Handeling
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2002-2003 | nr. 29, pagina 881-901 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2002-2003 | nr. 29, pagina 881-901 |
Aan de orde is het debat over het verslag van een gezamenlijk notaoverleg en een openbaar mondeling overleg van de vaste commissie voor Europese Zaken van de Tweede Kamer en de vaste commissies voor Europese Samenwerkingsorganisaties en voor Buitenlandse Zaken, en de bijzondere commissie voor de JBZ-Raad van de Eerste Kamer d.d. 10 juni 2003 over de Europese Conventie (28473),
- over:
- de motie-Van de Beeten c.s. over zelfstandige toegang van nationale parlementen tot het Hof van Justitie (28473, nr. 158f) (motie-Van Dijk c.s.,28473, nr. 12);
- de motie Van de Beeten c.s. over aanpassingen van de werkwijze van de Staten-Generaal (28473, nr. 158g) (motie-Van Dijk c.s., 28473, nr. 13);
- de motie-Van der Linden c.s. over de unanimiteitsregel en de gekwalificeerde meerderheidsstemming (28473, nr. 158h) (motie-Van Dijk c.s.,28473, nr. 14);
- de motie-Timmermans c.s. over integraal voorleggen resultaten aan IGC (28473, nr. 158i) (motie-Jurgens c.s., 28473, nr. 15);
- de motie-Jurgens/Kohnstamm over besluitvorming op het gebied van meerjarige financiële perspectieven (28473, nr. 158j) (motie-Timmermans/Van der Laan, 28473, nr. 16);
- de motie-Broekers-Knol c.s. over de subsidie voor de Europese Beweging in Nederland (28473, nr. 158k) (motie-Timmermans c.s., 28473, nr. 17);
- de motie-Van der Linden c.s. over één stemhebbend lid per lidstaat in de Europese Commissie (28473, nr. 158l);
- de motie-Kohnstamm c.s. over de vergaderlokaties van het Europees Parlement (28473, nr. 158n) (motie-Van der Laan c.s., 28473, nr. 27);
- de motie-Kohnstamm c.s. over de scheiding van kerk en Staat (28473, nr. 158o);
- de motie-Kohnstamm/Jurgens over het Euratom Verdrag (28473, nr. 158p) (motie-Van der Laan c.s., 28473, nr. 29).
(Zie notaoverleg van 10 juni 2003.)
De heer Jurgens (PvdA):
Voorzitter. Het lot heeft bepaald dat ik de eerste mag zijn die onder uw leiding het woord voert. Ik had geen aanvaardingsspeech voorbereid, maar ik had mij wel voorbereid op datgene wat ik nu moet gaan behandelen, namelijk de Conventie. Wie had trouwens deze inbreng moeten houden, als ik tot voorzitter gekozen was?
De heer Stekelenburg (PvdA):
Dat hadden we opgelost!
De heer Jurgens (PvdA):
Ja, dat hadden we opgelost.
Vorige week hebben wij een indrukwekkende gebeurtenis meegemaakt, namelijk een gezamenlijke vergadering van de Tweede en de Eerste Kamer om Europese zaken te behandelen. Helaas pasten onze reglementen van orde niet op elkaar. Daarom vraag ik nu om te beginnen aan u, onze nieuwe voorzitter, en straks ook aan de eerste ondervoorzitter om ervoor te zorgen dat ons reglement zodanig wordt ingericht dat wij, als wij nog eens gezamenlijk met de Tweede Kamer vergaderen over Europese zaken – ik hoop dat dat nog vaak het geval zal zijn – dan ook een gezamenlijk reglement van orde hebben opdat er ook normaal moties kunnen worden ingediend. Ik blijf volhouden – dat is het ceterum censeo – dat het mogelijk is om op grond van de huidige Grondwet een verenigde vergadering te beleggen inzake Europese Zaken. De Grondwet belet mijns inziens dus niet dat een Verenigde Vergadering bijeenkomt voor andere onderwerpen dan in de Grondwet genoemd, alleen mag die vergadering geen besluiten nemen. Nu wij nog een staatsrechtgeleerde in ons midden hebben – ik doel op de heer Koekkoek – moeten hij en ik hier nog eens over praten. Naar mijn gevoel is dat een toelaatbare uitleg van de Grondwet. Als dat zo zou zijn, zou dat ook een betere oplossing zijn dan de wat rommelige situatie van vorige week. Tweede-Kamerleden dienden toen een overigens iets te groot aantal moties in. Dat zijn zij daar echter gewend. Zij weten niet beter dan dat je alleen kunt spreken via moties. Als er geen motie ingediend is, is het debat mislukt. In deze Kamer weten wij dat dat niet nodig is. Nu hebben wij echter wel moties voor ons liggen. Ik denk niet dat wij het debat van vorige week moeten heropenen. Ik heb van de andere woordvoerders begrepen dat ook zij van mening zijn dat wij ons het beste tot die moties kunnen beperken. Wij kunnen daar wel een aantal kanttekeningen bij plaatsten, gezien het gebeurde sinds wij vorige week dinsdag bij elkaar waren. Inmiddels heeft de Conventie namelijk nog vergaderd, vooruitlopend op de bijeenkomst in Thessaloniki van de Raad.
Ik beperk mij dus tot de moties die voorliggen. Om het de staatssecretaris gemakkelijk te maken, zal ik de aritmetische volgorde volgen. De motie op stuk nr. 158f van de heer Van de Beeten wordt door mijn fractie gesteund. Omdat subsidiariteit wezenlijk is, zijn wij overgegaan tot medeondertekening van deze motie, ook al hebben onze geestesverwanten aan de overzijde daar niet aan meegewerkt. Maar solidariteit met de collega's van de Eerste Kamer, Rob van de Beeten, is voor mij soms belangrijker dan die met de geestverwanten. Hadden zij dat maar een uur geleden geweten!
Ook de motie van de heer Van de Beeten op stuk nr. 158g is door mij meeondertekend. Voor deze motie geldt hetzelfde als voor de voorgaande.
De motie op stuk nr. 158h wil consequente stemming bij gekwalificeerde meerderheid. Zij heeft de steun van mijn fractie, zij het dat mijn fractie de motie niet heeft meeondertekend.
De motie-Jurgens c.s. op stuk nr. 158i is aan de overzijde door de heer Timmermans aangehouden, omdat wij eerst willen kijken wat de Conventie woensdag, donderdag en vrijdag nog zal doen. Ik wil aandacht voor deze wezenlijke en centrale motie vragen, waarin de regering wordt uitgenodigd om zo veel mogelijk, eigenlijk zelfs helemaal te volgen wat er uit de Conventie komt, om de simpele reden dat aan deze nieuwe methode van internationaal onderhandelen niet alleen door regeringen maar ook door parlementariërs is deelgenomen. Dat blijkt een veel vruchtbaarder manier van werken te zijn om in Europa verder te komen dan de steriele manier waarop regeringen tot nu toe met elkaar hebben onderhandeld. Regeringen waren met elkaar in gesprek zonder dat opposities daarbij betrokken waren.
De heer Platvoet (GroenLinks):
Ik vind dat met deze motie de Conventie wel erg hondstrouw wordt gevolgd. Het parlement heeft toch ook nog een eigen verantwoordelijkheid. De heer Jurgens heeft andere moties ingediend waarin de regering toch wordt gevraagd om iets in het conceptverdrag te wijzigen. Dat is niet consistent.
De heer Jurgens (PvdA):
U wilt zeggen dat zo'n flexibiliteit niet eerder is vertoond. Dat is waar. Wat nu aan ons voorgelegd wordt, is echter een deel van het totaalpakket. Er moet volgende maand nog worden onderhandeld over eenderde deel. Dat van de beleidsopties. Dat zal waarschijnlijk tot veranderingen in de basistekst leiden. Als die veranderingen er toch komen, kunnen andere moties waarin wordt aangedrongen op een bepaalde verandering, worden meegenomen. Ik wil voorkomen dat wordt gedaan wat Spanje heeft gedaan: nu al een voorbehoud vast te leggen voor Thessaloniki waardoor een stagnatie in het proces zal kunnen optreden.
De heer Platvoet (GroenLinks):
Maar dan is er toch ook geen consensus. Een lidstaat, en niet het minst belangrijke, heeft zijn stem voorbehouden. Is er dan consensus?
De heer Jurgens (PvdA):
Dat zal nog moeten blijken. Ik denk dat de staatssecretaris daar straks beter op kan reageren. Ik neem aan dat hij nog een enkel woord zal willen spreken.
De heer Platvoet (GroenLinks):
Ik zal hem die vraag uiteraard ook stellen.
De heer Jurgens (PvdA):
Hij heeft het van dichtbij meegemaakt, ik niet. De heer Platvoet weet dat "jede Konsequenz zum Teufel führt". Hij wil niet bij de duivel zijn, ik ook niet.
Ik kom te spreken over de motie op stuk nr. 158j inzake het consequent doorzetten van de besluitvorming met gekwalificeerde meerderheid, ook op het gebied van meerjarige financiële perspectieven van de Unie. Deze motie is in de Tweede Kamer verworpen. Op die motie staat alleen mijn naam. Straks zal dus moeten worden vastgesteld of voor deze motie hier voldoende ondersteuning aanwezig is.
Ik ben toe aan de motie op stuk nr. 158k. In Engeland is het een heel goede gewoonte dat een lid van the House of Commons of the House of Lords die een belang heeft, dat kenbaar moet maken voordat hij zijn speech houdt. In dit geval ben ik lid van het hoofdbestuur van de Europese Beweging. Ik vraag in deze motie om de subsidie aan de Europese beweging voort te zetten. Gelukkig bestaat ons hoofdbestuur uit vertegenwoordigers van ongeveer alle partijen. Het is dus een zeer algemeen verzoek aan de regering. De motie is in de Tweede Kamer aangenomen. Er zijn lieden onder ons die zeggen dat het niet bij de Eerste Kamer past om dat nog eens te benadrukken, omdat wij niet over subsidies gaan. Dat is waar. Je kunt echter ook zeggen dat dit wel de plek is om tegen de Tweede Kamer te zeggen: gij hebt goed gehandeld! Die kans krijgen wij niet al te vaak.
De motie op stuk nr. 158l is interessant. De heer Van der Linden zal een nieuwe tekst voorstellen. Ik zeg bij voorbaat dat ik deze tekst zal steunen. Ik doe dat met genoegen, omdat uit deze motie zal blijken dat het CDA althans op dit punt onderling verdeeld is en ik aan de kant van de heer Van der Linden sta. Ik heb het overigens niet over het CDA in dit huis, maar over de verdeeldheid tussen de CDA-leden in de Tweede Kamer en die in de Eerste Kamer.
De motie van het lid Kohnstamm op stuk nr. 158o betreft een onderwerp waar onze minister-president zich in het debat vorige week nogal uitdrukkelijk over heeft uitgesproken. Ik begrijp dat de heer Kohnstamm een gewijzigde versie van deze motie gaat voorstellen. Zelf had ik er het meest voor gevoeld als het probleem van een tekst over waar onze beschaving vandaan komt zou zijn opgelost door dit helemaal niet in de Europese grondwet te zetten. Een samenleving die het nodig heeft om in haar grondwet vast te leggen waar haar beschavingswortelen vandaan komen, is immers geen echte beschaving. De preambule is derhalve totaal overbodig. Het beste voorstel is dan ook een amendement dat, naar ik begrijp, de heer Platvoet gaat voorstellen, namelijk om de hele preambule weg te laten.
Nu is bij de onderhandelingen in de Conventie vorige week de verwijzing naar de Grieken en de Romeinen al vervallen. Vorige week voerde de heer Van de Beeten het op zichzelf terechte argument aan: als je de Grieken en de Romeinen noemt, waarom dan niet de Sancta Mater Ecclesia? Nu de Grieken en de Romeinen wegvallen, kan dus ook de Ecclesia daarmee ondergaan. Overigens niet op dezelfde wijze, hoop ik persoonlijk.
Rest een amendement-Platvoet dat wij nog krijgen over gekwalificeerde meerderheid bij stemmen over zaken die de sociale kant van Europa betreffen. Ik laat het graag aan hem over om dat toe te lichten, maar dat voorstel zal de steun van mijn fractie hebben.
Samenvattend, voorzitter: nog onder de indruk van de voor mij emotionele gebeurtenissen van vanmiddag in dit huis, kom ik terug op het debat dat vorige week is gevoerd in de gezamenlijke vergadering, waar wij hebben gepoogd om de regering op een bepaalde weg te brengen. Ik noem met name het niveau van dat debat en de inbreng van de vier mensen die namens de twee Kamers aan dat debat hebben deelgenomen. Wat onze Kamer betreft, mag ik nog eens uitdrukkelijk de naam van Wim van Eekelen noemen die – helaas, althans wat mij betreft – niet meer in ons midden is, met zijn geweldige kennis van Europa. Deze vier mensen (Van Eekelen en Van der Linden voor ons, Timmermans en Van Dijk voor de overkant) hebben een wezenlijke bijdrage aan de hele discussie geleverd. Ik hoop dat wij met elkaar op een nog meer open manier over Europa kunnen blijven praten, en dat wij de controle daarop zullen verscherpen. Uit de bijdrage van de heer Kox aan het debat eerder deze middag mag ik opmaken, dat in ieder geval zijn geheel nieuwe fractie een steun daarbij zal zijn.
De heer Kox (SP):
Voorzitter. Ook van de kant van de SP-fractie gefeliciteerd.
De vorige spreker heeft al verwezen naar het gezamenlijk debat van afgelopen week. Het was als zodanig een positieve ervaring, hoewel de positie van mijn fractie wat gemankeerd was, omdat ik pas mocht spreken nadat ik hier iets beloofd had, o.a. trouw aan de Grondwet. Dat was op zichzelf wel grappig, want wij hadden het vorige week over het opheffen van een grondwet, althans het geven van een wat andere positie aan die grondwet. Toch was het debat wel waardevol, al viel het mij tegen dat het debat vooral ging over instituties en machtsverhoudingen. Natuurlijk zijn instituties en machtsverhoudingen heel belangrijk – wij hebben met Realpolitik te maken – maar van mij had het méér mogen gaan over de aard en de doelstellingen van deze nieuwe grondwet.
Wij hebben het er nu alleen kort over gehad, naar aanleiding van de preambule, met de verwijzing naar de Grieks-Romeinse cultuur en naar de joods-christelijke bronnen. Ik heb na het debat nog eens mijn eenvoudige boek over Griekse sagen doorgelezen en vraag de staatssecretaris of ook hij de sage van Europa nog eens goed wil doornemen. Daar zijn toch rare dingen mee gebeurd. Ze werd weggehaald door een rund dat later Zeus bleek te zijn, en die zette haar geheel ongevraagd op kinderen, zoals ze dat in Brabant wat oneerbiedig noemen. Uit die kinderen kwam uiteindelijk de Minotaurus voort en die at kinderen. Het is toen dus niet helemaal goed gegaan met de Griekse bron van onze beschaving. Ik zie bijna een parallel met hetgeen in de jaren tachtig is gebeurd toen Europa opnieuw werd geschaakt door de Ronde Tafel waarachter de Europese industriëlen verborgen gingen. Dit is iets waarover de staatssecretaris misschien nog eens wil nadenken.
Inmiddels zijn wij zover dat de Grieken, de Romeinen en de joden en de christenen uit de preambule zijn verdwenen, omdat wij het daarover niet eens konden worden. Mijn fractie is er daarom voorstander van om het voorstel van GroenLinks te volgen, namelijk om de preambule te schrappen. Ik zie ook niet in welke meerwaarde die oplevert.
De discussie over de aard en de doelstellingen vonden wij wat mager. Ik wil een motie indienen over hetgeen is bepaald in hoofdstuk 1, artikel 3, lid 2. Het is toch merkwaardig dat de Grieken er niet in mogen en dat de Romeinse herkomst van ons samengaan, onze joods-christelijke bronnen er niet in mogen, maar dat er wel in moet komen te staan dat wij een kapitalistische samenleving zijn. Als ik jood, christen, Griek of Romein was, zou ik zeggen dat ik dit overdreven vind. Daarom stel ik voor om dit ook te schrappen. Voor degenen die dit niet zo voor zich zien, wijs ik erop dat in dit artikel de vrije onvervalste concurrentie op de binnenmarkt als hoofddoelstelling van onze unie wordt genoemd.
