Aan de orde is voortzetting van de behandeling van:

het wetsvoorstel Wijziging van de Overgangswet elektriciteitsproductiesector in verband met de financiering van de tegemoetkoming aan de elektriciteitsproductiesector uit de algemene middelen en van de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet omwille van de correctie van enkele tariefbepalingen alsmede in verband met een tijdelijk verbod van privatisering van netwerkbedrijven (28174)

,

- van:

- de motie-Kox over juiste vermelding van de privatiseringsdatum (28174, nr. 110g).

De beraadslaging wordt hervat.

Mevrouw Sylvester (PvdA):

Mevrouw de voorzitter. De fractie van de Partij van de Arbeid is de minister van Economische Zaken dankbaar voor de antwoorden die hij heeft gegeven. Er zijn binnen de fractie nog een aantal onduidelijkheden. Wij zouden graag op een aantal punten hom of kuit willen.

Bij artikel 51a van de Gaswet en Elektriciteitswet stelt de minister zich voor dat hij in geval van nood voorrang kan geven aan gastransporten. Volgens ons is dit praktisch niet uitvoerbaar, omdat het non-discriminatiebeginsel geldt. Daardoor kan de minister volgens ons geen voorrang nemen. Wij vragen de minister om nog eens serieus naar dit punt te kijken. Wij nodigen hem uit om verslag te doen van zijn onderzoekje en de Kamer nog eens goed te informeren over zijn bevindingen.

Wij hebben uitgebreid gesproken over het toezicht. De minister zegt dat een oligopolie of samenvoeging van NUON en Essent niet ondenkbaar is en dat het toezicht wordt aangescherpt. Hij zegt ook dat het niet de bedoeling is dat een orgaan zoals DTe verder wordt opgetuigd. Wij willen graag horen hoe het toezicht in de praktijk wordt uitgewerkt. Wie zal dat uitoefenen? Nogmaals, de fractie van de Partij van de Arbeid hecht erg aan de beantwoording van de minister op dit punt. Wij hopen op klip en klare duidelijkheid.

De heer Ketting (VVD):

Voorzitter. Ik heb helemaal geen heimwee naar de SEP en mijn fractie evenmin, maar wij hebben wel een krachtig heimwee naar een goed inhoudelijk debat over energie. Dat is het nadeel van de wat oudere manspersoon: dat je nogal wat verleden hebt. Bij het voor de geest halen van een goed inhoudelijk debat moet je teruggaan naar de gloriedagen van onze minister Gijs van Aardenne. Mijn fractie heeft goede hoop dat het met deze bewindsman toch deze kant op zou kunnen gaan. Wij bespeuren bemoedigende tekenen in die richting. Als de minister dit als een compliment wil beschouwen, dan geeft mijn fractie hem daartoe de ruimte en de vrijheid.

Mijn fractie bedankt de minister voor de gegeven antwoorden inzake meer inhoudelijke, energetische aspecten van het wetsvoorstel. Ik wil in deze categorie slechts één opmerking maken. Waarom deden wij het allemaal nu eigenlijk ook weer? Dat element komt toch maar heel besmuikt naar voren. Het ging, het gaat en het moet in de toekomst gaan over het belang van de klant. Laten wij dat nu eens als leidend beginsel nemen, bijvoorbeeld voor de relevante markt! Dan komen wij tot heel andere uitkomsten. Dan gaat het niet om het "bedrijfsbelang" van bestaande energiebedrijven. Als je het vanuit de klant beziet, is er een heel andere gelaagdheid van de markt. Een markt die zich voor Hoogovens totaal anders laat beschrijven dan voor u, voor mij of voor al die andere kleinverbruikers thuis. Mijn fractie hoopt dat dit richtsnoer bij de komende beraadslagingen van de minister met betrokken partijen wordt gehanteerd, met al het belang dat daaraan dient te worden gehecht, en niet het herenleed van de bestaande bedrijven.

De tweede categorie betreft de algemene voorwaarden. Mijn fractie hoorde de minister zeggen dat in zijn beleving de vier bewindspersonen allemaal dezelfde beleidslijn zouden hebben gevoerd. Zo heeft mijn fractie dat niet waargenomen. Wij konden ons in de wijze waarop minister Jorritsma en staatssecretaris Wijn zich hebben opgesteld, beter vinden dan tot nu toe in deze zaal vandaag. Het tweede punt is dat volgens de minister de directe gevolgen voor de praktijk niet zodanig zijn dat het wetsvoorstel moet worden opgehouden. Er is sprake van een gering materieel belang. Dat is het argument helemaal niet! Een wet is goed of een wet is slecht. Of de schade die daaruit ontstaat, als groot of als minder groot wordt gezien – wat altijd toch maar een voorspelling is – is dan nog helemaal vers twee. Een goede wet komt door dit huis en een slechte niet. Dat hoopt mijn fractie althans. Zo is de opstelling van mijn fractie nu en ook in de toekomst.

Wij vinden een overleg met minister Donner over de betreffende artikelen in de wet natuurlijk boeiend, maar waar gaat het nu om? Wat is de insteek van de minister voor dat overleg? Waar gaat het dan over? Waarover spreken zij en waarover zullen zij het dan hopelijk eens worden? Om dat gesprek te faciliteren, wil mijn fractie toch nog even in alle helderheid meegeven wat naar haar mening in dat gesprek aan de orde moet komen. Mijn fractie kan geen wetsvoorstel aanvaarden dat inbreuk maakt op het gesloten stelsel van het Burgerlijk Wetboek. En dan gaat het om een onwenselijke inbreuk in wetstechnische zin. Tevens hebben wij het over liberaliseren. Daarin past geen extra bescherming van marktpartijen die dat niet nodig hebben. Die marktpartijen hebben zelf gevraagd om marktwerking. Zij denken dan ook terecht uit die marktwerking voordelen te kunnen behalen in de toekomst omdat hun positie daardoor wordt versterkt. Daarvoor is geen extra wettelijk kader nodig.

Het is een vrij gesloten systeem. Er komt niks bij. Met andere woorden, een voordeel voor de een vertaalt zich in een nadeel voor de ander. Het versterken van de commerciële positie van zakelijke afnemers vertaalt zich in een nadeel voor de kleinverbruikers. Dat is een consequentie die mijn fractie niet wil en zal aanvaarden.

Mijn fractie heeft bepaald niet de overtuiging gekregen dat de minister haar opvattingen deelt. Laat staan dat wij de overtuiging zijn toegedaan dat de minister alles in het werk zal stellen om dit wettelijke mankement en de werking die ervan uitgaat op de kortst mogelijke termijn te herstellen. Dit zo zijnde en bij uitblijven van die informatie, laat de minister mijn fractie geen andere keuze dan zich tegen dit wetsvoorstel uit te blijven spreken.

De heer Van den Berg (SGP):

Voorzitter. Ik dank de minister namens de fracties waarvoor ik het woord mag voeren hartelijk voor de beantwoording.

Ik noem een aantal punten. Het is voor ons van belang daarover volstrekte helderheid over en weer over te verkrijgen. De minister heeft nadrukkelijk toegezegd dat de terugwerkende kracht van de baan is. Daar bestaat geen misverstand over. Dat ligt straks vast in de Handelingen. Er is sprake van een kan-bepaling. Het bewuste artikel treedt dan niet in werking. Of dat staatsrechtelijk heel erg fraai is, is wat anders. Het is echter helder.

