Aan de orde is voortzetting van de behandeling van:

het wetsvoorstel Wijziging van de Overgangswet elektriciteitsproductiesector in verband met de financiering van de tegemoetkoming aan de elektriciteitsproductiesector uit de algemene middelen en van de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet omwille van de correctie van enkele tariefbepalingen alsmede in verband met een tijdelijk verbod van privatisering van netwerkbedrijven (28174)

,

- van:

- de motie-Kox over juiste vermelding van de privatiseringsdatum (28174, nr. 110g).

De beraadslaging wordt hervat.

Minister Brinkhorst:

Voorzitter. Ik stel het zeer op prijs zo kort na het aantreden van deze nieuwe Kamer met elkaar van gedachten te kunnen wisselen. Er is niet alleen een nieuwe minister. Er zijn ook verschillende nieuwe woordvoerders. Ik wil mevrouw Sylvester en de heren Doek en Schouw complimenteren met hun maidenspeech.

Dit wetsvoorstel zal hopelijk vandaag een afrondend debat zien. Onderwerp is de wijziging van de Overgangswet elektriciteitsproductiesector. Verschillende afgevaardigden hebben met veel elan gesproken. Er zijn veel misverstanden geweest. Ik begrijp dat. De OEPS is in de lange ontwikkeling van de afgelopen periode geen gemakkelijk begrip geweest. Er zijn enkele principiële discussies gevoerd, bijvoorbeeld over de totstandkoming van het wetsvoorstel, het al dan niet toepassen van terugwerkende kracht bij tarieftoezicht en het punt van de algemene voorwaarden.

Verschillende afgevaardigden hebben erover gesproken dat de Raad van State niet zou zijn gehoord. Zelfs EnergieNed heeft zich verstout om daaruit een uitstel van behandeling van het wetsvoorstel af te leiden. Ik begrijp dat. Van EnergieNed begrijp ik het niet. Het is immers van groot belang voor de energiesector dat het wetsvoorstel vandaag wordt aangenomen. Het is overigens niet juist. De principiële uitgangspun ten waarop dit wetsvoorstel gebaseerd is, zijn in alle mogelijke fasen wel degelijk bij de Raad van State geweest. Dat geldt voor kwesties zoals de bakstenen, het toezicht op de tarieven, de efficiency en de privatiserings- en liberaliseringsdiscussie. Kortom, ik houd staande dat in dit wetsvoorstel geen onderwerpen aan de orde zijn waarover niet ten principale de Raad van State heeft kunnen oordelen. Ik geef echter graag toe dat het een verbrokkeld wetsvoorstel is en dat het niet altijd verbonden onderwerpen bevat. Veel woordvoerders hebben daarover gesproken. Hieraan heeft de politieke situatie van het vorige jaar zeker bijgedragen. Overigens heeft ook de overkant er het nodige toe bijgedragen, door met allerlei amendementen te komen. Die zijn mogelijk en nodig in het democratische proces tussen regering en Kamer. Die hebben echter het overzicht niet vergemakkelijkt. Uiteindelijk is ook het oorspronkelijke OEPS-voorstel daardoor vertraagd.

De heer Schouw vertelde als nieuwkomer een paar weekeinden aan de materie te hebben moeten steden. De Kamer kan nagaan waar deze minister de afgelopen tijd mee bezig is geweest! Er zijn allerlei beleidsonderwerpen geweest waarvan het om begrijpelijke redenen wenselijk was om die snel te regelen. Het veld vraagt om duidelijkheid. De consumenten hebben er recht op dat de komende ontwikkelingen tot stand komen.

Het lijkt mij goed dat ik een aantal punten doorneem, zodat de Kamer weet waar deze minister staat. In antwoord op de vraag van de heer Kox zeg ik het wetsvoorstel met volle overtuiging te verdedigen, al dan niet gestimuleerd door de heer Van der Lans en zijn opmerking over een minister voor duurzame energievoorziening. Ik zie dat als een geuzentitel. Het is aan de Kamer om aan het einde van deze vier jaar te constateren of ik die titel heb verdiend. Ik sta hier echter als minister van Economische Zaken. Daar mag geen enkel misverstand over bestaan.

De heer Van der Lans (SP):

Begrijp ik goed dat de minister voor duurzame energie stelt dat er geen onderdelen van dit wetsvoorstel zijn die niet voorgelegd zijn aan de Raad van State?

Minister Brinkhorst:

Ja. De hoofdonderwerpen zijn alle onderworpen geweest aan toetsing door de Raad van State. In die zin vormt dat ook een belangrijk onderdeel van de beraadslagingen.

De heer Van der Lans (SP):

Dat is een heel rare opmerking. Het is immers heel moeilijk te bepalen wat het hoofdonderwerp van deze wet is.

Minister Brinkhorst:

Misschien dat de heer Van der Lans naar mijn verhaal wil luisteren.

De heer Van der Lans (SP):

De minister kan toch niet ontkennen dat het heel verstandig zou zijn geweest als op het wellicht kleinere onderdeel van de algemene voorwaarden een advies van de Raad van State zou zijn aangevraagd. Dat had ons geholpen in de afwegingen die wij hier moeten maken. Dat advies ligt er niet. Dat kan de minister toch niet ontkennen? Dat is toch onzorgvuldig?

Minister Brinkhorst:

Er is geen sprake van onzorgvuldigheid. Er is in dit wetsvoorstel geen sprake van nieuw beleid dat niet eerder aan de orde is geweest. Het is aan u, in subjectieve beoordeling te bepalen of u de algemene voorwaarden eronder rekent of niet.

Mijnheer de voorzitter. Omdat een aantal geachte afgevaardigden een betrekkelijke parodie van de huidige situatie heeft gegeven, hecht ik eraan in eerste instantie te zeggen waar wij vandaan komen. Met name de heren Kox en Van der Lans stellen het voor alsof wij uit een soort van paradijs komen waar het gaat om de energieproductie en de energiedistributie en dat wij op weg zijn naar verschrikkelijke monopolies waarin consumenten worden gekneveld door monopolisten met de boze bedoeling om de consument alleen maar in een slechtere positie te brengen. De realiteit is dat er op energiegebied nog maar een jaar of zeven geleden sprake was van volstrekte monopolievorming in dit land. Op productiegebied was er een samenwerking op weg naar één groot energiekartel, de SEP, Samenwerkende Elektriciteits Productiebedrijven. De heer Ketting kan daarover meepraten. Mede geïnspireerd door Europese wetgeving zijn wij op weg naar een energiemarkt die, mits goed begeleid, een belangrijke stimulans is voor de...

De heer Ketting (VVD):

Ik voel mij echt aangesproken als wij het over parodieën hebben, want...

Minister Brinkhorst:

U was niet degene die ik op het oog had.

