Stel nu dat wij dit debat als eerste parlement in de EU hadden gevoerd en er verder nog geen enkel besluit was genomen; wat was dan uw opstelling geweest?

De heer Kox (SP):

Nee, dan moet u iets verder gaan: stel dat we opnieuw over de zaak konden discussiëren. De EU heeft namelijk gewoon tegen die tien landen gezegd dat ze kunnen toetreden. Welnu, die landen willen dat, hebben zich het keurslijf aangemeten dat wij voor hen hebben gemaakt, hebben hun eigen bevolking hoop gegeven en daarna een hoop ellende bezorgd. Dan kunnen wij daarna niet gaan zeggen: u mag lekker toch niet meedoen – terwijl zoiets democratisch tot twee keer toe, via het parlement en referenda, is bekrachtigd. Ons als internationalisten zou dat veel te ver gaan, maar ik begrijp dat u daar geen problemen mee zou hebben.

De heer Platvoet (GroenLinks):

Laat ik het anders formuleren. In het najaar moet er een besluit worden genomen over de aanvang van de onderhandelingen met Turkije. U zegt tegen Turkije: niet doen.

De heer Kox (SP):

Dat zou inderdaad ons advies zijn. Wij denken dat het erg slecht voor de Turkse bevolking is om nu lid van de EU te worden en ik denk dat veel economen en andere verstandige mensen ons daarin steunen. Het is misschien goed voor enkele ondernemers in Turkije, misschien heel goed voor een aantal ondernemers in Europa, maar op dit moment niet goed voor de mensen in Turkije; de ongelijkheid zou daar namelijk alleen maar toenemen.

De heer Platvoet (GroenLinks):

U komt nu toch heel erg in de knoei met uw eerdere antwoord over de referenda. Dus als de bevolking van Turkije in een referendum "ja" zou zeggen, ondanks uw advies, dan bent u wel voorstander?

De heer Kox (SP):

Ik zit niet in de knoei, hoor. Ik bedoel dat ik graag een eerlijk proces wil, waarin twee partijen, landen, verdragssluiters, eerlijk met elkaar kunnen spreken. Zo is het met de uitbreiding met deze tien landen niet gegaan: aan hen is namelijk beloofd dat zij erbij konden komen, en dan gaat mijn fractie daar uiteindelijk niet voor liggen. Met Turkije zijn we gewoon nog niet zover. Het is inderdaad erg verstandig om hierover al in een vroeg stadium te gaan praten, met name over de vraag wat wij en de mensen in Turkije eraan kunnen hebben. In dat geval zullen wij onze euroscepsis graag aan onze Turkse vrienden duidelijk maken.

Naar de mening van de SP is het krediet dat de EU in de Oost-Europese landen had wel heel snel verspeeld – althans dat blijkt uit de referenda. Deelt de regering die mening? Wat moet er gebeuren om dat geschonden vertrouwen weer te herstellen? De opkomst was zo laag, dat bijna geen sprake meer was van echte besluitvorming. Deelt de regering de mening dat er veel te soepel is omgesprongen met de eisen inzake corruptie in de nieuwe lidstaten? Uit de rapportage die de Tweede Kamer heeft samengesteld, blijkt dat in het merendeel van de toetredende landen, met name in de Midden- en Oost-Europese landen, een bedenkelijk niveau van corruptie bestaat. Ik zie dat niet als een onderdeeltje. Als een land corrupt is, kan het niet democratisch functioneren.

Ik hoor graag iets van de regering over Cyprus. Wat is de voortgang van het proces? Kan het nog lukken voor 1 mei? Wat is de positie van Turkije in dit opzicht? De Tweede Kamer heeft een motie-Van Bommel aangenomen, die door alle fracties behalve die van de PvdA werd gesteund. Volgens die motie moet Turkije meehelpen aan het opheffen van de deling van Cyprus voordat gesprekken kunnen worden gehouden over de toelating van Turkije. Deelt de regering die mening? Wat betekent dit indien op 1 mei een gedeeld Cyprus toetreedt tot de Europese Unie? Ik deel de opmerkingen van Jurgens en Platvoet over hoe wij naar Turkije moeten kijken, hoewel de uitkomst van die discussie niet altijd hetzelfde hoeft te zijn. Er is al gezegd dat dit een "take it or leave it"-verdrag is waarbij tien landen in één stap toetreden. Dat moet in de toekomst nooit meer gebeuren, want het maakt een eerlijke en evenwichtige belangenafweging niet mogelijk.