De kwestie van de noodleveranciers is nu ook volstrekt transparant. TenneT heeft de regiefunctie. Tevens zal overleg worden gevoerd met de minister van Justitie. Er zal verbreed gekeken worden naar de bescherming van de consument. De heer Ketting heeft al gevraagd wat dit betekent, ook in het licht van het Burgerlijk Wetboek. Het is ontzettend jammer dat wij niet de mogelijkheid hebben om een aantal artikelen niet in werking te laten gaan. Dat is uitgesloten. Ik heb ernaar gekeken. Als de wet van kracht is, zijn de artikelen daar en kan er conform de artikelen gewerkt worden. Dat kan een bron van misverstanden geven. Het kan betekenen dat er gediscussieerd wordt over de algemene voorwaarden en dat de rechter eraan te pas moet komen. Dan is de verwarring compleet.

Wij vragen aan de minister om die procedures te voorkomen. Dat kan door zich tot de bedrijven te wenden met het resultaat van de discussie in de Eerste Kamer. Daarbij moet duidelijk worden dat de minister de zaak bestudeert en dat de zaak op korte termijn weer naar het parlement zal gaan. De minister pakt in dit scenario de mogelijkheid op om een en ander op tijd te regelen in een andere wet. De minister kan de bedrijven verzoeken om een soort wapenstilstand in acht te nemen. Dat kan wellicht voorkomen dat allerlei problemen ontstaan. Wij leggen deze vraag graag voor aan de minister.

Ten slotte stel ik vast dat de minister heel nadrukkelijk heeft gezegd: 1 juli 2004. De bedrijven moeten dan maar klaar zijn. Bedrijven zuchten, klagen en zien allerlei leeuwen en beren. De datum wordt toch gehandhaafd? Als wij er niet volstrekt helder over zijn, zien bedrijven altijd weer kans om gebruik te maken van een wat zwakke opstelling en wordt de mogelijkheid gezien van verschuiving naar een volgende datum. En dat moeten wij niet hebben.

Voorzitter: Jurgens

De heer Doek (CDA):

Voorzitter. Ik dank de minister voor de beantwoording van de door ons in eerste termijn gestelde vragen. Een belangwekkende uitlating van de minister vond ik zijn uitspraak dat privatisering in zijn ogen geen doel op zich is, maar uitsluitend middel. De fractie van het CDA onderschrijft dit standpunt van harte. De minister voegde hieraan toe dat een en ander ook afhankelijk zal zijn van goede regelgeving, toezicht en strenge eisen. Hij heeft tevens gezegd dat de ingangsdatum niet eerder zal vallen dan op 1 januari 2005 en ook dat daarmee de datum nog geenszins vaststaat. Ik vind het goed om het zo vast te leggen in de Handelingen, want er zal nog heel wat moeten gebeuren, zoals blijkt uit het lijstje dat de minister gaf. Ik begrijp dat hij de interventiewet wil aangrijpen om een aantal voorwaarden en omstandigheden nader te duiden. Uiteraard wachten wij het wetsvoorstel af.

Ik heb begrepen dat de minister rond het heikele punt van de "redelijke voorwaarden" heeft voorgesteld om in samenspraak met de minister van Justitie te komen tot een algehele regeling voor consumentenbescherming in de energiesector in het kader van de interventiewet. Dat moet dus in een heel korte periode gebeuren. Als dit wetsvoorstel vandaag wordt aangenomen, gelden de wettelijke bepalingen zoals opgenomen in de wet OEPS en de Gaswet, de Elektriciteitswet. Daarom wil ik voor de rechtspraktijk in de tussenperiode de bevestiging krijgen waarom ik reeds in eerste termijn heb gevraagd. Het feit dat de minister mij niet heeft weersproken, mag ik misschien zien als een bevestiging van het standpunt van mijn fractie dat het, zoals het nu is geformuleerd, om twee afzonderlijke regelingen gaat: het mededingingsrecht in Gaswet en Elektriciteitswet en de regeling in het Burgerlijk Wetboek. Ik denk dat het voor de rechtspraktijk verstandig is om het klip en klaar uit te spreken.

Er is voor zover mijn fractie weet tot nu toe één motie ingediend, namelijk de motie-Van der Lans. O, ik hoor dat die nog komt. Dan schort ik ons oordeel daarover even op.

De heer Kox (SP):

Voorzitter. De heer Doek heeft niet goed opgelet, want er is inmiddels door mij een motie ingediend. Ik had graag zijn reactie daarop gehad, maar wellicht kom ik daar nog op een andere manier achter.

Ik dank de minister voor het college dat hij heeft gegeven aan met name nieuwe Kamerleden, zoals ik, over hoe het zit, hoe het gaat, hoe het moet. Er was vandaag ook een introductie voor nieuwe Kamerleden, waar ik helaas niet bij kon zijn, omdat mijn aanwezigheid bij dit debat werd verlangd. Maar bedankt voor de compensatie; ik heb veel geleerd.

Ik ben blij dat de minister heeft uitgelegd dat vier bewindspersonen op rij bezig zijn geweest met zeer heldere en consistente regelgeving. Ik had het zo nog niet gezien, maar ik geloof het graag. Het is ook fijn dat wij nu weten dat de reeksen kritische opmerkingen in de Eerste en de Tweede Kamer onnodig, onzinnig en onjuist waren. Het blijft mij wel een beetje bevreemden dat geen van ons dat in de gaten had, voordat wij de wijze woorden van de minister hoorden. Ook leerzaam was de uitleg die de minister van onze opmerkingen gaf: zij zijn zogezegd het gevolg van een beneveld zicht op de werkelijkheid en dogmatisme, waaraan hij gelukkig niet lijdt. Welnu, zijn plek in de nieuwe regering bewijst inderdaad onomstotelijk dat D66 allesbehalve dogmatisch is en dat je er alle kanten mee op kunt. Hiervoor ook dank.

Volgens de minister hebben de fracties van de SP en van GroenLinks ook een parodie gemaakt van de ontwikkelingen in de energiesector en die zodoende voorgesteld als een gang van paradijs naar verdoemenis, of zoiets – ik weet niet meer hoe hij het precies zei. Ik wil dit wederom best van de minister aannemen, maar vraag mij alleen af wie nou waar een parodie van maakt. Ik heb niets geparodieerd. Zodra ik dat wel doe, zal ik het de minister zeggen – die parodie zal dan in ieder geval een stuk leuker zijn. Ik heb helemaal niet gesproken over het "voormalige gas- en stroomparadijs". De minister meent dat gehoord te hebben, maar misschien was hij op dat moment met zijn oren ergens anders. Ik denk dat ik vaker dan de minister met een spandoek en een pamflet voor de deur en op de klep heb gestaan van onze voormalige staatsgas- en stroombedrijven en van de hun overkoepelende organisaties om namens consumenten te protesteren tegen domme bureaucratie, onnodige klantonvriendelijkheid en absolute prijsondoorzichtigheid. Ik heb dat nooit als een zegen gezien, maar vaak als een vloek. Ik heb alleen geconstateerd dat de voormalige en huidige mankementen niet voortvloeien uit het publieke karakter van deze ondernemingen en dat zij ook niet kunnen worden opgelost door het vervangen van het publieke oligopolie door een privaat oligopolie. Naar mijn mening is dit niet dogmatisch, idealistisch of irrealistisch, maar juist erg realistisch. Het moet deze minister, die zoveel over de wereld gereisd heeft, toch opgevallen zijn dat er naast de private oligopolies, die naar zijn maatstaven wel goed functioneren, heel serieuze problemen zijn geweest met gemankeerde markten op onder het andere het gebied van energie. Dat mag toch reden zijn tot zorg?