De heer Ketting (VVD):

...de minister roept nu een periode in herinnering waarin sprake was van een kartel. De spoorwegen zijn ook een kartel en er zijn nog meer publieke functies die een concurrentieoverstijgende structuur hebben. Hij vergeet erbij te vermelden dat er in die tijd op ieder gebied, of het nu om de brandstofinzet, de tarieven of wat dan ook ging, sprake was van een overheidscontrole en -begeleiding die nu zeker in de productie totaal ontbreekt. Ik raad hem aan, dit mankement dat hij heeft verzuimd te vermelden in zijn beeldvorming mee te nemen.

Minister Brinkhorst:

Mijnheer de voorzitter. Mijn opmerkingen waren niet zozeer gericht aan het adres van de heer Ketting. Ik realiseer mij wel een kleine provocatie mijnerzijds, maar daarbij ging het over het verleden van de heer Ketting en niet over hem als spreker voor de fractie van de VVD. Ik heb zijn betoog zeer gewaardeerd. Uiteraard kom ik op zijn kritische commentaar nog terug. Ik heb mijn opmerkingen gemaakt omdat enkele geachte afgevaardigden, nadrukkelijk niet de heer Ketting, de suggestie wekten alsof wij uit een wat paradijselijke toestand kwamen. Op productiegebied hadden wij zeker niet te maken met een vrije concurrentie, juist door de aspecten die worden genoemd. Er was bepaald geen sprake van een transparante kostenstructuur. Ik denk dat op een aantal punten de vraag van de toerekening van de kosten niet aan de orde was. Tegelijkertijd was er op het punt van de distributie sprake van een groot aantal kleine regionale koninkrijkjes die een soort van monopolie vormden waarin geleidelijk aan door de schaalvergroting die zich heeft voorgedaan, steeds forsere bedrijven zijn ontstaan die natuurlijk de concurrentie moeten aangaan.

Ik verdedig de algemene stelling dat de Europese energiemarkt die in aantocht is, mits goed begeleid, in belangrijke mate een stimulans tot stand zal kunnen brengen voor de duurzaamheid op energiegebied in Nederland. De distributiebedrijven waarover ik sprak, waren namelijk vaak niet efficiënt. Er was sprake van een overcapaciteit, de bedrijven waren niet erg klantgericht, maar spraken over aansluitingen. Ik denk dat wij in zekere zin op weg zijn en dat de eerste successen van de liberalisering zich reeds aftekenen. Ik zeg zeer uitdrukkelijk in de richting van de heer Schouw die het woord liberalisering niet gebruikte, maar sprak van privatisering, dat er een wezenlijk verschil is tussen liberalisering en privatisering. Ook al begrijp ik dat de heer Schouw als oprecht dualist zijn eerste optreden in kritische zin bracht, toch meen ik dat het goed zou zijn geweest als hij dit onderscheid had gemaakt, want dat zou aanduiden dat hij de basisbeginselen van de verschillen tussen liberalisering en privatisering tot zich had genomen.

Dat is dus het beeld van de situatie waar wij vandaan komen. Terecht stelt de Kamer dat wij op weg moeten naar coherentie. Ik vind dat ook van groot belang. Het verleden is immers het verleden; de toekomst is belangrijk. In grote lijnen – al heb ik kanttekeningen gemaakt – zie ik het als volgt. In de komende periode moeten twee belangrijke wetsvoorstellen met spoed behandeld worden. In de eerste plaats gaat het om het wetsvoorstel ter implementatie van de nieuwe Europese energierichtlijnen; die moeten uiterlijk op 1 juli 2004 zijn geïmplementeerd. In de tweede plaats gaat het om het voorstel tot het opstellen van een interventiewet ter aanscherping van de onafhankelijke positie van het netbeheer en ter versterking van de proactieve rol van de Dienst uitvoering en toezicht Energie, onder meer door middel van de introductie van boetes. Ook dat voorstel heeft, naar ik hoop, op 1 juli 2004 kracht van wet.

Ik zeg graag toe dat ik mijn uiterste best zal doen om de nog noodzakelijke wetgevingsprocessen zo transparant mogelijk te laten verlopen door de verschillende hoofdonderwerpen van de wetsvoorstellen te bespreken. Alles overwegende, dient dit wetsvoorstel te worden aanvaard ter wille van het grotere geheel. Ik hoop de Kamer hierover te informeren.

Alvorens iets over de fundamentele benadering van liberalisering en privatisering te zeggen, noem ik enkele punten die het belang van dit wetsvoorstel onderstrepen. Het gaat in de eerste plaats over de afwikkeling van de niet-marktconforme kosten. Er wordt definitief afgerekend met een van de belangrijkste aspecten van het destijds bestaande kartel, de migratie onder de oude Elektriciteitswet. In de tweede plaats gaat het over de tariefstellingen. In de derde plaats speelt de kwestie van de noodleveranties en in de vierde plaats speelt de privatisering. Alvorens deze punten te bespreken, wil ik de vraag waarom wij liberaliseren en privatiseren aan de orde stellen. Dat is namelijk de hoofdvraag. Vervolgens wil ik aangeven wat de filosofie is waarmee ik de komende jaren het beleid richting hoop te mogen geven.

Mevrouw Sylvester (PvdA):

Ik wil antwoord van de minister op de in dit huis gemaakte opmerkingen over het advies van Raad van State. Ik vind dat hier te gemakkelijk overheen wordt gestapt. Mijn fractie heeft een vraag gesteld over het feit dat de minister volgens artikel 51a voorrang zou hebben bij gastransporten. Volgens onze fractie is dit in strijd met het Europese recht.

Minister Brinkhorst:

Het zal mevrouw Sylvester niet ontgaan dat ik daar nog lang niet aan toe ben. Deze onderwerpen komen aan de orde, maar alles op zijn tijd. Ik waardeer het enthousiasme van een nieuw Kamerlid. Ik hoop ook dat ik voor het examen zal slagen als ik op de belangrijke vraag over artikel 51a een antwoord geef. Ik doe dit meteen, zodat mevrouw Sylvester er gerust op kan zijn dat ik dit onderwerp niet zal vergeten. Het Europese recht schrijft een non-discriminatoire toegang voor alle gebruikers voor. De vraag is of artikel 51a daaraan conform is. Natuurlijk moet het Europese recht het leitmotiv zijn; toen ik het had over de energiemarkt, zei ik al dat dit een buitengewoon belangrijk punt is. Mevrouw Sylvester vroeg echter met name of het mogelijk is om artikel 51a conform het Europese recht op te zetten. Welnu, mijns inziens is dit het geval, omdat de verzorging van alle consumenten vereist dat er zo zorgvuldig mogelijk toezicht wordt gehouden en dat de leveranties zo zorgvuldig mogelijk zullen plaatsvinden.

