Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:

het wetsvoorstel Wijziging van de Telecommunicatiewet en enkele andere wetten in verband met de implementatie van een nieuw Europees geharmoniseerd regelgevingskader voor elektronische communicatiewerken en -diensten en de nieuwe dienstenrichtlijn van de Commissie van de Europese Gemeenschappen (28851).

De beraadslaging wordt hervat.

Minister Brinkhorst:

Voorzitter. Ik ben de Kamer erkentelijk voor haar inbreng in eerste termijn en voor de steun die zij in het algemeen voor het wetsvoorstel heeft uitgesproken. Het is een belangrijk wetsvoorstel, dat gaat over een fundamentele herziening van de Telecommunicatiewet van 1998. Die grondige revisie is nodig, omdat er een groot aantal ontwikkelingen zijn geweest die dit vereisten. In de eerste plaats vereisten die ontwikkelingen een techniek-neutraal en meer flexibel reguleringskader. De spelregels moeten voor alle aanbieders van elektronische communicatie hetzelfde worden, zodat zij op gelijke voet met elkaar kunnen concurreren. Verder moeten de spelregels flexibel zijn, zodat zij een oplossing kunnen bieden voor alle belangrijke problemen. Voorts moeten zij ook toekomstvast zijn, zodat wij kunnen voorkomen dat wij steeds achter de feiten aanhollen. Om al die redenen is een herziening noodzakelijk.

Ook in andere opzichten is de totstandkoming van de wet van belang. Mevrouw Maas heeft daar als eerste op gewezen. Nederland implementeert hiermee zes Europese richtlijnen waarmee wij nu al bijna een jaar te laat zijn en waarvoor ook zes procedures lopen. Volgens mijn laatste informatie is Nederland twaalfde in de rij van vijftien lidstaten. Alleen Luxemburg, Duitsland en Frankrijk scoren nog slechter op het scorebord voor de interne markt. Dat is geen vrolijk beeld, zeker niet in het licht van het aanstaande voorzitterschap, waarin wij graag een voorbeeldfunctie willen vervullen. Ik heb wel eens eerder in deze Kamer gezegd dat wij altijd denken dat wij het beter doen dan alle buren, maar dat de realiteit vaak harder is. Verschillende woordvoerders hebben terecht opgemerkt dat de vertraging misschien minder groot zou zijn geweest als er eerder een dialoog met het parlement op gang was gekomen.

De Raad van State is geciteerd en ook ik heb het stuk van de heer Tjeenk Willink gezien. Ik denk dat het algemene probleem waar het om gaat, is dat wij in Nederland ons nog te weinig bewust zijn van de diep ingrijpende impact die het Europese recht heeft op onze nationale staatsinstellingen. Dit betekent dat ook onze aanpassingsstructuren onvoldoende zijn. Uw Kamer heeft daar wellicht wat meer oog voor dan de Tweede Kamer. Dat blijkt bijvoorbeeld bij de biotechnologierichtlijn, waarvan ik hoop dat die ook nog voor de zomer door uw Kamer kan worden geaccordeerd. Het is tegen die achtergrond dat ik ook een wetsvoorstel heb voorbereid voor de Tweede Kamer, waarmee ik beoog om structureel op het terrein van de Europese wetgeving die mijn ministerie raakt, de dialoog tussen regering en parlement op gang te brengen. Daarmee wil ik het probleem oplossen van te late implementatie op belangrijke terreinen, die geweldig in beweging zijn. Ik denk daarbij aan de energiesector, de post en de telecommunicatie. Ik hoop op korte termijn met u over dat wetsvoorstel te kunnen spreken. In de geest van mevrouw Maas hoop ik dan ook op uw steun te mogen rekenen.

Zij vroeg mij naar het kabinetsstandpunt op dat gebied. Welnu, het kabinet is er zeer benieuwd naar wat u met dit wetsvoorstel doet. Het feit dat ik dit snel door het kabinet heb gekregen, geeft aan dat er daarvoor in het kabinet duidelijk steun is. Eén zwaluw maakt geen zomer, maar ik hoop wel dat ik die zwaluw ben, uiteraard met uw instemming.

De heer Luijten heeft gezegd dat het wetsvoorstel waarover wij vandaag spreken, geen eindvoorstel is. Dat is uiteraard het geval. In de komende tijd zullen wij nog vaker over de wijziging van de Telecommunicatiewet spreken. Ik denk echter wel dat wij nu een heel belangrijke nieuwe stap hebben gezet, omdat de Europese dimensie nu bijna één op één wordt vertaald. Daarmee is het Europese kader leidinggevend.

Verschillende afgevaardigden hebben gesproken over de bevoegdheden van de OPTA. Het wetsvoorstel geeft de OPTA extra bevoegdheden. Ook de OPTA is nu van mening dat zij met dit wetsvoorstel uit de voeten kan en over voldoende instrumenten beschikt als toezichthouder.

In de memorie van antwoord naar aanleiding van het voorlopig verslag heb ik op verzoek van uw Kamer een schema opgenomen waarin de verdeling van de bevoegdheden tussen de minister, het Agentschap Telecom en OPTA is opgenomen. Ik hoop dat ik de lijn daarin helder uiteen heb gezet. Ik ben als minister uiteindelijk eindverantwoordelijke voor het beleid en ik ben verantwoordelijk voor de regelgeving. Daarop blijf ik aanspreekbaar en daarvoor blijf ik verantwoordelijk. U controleert mij en stuurt waar u dat nodig vindt. De OPTA is binnen bepaalde grenzen bevoegd om individuele beslissingen te nemen. Daarin wil ik ook niet ingrijpen. Er kan een vergelijking worden gemaakt met de NMa. Ook in dat geval blijf ik de algemene verantwoordelijkheid houden voor het functioneren van een concurrerend vermogen van de Nederlandse economie.

Het doel van de wetgeving is dat het mogelijk wordt gemaakt dat de elektronische communicatiesector in Nederland blijft behoren tot de top van Europa. Kort geleden stonden er wat cijfers in de krant waaruit blijkt dat Nederland ook dat punt helaas de laatste tijd iets is afgezakt. Dat is echter geen reden om te wanhopen. Ik wil er de komende jaren naar blijven streven om tot de top te blijven behoren. Ik doe dat tegen de achtergrond van het inmiddels bekende schema van een sterke markt en een sterke overheid. Dat is geen tegenstelling. Het is een voorwaarde om een sterkte markt te laten functioneren. De eindgebruikers, de consumenten en de bedrijven, moeten een uitgebreide keuze aan diensten en netwerken hebben tegen prijzen die in echte concurrentie tot stand zijn gekomen. Dat moet dus via het marktmechanisme worden georganiseerd.