Ik ben blij dat de minister ons geruststelt, zeggende dat hij niet wordt gehinderd door ontembare driften inzake privatisering die hem het zicht vertroebelen. Op 2 januari 2005 zal hij ook niet de algehele opheffingsuitverkoop afkondigen met de boodschap "alles moet weg" – wat dan slaat op de netwerken. Vanaf die datum kán wel alles weg dankzij de wijzigingswet, zoals de minister in antwoord op een vraag van de fractie van de PvdA heeft gezegd. De minister zegt dat hij de privatisering te zijner tijd afhankelijk wil maken van de positie van de consumenten ten aanzien van de geprivatiseerde ondernemingen. Maar hoe afhankelijk denkt de minister zelf te zijn van de pressie of, zo men wil, de driften van mogelijke kopers en van de huidige aandeelhouders? Ik ben blij met het proefschrift van mevrouw Sylvester – dat ik natuurlijk niet gelezen heb, maar ik ga dat zeker doen. Ik ben blij dat zoiets indruk maakt, want ik heb ook een boek over energie. En dat ga ik zo meteen aan de minister geven, want mijn indruk is dat je een stuk plezanter wordt benaderd als je een boek hebt.

Ik heb aan den lijve ondervonden dat provinciale en gemeentelijke overheden buitengewoon driftig aan het privatiseren sloegen. Ik wijs maar op de gang van zaken met betrekking tot onder andere Intergas. Ik wijs maar op het debacle – want zo zie ik het – van de Brabantsche Buurtspoorwegen en Autodiensten die met drang geprivatiseerd moesten worden, hoewel de landelijke overheid nog vroeg of dat wel allemaal op die manier moest gebeuren. Ik vraag mij dus af of de minister het allemaal in de hand zal hebben en hoe afhankelijk hij zal zijn van de markt, dus van de kopers en de verkopers.

Ik ben het helemaal eens met de minister dat privatisering een middel is en geen doel. De vraag is echter: leidt dit middel tot het doel dat wij nastreven, de verbetering van de positie van consumenten? Als dit wetvoorstel zou leiden tot die verbetering, is mijn fractie zo ondogmatisch als de minister maar wil en zijn wij er erg voor. De kans dat consumenten in de kou komen te staan, niet alleen figuurlijk maar ook letterlijk, is echter realistisch.

Mijn uitnodiging aan de minister om deze Kamer middels een novelle accurate regelgeving te geven op een vitaal punt, de vroegst mogelijke datum van liberalisering en privatisering, wordt door de minister echt tot een parodie gemaakt door te zeggen: als dat wordt aangenomen, wordt alles geblokkeerd en blijft alles bij het oude. Dat staat er echt helemaal niet. Er staat alleen maar dat hetgeen de minister zelf al heeft gezegd in zijn brief van 18 juni aan de Tweede Kamer, in deze wet moet worden gezet. Daar hoort het thuis. Het is fijn dat de Tweede Kamer dit weet, maar wij beslissen hier vandaag over wetgeving. Wil de minister er nog eens naar kijken? Misschien bedenkt hij zich dan wel: die jongens en meisjes van de SP bedoelen het best goed en willen mij hier een betere wet, mijn eerste in dit huis, laten maken. Mijn voorstel is werkelijk een welgemeende poging om het terecht bekritiseerde wetsvoorstel op dit punt te verbeteren. Dat is een taak die deze Kamer zichzelf ook heeft opgedragen. In dat licht hoop ik dat er brede steun voor zal zijn.

De minister heeft gezegd dat hij vol achter het wetsvoorstel staat en dat hij er vol voor gaat: u moet het vandaag aannemen. Ik ben benieuwd hoe breed de steun uiteindelijk zal zijn. Ik hoor dat de VVD-fractie om haar moverende redenen – die nog niet zo vreemd zijn – nee zegt. Verder hoor ik dat de PvdA-fractie nog moet nadenken. Het is belangrijk voor de minister om in zijn tweede termijn die fractie binnen boord te houden, anders is er geen Kamermeerderheid voor dit wetvoorstel. Overigens zou ik dat een plezierige ontwikkeling vinden.

De heer Van der Lans (GroenLinks):

Voorzitter. Ook ik vroeg mij tijdens het betoog van de minister af wat wij nu verkeerd hadden gedaan. Ook ik kwam tot de conclusie dat het echt een fout van mij is geweest om de verschillende publicaties van mijn hand over het publieke belang, de publieke moraal en de economisering van de samenleving niet toe te sturen aan het ministerie van Economische Zaken. Kennelijk zijn die daar namelijk niet terechtgekomen, want anders was mijn bijdrage – waarop de minister nauwelijks is ingegaan – misschien wat zorgvuldiger behandeld. Na dit debat zullen wij onmiddellijk het proefschrift van mevrouw Sylvester ter hand nemen en uitgebreid bestuderen.

Dit optreden van de "minister van duurzame energie" – ik vond het een goed voorstel om daar "duurzame economie" van te maken – was teleurstellender dan zijn eerste optreden in deze Kamer. Het lijkt erop dat hij zijn hart meer aan MEP dan aan OEPS heeft verpand. Zijn antwoorden waren nogal procedureel. Alle bezwaren en fundamentele discussies werden vooruitgeschoven naar komende wetsvoorstellen. Ik heb hem niet op een voor mij inspirerende visie kunnen betrappen. Dat is heel erg jammer, want zo'n visie is van belang voor de discussie over de toekomst van de energiesector.