Ik kom terug op de onderwerpen liberalisering en privatisering. In de eerste plaats is het uitstel van de liberalisering tot 1 juli 2004 – en geen dag later: de suggestie is namelijk gewekt dat het later kan zijn – ingegeven door de grote behoefte aan duidelijkheid. Alle partners hebben aangegeven dat er zo vroeg mogelijk duidelijkheid moet worden gegeven. Het is van het grootste belang dat de liberalisering tijdig wordt doorgevoerd. Een aantal zaken uit de huidige liberalisering van het tweede segment was nog niet goed op orde. Dat was voor mij de belangrijkste overweging om dat uitstel te accepteren. De consequentie daarvan was dat er op een aantal punten signalen zouden worden gegeven dat het een en ander moest gebeuren. Op dit punt heb ik mij sterk gebaseerd op de inbreng van de commissie-Van Rooy.

De vraag is gesteld waarom ik geen brief heb gestuurd aan de Eerste Kamer. Het is een goed gebruik – dit zeg ik ook tegen de nieuwe leden van deze Kamer – dat als ik een brief stuur aan de Tweede Kamer, deze in afschrift aan de Eerste Kamer wordt gezonden. Die moet u dus hebben bereikt en anders is er ergens een technisch mankement geweest. Mijn ministerie heeft in ieder geval op 18 juni dat afschrift gestuurd.

De heer Kox (SP):

Goede gebruiken moeten wij vooral in stand houden, maar dan moeten wij eerst beoordelen of die gebruiken daadwerkelijk goed zijn. Als wij hier in deze Kamer spreken over een wetvoorstel en de minister reageert daarop aan de Tweede Kamer, vind ik dat een slecht gebruik. Wij zijn met de minister in debat en dan zou ik het normaal vinden als hij die brief naar ons stuurt. Je moet niet antwoorden in een andere richting dan waar de vraag zat.

Wat is er in die drie weken gebeurd, tussen het moment dat staatssecretaris zei dat het gewoon doorging op 1 januari en dat de minister schreef aan de Tweede Kamer: wij stellen het een halfjaar uit?

Minister Brinkhorst:

Ten eerste heeft staatssecretaris niet gezegd dat het door zou gaan op 1 januari. Ten tweede was er de inbreng van de commissie-Van Rooy.

De heer Kox (SP):

Staatssecretaris Wijn heeft gezegd: 1 januari. De notulen van de vergadering kan ik de minister voorleggen. De minister heeft er vervolgens 1 juli van gemaakt.

Minister Brinkhorst:

De commissie-Van Rooy heeft een advies gegeven, waarop ik heb gereageerd. De Tweede Kamer had mij gevraagd, zo snel mogelijk helderheid te geven.

De heer Ketting heeft er al op gewezen dat uitstel het risico met zich brengt dat de druk van de ketel gaat. Ik zal alle partijen erop aanspreken dat alle voorbereidingen op tijd gereed zijn, zodat de liberalisering zo vlekkeloos mogelijk verloopt. De Kamer zal wellicht zeggen: dat zijn mooie woorden maar hoe gaat u dat doen, mijnheer de minister? In antwoord daarop zal ik mijn plan voor het komende jaar schetsen.

In de eerste plaats heb ik de commissie-Van Rooy gevraagd, een advies uit te brengen ter monitoring van de voortgang. Dit zal in oktober uitkomen zodat de resultaten van de test in de sector worden meegenomen.

In de tweede plaats zal ik de bedrijven uit de sector in september uitnodigen en hen op het hart drukken dat zij er alles aan moeten doen om liberalisering tot een succes te maken. Verder zal ik hen vragen waar zij nog bepaalde knelpunten zien en of zij suggesties kunnen doen voor verbetering.

In de derde plaats zal het PVE doorgaan met het afmaken van zijn werk. Ik ben zeer verheugd dat ook bij afwezigheid van de heer Dik het platform haar activiteiten voortzet. Ook nieuwe marktpartijen zijn daarin vertegenwoordigd – een van de geachte afgevaardigden vroeg daarnaar – en aan hun positie zal extra aandacht worden besteed.

In de vierde plaats heb ik op mijn ministerie een interne taskforce opgezet, waarbinnen alle activiteiten in het kader van de liberalisering worden gecoördineerd. Daarbij gaat het onder andere om de implementatie van de nieuwe Europese richtlijn. Ik heb zonet al gezegd dat het wetvoorstel op dit punt de Kamer voor de zomer zal bereiken. Verder gaat om de consumentenbescherming; voor mij is dat een wezenlijk punt. Degenen die het debat in de Tweede Kamer hebben gevolgd, weten dat ik daaraan bijzonder veel waarde hecht. Ik hoop hierover in augustus de Tweede Kamer, met een afschrift aan de Eerste Kamer, een brief te sturen. Ook de aanscherping van het toezicht is een belangrijk punt; de interventiewet waarover ik zonet sprak, zal na de zomer kunnen worden behandeld. Een andere taak van de taskforce is de invulling van de noodleverancier. Ik hoop dat dit zo snel mogelijk na de zomer zal plaatsvinden.

In de vijfde plaats wil ik contact opnemen met marktpartijen om onvolkomenheden gedurende het hele proces te doorzien. De regie van het onderwerp wil ik strak in handen houden. De heer Ketting maakte terecht de opmerking dat de minister van Economische Zaken een regisserende rol zou moeten vervullen.

Er is een relatie tussen liberalisering en privatisering; ik zie dat de heer Schouw zeer aandachtig luistert. Mevrouw Sylvester heeft in haar door mij zeer gewaardeerde promotieonderzoek geconstateerd dat van een privatiseringsdrift bij gemeenten geen sprake lijkt te zijn. De heer Kox en de heer Van der Lans kan ik geruststellen: ook ik heb op dat punt geen driftneigingen die mij het zicht op een verantwoorde besluitvorming zouden ontnemen. Voor mij is privatisering geen doel, ik zie er ook geen dogma in. Het is een middel. De heer Kox ziet kennelijk in de publieke situatie wel een dogma, voor mij geldt dat niet. Van groot belang is dat regelgeving, toezicht en handhaving goed zijn geregeld. Dat geldt natuurlijk ook voor de liberalisering. Het is dus een volstrekte parodie om te spreken over een DTe dat als moloch zou optreden. Controle op bedrijven via toezicht is naar mijn mening in veel gevallen belangrijker dan controle via aandeelhouderschap.