Consumenten moeten echter tegelijkertijd goed worden beschermd, zowel op het punt van privacy als in hun relatie met aanbieders van netwerken en diensten. Hierbij valt te denken aan spam, transparantie en een goede geschillenregeling. Dat zijn allemaal belangrijke elementen. Het nieuwe kader geeft veel mogelijkheden zodat er beter maatwerk kan worden geleverd. Er wordt nauwer aangesloten bij het algemene mededingingsbeleid. Er is een flexibel reguleringskader. Er is in het verleden veel te doen geweest over het mededingingsbeleid, maar zo langzamerhand is Nederland heel wat competitiever geworden als gevolg van de activiteiten van de NMa.

Het algemene mededingingsbeleid zal ook het leidmotief blijven voor het functioneren van OPTA. De rol van OPTA wordt straks belangrijker. Zij wordt straks een echte toezichthouder, mede binnen de door mij gestelde beleidsregels. OPTA krijgt daarmee een grote verantwoordelijkheid. Zij zal de gemaakte keuzes goed moeten motiveren en aan moeten geven wat de effecten ervan zullen zijn voor bedrijven, gebruikers en de interne markt.

Mevrouw Maas vroeg mij om iets concreter te zijn over de innovatie in relatie tot de visie en de beleidsregels. Zij vroeg ook naar de rol van de overheid als launching customer. Ik hoop de visie en de beleidsregels nog voor de zomer aan de Tweede Kamer te zenden. U kunt er dan ook kennis van nemen. Ik wil alvast een klein tipje van de sluier oplichten. Zowel in de visie als in de beleidsregels – het is overigens een novum dat er beleidsregels worden opgesteld voor een toezichthouder – zal innovatie een belangrijk onderwerp zijn. Innovatieve ontwikkelingen zoals telefonie via internet moeten voldoende ruimte krijgen om hun toegevoegde waarde op de markt te bewijzen zodat de consument er ook van kan profiteren. Kostenbesparingen door innovaties moeten in de prijzen tot uitdrukking kunnen komen. Gevestigde marktpartijen moeten ruimte krijgen voor innovatie. Tegelijkertijd moeten nieuwe machtsposities zo veel mogelijk worden voorkomen. OPTA moet daar als toezichthouder voor zorgen.

Overheden zijn grote afnemers van ICT-diensten. Deze positie van de overheid geeft interessante mogelijkheden om innovaties te stimuleren. De overheden doen daar nog veel te weinig mee. Dit thema zal ook aan de orde komen in de visie. Ik presenteer vanmiddag een visie op breedband. Ik hoop die vandaag aan de Tweede Kamer te zenden. Kenniswijk en breedbandprojecten dragen bij aan de innovatie. Het is heel toevallig dat wij hierover vandaag spreken, want morgen komen de leden van het Innovatieplatform bij elkaar. Dan spreek ik over het belang van de innovatieve overheid en bijvoorbeeld over de kwestie van de verglazing en in het algemeen over de rol van de overheid als launching customer. Dus de oproep van mevrouw Maas vandaag is op tijd gedaan.

Ik wil vervolgens ingaan op een punt dat tijdens de schriftelijke en mondelinge behandeling aan de orde is gekomen. Dat betreft de motiveringsplicht van OPTA. In het bijzonder de heren Doek en Luijten hebben over dat onderwerp gesproken. Er is de nodige discussie geweest over de precieze betekenis van het amendement-Blok op artikel 1.3.d. Daarin wordt vereist dat OPTA haar besluiten kwalitatief en voor zover mogelijk kwantitatief onderbouwt. OPTA zou moeten onderbouwen dat het besluit noodzakelijk is om bepaalde doelstellingen te realiseren en tevens moeten aantonen waarom minder vergaande maatregelen niet effectief zijn.

Zoals men weet heb ik mij tegen aanneming van dit amendement verzet, omdat ik van mening was dat de motiveringsplicht van OPTA op zichzelf voldoende verankerd is in de algemene wetgeving. Ik denk daarbij aan de Algemene wet bestuursrecht. Bovendien werden in de oorspronkelijke versie van het amendement-Blok – het amendement kent een geschiedenis – te zware eisen gesteld aan de motivering van OPTA. De gedachte van de heer Blok was dat OPTA met behulp van kwantitatieve gegevens zou moeten bewijzen dat de genomen maatregelen noodzakelijk zijn en niet verdergaan dan strikt noodzakelijk. Dat zijn naar mijn gevoel eisen waaraan geen enkele redelijke toezichthouder kan voldoen. Om die reden is het amendement aangepast, waardoor de eisen ten aanzien van de motiveringsplicht zijn versoepeld. In de memorie van antwoord en in de nadere memorie van antwoord aan deze Kamer heb ik dan ook aangegeven hoe het desbetreffende wetsartikel moet worden gelezen. Heel in het kort komt dat erop neer dat OPTA haar besluiten goed moet motiveren. Voor zover een kwantitatieve onderbouwing redelijkerwijs mogelijk is, voldoende betrouwbaar en kan bijdragen aan de onderbouwing van het besluit, zal OPTA ook een kwantitatieve analyse moeten uitvoeren. Overigens zal OPTA bij de uitvoering van marktanalyses al de nodige gegevens verzamelen. Het op betrouwbare wijze kwantificeren van toekomstige effecten van mogelijke maatregelen – daarover sprak het oorspronkelijke amendement van de heer Blok – zal vaak niet mogelijk zijn. Naar mijn gevoel kan dat in algemene zin niet van OPTA worden verlangd. Mijn conclusie is dan ook dat met dit amendement te leven valt. OPTA moet net als andere bestuursorganen haar besluiten goed motiveren, maar een kwantitatieve onderbouwing van besluiten kan alleen aan de orde komen als dat redelijkerwijs mogelijk is. Dit is het algemene raamwerk tegen de achtergrond waarvan ik nu een aantal specifieke vragen van enkele geachte afgevaardigde zal beantwoorden.