Ronduit teleurstellend waren de opmerkingen van de minister over de Raad van State. Hij zij dat er eigenlijk geen beleidsinhoudelijke wijzigingen zijn geweest: eigenlijk hebben wij niets verkeerd gedaan, dus ik begrijp eigenlijk niet waar deze kritiek vandaan komt. Het had misschien iets beter gekund, maar dat is eigenlijk alles. Ik vond dit een wel heel mager verweer. Niet alleen EnergieNed maar ook de beide Kamers hebben namelijk geconstateerd dat de regering bepaald onzorgvuldig heeft geopereerd. Bovendien is het een tamelijk eenzijdige interpretatie van de Aanwijzing voor de regelgeving. Het gaat niet zozeer om beleidsinhoudelijke wijzigingen maar om ingrijpende wijzigingen die niet in de oorspronkelijke intentie en doelstelling van het wetvoorstel zaten en die daarmee toevoegingen zijn. In die gevallen moet de Raad van State conform Aanwijzing voor de regelgeving nr. 277 wel degelijk worden geraadpleegd; de minister moet dat nog maar eens nakijken. Mijn fractie vindt dat de Kamer dat ook voor de toekomst moet zien te voorkomen. Dat geldt niet alleen nu de Kamer met een schone lei begint, in een voor een belangrijk deel nieuwe samenstelling, maar ook omdat wij toch de tendens zien dat de regering steeds vaker overgaat tot het aanbrengen van wijzigingen via nota's van wijziging. Er zijn verschillende voorbeelden te noemen, waaronder de Spoorwegwet en de Wet personenvervoer 2000. Om dat enigszins de pas af te snijden, heeft mijn fractie een motie geformuleerd. In overleg met andere Kamerleden heb ik daarin nog wat wijzigingen aangebracht.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de "Wijziging van de Overgangswet Elektriciteitsproductiesector in verband met de financiering van de tegemoetkoming aan de elektriciteitsproductiesector uit de algemene middelen" door de regering op meerdere momenten is aangegrepen om met behulp van meerdere nota's van wijziging het karakter van het wetsvoorstel ingrijpend te wijzigen;

overwegende dat de Grondwet in artikel 73 advisering van de Raad van State over wetsvoorstellen voorschrijft;

overwegende dat Aanwijzing 277, onderdeel 2, van de Aanwijzingen voor de regelgeving bepaalt dat, indien in een ingediend wetsvoorstel door de regering ingrijpende wijzigingen worden aangebracht, de Raad van State over deze wijzigingen wordt gehoord, tenzij dringende redenen zich daartegen verzetten;

overwegende dat de nota's van wijziging met de nummers 8, 13 en 28 ingrijpende wijzigingen inhouden van het oorspronkelijke wetsvoorstel, zonder dat deze aan de Raad van State ter advisering zijn voorgelegd, terwijl ten aanzien van die wijzigingen niet gebleken is dat dringende redenen zich verzetten tegen het – desgewenst via een spoedprocedure – horen van de Raad van State;

overwegende dat er vanuit de vaste Kamercommissie voor Economische Zaken meermalen is aangedrongen op advisering door de Raad van State over de genoemde wijzigingen;

overwegende dat de minister van Justitie bij brief van 28 mei 2002 desgevraagd aan de voorzitter van de Kamer heeft laten weten, geen voorstander te zijn van introductie van een recht van deze Kamer om de Raad van State om advies te vragen;

overwegende dat door deze handelswijze van de regering de mogelijkheden van de Eerste Kamer om tot een afgewogen finaal oordeel te komen onnodig worden beperkt;

spreekt als haar mening uit dat het afzien van het horen van de Raad van State over ingrijpende nota's van wijziging niet voor herhaling in aanmerking komt;

verzoekt de regering, in toekomstige gevallen Aanwijzing 277, onderdeel 2, na te leven,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van der Lans. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 110f(28174).

De heer Van der Lans (GroenLinks):

Voorzitter. De tekst van de motie heeft het grootste gedeelte van mijn spreektijd opgeslokt, ik zal het verder kort houden. Wij hebben het idee dat wij in een fuik zonder uitweg zwemmen. Dat gevoel is zeker niet weggenomen door het antwoord van de minister. Als voorbeeld zou je kunnen zeggen dat er een prachtig advies van de Algemene Energie Raad en van de Raad voor Verkeer en Waterstaat ligt over zorgvuldig omgaan met marktwerking rondom infrastructurele voorzieningen. Dat is een heel mooi denkmodel. Het is echt een gebruiksaanwijzing voor politici en bevat ook een aantal vragen die politici aan de regering zouden moeten stellen als het over dit soort onderwerpen gaat. Het heeft geen zin om hier de vragen te herhalen, maar als ik deze vragen bij de behandeling van dit onderwerp aan de regering zou stellen, zou het antwoord vaak nog steeds onduidelijk zijn. Een uitspraak zoals: privatiseren is nu uitgesteld tot na 1 januari 2005 of zoveel later en dus eigenlijk geen belangrijk thema om nu over te praten, achten wij veel te kort door de bocht. Privatisering en de organisatie van publieke belangen en het publieke eigendom gaan verder. Het betreft ook een mentaliteit die nu al in bedrijven neerdaalt. Het is daarom heel erg belangrijk om het einddoel nu zo helder en zo duidelijk mogelijk te formuleren. Dat is nog steeds niet gebeurd. Het ligt allemaal nog open. Er is sprake van liberalisering met meer toezicht. Ik hoor echter weinig over de professionalisering van de uitvoering van het publieke belang. Om die reden zal mijn fractie geen steun geven aan dit wetsontwerp.

Voorzitter: Timmerman-Buck

De heer Schouw (D66):

Voorzitter. Ik dank de minister voor de beantwoording. Hij was vlot, offensief en hier en daar te stellig en zo kennen wij hem ook. De beantwoording was hier een daar te stellig, met name inzake de advisering van de Raad van State. Mijn fractie is van mening dat de bewering van de minister dat de Raad van State op de essentiële punten van deze wet heeft geadviseerd, niet vol te houden is. Wij zijn het niet eens met die bewering.

Zoals de heer Kox al zei, gaf de minister ons vanmiddag gratis en voor niets een minicollege over een aantal onderwerpen. Het verschil tussen liberalisering en privatisering is mij echt overduidelijk. Ik zie uit naar de Handelingen. Die gaan onder de kopieermachine en worden verder verspreid, want zo helder en duidelijk is dat nog nooit uitgelegd. Hierbij merk ik op dat privatisering niet mijn promotieonderwerp was. Mijn promotieonderwerp betrof bestuursstijlen en stijlen van bestuurders. Na observatie van al die bestuurders is mij opgevallen dat anderen lesjes leren en belerend overkomen geen succesvolle bestuursstijl is. Dit is een tip die ik de minister wil geven. Ik stel deze kennis graag beschikbaar, want wellicht kan hij daar zijn voordeel mee doen.

Ik vind dat de minister wat gemakkelijk heeft gesproken over wat hij het paradijs van de liberalisering noemde. Ik begrijp zijn inzet en vanuit mijn politieke overtuiging kan ik mij daarbij aansluiten. Dat betekent echter niet dat men de ogen moet sluiten voor de keerzijde van die liberalisering. De minister heeft gewezen op de groei van het toezicht en de toename van het aantal regels. Iedereen weet dat dit in de literatuur, in de kranten en bij onderzoekers een belangrijke rol speelt. Ik krijg een beetje het gevoel alsof de minister doet alsof dat punt niet bestaat en alsof het niet waar is. Ik vraag hem toch echt dringend om de ogen niet te sluiten voor deze feiten en om hier goed naar te kijken. Het was ook beter geweest als de minister in eerste termijn wat serieuzer met dit onderwerp was omgegaan.

De minister heeft meermalen gezegd dat de positie van de consument centraal staat. Dat is een fantastische zin en iedereen beaamde die ook. Wij zijn het er ook van harte mee eens. Het is echter de vraag hoe dit precies moet worden ingevuld en of de consument zelf ook ervaart dat hij centraal staat in die prachtige geliberaliseerde markt. Wat gaat de minister doen als de consument dat niet ervaart? Of neemt hij voetstoots aan dat als hij zegt dat de consument centraal staat, de consument dat ook zo ervaart?