Ik heb nog naar de situatie van de provinciale en gemeentelijke bedrijven gekeken. Het moet u allen bekend zijn dat de provinciale en gemeentelijke energiebedrijven eigenlijk allemaal structuurvennootschappen zijn. In een structuurvennootschap ligt de macht bij de raad van bestuur en bij de raad van commissarissen. De aandeelhouders – dat zijn vaak de gemeenten met 2 of 3% – hebben eigenlijk geen fluit te zeggen, om het eventjes onparlementair uit te drukken. Leve dus het aandeelhouderschap in de huidige situatie.

Als men kritiek heeft, moet men deze baseren op de huidige positie en niet op een abstract dogmatisch kader dat het zicht op de werkelijkheid inderdaad vaak benevelt. Vandaar dat ik het toezicht en de handhaving ga aanscherpen. De overheid moet haar rol spelen. Ook op dat punt is er van gedogen geen sprake. Ik wil ook komen met strengere "unbundlingseisen". In het najaar komt de Interventiewet aan de orde en dan voer ik heel graag met u de discussie over de vraag hoe reëel het onderwerp privatisering ten opzichte van liberalisering is. De commissie-Van Rooy adviseert een spoedtraject voor dat wetsvoorstel en daar sluit ik mij heel graag bij aan.

Overigens vraag ik ook aandacht voor de Europees-rechtelijke aspecten van de privatisering. Als wij spreken over de Europees-rechtelijke dimensie, dan hebben wij het over het stellen van beperkingen aan het vrije verkeer van kapitaal, één van de vier grondvrijheden. Daar mag je condities aan stellen, zolang er een goede rechtvaardiging is om dat te doen. Mevrouw Sylvester vroeg naar het systeem van de wet op dat punt. Daarmee stelt zij een belangrijke vraag. Dit wetsontwerp legt vast dat de privatisering van regionale energiebedrijven tot 1 juli 2004 is verboden. In verband met het uitstel van de volledige liberalisering schuift de termijn van zes maanden eveneens op. Dat betekent dat het uitgesloten is tot 1 januari 2005. Daarmee wil helemaal niet gezegd zijn dat wij op 1 januari 2005 gaan privatiseren. Dat hangt van de condities af. Ik heb u een groot aantal randvoorwaarden genoemd die moeten worden vervuld voordat wij dat voorstaan. Het hangt af van hoe de markt tegen die tijd functioneert en uiteraard ook van de wijze waarop onder die omstandigheden de controle en het toezicht worden uitgeoefend. Ik denk dat dit ook het antwoord is op de vraag van de heer Ketting. Wat mij betreft is het sleutelwoord "proportionaliteit". Het gaat om de proportionaliteit tussen de mate waarin de liberalisering aan de ene kant en het toezicht aan de andere kant worden verwezenlijkt. De vraag is onder welke omstandigheden wij machtsmisbruik kunnen voorkomen. Ik kom zo op het punt van de relevante markten, want die heeft er alles mee te maken.

Als de heer Kox dit een jojobeleid vindt, laat ik deze uitspraak geheel voor zijn rekening. Een jojo gaat van de ene naar de andere kant. Daar is hier geen sprake van, er is een heldere lijn. Als uw Kamer wil bewilligen in een spoedige behandeling van het wetsvoorstel, draagt dat eveneens bij aan een heldere lijn. Het zou volstrekt onverantwoord zijn als de Kamer de motie-Kox zou aannemen. Dat zou betekenen dat de zaak ad calendas graecas verschuift. Daarmee zou de Kamer in feite zeggen: wij vinden alles goed zoals het nu is, als het maar niet beter wordt. Ik dacht eigenlijk dat een partij die zich vernieuwend voelt, zo'n motie niet aan uw Kamer moet voorleggen.

De heer Kox (SP):

Voorzitter. De toon van de minister is een beetje bijzonder. Hij doceert nogal en legt ons uit hoe goed wij moeten opletten. Maar zijn leesbril is toch wel goed? Hij leest niet in de motie wat hij nu zegt, want er staat iets anders. Hij dient een wetsontwerp in waar een datum in staat die niet deugt en achterhaald is. Ik stel voor om dat te corrigeren en met propere wetgeving te komen. Is het dan niet vreemd als de minister zegt dat het een ramp is als de Kamer dat aanneemt? Ik wil de motie nog wel een keer voorlezen als hij haar niet goed heeft gelezen.

Minister Brinkhorst:

Voorzitter. Ieder vogeltje zingt zoals het gebekt is. Ik reageer op de spontane opmerking van de heer Kox. In het dictum van de motie staat dat de stemming over dit wetsvoorstel moet worden uitgesteld tot een hele serie andere zaken is verwezenlijkt.

De heer Kox (SP):

Nee hoor. Er staat dat de stemming moet worden uitgesteld totdat de minister met een novelle komt waarin de juiste datum staat.

Minister Brinkhorst:

Dat betreft een groot aantal zaken die wij niet gaan doen. Dat heb ik al gezegd.

De heer Kox (SP):

Nee, het is één ding. Er moet één datum goed worden ingevuld. De minister moet de Eerste Kamer geen wetsvoorstel geven dat niet deugt. Wij zijn hier voor propere wetgeving en in dit wetsvoorstel staat een fout. Die moet eruit worden gehaald en dat kan door middel van een novelle.

Minister Brinkhorst:

Dat is het oordeel van de heer Kox. Het staat hem vrij om dat te behouden, ook na dit debat.

Het volgende punt betreft de vragen inzake de relevante markt. Mevrouw Sylvester en de heer Ketting hebben daar belangrijke opmerkingen over gemaakt. Wij bevinden ons in een overgangsfase.

De heer Ketting (VVD):

De minister is blijkbaar klaar met de beantwoording van de vragen over het toezicht. Kan hij in dat kader mijn vraag beantwoorden of de DTe de komende tijd meer proactief als marktmeester kan gaan functioneren dan nu het geval is.

Minister Brinkhorst:

Ik heb zelf het woord proactief gebruikt met betrekking tot de DTe. Ik heb gezegd dat ik de regierol op mij zal nemen en dat DTe tot nader order onder mijn gezag werkzaam is. Ik kan dus met een volmondig "ja" antwoorden op uw vraag.

Het vraagstuk van de marktmacht is met name van groot belang als wij spreken over de fusie tussen NUON en Essent. Wij bevinden ons in een overgangsfase, want wij zijn van een nationale positie op weg naar een Europese positie. Dat betekent natuurlijk ook dat het perspectief inzake wat een relevante markt is, kan veranderen naarmate die Europese markt gestalte krijgt. Ik zal dat niet in eerste instantie beoordelen, dat doet de NMa. De NMa heeft binnen de globale aanwijzing van de minister de opdracht om in concrete situaties te bezien wat een relevante markt is. De nieuwe Europese richtlijnen geven een buitengewoon belangrijke impuls aan dat proces, met name doordat de onafhankelijkheid van de netbeheerders wordt aangescherpt.