Het is op zich niet erg dat Nederland dit jaar vier keer zo veel bijdraagt aan de Europese Unie als in het jaar van het Verdrag van Maastricht, als dat geld maar goed wordt besteed. Zoals bekend heeft de SP het idee dat veel geld erg slecht wordt besteed in de Europese Unie. Wij hebben het idee dat er veel geld wordt rondgepompt en dat het terechtkomt op plekken waar het niet thuishoort, en wegblijft op plekken waar het wel zou thuishoren. Het blijft een bizar fenomeen dat een Europese koe meer geld krijgt van de Europese Unie dan een arm mens elders in de wereld heeft te besteden. Niet de hoogte van het bedrag is voor ons beslissend, maar de wijze waarop daarmee wordt omgesprongen. Wij maken ons daar ernstige zorgen over. Ook maken wij ons er ernstige zorgen over dat in de toekomst nog veel meer geld naar de Europese Unie gaat, omdat de nieuwe Europese grondwet de eis bevat dat er permanent een inspanning moet worden geleverd om de defensie te moderniseren. De defensie-uitgaven worden dus omhoog gebracht. Voor alle duidelijkheid: daar ziet mijn fractie helemaal niets in.

In dit verband stel ik de bewindslieden nog een andere vraag. Wat moeten wij eigenlijk aanvangen met de West-Europese Unie? Ik ben namens deze Kamer en namens mijn partij in de assemblee van de WEU gezet, maar ik zie daar toch erg veel mensen die in een identiteitscrisis zitten. Volgens mij verkeert het gehele orgaan in een dergelijke toestand. De secretaris-generaal komt al jarenlang niet opdagen in de plenaire vergaderingen. Kan de regering ons uitleggen wat dit nog is? Bestaat de WEU nog? Bestaat de assemblee van de WEU nog? Wat moet dat dan betekenen in de komende Europese Unie? Want als het niets is, adviseer ik om er snel een streep door te zetten, een drankje te drinken en er niet meer mee verder te gaan.

Ik heb mijn zorgen over de Europese Unie duidelijk gemaakt; die nemen niet af na het lezen van de Staat van de Unie die de regering heeft opgemaakt. Daarom pleit mijn fractie voor een temporisering van de Europese eenwording. Wij zijn voor Europese samenwerking, maar tegen een Europese superstaat, en die wordt nu supersnel gerealiseerd. Dat moeten wij dus niet doen.

Mevrouw de voorzitter. Ik rond af, want anders ga ik over mijn spreektijd heen. Als ik daarover iets mag zeggen, in de Raad van Europa wordt dat veel handiger opgelost. Er wordt gewoon gezegd dat de spreektijd op is. Je moet dan je verhaal inleveren en dan is het gedaan met de koopman. Dan gaat het er hier veel vriendelijker aan toe.

De voorzitter:

U hebt nog één seconde!

De heer Kox (SP):

Zeg je eens een keer wat aardigs, is het weer niet goed!

De minister van Buitenlandse Zaken is in Amerika geweest. In Nederland, in de Europese Unie, in de West-Europese Unie en in de Raad van Europa bestaan zorgen over de wijze waarop Amerika tegen de mensenrechten aankijkt, vooral als het gaat om de behandeling van de krijgsgevangen en in Guantánamo Bay. Het was dik aan met Colin en Condoleezza, zo zag ik, dus hij zal zeker de gelegenheid hebben gehad om de genoemde kwestie aan de orde te stellen. Als hij mij daarover nog iets kan vertellen, ben ik hem er erg dankbaar voor.

De heer Kohnstamm (D66):

Voorzitter. Omdat ik er nog niet eerder toe in de gelegenheid was, heet ik de nieuwe minister van Buitenlandse Zaken namens mijn fractie warm welkom. Zonder enige twijfel vormt hij een versterking van het Europees gezinde smaldeel in het kabinet. Dat verheugt de fractie van D66 in hoge mate. Overigens is hij tevens de juiste man op het juiste moment op de juiste plaats. Versterking van het communautaire Europa is in onze ogen om meer redenen wenselijk en nodig. Dat geldt onder meer, en misschien zelf bovenal, als men ernaar kijkt vanuit een puur nationale optiek. Uit welbegrepen eigen belang wensen wij minister Bot daarom zeer veel succes en zo mogelijk evenveel plezier in zijn nieuwe functie.