Zo'n bepaling is constitutioneel nieuw. De heer Thorbecke heeft er niet over gedacht om zo'n bepaling op te nemen, terwijl hij toch de grote liberaal was. Iedereen die na hem kwam, heeft nooit een voorstel gedaan voor een dergelijke toevoeging aan de Grondwet. Ik heb weinig verstand van constituties, maar als ik een beetje blader, moet ik vaststellen dat een dergelijke bepaling in geen enkele grondwet voorkomt, behalve in de grondwet van de Sovjet Unie. Daarin was opgenomen hoe het economische systeem eruit moest zien. Sinds kort staat het ook in de constitutie van Cuba en daartegen is internationaal flink geprotesteerd, omdat je niet aan je volk mag opleggen welk economisch systeem moet worden gekozen. Dit bewijst dat je niet democratisch bent. Ik mag toch veronderstellen dat de staatssecretaris de Europese Unie niet als opvolger van de Sovjet Unie wil aanduiden? Waarom moet die bepaling zonodig in de grondwet worden opgenomen? Ik denk niet dat de industriëlen van Europa zullen besluiten om te stoppen als het er niet in staat of dat zij het stelsel zullen veranderen als het niet mag van de Europese grondwet. Er moet dus een andere reden zijn. Die ken ik niet, of het moet zijn dat de these van Fukuyama dat het liberale kapitalisme het einde van de geschiedenis is en moet zijn en dus in de grondwet moet staan. Het lijkt mij niet dat die mening door alle partijen in dit huis wordt gedeeld. Ik hoor graag de reactie van de staatssecretaris.
Ik wil nog een paar opmerkingen maken over de verhouding Grondwet-grondwet. Die verhouding is in het debat wat onderbelicht gebleven, maar dankzij de vrije media is daaraan alsnog meer aandacht geschonken. Er is verwezen naar de strijdigheid die zal ontstaan tussen onze Grondwet en de Europese grondwet. Dit hoeft niet erg zijn, maar je moet daarmee wel op een propere manier omgaan. Het lijkt er nu echter op dat dit niet zal gebeuren.
Naar mijn mening is het zo dat er op een aantal punten strijdigheid zal ontstaan met de Grondwet waaraan wij hier vorige week nog trouw hebben gezworen. Dit is onder andere het gevolg van de invoering van een sociaal handvest via hoofdstuk 1, artikel 7, lid 1. Voor mensen in Estland zal dit wel degelijk een vooruitgang zijn, maar voor mensen in Nederland lang niet altijd. Die strijdigheid zal ook ontstaan door het formeel stellen van de Europese grondwet en het recht van de instellingen boven het recht van de lidstaten. Dit staat in hoofdstuk 1, artikel 10. Verder zal dit gebeuren door het neerleggen van wet- en regelgeving bij instituties die een andere vorm van besluitvorming kennen dan de democratische regels die wij in onze Grondwet hebben opgenomen en door het ondergeschikt maken van de Nederlandse aan de Europese defensiepolitiek (hoofdstuk 1, artikel 11). Naar mijn mening is dit in strijd met de bepaling in onze Grondwet over het opperbevel over de krijgsmacht. Die strijdigheid zit hem waarschijnlijk ook in een aantal heel kleine bepalingen. Ik wijs de staatssecretaris bijvoorbeeld op de tegenstelling tussen artikel 9 van de Grondwet, het recht op vrijheid van vereniging en vergadering, en hetgeen er in de Europese conceptgrondwet staat over het recht van vreedzame vergadering en vereniging. Waarom is voor die toevoeging gekozen? Deze opmerking geldt voor alle bepalingen die afwijken van onze Grondwet: op zijn minst dient te worden aangegeven waarom daarvan is afgeweken. De Grondwet was toch het beste dat wij hadden?
Ik loop nog even de moties langs, zodat duidelijk wordt wat mijn fractie wel en niet aanspreekt. De motie-Van de Beeten c.s. op stuk nr. 158f lijkt ons in orde; wij zullen ervoor stemmen. De motie tot het betrekken van deze Kamers bij de discussie over de intergouvernementele conferentie, lijkt ons heel nuttig. Wij ondersteunen haar dan ook graag. Dat geldt niet voor de motie op stuk nr. 158h, die naar de mening van mijn fractie de verkeerde kant uitgaat. De verkeerde kant is voor ons het streven naar meerderheidsbesluitvorming. Wij zijn buitengewoon tegen federalisme in Europa, omdat wij denken dat de landen en de volken van Europa daar op dit moment niet aan toe zijn. Wij moeten ze niet die kant op dwingen. Mijn fractie zal dus tegen genoemde motie stemmen. Hetzelfde geldt voor de motie-Jurgens c.s. op stuk nr. 158i, die eigenlijk een soort heiligverklaring van de Conventie is. Ik vind het wel fijn om te zeggen dat het Conventieproces een heel bijzonder proces is, maar eigenlijk is het ook een buitengewoon gemankeerd proces. De besluitvorming is niet erg democratisch. Het is aardig dat er parlementariërs bij worden betrokken, maar ik kan mij toch echt iets beters voorstellen voor de besluitvorming. Dan denk ik bijvoorbeeld aan een officiële relatie tussen deze Kamers en de besluitvorming.
Het voorstel op stuk nr. 158j krijgt onze steun ook niet, omdat ook dit tendeert naar besluitvorming door een gekwalificeerde meerderheid. Het voorstel waarbij de heer Jurgens zelf baat heeft omdat hij lid is van de Europese beweging, zal mijn fractie graag steunen. Ik vraag de staatssecretaris dan wel, een positieve grondhouding aan te nemen ten opzichte van vergelijkbare verzoeken van mogelijk meer eurokritische organisaties die het debat willen aanwakkeren. De desbetreffende organisatie is nuttig, maar doorgaans toch erg pro-Europees. Onder de motie op stuk nr. 158l heeft mijn fractie geschreven: beter dan niets. Dat kan ik maar beter niet hardop zeggen, want dat klinkt zo vervelend. Wij zullen deze motie, die gaat over het hebben van een stemhebbend lid in de Europese Commissie, steunen. Mijn fractie vindt het een goed plan om een einde te maken aan de enorme verspilling van Brussel en Straatsburg en gewoon te kiezen voor één lokatie. Ik mag hopen dat de motie van die strekking kamerbreed wordt ondersteund. Mijn fractie zal de motie-Kohnstamm steunen over de scheiding van kerk en Staat. Die motie is evenwel achterhaald indien het voorstel van de GroenLinksfractie wordt aangenomen. Ook het voorstel over het Euratom Verdrag krijgt onze steun. Zoals ik reeds zei, willen wij de motie-Platvoet tot het schrappen van de preambule graag ondersteunen. Dat geldt niet voor de andere door hem ingediende motie, omdat ook die jammer genoeg in de richting gaat van federalisme.
Tot slot wilde ik nog iets zeggen over de motie die ik heb aangekondigd over het schrappen van het woord "Europees" in artikel 1 lid 2. Ik zal die motie niet indienen, omdat ik mij de wijze woorden van de heer Jurgens aantrek. Ik neem dan aan dat zijn fractie warme steun zal betuigen aan de eerste motie, die gaat over het niet opnemen van het kapitalisme als doelstelling van de Europese Unie.
De heer Jurgens (PvdA):
Voorzitter. Ik wilde uw voorzitterskunsten niet meteen al op de proef stellen, maar wij zitten met een probleem. Dat probleem is of de moties die ik in eerste termijn heb besproken en die de heer Kox nu heeft besproken, als formeel ingediend kunnen worden beschouwd. Ik ga ervan uit dat de teksten die zijn verspreid, gelden als indiening. Anders wilt u wellicht een generaal pardon geven aan diegenen die niet formeel in hun betoog hebben gezegd dat zij een motie indienden. Het is iedereen wel duidelijk dat ik niet een eigen motie aanbeveel die ik niet heb ingediend. Dat komt door de rare situatie van vorige week.
De voorzitter:
De scherpzinnigheid van deze voorzitter houdt in dat zij de wijsheid van de heer Jurgens volgt. De motie van de heer Kox over de vrije, onvervalste concurrentie heeft nog geen deel uitgemaakt van de beraadslaging aan de overkant.
De heer Kox (SP):
De motie was wel onderwerp van bespreking, hoewel de staatssecretaris daarover liever niet al te lang wilde spreken. De motie is ook ingediend.
De voorzitter:
Ik denk dat het goed is dat de motie nog even wordt voorgelezen.
De heer Kox (SP):
Het is mijn eerste motie.
De voorzitter:
Door het lid Kox wordt de volgende motie voorgesteld:
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
stelt vast dat het stelsel van "vrije, onvervalste concurrentie" tot een van de hoofddoelstellingen van de Europese Unie wordt verklaard in artikel I-3, lid 2 van de ontwerpgrondwet van de EU-conventie;
stelt vast dat de Nederlandse Grondwet een dergelijke vergaande bepaling inzake de economische ordening niet kent;
vindt dat lidstaten de vrijheid dienen te hebben om het politieke en economische stelsel te kiezen dat hun belangen het beste dient;
verzoekt de Nederlandse regering, zich in te spannen om dit deel van het artikel uit de ontwerpgrondwet geschrapt te krijgen,
en gaat over tot de orde van de dag.
Zij krijgt nr. 158m(28473).
De heer Platvoet (GroenLinks):
Ook voor de fractie van GroenLinks was de rare situatie van verleden week, zoals de heer Jurgens het uitdrukte, namelijk dat er een gezamenlijke commissievergadering van de Eerste en Tweede Kamer plaatsvond, een goede zaak. Dit zal een vervolg moeten krijgen, zeker als het om de Europese Conventie gaat. Wat ons betreft zou dit kunnen uitmonden in een verenigde vergadering. Misschien ligt het op de weg van onze nieuwe voorzitter om dit pad te effenen, in goede samenspraak met de Tweede Kamer.
Er is de laatste weken en maanden veel gesteggeld over de vraag of er in de preambule verwijzingen moeten worden opgenomen naar de joods-christelijke wortels van de Europese beschaving. Wij vinden het beter dat de hele preambule verdwijnt. Het is een nogal "ronkende" tekst, erg Eurocentrisch, chauvinistisch en bij tijd en wijle nationalistisch. Heel opvallend is, dat er geen enkele verwijzing in staat naar de negatieve kanten van de Europese geschiedenis, die er ook zijn. Ik doe slechts een kleine greep: de kruistochten, de inquisitie, de godsdienstoorlogen, het kolonialisme, de slavenhandel, de uitbuiting van het proletariaat in de negentiende eeuw – dit zeg ik tegen de SP-fractie – de wereldoorlogen, de Holocaust, het Oostblok en de Balkanoorlogen. Al deze door mensen veroorzaakte rampen hebben ook in Europa plaatsgevonden en ik vind het wat al te gemakkelijk om in een preambule geen enkele verwijzing daarnaar op te nemen, al was het maar in lerende zin.
Het voordeel van het schrappen van de preambule zou bovendien zijn dat het motto verdwijnt dat erboven staat. Dit is namelijk fout vertaald en bovendien heeft Thucydides dit niet zelf gezegd. Ik heb het nog even opgezocht; het betreft een citaat uit de Peloponnesische oorlog en het is Perikles die deze opmerking heeft gemaakt. De schrijver citeert Perikles. Kortom, het is een nogal slordige manier om een motto boven zoiets belangrijks als de grondwet van de Europese Unie te zetten. Mede op grond van dat argument dien ik een motie in waarmee de regering wordt gevraagd zich ervoor in te spannen deze preambule geschrapt te krijgen.
De voorzitter:
Door de leden Platvoet, Jurgens, Kohnstamm en Kox wordt de volgende motie voorgesteld:
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat de preambule van het Verdrag tot instelling van de grondwet vanuit historisch oogpunt discutabel is te noemen;
overwegende dat de preambule geen rechtskracht bezit en in dit opzicht niets toevoegt aan de grondwet;
verzoekt de Nederlandse regering, zich in te spannen om de preambule geschrapt te krijgen,
en gaat over tot de orde van de dag.
Zij krijgt nr. 158q(28473).
De heer Platvoet (GroenLinks):
Het deed mij deugd, nadat ik de motie had opgesteld en ik gisteravond de post opruimde, in de Staatscourant van afgelopen donderdag een column aan te treffen van staatsraad Hoekstra, de formateur van dit kabinet, aan wie de staatssecretaris mede zijn positie te danken heeft. Daarin haalt hij de bezem door deze preambule en komt tot de conclusie dat deze het beste niet kan worden opgenomen. Ook van die kant voel ik mij geschraagd in mijn opvatting.
Het volgende punt dat ik naar voren wil brengen, betreft de Europese burgers, want de Conventie voor een Europese grondwet is ingesteld door de Europese top in Laken, met een verklaring waarin werd gesteld dat Europa voor een democratische uitdaging staat, dat Europa nader tot de burgers moet komen en dat de democratische legitimiteit en de transparantie vergroot moeten worden. Kortom, het gaat om duidelijkheid, doorzichtigheid, doeltreffendheid en vooral democratisch gehalte. Je zou dit kunnen omschrijven als nieuwe politiek op Europees niveau. Het voorliggende concept bevat ongetwijfeld een groot aantal stappen in die richting. Ik denk aan de versterking van de positie van het Europees parlement en een grotere balans tussen de Europese Commissie en de Europese Raad, alsook aan regels die de greep van de nationale parlementen op de Europese wetgeving verstevigen.
In die grondwet wordt de positie van de bevolking aangaande de mogelijkheden voor inspraak en zeggenschap afgescheept met welgeteld één artikel 46. Daarin werden tot voor kort alleen enkele goede bedoelingen verwoord. Zo is daarin het recht op referendum op Europees niveau niet opgenomen. Dat betreuren wij. Te elfder ure is jongstleden vrijdag echter gelukkig een, weliswaar wat zwakke Platvoetvorm van een initiatiefrecht via een amendement ingebracht. Een miljoen burgers uit een aanzienlijk aantal lidstaten kunnen de Commissie verzoeken om een bepaald voorstel te doen. Ik neem aan dat de regering deze wijziging van harte heeft gesteund. Is dat ook zo?
Ik wil nog enkele opmerkingen maken over de sociale en de groene dimensie. Hoewel het er een lange tijd naar heeft uitgezien dat er een werkgelegenheids- noch een sociale paragraaf in het beleidsdeel drie terecht zou komen, is dat uiteindelijk toch gebeurd. In onze ogen is de kern van de sociale paragraaf artikel 99, waarin wordt uitgesproken dat de Unie ter verwezenlijking van haar doelstellingen de lidstaten ondersteunt of aanvult bij zaken zoals veiligheid en gezondheid van de werknemers, arbeidsvoorwaarden, sociale zekerheid, informatieverstrekking, medezeggenschap, sociale uitsluiting en dergelijke, kortom, de sociale grondrechten in Europees verband. Bovendien kan de Europese Unie krachtens dit artikel 99 op deze terreinen via een Europese kaderwet minimumvoorschriften vaststellen.
Te elfder ure is echter, mede onder Britse druk, zo heb ik mij laten vertellen, voor een viertal onderwerpen alsnog unanimiteit bedongen. Dit betreft sociale zekerheid, bescherming van werknemers bij ontslag, collectieve verdediging van belangen en medezeggenschap en werkgelegenheidsvoorwaarden. De unanimiteit maakt het veel moeilijker om een Europese kaderwet tot stand te brengen voor deze cruciale rechtsposities van werknemers. Is de regering dan ook bereid om in het laatste traject van de Conventie deze eenparigheid van stemmen ingevolge artikel 99, lid 3, te vervangen door meerderheidsbesluit en co-decisie van het Europees parlement? Deze vraag onderbouw ik met de volgende motie.
De voorzitter:
Door de leden Platvoet en Jurgens wordt de volgende motie voorgesteld:
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat in Afdeling 2, Sociaal Beleid, artikel 99, een aantal sociale grondrechten, die in eerdere Europese verdragen al waren geformuleerd, worden opgesomd, waarvan het in artikel 99, lid 2b, wordt mogelijk gemaakt dat bij Europese kaderwet minimumvoorschriften worden vastgesteld die geleidelijk van toepassing zullen worden, met inachtneming van de in elk van de lidstaten bestaande omstandigheden en technische voorschriften;
overwegende dat in artikel 99, lid 2b, bovendien is bepaald dat bij deze Europese kaderwet wordt vermeden zodanige administratieve, financiële en juridische verplichtingen op te leggen dat de oprichting en ontwikkeling van kleine en middelgrote ondernemingen daardoor zou kunnen worden belemmerd;
overwegende dat in artikel 99, lid 5, bovendien nog is bepaald dat deze Europese kaderwet het onverlet laat het recht van de lidstaten hun socialezekerheidsstelsel vast te stellen en bovendien geen aanmerkelijke gevolgen mogen hebben voor het financiële evenwicht van het stelsel;
overwegende dat ondanks deze inperkingen in artikel 99, lid 3, is bepaald dat voor vier onderwerpen, te weten artikel 99, de leden 1c, 1d, 1f en 1g, wordt bepaald dat de kaderwet door de Raad met eenparigheid van stemmen wordt vastgesteld;
verzoekt de Nederlandse regering, zich in te spannen om de eenparigheid van stemmen in artikel 99, lid 3, te vervangen door een meerderheidsbesluit en co-decisie van het Europees parlement,
en gaat over tot de orde van de dag.