Naar verwachting zal per 1 januari 2007 in alle lidstaten de energiemarkt volledig zijn geliberaliseerd. In dat proces zullen wij geleidelijk aan het begrip "relevante markt" zien verschuiven van een nationale naar een Europese benadering. Ik zou graag zelf de komende jaren – ijs en weder dienende zal dit kabinet er tot 2007 zitten, dus precies tot de liberalisering – dat proces op weg naar de verdere integratie van energiemarkten en het bevorderen van een goede werking van de markt volgen.

Ik deel het standpunt van mevrouw Sylvester dat er geen ruimte mag zijn voor misbruik van machtsposities. De positie van de consument staat centraal in dit proces. Machtsposities passen daar niet bij. Ik voeg er wel aan toe dat oligopolies, die wij op een groot aantal markten kennen, niet per definitie een slechte marktwerking tot stand brengen. Er bestaan voorbeelden waarin het systeem van oligopolies naar volle tevredenheid werkt. Ik doel onder andere op de verkoop van televisietoestellen, de oliemarkten, de automarkten en de supermarkten. Er zijn eigenlijk heel weinig markten waar geen enkele vorm van oligopolie bestaat. Het is de opgave van de overheid om ervoor te zorgen dat dit niet leidt tot een slechte marktwerking.

Mevrouw Sylvester (PvdA):

De strekking van mijn vraag was of de minister iets gaat doen aan het toezicht op die oligopolies. Wij voorzien dat er oligopolies komen, maar de vraag is hoe er toezicht op wordt gehouden. Oligopolies zijn namelijk relatief moeilijk in de hand te houden.

Minister Brinkhorst:

Dat is een terechte vraag. Gisteren is het jaarverslag van de NMa verschenen. Het is mijn voornemen om de rol van de NMa te versterken. Wij trekken dus eigenlijk aan dezelfde kant van de draad. Uw proefschrift is een belangrijke bron van inspiratie om de komende tijd aan dat punt te werken.

Het volgende punt betreft de tarieven. De Dienst uitvoering en toezicht Energie stelt de net- en leveringstarieven vast. De DTe bepaalt met welke factor de tarieven kunnen dalen en betrekt daarbij per individueel bedrijf de mogelijkheden tot verbetering van de efficiency. Omdat het huidige niveau van inefficiency uiteenloopt, is het wenselijk dat DTe verschillende efficiencykortingen kan opleggen. Uiteindelijk zou dit systeem ertoe moeten leiden dat alle bedrijven toe groeien naar een optimaal niveau van efficiency. Vanaf dat ogenblik heb je geen behoefte aan individuele kortingen, maar kun je volstaan met generieke kortingen.

Nu zijn wij nog niet zover op dit ogenblik en is het de vraag – zowel de heer Ketting, als de heer Van den Berg, alsook de heer Doek heeft daar vragen over gesteld – hoe dit voorstel van de directeur DTe met betrekking tot de kwestie van de individuele kortingen wordt toegepast. Ik denk dat ik daar een heel simpel en kort antwoord op kan geven: er staat een kan-bepaling in de wet en wat mij betreft is er geen terugwerkende kracht. Vanaf de inwerkingtreding van de nieuwe reguleringsperiode 2004 zal het systeem gaan werken. Er blijft overigens een voordeel voor de consument, omdat de generieke kortingen natuurlijk wel worden doorberekend. Afwegende het belang van de mededinging aan de ene kant en dat van de consument aan de andere kant, kan ik niet anders constateren dan dat er geen terugwerkende kracht moet worden toegekend. Ik hoop dat ik daarmee een bevredigend antwoord, ook aan hen allen, op dit punt heb gegeven.

Ik kom dan bij het belangrijke punt van de noodleverancier. De heer Van den Berg heeft daar uitvoerige beschouwingen over gegeven, alsmede de heer Ketting. De kern van de vraag is of het systeem zoals het in het wetsvoorstel wordt voorgesteld, uitvoerbaar is. Immers, het effectieve gebruik van de keuzevrijheid van de consument moet ertoe leiden dat deze óók beleverd wordt wanneer de leverancier in financiële moeilijkheden komt. Vanuit technisch oogpunt moeten de productie en afname van energie met elkaar in evenwicht zijn. Dat geldt voor gas, maar in sterkere mate nog voor elektriciteit en wanneer een leverancier in financiële problemen komt, moet de leveringszekerheid gewaarborgd zijn. Ik denk dat die gewaarborgd wordt, doordat uiteindelijk het hele systeem onder het beheer van TenneT is. TenneT is beheerder van het landelijk hoogspanningsnet en als beheerder van het landelijke hogedrukgasnet is GTS verantwoordelijk. De technische uitwerking zal op een lager niveau plaatsvinden, maar men zou kunnen zeggen, zo zeg ik ook in antwoord op een vraag van de heer Van den Berg, dat de noodleverancier eigenlijk TenneT altijd als een achtervanger heeft. Uiteindelijk is een tussenkomst van TenneT de laatste garantie. TenneT is in handen van de overheid en wanneer er een probleem is – het zal meestal zo zijn dat een noodleverancier in opdracht van en niet namens de overheid optreedt – dan is die achtervangpositie mogelijk. De wet legt de noodleverancier deze plicht op en daarmee is er, zo geloof ik, een sluitend systeem.

De heer Van den Berg heeft de vraag gesteld of de Energiewet de voorgestelde regeling van de noodleverancier toelaat. Ik dacht dat dit inderdaad het geval is, want TenneT moet natuurlijk voorzieningen treffen. Je kunt het op verschillende manieren uitwerken, zoals de heer Van den Berg goed weet. Ik wijs in dit verband op bijvoorbeeld het nieuwe artikel 31, lid 7, waar wordt gezegd dat de regels betrekking kunnen hebben op de wijze waarop alle partijen zich te gedragen hebben. Dat soort van aanwijzingen vormt wat mij betreft de grondslag om ook anderen bij de uitvoering van de leveringszekerheidopdracht taken te kunnen geven.

Ik kom bij een heel belangrijk punt, te weten de kwestie van de algemene leveringsvoorwaarden. Ik heb goed geluisterd en met name heb ik ook het betoog van de heer Ketting goed beluisterd, die dit een zodanig zwaar punt vindt dat hij de instemming met het wetsvoorstel laat afhangen van een bevredigend antwoord op de door hem gestelde vragen. Ik moet derhalve nu erg op mijn tellen letten. Ik zal proberen een zo zorgvuldig mogelijk antwoord te geven, zodat er klip en klaar helderheid is. De heer Van den Berg wil ik graag prijzen voor zijn bijzonder goede overzicht van de hele problematiek en van de gebeurtenissen die geleid hebben tot de situatie waarin wij nu zijn. Ook de heer Doek noem ik in dit verband, die als partijgenoot van de heer Kortenhorst als geen ander op de hoogte is van alle ins and outs die geleid hebben tot deze problematiek. Zij zijn voor mij de drie belangrijke spelers op dit toneel en de vraag is of wij met een goed toneelstuk en een goede performance van het toneel afkomen of dat zij mij als de drie Griekse wraakgodinnen van het toneel afblazen.