In de ogen van mijn fractie is het potentieel dramatisch dat de IGC vooralsnog niet tot een eensgezinde conclusie is gekomen. Tijdens eerdere debatten in dit huis heb ik, hoewel zonder enig effect, indringend stilgestaan bij artikel 2 van het protocol van het Verdrag van Amsterdam. Dat luidt: "Uiterlijk een jaar voordat de EU meer dan twintig leden telt, wordt een conferentie van vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten bijeengeroepen om de bepalingen van de verdragen en de werking van de instellingen volledig te herzien." Met de beste wil van de wereld kon en kan het Verdrag van Nice niet worden gezien als een volledige herziening van de institutionele architectuur. Daarom handelen wij naar mijn gevoel inmiddels aantoonbaar contra legem. Bovendien ploeteren wij als gevolg daarvan grosso modo door met de institutionele architectuur die in het midden van de vorige eeuw is ontwikkeld voor een samenwerking van zes landen. Dat kan, gegeven de uitbreiding van de EU over enkele maanden met tien nieuwe lidstaten, tot een stilstand in de besluitvorming leiden. Gegeven het aantal terreinen waarop individuele landen een vetorecht houden, kan het ook leiden tot ergerniswekkende chicanes en een uitwisseling van belangen die mogelijk niet van deze tijd zijn, maar in ieder geval onuitlegbaar. In beide gevallen zal het gezag van de EU en het geloof erin worden ondermijnd. Beide gevallen komen het gezag en het geloof althans niet ten goede.

Tegen de achtergrond daarvan mis ik een algemeen gevoel van urgentie om de IGC, indien enigszins mogelijk, nog voor de komende uitbreiding en Europees-Parlementsverkiezingen tot een goed einde te brengen. Ik meen ergens een overigens laconiek bedoelde uitlating van de minister te hebben gelezen, waarin hij zegt er de voorkeur aan te geven als de IGC tijdens het Ierse voorzitterschap tot eindconclusies komt, onder meer ter verlichting van de agenda van het Nederlands voorzitterschap. Ik wens het beide bewindslieden van harte toe dat hen die beker niet gegund worde. Los daarvan is mijn indruk juist dat het gevoel van urgentie ontbreekt inzake de noodzaak tot zeer spoedige verandering van de institutionele architectuur. Mijn fractie heeft er eerder voor gepleit dat verbreding en verdieping wel degelijk hand in hand gaan, zonodig door een formele koppeling te leggen tussen de uitbreiding en de volledige herziening van de institutionele architectuur. Zo ver is het niet gekomen. Maar welke strategie hebben de bewindslieden nu in hun hoofd om de verloren tijd in te halen en de EU zichzelf in formele zin voor het blok te laten zetten? In de geschiedenis van de EU zijn wel eerder besluiten genomen, doordat men zichzelf uiteindelijk voor het blok zette. Het is nodig, voordat de gevolgen daadwerkelijk dramatische vormen zullen aannemen.

Niet ten onrechte wordt de uitbreiding van de EU met tien nieuwe leden vandaag betiteld als een historische beslissing, in die zin dat de tweedeling van Europa van na de Tweede Wereldoorlog grotendeels ongedaan wordt gemaakt. Het spreekt vanzelf dat de senaatsfractie van D66 met overtuiging voor het desbetreffende voorliggende wetsvoorstel zal stemmen. Het blijft fantastisch om te zien hoe razendsnel, in eigenlijk een halve generatie tijd, de vijandbeelden die tot de val van de Berlijnse muur bestonden als sneeuw voor de zon zijn gesmolten.

In het debat in de Tweede Kamer op 19 november en in de schriftelijke voorbereiding van de behandeling van het wetsvoorstel van vandaag is stilgestaan bij een aantal springende politieke en economische punten die samenhangen met de uitbreiding. Ik ga die hier niet herhalen. Niettemin meen ik voor één punt in deze Kamer nog de aandacht van beide bewindslieden te moeten vragen.