Zij krijgt nr. 158r(28473)
De heer Platvoet (GroenLinks):
Voorzitter. Aanvankelijk ontbrak ook elke verwijzing naar duurzaamheid en vergroening, maar dankzij actief lobbywerk en inzet van mensen zoals Joschka Fischer alsook van de Nederlandse regering, zo moet ik toegeven – hulde daarvoor! – zijn begrippen, zoals duurzame ontwikkeling en milieubescherming als verbetering in de doelstelling van de Europese Unie opgenomen. Dit geldt ook voor de zogeheten externe integratie. Die doelstellingen moeten dus doorwerken in andere beleidsterreinen van de Europese Unie, zoals landbouw, mobiliteit en handel. Natuurlijk is dit echter wel allemaal vaag. Derhalve behoeft het milieubeleid wat concretisering. Ik denk hierbij aan strengere eisen voor de uitstoot van CO2 en strengere normen voor het gebruik van chemische stoffen, alsmede regulering van het vrachtverkeer. Ik noem nog een vervolg op het klimaatverdrag na 2012. Is de regering bereid om zich bij dit soort zaken ervoor in te spannen dat die in concretere beleidsdoelstellingen in deel drie worden gerealiseerd?
Jongstleden vrijdag zijn er nog wijzigingen aangebracht in de delen een en twee van de Europese Conventie. Zo is er expliciet vastgelegd dat de Europese Raad geen enkele wetgevingstaak uitoefent. Dat vinden wij een mooie zaak. De voorzitter van de Europese Raad wordt in stand gehouden, zij het dat hij of zij de voorzitter van de Commissie naast zich moet dulden bij de voorbereiding van de Raad algemene zaken. Wij vinden dat positief, maar er staat tegenover dat de voor 2½ jaar permanente voorzitter van de Europese Raad gehandhaafd blijft, evenals het toerbeurtsysteem van de 13 Europese commissarissen. Gaat de regering op de Europese top door met haar strijd tegen de, zoals de staatssecretaris hem wel eens heeft genoemd, zonnekoning, de Europese president? Die is weliswaar enigszins uitgekleed, maar nog niet helemaal. Neemt de regering genoegen met de formulering die er nu staat of wordt er toch nog een poging gedaan om de Europese president alsnog beentje te lichten?
Tot 2009 mag elke lidstaat telkens een van de dertien commissarissen met stemrecht leveren, maar daarna gaat het veranderen. Verleden week is door de Tweede Kamer een motie aangenomen waarin werd uitgesproken dat elke lidstaat zijn commissaris moet kunnen blijven leveren. Dat heeft de Conventie afgelopen vrijdag blijkbaar niet van gedachten kunnen doen veranderen. Ik heb echter ook begrepen dat de regeringsvertegenwoordiger, de heer De Vries, zich daarvoor niet erg hard schijnt te hebben ingespannen. Dat is eigenlijk niet zo netjes, maar wij betreuren de uitkomst niet. Wij vinden dat de raad er is voor de lidstaten en de Commissie voor Europa. PlatvoetWat doet de regering op de komende top met deze motie van de Tweede Kamer?
De huidige tekst, voor zover al vastgesteld door de Conventie, is soms een wat gekunsteld compromis. Als de regeringen er aan alle kanten aan gaan trekken, is de kans groot dat het kaartenhuis ineenstort en dat daarmee per saldo ook de democratische vooruitging, die er toch wel is, de dupe wordt. Bij interruptie heb ik tegen de heer Jurgens gezegd, dat ik het een heel boute uitspraak vind dat er op die top helemaal niets zou kunnen gebeuren en dat parlementen niet meer de kans zouden krijgen er via moties aan te morrelen. Dat gebeurt ook vandaag alsnog.
Ik heb nog wat commentaar op de ingediende moties. In tegenstelling tot GroenLinks in de Tweede Kamer willen wij wel voor de motie op stuk nr. 158f, over de zelfstandige toegang van de nationale parlementen tot het Hof van Justitie, stemmen. Het parlement is medewetgever op het nationale niveau. Ook op het Europese niveau moeten de nationale parlementen dan in staat zijn alsnog te participeren in het Europese wetgevingsproces.
Wij vinden de motie op stuk nr. 158g, over de aanpassing van de werkwijze van de Staten-Generaal, heel logisch. Wij zullen daar voor stemmen.
In de motie op stuk nr. 158h wordt gevraagd om het bevorderen van een gekwalificeerde meerderheidsstemming, al kan dat niet in alle opzichten zo gelden. Bij de JBZ-kwestie bepleiten wij uitzonderingen. Met het streven als verwoord in de motie is het overgrote deel van mijn fractie akkoord. Eén lid zal zich daartegen verzetten.
In de motie op stuk nr. 158i wordt, populair gezegd, uitgesproken dat er geen gemorrel aan de tekst van de Conventie, waarover consensus bestaat, meer moet plaatsvinden. Die motie gaat volgens ons heel ver. Er is volgens ons ook geen echte consensus als een lidstaat zegt een voorbehoud te maken. Wij zullen de motie niet steunen.
De alsnog ingediende motie op stuk nr. 158j over de meerderheidsbesluitvorming met betrekking tot de financiële perspectieven zullen wij steunen.
In de motie op stuk nr. 158k wordt uitgesproken dat geen verlaging van de subsidie voor de Europese Beweging in Nederland mag plaatsvinden. Wij hebben daarover een heftige discussie gevoerd in onze fractie. De heer Jurgens zei dat bij zijn weten alle partijen lid zijn van deze beweging. Misschien is het zo en geldt het ook voor ons. Wij kunnen toch niet erg enthousiast worden van dit fanclubje voor Eurofanatici. Ik vind ook dat zij de discussies over Europa op de verkeerde manier aanzwengelen. Zij hebben tot nu toe niet echt de goede weg en de goede toon weten te vinden om de zaak in Nederland op een goede manier aan de orde te krijgen. Wij zijn niet zo enthousiast voor deze motie.
De heer Jurgens (PvdA):
Kunt u dat toelichten? U spreekt een waardeoordeel uit. Ik weet dat de Europese Beweging werkgroepen heeft die buitengewoon kritische rapporten over de voortgang van de Europese Unie plegen te publiceren. Juist die kritische rapporten zijn voorwerp van debat. Het verbaast mij een beetje dat u zo'n algemeen oordeel durft uit te spreken.
De heer Platvoet (GroenLinks):
Ik heb dat gebaseerd op het tijdschrift van de beweging, dat ik regelmatig zie. Misschien ben ik wat snel door de bocht. Gaat het over het publieke debat en over de voor- en nadelen van de Europese Unie, dan moet ik wel constateren dat de beweging nauwelijks een rol speelt.
Motie nr. 158m van de SP-fractie gaat over vrije, onvervalste concurrentie. Wij hebben deze motie medeondertekend, dus wij zullen ervóór stemmen. De opmerking in de grondwet over vrije, onvervalste concurrentie heeft vooral een zwaar ideologische grondslag; ze moet blijkbaar een bepaald publiek bedienen, maar daarvoor is een grondwet niet bedoeld. Deze term wordt ook meteen tegengesproken in de zinnen die er meteen na volgen in dit artikel, want daarin staat dat de Europese Unie streeft naar een sociale markteconomie, naar volledige werkgelegenheid en naar sociale vooruitgang. Even verderop staat dat de Unie sociale uitsluiting bestrijdt en rechtvaardigheid en sociale bescherming bevordert, evenals gelijkheid van mannen en vrouwen, solidariteit van de generaties en bescherming van de rechten van het kind. Kortom, van die vrije, onvervalste concurrentie komt niets terecht als je al die andere doelstellingen erbij haalt. Wij vinden het dan ook beter, deze term te schrappen. De Europese grondwet moet geen zaptekst zijn, geen grabbelton waarin iedereen iets van zijn gading moet kunnen vinden. Het moet een logisch en consistent geheel zijn, en dat is het niet als je de term vrije, onvervalste concurrentie afzet tegen de zware sociale dimensie die in hetzelfde artikel voorkomt.
Met motie nr. 158n waarin uitgesproken wordt dat het Europese Parlement beslist over de vergaderplaats, gaan wij akkoord.
In de inmiddels gewijzigde motie van de heer Kohnstamm op stuk nr. 158o wordt er uitgesproken dat de Europese instellingen geen bijzondere positie moeten innemen en dat ze zeker niet op de voorgestelde manier in een grondwet genoemd moeten worden. Daar kunnen wij mee instemmen.
Hetzelfde geldt voor de motie-Kohnstamm over het verwijderen van het Euratom Verdrag uit de Europese grondwet.
De motie van de SP over het gat van Europa is ingetrokken. Dat is mooi, want anders zouden wij daar tegen hebben moeten stemmen. Het is een aspect dat wellicht nog wat meer voor het voetlicht gebracht moet worden dat wij wel waarde hechten aan de door ons gewenste Europese Unie op het vlak van de internationale politiek, namelijk een democratisch, humaan, solidair, sociaal en groen Europa dat op wereldschaal de unipolaire positie van de Verenigde Staten op kwaliteitsgronden ter discussie stelt en wat ons betreft ook geweldloos bedreigt. Het moet dus ook een aansprekend alternatief vormen voor landen in de Derde Wereld, als tegenwicht voor de superhegemonie van de Verenigde Staten. Ik begrijp heel goed dat een motie van deze strekking in deze Kamer geen kans zou maken, maar wij sluiten zeker niet uit dat de door ons gewenste ontwikkeling van de Europese Unie dat politieke resultaat zou hebben. Dat zou mooi zijn.
De heer Kohnstamm (D66):
Voorzitter. Ook ik feliciteer u, mede namens mijn fractie, heel hartelijk met uw verkiezing. Ik verheug mij zeer op vergaderingen onder uw leiding in de komende vier jaar!
Ik zal mijn inbreng kort houden, niet in de laatste plaats omdat wij een uitvoerig debat aan de overzijde hebben gevoerd. Het heeft weliswaar niet de volle twaalf uur geduurd die voorspeld was, maar "slechts" tien uur. Daar is in ieder geval zoveel besproken dat ik er niet zo gek veel aan toe te voegen heb.
Een opmerking over de procedure. Het is ontzettend goed dat de twee Kamers samen hebben vergaderd. Achteraf is het wel jammer dat Pinksteren ons ervan heeft weerhouden om het notaoverleg op maandag te houden, want nu de Conventie al een eerste resultaat heeft opgeleverd, is het toch eigenlijk alleen maar veel mosterd na de maaltijd. Dat is jammer, want als wij verleden week dinsdag in de Tweede en in de Eerste Kamer over de moties hadden gestemd, zou onze gezamenlijke vergadering veel meer tanden hebben gekregen. Het is niet anders, maar het ligt overigens niet aan de Eerste Kamer dat het zo gelopen is, want wij zouden ontzettend graag op 2 juni hebben vergaderd, waarna dan ook meteen gestemd had kunnen worden.
Mijn tweede opmerking is ook procedureel van aard. Inmiddels is een nieuwe versie van de hoofdstukken 1 en 2 aan ons rondgestuurd, omdat de Conventie nog een paar wijzigingen heeft aangebracht op de preambule in de hoofdstukken 1 en 2, maar hoofdstuk 3 is nog niet af. Van der Linden en de zijnen gaan tot 9 en 10 juli door, maar dan komt hoofdstuk 3 feitelijk pas af. Hoofdstuk 3 betreft een paar beleidspunten die niet zonder belang zijn. Als je de kranten leest en de discussies voert – aan deze kant van het Binnenhof, maar ook aan de overzijde – lijkt het alsof wij er nu zo ongeveer "van af zijn", terwijl hoofdstuk 3 nog komt. Ik weet dus nog niet wat hoofdstuk 3 precies gaat inhouden: ik weet niet wat de uitslag van de Conventie te dien aanzien zal zijn. Ik vind dan ook dat wij ons kruit op een aantal punten misschien nog droog zouden moeten houden, omdat wij eerst dat hoofdstuk zouden moeten zien.
De motie die in de Twee Kamer op stuk nr. 16 is verschenen en hier onder nummer 158j is rondgedeeld, zou ik graag mee willen ondertekenen. Het zal niet verbazen dat wij vóór deze motie zijn. Dat geldt voor alle moties die ik mee heb ondertekend en daar ga ik nu geen woorden aan wijden.
Het enige waar ik even aandacht voor vraag, is een wijziging die ik heb aangebracht op de motie die verschenen is op stuk nr. 28, een nummering van de Tweede Kamer. Zoals anderen vóór mij al gemeld hebben, is de preambule die uiteindelijk is doorgestuurd naar de Europese Raad, gewijzigd en daardoor sloeg de tekst van de motie als een tang op een varken. Het enige dat nu overblijft in de tekst die verspreid is onder nummer 158o, is een uitgedunde motie die alleen nog slaat op artikel 51, lid 3. Het slaat dus niet meer op de preambule. Ik volg de heer Platvoet daarin en ook zijn motie die ik mee heb ondertekend: de preambule het liefst eruit. Maar nu zit in artikel 51, lid 3, volgens mij nog een mallotigheid die niet in de grondwet past. In die zin is deze motie derhalve gewijzigd.
De heer Van de Beeten (CDA):
Als ik het goed heb gezien, ging de discussie zowel in de Tweede Kamer als in de Conventie niet alleen over de preambule, maar ook over artikel 51, waaraan de heer Kohnstamm zo-even refereerde: de dialoog met de kerken en andere, niet religieuze levensbeschouwelijke organisaties, in lid 3 van artikel 51. Het debat ging dus over dat pakket. Uiteindelijk is er nu consensus bereikt in de Conventie over het schrappen van de verwijzing naar de Grieks-Romeinse cultuur en de Verlichting om te vermijden dat ook de joods-christelijke traditie zou moeten worden toegevoegd. Artikel 51 is vervolgens gehandhaafd zoals het er ligt. Nu heeft de heer Kohnstamm ook de motie meeondertekend waarin gevraagd wordt aan de Nederlandse regering om niet meer te morrelen aan de consensus. Dat lijkt mij met elkaar in tegenspraak.
De heer Kohnstamm (D66):
Dat lijkt maar zo. Die motie heb ik meeondertekend en ik heb het direct toegezegd; het stond ook in de motie in de Tweede Kamer, vorige week, die ik heb meeondertekend. Ik vind overigens dat wij de stemming over die motie, gegeven het feit dat hoofdstuk 3 er nog niet ligt, zouden moeten aanhouden totdat er op 9 of 10 juli op dat punt ook helderheid is over hoofdstuk 3. Immers, om het nog iets scherper te formuleren: die motie gaat over de drie hoofdstukken waarvan wij het derde hoofdstuk nog niet eens kennen. Ik vind zelf dat ten aanzien van alle punten die ik voor relevant houd – dat zijn er meer dan hier in moties zijn neergelegd – het eindresultaat, door de oogharen bekeken, zodanig is tot nu toe dat ik zou willen voorkomen dat wij het hele bouwwerk in elkaar laten kachelen. Dat riskeer je immers als je op een gegeven ogenblik zegt: ook al hebben wij er eindeloos aan getrokken en zijn er heel veel parlementariërs mee bezig geweest, ik heb niettemin mijn eigen oordeel. Welnu, dat oordeel had ik vorige week uit willen spreken en hier in een motie neer willen leggen. Dat is echter niet gelukt. Het is wel aan de overzijde gelukt; daar heeft het een meerderheid gekregen. Ik vind, eerlijk gezegd, dat nu die route eenmaal is ingezet, ik er nu het beste aan doe om de motie aan te passen. Die aanpassing betreft dat ik ten aanzien van artikel 51, lid 3, meld dat ik vind – een aantal leden vindt dat met mij – dat daar een inconsequentie zit in de tekst. Het zou raar zijn, als ik daar niet bij stil zou staan.
De heer Van de Beeten (CDA):
Vorige week heeft de staatssecretaris benadrukt dat er als er in deze motie gesproken wordt over consensus, niet gedoeld wordt op het hele pakket maar met name op de onderdelen waarop de consensus zich gearticuleerd heeft in de Conventie. Valérie Giscard d'Estaing heeft gezegd dat consensus in dit verband geen unanimiteit betekent en ook geen tweederde meerderheid. Op het moment dat wij kunnen constateren dat er op dit belangrijke en gevoelige onderwerp sprake is van consensus in de Conventie, zou het vreemd zijn als men dan toch de handen zou willen vrijhouden.