Allereerst kom ik dan te spreken over de vraag van de heer Luijten over het andere amendement van de heer Blok. Dat amendement is aangehouden en betreft de lege buizen, het precariorecht en het eigendom van de netten. Ook de heer Van der Lans sprak over dit amendement. Hij vroeg: wat doe je ermee, wil je dat, ondanks een aantal bezwaren van een aantal andere leden van de Kamer, wel of niet in werking laten treden? Ik heb mijn standpunt in de memorie van antwoord aangegeven. Ik meen dat het, alles afwegende, toch goed is om het amendement in werking te laten treden op grond van de argumenten die hiervoor in de Kamer naar voren zijn gebracht. Niet in het minst gaat het daarbij over de vraag van het democratisch gehalte van de Tweede Kamer en het feit dat een minister toch van goeden huize moet komen om zoiets in een dialoog met de Eerste Kamer te laten schieten. Ik wil hieraan nu geen uitvoerige staatsrechtelijke verhandelingen verbinden, maar alleen zeggen dat dit naar mijn mening normaal en passend is. Het zou heel anders zijn als met uitvoering van het amendement een absoluut onwerkbare situatie zou ontstaan. Laat ik vooropstellen: ik ben geen voorstander van een algehele gedoogplicht voor voorzieningen die blijvend niet worden gebruikt. Zoals u weet ben ik überhaupt geen voorstander van gedogen, maar al helemaal niet als het gaat om voorzieningen die permanent niet worden gebruikt. Ik zie ook niet hoe zoiets kan worden gemotiveerd, want een algemeen belang is niet aan de orde. De voorzieningen in kwestie worden blijvend niet gebruikt en dat zou betekenen dat zij overbodig zijn. Het is juist de dienstbaarheid van de infrastructuur aan de maatschappij die een grote inbreuk op het eigendomsrecht – dat is de betekenis van de gedoogplicht – kan rechtvaardigen. Sommige gemeenten vragen bijvoorbeeld voor waterleidingen, waarvan het maatschappelijk belang toch echt niet onbelangrijk is, wel precario. Het zou dan vreemd zijn als voor blijvend ongebruikte buizen geen precario zou moeten worden betaald en voor waterleidingen wel. Het zal overigens wel meevallen met het openbreken van straten om lege buizen weg te halen. Gemeenten hebben er ook belang bij dat hinder zoveel mogelijk wordt vermeden. Ook zij zullen niet willen dat straten onnodig opengaan. Er vindt overleg plaats tussen de gemeenten en de sector, wat ik op zichzelf een goede zaak vind. Ik ben het eens met de heer Luijten dat per situatie kan worden bekeken of er iets moet gebeuren en zo ja wanneer.

Ik wil een misverstand wegnemen over het feit dat er over lege buizen een precarioheffing wordt geheven met terugwerkende kracht. Voor lege buizen geldt momenteel geen gedoogplicht. Als gemeenten dat willen, kunnen zij daarom precario heffen over langdurig ongebruikte lege buizen. Het amendement op stuk nr. 41 brengt daarin weliswaar verandering, maar niet met terugwerkende kracht. De precariovrijstelling geldt dus pas als dit wetsvoorstel, inclusief het amendement, in werking is getreden. Eventueel verschuldigde precario uit het verleden wordt daardoor niet te niet gedaan. Als door de door mij voorgestane herziening van hoofdstuk 5 de precariovrijstelling voor lege buizen tot vier weken wordt beperkt, heeft ook die beperking geen terugwerkende kracht. Eventuele precario hoeft pas te worden betaald na het verstrijken van vier jaar na inwerkingtreding van het gewijzigd hoofdstuk 5. Overigens kan ik geen antwoord geven op de vraag van de heer Luijten, om hoeveel kilometer lege buizen het gaat. Ik kan wel zeggen, hoeveel buizen er als geheel in Nederland liggen. Hij mag dat raden. Toen ik daar kennis van nam, was ik buitengewoon verbaasd. Er ligt in Nederland onder de grond 1,75 miljoen kilometer aan buizen! Zelfs als het een paar honderdduizend kilometer zou zijn, is dat nog niet zomaar iets. Dat is een cijfer dat ik nu openbaar maak, omdat ik in het kader van de transparantie duidelijk wil maken dat er ook onder de grond heel wat gebeurt wat boven de grond niet zichtbaar is.

De heer Luijten vroeg ook om een reactie op het artikel in het WPNR. In het bijzonder vroeg hij in te gaan op de vraag wie eigenaar is van het kabelnet, en of dat eigendom een roerend of onroerend karakter heeft. De eigendom van kabels van openbare telecomnetten staat dankzij het huidige artikel 5.6 van de Telecomwet ondubbelzinnig vast. De Hoge Raad heeft dat in zijn kabelarresten bevestigd. Wel is het zo dat artikel 5.6 de civielrechtelijke verticale natrekking doorbreekt. Deze zorgt ervoor dat de aanlegger eigenaar blijft. Artikel 5.6 geldt alleen niet voor kabels van niet-openbare netten. Als voor die netten geen andere regeling is getroffen, bijvoorbeeld een recht van opstal, neem ik aan dat er dan wel sprake is van natrekking. In het geval van de openbare netten dus niet, en in het geval van niet-openbare netten wel natrekken.

Bij de wijziging van hoofdstuk 5 wil ik wat de eigendomskwestie betreft de regimes van openbare en niet-openbare netten gelijk trekken. Het probleem wat in dat artikel wordt geschetst, dus wanneer er sprake is van een openbaar en van een niet-openbaar net, is dan niet aan de orde. De auteur van dat artikel kan zijn aandacht dan weer aan andere interessante onderwerpen wijden. Omdat een vergelijkbare problematiek zich voordoet bij de energiesector, heb ik inmiddels bij nota van wijzigingen bij de implementatie- en interventiewet energie de werking van artikel 5.6 uitgebreid tot niet-openbare netwerken. Daardoor krijgen we wat helderheid in die sector. Als netwerkminister kan ik niet in de ene sector met de ene constructie en in de andere sector met een andere constructie werken.

De heer Van der Lans (GroenLinks):

Als ik het goed begrijp, zal de nu aan de orde zijnde herziening het amendement op stuk nr. 41 corrigeren.