Inzake het punt van de algemene voorzitter – algemene voorzitter? – algemene voorwaarden, mevrouw de voorzitter. Soms raakt men zo opgewonden in het betoog dat dit soort dingen ook door elkaar gaan lopen, net als privatisering en liberalisering. Zo breng ik toch een beetje systematiek in de woordvoering.

Over de algemene voorwaarden hebben de heer Ketting en de heer Van den Berg een aantal behartigenswaardige woorden gesproken en ik kijk met belangstelling uit naar de reactie van de minister op dat punt.

Minister Brinkhorst:

Mevrouw de voorzitter. Ik ben de Kamer erkentelijk voor haar opmerkingen in tweede termijn.

Ik begin met het procedurele punt. De heer Van der Lans zei dat ik nogal procedureel was geweest. Ik heb goed naar hem geluisterd, maar ik constateer eigenlijk dat het enige inhoudelijke punt dat de heer Van der Lans heeft genoemd, het procedurele punt van de Raad van State is. Ik heb in mijn eerste termijn aangegeven hoe het zo gelopen is met dit voorstel. Ik heb ook gezegd dat het zeker niet de schoonheidsprijs verdient; dat is al verschillende malen gezegd. Daarbij spelen verschillende factoren een rol: de situatie van de afgelopen periode en ook de situatie rond de wijziging in de Tweede Kamer. Ik persisteer bij het punt dat de hoofdelementen van het wetsvoorstel eigenlijk allemaal aan de Raad van State zijn toegezonden en dat daar ook een commentaar op is geweest. Als het dan ook gaat om het woord "ingrijpende" in het dictum van de motie van de heer Van der Lans, kan ik niet constateren dat sprake is van een schending. Het oordeel over deze motie laat ik graag aan de Kamer over. Het is zeker niet zo dat het aan de regering zou zijn om de Kamer voor te leggen op welke wijze de Raad van State zou moeten worden gehoord. Ik kan van mijn kant alleen constateren dat het aansluit op bestaand beleid en dat wij als regering ook van mening zijn, juist vanwege de noodzakelijke transparantie, dat kabinetten de Raad van State dienen te horen bij ingrijpende wijzigingen. Daarmee constateer je dat zich dat in dit geval niet voordeed. Als ik kijk naar de concrete situatie dan zijn de nota's van wijziging op het punt van de tarieven en de privatisering op zichzelf niet naar de Raad van State gestuurd, want daarbij is namelijk in beide gevallen geen sprake van nieuw beleid. Dat is de kern van waar het op dit punt om gaat.

De heer Van der Lans (GroenLinks):

Het gaat helemaal niet om nieuw beleid; het gaat hier om een wetsvoorstel en wetsvoorstellen hebben een juridische letter. Er was een intentie met de wet: deze heette eerst OEPS en daarna kwamen al die dingen achter de komma eraan. Dat zijn toevoegingen die volgens de aanwijzingen voor de regelgeving op fatsoenlijke wijze aan de Raad van State voorgelegd moeten worden. De minister zegt steeds dat het allemaal binnen één beleidskader was, maar dat is niet aan de orde. Het gaat om de vraag of er een zorgvuldige juridische toets is toegepast en een zorgvuldige procedure is gevolgd. Dat heeft ook op al die andere punten betrekking die weliswaar misschien in het beleid passen, maar ten aanzien waarvan het heel goed en verstandig zou zijn om eens nauwkeurig na te gaan of alle juridische consequenties wel overwogen zijn. Dat is namelijk niet altijd het geval, getuige de discussie die wij over een aantal punten hier hebben gevoerd. De minister moet niet steeds met hetzelfde komen op het punt van nieuw beleid, want het gaat om een heel andere kwestie.

Minister Brinkhorst:

Het hele punt van de motie van de heer Van der Lans ging over de dringende redenen. Ook in de Tweede Kamer werden die dringende redenen wel degelijk gesteld. Immers, als er geen duidelijkheid zou zijn over de verdere gang van zaken tot het moment van 2004, zou er een juridisch vacuüm ontstaan. Ik kan niet anders dan stellen dat het uiteraard de Kamer vrijstaat om de motie van de heer Van der Lans te steunen. Ik zie het niet als iets dat in strijd is met het beleid; het beleid is gericht zoals ik het hier stel. Ik laat het oordeel over de motie graag aan de Kamer over.

Voorzitter. Er zijn in tweede termijn nog een paar belangrijke vragen gesteld door mevrouw Sylvester. De eerste betreft het aanscherpen van het toezicht. Ik geloof dat ik een- en andermaal heb aangegeven dat het juist de inzet van het kabinet is om het toezicht inderdaad aan te scherpen, ter wille van de consument. Het gaat dan niet over algemene woorden, zo zeg ik in de richting van de heer Schouw, maar over heel concrete daden en over niets anders; dat heb ik ook in mijn eerste termijn gezegd. Het staat de heer Schouw vrij om dit als woorden te betitelen, maar het gaat om de inhoud.

Wat gaan wij met het toezicht aanscherpen? In de eerste plaats is een verdere unbundling van de netbedrijven buitengewoon belangrijk, omdat daarbij de duidelijke verschillende verantwoordelijkheden aan de orde zijn en daarmee ook de aansturing van de netbeheerder, die in handen is van de overheid. In de tweede en derde plaats noem ik de kwaliteitseisen van het netbeheer, onder meer door de certificering en de kwaliteitsregeling. Het is heel belangrijk dat wij een toetssteen hebben van de netten en dat wij weten waar wij in concrete gevallen aan toe zijn. In de vierde plaats noem ik de mogelijkheid om boetes op te leggen van de zijde van DTe. Dat is ook de basis van dit wetsvoorstel. Die mogelijkheid bestaat op dit ogenblik niet. Ook daarbij wordt heel duidelijk de intentie van de wetgever aangegeven dat het toezicht wordt verscherpt. In de vijfde plaats noem ik het systeem dat het mogelijk maakt dat de minister ingrijpt bij wanbeheer door netbeheerders. Wij hebben op dat punt een betrekkelijk marginale controle. Het aangrijpen van dit mogelijke ingrijpingsmechanisme is een ander element van de wijze waarop wij naar mijn mening de Elektriciteitswet dienen te handhaven. Deze vijf punten samen betekenen dat de minister van Economische Zaken aanspreekbaar blijft voor het goed functioneren van het netbeheer.

Mevrouw Sylvester heeft ook een vraag gesteld over NUON en Essent. Ik dacht dat ik mij op geen enkele manier in positieve zin had uitgelaten over een mogelijke fusie tussen NUON en Essent op dit moment. Ik heb letterlijk gezegd dat het oordeel in eerste instantie bij de NMa ligt en dat nadat de discussie daar is gevoerd de regering zich daarover een oordeel zal moeten vormen. Net als mevrouw Sylvester en de heer Ketting bezie ik concentratievorming vanuit het belang van de klant. Als er een punt is waarop ik mij centraal inzet, niet alleen in algemene woorden, maar op concrete punten, dan is dat wel de consumentenbescherming.