Naar mijn beleving is de houding van de opeenvolgende bewindslieden dezelfde geweest. Wij vertegenwoordigen merkwaardig genoeg vier verschillende partijen, waarvan er drie in de coalitie zijn overgebleven. De vier bewindslieden die hierbij betrokken zijn geweest, hebben steeds het standpunt ingenomen dat de betrokken bepalingen die zijn opgenomen via het amendement-Kortenhorst een onwenselijke afwijking zijn van het BW. Het is geen strijdigheid die niet toegestaan zou zijn, want dat is een ander punt; dat is alleen een terminologisch misverstand. De directe gevolgen voor de praktijk zijn niet zodanig dat het wetsvoorstel om die redenen moet worden opgehouden.

Volgens de heer Doek roept de voorgestelde regeling vragen op naar de duidelijkheid. Ik vind dat een belangrijk winstpunt. Een van die vragen betreft de samenloop van privaatrecht en publiek recht. Die is inderdaad niet erg helder. De heer Van den Berg heeft heel interessante gedachten aan die discussie toegevoegd en ook de heer Ketting heeft er belangwekkende opmerkingen over gemaakt. Het is voor allen volstrekt duidelijk dat het hierbij gaat om formuleringen die aanleiding kunnen geven tot discussie en misverstanden. Toen ben ik aan het denken gegaan: wat doe je in zo'n situatie, als je het tot stand komen van dit wetsvoorstel van groot belang vindt en tegelijkertijd constateert dat er nog onduidelijkheden zijn? Dan ga je je heil zoeken bij de opperjurist, mijn collega Donner van Justitie. Ik heb hem opgebeld en gezegd dat wij de hele consumentenbescherming op het terrein van de energie in onderlinge samenhang goed moeten bezien. Ik stel u voor na overleg met collega Donner om de thans in discussie zijnde bepalingen over de algemene voorwaarden daarbij te betrekken. Zo spoedig mogelijk willen wij graag uw Kamer daarover berichten. Ik wil mede naar aanleiding daarvan ervoor zorgen dat de consumentenbescherming op energiegebied voor eens en voor altijd naar ieders tevredenheid goed wordt geregeld. Ik heb dat ook in de richting van mevrouw Sylvester gezegd, die op dit punt iets minder expliciet was. Daarvoor kunnen wij bijvoorbeeld de interventiewet inzetten waarover ik sprak. De voorbereidingen van het wetsvoorstel zijn in volle gang. Het moet dus mogelijk zijn dit probleem als geheel mede na aanvaarding van dit wetsvoorstel voor 1 juli 2004 te regelen.

Overigens hecht ik eraan om kort te wijzen op het geringe materiële belang van dit punt voor de consument. Vooral in dit huis zijn met name door de leden van de CDA-fractie daarvoor argumenten aangedragen. Gezien mijn toezegging dat ik het zal regelen bij de interventiewet zal ik in overleg met de collega van Justitie met name het onderscheid publiek-privaat zodanig meenemen dat dit probleem foutloos zal worden geregeld. Hierbij vergeet ik de heer Van den Berg niet, die terecht het onderscheid maakt tussen nietigheid en vernietigbaarheid.

De heer Ketting (VVD):

De minister formuleert altijd zo scherp dat het voor mij misschien te scherp was om het goed te begrijpen. Mag ik het in mijn eigen terminologie trachten te vertalen? Hij noemde zijn collega Donner. Ik heb wat moeite met de term "superjurist". Het lijkt wel een soort schoonheidswedstrijd waarin ik ook andere juristen in het geding wil brengen, maar ik zal de minister er nu niet toe uitdagen. Wat zal hij nu precies met de heer Donner bespreken? Wat is ondertussen de wettelijke status van de betrokken artikelen 14 en 26 van de twee wetten?

Minister Brinkhorst:

Het laatste is heel helder: een wet is een wet als die door de Tweede en de Eerste Kamer is aangenomen. Ik kan op dit ogenblik niet de betrokken artikelen uit de wet halen. U hebt geen amendementsrecht en het is van belang dat het wetsvoorstel wordt aangenomen en dat het in de wet komt te staan. Ik heb geprobeerd aan te geven dat ook de heer Doek, geestverwant van de indiener van het amendement in de Tweede Kamer, heeft aangegeven dat er onduidelijkheden zijn. Ik ben ook jurist, maar het gaat nu om de algemene verantwoordelijkheid voor de uitleg van het Burgerlijk Wetboek. Er is een mogelijke conflictsituatie tussen het Burgerlijk Wetboek aan de ene kant en het amendement-Kortenhorst aan de andere kant. De problematiek is naar mijn mening niet van dien aard, dat op dit ogenblik de aanvaarding van het wetsvoorstel moet worden opgehouden. De problematiek komt in volle omvang terug bij de interventiewet, die aan de orde komt zodra de Kamer na de zomer weer bij elkaar komt. Het praktische belang is op dit ogenblik ook niet zo groot. De consumentenregeling wordt in de huidige vorm gehandhaafd. In de praktijk is er te weinig spanning om aanvaarding van het wetsvoorstel op te houden.

De heer Ketting (VVD):

De minister stelt voor om het wetsvoorstel aan te nemen zoals het hier ligt. Bij de interventiewet komt deze materie opnieuw ter discussie te staan. Een en ander krijgt dan in de vorm van een soort zetpil zijn doorwerking in dit wetsvoorstel. Dat lijkt mij vrij omslachtig. Een voorgangster van de minister heeft op 5 juli 2001 aan de Kamer geschreven dat zij niet zal voorstellen om de desbetreffende artikelen in werking te laten treden. Bij een eerstvolgende gelegenheid zou zij voorstellen deze artikelleden te laten vervallen. Met andere woorden, zij heeft een heel pragmatische en uitvoerbare oplossing gekozen om beide artikelen weliswaar in de wet te laten staan, maar niet in werking te laten treden. Wij zitten hier niet op een Dordtse Synode en evenmin op een Haagse. Materieel komt deze oplossing aan ons tegemoet. Deze minister doet de toezegging van een latere behandeling en marge van een ander wetsvoorstel en een gesprek met zijn eminente collega. Dat vind ik toch weer een ander uiterste.