De heer Kohnstamm (D66):
Ik zal niet ontkennen dat de heer Van de Beeten een formeel punt heeft. Niettemin vind ik het inhoudelijk zo idioot dat in artikel 51, lid 3 deze bepaling expliciet is opgenomen, dat ik deze motie handhaaf.
De heer Van der Linden (CDA):
Mevrouw de voorzitter. Ook ik feliciteer u van harte met uw uitverkiezing. Dit debat geeft aan dat in de toekomst Europa regelmatig op onze agenda komt. Beide Kamers zijn immers gelijkwaardig voor de uitwerking en de follow-up van de Conventie.
Ik vind de moties die er liggen soms een beetje mosterd na de maaltijd. Als wij veronderstellen dat wij ten aanzien van het nu op tafel liggende compromis nog iets kunnen wijzigen, denk ik dat wij dat verkeerd inschatten. Als namelijk alle lidstaten plus de kandidaat-lidstaten hun wensen opnieuw op tafel zouden leggen en steentjes in het bouwwerk willen vervangen, stort het bouwwerk in. Dat verzeker ik u.
De heer Kox (SP):
De heer Van der Linden is de derde die spreekt over een bouwwerk dat zal instorten als wij eraan komen. Is het niet vreemd dat wij in deze Kamer in de positie zitten dat wij niet meer mogen trekken aan wat straks de grondwet van ons allen wordt? Wij hebben er nog niet over gesproken, wij hebben er nog niet over besloten en toch zijn wij ons recht om daaraan iets te doen, eigenlijk al kwijt. Dat is toch een heel vreemd proces? Zo van: die man, Koning Willem II, werd snel van autocraat tot democraat en had een grondwet in 24 uur. Wij gaan toch beschaafder om met dit soort zaken?
De heer Van der Linden (CDA):
Wij hebben zeer frequent overleg gevoerd met de beide Kamers om verslag te doen van de opstelling die wij gekozen hebben, c.q. de Kamers te vragen welke opvatting wij zouden moeten kiezen in de Conventie. Natuurlijk krijgen wij nooit 100% gelijk. Wij moeten de balans opmaken of wij wezenlijke onderdelen van onze opstelling terugvinden in de Conventie en een eindoordeel uitspreken. Als ieder land weer terugkomt met zijn eigen wensen, daarvan grote wensen maakt en amendementen indient, denk ik dat...
De heer Kox (SP):
De heer Van der Linden spreekt over weer terugkomen. Ik heb in de notitie van de regering gelezen dat het door verkiezingen enzovoorts, niet mogelijk was om in voldoende mate plenair te debatteren en tot besluitvorming te komen.
En deze Kamer? Er is nog geen verkiezing aan gewijd. De politieke partijen hebben hierover geen formele standpunten ingenomen. Nog maar enkele maanden geleden zei de partijgenoot van de heer Van der Linden, de heer Eurlings, dat het eigenlijk maar een praatcollege was waarvan men niet zoveel verwachtte. Nu krijgen wij te horen dat wij er niet meer aan mogen komen. Dat komt mij erg vreemd over. Ik kom in de Eerste Kamer omdat ik denk dat hier nog eens iets te besluiten valt. En bij mijn allereerste debat over de Europese grondwet komt de heer Van der Linden mij vertellen: doe geen moeite, het is allemaal al afgekaart.
De heer Van der Linden (CDA):
De Eerste Kamer heeft geen recht van amendement. Wij kunnen alleen maar ja of nee zeggen.
De heer Kox (SP):
De heer Van der Linden zei dat beide Kamers te laat waren. De Tweede Kamer heeft wel recht van amendement.
De heer Van der Linden (CDA):
Ik treed niet in de verantwoordelijkheid van de Tweede Kamer. De heer Eurlings heeft niet gezegd dat het een praatclub was. Hij citeerde de vorige minister van Buitenlandse Zaken die bij de start van de Conventie gezegd heeft: Daaraan hoeven wij niet zoveel aandacht te besteden. Dat is een gezellige praatclub. Toen hebben wij echter gezegd dat de Conventie een buitengewoon belangrijk proces was. Als wij vandaag daarvan de balans opmaken en de plussen en minnen met elkaar vergelijken, vind ik dat wij een uitstekend resultaat hebben bereikt, al vind ik ook dat de ambitie groter had mogen zijn. Neemt men de posities van andere lidstaten in acht en bedenkt men dat die andere lidstaten eveneens een gerechtvaardigde opstelling hebben en belangen behartigen, dan meen ik dat de uitkomst van deze Conventie aanzienlijk verdergaat dan alle uitkomsten van de intergouvernementele conferenties in de afgelopen tien jaar bij elkaar. Deze Conventie maakt de Europese Unie van 25 lidstaten klaar voor effectief en slagvaardig opereren, helaas niet op het terrein van het buitenlands en veiligheidsbeleid. De discussie daarover krijgen wij later. De opdracht van de Conventie was: Europa 1. democratischer, 2. slagvaardiger, 3. transparanter en 4. effectiever maken. Daarin zijn wij in hoge mate geslaagd. Het gaat nu te ver daarop door te gaan. Ik meen dat we voor die discussie nog uitgebreid de gelegenheid krijgen. Ik wijs er nog op dat de rol van de nationale parlementen aanzienlijk is versterkt. Dat is een onderdeel van de democratisering. De rol van het Europees Parlement is eveneens aanzienlijk versterkt, hetgeen eveneens een onderdeel van de democratisering is. De uiteindelijke balans ligt uiteraard ter beoordeling voor. Aan de hand van die balans kun je ja of nee zeggen, maar het zou een verkeerde indruk wekken als men zou veronderstellen dat wij als Eerste Kamer of als Tweede Kamer nog in detail en per artikel amenderingen kunnen aanbrengen.
De heer Kox (SP):
Ik heb toch nog een vraag. Stel dat ons een Grondwetsherziening werd voorgelegd en dat de indiener zou zeggen: dit is het, we gaan niet aan het voorstel morrelen; het is een compromis en u zegt alleen maar of u voor of tegen bent. Dan zouden wij zeggen: beste mijnheer, beste mevrouw, ga uw huiswerk nog eens maken, wetgeving is toch iets anders, dit kunt u niet voorstellen. Echter, bij de behandeling van deze grondwet zegt u dat er niet meer aan veranderd kan worden, terwijl de vorige minister – ik heb overigens begrepen dat de regering is eeuwig – zei: het is een praatclub, het leidt nergens toe. Gaandeweg het traject is die opstelling veranderd. U hebt de verandering al veel eerder ingezien dan de rest van het land, waarvoor hulde. Het blijft echter zo dat volgens u alvorens de Kamers hierover proper hebben gesproken, geldt: dit is het, u kunt er niets aan veranderen. Dat is toch een novum in de Nederlandse wetgeving.
De heer Van der Linden (CDA):
Ik heb gezegd dat ik vind dat wij geen opties moeten nemen en dat de Nederlandse regering niet met het idee van het invoegen van nieuwe elementen of het verwijderen van elementen naar Thessaloniki moet gaan. Als alle regeringen dat doen en iedere regering daar met eigen verlangens komt, kan ik u verzekeren dat het resultaat van de discussie aanzienlijk, aanzienlijk, aanzienlijk minder zal zijn dan het resultaat dat nu ter tafel ligt. Ik vrees wel dat het die kant zal opgaan, maar daarover spreken wij elkaar later nader. Ik redeneer met het oog op het belang van de burgers als ik zeg dat met het opnieuw wijzigen van de tekst het resultaat aanzienlijk minder zal zijn. Wij zijn bij de conventie geweest als volksvertegenwoordigers. Ik ben er niet geweest als vertegenwoordiger van de regering. Wij hebben door de bril van de burgers naar de voorstellen gekeken. Uiteraard, het Europa van de burgers lijkt nog heel ver weg. Ik ben lang genoeg volksvertegenwoordiger geweest om te ervaren dat voor de burgers Europa ver weg lijkt, maar Europa treedt wel iedere dag onze huishoudens binnen met maatregelen en kaderwetten. Die komen eraan. Ik meen juist dat de beoordeling van het resultaat dat nu ter tafel ligt – dat hoeft nu niet, dat zal later gebeuren – zal moeten gebeuren in het licht van de discussies die in de afgelopen jaren op de intergouvernementele conferenties zijn gehouden met de bedoeling om Europa klaar te maken voor het Europa van de Vijfentwintig.
Ik wil in dit verband wijzen op de belangrijkste verworvenheden. We zijn begonnen met een Douane-unie. Vervolgens zijn we een Economische Gemeenschap geworden. Daarna hebben we aanzetten gegeven voor een politieke unie. Wat nu gebeurt, is historisch: Europa wordt een waardengemeenschap. Voor mij zijn uiteindelijk de waarden die wij via het Handvest en het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens vastleggen nog belangrijker dan de centen en de markt, hoewel die als instrument voor de burgers heel belangrijk zijn.
Ik zie de voorzitter al naar ons kijken vanwege deze uitweiding, maar ik zou graag nog eens de discussie willen voeren op grond van de inhoud van de stukken. Het voert te ver om daar nu op in te gaan. Het enige wat ik zeg is dat als de Nederlanders hun typisch Nederlandse, de Belgen hun typisch Belgische en de Litouwers, de Maltezen en de Cyprioten ook hun eigen puntjes inbrengen, wij de voortgang kunnen vergeten.
De heer Platvoet (GroenLinks):
Voorzitter. Ik ben benieuwd of de regering dit ook van mening is. Dat zullen wij van de staatssecretaris horen. Het lijkt mij goed te stipuleren dat de terughoudendheid van de heer Van der Linden niet kan gelden met betrekking tot deel III. Daarover praat de Conventie verder. Dat geldt ook voor desbetreffende moties.
De heer Van der Linden (CDA):
Daarover kwam ik te spreken. Ik wilde nog zeggen dat het opvallend is dat de overgrote meerderheid van alle nationale parlementariërs in de Conventie van 27 landen het voorstel dat ik zelf heb gedaan, geen opties, heeft gevolgd. Daarover was geen discussie. Daar was geen discussie over. Ik durf ook te stellen dat, als er geen volksvertegenwoordigers in de Conventie hadden gezeten, maar uitsluitend regeringsvertegenwoordigers, dit resultaat nooit bereikt was. Ik geef een voorbeeld. Van de socialisten en communisten in Spanje heb ik steun gekregen voor mijn voorstel, terwijl mijn eigen partij grote problemen had met Spanje. Door de volksvertegenwoordigers is er een balans gekomen in de Conventie, doordat zij niet alleen de diverse nationale regeringen, maar ook de oppositiepartijen in de nationale parlementen representeerden. Als je vandaag, na alles wat er de afgelopen jaren allemaal op Europees niveau gebeurd is, de balans opmaakt, moet je zeggen dat dit een kans is en een uitdaging biedt. Bovendien krijgen de nieuw toetredende landen hierdoor het recht om solidariteit van ons te vragen, niet alleen waar het om de centen gaat, maar ook waar het gaat om de inrichting van de samenleving aldaar en de implementatie van het acquis communautair. Hierdoor hebben wij te maken met een Europees model waarin sociale markteconomie, duurzaamheid, solidariteit, gelijkheid van kansen en gelijkheid van geslacht uitgangspunten zijn. Als je het bereikte resultaat gaat beoordelen, moet je concluderen dat dit aanzienlijk meer is dan wij bij aanvang van de Conventie durfden te denken. Wij krijgen een grondwet met het Handvest erin voor de 450 miljoen burgers van Europa. Dat vind ik een geweldige stap vooruit. Ondanks alle pijn die landen op onderliggende punten hebben, wordt dit ook zo ervaren door de landen die toetreden.
Mevrouw de voorzitter. Ik raak enthousiast voor Europa, maar u hebt in uw presentatie zelf gezegd dat enthousiasme een belangrijk element is. Ik geloof ook dat emotie een onderdeel van politiek is. Laat ik dat ook een beetje uitstralen na zoveel jaren Europese dienst. Ik kan geen voorbeeld verzinnen van een zaak waarin het in het belang van de burgers is om een veto te handhaven. Ik heb het dan niet over militaire inzet, maar over beleid dat de burgers op een andere manier in algemene zin raakt. Bovendien gaat het mij hierbij om grensoverschrijdende vraagstukken, niet om dingen die thuishoren in een regio of op nationaal niveau. Alleen zaken die wij op nationaal niveau niet aankunnen, moeten op Europees niveau geregeld worden. Ik heb de regering ook gevraagd om mij een voorbeeld te geven van een zaak waarin het belang van de burger meer gebaat is bij geen besluit dan bij een gekwalificeerd meerderheidsbesluit, waarbij wij zelfs nog een minderheidsstandpunt mogen innemen. Ik houd vol dat de burger meer gebaat is bij een meerderheidsbesluit over grensoverschrijdende vraagstukken, ook al nemen wij een minderheidsstandpunt in. Toen ik in Aken sprak, heb ik de mensen gevraagd wat nou het verschil was tussen de burgers in dat grote Duitsland en de burgers in het kleine Nederland. Uiteindelijk is er geen verschil in het belang van die burgers. Met andere woorden: ik zou graag zien dat wij Europa benaderen vanuit het belang van de burger en dat wij bij de stappen die wij zetten, toetsen of wij in dat licht wel de goede richting kiezen.
De heer Platvoet (GroenLinks):
Toen de heer Van der Linden over het belang van de burgers begon te spreken, dacht ik dat hij datgene zou gaan doen wat hij vorige week min of meer heeft toegezegd. Hij weet ook dat een oud-Kamerlid heeft gezegd dat je, als je iets geheim wilt houden, dit vooral in de Eerste Kamer moet vertellen. Verleden week maakte de heer Van der Linden duidelijk dat hij op voorhand niet afwijzend stond tegenover het voorstel van een aantal fracties aan de overkant om een referendum te organiseren. Hij heeft toen ook gezegd dat hij dit in zijn fractie zou bespreken. Is er al sprake van voortschrijdend inzicht?
De heer Van der Linden (CDA):
Ik moet dan op de eerste plaats zeggen dat ik het voorstel van prof. Jürgen Meyer van de SPD inzake het burgerinitiatief bij meer dan 1 miljoen handtekeningen uit ten minste acht lidstaten van harte heb ondersteund. Dan worden de burgers erbij betrokken, zij het onder de randvoorwaarde dat het geen referendum inhoudt. Dat heeft hij letterlijk uitgesproken, want dat is niet de bedoeling. Er is geen wijziging gekomen in mijn stand punt. Ik zeg op dit ogenblik geen "ja" tegen een referendum, maar ik vind wel dat wij daarover een discussie moeten voeren. In de politiek moeten wij geen ingekapselde standpunten innemen zonder dat daar de argumenten van anderen aan te pas komen.
De heer Platvoet (GroenLinks):
U heeft gezegd: ik zeg geen nee. Er moest nog over worden gediscussieerd en over worden nagedacht. Mijn vraag is of er sinds een week sprake is van voortschrijdend inzicht.
De heer Van der Linden (CDA):
Sinds die week is er geen voortschrijdend inzicht, want het was toen al een uitgebalanceerd verhaal. Ik zou niet durven zeggen dat ik voortschrijdend inzicht heb in één week.
De heer Platvoet (GroenLinks):
Het zou toch moeten komen, toch?
De heer Van der Linden (CDA):
Op het moment dat een initiatiefwetsvoorstel van de Tweede Kamer bij ons komt, krijgt u van ons een standpunt. U mag ervan verzekerd zijn dat ik aan die discussie deelneem.
De voorzitter:
En nu mag de heer Van der Linden zijn betoog vervolgen.
De heer Van der Linden (CDA):
Mevrouw de voorzitter. Ik kom dan op de moties. Kortheidshalve zal ik de moties overslaan die als eerste door het CDA ondertekend zijn, hoewel anderen al de betekenis van de moties-Van de Beeten op de stuk nrs. 158f en 158g hebben aangeduid. De motie op stuk nr. 158g moet onszelf ook aanspreken.
De motie op stuk nr. 14 is voldoende besproken. Als je met 25 leden bent en er is sprake van het vereiste van unanimiteit, dan kan men ieder besluit wel vergeten. Dan moeten wij nooit meer zeggen: wij willen op Europees vlak een effectief beleid, wij willen met één stem spreken, wij moeten slagvaardig zijn. Met 25 leden, een vetorecht en het vereiste van unanimiteit is besluitvorming uitgesloten, behalve misschien incidenteel op mineure punten. Het is dus in het belang van de burgers dat wij dit zo doen.