Is er niet eigenlijk sprake van een onevenwichtigheid in de procedure van toetreding, die te maken heeft met de zogenaamde Kopenhagencriteria? Zeker, toetredingsonderhandelingen kunnen pas gestart worden indien voldaan is aan de economische en politieke criteria zoals omschreven door de Europese Raad van Kopenhagen van juni 1993. Deze criteria, zo wordt te pas en te onpas herhaald, zijn niet onderhandelbaar. Indien de onderhandelingen van start gaan, is de focus dus geheel gericht op de vraag in hoeverre en in welk tempo het land, dat immers reeds geacht wordt te voldoen aan de economische en politieke criteria, slaagt in het omzetten naar nationaal recht van het zogenaamde acquis communautair. De vraag die speelt is, in hoeverre het redelijk is om aan te nemen dat een land pijlsnel kan gaan beschikken over "stabiele instellingen die de democratie, rechtsstaat, mensenrechten en het respect voor de bescherming van minderheden kunnen garanderen". Dat is de letterlijke verwoording van de politieke Kopenhagencriteria. Vervolgens wordt in procedurele zin bijna impliciet aangenomen dat op die punten na het van start gaan van de onderhandelingen geen sprake kan zijn van hetzij niet eerder gesignaleerde, hetzij inmiddels opgekomen tekortkomingen bij de naleving van de politieke criteria. Juist omdat in Kopenhagen is afgesproken dat over die politieke criteria niet te onderhandelen viel, is gewerkt, dunkt mij, met de fictie dat je die criteria in een concreet land bijna eens en voor altijd zou kunnen beoordelen. Zouden de bewindslieden willen uiten hoe zij aankijken tegen de wijze waarop de Kopenhagencriteria ook in onderling verband gewerkt hebben, nu wij bijna aan het einde komen van het voor de eerste keer volledig en succesvol doorlopen proces, dat in Kopenhagen is afgesproken? Welke lessen trekken wij daaruit voor toekomstige gevallen?

Dit brengt mij bijna automatisch op het derde punt, de bespreking van de problemen rond de toetreding van Turkije. Eind dit jaar zal een besluit vallen wanneer de toetredingsonderhandelingen met Turkije zullen beginnen. In de aanloop van dat besluit is, althans volgens krantenberichten, een serieus dispuut ontstaan, ook in de boezem van het kabinet, over wat ik maar even een non-vraag noem, namelijk of Turkije überhaupt voor het lidmaatschap van de EU in aanmerking zou kunnen komen.

Ik wil niemand het recht ontnemen om bij nader inzien over een reeds genomen besluit na te denken en opnieuw na te denken. Vast staat, meen ik, dat de Europese Raad van Helsinki van medio 1999 reeds heeft besloten om de kandidatuur van Turkije als zodanig te accepteren. Tegelijkertijd werd besloten om de onderhandelingen met Turkije niet te openen, omdat het land nog niet voldeed aan de politieke criteria, dus nog niet beschikte over "stabiele instellingen die de democratie, rechtsstaat, mensenrechten en het respect voor de bescherming van minderheden kunnen garanderen".

Ik wens het kabinet wijsheid toe bij de beoordeling van de vraag of Turkije daadwerkelijk aan die niet onderhandelbare punten voldoet. Vast staat dat die politieke criteria in ieder geval geen gewag maken van welke religieuze of levensbeschouwelijke traditie dan ook. De vraag of Turkije tegen die tijd daadwerkelijk zal voldoen aan de politieke criteria kan naar het oordeel van mijn fractie nooit, zelfs niet in het kabinet, op een godsdienstoorlog uitdraaien. Wel vragen wij indringend aandacht voor de vraag of gegeven de hiervoor gevraagde evaluatie van de toetredingsprocedure een eventueel positief oordeel over de ontwikkelingen op het vlak van democratie, mensenrechten en de ons inziens daarmee samenhangende en ongewenst overheersende plaats van het leger in de Turkse samenleving echt een eenmalig karakter zou moeten hebben. Op welke wijze zou op een later gelegen moment nog effectief opgetreden kunnen worden tegen eventuele ontsporingen op deze ononderhandelbare punten? Is het denkbaar dat als de worst, toetredingsonderhandelingen en mogelijk zelfs het noemen van een einddatum, is vergeven, bij verslechtering van het acquis met betrekking tot de politieke criteria, die worst alsnog geheel of ten dele wordt weggenomen?

Ik kom op de benoeming van de nieuwe voorzitter van de Europese Commissie. Een van de problematische gevolgen van het niet succesvol afronden van de IGC, is dat de procedure die ons een nieuwe voorzitter van de Europese Commissie gaat opleveren nog helemaal de oude zal zijn, terwijl de nieuwe Commissie wel uit 25 leden zal gaan bestaan. Behalve dat de nieuwe functionaris daarom herdershondachtige trekken moet bezitten – hij moet zijn hele kudde bij elkaar houden – zal het meer nog dan nu het geval is wenselijk zijn om ervoor te zorgen dat de nieuwe voorzitter zichtbaar gelegitimeerd wordt voor het vervullen van die en andere taken, waaronder overigens ook het zelf meebepalen wie in zijn of haar Commissie zitting zal nemen met welke portefeuille.

