Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Wijziging van enkele belastingwetten in verband met de implementatie van Richtlijn 2003/49/EG van de Raad van de Europese Unie van 3 juni 2003 betreffende de gemeenschappelijke belastingregeling inzake uitkeringen van interest en royalty's tussen verbonden ondernemingen van verschillende lidstaten (29034).

De beraadslaging wordt geopend.

De voorzitter:

Ik heet de staatssecretaris van Financiën, de heer Wijn, van harte welkom.

De heer Rabbinge (PvdA):

Mevrouw de voorzitter. De discussie over dit wetsvoorstel kan kort zijn. Er zijn in de commissie heel veel technische vragen gesteld door met name de CDA-fractie. Deze vragen zijn afdoende en zeer volledig beantwoord. Ik hoef er dan ook niet meer op in te gaan. Ik heb namens de fractie van de Partij van de Arbeid slechts op twee punten een aanvullende vraag. Het gaat om de belastingverdragen en de regeling in het kader van de Moeder-dochterrichtlijn.

De nationale heffingsrichtingen blijken onder de verschillende belastingverdragen nogal te verschillen. Nederland heeft met heel veel landen, ook binnen Europa, nogal wat verschillende belastingverdragen. Zo blijkt bijvoorbeeld met Frankrijk de winstdelende lening onder het interestartikel te worden geschaard en in het belastingbedrag met Finland onder het dividendartikel. Dat geeft nogal eens aanleiding tot wat verwarring. De fractie van de Partij van de Arbeid vraagt zich dan ook af waarom het beleid in Europa tot uiting komend in de verschillende richtlijnen, niet is gericht op eenduidigheid en verdergaande coördinatie. De vraag is of het beleid van de staatssecretaris erop is gericht om de verschillen tussen de onderscheiden belastingverdragen te minimaliseren en de mogelijkheden voor afwijkingen te verkleinen. Wat zijn de gevaren als de verschillen blijven bestaan? In welke mate verhoogt dit bijvoorbeeld de administratievelastendruk voor bedrijven die in verschillende landen opereren? Hoe stelt de staatssecretaris zich in dit verband op in de Europese discussie? Aangezien wij in de tweede helft van het komende jaar de mogelijkheid hebben, de agenda enigszins te bepalen, vraag ik hem of hij voornemens is juist op dit soort punten sanerend, coördinerend en stimulerend te opereren en wel zodanig dat er straks één belastingverdrag komt in plaats van meer dan tien of twintig.

Mijn tweede onderwerp is de uitbreiding van de Moeder-dochterrichtlijn. In de beantwoording van de vragen in het verslag staat dat daardoor ook fondsen voor gemene rekening en coöperaties onder de reikwijdte van die richtlijn worden gebracht. Dat houdt ook in een uitbreiding voor de interest- en royaltyrichtlijn. Er is in het verleden vrij uitgebreid gediscussieerd over de waardebepaling voor coöperaties. Er is ook op gecorrigeerd, waardoor een voordeel dat coöperaties bezaten teniet is gedaan. Het gevaar dat coöperaties nu in feite dubbel worden belast, is niet denkbeeldig.

In Nederland is het coöperatieve bedrijfsleven vooral actief in de sector landbouw. Die coöperaties zijn ook krachtig en sterk. In zijn verleden als staatssecretaris voor handel heeft de staatssecretaris er ook veel mee te maken gehad, met name omdat de NMa soms dingen deed die de ontwikkeling van die coöperaties in de weg stonden, omdat de NMa niet signaleerde dat die bedrijven op een Europees niveau functioneerden en niet op Nederlands niveau. Een coöperatie is een prachtige manier om vanuit het welbegrepen eigen belang de individuele belangen en de collectieve belangen (in dit geval de belangen van een sector) samen te laten vallen. Dat kan goed worden georganiseerd. Vandaar dat het van belang is om het coöperatieve bedrijfsleven op enigerlei wijze te steunen, niet te straffen. Ik ben bang dat Greenery, Friesland Coberco Dairy Foods, CEBECO en Campina Melkunie en een aantal andere coöperaties door dergelijke veranderingen in negatieve zin zullen worden beïnvloed. Dat kan en zal niet de bedoeling zijn van de staatssecretaris. Dat is de reden dat ik hem verzoek na te gaan of topcoöperaties en productcoöperaties worden gedupeerd door deze verschuiving in het belastingregime en de belastingheffing. Is er overleg gevoerd met de coöperaties op dit punt. In hoeverre zijn er voorzieningen getroffen om eventuele nadelige effecten te minimaliseren?

Dat waren mijn vragen die ogenschijnlijk technisch van aard zijn, maar waarop het antwoord van grote betekenis is voor het bedrijfsleven, met name het coöperatieve bedrijfsleven. Ik hoop dat de staatssecretaris die vragen kan beantwoorden.