De motie op stuk nr. 158i heb ik mede ondertekend en voldoende toegelicht. Het is echt heel belangrijk dat wij proberen het conventieresultaat niet onderuit te halen, want dan wordt het aanzienlijk minder.
Over de motie op stuk nr. 158k geef ik een stemverklaring. Het CDA in de Tweede Kamer heeft deze motie gesteund. Dat was, wat ons betreft, voldoende. Wij hebben een signaal afgegeven en wij staan daarachter. Ik ben al vanaf het eind van de jaren vijftig lid van de Europese beweging. Ik hoop niet dat ik daarmee partij ben in deze zaak. Wij hebben dit in de Tweede Kamer gesteund, maar wij vinden ook dat het hier niet thuishoort. De Eerste Kamer moet niet gaan over subsidies voor individuele organisaties. De CDA-fractie staat achter de motie, maar zal haar in de Eerste Kamer om principiële redenen niet steunen.
Aan de motie op stuk nr. 158l hebben wij iets toegevoegd. Dat was niet zomaar een toevoeging. Ik was het hartgrondig oneens met de motie, want zij heeft de positie van Nederland ook geen goed gedaan. Het was een wezenlijk onderdeel van het Beneluxvoorstel; je kunt daar niet één stuk uithalen en veronderstellen dat de andere partners zeggen dat het niet veel uitmaakt en dat zij toch verdergaan met het compromis. Daarom is daaraan "tot 2009" toegevoegd. Het is in feite een lege huls, want het staat in de tekst. Ik heb het toegevoegd om te demonstreren dat wij het met de motie die aan de overkant was ingediend, niet eens waren.
De motie op stuk nr. 158o betreft de identiteit. De heer Kohnstamm vergist zich als hij stelt dat er uitsluitend aan kerkelijke instellingen een bijzondere positie wordt gegeven. Sociale partners hebben ook een bijzondere positie en hetzelfde geldt voor de civil society. Alleen wordt hier de bijzondere positie van de kerken apart gemeld. Ik vind dat ook gerechtvaardigd. Als wij gaan naar een waardengemeenschap, verdedig ik dat de krachten in de samenleving die een bijdrage leveren tot die waardengemeenschap, een aparte positie krijgen. De formulering is neutraal, namelijk kerkelijke instellingen. Het is dus niet gespecificeerd, in de zin van: de een wel en de ander niet.
De heer Jurgens (PvdA):
Ik wil toch even de tekst voorlezen die bedoeld is voor de grondwet: "De Unie voert een open, transparante en regelmatige dialoog met die kerken en organisaties (...) met inachtneming van hun identiteit en hun specifieke bijdragen." Stel je voor dat er een voorstel zou komen om zoiets in onze Nederlandse Grondwet op te nemen, dus dat de overheid een open, transparante en regelmatige dialoog met die kerken en organisaties zou moeten plegen, niet met andere organisaties, maar specifiek met kerken. Dan zouden er toch mensen kunnen zeggen dat hier sprake is van een zekere discriminatie. Ik spreek overigens als iemand die tot een kerk behoort.
De heer Van der Linden (CDA):
Op andere plaatsen worden weer de sociale partners in een bijzondere positie genoemd. Ik vind dat ook gerechtvaardigd. U refereert nu aan de Nederlandse Grondwet, maar...
De heer Jurgens (PvdA):
Ter voorkoming van mogelijke verwarring: ik citeerde de tekst van de Conventie, artikel 51, derde lid. U wilt die tekst handhaven, de heer Kohnstamm wil die tekst schrappen.
De heer Van der Linden (CDA):
Nu, de Conventie heeft die tekst gehandhaafd en dat is het belangrijkste. U hebt gelijk dat die tekst niet in de Nederlandse Grondwet staat, maar de Duitsers en de Polen hebben lang benadrukt dat ze God in de Europese grondwet wilden hebben, omdat die ook in hun eigen grondwet staat. Dat heeft geleid tot een heel harde en felle discussie, omdat het voor hen een heel essentieel punt was. Voor mijzelf was het niet zo belangrijk, want ik heb op de lagere school het antwoord geleerd op de vraag "Waar is God?", namelijk: God is overal. God is dus ook in de Conventie en in de tekst. Ik vind wel dat de tekst nu heel evenwichtig is geworden. Ik ben blij dat de Romeinen, de Grieken en de Verlichting het onderspit hebben moeten delven, want de nu voorliggende tekst is veel gebalanceerder en sluit geen religies uit. De preambule kijkt meer terug, terwijl artikel 51 vooruit kijkt. Het CDA en de Europese Volkspartij zijn blij dat het op deze manier goed is terechtgekomen.
Wij zijn tegen de motie over Euratom.
Over de andere motie van de heer Platvoet heb ik op dit moment alleen nog een persoonlijk oordeel. Ik vind dat hierover eerst in de fractie gesproken zou moeten worden en helaas was daar nog geen gelegenheid voor. Misschien kan de motie worden aangehouden, opdat er alsnog eerst in de fractie over gesproken kan worden.
De heer Platvoet (GroenLinks):
Wat mij betreft kan die motie volgende week in stemming komen. Het is niet nodig om er vandaag al over te stemmen, want de motie is gericht op het derde deel van de grondwet, waar de Conventie nog over gaat spreken.
De voorzitter:
Dan komt de motie volgende week in stemming.
De heer Van der Linden (CDA):
Dan nog iets over de motie van de heer Kox. Overigens mijn complimenten voor de start die hij hier heeft gemaakt; dat staat mij wel aan. Alleen haalt hij met zijn motie een stukje uit zijn verband. Hij wil geen kapitalistische economie en stelt dat de vorm van de economie alleen in de Sovjet-Unie en Cuba in de grondwet was geregeld, overigens voorbeelden die ons helemaal niet aanspreken. Maar goed, wat staat er nu feitelijk in de tekst van de Conventie? Welnu, dat de Unie haar burgers een ruimte van vrijheid, veiligheid en gerechtvaardigheid biedt zonder binnengrenzen, en een interne markt waar vrije onvervalste concurrentie heerst. Datzelfde staat nu ook in het Verdrag van Rome. Het gaat dus om faire mededinging en geen kunstmatige obstakels in het economische verkeer.
De heer Kox (SP):
De heer Van der Linden verwees zojuist, toen het over God ging, naar de Duitsers en de Polen. Kan hij mij een grondwet aanwijzen van één van de huidige of één van de nieuwe lidstaten waarin staat dat vrije onvervalste concurrentie het uitgangspunt moet zijn? Is het altijd het uitgangspunt geweest van de founding fathers van de EEG, dat vrije onvervalste concurrentie erin zou moeten staan? Als hij mij dat kan aangeven, ben ik daarin geïnteresseerd, maar volgens mij had geen van de zes staten die de EEG hebben opgericht, de bedoeling om dat op te nemen in een Europese grondwet.
De heer Van der Linden (CDA):
De artikelen 92 tot en met 96 van het Verdrag van Rome gingen over de vrije mededinging. Dat was een absolute voorwaarde.
De heer Kox (SP):
Vrije mededinging is iets anders dan vrije onvervalste concurrentie.
De heer Van der Linden (CDA):
Mededinging is hetzelfde als concurrentie.
De heer Kox (SP):
Waarom gaat u deze bepaling in een nieuwe Europese grondwet opnemen terwijl wij er in de Nederlandse Grondwet nooit iets over hebben gezegd?
De heer Van der Linden (CDA):
U doet alsof ik het persoonlijk heb ingebracht.
De heer Kox (SP):
U staat de nieuwe grondwet vurig te bepleiten. U zegt: wij hebben het met z'n allen samen gedaan. Daarom spreek ik u erop aan.
De heer Van der Linden (CDA):
Ik bestrijd de argumentatie die aan uw motie ten grondslag ligt. U zegt dat het een van de doelstellingen van de EU is. Dat is echter niet het geval. De interne markt is een doelstelling.
De heer Kox (SP):
Het staat in het hoofdstuk "doelstellingen".
De heer Van der Linden (CDA):
Nee, in dat hoofdstuk staat dat de Unie haar burgers een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid biedt, zonder binnengrenzen en dat in die interne markt vrije onvervalste concurrentie heerst.
De heer Kox (SP):
Dat staat dus in het hoofdstuk "doelstellingen".
De heer Jurgens (PvdA):
Ik herinner de heer Kox eraan dat dit reeds met zoveel woorden in het EG-verdrag van 1956 stond. Het is opnieuw opgenomen in het Verdrag van Amsterdam in 1992. Het EU-verdrag is hoger dan de grondwet en als zodanig staat het er dus in.
De heer Kox (SP):
Dat kunt u wel zeggen, maar het staat er echt niet in.
De heer Jurgens (PvdA):
Het EU-verdrag is hoger dan de grondwet. Het staat niet in de grondwet, maar wel in onze Constitutie.
De heer Kox (SP):
Nu gaat u erg ingewikkeld doen. Het staat niet in onze Grondwet. Wij hebben het kennelijk nooit nodig gevonden. Waarom moet het nu dan wel, terwijl wij bijvoorbeeld niets opnemen over Griekse, Romeinse of joods-christelijke wortels van onze samenleving? Als de hoofddoelstelling "vrije, onvervalste concurrentie" wordt opgenomen, beperkt dat de vrijheid van lidstaten om hun eigen politieke en economische stelsel te kiezen. Waarom moet die bepaling worden opgenomen?
De heer Jurgens (PvdA):
Wij praten over een grondwet, maar eigenlijk is het een constitutioneel verdrag. In de tekst ervan staat iets wat al sinds 1956 is geformuleerd en wat rechtstreeks bindend is voor Nederland en zijn burgers. Het is dus al een deel van onze constitutie. De heer Kox voert een strijd die zijn voorouders in 1956 hadden moeten voeren.
De heer Van der Linden (CDA):
Ik voeg eraan toe dat artikel I-3 nadrukkelijk gaat over het "Europese model": duurzame ontwikkeling, sociale markteconomie, hoog niveau van bescherming van de kwaliteit van het milieu enz. Dat zijn zaken die wij toegevoegd hebben. De heer Kox zegt dat opneming van de bepaling van onvervalste concurrentie de toegang tot de markt beperkt. Ik denk echter dat het omgekeerde het geval is. Te veel beschermende maatregelen beperken de toegang van burgers tot die markt.
Mevrouw Broekers-Knol (VVD):
Voorzitter. Allereerst wil ik u feliciteren met uw benoeming tot voorzitter van deze Kamer. U krijgt het voor uw kiezen vanmiddag. Vorige week hadden wij samen met leden van de Tweede Kamer een uitstekend debat met de regering. Toen heeft iedereen zich redelijk aan de spreektijden gehouden. Ik merk nu dat dat kennelijk niet voldoende was en dat de neiging bestaat om dat debat nog eens dunnetjes over te doen. Vorige week hebben wij er echter op een inhoudelijk goede wijze en ook uitgebreid over gediscussieerd. Kennelijk is er nog veel aan toe te voegen.
Ik stel met waardering vast dat de heer Van der Linden op een gepassioneerde wijze over Europa heeft gesproken. Hij blijkt een Europeaan te zijn in hart en nieren. Zijn passie hebben wij met z'n allen nodig nu het over zo'n belangrijk onderwerp gaat. Voor mij past slechts een bescheiden bijdrage, want ik sta hier alleen maar omdat Wim van Eekelen helaas geen deel meer uitmaakt van deze Kamer.
Ik heb net gesproken over de lange spreektijd van sommige leden van deze Kamer, waaronder de woordvoerder van de GroenLinksfractie. Daarmee is op zich niets mis, voorzitter, maar de heer Platvoet heeft ruim de tijd genomen die hij vorige week waarschijnlijk tekort is gekomen. Hoe het ook zij, ik zal mij beperken tot het bespreken van de ingediende moties.
De VVD-fractie is geen voorstander van de motie op stuk nr. 158f over de subsidiariteitstoets, omdat wij menen dat de gekozen weg voldoende waarborgen biedt. De zelfstandige toegang van de nationale parlementen tot het Europese Hof acht de VVD-fractie niet nodig; dat kan een nationaal parlement namelijk realiseren door de regering daartoe opdracht te geven. Ook kan het eventueel door het indienen van moties. In het slechtste geval, als een regering weigerachtig is om naar het Europese Hof te stappen, kan die regering naar huis worden gestuurd.
De motie op stuk nr. 158g gaat over de werkmethode van de Kamers. Mijn fractie vindt dat een verstandig voorstel; zij zal er derhalve voor stemmen. Wij zijn geen voorstander van de motie op stuk nr. 158h inzake meerderheidsbesluitvorming. Wij menen dat de concepttekst daar in voldoende mate van uitgaat. De motie op stuk nr. 158i dient bij voorkeur te worden aangehouden totdat de Conventie helemaal klaar is. Mijn fractie doet daar op dit moment dus geen uitspraak over. Mocht die motie nu in stemming worden gebracht, dan zouden wij ertegen zijn. De VVD-fractie is geen voorstander van de motie op stuk nr. 158j, omdat zij van mening is dat de Nederlandse belangen met betrekking tot meerjarige financiële perspectieven het beste zijn gediend met unanimiteit, zeker gezien het feit dat Nederland de grootste nettobetaler is.
Boven de motie op stuk nr. 158k staat mijn naam. In alle bescheidenheid moet ik zeggen dat dit eigenlijk de naam van Wim van Eekelen had moeten zijn, omdat hij net als de heer Van der Linden een gepassioneerd Europeaan is die ziet dat het belangrijk is dat de Europese beweging over voldoende middelen beschikt om Europa onder de aandacht van de burger te brengen. Er zijn inderdaad stemmen in dit huis die zeggen dat de Eerste Kamer zich niet over subsidies moet uitlaten. Desalniettemin meent mijn fractie dat een oproep aan de regering in dit kader op zijn plaats zou kunnen zijn.
Met de toevoeging die erbij is gedaan, is de VVD-fractie geen voorstander van de motie op stuk nr. 158l. Wat de motie op stuk nr. 158m betreft, hebben wij altijd al enigszins gevonden dat het een geldverspilling is om die enorme verhuispartijen telkens te laten plaatsvinden. Wij zijn voorstander van een eigen zetel voor het Europees Parlement. Mijn fractie zal voor de motie op stuk nr. 158o stemmen. Dat geldt niet voor de motie op stuk nr. 158p waarvan wij het belang niet aanwezig achten.
Ten aanzien van de motie-Platvoet zijn wij van mening dat de preambule inmiddels dusdanig is aangepast dat wij ermee kunnen leven. Je kunt je afvragen of een preambule nu wel nodig is, maar daarvoor is kennelijk een dusdanig enthousiasme te vinden dat ervoor is gekozen. De preambule is evenwel aangepast. De Grieken, de Romeinen en de Verlichting zijn eruit gehaald en vanwege het laïcisme van de heer Giscard d'Estaing stond de joods-christelijke achtergrond er al niet in. Zoals gezegd, met de preambule zoals die nu luidt, kunnen wij wel leven.
De voorzitter:
De heer Platvoet heeft aangekondigd dat de motie waarnaar u verwijst pas volgende week in stemming wordt gebracht.
Mevrouw Broekers-Knol (VVD):
Ik dacht dat dit geldt voor de andere motie van de heer Platvoet, namelijk die over het sociaal beleid.
De VVD-fractie steunt de motie van de heer Kox over de vrije en onvervalste concurrentie niet. Over dit onderwerp is in den brede gediscussieerd, dus daaraan zal ik mij verder niet wagen. De laatste motie van de heer Kox is niet ingediend, dus daarover hoef ik mij niet uit te laten.
Ik heb de heer Van der Linden horen zeggen dat Europa voor de burger ver weg lijkt. Door de gedachtewisseling tijdens het debat van vanmiddag heb ik niet het idee gekregen dat Europa voor de burger zoveel dichterbij is gekomen. De abstractie en hier en daar de gedetailleerdheid zijn niet zo wervend, dat alle burgers meteen voor Europa zijn. Wij moeten echter wel met zijn allen voor Europa zijn, dus ik hoop van harte dat wij op een niveau over Europa kunnen praten waardoor iedereen kan zeggen: wij gaan ervoor, wij stellen ons erachter op en dit is onze toekomst.
De heer Van Middelkoop (Christen-Unie):
Voorzitter. Ik spreek mede namens de fractie van de SGP. Namens beide fracties die ik vertegenwoordig, wens ik u geluk met uw verkiezing in dit mooie ambt.