Ik herhaal in dit verband een opmerking die ik in eerdere debatten heb gemaakt, niet zozeer aan het adres van de bewindslieden als wel aan het adres van de collega's. Zolang er geen direct gekozen voorzitter van de Commissie komt, zal de procedure die leidt tot de benoeming van de nieuwe voorzitter uiteindelijk altijd in achterkamertjes haar beslag vinden. Zelfs de niet gelukte IGC hoeft de Europese politieke groeperingen er niet van te weerhouden om nog vóór de komende verkiezingen bekend te maken wie hun kandidaat zal zijn voor het voorzitterschap van de Commissie. Eigenlijk zijn er maar twee redenen te bedenken waarom partijen dat niet van tevoren zouden melden: grote verdeeldheid over de te benoemen kandidaat en de wens om de kaarten op dit punt lekker tegen de borst te houden om deze vervolgens in achterkamertjes na de verkiezingen alsnog op enigerlei wijze uit te spelen. Van beide houdingen is de legitimatie van de voorzitter en daarmee van de Europese Commissie als geheel, dat wil zeggen het communautaire orgaan bij uitstek, de dupe. Waarom getreuzeld?

De heer Jurgens (PvdA):

Ik waardeer het zeer dat de heer Kohnstamm dit aansnijdt, omdat hij daarmee aangeeft dat Europese politieke partijen de gelegenheid hebben om door openbare kandidaatstelling de discussie daarover aan de orde te stellen. Ik vraag hem een tweede stap te zetten. Waarom zou de vraag wie de Nederlandse commissaris moet worden niet aan eenzelfde openbare methode kunnen worden onderworpen? Waarom houden wij geen openbare inschrijving voor het antwoord op de vraag wie onze commissaris in Brussel wordt?

De heer Kohnstamm (D66):

Ik betaal graag mee aan de advertentie die wij daarvoor in de kranten zullen zetten, maar ik twijfel eerlijk gezegd aan de wijsheid van de suggestie. Op zichzelf ben ik er erg voor om dit soort zaken uit achterkamertjes te halen. Tegelijkertijd denk ik dat de Europese Commissie, zoals ik haar voor de toekomst wens te zien, een sterk mandaat krijgt en dat mandaat gaat via de voorzitter. Ik wens dat de voorzitter ook echt kan meedenken en -praten over de vraag wie uiteindelijk mee in de Commissie zitting nemen. Als wij van tevoren een legitimatie aan iemand meegeven, wordt het krachtenveld van de voorzitter beperkt. Ik weet niet zeker of de legitimatie van de Commissie niet juist via de voorzitter moet worden gespeeld. Wat ik nu zie gebeuren, is dat in alle 25 landen uitvoerige discussies worden gevoerd over wie voor de post naar voren wordt geschoven. De uiteindelijke Commissievoorzitter zou daarmee uiteindelijk minder bevoegd worden, terwijl hij het gezag moet hebben om het communautaire bij uitstek smoel te geven. Ik twijfel dus wat over de verhouding van beide zaken en kies voorlopig voor mijn redenering.

De heer Van der Linden (CDA):

Wat zou ertegen zijn om vooruit te lopen op de grondwet? Volgens die grondwet neemt de grootste fractie in het Europees Parlement de leiding om te kijken of het Parlement met een voordracht kan komen voor de voorzitter van de Europese Commissie. Het Parlement zou daar een heel sterke say in moeten hebben, meer dan op dit ogenblik in het ontwerpverdrag staat.

De heer Kohnstamm (D66):

Op zichzelf is daar niets op tegen, maar ik zou een stap verder willen gaan. De heer Van der Linden is heel actief in de Europese partijvorming. Hij zou een belangrijke bijdrage kunnen leveren door ervoor te zorgen dat de Europese politieke groeperingen voor de verkiezingen kenbaar maken wie zij daartoe het meest geschikt achten en wie zij zouden wensen te kandideren. Ik weet dat dit gelazer in de tent betekent, maar als je echt weg wilt van de achterkamertjes, als je echt wilt dat de voorzitter een legitimatie krijgt, dan moet je de verkiezing ook laten gaan over de persoon die wordt voorgedragen. Dat daarna niet op voorhand vaststaat welke groepering de voorzitter kan leveren, is natuurlijk een relevant probleem, maar daarover zou je langs de procedure van de heer Van der Linden verder kunnen komen. Dan hou je van de drie hoofdgroeperingen in Europa drie kandidaten over. Dat zou de campagne veel meer eigensoortig gezicht geven.