De heer Biermans (VVD):

Mevrouw de voorzitter. Met dit wetsvoorstel wordt de richtlijn betreffende de gemeenschappelijke belastingregeling inzake uitkeringen van interest en royalty's tussen verbonden ondernemingen van verschillende lidstaten geïmplementeerd. De richtlijn beoogt om transacties tussen ondernemingen van verschillende lidstaten in een interne markt, welke de kenmerken heeft van een binnenlandse markt, niet aan minder gunstige belastingvoorschriften te onderwerpen dan de voorschriften die gelden voor soortgelijke transacties tussen ondernemingen uit eenzelfde lidstaat. Op dit moment wordt met betrekking tot uitkeringen van interest en royalty's nog niet aan deze eis voldaan. Dubbele heffing, en dus het betalen van belasting in twee landen, wordt nog niet in alle gevallen voorkomen. De interest- en royaltyrichtlijn moet bewerkstelligen dat dubbele belastingheffing wordt voorkomen en dat uitkeringen van interest en royalty's slechts eenmaal en in één lidstaat worden belast. Dit wordt bereikt doordat de lidstaat waarin de interest- of royaltyuitkering ontstaat, afziet van enige belastingheffing door inhouding aan de bron.

Voor het internationale bedrijfsleven betekent de richtlijn niet alleen de eliminatie van dubbele belasting op intra concernrente- en royaltybetalingen. Omdat tevens een inperking zal worden bereikt van belastende administratieve formaliteiten en kasmiddelenproblemen als gevolg van tijdrovende teruggaafprocedures, steunen de leden van de VVD-fractie dit wetsvoorstel van harte.

De vergadering wordt enkele minuten geschorst.

Staatssecretaris Wijn:

Mevrouw de voorzitter. Ik dank de Kamer voor de snelle behandeling van dit wetsvoorstel en de wetsvoorstellen die vanochtend als hamerstuk zijn afgedaan. Wij hebben elkaar heel wat werk bezorgd in de afgelopen maanden.

De heer Rabbinge heeft twee vragen gesteld waarmee hij weer een klein slagje maakte ten opzichte van de schriftelijke behandeling. Daarom had ik even een schorsing nodig. De richtlijn die met deze wetgeving wordt geïmplementeerd, geeft geen uitsluitsel op de vraag wanneer iets als rente moet worden gekwalificeerd en wanneer niet. De heer Rabbinge geeft het voorbeeld van een winstdelende lening, maar die bevat elementen die eerder bij eigen vermogen passen dan louter en alleen vreemd vermogen.

De richtlijn zegt hier niets over. Daarom moet er als er discussie ontstaat over de kwalificatie van een bepaalde betaling, namelijk of er sprake is van rente of van dividend, worden teruggevallen op bilaterale belastingverdragen. De heer Rabbinge haalt terecht het voorbeeld aan van Frankrijk en Finland, want in de bilaterale belastingverdragen met die landen wordt dit inderdaad verschillend behandeld. Dit is natuurlijk geen gelukkige situatie, want dit betekent dat dit iedere keer opnieuw moet worden bekeken. De richtlijn biedt hiervoor dus geen oplossing.

De Commissie heeft aangekondigd hiernaar te kijken en hierover met nadere communicatie-uitingen te komen. Dit klinkt natuurlijk wat vaag en wij moeten maar afwachten in welke vorm dit precies zal zijn. Zij komt hier vermoedelijk in de tweede helft van volgend jaar mee. Het is afhankelijk van het tijdstip waarop de Commissie met die communicatie komt, of dit onderwerp op de agenda van het Nederlandse voorzitterschap wordt geplaatst.

Ik vind het wel interessant dat hier direct weer het spanningsveld naar voren komt waarover wij enkele weken geleden zo uitgebreid hebben gesproken. Belastingverdragen zijn voor ons een belangrijk onderdeel van het onderscheidende karakter van ons vestigingsklimaat. Naarmate ook hier sprake is van verdere harmonisatie, komen wij weer in hetzelfde spanningsveld terecht. Enerzijds is dit handig voor het bedrijfsleven, want het is vervelend dat de verdragen met bijvoorbeeld Frankrijk anders zijn dan die met Finland. Aan de andere kant zal met de voorzichtige inzet naar verdere harmonisatie een onderscheidend kenmerk van het Nederlandse vestigingsklimaat worden ingeleverd.

Overigens wil ik hier nog wel zeggen dat wij in alle onderhandelingen over belastingverdragen steeds nagaan en volgen of de administratieve lastendruk zo laag mogelijk wordt gehouden en of de uitleg en de toepassing in de praktijk zo helder mogelijk zijn. De oproep van de heer Rabbinge is niet aan dovemansoren gericht. De heer Biermans sprak ook al over de gunstige effecten voor het bedrijfsleven.

Ik moet eerlijk zeggen dat de vraag over de positie van coöperaties mij enigszins verraste. Deze richtlijn heeft in beginsel voor coöperaties die worden gekwalificeerd als rechtspersoon eigenlijk alleen maar positieve effecten, namelijk een verbod op het heffen van bronbelastingen. Er is geen specifiek overleg geweest met de sector van coöperaties. Indien in de praktijk blijkt dat deze wetgeving nadelige effecten heeft – wij kunnen ons nu niet voorstellen waaruit die zullen bestaan – dan horen wij dit graag. Wij zullen die berichten serieus in beschouwing nemen, want het is zeker niet de bedoeling dat de coöperaties hiervan nadelige effecten ondervinden.

De beraadslaging wordt gesloten.

Het wetsvoorstel wordt zonder stemming aangenomen.

Naar boven