Ik heb in mijn politieke leven zo ontzettend veel over Europa gesproken, dat ik mij had voorgenomen het wat rustiger aan te doen, en dat doe ik ook. Ik volsta met een stemverklaring over een paar moties. Er ligt nu echter inmiddels zoveel op tafel, dat ik een paar prangende punten van commentaar voorzie. Er is een heel praktische reden waarom ik het wat rustiger aan doe. Vanavond moet ik, onder meer met collega Van der Linden, in Amsterdam in debat; ook weer over Europa. Daarmee geef ik subtiel aan dat ik misschien iets eerder de vergadering moet verlaten. Het is in het belang van die vergadering, dat ook René van der Linden op tijd in Amsterdam kan zijn.
Er liggen inmiddels veel moties. Degenen die kritiek hebben geuit op de Tweede Kamer zullen zo langzamerhand moeten inbinden. De moties zijn wat willekeurig; met het grootste gemak zou ik er nog een stuk of twintig, dertig bij kunnen verzinnen, zeker als het gaat om moties die het karakter hebben van een semi-amendement. Ik denk dat wij later nog de gelegenheid krijgen om met de regering te spreken over de tekst die voorligt of over andere teksten. Ik breng de staatssecretaris in herinnering dat er al van vele jaren her een afspraak ligt dat beide Kamers van de Staten-Generaal zoveel mogelijk vooraf worden geïnformeerd over belangrijke verdragswijzigingen en bij de gedachteontwikkeling daarover worden betrokken, hetgeen ook in het belang is van de regering zelf. Ik verwijs hierbij naar "black monday", de zwarte maandag, lang geleden. Een extra argument voor een zekere voorzichtigheid is, dat het bij veel moties gaat om amendementen op een tekst waarvoor de regering formeel niet eens verantwoordelijk is.
Over een drietal moties wil ik iets zeggen. De motie over de preambule is gericht tegen een preambule die er niet meer is. Wat dan overblijft, zijn de bekende ronkende teksten, waarover je je druk kunt maken, maar de fracties die ik vertegenwoordig, hebben die behoefte niet. Het zal wel indruk maken in de andere landen van de Europese Unie dat wij ons hier druk maken over preambules en er moties over indienen, maar ik vind het een beetje een armoedebod om helemaal geen preambule te hebben. Het heeft er toch iets van weg dat je met iemand in contact komt en je visitekaartje welbewust achterhoudt. Het is toch normaal om aan te geven waar het je om gaat en wie je bent, zeker als je naar de bevolking toekomt met een compleet nieuwe grondwet? Om die reden zullen wij de motie niet steunen.
De motie van de heer Kohnstamm gaat over de dialoog met de kerken. Wij kennen elkaar van lang geleden en hij kan zo ongeveer wel bevroeden waar ik nu mee aankom. Wat mij van de opsteller van de motie tegenvalt, is het gebrek aan logica in de motie. Hij kan er dan ook van verzekerd zijn dat wij de motie niet steunen, juist vanwege het gebrek aan logica. De conclusie dat de Nederlandse Grondwet geen verwijzing kent naar religieuze grondslagen – dat mag waar zijn – en dat de vrijheid van godsdienst is gewaarborgd – dat is waar – leidt in het geheel niet tot de overweging dat een dialoog tussen politiek Europa en kerken niet mogelijk is. Het is dus een vreemde motie.
Ik kan een verhaal componeren tegen zo'n dialoogconstructie, maar ik kan ook een verhaal componeren dat tot een andere conclusie leidt. Ik zal mij er dus niet al te druk over maken. Dat moet de heer Kohnstamm ook niet doen. Ongeveer zeven jaar geleden agendeerde minister Melkert van Sociale Zaken het vraagstuk van armoede en uitsluiting in de Nederlandse politieke samenleving. Hij vroeg toen de kerken om hem daarin bij te staan. Welnu, dat was een vorm van dialoog. Ik herinner mij ook een grote conferentie waar ik minister Melkert zij aan zij zag zitten met monseigneur Muskes. Ik kon toen niet nalaten te mompelen: bien étonné de se trouver ensemble. Ik geloof dat zij beiden wel iets van winst hebben kunnen boeken. Tegen deze achtergrond zou ik de dialoog niet zwaarder willen maken dan nodig is. Zoals aangegeven, zullen wij alleen al vanwege het gebrek aan logica de motie niet kunnen steunen.
De motie op stuk nr. 158i van de heer Jurgens c.s. prikkelt mij behoorlijk, zeker politiek. Daarin wordt in feite gevraagd om het resultaat van de Conventie te nemen zoals het er ligt. Er zijn een aantal argumenten tegen aan te voeren, waar je je misschien niet al te druk over moet maken. Ik doel op het argument dat daarin toch afbreuk wordt gedaan aan de bevoegdheden van de regering. Daar moet je namelijk niet al te snel toe overgaan. Die motie laat verder niet meer toe dat evidente Nederlandse belangen opnieuw in de onderhandelingen worden gebracht. Collega Van der Linden zal zeggen: wat wij mogen, mogen de anderen dan ook.
Belangrijker is evenwel dat ingevolge deze motie de Conventie het karakter krijgt van een constituante. Daar kan ik bij de burgers echter niet mee aankomen! Zo is de Conventie ook niet gestart. Ik herinner aan de badinerende uitspraken van toenmalig minister Van Aartsen hierover. Ik dacht destijds dat het een interessant gremium zou zijn dat ons wat opties zou aanreiken voor de beantwoording van de vraag hoe het verder moet met Europa. Alles lag open. Nu blijkt het ineens een consituante te moeten zijn, waarover niet meer gepraat kan worden! Alle mensen die er het afgelopen jaar heel actief bij betrokken zijn geweest, moeten tot de conclusie komen dat zij het moeten nemen zoals het er ligt! Dat moet je niet eens willen. Dus om die politieke en constitutionele redenen wil ik deze constitutionele machtsgreep – dat is deze motie – niet steunen.
De heer Van de Beeten (CDA):
Ik wijs de heer Van Middelkoop erop dat op pagina 7 van de notitie van de Nederlandse regering van tien dagen geleden over het resultaat van de Conventie staat dat het wenselijk noch mogelijk is om nog veel aan het resultaat van de Conventie te veranderen.
De heer Van Middelkoop (Christen-Unie):
Dat is principieel iets heel anders. Dat betrof een waarneming over de stand van zaken in de onderhandelingen over de Conventie. Nu wordt met de motie echter gezegd: neem het zoals het er ligt en beschouw het als de grondwet. Dat was niet eens de opdracht voor de Conventie. Daar moet iedereen het ineens mee doen. Dat kan dus niet. Ik voorzie problemen, waarover de heer Van der Linden ook heeft gesproken. Ik wil de IGC de openheid meegeven die recht doet aan het karakter van het onderhavige stuk. Natuurlijk hoort daarbij dat men de resultaten van de Conventie serieus neemt. Het voorliggende stuk is geen grondwet zonder meer.
De heer Van de Beeten (CDA):
Eigenlijk moet u dus een motie indienen waarin u de regering vraagt om af te wijken van het standpunt dat zij in een eigen notitie heeft ingenomen.
De heer Van Middelkoop (Christen-Unie):
Daar zou ik geen enkel bezwaar tegen hebben. De regering moet zelf maar uitmaken wat zij ervan vindt. Toch is het mijns inziens niet zo. Als de regering meent dat zij er niet meer uit kan halen, is dat wezenlijk iets anders dan dat de Kamer uitspreekt dat dit de Europese grondwet is. De heer Van de Beeten moet zijn standpunt in dezen maar eens aan zijn kiezers uitleggen.
De voorzitter:
Mijnheer Van Middelkoop, ik feliciteer u van harte met uw maidenspeech. Ik denk dat de Kamer zich rijk mag prijzen met iemand die zoveel ervaring aan de overkant heeft opgedaan en die blijk heeft gegeven van welbespraaktheid. Daardoor hebt u ten zeerste een luisterend oor ontvangen in deze Kamer. Nogmaals, van harte geluk gewenst!
De vergadering wordt enkele minuten geschorst.
Staatssecretaris Nicolaï:
Mevrouw de voorzitter. Ik wil u heel hartelijk feliciteren. Namens de regering mag ik zeggen dat de regering uitziet naar alle debatten die wij hier onder uw leiding zullen hebben. Vervolgens wil ik de heer Van Middelkoop juist voordat hij vertrekt naar het debat dat hij zojuist noemde feliciteren met zijn maidenspeech hier. Wij hebben hem eerder al over Europa horen spreken. Ook naar de debatten met hem zien wij uit.
Een aantal leden haalde het debat dat wij met Tweede en Eerste Kamer hebben gehad aan. Iedereen heeft er positieve kwalificaties aan gegeven, met woorden als "indrukwekkend" en "fantastisch". De regering heeft het debat als zeer vruchtbaar ervaren. Er is naar ons oordeel uitvoerig en intensief, zowel concreet als op hoofdlijnen, gesproken. Er zijn door beide Kamers zeer behartigenswaardige dingen gezegd. Ik spreek graag namens de regering daarvoor waardering uit.
Er zijn enkele opmerkingen gemaakt die niet aan moties zijn gerelateerd. Die zal ik eerst behandelen. Na de behandeling in de Tweede en de Eerste Kamer zijn in de Conventie de eindvoorstellen geformuleerd. Er ligt nu een totaal pakket voor. De heer Platvoet stelde een vraag over macht en evenwicht, namelijk wat de Nederlandse regering van plan is te gaan doen met de vaste voorzitter, die er wel degelijk komt als de resultaten van de Conventie worden overgenomen.
De regering vindt de vaste voorzitter zoals hij nu is omschreven heel aanvaardbaar. Dit is absoluut niet de president, laat staan de zonnekoning, waarvoor wij steeds vreesden. Nederland heeft zich daar met België, Luxemburg en nog vele andere landen en partijen tegen verzet. In grote lijnen is dit voor ons een acceptabele positie, maar wij blijven alert. Op een aantal specifieke punten kunnen wij nog kijken naar het takenpakket van de voorzitter en van anderen, bijvoorbeeld van de Commissie. De verkiezing van de voorzitter van de Commissie bijvoorbeeld zou beter kunnen. De heer Van der Linden heeft daarvoor in het andere debat voorstellen gedaan. Op een aantal punten zullen wij zeker nog kritisch zijn. Voorts wordt het een kwestie van de feitelijke ontwikkeling goed in de gaten houden. Wij kunnen een heleboel afspreken over een voorzitter, maar het hangt ook af van de invulling.
De heer Kox wees op een mogelijke strijdigheid tussen de huidige verdragsteksten en de Nederlandse Grondwet. Ik stel voorop dat de regering dat goed in de gaten houdt. Wij zien die strijdigheden nog niet. Hij noemde enkele voorbeelden, die wij ook bekijken. Ik zie nog geen strijdigheden, maar wij laten dit wel degelijk nauwkeurig bestuderen. De Raad van State zal er ook een oordeel over geven. De regering zal er in een later stadium nog haar oordeel over formuleren.
De heer Platvoet stelde een vraag over het initiatief van het miljoen handtekeningen, dat inderdaad iets anders is dan een referendum. Hij weet misschien hoe de regering over referenda denkt. Nederland heeft geen bezwaar gemaakt tegen het initiatief van het miljoen handtekeningen. De heer Platvoet stelde ook vragen over de inspanningen voor het milieu en de plek van het milieu in het verdrag. Hij maakte de regering een compliment, omdat Nederland zich onder andere heeft ingespannen voor een steviger plek voor het milieu in de verdragsteksten. Wij zullen niet nalaten om in de laatste weken die wij hebben voor het derde deel, het beleidsdeel, de lijn die wij eerder hebben aangehouden door te trekken.
Ik kom tot de moties, om te beginnen die op stuk nr. 158f van de heer Van de Beeten c.s. over zelfstandige toegang tot het Hof van Justitie voor nationale parlementen. Voor een nationaal parlement is er de mogelijkheid om via zijn regering naar het hof te gaan. Het belang van subsidiariteit en proportionaliteit zien wij op de juiste wijze verankerd in de "gele kaart" die nu voorgesteld is: de mogelijkheid voor een parlement om bij het begin van een wetgevingstraject bij besluitvorming van de Commissie de vinger op te steken en aan te geven dat het de betrokken wetgeving geen zaak van Europa vindt. Dat is ook het moment waarop de nationale parlementen hun verantwoordelijkheid zouden moeten nemen. In die zin vind ik het enigszins verrassend dat de parlementen deze mogelijkheid eigenlijk niet belangrijk genoeg vinden, het zichzelf althans niet voldoende toevertrouwen om op dat moment aan de bel te trekken, wat vervolgens via de democratische regels tot een logische uitkomst zou moeten leiden. Hieraan nog de mogelijkheid toevoegen dat er aan het einde van de rit een rode kaart getrokken wordt, zou de slagvaardigheid van de Unie, die een van de twee doelstellingen is, naast een democratischer Unie, juist benadelen. Ik blijf dus bij het standpunt dat dit geen gelukkige stap zou zijn. Bovendien wees mevrouw Broekers er al op dat het parlement er altijd zelf bij is, ook als via een regering de gang naar het Hof gemaakt zou moeten worden. Ik zou de Kamer dan ook eigenlijk aanneming van deze motie willen ontraden, al is het in dit geval misschien juister om te stellen dat ik er geen behoefte aan heb. Het is immers eigenlijk ook een motie over de eigen rol van het parlement; daarom zou ik ook iets meer terughoudend willen zijn in mijn conclusie.
De heer Platvoet (GroenLinks):
Voorzitter. Deze motie is verleden week in de Tweede Kamer verworpen. Stel dat ze nu wordt aangenomen; ik neem aan dat de regering haar dan uitvoert.
Staatssecretaris Nicolaï:
Voorzitter. Het is een goed gebruik dat de regering zich beraadt als een motie wordt aangenomen terwijl zij dat de Kamer ontraden heeft. Dat zullen wij in dit geval dan ook zeker doen.
De heer Platvoet (GroenLinks):
En horen wij dan nog de uitkomst van dat beraad?
Staatssecretaris Nicolaï:
De Kamer zal daarover worden geïnformeerd, maar alleen als de regering besluit om de motie niet uit te voeren, want het is ook een goed gebruik dat de regering een motie uitvoert als zij de Kamer verder niets meer laat horen.
De motie op stuk nr. 158g is gericht tot de voorzitters van beide Kamers, dus het past mij niet om er namens de regering een oordeel over te geven, zo lijkt mij.
De motie op stuk nr. 158h betreft de besluitvorming bij meerderheid als regel en unanimiteit en vetorecht slechts bij hoge uitzondering. Ook deze motie bevreemdt mij enigszins, omdat ik mij afvraag in hoeverre ze recht doet aan het resultaat van de discussie die hierover vandaag en verleden week is gevoerd. Bijvoor beeld op het punt van het strafrecht is er door vele fracties gewezen op het belang van het kunnen behouden van voldoende nationale strafrechtelijke ruimte. Er zijn daarbij vele voorbeelden genoemd. Als deze motie betekent dat het resultaat van deze discussie, waarbij zich toch een zekere consensus leek af te tekenen, op losse schroeven komt te staan, dan lijkt mij dat geen juist signaal. Voor de zekerheid kies ik ook hierbij maar de formulering dat de regering geen behoefte aan deze motie heeft, maar de intentie dat meerderheidsbesluitvorming het uitgangspunt is, onderschrijven wij. De discussie zal dus gaan over meer of minder mogelijkheden voor uitzonderingen. De heer Van der Linden vraagt altijd om voorbeelden van gevallen waarin een vetorecht in het belang van Nederland en van de Nederlandse burgers zou zijn; ik denk dat die in beide Kamers zijn genoemd: euthanasie, het coffeeshopbeleid, uitzendingen, het financiële beleid enz.
De motie op stuk nr. 158i gaat over de status van het resultaat van de Conventie bij de intergouvernementele conferentie die nog zal volgen. Volgens deze motie zou dit resultaat een zware status moeten hebben, in die zin dat het integraal zou moeten worden voorgelegd aan de IGC, waarbij heronderhandelen over de verschillende onderdelen waarover consensus is bereikt, niet mogelijk is. De heer Platvoet heeft er al even de vinger op gelegd dat er een spanning bestaat tussen de wens om nog te kunnen bijstellen die ook in deze Kamer naar voren is gekomen, en de wens om nog slechts minimale bijstellingen toe te staan. Om die reden lijkt mij deze motie niet gelukkig. Er zit ook nog een rare premie op het niet bereiken van consensus in. Er werd als voorbeeld genoemd dat men niet de lijn van Spanje om formele voorbehouden te maken wil volgen. Daar ben ik het overigens mee eens, dus misschien kom ik hiermee tegemoet aan de intentie van de motie. Het zou echter een rare premie zetten op het uitspreken van "wij zijn het er niet mee eens", wanneer er op die punten wel verder onderhandeld mag worden. Dat zou volgens mij immers, als je a contrario redeneert, de consequentie van deze motie zijn. Ik denk dat de motie net te rigide geformuleerd is, maar ik wil wel precies formuleren hoe de regering dit ziet, want ik denk dat dit heel nauw luistert.