De heer Doek (CDA):

Het is op zichzelf verstandig om ook de consumentenbescherming op het gebied van de energiesector in haar totaliteit eens goed te bekijken. Dat laat onverlet dat bij aanneming van deze wet de buitenwerkingstelling vervalt en dat daarmee de desbetreffende artikelen van de Elektriciteitswet en de Gaswet van toepassing zijn. Dat was de strekking van het amendement-Kortenhorst.

De heer Van den Berg (SGP):

Wij hebben nog een collega, namelijk de Tweede Kamer. Stel dat de minister met uitstekende voorstellen komt om het nu voorgoed te regelen. Het is dan toch niet uitgesloten dat de Tweede Kamer er weer anders over denkt en beslist. En dan zitten wij daarna hier weer in een brij van problemen. De toezegging van de door de heer Ketting genoemde vorige minister is voor de fracties van de ChristenUnie en de SGP veel meer voor de hand liggend.

Minister Brinkhorst:

Ik weet niet precies wat de status van het wetsvoorstel toen was. Sindsdien is er nogal wat aan gebreid en gebroddeld, om de woorden van de heer Ketting te gebruiken. De structuur van het wetsvoorstel biedt thans echter niet de gelegenheid om het artikelsgewijs in werking te stellen. Het is een technisch probleem.

De heer Ketting heeft gesproken over het belang van leveringszekerheid en voldoende productiecapaciteit. Ik ben dat geheel met hem eens. Over de leveringszekerheid heb ik een brief in voorbereiding. In die brief zal ik integraal op dit onderwerp ingaan. Ik maak een enkele losse opmerking vooraf. In de eerste plaats: naast het belang van de productiecapaciteit is natuurlijk ook de kwaliteit van de netwerken en andere zaken van groot belang. Voor zover noodzakelijk ben ik graag bereid, maatregelen te nemen om ook in de toekomst te waarborgen dat voldoende in productiecapaciteit wordt geïnvesteerd. Ik herinner aan de begin van deze maand gevoerde discussie rond de MEP.

Mevrouw Sylvester heeft een vraag gesteld over de kwaliteit en de leveringszekerheid. Natuurlijk is een ongestoorde levering van gas en elektriciteit een evident maatschappelijk belang. Dat is één van de redenen, waarom ik zo hecht aan aanvaarding van dat wetvoorstel vandaag, juist met het oog op de toekomstige situatie, zodat consumenten weten waar zij aan toe zijn. Maar de verantwoordelijkheid voor die ongestoorde levering ligt in de eerste plaats bij de netbeheerders, waarvoor het één en ander is geregeld. De algemene eisen aan de kwaliteit van het netbeheer liggen in de Gaswet en de Elektriciteitswet 1998 vast. De netbeheerders moeten aan de toezichthouder iedere twee jaar capaciteitsplannen voorleggen. Bij te weinig investeren in capaciteit kan een investeringsplicht worden opgelegd. Daarnaast zijn er nog een aantal maatregelen in voorbereiding. In de eerste plaats de verplichting van gecertificeerde kwaliteitszorg bij netbeheerders, in de tweede plaats de aanpassing van de tarievenregulering en in de derde plaats de verbetering van de storingsregistratie. Kortom, na de zomer wil ik daarop in een uitvoerige brief terugkomen. Ik hoop dat ik de daarover gestelde vragen voldoende heb beantwoord.

De heer Ketting heeft een vraag gesteld over de betrouwbaarheid van de netten. In de brief van 4 maart 2003 heeft de staatssecretaris, de heer Wijn, een aantal maatregelen aangekondigd om de storingsregistratie voor energiebedrijven en de betrouwbaarheid van de netten te bevorderen. Om te beginnen is dat de invoering van een maatstafconcurrentie, in de tweede plaats de certificering van kwaliteitssystemen, in de derde plaats de invoering van minimumnormen, in de vierde plaats het opzetten van een landelijk meldpunt van storingen – wat ik erg belangrijk vind, juist omdat ik DTe de centrale functie wil geven waarom wordt gevraagd –, in de vijfde plaats een certificering van storingsregistratie, wat ik in september aan de orde zal stellen, als we met de verschillende bedrijven gaan discussiëren, en in de zesde plaats een versnelling van het rapportageproces over storingen. Mijn idee is dat netbeheerders voortaan vóór 15 februari van elk jaar rapporteren over het aantal en de duur van de leveringsonderbrekingen van het voorafgaande jaar. Tot nu toe kon die rapportage pas in november worden opgeleverd, wat ik veel te laat vind. Bedrijven die zichzelf actief vinden, kunnen dat voor 15 februari leveren. Dat betekent een versnelling van negen maanden, die ingaat in 2004, over het rapportagejaar 2003. Er is dus een periode van zeven maanden voor voorbereiding op de nieuwe situatie. Die zes maatregelen zullen wettelijk worden verankerd. Om zo min mogelijk tijd te verliezen, overlegt DTe nu met de netbeheerders om dat op basis van vrijwilligheid zoveel mogelijk te realiseren.

Mevrouw Sylvester (PvdA):

U heeft net iets gezegd over de netten. Wilt u ook een uitspraak doen over het eigendom daarvan? Mijn fractie ziet de netten graag in publieke handen, althans op zijn minst in onafhankelijke handen.

Minister Brinkhorst:

Terecht komt u met dat punt, dat ik net uitvoerig heb behandeld. Samengevat heb ik gezegd: mijn opvatting is dat goed toezicht voor gaat, waarbij ik met veel nadruk heb gezegd dat ik de kwestie van de privatisering op zijn vroegst op 1 januari 2005 behandel, en waarschijnlijk later, omdat in de huidige situatie zoveel condities niet vervuld zijn dat het onwijs zou zijn om daarover dogmatische uitspraken te doen. Ik hoop hiermee voldoende aangegeven te hebben dat voor mij het primaat van de consument, van het toezicht en van de kwaliteit zo essentieel is dat het moment van privatisering wellicht pas aan de orde is niet voor 1 januari 2005.

Ik heb naar aanleiding van de vraag van de heer Doek over de netkwaliteit al gezegd dat een systeem van normering in het jaar 2005 in werking zal treden. Dat is een belangrijk punt.