Mevrouw Sylvester vroeg in tweede termijn of ik serieus wilde kijken naar de uitvoerbaarheid van artikel 51a van de Gaswet. Ik zeg haar dat graag toe. Naar mijn mening is er geen conflict in de uitwerking van artikel 51a. Zodra een en ander is geregeld, zal ik u graag mijn bevindingen toezenden. U kunt dan uiteraard rekenen op een controle van uw kant.

De heer Ketting heeft vrij zware woorden gesproken. Ook ik ben er niet lichtzinnig mee omgegaan dat de klant koning is. Het gaat met name om de algemene voorwaarden. Ik heb in eerste termijn willen aangeven dat er niet lichtzinnig mee is omgegaan. Alle grote fracties in de Tweede Kamer, de VVD, het CDA en de PvdA, hebben voorgestemd. Ik hoop in tweede termijn duidelijk te kunnen maken dat ik het geheel met de heer Ketting eens ben, zoals ik in eerste instantie heb gezegd. Ik heb wellicht het punt van het overleg met mijn collega Donner wat aangezet, omdat het een signaal is naar het CDA dat het kabinetsbreed beleid is. Mijn inzet is precies datgene wat de heer Ketting wil, te weten bescherming van de consument en niet alleen bescherming van zakelijke gebruikers. Ik moet constateren dat in de Tweede Kamer alle fracties, inclusief de VVD, kennelijk van mening waren dat er geen strijdigheid was. Bij nader inzien komen wij tot de constatering dat dit wel het geval is, maar er is medeverantwoordelijkheid. De VVD-fractie zegt dat zij het eens is met de strekking en de totale inzet van dit wetsvoorstel; haar fractie in de Tweede Kamer heeft voor het amendement gestemd. Ik kan dan ook niet inzien waarom de VVD nu tegen dit wetsvoorstel zal stemmen. Ik zeg de heer Ketting heel graag toe dat de inzet van mijn gesprek is dat het belang van de consument voorop staat. De bedoeling van het gesprek met de heer Donner is om in de interventiewet inzake de consumentenbescherming die de komende tijd komt precies die incompatibiliteit tussen de mededingingsdimensie enerzijds en het Burgerlijk Wetboek anderzijds ongedaan te maken en daaraan een correctie te geven. Ik meen dat ik het niet helderder kan zeggen.

De heer Ketting (VVD):

Ik nodig de minister uit om een en ander wat aan te punten. Ik leg terzijde wat mijn partijgenoten aan de overkant voor stemgedrag hebben vertoond bij een voorvoorgaand kabinet. Ik vind dat volstrekt, maar dan ook volstrekt irrelevant. Dit huis maakt zijn eigen afwegingen. Dat geldt in ieder geval voor onze fractie. Daarover moeten wij het debat voeren en niet over wat anderen op een ander moment wellicht in een andere context hebben gevonden.

Het is mij iets te vaag als de minister zegt: het gaat nu over consumentenbescherming. Dadelijk zijn wij het eens "to make love and no war". Dat is een nog iets hoger aggregatieniveau. Het gaat erom op welke wijze die consumentenbescherming in wetstechnische zin vorm gegeven is. Met de huidige vorm kan mijn fractie niet leven. Ik heb getracht dat tot in mijn tweede termijn duidelijk te maken. Natuurlijk zijn wij het eens over consumentenbescherming, maar is de minister, al dan niet met assistentie of met de wijze raad van zijn collega Donner, bereid om te verklaren dat het zijn insteek is om datgene wat wij als bezwaar zien tegen de extra bescherming van de zakelijke afnemers, zoals dat in die twee artikelen staat die door de heer Kortenhorst tot leven zijn gewekt, te honoreren en die artikelen buiten werking te stellen? Ik maak het de minister helemaal niet moeilijk. De wijze waarop hij dit gaat doen, laat ik in zijn handen. Ik ga niet vragen om een novelle of wat dan ook, want wij staan allemaal al met één been op de camping. De minister heeft instrumenten, hij heeft een interventiewet, hij heeft ambtenaren en creativiteit, hij heeft van alles en nog wat om op de kortst mogelijke termijn datgene tot stand te brengen wat wij hem hebben gevraagd.

Minister Brinkhorst:

Ik kan niet anders dan nogmaals stellen dat dit precies mijn inzet is. Het is mij iets te gemakkelijk om te zeggen: wat aan de overkant gebeurd is, gaat mij helemaal niet aan. Coherentie, ook binnen politieke groeperingen, is iets waaraan men mag hechten. Het is uiteraard aan het oordeel van de heer Ketting of hij dit tegen zijn collega's aan de overkant wil zeggen. Er is onhelderheid ontstaan als gevolg van de aanvaarding van het amendement-Kortenhorst, breed aangenomen in de Tweede Kamer. Op de kortst mogelijke termijn moeten wij die onhelderheid corrigeren. Dat heb ik gezegd en dat herhaal ik bij dezen. Ik hoop heel erg dat de VVD-fractie met deze uitspraak voor het wetsvoorstel zal stemmen. Het zou voor mij zeer verbazingwekkend zijn als de VVD-fractie met mijn uitspraken nog steeds het gevoel heeft dat de minister op dit punt niet de inzet heeft om deze onduidelijkheid, mede door haar fractiegenoten aan de overzijde ontstaan, te repareren. Ik zal dat op de kortst mogelijke termijn doen. Er is mij alles aan gelegen dat de liberalisering per 1 juli volgend jaar gestalte krijgt onder omstandigheden die in genen dele ten nadele van de consument komen. Het is precies de spanning tussen de kleinverbruiker en de zakelijke verbruiker die tot deze onhelderheid heeft geleid. Hier sta ik, ik kan niet anders. Als de heer Ketting een nadere toelichting wil hebben, zal ik die graag geven, maar dit is mijn positie.

De voorzitter:

Ik vraag de heer Ketting de interrupties in tijd zo beperkt mogelijk te houden.

De heer Ketting (VVD):

Als ik u daarmee een plezier kan doen, wil ik graag een derde termijn vragen. Is dat prettiger?

De voorzitter:

Nee.

De heer Ketting (VVD):

Ik merk dat de bewindsman aan het eind van zijn mogelijkheden is gekomen.

Minister Brinkhorst:

Ik heb alle tijd. Ik ga niet naar die camping toe.

De heer Ketting (VVD):

Ook voor mijn fractie is deze avond nog jong.

Ik heb de woorden van de minister beluisterd en begrijp ze als een toezegging. Ik ben bereid om dadelijk met mijn fractievoorzitter te overleggen of dit reden voor mijn fractie kan zijn om een korte schorsing te vragen.

Minister Brinkhorst:

U hebt de toezegging gehoord. Trillend als een espenblad wacht ik af, wat de uitslag van het schorsingsverzoek is.

De heer Van der Lans (GroenLinks):

De enige toezegging is dus dat er op korte termijn iets gaat gebeuren.

Minister Brinkhorst:

Deze opmerking is weinig "helpvol". Ik ga door met mijn betoog.

De heer Doek heb ik al geantwoord door te zeggen dat het van groot belang is dat dit probleem op zo kort mogelijke termijn wordt opgelost. Ik geef hem hetzelfde antwoord als de heer Ketting, zodat ook daarover geen onhelderheid kan bestaan.