Minister Brinkhorst:

Die ontwikkeling staat er aan te komen, ja.

De heer Van der Lans (GroenLinks):

De vraag is dan of het verstandig is om hangende dat proces waarbij heel veel partijen betrokken zijn en het er naar uitziet dat zij wellicht onder uw regie tot een oplossing komen, deze wetswijziging waarvan iedereen toch wel het gevoel heeft dat die een beetje wringt, door te voeren. Dan kunt u zeggen dat dit niet uw verantwoordelijkheid is en dat u niet in de positie bent om daarop een antwoord te geven, omdat u niet wil tornen aan het recht van de Tweede Kamer om deze wijziging door te voeren. Maar wat zou u nu doen als de Eerste Kamer die een geheel andere positie heeft en ook een ander beoordelingscriterium heeft, aan zou geven dat gegeven de ontwikkelingen, de discussie die nog gaande is en de onduidelijkheid die nu nog boven de markt hangt, op u een dringend beroep zou doen om dit artikel niet in werking te laten treden?

Minister Brinkhorst:

Dat zou ik betreuren, want dan ontstaat er onhelderheid. Als Eerste Kamer kunt u het betreuren dat de Tweede Kamer dat zo gedaan heeft – ik heb daarover inhoudelijk geen verschil van mening met de heer Van der Lans – maar ik vind dat wij toch met heldere spelregels moeten werken. Het nu niet in werking laten treden van dit artikel zou mij forceren om terug te gaan naar de Tweede Kamer zonder wetsverandering. Het gehele wetsvoorstel zou dan op basis van één punt niet in werking kunnen treden.

De heer Doek (CDA):

Kan de minister aangeven of de indiening van een nieuw hoofdstuk 5 binnen nu en een paar weken te verwachten is? Dat lijkt mij namelijk wel van belang in dezen.

Minister Brinkhorst:

Dat wetsvoorstel is op dit moment gereed voor verzending naar de voorportalen van de ministerraad. Zoals bekend, werken wij nog harder als de Kamer met reces is. Ik hoop dat in het overleg dat ik vanavond nog met de Tweede Kamer heb over het onderwerp kabels en leidingen, klaarheid zal ontstaan en ik de uitkomst van dat overleg kan gebruiken om het wetsvoorstel in de ministerraad aan de orde te stellen. Ik houd het vooralsnog op eind mei, dus een dikke maand na nu.

De heer Van der Lans (GroenLinks):

U zei zo-even dat in het geval dat ik schetste, het gehele wetvoorstel moet worden teruggenomen. Ik wijs u er dan op dat u de wet bij Koninklijk besluit per onderdeel kunt invoeren. In feite kunt u beslissen het onderhavige gedeelte van hoofdstuk 5 niet in te voeren, hangende de besluitvorming die nog moet komen. Dus u moet het niet ingewikkelder maken dan het is.

Minister Brinkhorst:

Ik maak het zo simpel mogelijk als het is. Ik zou zeggen: heren, breng mij niet in verleiding. Vanavond heb ik een overleg met de Tweede Kamer. Ik heb zo-even aangegeven wat mijn standpuntbepaling daarin zal zijn.

Gevraagd is waarom niet is gekozen voor het roerend verklaren van kabelnetwerken. Niet in alle gevallen is er in het verleden gehandeld als waren de netwerken roerend. Er zijn ook gevallen geweest waarin netwerken wel op de juiste manier zijn overgedragen, dus met een notariële akte en een kadastrale registratie. In die gevallen gelden ook de juiste zekerheidsrechten, namelijk hypotheek in plaats van pand. Het met terugwerkende kracht roerend verklaren zou betekenen dat die gevallen waarin op juiste wijze is gehandeld, alsnog als een onjuist handelen zouden worden bestempeld. Vanuit het oogpunt van het bevoordelen van degenen die juist hebben gehandeld, zou dat een onjuist zijn. Wat betreft de transparantie wijs ik erop dat ook voor de overdracht van een onroerend goed een notariële akte vereist is, alsmede het deponeren van die akte in de openbare registers. Door die deponering ontstaat transparantie ten aanzien van de eigendommen van netwerken, hetgeen weer leidt tot een grotere rechtszekerheid bij toekomstige overdrachten. Datzelfde geldt voor de vestiging van zakelijke rechten, zoals hypotheken. Zo kun je in de openbare registers zien of een netwerk al dan niet met hypotheek bezwaard is. Het verhaal over het onderscheid tussen roerend en onroerend past niet in de systematiek van het civiel recht. Het roerend verklaren van een netwerk vormt een ingrijpende en moeilijk te verdedigen afwijking van het BW en de daarop gebaseerde jurisprudentie. Alles afwegende, ben ik van mening dat juist is gehandeld door de netwerken onroerend te verklaren.

Ik werk hard aan het zo snel mogelijk verkrijgen van helderheid op dit punt. Deze vraag is mij overigens niet gesteld, maar het lijkt mij goed om het toch te melden. Er ligt 1,75 miljoen kilometer aan buizen onder de grond. Als een minister van de Kroon niet kan melden hoeveel daarvan niet gebruikt wordt, is er iets verkeerd. Iedere minister neemt de portefeuille over van zijn voorganger met de stand van zaken op dat moment. Wanneer ik over een tijdje dit pand verlaat, zou ik het prettig vinden dat mijn opvolger exact weet hoeveel buizen onder de grond niet gebruikt worden. Dat is van groot belang voor de transparantie in de samenleving.

De heer Van der Lans heeft opgemerkt dat de kabeltarieven fors zijn gestegen. Ik kan nu niet aangeven of die tarieven al dan niet te hoog zijn. Daarvoor is onderzoek nodig naar de onderliggende kosten. De NMa is momenteel hiermee bezig. Het voordeel van deze wijziging van de Telecommunicatiewet is dat het nieuwe regelgevende kader de mogelijkheid biedt om maatregelen op te leggen bij onvoldoende concurrentie. De OPTA onderzoekt via marktanalyses of hiervan sprake is. Het onlangs aangenomen kabelwetje heeft daartoe de mogelijkheid geschapen en ik ben de Kamer daar nog steeds erkentelijk voor. Het valt nu nog niet te zeggen of een en ander leidt tot tariefmaatregelen voor de kabelsector. Als de analyses daartoe aanleiding geven, kan de OPTA toegangsverplichtingen opleggen opdat ook andere aanbieders concurrerende programmapakketten kunnen aanbieden. In dat geval moeten kabelbedrijven bij hun tariefstelling rekening houden met de tarieven van hun concurrenten. Ook daarvoor geldt weer: sterke markt, sterke overheid.