Mevrouw Sylvester, die als gepromoveerde de materie beter beheerst dan wie ook, heeft het vraagstuk van de milieuetikettering aan de orde gesteld. Zij heeft gevraagd hoe ik tegen de milieukwaliteit aankijk. Ik heb van de heer Van der Lans de eretitel gekregen, en ik hoop dat hij die blijft hanteren, van minister voor duurzame energie. Het zou dan ook te gek zijn als ik de milieukwaliteit niet hoog in het vaandel zou hebben. Het gaat om de kwaliteit ten behoeve van deze generatie consumenten, maar ook, als ik allang onder de groene zoden lig, van de daaropvolgende generatie consumenten, waartoe mevrouw Sylvester behoort. Dat is de garantie waar ik naar toe werk. Het wetsvoorstel Milieukwaliteit elektriciteitsproductie is heel belangrijk, ook voor bijvoorbeeld de stroometikettering. Er is bij het totstandkomen van de nieuwe Europese richtlijnen gekozen voor de introductie van de verplichting van etikettering van elektriciteit. Wij zijn daar altijd groot voorstander van geweest. Consumenten kunnen de milieuaspecten bij de opwerking van energie laten meewegen in de keuze van energie. Tegen die achtergrond kan gesteld worden dat juist met het wetsvoorstel MEP, dat vandaag van kracht wordt – ik neem aan zeer tot tevredenheid van de heer Van der Lans – een stevige en efficiënte productie en het stimuleren van duurzame energie tot stand zijn gebracht. In het energierapport dat ik voornemens ben om volgend jaar uit te brengen, zal ik de eerste resultaten van dat wetsvoorstel opnemen. Milieu en een geliberaliseerde markt kunnen naar mijn mening heel goed hand in hand gaan. Deze combinatie leidt tot de meest marktconforme oplossingen voor het doorbreken van de natuurlijke spanning tussen milieu en economie.

Op de kwestie van artikel 51a heb ik antwoord gegeven. Mocht mevrouw Sylvester daarop in tweede termijn willen terugkomen, ben ik graag bereid daar meer over te zeggen.

Mevrouw Sylvester heeft ten slotte gevraagd hoe het staat met de taakverdeling tussen de netbeheerder en het meetbedrijf. Voor de kleinverbruikersmarkt zijn veel minder meetgegevens nodig dan voor de zakelijke markt. Bij consumenten is sprake van één meteropname per jaar. Zakelijke afnemers worden op kwartierbasis gemeten en wel 96 keer per dag. Daartussen zit een enorm verschil. Bij de opening van de markt voor middelgrote bedrijven hebben zich ten aanzien van de taakverdeling tussen netbeheerder en meetbedrijf problemen voorgedaan, een van de redenen voor uitstel tot 1 juli volgend jaar. Het ging niet alleen om ICT-technische communicatieproblemen, maar ook om het probleem dat men de onderlinge taakverdeling tussen de marktpartijen niet erg helder vond. In overleg met de marktpartijen heeft de heer Wijn in april/mei bij brief duidelijkheid over die bevoegdheidsverdeling gegeven. Deze komt er in het kort op neer dat de regionale netbeheerder verantwoordelijk is voor het verzamelen van de geaggregeerde meetgegevens en voor het doorgeven daarvan aan de relevante marktpartijen. De meetbedrijven hebben de mogelijkheid om individuele meetgegevens te verzamelen voor de regionale netbeheerder en die ook aan de andere regionale netbeheerders te verstrekken, zodat zij de hierboven omschreven verantwoordelijkheid kunnen waarmaken. De andere partijen hebben condities hiervoor gekregen, die zijn opgenomen in de Meetcode elektriciteit, die binnenkort door de DTe zal worden beoordeeld en vastgesteld. De Meetcode gas wordt door marktpartijen privaatrechtelijk verankerd. De marktpartijen hebben via het mooie PVE laten weten, zich in deze bevoegdheidsverdeling te kunnen vinden.

De allerlaatste vraag gaat over de actualiteit. De heer Kox deed een wat losse suggestie dat de gasexplosie in Den Haag mij op andere gedachten zou hebben gebracht wat betreft liberalisering. Deze opmerking werd een beetje los uit de pols uitgesproken, maar ik moet eerlijk zeggen dat dit een wel heel erg losse suggestie van de heer Kox was.

Mijn reactie is als volgt. De verantwoordelijkheid van net beheerders voor de veiligheid van gaslevering gaat tot aan de meter, maar achter de meter is de bewoner zelf verantwoordelijk. De verdeling van die verantwoordelijkheden is in artikel 10 van de Gaswet vastgelegd. Het verleggen van de verantwoordelijkheid om installaties ook achter de meter te controleren, waarbij niet langer de netbeheerders, maar de gemeentes verantwoordelijk zijn, is al in 1992 in gang gezet en heeft absoluut niets te maken met liberalisering van de energiemarkt.

Ik wil niets zeggen over hoe die explosie tot stand is gekomen, want daar heb ik geen zicht op. Wij moeten geen suggesties doen over de verantwoordelijkheid. Ik dacht dat het belangrijk was om te zeggen dat ook bewoners zelf bepaalde verantwoordelijkheden hebben.

De heer Kox (SP):

Deze opmerking was niet zozeer los uit de pols als wel om de realiteit binnen dit gebouw te halen. Ik heb op geen enkele manier gesuggereerd dat de liberalisering, de minister of de Europese Unie verantwoordelijk is voor wat daar is gebeurd. Natuurlijk gaat het over de eigen verantwoordelijkheid. Ik kan mij voorstellen dat het de minister niet ontgaan is dat ik erop heb geduid dat er naar aanleiding van die explosie serieuze opmerkingen zijn geweest van overheidsinstanties, zoals de brandweer, over de ontwikkeling bij het onderhoud van gasleidingen en het netwerk in de toekomst. Als wij dat straks overlaten aan de markt, was mijn vraag of de risico's dan niet groter worden. Ik heb dat niet bedacht. De Algemene energieraad heeft er ook over gesproken. Ik haalde dat incident binnen om te kijken of wij daar realistisch mee om kunnen gaan.

Minister Brinkhorst:

Ik dacht dat hij het verband met de liberalisering legde, maar dat zou er echt een beetje bij de haren bijgesleept zijn. Als ik spreek over toezicht of een proactieve rol, vind ik dat alle wettelijke mogelijkheden, inclusief de OEPS, die de Kamer hopelijk goedkeurt, al dan niet met steun van de heer Kox, eraan bijdragen dat wij er alles aan doen, binnen onze verantwoordelijkheid, om te zorgen dat netten goed functioneren en pijpleidingen geen explosies kunnen veroorzaken. Dat spreekt vanzelf.

Ik ben heel blij dat de heer Kox zegt dat achter de meter ook de verantwoordelijkheid van de individuele bewoner geldt. Dat is een even belangrijke constatering. Dan heeft dit overleg toch een positieve conclusie opgeleverd.

De beraadslaging wordt geschorst.

De voorzitter:

Ik schors de beraadslaging tot na de afhandeling van de raming der Kamer. Ik heb begrepen dat de Huishoudelijke commissie nog een paar minuten nodig heeft om de eerste termijn van de kant van de commissie voor te bereiden. Ik schors de vergadering tot vier uur.

De vergadering wordt van 15.45 uur tot 16.00 uur geschorst.

Naar boven