Mevrouw Sylvester maakte een belangrijk punt over de oligopolies. Ik heb niet gezegd dat ik onder geen enkele omstandigheid geen zorgen heb over oligopolies. Integendeel, bij mijn sociaal-liberale beginselen hoort dat machtsmisbruik, of dat nu van particulier kant komt of van publieke kant, onverdraaglijk is. Op die wijze moet het toezicht op oligopolies door de NMa worden vormgegeven. De vraag is, wanneer we dat doen. Mijn suggestie zou zijn, over dat onderwerp te spreken bij de aanpassing van de Mededingingswet, het jaarverslag en de besprekingen met de NMa/DTe. Ik verheug mij daar zeer op, want ik denk dat de Kamer mij aan haar zijde zal vinden. Het lijkt mij van grote betekenis dat wij oligopolies, waar die ook zijn, aanpakken.

Tegen de heer Kox zeg ik dat de privatisering automatisch wordt opgeschoven als de liberalisering opschuift. Dat is het systeem van de wet. De wet regelt precies datgene, wat de heer Kox wil. Ik kan tegen die achtergrond nogmaals zeggen dat datgene wat hij wil, uitgedrukt in zijn motie, overbodig is . Wat hij voorstelt, is onaanvaardbaar, omdat daarmee wordt beoogd een proces af te remmen, terwijl ik dat juist wil gaan bevorderen.

De heer Kox (SP):

Ik kan dat misverstand snel oplossen: de wet regelt dat niet, want de wet noemt een andere datum. Ik wil nu juist dat in de wet de data worden genoemd die wij hier afspreken. Ik heb het niet alleen over privatisering, maar ook over liberalisering en dat in de wet wordt vastgelegd wat wij hier hebben afgesproken, waarmee u het eens bent. U zegt dat het voldoende moet zijn dat dat in de brief aan de Tweede Kamer staat, maar dat ben ik niet met u eens. In de wet behoort te staan wat je op dat moment vindt.

Minister Brinkhorst:

Ik vrees dat wij elkaar in deze tweede termijn niet kunnen overtuigen.

Tegen de heer Van den Berg, wiens inbreng ik buitengewoon heb gewaardeerd, zeg ik dat er inderdaad geen sprake is van terugwerkende kracht. Wij zijn het ook eens over de regiefunctie van TenneT. Over het overleg over de algemene voorwaarden heb ik datgene gezegd wat zijn opzet was, namelijk het zo snel mogelijk aanpakken van die problematiek. Inderdaad, de datum van 1 juli is een definitieve datum. Er is geen sprake van een verder opschuiven, er is geen sprake van een verder difficulteren. Ik denk dat iedereen daarbij gebaat is.

Het spijt mij zeer dat ik de heren Kox en Van der Lans niet heb kunnen bedienen. Het lijkt mij dat het aan het oordeel van hun fracties is of ik inhoudelijk op de problematiek ben ingegaan. Ik heb uitvoerig betoogd, hoe ik tegenover liberalisering en privatisering sta. Het is hen vrij, daaraan conclusies te verbinden. Het enige wat ik bepaald niet wil doen, is twijfelen aan hun goede bedoelingen. Het zijn alleen andere bedoelingen, met een andere inzet. Maar als zij maar niet twijfelen aan mijn goede bedoelingen, en aan de wijze waarop ik dit tracht tot stand te brengen. De liberalisering is overigens geen panacee voor alles, maar ik heb wel aangegeven dat in een grotere Europese energiemarkt de duurzaamheid en de efficiency gestalte kunnen krijgen. Uit wat ik net tegen de Partij van de Arbeid heb gezegd, blijkt dat ik vind dat de privatisering daar los van moet worden gezien. Ik heb dus geprobeerd, binnen de grenzen van wat mogelijk is in politieke zin een zo helder mogelijk beeld te geven van hoe ik in de komende tijd met het energiedossier wil omgaan. Ik wil helemaal niet spreken van een paradijs, zoals de heer Schouw deed. Ik heb dat woord gebruikt, omdat de heer Kox de suggestie wekte dat wij kwamen uit een periode waarin alles paradijselijk was. Maar als dat niet het geval was, moet ik dat terugtrekken; dat was kennelijk een misverstand.

De heer Kox (SP):

Voor de Handelingen merk ik op dat de minister met het verhaal komt over paradijs en verdoemenis, omdat de heer Van der Lans en ik dat gesuggereerd zouden hebben. Nu zegt hij dat dit soort grote woorden eigenlijk niet gebruikt moeten worden. Het waren echter zijn woorden. Als de minister die terugneemt, zijn wij weer rond, maar hij mag ze mij niet in de schoenen schuiven.

Minister Brinkhorst:

Ik heb uw opmerkingen in eerste termijn zo verstaan dat uw benaderingswijze van de OEPS de suggestie wekt dat wij in een periode leven waarin alles voor elkaar is en dat wat ik doe, de zaak alleen slechter maakt. U kunt dat niet ontkennen. Wij hoeven elkaar niet te betichten van onwaarheden. Het ging om de intentie. Ik geloof dat wij het hierbij moeten laten.

De heer Van den Berg (SGP):

Voorzitter. Als het voorstel tot wet is verheven, is de minister dan bereid om in de periode waarin de Interventiewet in het parlement wordt behandeld aan bedrijven kenbaar te maken dat zij voorzichtig moeten zijn met het afsluiten van contracten op het punt van de algemene voorwaarden? Wij willen voorkomen dat er in de tussentijd allerlei rechterlijke procedures komen. Ik heb het woord "wapenstilstand" gebruikt. De minister kan bedrijven verzoeken of zij daartoe bereid zijn.

Minister Brinkhorst:

Voorzitter. De heer Van den Berg interrumpeert op het juiste moment, want daarmee wil ik afsluiten. Ik wil ook in de richting van de VVD iedere twijfel wegnemen over mijn intentie. De suggestie van de heer Van den Berg is bruikbaar. Zij kan juridisch niet bindend zijn, maar is een duidelijk signaal. Het gaat om een paar maanden. Ik ben gaarne bereid om zijn suggestie over te nemen. Ook mij is er alles aan gelegen om de conclusies zo helder mogelijk te doen zijn.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

De PvdA-fractie heeft verzocht om een schorsing van tien minuten. Ik stel voor, daarmee in te stemmen.

Daartoe wordt besloten.

De vergadering wordt van 18.05 uur tot 18.15 uur geschorst.

De voorzitter:

Ik geef gelegenheid tot het afleggen van stemverklaringen vooraf over de motie-Kox.

De heer Doek (CDA):

Mevrouw de voorzitter. De CDA-fractie heeft deze motie goed gelezen en de toelichting gehoord. Wij zijn het niet eens met de inhoud. Overigens vinden wij de motie overbodig, omdat in de behandeling vandaag uitdrukkelijk de datum 1 januari 2005 is genoemd. Mijn fractie zal dan ook tegenstemmen.