De heer Van Middelkoop (ChristenUnie):

Ik heb een vraag over de politieke strekking van het voorstel van de heer Kohnstamm. Wij hebben inmiddels wel begrepen dat hij bezwaren heeft tegen achterkamertjespolitiek, al kun je mensen ook op een fatsoenlijke manier benoemen zonder dat dit onmiddel lijk achterkamertjespolitiek moet worden genoemd. Is de politieke betekenis van zijn voorstel om de voorzitter van de Europese Commissie te verkiezen nog altijd gelegen in zijn wens om de Europese Commissie te zien als een Europese regering in staat van wording? Is dit nog altijd ingebed in een federaal ideaal?

De heer Kohnstamm (D66):

Dat was niet de intentie van mijn inbreng hier, want ik dacht aan een heel korte termijn. Overigens ben ik niet van mijn geloof gevallen.

De heer Van Middelkoop (ChristenUnie):

Dat vind ik in dit geval jammer.

De heer Kohnstamm (D66):

Voorzitter. De ontwikkeling van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal naar Euratom, EEG en de Europese Unie gaat langzaam maar gestaag en blijft een nooit eerder vertoond staaltje van overheveling van nationale naar in mijn ogen federale organen. En dat alles gebeurt dan zonder bloedvergieten. Het van "nooit meer oorlog" in dit deel van de wereld naar het vrije verkeer van mensen, goederen en diensten, naar een gemeenschappelijke markt en naar een politieke Europese Unie die economisch, maatschappelijk en buitenlandspolitiek een rol heeft te spelen in de wereld, vergt steeds weer nadenken over hoe op termijn het nationale en het Europese zich tot het internationale verhouden. Europa vormt inmiddels een niet meer weg te denken economische factor van mondiale betekenis, maar de buitenlandspolitieke laat staan militaire rol is nog onvoldoende ontwikkeld en uit de verf gekomen, om het maar zachtjes uit te drukken. De desbetreffende passages uit de conventietekst, de mooie nota van Solana en het vierde specifiek benoemde beleidsterrein waarop het Ierse en het Nederlandse voorzitterschap zich wil concentreren, beogen daaraan in positieve zin een zwengel te geven. Ik wens de bewindslieden ook bij dat streven alle succes toe, want een coherent en slagvaardig buitenlands beleid is ook tegen de achtergrond van opvattingen van unilateralisme in sommige Amerikaanse kringen meer nodig dan ooit.

Mag ik de bewindslieden in dit verband het volgende voorhouden? Tijdens de aanloop naar de oorlog in Irak was de EU tot op het bot verdeeld. In de Verenigde Staten en in het Verenigd Koninkrijk speelt al langer de heftige discussie over de vraag of het gebezigde hoofdargument om een oorlog in Irak te starten – het hebben of op korte termijn kunnen produceren van massavernietigingswapens – op juiste gronden werd gebruikt. Tijdens een eerder gehouden debat met de toenmalige bewindslieden van Buitenlandse Zaken, mede gevoerd naar aanleiding van de oorlog in Afghanistan, heb ik de vraag opgeworpen of het voor het geloofwaardig en effectief organiseren van het buitenlands beleid van de EU niet noodzakelijk zou zijn om een eigen informatiepositie op te bouwen, ook omdat er sprake was van politieke maar niet-militaire steun. Immers, de absolute voorwaarde om überhaupt tot gemeenschappelijke standpunten en acties te komen, is gelegen in het gezamenlijk delen van alle beschikbare informatie en het op basis daarvan zo veel mogelijk gezamenlijk maken van een analyse van de situatie. Kortom, een eigen informatiepositie zal voor Solana voor het realiseren van een coherent en slagvaardig buitenlands beleid een onmisbare schakel zijn, zelfs als uiteindelijk nationale politieke besluiten divergeren. Zou het niet nuttig zijn, juist omdat van mislukkingen de beste pedagogische effecten te verwachten zijn, om in EU-verband te bestuderen hoe dit proces ten tijde van de Irakcrisis is verlopen en welke veranderingen moeten worden aangebracht om in de toekomst een verbetering van de informatiepositie van de EU als zodanig te bewerkstelligen? Graag hoor ik op dit punt een reactie van de bewindslieden. Ik heb overigens pas vanochtend kennisgenomen van het artikel van de Nederlandse oud-commissaris van de EU over de informatiepositie in de Verenigde Naties.

De beraadslaging wordt geschorst.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Naar boven