Wij hebben geconcludeerd dat het totale resultaat van de Conventie heel behoorlijk is. Preciezer geformuleerd, als het gaat om de status die deze resultaten wat ons betreft zouden moeten hebben in de intergouvernementele conferentie: wij vinden het een goede basis voor die intergouvernementele conferentie. Dan kun je nog heel lang praten over de nuances of het een goede basis is voor het begin van de werkzaamheden in de intergouvernementele conferentie – ik verzeker u dat ook deze variant intensief in Thessaloniki zal worden besproken – maar het kernpunt is dat het een goede basis is voor het vervolg.
Wij bedoelen daar als regering mee dat wij op de hoofdpunten – de belangrijke politieke punten: de machtsdiscussie, de controle op de macht, de slagvaardigheid en de democratie, de grote afweging – hopen en ernaar streven dat het bouwwerk in stand blijft. Dat is ook wat bedoeld wordt door de indieners van deze motie. Aan de andere kant claimen wij echter de ruimte om op een aantal, misschien beperkte maar specifieke punten, wel degelijk te zorgen dat wij dat in de intergouvernementele conferentie alsnog voor elkaar krijgen. Mijn conclusie is, met andere woorden, dat de regering geen behoefte heeft aan deze motie, maar dat de intenties misschien minder ver uit elkaar liggen dan het zou kunnen lijken.
De heer Van der Linden (CDA):
Kunt u zich voorstellen dat wat u een bijpuntje noemt, voor anderen een hoofdpunt is en dat anderen wat u een hoofdpunt noemt, een bijpunt vinden en dat daarmee de hele discussie open is en wat u een bevredigend resultaat vindt, in discussie komt en in de waagschaal gesteld wordt?
Staatssecretaris Nicolaï:
Dat kan ik mij zeker voorstellen. Het is ook niet precies uit te maken wat de hoofdpunten zijn en wat de secundaire punten zouden zijn, omdat je daar per land en per geleding verschillend over zou kunnen denken. Toch denk ik dat het belangrijk is om vast te houden aan die formulering van een goede basis om in ieder geval te voorkomen dat er nog eens opnieuw wordt begonnen: dat zou heel slecht zijn. In principe moeten wij dus "voortbouwen op", want anders is het geen goede basis. Ik denk dat dit de juiste formulering is. Maar laat er alsjeblieft ruimte zijn om op onderdelen nog te proberen dingen bij te stellen.
Voorzitter. De motie op stuk nr. 158j betreft het invoeren van de meerderheidsbesluitvorming, als het gaat om de meerjarige financiële perspectieven. Daar heeft de regering grote moeite mee en ik ontraad nadrukkelijk deze motie, omdat wij eigenlijk op maar één punt zodanig scherp stelling nemen als hier en dat betreft de meerjarige begroting van de Unie en het behoud van het vetorecht voor Nederland. Dat is echt in het belang van Nederland, omdat de terugvaloptie – als er geen overeenstemming wordt bereikt – een gunstige is. Je kunt over het algemeen de discussie voeren, zoals de heer Van der Linden en anderen die aangaan, over de voor- en nadelen van het vetorecht. Immers, er kan iets gebeuren dat je niet wilt of er kan iets niet gebeuren dat je wel zou willen, als je het vetorecht niet hebt gehandhaafd. Bij de financiële perspectieven werkt het zo dat als je het daar niet over eens wordt, automatisch de financiële afspraken gelden van het jaar daarvóór. Het ophogen en uitdijen van de begroting is, met andere woorden, eenvoudigweg tegen te houden met het vetorecht, als wij dat handhaven. Ik vind ook dat Nederland als grootste nettobetaler op dit punt recht van spreken heeft en daarom ontraad ik deze motie.
Ik kom vervolgens bij de motie op stuk nr. 158k over de Europese Beweging in Nederland. Daarover heb ik aan de overkant gezegd dat als het gaat om de wijze van subsidiëren, u zich moet realiseren dat wij geen structurele subsidies meer kennen maar activiteitensubsidies: men wordt gehonoreerd op basis van projectplannen die men heeft. Dat is enigszins strijdig met de formulering zoals het hier staat. Het zegt ook iets over de wijze waarop wij onze subsidiesystematiek willen hanteren.
Daarmee kom ik bijvoorbeeld op de opmerking van de heer Kox die daar positief tegenover staat, maar die ook heel positief staat tegenover weer andere initiatieven die genomen zijn en worden. Dat is precies het probleem van de regering. Ik sta tegenover veel van die initiatieven heel positief, maar het geld is heel beperkt. U heeft hier geen dekking bij aangegeven, als u bedoelt dat hier een ophoging zou moeten plaatsvinden. Aan de andere kant is het "niet verlagen" weer een andere formulering en is het ook een vraag: niet verlagen ten opzichte waarvan? Wat ik wel kan doen, is ook hier toezeggen dat ik het gesprek met de Europese Beweging zal aangaan en dat ik positief sta tegenover het zoeken naar een oplossing voor de problemen, want die zijn inderdaad reëel bij de huidige subsidiëringsbeslissingen. Verder kan en wil ik op dit moment niet gaan. Ik heb dan ook geen behoefte aan deze motie.
De motie op stuk nr. 158l betreft de stemhebbend commissaris. Met name de heer Platvoet heeft gevraagd hoe de procedure gelopen is. In de Tweede Kamer is een vergelijkbare motie aangenomen. Daarin werd de regering werd opgeroepen, in de Conventie te bevorderen dat elk land een stemhebbend commissaris houdt. U weet dat de regering daarmee grote moeite heeft en deze motie in de Tweede Kamer heeft ontraden. Ik herhaal hier dat daarbij vooral inhoudelijke overwegingen vooropstonden. Als de helft stemhebbend is en de andere helft niet stemhebbend, worden er naar onze mening twee vliegen in één klap geslagen: elk land heeft een aanspreekpunt in de Commissie én de Commissie wordt slagvaardiger. Wij blijven op dat standpunt staan, ook nadat de motie in de Tweede Kamer was aangenomen.
Bovendien was er ondertussen de tegemoetkoming in de vorm van een gelijke rotatie tussen alle lidstaten. Die is verankerd in de voorstellen van de Conventie. Dat houdt in dat Nederland even vaak een stemhebbend commissaris heeft als Frankrijk. Dat is een heel interessante, grote tegemoetkoming die wij goed kwijt zouden kunnen raken als wij de lijn van de motie van de Tweede Kamer zouden volgen. Dan treedt namelijk de afspraak van Nice in werking dat de Commissie kleiner wordt zodra er 27 leden lid zijn van de Europese Unie en dan kunnen wij wel eens veel slechter uitkomen.
Ten slotte was het een overweging voor de regering dat wij hierover intensief internationaal overleg hebben gevoerd. Wij hebben als Benelux dit voorstel gedaan en ontmoetten daarvoor steeds meer bijval.
Desalniettemin heeft de regering deze motie naar vermogen uitgevoerd door de regeringsvertegenwoordiger dit meteen diezelfde dag allereerst in de Benelux te laten inbrengen met wie wij nauw optrekken en op de tweede plaats in de grote groep van gelijkgezinden; de grote groep van niet grote landen met wie wij veel hebben samengewerkt. Duidelijk werd dat dit noch in de Benelux noch bij die grote groep gelijkgezinden op enige steun zou kunnen rekenen. Integendeel die grote groep gelijkgezinden – 18 landen – had nu net diezelfde dag besloten dat zij pal achter het desbetreffende Beneluxvoorstel ging staan.
De motie op stuk nr. 158l probeert het leed zeer te beperken door naar 2009 te verwijzen. Dat haalt de angel eruit. In die zin zijn de bezwaren van een geheel andere orde dan aan de overzijde van het Binnenhof. De regering heeft echter nog steeds geen behoefte aan de motie.
De heer Van der Linden (CDA):
Heeft de regering nu bezwaren tegen de motie of niet?
Staatssecretaris Nicolaï:
Ik spreek over geen behoefte. U kunt die formulering ook omkeren in geen bezwaar.
De heer Van der Linden (CDA):
De staatssecretaris heeft dus geen behoefte aan een ondersteuning van zijn standpunt in de Benelux.
Staatssecretaris Nicolaï:
Het lijkt mij niet kies als ik hier voor een ander standpunt laat pleiten dan in de Tweede Kamer is aangenomen. Ik houd mij bij dit neutrale oordeel.
De heer Van der Linden (CDA):
Ik begrijp niet dat de regering neutraal kan zijn ten aanzien van een punt dat zijzelf als een essentieel onderdeel van het compromis van de Benelux heeft ingebracht. Ik zou zeggen: omarm die motie want die bevat het Beneluxstandpunt dat de regering zelf heeft ingebracht.
Staatssecretaris Nicolaï:
Wij hebben naar eer en vermogen geprobeerd deze mening waarmee wij het niet eens waren, over te brengen in de Conventie. Dat leidt ertoe dat ik bij mijn neutrale oordeel blijf.
De heer Jurgens (PvdA):
De staatssecretaris had moeten wachten totdat wij ons uitspraken. Dan zou gebleken zijn dat de regering in deze Kamer steun had voor haar standpunt. Daarom had ook ik verwacht dat de regering als reactie op deze motie had gezegd: Dank, Eerste Kamer, dat u althans verstandig bent!
Staatssecretaris Nicolaï:
Ik denk dat het heel duidelijk is hoe de regering erover denkt. Ik zou het willen laten bij wat ik daarover in procedurele zin gezegd heb.
De motie op stuk nr. 158n betreft de vergaderinglokatie van het Europees Parlement of te wel Straatsburg. De regering deelt geheel en al de achterliggende overwegingen en de strekking van de motie. Ik wil echter geen toezeggingen doen over het inbrengen van dit onderwerp in de Conventie. Ik meen dat daarvoor de juiste plek en het juiste moment gezocht moeten worden. Het is ook zeer de vraag of dat nog kan in de Conventie. In feite is er alleen nog de top in Thessaloniki. De achterliggende gedachte gaat ons evenwel zozeer ter harte dat wij elke gelegenheid die zich daarvoor leent zullen benutten om haar in te brengen. Met andere woorden: wij hebben geen behoefte aan de motie.
Het punt dat de heer Kohnstamm met zijn motie op stuk nr. 158o aan de orde stelt, is in de Conventie ingebracht. Dat is de heer Kohnstamm en anderen bekend. Het is echter niet overgenomen en daarom is het niet opportuun dat alsnog in te brengen en hetgeen de heer Kohnstamm wil te bepleiten. Ik denk in dit verband ook aan het gebrek aan logica, zoals de heer Van Middelkoop dat noemde. Laat ik mij verder buiten het inhoudelijk oordeel houden. Alleen om de reden van haalbaarheid en het feit dat het punt al is ingebracht, is er van de kant van de regering geen behoefte aan deze motie.
De motie op stuk nr. 158p van de heer Kohnstamm betreft het Euratom Verdrag. Ik moet aannemen dat het hier gaat om de achterliggende zorg betreffende de mogelijkheden voor kernenergie en industriële activiteiten. Die zouden worden vergroot. Ik herhaal dat overname in het verdrag die mogelijkheden niet vergroot. In die zin deel ik de zorg die, naar ik moet aannemen, aan deze motie ten grondslag ligt, niet. De toepassingsmogelijkheden worden op deze manier niet vergroot. Bovendien is een risico van gedeeltelijke overname dat ook de verkeerde delen worden overgenomen. Ik blijf daarom deze motie ontraden.
Over de motie van de heer Platvoet c.s. die de preambule betreft is veel gezegd. Ik wil niet in herhalingen treden. In de preambule is een bescheiden aanduiding overgebleven. Ook hier geldt dat het praktisch niet haalbaar zal zijn het gestelde op de aangegeven manier in te brengen. Alleen al daarom ontraad ik aanneming van deze motie.
Dan heeft de heer Platvoet een motie ingediend over sociaal beleid. Die motie is grotendeels in lijn met hetgeen de regering steeds heeft betoogd ten aanzien van meerderheidsbesluitvorming. Daarom is er geen bezwaar tegen aanneming van deze motie. Ik wijs er wel op dat fundamentele financiële belangen van lidstaten de enige uitzondering zouden dienen te blijven. Gelet op de strekking van de motie, meen ik dat er geen bezwaar is tegen aanneming ervan, omdat zij in lijn is met de opvatting van de regering.
De motie van de heer Kox betreft het stelsel van "vrije, onvervalste concurrentie" althans het schrappen van het desbetreffende artikel. Reeds door de heer Jurgens is erop gewezen dat dit punt niet nieuw is en dat de verwijzing naar een eventuele spanning met onze eigen Grondwet sowieso niet aan de orde is. Verder wijs ik erop dat de geschiedenis van de Europese Unie juist hier begon, dus een economisch beginpunt had. Hoe je er ook over denkt, dit is de geschiedenis.
De heer Platvoet viel de heer Kox bij, maar op een manier waarmee de heer Kox misschien helemaal niet blij is. De heer Platvoet betoogde namelijk dat reeds veel sociale aspecten elders zijn vermeld. Er zou strijdigheid zijn met alle sociale overwegingen van deze doelstelling. De heer Kox zei juist dat je geen keuzen moet maken, terwijl de heer Platvoet zei dat je een duidelijke keus moet maken. Het lijkt mij geheel onjuist, de ene kant te kiezen. Het is beter het evenwicht te bewaren. Het gaat hier niet om een kapitalistische bepaling. Zij is in lijn met veel andere bepalingen en daarom ontraad ik nadrukkelijk aanneming van deze motie.
Voorzitter. Volgens mijn administratie waren dit de ingediende moties.
De voorzitter:
Ik dank de staatssecretaris voor de beantwoording. Voor de tweede termijn hebben zich vijf sprekers gemeld. Zij hebben niet meer spreektijd dan twee à drie minuten elk. De heer Jurgens krijgt als eerste het woord in tweede termijn.
De heer Jurgens (PvdA):
Voorzitter. Ik zal buitengewoon kort zijn, anders duurt, na hetgeen wij vorige week al hebben gedaan, het debat wellicht veel te lang. De staatssecretaris heeft ons nu hetzelfde type antwoorden gegeven als vorige week, en terecht. Er is nog een aantal punten dat in de discussie voor botsingen zorgt. Ik denk hierbij aan de vraag of het toepassen van de unanimiteitsregel tot hoge uitzondering moet worden beperkt. De moties 158g en 158j hebben hierop betrekking. Ten aanzien van de motie op stuk nr. 158j stelt de regering dat besluitvorming bij gekwalificeerde meerheid op het gebied van meerjarige financiële perspectieven te ver gaat. In die motie wordt echter uitdrukkelijk gezegd dat er toepassing moet worden gegeven aan de motie op stuk nr. 158h. Je kunt daarover van mening verschillen, maar in de motie op stuk nr. 158h wordt op zichzelf wel het standpunt van de Nederlandse regering weergegeven.
Ten aanzien van de motie op stuk nr. 158i zit ik met het probleem dat in de Tweede Kamer een motie van dezelfde inhoud is aangehouden. De staatssecretaris heeft hier gezegd dat de regering niet van plan is om formele voorbehouden te maken. Een vergelijking met het voorbehoud dat Spanje formeel gemaakt heeft, is dus niet aan de orde. De regering wil dat er ruimte blijft voor bijstellingen. Ik ben benieuwd wat de heer Van der Linden hiervan vindt. Acht hij het een stap vooruit dat de regering zegt dat zij geen formele voorbehouden wil maken, terwijl wij weten dat er niet valt te ontkomen aan enige bijstellingen? In de motie staat dat de kern van het geheel gehandhaafd moet worden, opdat de zaak niet uit elkaar valt. Ik ben er dus heel erg in geïnteresseerd om van de medeondertekenaars te horen wat zij van de reactie van de regering vinden. Ik geef toe dat ik enigszins ben gaan aarzelen, maar hier kan tijdens de rest van het debat nog verandering in worden gebracht.
Na de toezegging van de regering kan ik mij voorstellen dat wij afzien van de motie op stuk nr. 158k. Ik kijk hierbij evenwel naar mevrouw Broekers-Knol. Helaas moet ik dit in het openbaar doen, omdat er geen tijd was voor onderling overleg.