De heer Ketting (VVD):

Voorzitter. Mijn fractie is tegen beide moties, om twee redenen. De eerste is inhoudelijk, maar de tweede is dat wij het zouden betreuren als deze Kamer zich zou ontwikkelen tot een motie-Kamer. Naar de mening van onze fractie hoort een motie voor deze Kamer een substantiële inhoud te hebben en liefst kamerbreed te worden ondersteund. Dat is een motie die in dit huis thuishoort. Aan dat criterium voldoen geen van beide moties, in de verste verte niet.

De voorzitter:

Dan gaan wij stemmen over de motie-Kox.

Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de PvdA, het CDA, de VVD, de ChristenUnie, de SGP en D66 tegen deze motie hebben gestemd en die van de overige fracties ervoor, zodat zij is verworpen.

Ik geef gelegenheid tot het afleggen van een stemverklaring vooraf over de motie-Van der Lans.

De heer Doek (CDA):

Hoewel de efficiëntie van de heer Ketting valt toe te juichen, kan ik mededelen dat de CDA-fractie geen behoefte heeft aan deze motie en om die reden ook zal tegenstemmen.

De voorzitter:

Dan gaan wij stemmen over de motie-Van der Lans.

Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de PvdA, GroenLinks, de SP en D66 voor deze motie hebben gestemd en die van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.

Ik geef gelegenheid tot het afleggen van stemverklaringen vooraf over het wetsvoorstel.

Mevrouw Sylvester (PvdA):

Mevrouw de voorzitter. Ik heb gehoord dat de minister heeft toegezegd dat hij nog eens serieus naar artikel 51a zal kijken en dit huis zal berichten over de uitkomsten daarvan. Wij hebben het toezicht genoemd. Hij heeft daarover een aantal punten genoemd. Daardoor kan onze fractie instemmen met het wetsvoorstel.

De heer Ketting (VVD):

Voorzitter. De heldere toezegging van de minister inzake een voortvarende correctie van de betreffende leden van artikel 14 van de Gaswet en artikel 26 van de Elektriciteitswet vormt voor mijn fractie een reden om dit wetsvoorstel nu van harte te ondersteunen.

De heer Kox (SP):

Voorzitter. Ik ben nog sprakeloos naar aanleiding van het betoog van de heer Ketting. Mijn fractie heeft tijdens het debat aangegeven wat onze problemen zijn met het wetsvoorstel. De minister heeft daarop gereageerd. Er is geen reden voor ons om daarvan af te wijken, in tegenstelling tot andere partijen die gewoon op het allerlaatste moment zeggen: ik verzet mijn petje en ben nu vóór het wetsvoorstel. Wij zijn tegen.

In stemming komt het wetsvoorstel.

De voorzitter:

Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van GroenLinks en de SP tegen dit wetsvoorstel hebben gestemd en die van de overige fracties ervoor, zodat het is aangenomen.

Ik feliciteer de minister met de aanvaarding van het wetsvoorstel. Alvorens ik de leden de gelegenheid geef hem te feliciteren, ga ik over tot een goed gebruik in deze Kamer op de laatste dag van een parlementair jaar: een buitengewoon korte speech van de voorzitter.

Geachte medeleden,Voorzitter

Het is een goed gebruik dat de voorzitter voordat het zomerreces van de Kamer aanvangt, kort terugblikt op het reilen en zeilen van de Kamer in de achter ons liggende periode. Ter gelegenheid van het afscheid van de 36 leden die in de vorige zitting van deze Kamer deel uitmaakten, heeft mijn voorganger de heer Braks al uitvoerig stilgestaan bij gebeurtenissen uit de afgelopen twee jaar waarin hij de voorzittershamer hanteerde. Daarom ook zal ik mij geheel volgens de traditie beperken tot de periode tussen het laatste kerstreces en vandaag.

Wat de werklast van deze Kamer betreft, is de eerste helft van het jaar 2003 een buitengewone periode geweest. Kort na het einde van het kerstreces, op 22 januari, vonden de verkiezingen plaats voor de Tweede Kamer en ging een informatie- en formatieproces van start dat, naar later zou blijken, 125 dagen zou duren. Dit jaar zal alleen om die reden al de parlementaire geschiedenisboeken ingaan als een opmerkelijk jaar. Duidelijk is dat de wetgevende werkzaamheden van deze Kamer in deze periode op een laag pitje hebben moeten staan. De Kamer besloot zelfs haar vergaderritme te halveren.

Enkele cijfers die ik de Kamer ter vergelijking met die uit dezelfde periode in het jaar 2002 zal voorhouden, spreken boekdelen. Zo bedroeg het aantal wetsvoorstellen dat bij de Kamer in de eerste helft van dit jaar werd ingediend 103. In dezelfde periode in het jaar 2002 was dat aantal 182. Het aantal wetsvoorstellen waaromtrent deze Kamer daadwerkelijk een voorbereidend onderzoek hield, bedroeg 30, terwijl dat er in 2002 64 waren. Een andere indicator die een veelzeggend beeld oplevert van de relatief geringe werklast die deze periode in onze Kamer kende, is het aantal pagina's Handelingen dat de openbare vergadering opleverde. Dit jaar 444, exclusief de vergadering van heden. Ter vergelijking: in het jaar 2002 konden de Stenografische dienst en de Sdu dankzij deze Kamer 1045 pagina's Handelingen aan de annalen toevoegen.

Een opmerkelijk, maar tegengesteld beeld bestaat als het gaat om het aantal ingediende moties. Werden er in de vergelijkbare periode in 2002 11 moties ingediend, in de maanden januari tot juli 2003 werden in deze Kamer, inclusief vandaag, 22 moties ingediend. Deze opmerkelijke stijging moet echter vrijwel geheel worden toegewezen aan de werkzaamheden die deze Kamer tezamen met de Tweede Kamer aan de dag heeft gelegd in het kader van de totstandkoming van een nieuw institutioneel verdrag voor het toekomstige Europa. Ook ten aanzien van de activiteiten op het Europese terrein valt een opmerkelijke stijging waar te nemen. In de afgelopen periode zijn namelijk 39 het Koninkrijk bindende besluiten aan deze Kamer ter instemming voorgelegd. In dezelfde periode vorig jaar waren dat er 25.

Geachte medeleden, beste collega's. De zojuist genoemde cijfers hebben betrekking op een periode van luwte die binnenkort voorbij zal zijn. Het nieuwe kabinet heeft bij een eerste optreden in de Tweede Kamer een ambitieus beleids- en wetgevingsprogramma aangekondigd. Inmiddels zijn de economische prognoses naar beneden bijgesteld en zal het kabinet de komende zomermaanden eerder voorgenomen maatregelen mogelijk aanscherpen. Voor deze Kamer betekent dit over enkele maanden weer volop werk. Namens en met u, daarin ondersteund door onze ambtelijke organisatie, zal ik graag die werkzaamheden ter hand nemen. Wellicht is het minder dan vorige jaren nodig om tijdens het komende reces op adem te komen. Als dat zo is, kunnen wij ons te meer warmlopen voor het aanpakken van de werkzaamheden waarvoor wij als volksvertegenwoordigers zijn gekozen.

Graag hoop ik u allen in goede gezondheid terug te zien op 2 september. Ik wens u van ganser harte een fijn reces toe.

Sluiting 18.27 uur

Naar boven