De heer Luijten maakt zicht zorgen of ik de 25% reductie van administratieve lasten met dit wetsvoorstel wel haal. Hij heeft gelijk dat deze aanpassing op zichzelf tot een reductie van de administratieve lasten van 11% leidt. Over de niet gewijzigde onderdelen van de wet – bijvoorbeeld op het gebied van de frequenties – zijn nadere voorstellen gedaan. Hiermee wordt toch voldaan aan het streven om een reductie van 25% te realiseren. Daarbij is overigens geen rekening gehouden met de tijdelijke toename van de lasten als gevolg van de benodigde marktanalyses. Ik wijs erop dat de nieuwe wet maatwerk van OPTA eist. Meer dan voorheen moet OPTA inzicht hebben in de feitelijke markt en in de effecten van het ingrijpen in de markten. Daarvoor zijn de marktanalyses noodzakelijk. Ook de OPTA heeft de opdracht om mee te werken aan het kabinetsdoel van reductie van de administratieve lasten. Ik denk dat wij op dit punt de zaak redelijk in de klem hebben.

De heer Doek is ingegaan op het beroep. Voor de ontwikkeling naar een concurrerende telecommunicatiemarkt acht ik het noodzakelijk dat marktpartijen over bepaalde besluiten van de OPTA snel zekerheid kunnen krijgen. Dit is alleen mogelijk door het beroep te beperken tot één instantie. De bedoeling van deze sectorspecifieke regelgeving en het optreden ex ante van de OPTA is het zo snel mogelijk tot stand brengen van concurrentie. Daarmee is sprake van een harmonisatie met de energiewetgeving, waarin eveneens sprake is van een dergelijke dynamische markt. De gedachte om dit over ruim drie jaar gerealiseerd te hebben, spreekt mij aan. Dit betekent dat mijn opvolger gevraagd wordt om dit meteen in te voeren. Aan de hand van de situatie op dat moment kunnen wij bezien of kan worden aangesloten bij het systeem van de Mededingingswet.

Verschillende geachte afgevaardigden hebben vragen gesteld over telemarketing en spam. Mevrouw Maas heeft gevraagd naar de handhaafbaarheid van de in de Telecommunicatiewet opgenomen regeling betreffende telemarketing. Zij had aarzelingen of de OPTA in staat zou zijn, daarop toezicht te houden en vraagt zich af of het niet goed zou zijn om een meldpunt voor klachten voor burgers in te richten. Zoals in de schriftelijke behandeling van het wetsvoorstel uitvoerig aan de orde is geweest, is voorzien in een bestuursrechtelijke handhaving door de OPTA. De OPTA beschikt daartoe over verreikende bevoegdheden, zowel op basis van de Algemene wet bestuursrecht als op basis van hoofdstuk 15 van deze wet. OPTA kan bij overtreding van de regeling bestuursdwang toepassen dan wel een last onder dwangsom opleggen. Ook kan zij een bestuurlijke boete opleggen van maximaal € 450.000. Anders dan mevrouw Maas ben ik van mening dat de OPTA wel degelijk in staat zal zijn om op een adequate wijze toe te zien op de handhaving van de regeling. De OPTA geeft op dit moment ook bijzonder actief invulling aan haar toezichthoudende rol waar het om artikel 11.7 gaat, waarin het spam-verbod is opgenomen.

Mevrouw Maas-de Brouwer (PvdA):

Anders dan de sector, die duidelijk heeft laten merken dat zij de discussie die hier wordt gevoerd goed volgt, krijgt de OPTA een communicatieopdracht ten opzichte van de consument. De OPTA heeft op dat terrein tot nu toe geen beleid ontwikkeld.

Minister Brinkhorst:

Er blijven andere mogelijkheden. In het verband van de Reclamecodecommissie is een codetelemarketing vastgesteld. Bij die stichting kunnen klachten worden ingediend over bedrijven. Er zijn dus wel degelijk mogelijkheden voor het instellen van beroep; men kan een klacht deponeren.

Ik ben met mevrouw Maas van mening dat dit als het ware een aansporing is voor het door mij reeds ingezette beleid om in internationaal verband oplossingen te zoeken. Ik heb het dan met name over spam. Vanaf 1 juli a.s. heeft Nederland het voorzitterschap van de Europese Unie. Ik wil dat graag gebruiken om blijvend aandacht te besteden aan spam. Ik ga nog een stap verder op nationaal vlak. De providers hebben hierbij een belangrijke rol. Ik heb mijn medewerkers opdracht gegeven om zo spoedig mogelijk het door mij toegezegde contact met de providers op te nemen. De vijf belangrijkste providers hebben ongeveer 70% van de markt in handen. Op 27 en 28 oktober zal er in het kader van het Nederlandse voorzitterschap een EU-brede e-security expert meeting worden georganiseerd waarop het onderwerp spam een belangrijke plaats zal krijgen.

Ik ben met een aantal geachte afgevaardigden van mening dat spam een buitengewoon onaangename zaak is. Wij mogen echter niet de illusie hebben dat wij op nationale basis, anders dan via de wegen die ik zojuist aangaf, heel veel succes kunnen boeken. Met name door de providers op hun verantwoordelijkheid te wijzen, kunnen wij eind komen. Als zij zo ver niet willen gaan, zal ik zeker niet nalaten hierop terug te komen.