In het licht van de motie op stuk nr. 158l hebben wij er al even over gesproken dat ik het betreur dat de regering niet blij blijkt te zijn dat de Eerste Kamer nou eens niet dwarsligt. Ik begrijp evenwel dat de regering ook haar eigen diplomatie jegens de Tweede Kamer heeft.
Blijft over het meningsverschil met de heer Kox. Hij heeft vandaag tijdens zijn eerste optreden hier een buitengewoon levendige bijdrage aan de discussie geleverd. Ik ben hem daar dankbaar voor. Ik denk trouwens dat de hele Kamer dat is. Ik wil hem alleen nog zeggen dat wij het er ten gronde met elkaar over eens zullen zijn dat het vrije onvervalste kapitalisme moet worden afgewezen. Ik denk ook niet dat er in deze Kamer veel leden zullen zijn, ook niet onder degenen die traditioneel ter rechter zijde zitten, die voor het vrije onvervalste kapitalisme zijn. Dat is door het Rijnlands model gelukkig ook al lang behoorlijk ingeperkt. Volgens mij is ons meningsverschil ingegeven door een interpretatiekwestie. Wij willen datgene wat al sinds 1956 in de artikelen 2 en 3 van het EG-Verdrag staat, wat helderder onder woorden brengen. Het gaat hier om de vier vrijheden waarop de hele Europese Gemeenschap is gebouwd. De woorden "mededinging", "concurrentie" en "competitie" zijn synoniemen. Ik bestrijd dan ook dat ik daarmee wat anders zeg. Aangezien in de Nederlandse wetgeving consequent het woord "mededinging" wordt gebruikt, is het wellicht nuttig om de vertalers de opdracht te geven om in de Nederlandse vertaling van de tekst het woord "mededinging" te gebruiken. Dan kan daarover ook geen verdere discussie ontstaan tussen de heer Kox en mij.
De heer Kox (SP):
Voorzitter. Ik dank de staatssecretaris voor zijn antwoorden. Hij heeft geprobeerd om mij gerust te stellen door te zeggen dat de zaak aan de Raad van State zal worden voorgelegd en dat bekeken zal worden of het Verdrag ergens derogeert aan de Grondwet. Wanneer verwacht hij dat advies van de Raad van State? Ook heeft de staatssecretaris nog niet aangegeven welke procedure dan gevolgd zal worden. Je kunt het doen op een "laat-maar-waaienmanier" door te zeggen dat een verdrag boven de Grondwet gaat. De heer Jurgens heeft ons voorgehouden dat wij de Grondwet dan bij verdrag zo veel kunnen wijzigen als wij willen. De staatssecretaris kan echter ook kiezen voor de koninklijke weg door, wanneer de Raad van State constateert dat er feitelijk sprake is van derogatie aan onze Grondwet, de grondwettelijke procedure te volgen. Dat maakt nogal wat uit. Daar werd afgelopen zaterdag ook niet voor niets op gewezen in de NRC. Als wij ervoor kiezen om onze Grondwet te kunnen wijzigen door een verdrag aan te nemen, dan moeten wij in ieder geval constateren dat dit niet de methode is die Willem II, toen hij eenmaal democraat geworden was, ooit bedoeld heeft. Dat geldt in ieder geval voor Thorbecke. Misschien kan de staatssecretaris hier opheldering over geven.
De staatssecretaris zegt dat er een heel behoorlijk resultaat voorligt. Het is goed als wij het inderdaad als een startpositie kunnen zien. Dat maakt nogal wat uit. Als dit hét resultaat is en als wij dat dan heel behoorlijk noemen, dan vind ik dat onze regering niet voldoende heeft gedaan. Ik hoop dus dat er nog meer inspanning komt. Ik ben blij dat de staatssecretaris vindt dat de status van de Conventie niet zo zwaar mag worden als in een voorstel hier wordt bepleit, want wij worden dan feitelijk een tandenloze tijger.
Ik ben niet degene die hier college staatsrecht moet geven, want dat kan Alis Koekkoek beter doen, maar ik moet toch nog even iets tegen de heer Van der Linden zeggen. De heer Van der Linden zei: ik ga sowieso niet in op de voorstellen van de SP, want dat zijn amendementen. Amendementen zijn pas aan de orde als het gaat over wetsvoorstellen, maar nu hebben wij het over een advies aan de regering. Deze Kamer mag alles aan de regering adviseren, ook op de kleinste details. Dat is de rol van deze Kamer. Wij horen de regering ook te controleren. Ik neem aan dat de heer Van der Linden met zijn hoofd ergens anders was toen hij mij dat voorhield.
Tot slot maak ik nog een opmerking over de motie op stuk nr. 158l. De heer Van der Linden zei dat hij deze motie had gekidnapt: "de Tweede Kamer heeft iets aangenomen, daar ben ik het helemaal niet mee eens, maar nu heb ik er iets aan toegevoegd waardoor het totaal het tegenovergestelde wordt. Er staat niets meer in", zei hij, "het is een lege huls." Zoveel eerlijkheid dient te worden geprezen. Als dit echter de invulling is die de heer Van der Linden aan zijn motie geeft, dan ben ik blij dat aan de overkant die andere motie is aangenomen en trek ik onze steun voor de door hem gekidnapte motie in.
De heer Platvoet (GroenLinks):
Voorzitter. Ik dank de staatssecretaris voor de beantwoording in eerste termijn.
Ik heb gevraagd om in het vervolgtraject, deel 3, op het punt van het milieubeleid concreter te worden. Dat heeft de staatssecretaris min of meer toegezegd. Zijn dat ook die zaken die ik noemde, zoals de CO2-uitstoot, het chemisch afval, het vrachtverkeer en het klimaatverdrag? Dat waren ook zaken die staatssecretaris Van Geel in een ingezonden stuk in Trouw van 7 juni naar voren bracht als kritiek op deel 3 van de Conventie. Hij pleitte ervoor om het op die punten aan te scherpen. Ik ga ervan uit dat de regering met één mond spreekt en het zou mooi zijn als het standpunt van die staatssecretaris bij die inbreng wordt meegenomen. Ik neem aan dat dat ook de materiële inhoud was van de toezegging die staatssecretaris Nicolaï deed.
Dan wil ik nog een enkel woord wijden aan de motie op stuk nr. 158o, die ik mede heb ondertekend. De dialoog met de kerken moet je niet zwaarder maken dan het is, zei de heer Van Middelkoop. Het wordt echter zwaarder gemaakt dan het is door dit in de grondwet op te nemen. Dat is de essentie van de motie. Het gaat er niet om dat de Europese Unie geen dialoog zou kunnen voeren met kerken of andere organisaties, maar het opnemen ervan in de grondwet vinden wij een uiterst zwaar middel. Het is eigenlijk iets dat niet in een grondwet thuishoort.
Tot slot kom ik op de preambule. De staatssecretaris zei dat het moeilijk is om daar nog iets aan te doen. Wij doen geen voorstel om iets te veranderen, maar om iets in zijn geheel te schrappen. Dat is een voorstel van een wat simpeler strekking, te meer daar zo'n preambule geen rechtskracht bezit en in die zin ook geen deel uitmaakt van de grondwet. Mijn sterkste argument, dat niemand heeft weersproken, is dat het wel een zeer eenzijdige en ook heel korte interpretatie is van de geschiedenis van Europa, waarbij dan een heel belangrijk deel niet wordt beschreven. Het is een Europese grondwet onwaardig, juist gezien het feit dat de Europese Unie na de Tweede Wereldoorlog tot stand is gekomen om de kans op een oorlog in Europa uit te bannen. Die aspecten komen niet in die preambule aan de orde. Er wordt gezegd dat bij een grondwet een preambule hoort, maar volgens mij kent de Nederlandse Grondwet zo'n preambule niet. Ik vind dat dus geen argument. Het lijkt mij dus een goede zaak om deze motie te steunen. Mocht een ander land met dit verlichte idee komen – dat is immers ook een mogelijkheid – dan nodig ik de regering uit om daaraan mee te werken.
De heer Van der Linden (CDA):
Mevrouw de voorzitter. Op de eerste plaats een enkel woord over de motie op stuk nr. 158l, waar het gaat om één commissaris per land tot 2009. Dat is inderdaad min of meer een lege huls in vergelijking met de motie die aan de overkant aan de orde was en waarin ook ná 2009 één commissaris per land werd gevraagd, conform wat overeengekomen was in het Beneluxoverleg en tussen de nationale parlementariërs. Dit ligt inmiddels vast in de tekst van de ontwerpgrondwet en daar wordt met motie nr. 158l niets aan toegevoegd.
De heer Kox (SP):
In het gezamenlijke debat hebben wij afgesproken dat een aantal moties in gelijklui dende vorm ook in onze Kamer ingediend zouden worden. In uw eerste termijn zei u dat u iets aan de motie had toegevoegd en dat het daardoor een lege huls was geworden, d.w.z. dat de motie niet meer schadelijk was. In feite dient u daarmee een andere motie in, die ingaat tegen wat in het gezamenlijke debat is afgesproken. U doet dat ook welbewust. U hebt natuurlijk het recht om moties in te dienen, maar dan moet u erbij zeggen dat het een totaal andere motie is.
De heer Van der Linden (CDA):
Op de eerste plaats heb ik dit aangekondigd in het debat aan de overkant. Ik heb zelfs gesuggereerd om dit toe te voegen. Op de tweede plaats heb ik bestreden dat deze motie een bijdrage zou zijn aan een constructieve opstelling van de Nederlandse regering in de Conventie, omdat ze haaks staat op hetgeen de Benelux als tekst had ingebracht, met het verzoek aan anderen om die tekst te volgen. Op de derde plaats staat de motie haaks op wat de nationale volksvertegenwoordigers in de Conventie hadden afgesproken.
De heer Kox (SP):
Ik constateer dan, dat uw voorstel een echt ander voorstel is. Het zou dan eigenlijk een andere nummering moeten krijgen, want het is precies het tegenovergestelde voorstel.
De heer Van der Linden (CDA):
Dat heb ik zowel aan de overkant als hier gezegd, dus daar kan geen misverstand over bestaan. Het is inderdaad een andere motie en dat heb ik ook gezegd toen ik deze motie indiende.
Ik heb nog een verzoek aan de heer Jurgens, namelijk om de motie op stuk nr. 158j aan te houden. Aan de overkant is niet aangekondigd dat deze motie zou worden ingebracht in het debat in de Eerste Kamer en wij hebben de tekst van deze motie dan ook niet kunnen bespreken in de fractie. Het lijkt mij daarom gerechtvaardigd om aan de heer Jurgens te vragen, deze motie aan te houden totdat wij daar in de fractie een oordeel over hebben kunnen vormen.
De heer Jurgens (PvdA):
Dat lijkt mij een alleszins te billijken verzoek. Mede namens de andere indieners stel ik voor om ook motie nr. 158i aan te houden, omdat het ons zinnig lijkt om eerst af te wachten hoe de onderhandelingen over het derde hoofdstuk verlopen. Bovendien zou de motie volgens de regering misschien een belemmering zijn om die onderhandelingen te voeren. De kern van wat wij willen, is naar onze mening duidelijk in de motie neergelegd en er is waarschijnlijk een meerderheid in deze Kamer voor. In overleg met de heren Van der Linden en Kohnstamm stel ik voor om deze motie aan te houden totdat wij de resultaten van juni in de Conventie hebben gezien.
De voorzitter:
Ik stel vast dat de motie op stuk nr. 158i wordt aangehouden. Ten aanzien van de motie op stuk nr. 158j stel ik vast dat deze volgende week in stemming wordt gebracht.
Mevrouw Broekers-Knol (VVD):
Voorzitter. Dank aan de staatssecretaris voor zijn heldere antwoorden op de zaken die wij vandaag aan de orde hebben gesteld. Ik beperk mij nu tot motie nr. 158k, de motie die mijn naam draagt, maar die eigenlijk de naam van Wim van Eekelen zou moeten hebben. Ik heb begrepen van de staatssecretaris dat hij een gesprek gaat voeren met de Europese Beweging Nederland. Ook begrijp ik dat het gemakkelijker is om een eventuele subsidie niet te verlagen in plaats van maatregelen te nemen die leiden tot een verhoging. De staatssecretaris gaat in ieder geval zijn best doen en zal nagaan wat eraan gedaan kan worden. Dat is voor ons voldoende reden om de motie op stuk nr. 158k in te trekken.
De voorzitter:
Aangezien de motie-Timmermans c.s. (28473, nr. 158k) is ingetrokken, maakt zij geen onderwerp van beraadslaging meer uit.
Staatssecretaris Nicolaï:
Voorzitter. Ik dank de geachte afgevaardigden voor hun behartigenswaardige opmerkingen in tweede termijn. Zij hebben op een open wijze naar de moties gekeken in de eerste termijn.
De heer Kox sprak over de Grondwet en had de indruk dat ik hem probeerde gerust te stellen. Ik weet niet of dat mijn bedoeling was. Wel weet ik dat wij dat zeer zorgvuldig moeten bekijken. De heer Kox noemde enkele punten die wij wel degelijk bekijken. De beste weg is toch om het oordeel van de Raad van State over de uiteindelijke verdragstekst af te wachten. Vervolgens is de regering aan bod.
De heer Platvoet maakte nog een enkele opmerking over het milieu. Ik kan hem zeggen dat staatssecretaris Van Geel evenals ik namens de regering spreekt. Wij zijn het niet oneens. Ik hoop dan ook dat ik de heer Platvoet materieel voldoende tegemoet ben gekomen. Hij zal in ieder geval kunnen vaststellen dat de regering de amendementen in de laatste ronde ook weer naar de Eerste en Tweede Kamer zal sturen.
In aanvulling op hetgeen in eerste termijn is gezegd over meerderheidsbesluitvorming merk ik nog op dat in het voorstel een algemene passerelle zit. Op alle terreinen kan bij unanimiteit worden besloten om vervolgens bij meerderheid te gaan beslissen over deelterreinen. Dat geeft een interessante opening, ook voor enkele wensen die in deze Kamer zijn geuit. De regering vindt dat een goede opening.
De motie over de status van de resultaten van de conventie wordt aangehouden. De Kamer zal er begrip voor hebben dat de regering voor een groot deel in de geest van die motie opereert door prioriteiten te stellen in de punten die zij nu en een IGC wil inbrengen.
De beraadslaging wordt gesloten.
De voorzitter:
Ik stel vast dat de moties waarover straks wordt gestemd, geacht worden daadwerkelijk te zijn ingediend en voldoende worden ondersteund. Er zal worden gestemd bij zitten en opstaan.
In stemming komt de motie-Van de Beeten c.s. (28473, nr. 158f).
De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van het CDA, de PvdA, de ChristenUnie, de SGP, de OSF, GroenLinks, de SP en D66 voor deze motie hebben gestemd en die van de overige fracties ertegen, zodat zij is aangenomen.
In stemming komt de motie-Van de Beeten c.s. (28473, nr. 158g).
De voorzitter:
Ik constateer Voorzitterdat deze motie met algemene stemmen is aangenomen.
In stemming komt de motie-Van de Linden c.s. (28473, nr. 158h).
De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van het CDA, de PvdA, de OSF, GroenLinks en D66 voor deze motie hebben gestemd en die van de overige fracties ertegen, zodat zij is aangenomen.
Het lid De Rijk wordt conform artikel 121 van het Reglement van orde aantekening verleend dat zij geacht wil worden zich niet met de motie te hebben kunnen verenigen.
In stemming komt de motie-Van der Linden c.s. (28473, nr. 158l).
De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van het CDA, de PvdA, de ChristenUnie, de SGP, de OSF, GroenLinks en D66 voor deze motie hebben gestemd en die van de overige fracties ertegen, zodat zij is aangenomen.
In stemming komt de motie-Kox c.s. (28473, nr. 158m).
De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van GroenLinks en de SP voor deze motie hebben gestemd en die van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.
In stemming komt de motie-Kohnstamm c.s. (28473, nr. 158n).
De voorzitter:
Ik constateer dat deze motie met algemene stemmen is aangenomen.
In stemming komt de motie-Kohnstamm c.s. (28473, nr. 158o).
De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van het de PvdA, de VVD, GroenLinks, de SP en D66 voor deze motie hebben gestemd en die van de overige fracties ertegen, zodat zij is aangenomen.
In stemming komt de motie-Kohnstamm/Jurgens (28473, nr. 158p).
De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de PvdA, de OSF, GroenLinks, de SP en D66 voor deze motie hebben gestemd en die van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.
In stemming komt de motie-Platvoet c.s. (28473, nr. 158q).
De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van het de PvdA, de OSF, GroenLinks, de SP en D66 voor deze motie hebben gestemd en die van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.
Sluiting 19.27 uur
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/h-ek-20022003-881-901.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.