De heer Van der Lans heeft gevraagd waarom ik aarzel over het opleggen van een regeling voor spam aan bedrijven. Mevrouw Maas heeft gevraagd hoe dat geregeld zou moeten worden. Het aan de orde zijnde wetsvoorstel is, in overeenstemming met de bijzondere privacyrichtlijn over het spamverbod, dat wil zeggen de "opt in"-regeling – anders dan in Amerika, waar een "opt out"-regeling bestaat – beperkt tot ongevraagde elektronische berichten voor direct marketingdoeleinden, gericht aan particulieren. Dat zijn dus abonnees en natuurlijke personen. Bij uitbreiding daarvan tot spam aan bedrijven, wat op zichzelf mogelijk is, zijn onmiddellijk tegenstrijdige belangen van de bedrijven aan de orde. Dat is nogal curieus, want het bedrijfsleven zelf verzendt regelmatig ongevraagde commerciële communicatie. Dat gebeurt weliswaar op basis van een"opt in"-regeling, maar de bedrijven hebben daar enerzijds een bepaald belang bij. Anderzijds hebben zij ook belang bij het ontvangen van op hen gerichte communicatie. Dat oordeel werd ten tijde van de behandeling van het wetsvoorstel door een meerderheid gedeeld. Dat betekent niet dat ik een fel tegenstander ben van maatregelen om tegen spam aan bedrijven op te treden. Integendeel. Hierover is een motie ingediend door de leden van de Tweede Kamer, Van Dam van de Partij van de Arbeid en Atsma van het CDA. Daarin werd ik opgeroepen om initiatieven te nemen waardoor ook voor bedrijven het opt-inregime voor spam zal gelden. Ik heb gezegd dat ik deze motie beschouw als een steun in de rug bij het door mij ingezette beleid.

Ik denk dat er primair moet worden gemikt op handhaving van het spam-verbod voor particulieren, vandaar ook mijn opdracht om zo snel mogelijk met de providers te spreken. Als wij nul op het rekest krijgen, wat ik niet verwacht, kunnen wij de discussie over bedrijven voeren. Ik wil VNO/NCW en MKB Nederland er ook bij betrekken om te zien hoe wij dat kunnen doen. Ik noteer heel goed de opmerking van de heer Van der Lans dat er een zekere dubbelhartigheid in zit. Ik zou het woord dubbelhartig niet gebruiken, omdat het vooral gaat om tegenstrijdige belangen. Ik wil de Europese Commissie en verschillende Amerikaanse instanties er ook bij betrekken, omdat heel veel spam uit het buitenland naar ons toe komt.

Mevrouw Maas-de Brouwer (PvdA):

Ik neem aan dat men op het departement op de hoogte is van onderzoek dat er een risico is dat Nederland de roem die is opgebouwd bij de XTC-productie, kan herhalen bij de verspreiding van spam, waarbij wij een niet onbelangrijke bron zijn. Dat is ook wel iets om in het vizier te houden. Ik denk dat je dat bij de wortel moet aanpakken.

Hiermee kom ik terug op mijn eerdere vraag of wordt overwogen om spam niet alleen juridisch, maar ook technologisch aan te pakken. Het is mijn stellige overtuiging dat het een mix moet zijn. Hoe eerder wij ook aan de andere kant van die mix investeren, des te groter is de kans dat wij iets bereiken.

Ik liep naar de interruptiemicrofoon vanwege de dubbelhartigheid van bedrijven die liever niet zoveel ontvangen, maar wel veel willen verzenden. Op dit punt kan de wal het schip wel eens keren. Er kan heel makkelijk een consumentenreactie ontstaan, zodat bedrijven die het te dol maken, het ook merken aan de respons.

Minister Brinkhorst:

Net als bij vorige gelegenheden zijn mevrouw Maas en ik het in de geest heel erg eens. Ik denk niet dat er enig verschil van mening is. De vraag is wat de meest effectieve wijze van optreden is. Ik voel er niet zoveel voor om een juridisch verbod te handhaven dat niet echt functioneert. Mevrouw Maas heeft gelijk met haar eerste opmerking dat Nederland naast veel andere voortreffelijke dingen ook een land van piraten is. Wij zijn nummer 5 van de wereld bij het verzenden van spam, en wij ontvangen ook heel veel spam. In mijn vorige functie heb ik gemerkt dat wij uitstekend zijn in het veredelen van nederwiet en daarvoor de mooiste fabrieken hebben. Wij doen dat heel goed. Alles wat God verboden heeft, is bij ons vaak een aantrekkelijke manier van werken, maar ik dwaal af.

Mevrouw Maas-de Brouwer (PvdA):

Brengt de minister dat laatste ook in bij het Innovatieplatform?

Minister Brinkhorst:

U brengt mij bijna op een idee!

Kern van mijn betoog is dat ik een serieus gesprek met de providers zal hebben, met VNO/NCW en met MKB Nederland. De Tweede Kamer volgt ongetwijfeld met veel belangstelling deze discussie. Ik hoop via die weg een heel eind te komen.

Daarnaast is de Europese weg veelbelovend. De derde weg is de internationale. Merkwaardig genoeg geldt in Amerika het opt-outregime. Je krijgt het verplicht, tenzij je opt out. Dat opt-outregime is voor Nederland en andere Europese landen een bron van ergernis. Er zijn dus voldoende stappen mogelijk. Ik zet het meest in op datgene waarin ik het meest geloof, namelijk dat de provider die een belangrijke functie heeft voor het doorzenden en het benaderen van de ontvanger, zelf maatregelen treft. Ik zie daar meer in dan in lange procedures voor wetgeving, vooral als het alleen maar nationale wetgeving is.

Over de spam aan bedrijven heb ik contact met andere lidstaten. Zo geldt in Spanje, Denemarken, Italië en België een opt-inregime voor bedrijven vergelijkbaar met de spam aan particulieren. Ik wil daar graag met hen eens over spreken. Ik kom daarop dus later terug. Als mijn medewerkers consequent de opdracht vervullen die ik hun gegeven heb, namelijk dat zij op korte termijn met de providers spreken, zal er snel resultaat zijn. Ik zie ze allemaal knikken. Ik heb zelden gehoorzamer ambtenaren gezien.

Ik aarzel dus niet, maar kies voor een aanpak die Europabreed is en daarmee effectiever.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Mevrouw Maas-de Brouwer (PvdA):

Voorzitter. Namens de PvdA-fractie bedank ik de minister hartelijk voor zijn zorgvuldige beantwoording. Aan die zorgvuldigheid waren wij al gewend geraakt door de schriftelijke behandeling, maar dat neemt niet weg dat de minister ook vandaag inhoudelijk goed heeft geantwoord.

De minister heeft een aantal wegen genoemd die hij kan bewandelen om het woekerend kwaad van "het technologisch aanvliegen van de spambestrijding" te kunnen beteugelen. Dat zijn wetgeving en het toegezegde overleg met de providers. Ik heb overigens al aangegeven dat de markt waarschijnlijk zal reageren als consumenten en bedrijven een keuze maken op grond van het feit dat de ene provider beter presteert op het punt van de spambestrijding dan de andere.

Een en ander laat onverlet dat ik de toezegging van de minister over het inzetten van technologie onvoldoende vind. De inzet van technologie kan als "n+1ste" middel worden gebruikt om dit kwaad te lijf te gaan. De minister is verantwoordelijk voor het technologiebeleid en voor het stimuleren van bedrijvigheid op dit terrein. Daarom nodig ik hem uit om daar waar mogelijk initiatieven te nemen om de technologische inventiviteit van de bestrijding van spam in Nederland te stimuleren. Verder wil ik hem aanmoedigen om ervoor te zorgen dat technologie die uit het buitenland naar ons toe komt, snel beschikbaar komt voor bedrijven en consumenten.

Bovenal zal de minister echter jonge, slimme mensen aan het werk moeten zetten bij de bestrijding van spam. Ik denk dat hij zal opkijken van wat deze jonge mensen allemaal voor elkaar kunnen krijgen.

De heer Doek (CDA):

Voorzitter. Ik bedank de minister hartelijk voor zijn beantwoording. Ik ben verder blij dat deze wet kort na vandaag in het Staatsblad zal worden gepubliceerd. Dit wetsvoorstel is, zoals de minister heeft toegelicht en wij allen onderschrijven, immers erg belangrijk.

In de schriftelijke ronden en in deze plenaire behandeling is, naar aanleiding van het amendement-Blok, diepgaand ingegaan op de motiveringsplicht. Hieruit is duidelijk geworden dat een kwantitatieve analyse pas aan de orde kan komen als die redelijkerwijs mogelijk is. Het is een goede zaak dat dit duidelijk is neergelegd in de verschillende stukken en in deze mondelinge behandeling.

De minister voert reeds vanavond overleg met de Tweede Kamer over hoofdstuk 5. Het is verder de verwachting van de minister dat hij eind juni met een wetsvoorstel ter zake zal kunnen komen. Dat alles is voor mijn fractie meer dan voldoende reden om niet langer aan te dringen op het niet inwerking laten treden van het desbetreffende artikel.

Ten slotte bedank ik de minister voor de evaluatie die over drie jaar zal worden gehouden van de rechtsgang rondom de Telecommunicatiewet. Ik hoop dat hij deze toezegging duidelijk in zijn overdrachtsdossier zal opnemen.

De heer Van der Lans (GroenLinks):

Voorzitter. Ook ik bedank de heer Brinkhorst voor zijn uitvoerige beantwoording die als altijd helder en duidelijk was.

Het is geen fraaie figuur dat de Eerste Kamer een wet, die aan de overkant is geamendeerd, aanneemt, terwijl er nog een wetgevingsproces aanstaande is. Hierdoor kunnen namelijk accenten zodanig worden verschoven dat de balans in de wet verandert. Ik blijf van mening dat de Eerste Kamer juist de taak heeft om daarover kritische opmerkingen te maken, en zonodig tegen de minister te zeggen dat het misschien maar niet moet worden ingevoerd. Ik merk dat mijn collega's in deze Kamer wat pragmatischer redeneren en zeggen: mijnheer Van der Lans, eigenlijk hebt u gelijk maar het is niet zo'n probleem. In de tussenliggende periode, vanaf de invoering van deze wet tot de invoering van de nieuwe wet, zouden er eigenlijk geen problemen te verwachten zijn. Kabelaars zouden niet massaal de grond induiken met lege mantelbuizen, omdat een precarioheffing aanstaande is. Zij zouden wel erg dom zijn om dit te doen. Mijn collega's zeggen dus eigenlijk dat er niets zal gebeuren. Ik ben echter wat wantrouwender van aard. In dat licht zou ik graag van de minister horen dat de redenering van mijn collega's klopt. Is het inderdaad zo dat de invoering van artikel 5.1 zoals dat nu is geformuleerd, niet het gevaar met zich meebrengt dat er op grote schaal dingen gebeuren waarvan wij later spijt krijgen? Op dat punt wordt ik graag gerustgesteld door de minister. Ik blijf beweren dat dit alles geen schoonheidsprijs verdient; eigenlijk is dit een mooi moment om de Eerste Kamer daarover een uitspraak te laten doen. Aangezien ik daarvoor onvoldoende steun verwacht, zal ik dat echter achterwege laten.

Spam is een kwestie waarop wij blijven terugkomen. Overleg met providers is erg belangrijk; het is fantastisch dat dit nu wordt gerealiseerd, het lijkt wel vanuit deze Kamer. Dit had natuurlijk veel eerder moeten gebeuren, zeg ik een beetje onbescheiden. Er moet een daadkrachtiger beleid komen; strafrechtelijk maatregelen moeten in de toekomst niet worden uitgesloten. Het is niet genoeg als slimme mensen proberen om de verspreiding te blokkeren. Deze kwaal zal ons nog vele jaren lastig vallen. Er moet een zo effectief en daadkrachtig mogelijk beleid komen, dat zowel vindingrijk is als wordt ondersteund door het strafrecht. Weg met de dubbelhartigheid!

Mijn laatste opmerking gaat over de tariefstijgingen voor de kabelabonnees. Ik blijf daar een onaangenaam gevoel over houden. De minister zei in zijn eerste zin over dit onderwerp: ik weet eigenlijk niet of die tarieven wel zo onredelijk zijn gestegen. Ik kan hem verklappen dat miljoenen mensen in dit land vinden dat die tarieven wel degelijk onredelijk zijn gestegen. Dat is een vervelende discrepantie tussen de waarneming van de overheid en die van de burgers. Zij krijgen prijsverhogingen van 30% voor de kiezen, die zij gewoon moeten betalen zonder dat helder wordt aangegeven wat er gaat gebeuren. In de toekomst wordt dit alles hopelijk beter geregeld, maar ondertussen hebben de grote kabelexploitanten een tariefverhoging binnengetikt die vermoedelijk niet meer valt terug te draaien. Dit is een spijtige constatering.

De heer Luijten (VVD):

Voorzitter. Ook ik dank de minister voor zijn heldere uiteenzetting en beantwoording van de vragen. Net als de heer Doek ben ik blij dat de minister, nadat hij dat schriftelijk al had gedaan, in het plenaire debat nog eens aandacht heeft besteed aan de motiveringsplicht voor OPTA. OPTA moet zaken goed motiveren en indien mogelijk een kwantitatieve onderbouwing leveren. Over dat "indien mogelijk" zal waarschijnlijk jurisprudentie ontstaan, maar op dit moment kan het niet helderder worden gesteld. Wat nu in de wet wordt vastgelegd, is het optimale. Wij kijken wel wat ervan komt; ik verwacht overigens niet dat het grote vormen zal aannemen.

Wij zijn blij met de uitleg van de minister over het precario en de grondrechten. Het grote misverstand is dat er sprake zou zijn van terugwerkende kracht. Zoals bekend, spreken maatregelen die met terugwerkende kracht gelden, de Eerste Kamer nooit aan. De uitleg van de minister doet mij dus deugd.

Ik kom nu te spreken over eigendom. De minister heeft gezegd dat openbare en niet-openbare netten in hoofdstuk 5 gelijk getrokken zullen worden. Ook daar ben ik blij mee. Iemand kan een net aanleggen met de bedoeling dit openbaar te maken, maar zich bedenken en er toch een niet-openbaar net van maken. Tussen de aanleg en het in gebruik nemen kan een fase zitten en dat moment moet worden uitgesloten. Ik vind het verstandig van de minister dat hij dit overal gelijk trekt.

Het totaal van de administratieve lasten komt volgens de minister uiteindelijk uit op 25%. Als dit wetsvoorstel werkt en er dus echt concurrentie komt, zullen wij steeds minder sectorspecifieke regelingen treffen. Ik heb in dat kader ook gewezen op een artikel van professor De Ru in het Financieele Dagblad. Is de minister het daarmee eens? Dat zal toch tot uitdrukking moeten komen in minder regels en lagere administratieve lasten.

Ik heb in eerste instantie niet over spam gesproken, maar ik wil er toch nog kort op ingaan. De minister zegt dat er snel gesprekken zullen worden gevoerd met providers en de EU-lidstaten. Ik denk dat het goed is om allerlei wegen te bewandelen, want het is niet goed om het ene te doen en het andere te laten. Er zijn natuurlijk al providers die er alles aan doen om spam tegen te houden, zoals XS4ALL en Demon. Ook deze providers worden echter overvallen door nieuwe technieken van spammers, want hier vindt natuurlijk innovatie avant la lettre plaats. Als providers tot unique selling point maken dat zij spam tegen houden, dan zouden wel eens veel consumenten naar die providers kunnen overstappen. Ik vind het dus heel goed dat de minister overlegt met providers. Ook overleg met de EU-lidstaten is goed, maar die zullen toch aan de minister vragen "wat doet u in eigen huis?". Nederland staat op nummer vijf en kan prachtig aandringen op Europese maatregelen, maar wat doet de minister zelf om spam terug te dringen?

Inzake telemarketing ben ik het volstrekt eens met de minister. In de schriftelijke voorbereiding heb ik al opgemerkt dat de code die bij de Reclame Code Commissie ligt, een perfecte invulling is van wat de Kamer wil. Als het geregeld kan worden in de markt, zijn wij er altijd voorstander van om het niet ook nog eens een keer in wetgeving vast te leggen.

Wij houden de minister aan de toezegging om volstrekte transparantie te betrachten en inzicht te geven in de 1,75 miljoen kilometer kabels in de Nederlandse bodem en hoeveel daarvan in gebruik is. Ik ben alleen benieuwd hoe hij dat met de verglazing gaat doen. Dat betekent dat het kabinet nog wel drie jaar zit.

Minister Brinkhorst:

Voorzitter. Ik ben het natuurlijk met mevrouw Maas eens, die terugkwam op de technologische kant. Het gaat om een mix van maatregelen die wij moeten treffen en technologie hoort daar zeker bij. Er bestaan al spamfilters en het is mij bekend dat bepaalde softwarefabrikanten al aan de gang zijn. Dat hele proces moeten wij meenemen als wij naar het stimuleren van technologische inventiviteit kijken.

De heer Doek heeft volgens mij geen specifieke vragen meer gesteld. De heer Van der Lans sprak over kabels en daar voeg ik aan toe dat mij als particulier persoon natuurlijk ook bepaalde dingen opvallen, maar ik sta hier als vertegenwoordiger van de overheid. Ik moet dan zorgvuldiger te werk gaan en mij niet baseren op het Volksempfinden. Ik moet helderheid hebben of er inderdaad misbruik is gemaakt van machtsposities. Door middel van deze wet heb ik de OPTA daartoe meer middelen kunnen geven om dat inderdaad met snelheid en spoed te doen. Als persoon vallen mij natuurlijk ook bepaalde dingen op en in die zin spreek ik de heer Van der Lans ook niet tegen. Hij wilde gerustgesteld worden en ik kan hem dan ook bevestigen dat het wel meevalt. Met betrekking tot de graafrechten is de eigendomskwestie niet goed geregeld. In de tussentijd zullen mensen heel verschillende afwegingen maken, maar ik denk niet dat dit zo vaak gebeurt. Ik ben blij dat de heer Doek tevreden is met mijn opmerking dat het zo spoedig mogelijk, waarschijnlijk in juni, uit de Raad naar de Kamer gaat. Er zit dus nog maar een heel kleine tijdspanne tussen.

Ten slotte zeg ik tegen de heer Luijten, naar aanleiding van zijn opmerking over de heer De Ru, dat het onnodig instandhouden van sectorspecifieke toezichthouders mij niet gewenst lijkt. Het feit dat wij nu eindelijk de OPTA hebben, die wel goed is toegerust, is geen slechte zaak in een situatie waarin er bepaalde monopolistische tendensen bestaan. Ik ben met mijn collega van VWS bezig een zorgautoriteit op te richten. Verder zijn wij bezig met een vervoersautoriteit. In Europees verband wordt gewerkt aan een consumentenautoriteit. Daarmee houd ik mij aan de toezegging aan de Kamer dat ik zal blijven strijden voor een sterke markt en een sterke overheid.

De beraadslaging wordt gesloten.

Het wetsvoorstel wordt zonder stemming aangenomen.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Naar boven